mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
26-08-2009
't Schrijverke (M.C.)
't Schrijverke
O krabbelende, kriebelende kerelskind
trek gauw een kostumeke aan!
Wat zie 'k u toch geren zo plechtig en flink
op 't hoogste schavotteke staan.
Gij denkt en gij leest en gij schrijft zo wel
als gaat het vanzelf, op één been.
Gij roert in elke stinkende wereldrel;
als jij durft er dat haast geen een.
Wat is of wat ware 't seniorennet
dat webmaster dat eens verklaart!
Wat ware het zonder jouw bloggerkestekst
dat ieder in cijfers verslaat?
Gij geeft over Yves-ke en God van katoen,
de lezers zijn heel diep geraakt.
Gij leest uwen Trevor van d'ochtend tot noen
en gauw is weer 't blogje gemaakt.
O Karelke, Karelke, zeg het me dan,
al zijt ge zo druk in de weer.
Er is er maar één die 't me zeggen kan:
waarom schrijft ge nog niet wat meer?
'k Wil dichtekes die je nog schrijven moet,
verhalen van vreugd en verdriet
en mailtjes die doen het toch ook altijd goed.
O Karel, vergeet dat toch niet!
't Mag gaan over 't klokje dat vredig nog tikt
al is 't al wat ouder en moe.
Of over een reiger die goudbrasem pikt
of over Lut ... or over you too...
En 't krabbelende, kriebelende kerelskind
heeft gauw zijn kostuum aan gedaan.
Hij zet zijne borstkas en brilleke recht
en is weer aan 't schrijven gegaan!
Hij schrijft er, zo tikt nu het kerelke knap,
zoals jufke zo goed heeft geleerd.
Eerst peinzen en nooit meer té rap
de letter aan 't woord zijne steert!
'k Blijf schrijven en schrijven en kunt ge toch
niet altijd snappen waarom?
Ik schrijf en ik schrijf en 'k schrijf morgen nog
omdat ik zo uit mijn coconneke kom!
Voor jou als gelukwens bij de 100 000 unieke lezers!
Van harte,
M. C.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
25-08-2009
honderdduizend of niets
Ik groet u, lieve lezer dezer
en zelfs u, waarde andersdenkende tegenstrever
al lig je me soms wat zwaar op de lever
je bent nog altijd geen bedenkelijke pezewever.
Gegroet ook nog lievere lezeres
vooral die ene, een schat van een onderwijzeres
al spel je me meer dan eens terecht de les
als ik d en t verwar ben jij mijn zwaard van Damocles.
Vandaag loopt het hier serieus in het honderd
en doe nu niet alsof het in Keulen dondert
we stevenen af op lezer duizend maal honderd
de honderdduizendste unieke lezer komt verwonderd afgedonderd.
Wie zal die onverwachte uitzonderlijke eer te beurt vallen?
Wie wordt de omhooggevallen koning der grote getallen?
Helaas, dat is een statistisch geheim voor in de mottenballen
zo moet niemand met een hartaanval naar spoedgevallen.
Wie zijn jullie trouwens die mijn teksten onverdroten lezen
die dag na dag hier stiekem komen gedachtelezen
en daarbij litotes, oxymoron, praeteritio noch epibrering vrezen
o, onvolprezen uitgelezen onterecht nagewezen zenuwpezen!
Het kan niet anders of jullie moeten geschifte masochisten zijn
niet bereid om veel water te doen in jullie ambrozijn
die niet afgaan op de schone schijn, potjes- of visserslatijn
manegeur noch rozenschijn, rookgordijn of dertien in een dozijn.
Jullie zijn kenners, genieters, savoereurs, gourmands, fijnproevers
geen beunhazen, lefgozers, sycofanten, tenentellers of gamellenboefers
jullie weten waar Abraham de mosterd haalt en Sarah de nagellakremover
jullie weten een auteur te smaken, al treedt hij wel eens buiten zijn oevers.
Ik sta versteld van de ware doodsverachting die ik van jullie snuit kan lezen
als ik weer eens tekeer ga tegen al wat paaps is, God of Opperwezen
is Jezus Christus nedergedaald ter helle, de derde dag verrezen?
de Bijbel de onversneden waarheid of een boek voor simpelmezen?
Ook het koningshuis is bij mij niet veilig, al ben ik niet zo grappig als Hoste
ik ben serieuzer, ik moet jullie niet doen lachen te allen koste
toen ik vernam hoeveel miljoenen Albert II voor het koninklijk jacht loste
wou ik dat iemand die al te royalen uit hun en ons lijden verloste.
Ik ben een Dhuyvetter(s) een binnenvetter een kletterende ketter
een beetje een etter, een nauwgezette wapenkletterende letterfretter
die zijn rijmen zo rap opsoupeert dat hij zich op zijn derde regel te pletter
schrikt en amper nog een passend woord vindt of een greep van een letter.
Ik ben weg van boeken, ze te zoeken, te kopen, te lezen en te recenseren
waarbij ik al eens durf bekritiseren, polemiseren en me vergalopperen
Nabokov, P.D. James, Updike, William Trevor weet ik steeds te waarderen
voor evolutionaire psychologen en de sociobiologen zal ik applaudisseren.
Uren steek ik in het zoeken naar de wortels van onze woorden
voor een vergezochte uitleg zou ik als het ware moorden
ware het niet dat mijn hart en nieren dergelijke gevoelens smoorden
zelfs voor een etymologie doe ik geen Bijbelse kindermoorden.
Goede, geduldige lezer, ik weet niet goed waar ik vandaag moet stoppen
bij honderdduizend letters, woorden, regels, coupletten of Belgenmoppen
ik weet het, ik kan de ontroering nauwelijks verkroppen of verstoppen
die ik voel tot in mijn vingertoppen, maar ik moet toch ooit eens floppen.
Ik kan nog uren doorgaan met het aaneenrijgen van rijmen
om u en mezelf aan het scherm en aan de stoel te lijmen
maar ik zou niet willen dat jij of ik zou bezwijmen
onder de kwatrijnen, dubbel-, staf- of bakerrijmen.
Ik wou u allen nog uitruchtig en luidvoerig danken
van achter mijn toetsen, scherm en boekenplanken
mijn dokter verbiedt me helaas alle sterke dranken
ik ben ontroerd, perplex, seffens ga ik nog janken.
Ik verheug me over elk van de honderdduizend bezoekers die ik kreeg
het doet me wat, het brengt vreemde gevoelens in mij teweeg
ik weet niet wat, ben ik nu halfweg, halfvol of al halfleeg?
Ik stop, gedaan, vaarwel, t is tijd dat ik mijn schup afveeg.
Het ga jullie allen goed
wat je met je tijd ook doet
ik eindig met bekwame spoed
voor iemand mij en jou van arren moede komt wegrukken van deze blog, van Seniorennet en van het wereldwijde web en terecht boos over zoveel verslaving en asociaal gedrag de PC op slot doet, voor goed.
Karel
Categorie:poëzie Tags:poëzie
24-08-2009
Sint-Bartholomeusnacht
Bartolomeus, wiens feestdag het vandaag is, was een onopvallende apostel, hij kreeg maar een klein bijrolletje in het evangelieverhaal; zijn naam, Gr. Bartholomaios moeten we lezen als (in het Aramees) Bar-Tolmay, of zoon van Ptolemaeus, een Egyptische, Hellenistische naam. Hij staat in de drie synoptische evangeliën vermeld als de gezel van Filippus (Mt 10, 3 par.), maar alleen in de opsomming van de namen van de twaalf apostelen. Het is een stomme rol, hij krijgt niets te zeggen, hij is maar een figurant en hij mag ook niets doen. Bij Johannes komt de naam niet voor; daar is de gezel van Filippus een zekere Natanaël: de evangelisten zijn er blijkbaar zelfs niet in geslaagd om de twaalf leerlingen van Jezus correct te identificeren. Voor het gemak heeft men dan maar aangenomen dat met die twee wel zeer verschillende namen dezelfde persoon bedoeld was, maar niet alle exegeten zijn het daarover eens, wat dacht je.
Johannes heeft in het eerste hoofdstuk een mooi maar vreemd verhaal over de roeping van Natanaël:
45 Hij kwam Natanaël tegen en zei tegen hem: We hebben de man gevonden over wie Mozes in de wet geschreven heeft en over wie ook de profeten spreken: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret! 46 Uit Nazaret? zei Natanaël. Kan daar iets goeds vandaan komen? Ga zelf maar kijken, zei Filippus. 47 Jezus zag Natanaël aankomen en zei: Dat is nu een echte Israëliet, een mens zonder bedrog. 48 Waar kent u mij van? vroeg Natanaël. Jezus antwoordde: Ik had je al gezien voordat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat. 49 Rabbi, u bent de Zoon van God, u bent de koning van Israël! zei Natanaël. 50 Jezus vroeg: Geloof je omdat ik tegen je zei dat ik je onder de vijgenboom zag zitten? Je zult nog grotere dingen zien. 51 Waarachtig, ik verzeker jullie, voegde hij eraan toe, jullie zullen de hemel geopend zien, en de engelen van God zien omhooggaan en neerdalen naar de Mensenzoon.
We hebben er het raden naar wat Natanaël zat te doen onder die vijgenboom, maar uit Jezus prachtige begroeting: ecce vere Israhelita in quo dolus non est, leiden sommigen af dat het een verwijzing naar de Bijbelstudie is; Natanaël betekent: God heeft gegeven, Theodoor dus, Bogdan of Dieudonné.
Hoewel we dus van Bartolomeus niet meer hebben dan zijn naam, heeft hij, als een van de apostelen, in het christendom een plaats ingenomen die in schrille tegenstelling staat met zijn bescheiden evangelische achtergrond. Een lange en ingewikkelde reeks van legenden brengt hem tot in Indië en Armenië, waar hij als martelaar stierf, gevild en ondersteboven gekruisigd. Michelangelo beeldt hem af met zijn eigen vel gedrapeerd over zijn arm De Kerk zag daarin voldoende reden om hem patroon te maken van de leerlooiers, de infame (wegens de geurhinder: urine was een veel gebruikt middel om de huiden te bewerken) huidevetters die aan de oorsprong liggen van mijn mooie Vlaamse familienaam: Dhuyvetters. Ach, ik zal je verder niet lastig vallen met de vele mirakels en verhalen die er over Sint-Bartolomeus gaan; ik vermeld enkel nog dat hij ook de patroon is van vele ziekenhuizen, vooral in Engeland, die naar hem genoemd zijn, nog altijd vanwege het villen, blijkbaar.
Ik wil wel even uw aandacht vragen voor een gruwelijke gebeurtenis die plaatsvond in Parijs op 24 augustus, de feestdag van onze heilige in het jaar onzes Heren 1572 en die in Frankrijk bekend staat als le massacre de la Saint-Barthélemy. Frankrijk was toen verwikkeld in de godsdienstoorlogen die ook in onze gewesten woedden. De koning, Charles IX (1550-1574) was toen dus nog vrij jong maar al koning vanaf zijn tiende jaar in 1560; het bestuur van het land was in handen van zijn moeder, Cathérine de Medicis en een reeks van adviseurs. Frankrijk probeerde vooral om economische redenen een gematigd standpunt in te nemen en enige religieuze verdraagzaamheid te verdedigen, wat naar de zin was van katholieken noch protestanten, natuurlijk. Die protestanten, nooit meer dan ongeveer tien procent van de bevolking, konden zich toen nogal vrij bewegen en min of meer ongestoord hun godsdienst belijden en ze waren ook niet uitgesloten van belangrijke functies. Heel wat edelen, tot aan het koninklijk hof toe, waren openlijk hugenoten (van het Duits Eidgenossen, eed- of bondgenoten, oorspronkelijk een katholieke spotnaam voor de Zwitserse Calvinisten, later algemeen overgenomen in het Frans en andere talen, mogelijks mede onder invloed van de naam van een van de leiders van de Geneefse opstandelingen, Hugues de Besançon). Een van hen, admiraal Gaspard de Coligny oefende grote invloed uit op de jonge koning, die hem zelfs mon père noemde. Dat was niet naar de zin van moeder Cathérine en zij zou de opdracht of de toelating gegeven hebben voor een aanslag op Coligny, op 22 augustus. Hij bleek slechts licht gewond, maar de protestanten waren furieus omwille van die aanslag op hun leider. Een bezoek van de koning aan de gewonde kon de gemoederen niet bedaren en de protestantse leiders gingen bij de koningin-moeder luidruchtig hun beklag doen. Die moet zich erg ongerust gemaakt hebben en drong aan op maatregelen tegen de protestanten. Tegen de zin of veeleer op uitdrukkelijke vraag van de koning (hijzelf vertelde daarover verschillende verhalen, al naargelang hij tot katholieken of protestanten sprak) besliste de Koninklijke Raad om de poorten van de stad te sluiten en de burgermilities te bewapenen. In de stad bevonden zich op dat ogenblik talrijke protestantse edelen voor het huwelijk van de protestantse koning van Navarra, Henri, de latere Henri IV van Frankrijk, met Marguerite, de dochter van Cathérine de Medicis, later la reine Margot. Onder de persoonlijke leiding van de Duc de Guise, de leider van het katholieke kamp, heeft men velen in die nacht van 23 op 24 augustus van hun bed gehaald, door de straten gesleept en brutaal omgebracht; enkel de meest hoog geplaatsten bleven op bevel van hogerhand gespaard. Coligny werd vermoord, zijn lijk uit het raam gegooid.
Deze nachtelijke militaire operatie verliep natuurlijk niet zonder gerucht en veroorzaakte paniek onder de bevolking. De protestanten waren enerzijds danig aangeslagen door de brutale moord op hun leiders, maar ook uit op wraak. De katholieken legden alle schuld bij de protestanten, die ze als oorzaak van de troebelen zagen. Hoe dan ook, er brak een vreselijk volksoproer uit, waarbij al wat protestant was, opgejaagd en uitgemoord werd, ook vrouwen, kinderen en ouderlingen. De katholieken lieten zich daarbij opzwepen door het onophoudelijk luiden van de stormklokken op alle kerken van de stad, le tocsin (van het Provençaals tocar, doen klinken en signum, letterlijk teken, signaal, een middeleeuwse benaming voor de noodklok die bij brand of onheil luidde). De vervolging van de protestanten was bijzonder gewelddadig en wreed en duurde verscheidene dagen, ondanks schuchtere pogingen van het Hof om er een einde aan te maken. Binnen de omwalde en afgesloten stad was er geen ontsnappen mogelijk. De verminkte lijken wierp men naakt op straat, waar ze dagenlang lagen te rotten. Het lichaam van Coligny, door de woeste massa teruggevonden, werd postuum ontmand en verder verminkt in de Seine geworpen en na drie dagen aan de galg gehangen. In Parijs vallen er meer dan 3000 doden. Tijdens de volgende dagen verspreidt het nieuws zich over Frankrijk en zijn er gelijksoortige vervolgingen in nog twintig andere steden, met nogmaals vele protestantse doden, men schat het totale aantal op wel 10.000, maar er zijn ook schattingen die veel hoger zijn, tot honderdduizenden.
Merkwaardig maar helaas niet verbazingwekkend is de reactie van de Paus, Gregorius XIII bij het vernemen van de slachting: hij droeg terstond een plechtig Te Deum op en liet een herinneringsmedaille slaan met als beeldenaar zijn pauselijk uitgedoste buste en aan de keerzijde een tafereel met de moord op de protestanten, hier voorgesteld als bedreven door engelen uit den hemel, het vlammende zwaard in de hand. Aan de schilder Vasari gaf hij de opdracht voor een reeks zeer gewelddadige frescos, waarvan er vandaag nog ten minste een ostentatief prijkt in de SalaRegia van het Vaticaan, waar men buitenlandse vorsten ontvangt. Filips II van Spanje noemde het de mooiste dag uit zijn leven In Frankrijk is dit een voorlopig einde van het gedoogbeleid tegenover religieus andersdenkenden en een herneming van het katholicisme als het officiële geloof van het hof, de adel, de staat en de hele bevolking.
Men zegt wel eens dat de godsdienstoorlogen uit deze periode niet veel met godsdienst te maken hadden en alles met politiek. Dat de twee sterk verweven waren, dat weten we: cuius regio, illius et religio, zo besliste men al in de godsdienstvrede van Augsburg in 1555: de plaatselijke vorst beslist of hij katholiek blijft, dan wel luthers en meteen is ook over het geloof van al zijn onderdanen beslist. Dat neemt niet weg dat er tussen de katholieken en de gereformeerden wel degelijk strijd gevoerd is omwille van de overtuiging, omwille van het geloof. De kerken waren hoe langer hoe meer onverdraagzaam, de katholieke overduidelijk het meest. Het uitmoorden van duizenden onschuldige medeburgers tijdens de Bartholomeusnacht heeft zo goed als niets te maken met welke politiek dan ook, maar alles met het opzetten van de ene groep gelovigen tegen een andere.
In het Nederlands noemt men de gebeurtenissen van 24 augustus 1572 ook wel de Bloedbruiloft, omdat de onlusten volgden op het huwelijk van de zus van de koning met een protestant, zoals ik hierboven vermeldde. Vreemd, maar ik vind die term niet terug in het Frans; waarom hebben wij een specifieke Nederlandse naam bedacht voor een Franse gebeurtenis?
In de Franse nationale geschiedenis is la Saint-Barthélemy meestal voorgesteld als een noodzakelijke en volkomen verantwoorde reactie van de koning tegen de protestantse rebellen die de macht wouden grijpen; het is vanzelfsprekend dat het uitmoorden van religieuze andersdenkenden niet in aanmerking kwam voor een voorstelling als een nationale heldendaad. De situatie ligt gans anders in de geschiedschrijving aan protestantse zijde, in Frankrijk, maar na de intrekking van het tolerante edict van Nantes in 1685 en de uittocht van honderdduizenden hugenoten, ook uit protestantse landen: Engeland, Duitsland en Nederland. Daar heeft men al snel een regelrechte complottheorie uitgewerkt, waarbij de katholieken de protestantse edelen, met medeweten van het Hof, naar Parijs lokten om er vermoord te worden. Het huwelijk van de zuster van de koning met een van de hoogst geplaatste protestantse edelen, de koning van Navarra, was slechts een uitvlucht, opgezet spel; Henri bleef gespaard tijdens het oproer, maar enkel omdat hij toezegde zich te bekeren, wat hij ook deed, om dat vervolgens weer af te zweren en nog later zijn bekering tot het ware geloof (?) nog eens over te doen toen hij koning van Frankrijk werd.
Het is al bij al zeer begrijpelijk dat in het Frans de hatelijke en beschuldigende uitdrukking bloedbruiloft niet voorkomt (bij mijn weten), maar wel in het Engels (bloodwedding) en het Nederlands. Ondanks ernstige inspanningen (zo zijn we) ben ik er niet in geslaagd te achterhalen waar en wanneer en door wie de uitdrukking voor het eerst gebruikt is (dat ook Van Dale het niet weet zal wel niemand verwonderen), maar het is duidelijk dat ze afkomstig is uit het protestantse kamp, dat het bloedbad van 24 augustus 1572 heeft steeds heeft voorgesteld als een vuige katholieke misdaad tegen onschuldige Franse protestanten.
Zo, dat was het. Ik hoop dat je net zoveel plezier hebt gehad aan het lezen als ik aan het opzoeken en schrijven.
Categorie:historisch Tags:geschiedenis
22-08-2009
37 miljoen euro
Een man uit België heeft bij Euromillions 37 miljoen euro gewonnen. BNP, de bank die Fortis heeft overgenomen voor een prikje, zet een miljard euro opzij om met bonussen zijn top traders te belonen, dat zijn de specialisten in het verdienen van geld door met geld te spelen, spelletjes die onlangs nog de hele wereldeconomie in gevaar brachten en honderdduizenden banen gekost hebben. En koning Albert II van België geeft meer dan vier miljoen euro uit voor een boot, excuseer een jacht, volgens Van Dale een sierlijk en vaak weelderig ingericht (plezier)vaartuig ten dienste van vorsten, hoge colleges enz.
Lieve lezer, ik neem nu even aan dat jij en ik het niet kwaad hebben, dat we geen sukkelaars zijn. We leven in een rijk land, met uitstekende scholen, prachtige culturele voorzieningen, een nauwsluitende sociale zekerheid, medische verzorging van het hoogste niveau en ter beschikking van vrijwel iedereen, eten en drinken in grote verscheidenheid en overvloed Wij mogen voorwaar niet klagen, al doen we dat wel eens, onder elkaar, zonder het echt te menen. Als we om ons heen kijken, op een zondagmorgen bij de warme bakker, hoe we gekleed gaan, met welke autos of fietsen we ons verplaatsen, en hoeveel we uitgeven aan broodjes, koeken en patisserie, dan blijkt ten overvloede onze overvloed. En dan heb ik het nog niet over onze vakanties, in het meervoud, in de zomer, het najaar, de winter en het voorjaar, of over onze GSM, GPS, digitale TV, MP3, Bluetooth, DVD, PC, Netbook of Kindle.
Maar er is nog wel een verschil met de werkelijk rijken der aarde, of ze nu trader zijn bij BNP, lottowinnaar of koning der Belgen, of filmacteur, tennistoptiener, snookerspeler of wat dan ook.
Ik vraag me dan af, wat doe je met al dat geld? Wat vang je aan met 37 miljoen euro? Akkoord, een huis kost veel geld, maar zelfs een behoorlijke villa maakt nog geen deukje in zon som. Je kan nog alle dagen op vakantie, alleen al met de interest die het opbrengt op een jaar: zelfs aan amper 3% is dat nog altijd meer dan een miljoen euro per jaar, of meer dan drie duizend euro per dag, onvoorstelbaar toch!
We leven in een wereld waarin dat mogelijk is, niet alleen voor die zeldzame koningen die de Franse Revolutie overleefd hebben of pas nadien een land hebben gevonden, maar ook voor Jan met de baseballpet, de wielertoerist van bij jou om de hoek, die met zijn bierpens en grijze snor die in de krantenwinkel zijn kans waagt op een financiële waterval.
Het moet zijn dat we van ongelijkheid houden, want naast de honderdduizend regels die onze sociale markteconomie en de vakbonden hebben uitgevonden om het BNP grondig te herverdelen bij elke beweging die we maken, van de geboortepremie tot de erfenisrechten, dulden, nee stimuleren wij de werkelijk onvoorstelbare verschillen in inkomsten en bezit die onze samenleving kenmerken.
Wij vinden het normaal dat een directeur van een groot bedrijf een wedde trekt die 25 of zelfs duizend maal zo hoog is als die van de minste werknemer, ook al werkt de eerste daar niet langer dan een paar jaar en de andere trouw zijn hele leven. We vinden het normaal dat topsporters of artiesten fabuleuze gages vragen voor een optreden, enkel en alleen omdat we er met zijn allen zitten op te kijken op TV. Roger Federer is net 28 geworden en zijn prijzengeld tot nog toe is net geen 50 miljoen dollar; wat hij daarnaast verdiend heeft, kunnen we enkel gissen. En toch blijft hij spelen als hing zijn leven ervan af.
Tijdens mijn loopbaan aan de universiteit heb ik altijd goed mijn boterham verdiend, met een wedde die maar iets hoger lag dan die van een leraar in het secundair onderwijs. Maar ik heb nooit, ook niet toen ik directiefuncties waarnam, een wedde gehad die tweemaal zo hoog was als die van mijn slechtst betaalde medewerkers. Mijn Vader was een eenvoudige bediende, mijn Moeder verdiende wat bij met een buurtwinkeltje van drank en sigaretten. Ze hebben nooit een eigen huis gehad, nooit een auto, ze gingen nooit op vakantie, nooit uit eten, naar de bioscoop of theater. Hun kinderen hebben het beter gedaan, zonder stinkend rijk te worden.
Ik heb, ik beken het, een afschuw van de enorme verschillen in de bezoldiging en het persoonlijk vermogen in onze maatschappij, ik vind dat niets dat kan verantwoorden. Het is een overblijfsel van het feodale stelsel van de Middeleeuwen, toen de samenleving gebaseerd was op de macht van de sterkste en iedereen al wie zwakker was dan hijzelf beroofde, uitbuitte, verkrachtte en vermoordde. De levensomstandigheden van de laten waren toen zo verschillend van die van de koningen, dat geen van beiden zich ervan bewust was dat zij tot het zelfde mensenras behoorden. Pas met de opkomst van de steden en de burgerij hebben we geleerd dat we beter kunnen overleven als we samenwerken, als we de lasten en de lusten delen, als we ook zorg dragen voor de armen, de zieken en de personen met een handicap, voor hen die door een tegenslag zijn getroffen of die, door historische omstandigheden of genetische factoren, niet in staat zijn gebleken om tot de hoogste bevolkingslagen door te dringen, als we niemand aan zijn of haar lot overlaten.
Al te grote verschillen in rijkdom zijn wraakroepend. Ze wekken niet alleen een verantwoorde afgunst op, die niet zonder gevaar is, zoals is gebleken uit een aantal uiterst gewelddadige opstanden revoluties, ze zijn ook economisch niet verantwoord. Geen enkel bedrijf is immers gebaat met het uitbetalen van pijnlijk hoge lonen en vergoedingen, dat is weggegooid geld, dat zijn middelen die faliekant aan het bedrijf onttrokken worden. En hoe vaak verdienen de topmanagers hun hoge wedde en hun afscheidspremies ook terug? Het is een perverse spiraal van onderling opbod, waarvan alleen een heel beperkt aantal slimmeriken profiteren.
Maar we kunnen er niet onderuit, we moeten erkennen dat wij als mensen gefascineerd zijn door rijkdom, grote, uitdagende, stinkende rijkdom en het etaleren ervan. Als iets groots is in afmetingen, en/of gemaakt van zeer duurzame of uiterst zeldzame materialen, als er aan gewerkt is door uitzonderlijke talenten of met een massa mensen, kortom als het duur is, onbetaalbaar duur, dan staan we in bewondering. Een piramide, een marmeren tempel, een verlucht manuscript, een kathedraal, een retabel, een schrijn, een schilderij, een wapenrusting, een sieraad, een boek Een vergulde kelk ziet er net zo uit als een massief gouden exemplaar, maar iedereen zal wel weten wat kiezen.
Velen van ons hebben wel iets van enige waarde in huis, een erfstuk of iets dat we zelf hebben verworven, waar we voor gespaard hebben en dat we koesteren. Er zijn talloze televisieprogrammas over onze schatten op zolder en de hamvraag daarbij is steeds hoeveel iets waard is en hoe groot het verschil is tussen de verwachtingen en de realiteit. Ik kijk erg graag naar The Antiques Roadshow of Tussen kunst en kitsch. Maar wat zich afspeelt in de roepzalen van de internationale kunst- en antiekdealers, daar kunnen we niet bij, dat tart alle verbeelding, dat heeft niets meer te maken met een terechte waardering van iets dat mooi is en zeldzaam, dat is pure speculatie, waarbij de kunstwerken permanent onttrokken worden aan het oog, niet alleen van het publiek, maar zelfs van iedereen als ze opgeborgen worden in een bankkluis.
Ik weet natuurlijk niet hoe het aanvoelt om Euromillions te winnen en ik zal het nooit weten, ik heb nog nooit in mijn leven aan een loterij meegedaan. Ik heb ook nooit getracht om een meer winstgevende baan te vinden, heb nooit om andere bevorderingen gevraagd dan die mij toekwamen. Ik heb nooit iets met grote winst verkocht, heb nooit gespeculeerd, heb nooit sommen van enige betekenis geërfd. Ik behoor tot de middenklasse. Hoewel ik nu zoals zoveel anderen echt wel beter af ben dan mijn ouders hebben kunnen dromen, ga ik evenmin op vakantie, ik heb geen eigen vervoersmiddel sinds mijn val met de moto enkele jaren geleden, onze tweedehandse wagen heeft 170.000 km op de teller en vertoont ettelijke blutsen en schrammen; naar film, theater of concert gaan we uiterst zelden, uit eten doen we wel eens, maar enkel in zeer bescheiden restaurants, we hoeven geen sterren of uitzonderlijke schotels. Onze hobby is lezen en dus hebben we wel wat boeken bijeen, grotendeels tweedehands, dus veel waarde hebben die niet en voor diefstal hoeven we ook niet te vrezen, wie is er nu geïnteresseerd in een werk over de opkomst van de Verlichting in de late zeventiende eeuw? Het proces van Neurenberg? Het verzameld werk van William Trevor, P.D. James, John Le Carré? Plato of Boëthius iemand? Nee, dat dacht ik al.
Wij leven vrij sober en dat doen we bewust, we vinden dat het zo hoort. We leven van ons pensioen, dat niet veel verschilt van het uwe, one way or the other. Al zijn we geen vrekken, toch hebben we geen behoefte aan grote uitgaven voor wat dan ook. We zijn best tevreden met wat we hebben, we benijden niemand wat dan ook, we verlangen niets dat we niet kunnen betalen en veroorloven ons wellicht veel minder dan we ons eigenlijk wel kunnen permitteren. Wat anderen verdienen, krijgen, hebben, doen of laten, maakt ons niet ongelukkig, maar vaak wel erg meewarig, omdat we het zelf met zoveel minder doen, zonder daarom minder gelukkig te zijn, of zo voelen we het toch aan.
Op aanraden van Lut, die al verscheidene van zijn werken gelezen heeft, nam ik dit boek ter hand: Eugen Drewermann, God zonder omwegen. Gesprekken met Gwendoline Jarczyk, 184 blz., Averbode/Meinema, 1995, 96.
Drewermann (°1940) is een fenomeen. Hij is theoloog, psychoanalist, auteur en conferencier. Hij was katholiek priester, maar na veel moeilijkheden met zijn bisschop en met Rome werden hem alle priesterlijke functies en bevoegdheden ontzegd. In 2005 besliste hij formeel om de katholieke kerk te verlaten. Hij heeft een indrukwekkende lijst van publicaties op zijn naam, houdt lezingen overal ter wereld en heeft een drukke psychotherapeutische praktijk. Je vindt een goede introductie op zijn leven en werk op Wikipedia, volg deze link: http://nl.wikipedia.org/wiki/Eugen_Drewermann.
Het minste dat je van Drewermann kan zeggen, is dat hij kritisch, zeer kritisch staat tegenover de katholieke kerk: haar geschiedenis, haar leer, haar leiding, haar organisatie. Waar hij aanvankelijk gehoopt had dat hij ertoe kon bijdragen dat de kerk van vandaag zou evolueren, hebben de omstandigheden hem gedwongen om uiteindelijk die kerk te verlaten. Toch blijft hij zich een christen noemen. Hij is gelovig, zeer gelovig zelfs en een overtuigd, begeesterd volgeling van Jezus Christus. Maar zijn lezing van de evangelies en de andere christelijke teksten verschilt grondig van de gevestigde interpretaties en vooral van die van het Romeinse instituut. Vandaar de breuk, eerst door Rome, dan uiteindelijk ook door Drewermann zelf. Hij is altijd al eigenzinnig geweest, nu is hij een einzelgänger. Hij gaat nu ook officieel zijn eigen weg. Niet dat dit veel veranderd heeft in zijn leven: hij gaat gewoon door met zijn publicaties, met zijn lezingen en met zijn praktijk als psychotherapeut.
Dat iemand in de clinch kan gaan met Rome en met de traditionele theologie, dat verbaast niemand meer, je hebt zelfs de indruk dat er meer gelovigen zijn die het niet eens zijn met Rome en de katholieke leer dan brave volgelingen. Zeker is dat de overgrote meerderheid van het officiële miljard katholieken geen flauw idee heeft van zelfs de essentie van de katholieke leer; voor hen is katholiek zijn een geheel van rituelen en tradities, die ze volgen zonder er lang bij stil te staan.
Zo niet Drewermann. Hij onderwerpt elk element van de geschiedenis en de leer aan een grondig wetenschappelijk onderzoek. Hij stelt pertinente vragen bij de huidige organisatie van de katholieke kerk. Hij geeft en eist radicale alternatieve oplossingen voor eeuwenoude en hedendaagse vragen. Hij is een extreme hervormer, eerst binnen de kerk, nu erbuiten.
Voor mij is hij een vat vol tegenstrijdigheden. Als vrijzinnige volg ik hem in al zijn kritieken en in de meeste van de oplossingen en alternatieve lezingen die hij voorstelt. Zonder ook maar iets van hem gelezen te hebben, ben ik de laatste jaren tot dezelfde conclusies gekomen als hij, veel van wat ik hier op mijn website over de kerk en het christelijk geloof heb geschreven zal je, met veel meer bravoure en ook met veel meer wetenschappelijke onderbouw bij hem terugvinden. Hij steunt zich immers, zoals ik, op het gezond verstand en op de historisch-kritische wetenschappelijke methoden die ik ook genegen ben. Daarnaast maakt hij echter ook uitvoerig gebruik van psychoanalytische methodes, iets waarvan ik geen kaas gegeten heb en dat me intuïtief ook niet erg aantrekt. De verklaringen die Drewermann daaruit puurt, overtuigen me niet echt, zelfs al zijn ze wel verhelderend. Ik twijfel er alleen aan of het oorzakelijke verklaringen zijn, zoals hij voorhoudt. Maar dat terzijde.
Wat mij verbaast is dat Drewermann zo lang binnen een kerk gebleven is die niets van hem moest weten, die hem bestreden heeft, veroordeeld, gebroodroofd, beschimpt en bestraft en die geen enkele van zijn kritieken heeft aanvaard of zelfs maar beluisterd. Wat mij nog meer verbaast is dat hij zich een gelovige blijft noemen. Uit dit ene boek heb ik niet kunnen opmaken wat God voor hem betekent, hij spreekt er helemaal niet over. Hij heeft het steeds over Jezus Christus, maar ook die noemt hij niet God, veeleer een profeet, die door zijn woord en zijn voorbeeld de mens een richting getoond heeft om zijn leven zinvol te leven.
Maar ook daar verbaast Drewermann me. Hij die in alle verhalen gaat zoeken naar de grond van de zaak, lijkt me een beeld van Jezus Christus aan te hangen dat maar nauwelijks te vinden is in de evangelies, bij Paulus of in de teksten van het vroege christendom. Hij verwerpt heel wat Bijbelse en theologische elementen op basis van zijn eigen interpretaties en anderzijds legt hij Jezus uitspraken in de mond en ideeën in het hoofd die eigenlijk van Drewermann zelf zijn en van de ontelbare sceptici die zoals hij de confrontatie aangegaan zijn met de christelijke boodschap in al haar vormen. Hij aanvaardt vrijwel kritiekloos die elementen uit de openbaringsgegevens en zelfs uit de christelijke dogmatiek die passen in zijn radicaal wereldbeeld. Hij stelt zich niet echt vragen bij de historische Jezus, hoewel daarover een bibliotheek vol geschreven is door niet onverstandige mensen, ook katholieken. Noch maakt hij zich veel zorgen over het tot stand komen van de Bijbelse teksten, maar beperkt zich tot het weren van die elementen die niet overeenkomen met zijn interpretatie. Dan zegt hij letterlijk: Jezus kan dat niet gezegd hebben. Punt. Dat er een hele exegetische literatuur bestaat, ook aan katholieke kant, die grondige vragen heeft over de openbaringsteksten, zowel de officieel erkende als de andere, die dezelfde (twijfelachtige) historische betrouwbaarheid hebben, maar die om ideologische redenen door de machthebbers van het ogenblik verbannen zijn, daarvoor heeft hij veel minder oog.
Wie of wat God is voor Drewermann is verre van duidelijk. Het beeld dat hij van Jezus creëert is enerzijds ontdaan van veel van zijn traditionele aspecten en anderzijds beladen met verworvenheden van de moderne seculiere filosofie, de maatschappijleer, de psychoanalyse, de literatuurkritiek, de evolutieleer... Het is een super-Jezus, een übermenschensohn waaraan Drewermann zich vastklampt. Voor mij niet gelaten, maar ik verkies nog een stap verder te gaan. Het is, dat geeft ook Drewermann toe, mogelijk en zelfs noodzakelijk om atheïst te zijn, om te leven zonder een vaag achtergrondbeeld van God, zonder de uitzonderlijke profetische inspiratie van Jezus of de dogmatische leer van de kerk. Het is mogelijk en nodig van afstand te doen van dat alles, de oude gewaden af te leggen en consequent een nieuw begin te maken, gebaseerd op de mens alleen, levend in solidariteit met evenwaardige anderen, in respect voor een wereld waarin ook ander leven is en een rijke natuur. Zeker, wij moeten het verleden goed bestuderen en de ontelbare waardevolle elementen erkennen en valoriseren. Maar wij moeten dat doen in alle objectiviteit, als vrije individuen, niet onderworpen aan enige dwang van buiten uit of hogerop, of van menselijke machthebbers of instituten.
Ik kan je dus de lectuur van Drewermann sterk aanbevelen, want zijn kritische analyses zijn overweldigend, revolutionair, fris en vrolijk, sterk iconoclastisch, bevrijdend, deugddoend, zijn alternatieven weloverwogen, sterk onderbouwd, menslievend, ontwapenend eerlijk, getuigend van gezond verstand. Maar wie dieper graaft zal ontdekken dat het godsdienstige of religieuze kader waarin hij zich bewust blijft bewegen meer vragen oproept dan ook Eugen Drewermann helder en overtuigend kan beantwoorden.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
16-08-2009
Scepsis en ongeloof
WIE MIJN BEDENKINGEN van gisteren gelezen heeft over scepsis, kon zich al enigszins verwachten aan een vervolg. Wie dat niet deed, leest dus het best eerst even die tekst na, dat bespaart me de moeite om een en ander te herhalen, dank u wel.
Scepsis, twijfel, ongeloof: je kan inderdaad het pyrronisme als filosofische instelling ook toepassen op het geloof. Dat deden de Grieken, al moeten we erbij zeggen dat hun geloof en hun goden wel iets anders waren dan het geïnstitutionaliseerde christelijk monotheïsme dat wij zo goed kennen. Socrates heeft men ter dood veroordeeld wegens zijn vermeend ongeloof, omdat hij lastige vragen durfde stellen, als eerlijk intellectueel, over rituele praktijken en religieuze tradities die niet in overeenstemming te brengen waren met zelfs maar gewoon het gezond verstand, laat staan een doorgedreven en onbevangen filosofische analyse.
Geloof en rede, het is nooit een gelukkig huwelijk geweest. Met rede bedoelen we het vermogen van de mens om zelfstandig na te denken, om de dingen te onderzoeken en te onderwerpen aan kritiek, om na te gaan of beweringen juist of vals zijn, of redeneringen opgaan of niet, of ze een interne logica hebben, of ze de confrontatie met andere beweringen of opvattingen kunnen doorstaan, of ze bruikbaar zijn, nuttig of voorbijgestreefd en zelfs schadelijk. Het is een onafhankelijk denken, dat bewust afstand neemt van gevestigde opvattingen en van gezagsargumenten, zelfs als die bekleed zijn met de hoogste waardigheid. Het is een radicale manier van nadenken, die uiteindelijk geen enkele consequentie uit de weg gaat, een levensgevaarlijke onderneming, zoals ook voor en na Socrates zo vaak is gebleken, een denken ten dode toe.
Rationeel denken betekent echter helemaal niet een streng formele en steriele, ijzige logica, die geen rekening houdt met menselijke emoties of de onvermijdelijke, onbegrijpelijke onvolkomenheid van ons bestaan. Redelijk betekent immers ook dat men niet overdrijft, dat men menselijk blijft, dat niets menselijks ons vreemd is. De rede is het geheel van de hogere, geestelijke vermogens van de mens.
Een gelovige benadering gaat uit van een wereldbeeld waarin er naast of boven de wereld met alles wat erop en eraan is, nog een andere dimensie is, die totaal verschilt van de wereld, maar die er toch onlosmakelijk en ingrijpend mee verbonden is, een realiteit van een hogere orde, die we niet met het redelijk denken mogen of kunnen benaderen, maar met een nederige houding van gelovig aanvaarden, een positief beantwoorden van een uitnodiging, een appel dat uitgaat van de overzijde, van God.
En daarmee zitten we natuurlijk in medias res en meteen in de rats (een verkorting van ratjetoe, van Fr. ratatouille, zelf een samentrekking van ratouiller en tatouiller, vergelijk met in de puree zitten).
Want als die andere dimensie boven de wereld uitstijgt, hoe kan ze er dan mee verbonden zijn? Hoe kan God van aan de overkant deze wereld bestieren? Hoe kunnen wij in contact treden met God, zelfs als hij het kan met ons? Hoe kunnen wij ook maar iets zeggen over die andere dimensie, behalve dat ze anders is? Iets over God dan dat hij is, en dan nog? Elk gezond boerenverstand en elk ander intelligent nadenken moet noodzakelijkerwijze tot de conclusie komen dat geloof en rede onverenigbaar zijn. Met de rede komt men niet tot geloof en geloof sluit een ongeremd, vrij gebruik van de rede uit. Dat is ook de stelling van de Kerk zelf en voor een keer sluiten de atheïsten zich daarbij volmondig aan. Daarover zijn veel geleerde boeken geschreven en de meest vernietigende beschuldiging die de Kerk en de theologie steeds maakten aan de rationalisten was precies scepticisme, pyrronisme en spinozisme: de redelijke twijfel aan de geloofsinhoud en aan het bestaan van die andere dimensie en uiteindelijk van God.
In een tijd dat het hele Westen door en door christelijk was en dat de kerkelijke hiërarchie tot op de hoogste niveaus nauw verbonden was met het wereldlijk gezag, was het niet evident of zonder gevaar om twijfels te uiten. Naast de eigen kerkelijke rechtbanken, die uiterst zware bestraffingen konden uitspreken voor overtredingen van de geloofsregels, beschikte de Kerk over de mogelijkheid om bij de zwaarste religieuze overtredingen de beschuldigden over te leveren aan het burgerlijk gezag, dat instond voor de ultieme straf, de dood, meestal op de meest gruwelijke en publieke manier. Zo zijn niet weinig mensen met zware geldstraffen beboet, hun bezittingen verbeurd verklaard, zijzelf aan brutale lijfstraffen onderworpen of genadeloos doodgemarteld omwille van wat zij dachten, schreven of zegden, dus louter omdat hun eerlijke overtuiging niet overeenkwam met die van een aantal andere mensen, de machthebbers.
Een bijzonder pijnlijke en ongetwijfeld zonder meer sadistisch geïnspireerde straf voor het schrijven en publiceren van wat de Kerk als godlasterlijk beschouwde, was de veroordeling van de auteur én de geschriften, waarbij de boeken opgenomen werden in een lijst van verboden werken, de beruchte Index librorum prohibitorum, voor het eerst opgesteld in 1559 en, ondanks een dubbelzinnige wijziging van het statuut, tot op vandaag geldig als een leidraad voor de gelovigen. Naast de straffen die de auteurs of uitgevers moesten ondergaan, werden namelijk ook de schuldige boeken zelf bestraft: ze werden gefolterd zoals mensen en, zoals mensen, op de brandstapel gedood. Dat is de oorspronkelijke betekenis van de boekverbrandingen, die onder het Naziregime en onder alle andere dictatoriale regimes een vast ingrediënt van het intolerante cultuurbeleid zouden worden. Zoals de Kerk er ook op stond dat de familieleden van veroordeelden aanwezig waren bij lijfstraffen en de marteldood, zo waren ook de auteurs verplicht, voor zover ze dan nog in leven waren, om de publieke verbranding van hun boeken bij te wonen.
En toch konden zij het niet laten. Je moet immers geen genie zijn, noch een kletterende ketter, een harteloze heiden of een geniepige godhater om in te zien dat de manier waarop de Kerk het geloof formuleerde op zijn minst krakkemikkig was, vol tegenspraken zat en gaandeweg verworden was tot een formalistisch ritueel en een oeverloos complexe, esoterische en onbruikbare theologie, waarbij de oorspronkelijke boodschap nog nauwelijks aan bod kwam.
Steeds weer zijn er binnen de Kerk personen opgestaan die zich hebben verzet tegen flagrante misbruiken, tegen de schandelijke wereldse rijkdom en de morele verdorvenheid van de kerkvorsten, tegen de fatale maar onaanvechtbare vermenging van wereldlijke macht en kerkelijk gezag. Steeds weer zijn er frisse hervormingen op gang gekomen en weer teniet gedaan, steeds weer zijn er interne twisten geweest en ook afscheidingen van welhaast ontelbare grote en kleine groepen. Maar de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk hield stand, smoorde de opstanden en het verzet in bloed, hield zich aan de macht en bleef hooghartig blind voor alle oprechte en terechte kritiek. De hedendaagse Catechismus van de Rooms Katholieke Kerk (KKK) verschilt niet wezenlijk van die van het Concilie van Nicea (325) of van dat van Trente (1545-1563).
De Kerk en de theologen hebben zich met hand en tand, nee te vuur en te zwaard verzet tegen het gebruik van de rede om het bestaan te verklaren of om het samenleven te ordenen. Het christendom is een openbaringsgodsdienst. Enkel het gezag van God en zijn vertegenwoordigers op aarde gold, wie zich daartegen verzette wachtte de excommunicatie, de doodstraf en/of de eeuwige verdoemenis in de hel. Wanneer de sceptische rede tot het onvermijdelijke besluit kwam, op verscheidene momenten van de geschiedenis, dat er geen absolute waarden of waarheden zijn, ook niet de goddelijk geopenbaarde, dan kon de kerk niet anders dan met afschuw en de meest vlammende banbliksems reageren. Zelfs elk vermoeden van scepticisme, pyrronisme of spinozisme was voldoende voor verdachtmaking, broodroof, lijfstraffen, verbanning en rituele moord.
Vele filosofen en theologen hebben zich dan toch maar ingehouden in het vooruitzicht van dat vreselijk en onvermijdelijk lot. Copernicus heeft slechts op zijn sterfbed toestemming gegeven om zijn kosmologische geschriften te publiceren, Galilei heeft zijn uitspraken herhaaldelijk (zij het gedeeltelijk, moeten) herroepen. Descartes heeft grote delen van zijn oeuvre ingehouden, Hume besliste dat zijn Dialogues Concerning Natural Religion pas na zijn dood mochten uitgegeven worden, Meslier deed hetzelfde met het geheel zijn in alle opzichten indrukwekkend testament, Spinoza publiceerde slechts één werk tijdens zijn leven, de rest zijn de nu vermaarde maar kort na zijn dood anoniem door zijn vrienden uitgegeven Opera Posthuma van B.DS. Vele anderen hebben zich in bochten gewrongen of lippendienst bewezen aan de orthodoxie en hebben slinkse literaire middelen gevonden om, onder het mom van rechtgezindheid en kritiek op ketterijen, toch tersluiks hun verborgen agenda ter sprake te brengen; Pierre Bayle is daarvan het meest succesvolle voorbeeld. Nog anderen, zoals Newton, Leibniz en Voltaire, hielden vast aan het bestaan van een God, maar dan louter als een kracht die de wereld heeft geschapen en in stand houdt. Voor hen is godsdienst een noodzakelijk middel om vooral de lagere klassen in bedwang te houden, een politiek (onder-)drukkingmiddel.
Zeer zeldzaam zijn de mensen die het aangedurfd hebben om zonder omwegen hun gedacht te zeggen en de meesten van hen hebben dit gedaan in de bloeiende anonieme ondergrondse pers, zoals zo overtuigend aangetoond door Jonathan Israel in zijn monumentale studies over de Verlichting, die ik hier besprak. Het is pas wanneer het wereldlijk gezag eindelijk de moed opbracht om op te komen voor het onvervreemdbare recht op vrije meningsuiting van de burgers, dat het stilaan mogelijk werd om vrijelijk en zonder gevaar voor eigen hachje de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek en de filosofie te publiceren. Maar zelfs Charles Darwin hield zijn inzichten over de evolutieleer dertig jaar lang onder zegel in zijn schrijftafel, met een boodschap om ze na zijn dood te publiceren en voorzag daartoe een som gelds in zijn testament. Het was pas toen Alfred Russell Wallace tot dezelfde revolutionaire inzichten gekomen was, dat Darwin zich door zijn vrienden liet overhalen om een samenvatting te publiceren. Onder druk van de publieke opinie en het verzet van de Kerk heeft hij bij elke nieuwe editie een aantal standpunten afgezwakt We spreken hier over het einde van de 19de eeuw, Darwin stierf in 1882! Ik schreef hier ook al over Gerard Walschap en de kuiperijen van de Kerk tegen zijn werk en zijn persoon, en hij stierf in 1989! Lees hier meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=431.
Scepticisme en ongeloof zijn in onze tijd bijna synoniemen geworden. Op enkele bedenkelijke uitzonderingen na zijn er zelfs geen ernstige katholieken meer die zonder meer geloven in de mirakels vermeld in de evangelies, in de losgeslagen fantasie van de middeleeuwse heiligenlevens of zelfs in de omstreden Mariaverschijningen en bijhorende mirakels en voorspellingen van de laatste eeuw. Zelfs een waardig, verstandig, welmenend en ongetwijfeld onverdacht prelaat maakte me niet zo lang geleden de opmerking dat die kerk nu toch niet meer bestaat. Men hoeft niet meer bijgelovig, noch goedgelovig te zijn om gelovig christelijk te zijn, al zijn velen dat helaas zeker nog altijd wel degelijk.
Maar het gezond scepticisme heeft vooral voor gevolg gehad dat althans in grote delen van het oude Europa het geloof een plotse en massale teruggang gekend heeft, een evolutie die des te spectaculairder was in de landen, zoals hier in Vlaanderen, waar nog niet zo lang tevoren de godsdienst alomtegenwoordig en almachtig was. Op een miraculeuze heropleving durven vandaag enkel de meest vermetele nostalgische dromers nog hopen.
De (post-)moderne filosofie is sterk getekend door het scepticisme, heeft er vrijwel haar bestaansreden van gemaakt. De moderne maatschappij heeft ontdekt dat het perfect mogelijk is om de wetten en voorschriften die de samenleving ordenen, af te leiden van volstrekt seculiere, burgerlijke beginselen en niet-gelovige ideologieën en inzichten. En ik daag eenieder uit om aan te tonen dat onze tijd in moreel opzicht ook maar enigszins zou moeten onderdoen voor een van de voorbije twintig eeuwen waarin het christendom ruim de kans heeft gekregen om het op zijn manier te doen. Zeker, er is nog kwaad in de wereld, en de rol van de religies is nog lang niet uitgespeeld. Maar de scepsis is gevestigd op ijzersterke beginselen, ze is wijd verbreid en wint overal aan invloed, zelfs in de meest onverzettelijke reactionaire bastions en de meest achterlijke of maligne groeperingen en organisaties. De moderne media brengen, althans in de democratieën waar ook ter wereld, elke neiging tot obscurantisme, onverdraagzaamheid, morele dictatuur of geestelijke dwingelandij aan het licht. Het verhelderende licht van de scepsis schijnt onverbiddelijk in de donkerste militaire folterkamers, in de meest verborgen schuilplaatsen van religieuze terroristen, in de opulente hoofdkwartieren van belastingontwijkende sekten en volksverlakkerende groupuscules, in de op misdadige olierijkdommen gebouwde kitscherige sheikpaleizen; het schijnt liefdevol in de hunkerende harten van ontelbare goedmenende eenvoudige mensen, die zo verlangen naar bevrijding uit sociaal onrecht en uit de vernederende betutteling van machtsgeile pseudo-intellectuele goeroes en geriatrische glorieus gemijterde gebenedijden.
Oef dat moest ik even kwijt.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
15-08-2009
Scepsis
SCEPSIS is, je zal het wel vermoeden, geen woord met een Nederlandse stam. We weten ook niet goed hoe we het moeten uitspreken: Van Dale zegt dat zowel sepsis als skepsis mogen en wie ben ik dat ik me daartegen zou verzetten? Ik twijfel trouwens zelf ook af en toe: ik sta sceptisch tegenover de bereidheid van de Franstaligen om over Vlaamse autonomie te praten; zeg ja dan sk- of gewoon septisch? De aarzeling om die laatste uitspraak te gebruiken vindt wellicht haar oorsprong in die andere betekenis van septisch, die van de septische put. Ik schreef daarover deze tekst, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=330. We willen de mogelijke betekenisverwarring van de homoniemen (gelijkluidende woorden met een verschillende betekenis, mijt en meid en mijd) ver mijden, evenals de moeilijkheid dat de betekenis van het woord niet eenduidig uit de uitspraak blijkt maar enkel uit de context kan afgeleid worden, gekozen uit twee of meer alternatieven. En dus verkiezen we de uitspraak met sk-. Meestal.
Met sk- is scepsis de Griekse uitspraak, van skepsis en van het werkwoord skeptomai. De betekenis van het werkwoord is in de eerste plaats: aandachtig toekijken, speuren; vervolgens ook (met het verstand) bekijken, onderzoeken, overwegen. De betekenis van het substantief volgt: het zien, de waarneming met de zintuigen, maar ook en vooral het onderzoek, de over- of afweging, bespiegeling, overpeinzing; vervolgens ook de aarzeling, twijfel. Het is in die laatste betekenis dat wij het woord hebben overgenomen. Als we iets nauwkeurig bekijken en om een of andere reden aarzelen, dan zijn we sceptisch. We zijn niet zonder meer overtuigd, er is iets dat ons doet twijfelen.
Een sceptische houding wordt vaak aangeprezen. Je moet immers niet alles geloven wat men probeert je wijs te maken. Zeker als men ons spectaculaire voordelen voorspiegelt, hebben we de neiging om te vragen: ben je wel zeker? Is dat wel zo? Zijn er geen nadelen aan verbonden? Wat staat er in de kleine lettertjes? Sceptisch zijn staat tegenover domme goedgelovigheid. Maar het is soms ook een verwijt: scepticisme staat dan gelijk met altijd en overal aan twijfelen, ook als daar geen aanleiding of reden toe is. Een scepticus is een twijfelaar en dat is geen compliment, een twijfelaar is nooit helemaal zeker en zo kan je niet leven. Gezonde argwaan is niet slecht, zeker als het over belangrijke zaken gaat, maar eeuwig twijfelen werkt verlammend, je moet ook kunnen beslissen. Wie altijd aarzelt, is niet spontaan en mist zo goede kansen. Met een obstinate twijfelaar valt niet te praten, met eeuwige twijfels kan je niet leven.
De mens heeft altijd geschipperd tussen de twee: spontane zekerheid en vertrouwen vs. argwaan en scepsis. De primitieve mens moest voortdurend beslissen en de keuze was zelden triviaal: het kon telkens gaan tussen leven en dood. Is die plant eetbaar of niet, medicinaal of giftig? Gaat dat dier aanvallen of niet? Is die andere mens vriend of vijand? Overleven hing in grote mate af van een juist inzicht, wie niet nadacht, niet kritisch was, niet goed oplette, niet voorzichtig was, niet twijfelde, was geen lang leven beschoren. De mens heeft geleerd om zijn verstand te gebruiken, heeft die mogelijkheid op een fenomenale manier uitgebouwd, ook fysiek, in een overmatige hoeveelheid hersenen en een relatief groot hoofd om die te herbergen. Een sceptische houding loont, evolutionair gezien.
Men kan twijfels koesteren over concrete dingen. Maar eens homo sapiens er was, met al zijn hersenen, ging die zich ook meer algemene vragen stellen. Als je een vis in het water ziet en je probeert die met een spies te vangen, dan moet je rekening houden met de straalbreking. Als je een stok in het water steekt, dan lijkt het alsof die stok vanaf het wateroppervlak een hoek maakt. Om dezelfde reden is de vis niet waar je hem ziet, maar net daarnaast, je moet er dus net naast mikken om hem te treffen. De dingen zijn niet altijd wat ze lijken, dat leer je met schade en schande. Vandaar dat filosofen zich al heel vroeg vragen gingen stellen over de wereld om ons heen. Aangezien we ons soms, vaak zelfs vergissen over wat we waarnemen, moeten we misschien afvragen of wij met onze zintuigen de wereld wel op een juiste manier zien. Is de wereld wel zoals hij aan ons voorkomt? Hoe is de wereld voor een blinde, een dove, een doof en blinde, een dier? Als de wereld anders is naargelang wie er kijkt, hoe is de wereld dan écht? Als iedereen de wereld anders ziet, blijft de echte, onveranderlijke wereld buiten ons bereik. We kunnen de echte wereld niet kennen, hij gaat onze kennis, ons begrip te boven, wat we zien is slechts schijn.
Over de Griekse sceptische filosofen zijn er uitdagend vreemde verhalen. Pyrrho van Elis (omstreeks -300, afbeelding), naar wie het pyrronisme genoemd is, de filosofische strekking van de twijfelaars, zou zelfs niet gereageerd hebben op het hulpgeroep van zijn leermeester Anaxarchus toen die in het water gesukkeld was: hoe kon hij er zeker van zijn dat het zijn meester was? Dat hij echt in het water lag? Dat wat hij hoorde hulpgeroep was? We moeten dat lezen als een filosofisch argument, niet als een anekdote, een waar gebeurd verhaal. Indien men echt aan alles zou twijfelen, dan is enkel de dood nog mogelijk. Wat men bedoelde is: je mag nooit, nergens helemaal zeker van zijn, alles is onzeker, vertrouw nooit voor de volle honderd percent op een waarneming, een indruk, een overtuiging. Als we ons kunnen losmaken van al die onbetrouwbare gegevens die op ons afkomen en waarvan we onmogelijk kunnen weten of ze goed of slecht zijn voor ons, dan pas zullen we een onbezorgde, twijfelloze, zekere gemoedsrust vinden.
Latere Hellenistische filosofen formuleerden hun kritiek op de filosofie van Plato en Aristoteles met vragen als: hoe kan je zo zeker zijn van wat je zegt? Hoe kan je weten dat alles echt zo is als je denkt en uitlegt? Moet je niet ook aan je diepste overtuigingen en je meest scherpzinnige verklaringen twijfelen? (Veel later, helaas, zou blijken dat er inderdaad voldoende reden was om aan allerlei vaste opvattingen te twijfelen, al was het maar de voorstelling als zou de zon om de aarde draaien en niet andersom). Sextus Empiricus leefde waarschijnlijk rond het jaar 200 ergens in het oosten van het Romeinse rijk. Hij schreef enkele werken waarin hij het pyrronisme of het scepticisme beschrijft en aanprijst. Men wordt scepticus omdat men verlangt naar een gelukkig leven. Door niet voor een of ander (extreem, eenzijdig) standpunt te kiezen, vermijdt men valse oplossingen en schone schijn en zo kan men een toestand bereiken waarin men bevrijd is van alle kommer en kwel. Het geluk ligt dus in een houding waarbij men veeleer het oordeel opschort, dan in kiezen voor een of andere van de vele mogelijkheden die er voor alles en nog wat zijn. De gemoedsrust bereiken we door ons niet (te veel) te verlaten op de veelheid van indrukken die de wereld op ons maakt. Er is immers geen vaste maatstaf voor de dingen, geen manier om eens en voor altijd uit te maken wie er gelijk heeft, er zijn altijd verscheidene aspecten en verschillende benaderingen mogelijk, die allemaal hun verdedigers hebben.
We kunnen ons echter de vraag stellen of de grond onder deze sceptische benadering wel vast genoeg is. Het is waar, we kunnen ons vergissen, de dingen blijken inderdaad soms, vaak zelfs, of misschien op de duur wel meestal anders te zijn dan we denken. Maar het is een grote sprong naar een extreme houding waarin we zeggen dat we de dingen zoals ze echt zijn helemaal niet kunnen kennen. Het is zeker dat er over ongeveer alles discussie is, maar daarom moet je nog niet meteen gaan zeggen dat er ook een reële werkelijkheid is, los van alle verschillen en die voor elk van ons verborgen blijft, die wij slechts vaag kunnen zien en slechts heel gedeeltelijk en onvolkomen kunnen benaderen.
Is er immers wel een wereld als er geen waarnemers zijn? Zelfs als die er al zou zijn, dan zou het geen enkele zin hebben om erover te spreken, want er zou niemand of niets zijn voor wie die wereld zin zou hebben, niemand om erover te spreken en niemand om te luisteren. Elke uitspraak daarover zou volkomen absurd zijn. We moeten dus altijd spreken over een wereld die zich manifesteert aan iemand, het zijn is een ontmoeting, een gezamenlijk bestaan, waarbij de beide partners noodzakelijk zijn. Er is met andere woorden geen objectieve, abstracte, zogezegd echte wereld, met echte, objectieve en onveranderlijke kenmerken, die we op een of andere manier moeten weten te doorgronden. Er is alleen de concrete, variabele, facetrijke, veelvormige, onuitputtelijk verschillende wereld van alle mensen en dieren die er ooit geweest zijn en ooit zullen zijn.
Het standpunt van het scepticisme is gesteund op het verschil tussen de wereld zoals hij voorkomt voor de mens en de wereld zoals hij op zichzelf is. We zagen dat dit een zinloos, absurd onderscheid is. Maar anderzijds is een gezonde sceptische houding wel degelijk nuttig én filosofisch verantwoord. Als er namelijk geen objectieve, eeuwig stabiele wereld is met onveranderlijke kenmerken (die we vreemd genoeg tóch zouden kunnen ontdekken), en enkel een veelvoudig subjectieve wereld met eindeloos veel wisselende aspecten, dan is er ook geen plaats voor absolute uitspraken, voor onweerlegbare vaststellingen. Dat is ook het besluit waartoe de wetenschapsfilosofie gekomen is: wetenschap is ook maar een voorlopige benadering, gekleurd door het standpunt van de waarnemer. De uitspraak: alle zwanen zijn wit en alle kraaien zijn zwart gaat maar op tot men inderdaad zwarte zwanen en grijze kraaien ontdekt. Maar we doen het ondertussen wel met de algemene regels die we ontmoeten en we kunnen erop verder bouwen, als we maar steeds beseffen dat het geen absolute maar slechts tijdelijk geldende regels zijn, tot we ze onder druk van de waarnemingen en nieuwe inzichten moeten herzien of zelfs helemaal laten vallen en andere paradigmata of wetenschapsmodellen moeten uitwerken en aanvaarden.
Praktisch gezien houdt dit sceptisch relativisme nuttige, ja broodnodige levenslessen in voor de moderne mens. Wij beseffen elke dag meer dat we leven in een multiculturele wereld, dat mensen verschillend zijn en niet alleen die van andere culturen, nee, ook binnen een bepaalde cultuur zijn er ontelbare schakeringen. Het model mens komt voor in meer dan zes miljard nu levende mensen en misschien wel 100 miljard ooit geleefd hebbende exemplaren, van wie er geen twee identiek zijn of waren. De woorden die wij gebruiken in al onze talen hebben voor werkelijk iedereen een andere, persoonlijk gekleurde betekenis, die in schakeringen of essentieel kan verschillen voor elke mens: vrijheid, democratie, God, geluk, liefde, waarheid Er is geen enkel model van mens dat de voorkeur verdient boven een ander: al de kleuren en formaten zijn evenwaardig, de relatieve verschillen veranderen niets aan het feit dat het allemaal mensen zijn die genieten van dezelfde basisrechten. Er zijn geen absolute waarheden die moeten opgelegd of verdedigd worden. Niemand mag anderen regels opleggen die een inbreuk betekenen op die elementaire mensenrechten en de persoonlijke vrijheid. Niemand kan voor iemand anders bepalen waarin het geluk gelegen is, niemand mag anderen dwingen om dingen te doen die in strijd zijn met hun rechten als individu of als groep, of hen weerhouden van het rechtmatig nastreven van het eigen geluk.
Wij zijn vrije individuen, geroepen om samen te leven in solidariteit.
Nationalisme: bij het vermelden van het woord gaan heel wat mensen steigeren, het heeft een negatieve bijklank, er is iets verkeerds mee. De Franstalige media van België vereenzelvigen het met de collaboratie met het Nazisme (dat ook een National-Socialismus was; merk overigens op dat de collaboratie verre van uitsluitend in Vlaanderen voorkwam ) en met alle latere Vlaamse verzuchtingen naar zelfbestuur, die louter gezien worden als pogingen om een einde te maken aan België, ten nadele van de Franssprekenden.
Toegegeven: nationalisme verwijst naar een houding waarin men aan het eigen land, het eigen volk een bepaalde voorkeur geeft. Maar voor zover ik weet interpreteert men dat nergens ter wereld als een negatieve instelling, nee, een gezond patriottisme, een nationale trots is een deugd veeleer dan een ondeugd. Politici roepen op om zich met fierheid een burger van het land te noemen, of dat nu de Verenigde Staten van Amerika is of Iran. Niemand die eraan denkt om aanstoot te nemen aan de nobele gevoelens van vaderlandsliefde. Vooral uit de romantiek hebben we die verknochtheid aan onze eigen aard overgehouden, aan de eigen streek, aan de gebruiken en gewoonten, aan onze literatuur, muziek en beeldende kunst, aan de grote figuren uit het verleden, aan de symbolen ook van de natie: de vlag, het volkslied, de instellingen, de vorst of president.
Het probleem met het Vlaams nationalisme is dat sommigen het wel eens willen verwarren, bewust of niet, met het historisch Vlaams-Nationalisme van tussen de wereldoorlogen en van tijdens de tweede, toen het zich inderdaad in een aantal gevallen gecompromitteerd heeft in de collaboratie met de bezetter, een bezetter die zich daarenboven schuldig maakte aan een onaanvaardbaar imperialisme en aan onder alle opzichten misdadige methodes die op geen enkele manier moreel goed te praten zijn.
Het probleem is ook dat het Vlaams nationalisme van vandaag door België en al wie België verdedigt, uit eigenbelang of om welke reden dan ook, geïnterpreteerd wordt als incivisme, onburgerlijk en onpatriottisch gedrag: in België is alleen Belgisch nationalisme verantwoord. Elk particularisme, elke verdediging van andere belangen dan de Belgische, is zo goed als misdadig.
En dat is nu juist het probleem: Vlaanderen en de Vlamingen hebben geen enkele reden, historisch, politiek, sociaal of economisch, om patriottische gevoelens te koesteren tegenover België. De Belgische staat, zijn vorstenhuis en zijn instellingen hebben Vlaanderen steeds behandeld als een wingewest en de Vlamingen als quantité négligeable, ongeletterde onbenullen, enkel goed genoeg om te werken en belasting te betalen. De Vlaming heeft daarop gereageerd door België als een vreemde bezetter te beschouwen en zijn instellingen als verwerpelijke instrumenten van zijn onderdrukking, zijn vorst als een volksvreemde landvoogd, zoals we er in de loop van de geschiedenis zoveel gehad hebben.
Met het romantische nationalisme is in principe niet zo heel veel verkeerd. Het is goed dat we ons bewust zijn van wat ons kenmerkt als een gemeenschap van mensen, gebonden aan een streek, verbonden door een gemeenschappelijke geschiedenis. Het gaat pas de verkeerde kant uit wanneer men het gaat voorstellen als zouden we daarmee beter zijn de andere gemeenschappen of volkeren. Hebben immers niet alle volkeren het recht, ja de burgerlijke plicht om het eigen land en volk een warm hart toe te dragen? Er is niet mis met fan te zijn van een voetbalploeg, maar men hoeft daarom de anderen nog niet uit te schelden of de hersenen in te slaan. Onze vrijheid stopt waar die van de andere begint. Het is juist dat in elk nationalisme, in de overdreven vorm van chauvinisme (naar de eponieme Nicolas Chauvin uit de Napoleontische tijd) wel degelijk het gevaar schuilt tot fanatisme en minachting voor de anderen. Maar dat is niet wat men vandaag aan het Vlaams streven naar onafhankelijkheid verwijt of zelfs kan verwijten. Wij willen alleen maar onafhankelijk zijn en daarmee willen we niemand benadelen. Wij eisen alleen maar onze rechten op, niets meer maar ook niets minder. En als anderen zich daardoor bedreigd voelen, dan kan dat alleen maar zijn omdat zij nu meer hebben dan waarop zij recht hebben
Als de Franssprekenden vrezen dat zij nadelen zullen ondervinden bij een eerlijke herverdeling van de lasten en de lusten tussen de gemeenschappen in België, dan moeten we daaruit besluiten dat zij sinds 1830 genoten hebben van een ongelijke verdeling en dat zij die onrechtvaardige toestand wensen te behouden, tegen alle beter weten in. Dat is geen Belgisch patriottisme, maar een verwerpelijk Franstalig incivisme. Met andere woorden: de Franstaligen verdedigen helemaal niet de Belgische staat, waarvan Vlaanderen het belangrijkste deel uitmaakt, maar de onrechtmatig verworven bevoordeelde positie van de Franstaligen binnen die staat. Zij maken zich dus schuldig aan wat zij de Vlamingen verwijten: particularisme, of het belang van een groep stellen boven dat van de gemeenschap, misplaatst nationalisme dus, en dat is een vorm van separatisme. Zo zie je maar.
Er zijn dus goede redenen voor het Vlaams nationalisme. Vooreerst vormen wij wel degelijk een eigen gemeenschap, dat is zo vastgelegd in de Belgische grondwet. Vervolgens is de huidige staatsstructuur manifest nadelig voor de Vlaamse gemeenschap, ook dat is objectief vastgesteld door de Belgische staatsinstellingen zoals de Raad van State en het Grondwettelijk Hof. En naast en boven alle andere redenen die men nog zou kunnen aanhalen is er deze: dit land is niet meer te besturen zoals het nu is, dat heeft zelfs de vorst verklaard in zijn recente toespraken tot het volk. Met de rabiate Franstaligen valt al lang niet meer te praten, laat staan samen te regeren. Zij zijn niet geïnteresseerd in het overleven van België, enkel in het wanhopig verdedigen van hun eigen bevoorrechte positie.
Hoewel ik dus een hevige tegenstander ben van elk bekrompen nationalisme, waar ook ter wereld en ik veruit de voorkeur geef aan grensoverschrijdende structuren en wetten voor heel veel aspecten van onze samenleving, toch noem ik mezelf evengoed met waardige trots een ware Vlaamse nationalist en zal ik, al is het maar door mijn stemgedrag en door het verheffen van mijn stem en in geschrifte, blijven ijveren voor een solidair maar onafhankelijk Vlaanderen in het Europa van de volkeren en in de globale samenleving die stilaan onvermijdelijk aan het worden is.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
09-08-2009
Gouden Eeuw, Maarten Prak
Maarten Prak, Gouden Eeuw, Het raadsel van de republiek, uitg. SUN, 2002², 341 blz., gebonden, enkele zwart-wit afbeeldingen, literatuuropgave, noten, register; ISBN 90 5875 0485, in de handel ongeveer 30, gekocht In t Profijtelijk Boeksken Leuven voor 18.
Mijn belangstelling voor de filosofische ontwikkelingen in de periode tussen 1650 en 1750 en vooral voor Spinoza kan zelfs de minder geïnteresseerde lezer niet ontgaan zijn. Geen wonder dus dat toen ik dit mooi uitgegeven boek zag staan in de tweedehandsboekhandel, ik er niet kon aan weerstaan. Ik heb het onmiddellijk ter hand genomen na lezing van Jonathan Israels meesterwerk over dezelfde periode, dat ik hier besprak. Het bleek een zeer interessante aanvulling te zijn bij de vooral filosofische analyse van Israel, een verruiming van het perspectief met nog meer specifiek economische, politieke, maatschappelijke, sociale en culturele elementen dan Israel zelf in zijn twee monumentale werken al had aangebracht.
Het is dus blijkbaar mogelijk om over die periode boeiend en zinvol te schrijven en toch Spinoza niet eens en passant te vermelden, noch een van de andere Nederlandse en andere filosofen die bij Israel zo prominent aanwezig zijn dat ze wel onvermijdelijk, ja onmisbaar lijken. De reden daarvoor is dat het objectief van (professor) Maarten Prak zuiver of louter historisch is: een beschrijving van het geheel van de maatschappij zoals ze in een bepaalde periode was, hoe ze zo gegroeid is en hoe ze verder geëvolueerd is. Prak heeft dan ook vrijwel geen belangstelling voor de details van het elitaire denken van enkele uitzonderlijke grote geesten, maar des te meer voor het dagelijkse leven van de mensen, de armen en de rijken en de grote massa daartussenin.
Hij slaagt er op een briljante manier in om je als lezer mee te nemen in dat uitzonderlijk verhaal van het woelige ontstaan, de spectaculaire bloei en de tragische ondergang van de Nederlandse republiek in een tijd van amper honderd jaar. Op het toppunt van de Gouden Eeuw waren de noordelijke Nederlandse provinciën zonder meer het rijkste land ter wereld, met het hoogste per capita inkomen, een handels- en oorlogsvloot die groter was dan die van Engeland en Frankrijk samen, het talrijkste en best georganiseerde leger ter wereld, een internationaal net van handelsposten en kolonies, een vermaarde schilderschool de benaming Gouden Eeuw is dan ook volkomen terecht.
De ondertitel van het boek luidt: Het raadsel van de republiek. Het is inderdaad zeer verwonderlijk dat een land van zeer bescheiden territoriale omvang en een gering bevolkingsaantal, gelegen aan de rand van Europa, zonder aanzienlijke natuurlijke rijkdommen of grondstoffen, zonder centraal gezag of politieke eenheid, geteisterd door na-ijver tussen zijn steden en gewesten en door eindeloze religieuze twisten, belaagd door al zijn buren en politieke vijanden en zijn economische concurrenten, waaronder de machtigste der aarde: Duitsland, Frankrijk, Spanje, Engeland, er toch in geslaagd is om op korte tijd, zij het ook voor korte tijd, op álle gebied de meest vooraanstaande positie van de hele wereld heeft weten te verwerven. Dat is wat de auteur zich ten doel stelt: het wonder van die vreemde samenloop van omstandigheden en eigen kenmerken ontraadselen of toch ten minste de elementen duiden die hebben geleid tot het glorieuze succes van onze noorderburen, een glorie die is uitgedijd tot zelfs na 1945 en die nog steeds voelbaar is in het huidige staatsbestel, al heeft Nederland nu in de rij der volkeren een positie ingenomen die, hoewel nog verbazingwekkend hoog in vergelijking met vele andere volkrijkere, grotere in gebied en natuurlijke rijkdommen, toch meer overeenstemt met vergelijkbare westerse landen, zoals het onze, en zijn toekomst en welvaart meer en meer bepaald ziet door internationale structuren zoals de Europese Unie en andere Westerse allianties. In de concurrentiële wereldeconomie heeft het sinds lang zijn positie aan de top moeten prijsgeven ten bate van Spanje, Portugal, Engeland, Frankrijk, Duitsland, Amerika en de nieuwe Oosterse economieën.
Voor Nederlanders is dit boek wellicht al te bekend terrein, al was het maar van de schoolse opleiding en zijn er talloze andere werken over deze glorietijd uit de vaderlandse geschiedenis. Toch vermoed ik dat het in die reeks een prominente plaats inneemt. Het is zeer goed geschreven, leest aangenaam, verveelt nooit. De auteur vermengt brede overzichten met treffende vignetten waarin hij individuele figuren schetst en hun levensloop tekent, zowel uitzonderlijke talenten zoals Vermeer als een eenvoudige, armoedige weduwe met haar kinderen in een armenhuis. Hij staaft zijn beweringen met concrete cijfers en met verhelderende vergelijkingen met andere landen en periodes, die ons toelaten de eigentijdse betekenis van de historische gegevens naar waarde te schatten. Dit is veruit het beste geschiedenisboek dat ik ooit in het Nederlands gelezen heb. Ik heb nog twee andere publicaties in bestelling over dezelfde periode: van de meester zelf, Jonathan Israel is er het nog maar eens monumentale standaardwerk The Dutch Republic en van de bekende Simon Schama The Embarassment of Richess, allebei ook in het Nederlands verschenen. Ik zal niet nalaten hier verslag uit te brengen over mijn verdere lectuur en hoe me dat bevallen is. Ik hoop van harte dat ik daarmee uw interesse heb gewekt of versterkt voor de Nederlandse Gouden Eeuw, die zonder Vlaamse inbreng toch aanzienlijk minder schitterend ware geweest.
Categorie:historisch Tags:geschiedenis
06-08-2009
Roofdieren
THE RIGHT to bear arms: het recht om wapens te dragen. Het staat ingeschreven in de grondwet van de Verenigde Staten van Amerika, om precies te zijn in het beruchte Second Amendment: A well regulated militia, being necessary to the security of a free State, the right of the People to keep and bear arms, shall not be infringed. Vrij vertaald is dat: Aangezien een goed gereglementeerde militie noodzakelijk is voor de veiligheid van een vrije staat, mag het recht van het volk om wapens bij te houden en te dragen, niet worden geschonden.
We moeten die tekst in zijn historische context zien. Ik besprak hier onlangs, op de Amerikaanse nationale feestdag, de vierde juli, de tekst van de onafhankelijkheidverklaring. Daarin is al sprake van de vrijheid van een volk om zijn lot in eigen handen te nemen, zeker als de overheid zijn rechten niet vrijwaart. Wanneer de overheid als een dwingeland wordt aangevoeld, die geen rekening houdt met de verlangens en de rechten van de meerderheid van de bevolking, dan erkent elke menselijke wetgeving het recht tot kritiek, actie, weerstand, ja zelfs gewapende opstand, wanneer alle andere middelen uitgeput zijn en zeker wanneer ook de overheid gebruik maakt van wapens om de bevolking onrechtmatig te onderdrukken.
Het was tekenend voor de revolutionaire periode tussen 1750 en 1850, toen er een einde kwam aan de willekeur van het ancien régime en de burgers hun rechten gingen opeisen, dat men zich zorgen maakte over het bezit van en het dragen van wapens. De overheid zag erop toe dat zij daarvan het monopolie had: enkel het leger en in veel mindere mate de ordehandhavers mochten wapens hebben en die werden strikt bewaakt in de kazernes. Zo is de toestand ook nu nog, met uitzondering van jacht- en sportwapens. Dat betekent dat, wanneer de bevolking in opstand komt, zij die wapens moet veroveren of de bewakers ervan moet overtuigen om ze over te leveren. Dat ligt niet voor de hand, want de overheid zal vooral haar meest getrouwe dienaars aanstellen om de wapens te bewaken en hen daarvoor ruim vergoeden en met eerbewijzen overladen. Vandaar dat de Amerikaanse revolutionairen, met hun onafhankelijksstrijd tegen de Britten vers in het geheugen, stelden dat de burgers zelf moesten kunnen beschikken over wapens en het recht behielden om ze te gebruiken ter beveiliging van de staat. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Wellicht zoiets als de schuttersgilden vanaf de middeleeuwen of de vrijwillige brandweer: georganiseerde (well regulated) groepen van burgers die zich in hun vrije tijd oefenden met wapens die in de lokalen van de vereniging achter slot en grendel werden bewaard en die enkel in geval van nood werden opgeroepen. Het beruchte Second Amendment kan dus, volgens de meeste interpretaties, niet ingeroepen worden om het recht te verdedigen van elke burger om wapens te bezitten en er gebruik van te maken.
Maar er is altijd een grijze zone geweest en dat is vandaag ook nog zo: de wetten hebben steeds toegelaten dat burgers in beperkte mate wapens bezaten, voor hun eigen veiligheid, om zich te beschermen tegen grote roofdieren, bijvoorbeeld, in streken waar die voorkomen, maar ook tegen misdadigers. Het is dit laatste punt, namelijk het gebruik van wapens ter zelfverdediging, dat in een beschaafde maatschappij voor controverse zorgt.
Tot de essentie van een beschaafde maatschappij behoort dat zij in staat is om haar burgers te beschermen tegen alle vormen van geweld, zodat zij vreedzaam kunnen samenleven. Daartoe probeert men om het geweld zoveel mogelijk uit te schakelen en het te beperken tot het leger, ter bescherming tegen aanvallen uit het buitenland, maar sinds dat gevaar steeds minder reëel geworden is, vooral tot de ordehandhavers, ter bescherming tegen misdadigers en gekken. In principe moet de burger dus niet meer zelf beschikken over wapens en dat is voor de allermeeste burgers ook het geval, sinds vele eeuwen zelfs. In uitzonderlijke gevallen laat men nog toe dat iemand een wapen bezit voor zelfverdediging, maar de wetten die dat regelen worden steeds strenger. Wij hebben het onlangs meegemaakt dat alle vergunningen werden ingetrokken, dat alle wapens moesten ingeleverd worden en dat voor elk wapenbezit een nieuwe toestemming vereist werd, toestemming die aan strenge voorwaarden onderworpen was. Die nieuwe wapenwet was het gevolg van enkele ophefmakende incidenten, waarbij de daders al te gemakkelijk aan hun zware vuurwapens gekomen waren.
Het verzet in ons land tegen die nieuwe wet was vrijwel onbestaand. Als we dat vergelijken met de toestand in de Verenigde Staten, dan stellen we vast dat elk voorstel om de wapenwetten die zij ook wel hebben, maar die veel soepeler zijn dan wat ze hier bij ons ooit geweest zijn, dat elke poging dus om die wapenwetten te verstrengen zonder meer gedoemd is om afgewezen te worden, meestal zelfs nog voor het tot een stemming zou komen in het parlement. Presidentskandidaten en anderen die een politiek mandaat ambiëren en die dergelijke voorstellen in hun programma zouden opnemen, maken geen enkele kans op verkiezing.
Het is sinds vele jaren bewezen dat de wapens die men in huis heeft, waar ook ter wereld, in de eerste plaats gebruikt worden tegen huisgenoten, met opzet, passioneel of per ongeluk. Het is ook duidelijk dat wanneer mensen door het lint gaan zij gebruik maken van de (vuur-)wapens die zij in hun bezit hebben. Maar hoe spectaculair dergelijke wilde schietpartijen ook zijn, hoe verpletterend ook de statistieken over het gebruik van vuurwapens in eigen huiskring, hoe afschuwelijk ook het resultaat van het gebruik van wapens in jeugdbendes en de professionele criminaliteit, hoe veel politici, tot presidenten toe er het slachtoffer zijn van aanslagen, toch blijkt het in de V.S. onmogelijk om ook maar iets te doen aan het individueel recht om wapens te kopen, te bezitten en te gebruiken.
Dat moet ons toch doen nadenken over de Amerikaanse maatschappij. De tijd van het wilde westen is lang voorbij, maar de gewelddadigheid is gebleven. Ze beperkt zich ook niet tot het intern huiselijk en crimineel geweld. De Verenigde Staten zijn voortdurend verwikkeld in internationaal geweld, onder de vorm van open oorlogsvoering of op meer verdoken manieren, op vele plaatsen in de wereld. Zij beschikken over een onvoorstelbaar arsenaal aan wapens, over het machtigste leger ter wereld, over een technologisch hoogstaande en efficiënte wapenindustrie. Zij behouden zich het recht voor om met geweld tussen te komen in de wereldpolitiek en als zij daarvoor geen geldige redenen hebben, dan fabriceren ze die zonder enige scrupule, tot op het hoogste niveau. Zij geloven dat zij met wapengeweld de vrede kunnen bewaren of opleggen.
Zij zouden nochtans beter moeten weten. In eigen land kijken ze aan tegen torenhoge statistieken over geweld en criminaliteit. Hun acties in het buitenland stuiten op verzet van de betrokken landen, van de bondgenoten van die landen, van religieuze leiders en van vredelievende of zelfs maar neutrale derde landen, ja, van hun eigen nauwste bondgenoten. Het resultaat van hun internationale tussenkomsten is in alle gevallen negatief, bedenkelijk of van zeer voorbijgaande aard.
Men verwijst in die discussie vaak naar de rol van de Amerikanen, samen met andere geallieerden of bondgenoten, in de bevrijding van Europa en andere gebieden in de eerste en de tweede wereldoorlog. We kunnen niet ontkennen dat zij zeker in 1945 een beslissende rol hebben gespeeld in het beëindigen van het Nazi-regime en van het Japans expansionisme; wij kunnen evenmin stellen dat die tussenkomsten ongewenst, ongepast of onverantwoord waren, of dat de wereld er niet beter op geworden is. We kunnen, moeten ons vragen stellen over de manier waarop de oorlog gevoerd is, niet alleen in Europa, denk aan Dresden, maar vooral ook in het Oosten, met het gebruik van atoombommen op de Japanse burgerbevolking. We kunnen twijfels hebben over de verdeling van de wereld tussen de supermachten en de ideologische blokken (kapitalisme tegen communisme). Maar we moeten vooral erkennen dat zelfs het neerslaan van misdadige regimes als het Nazisme en het Japanse imperialisme geen vrijgeleide zijn voor elke militaire tussenkomst. We moeten beseffen dat de V.S. zich steeds ook hun eigen voordeel hebben gedaan, dat zij hun militair overwicht hebben gebruikt om hun economische overmacht te vestigen in grote delen van de wereld. We moeten ons ervan bewust zijn dat steeds meer landen in de wereld het militair, politiek, moreel en economisch leiderschap van de Verenigde Staten niet (meer) erkennen, dat zij zich het recht voorbehouden om hun eigen weg te gaan, ook op religieus en maatschappelijk gebied, en dat zij de V.S. als een bedreiging, ja een regelrechte vijand zien, een onduldbare dwingeland tegen wie ook zij het recht opeisen om wapens te bezitten en te gebruiken. Het is cynisch te moeten vaststellen dat die wapens in de meeste gevallen van Amerikaanse makelij zijn.
Hoe meer we nadenken over de geschiedenis, de recente en de wat oudere, hoe meer we zien dat de welvaart van de enen gesteund is op de onderwerping, de uitbuiting van de anderen. De wereldmacht van Spaanse Habsburgers, de luxe die Nederland zich kon permitteren in de Gouden Eeuw, de koloniale overheersing die leidde tot het Britse Imperium, de pracht en praal van de Tsaren: steeds waren er ook onderworpen volkeren en bevolkingen die tot slaven werden gemaakt. Het is een patroon in het menselijk gedrag, niet alleen op wereldschaal maar ook in de persoonlijke relaties tussen de mensen onderling: met geweld kan men zich een plaats veroveren in de wereld die beter is dan die van iemand anders, kan men het zo regelen dat mensen gedwongen zijn om te werken voor het goed van een andere, die op die manier slapend rijk wordt.
Dat geweld kan vele vormen aannemen. Brutale koloniale overheersing is nu wel uit de mode, maar de manier waarop grote bedrijven en banken de wereld veroveren, verschilt nauwelijks van de plundering van Afrika en Azië in de vorige eeuw. Het principe van het kapitalisme is nog steeds in grote mate: maximaal winst maken, de concurrentie uitschakelen, groter worden, macht verwerven. Het wereldwijd failliet van het communisme heeft die agressieve en gewelddadige ideologie nog in overtuigingskracht doen toenemen. De diepe financiële en economische crisis die het systeem de laatste tijd doormaakt, zet niet aan tot een grondige herziening, hoogstens tot enkele correcties. Er is geen ernstig alternatief voor het kapitalisme, zegt men, en zelfs de groenen hebben hun fundamentele kritiek opzijgeschoven en spreken nu niet meer van anders gaan leven maar van een groene economie, een groen kapitalisme: het milieu kan enkel efficiënt beschermd worden door het kapitalistisch systeem in te zetten: groene stroom, zonnepanelen, warmtewisselaars, windenergie, biobrandstof, waterkrachtcentrales. Het kapitalisme heeft zich na de puinhopen van het communisme, nu ook meester gemaakt van de composthopen van de milieuactivisten en de anders-globalisten.
Het is een regel die elk van ons heel vroeg leert: werken kost moeite, genieten van het leven is gemakkelijker en aangenamer. Om aangenaam te kunnen leven moet je ofwel eerst zelf werken, ofwel anderen zover krijgen dat ze voor jou werken. Het is evident dat ze dat niet zomaar zullen doen, je moet hen daartoe dwingen, op een of andere manier, want ook zij zullen liever genieten van het leven dan te werken, zeker voor een ander. Je zal dus een of andere vorm van overtuigingskracht of geweld moeten gebruiken. Op die eenvoudige regel is het kapitalisme gesteund. Uit onze geschiedenis is gebleken dat die regel werkt, dat hij beter werkt dan welke andere regel ook. Systemen die niet op die regel gebouwd zijn, blijken niet bestand tegen de concurrentie van het kapitalisme of moeten zich beperken tot randverschijnselen in een globaal roofzuchtig kapitalistisch systeem.
Onze maatschappij is, op dit hoogtepunt van onze beschaving, nog geen stap verder dan de roofvogels, de reiger en de ijsvogel en daarbij nog de overvoede katten van de buren die in onze tuin de eieren en de jongen komen roven uit de nesten van de merels en de kleinere zangvogels en de vissen uit onze vijver. Om te overleven moeten levende wezens eten en het meest voor de hand liggende, het minst tijdrovende is andere levende wezens. Weinig dieren vreten systematisch hun jongen op, maar er zijn er geen die er een probleem van maken om die van anderen dieren te verslinden. Zo is ook de mens begonnen, de veelvraat aan de top van de voedingsketen en zo zijn we in principe nog altijd bezig, ook al zijn we technologisch zoveel verder. We zijn nog steeds op rooftocht, op zoek naar gemakkelijke prooien, naar snel resultaat, naar de weg van de minste weerstand. We hebben nog steeds niet echt begrepen dat het ook helemaal anders kan: dat we groot kunnen zijn zonder iemand anders te kleineren, dat we ons kunnen voeden zonder anderen te laten verhongeren, dat we zelf moeten werken om te overleven, dat we samen meer kunnen dan alleen, dat de aarde onze moeder is, onze thuis en niet het onuitputtelijk voorwerp van onze roofzucht, dat we allen gelijk zijn en dat overdreven ongelijkheid alleen onheil brengt, dat je niet de beste moet zijn om goed te zijn, niet de rijkste om rijk te zijn, dat je niet moet stelen om te hebben, dat je niet moet doden om te leven, dat er een ethische grens is aan hebzucht en machtsgeilheid, dat al wat je nog meer neemt als je al genoeg hebt te veel is, en vooral: dat het leven kort is en dat de dood eenieder wacht.
De voorbije weken heb ik vele uren doorgebracht, verdiept in het tweede boek van Jonathan Israel over de Verlichting: Enlightenment Contested. Philosophy, Modernity and the Emancipation of Man 1670-1752, OUP, 2006, 2008 paperback, xxiv + 983 pp. Ik heb geen Nederlandse vertaling kunnen vinden.
Het is een kanjer van meer dan duizend bladzijden, ook fysiek zware kost, want zon boek gaat op den duur wegen in je hand of op je schoot. Ik heb er zelfs mijn leestafeltje bijgehaald om het toch wat draaglijk te maken. Vandaag heb ik de laatste bladzijden gelezen en nu zit ik hier, met gemengde gevoelens. Ik ben trots dat ik dit boek gelezen heb, ik voel me bevoorrecht dat ik heb mogen delen in de kennis en de wijsheid van de auteur, die zijn leven gewijd heeft aan deze cruciale periode in onze intellectuele geschiedenis. Het is ook een beetje een triest moment, het afsluiten van een boeiende, zelfs schokkende ervaring: een wekenlange onderdompeling in een stuk geschiedenis, in een volgehouden filosofisch betoog, in een onderliggende ideologische stellingname. Het heeft me diep beroerd, het heeft me beïnvloed, het heeft me veranderd.
Met die twee zeer uitvoerige studies achter de rug voel ik me evenwel nog geen expert ter zake, verre van. Enerzijds is er nog zoveel te weten over de Verlichting en de secundaire literatuur erover is zeer uitvoerig, hier alleen al zesenvijftig paginas bibliografie; anderzijds moet je toch ooit iets gelezen hebben van de oorspronkelijke teksten, de primaire bibliografie en die beslaat in dit boek vijfentwintig bladzijden, kleine druk Ik heb een paar werken besteld bij een gespecialiseerde onafhankelijke uitgeverij in Frankrijk, Coda genaamd, klik hier voor hun website: http://www.editions-coda.fr/index.php, je hoort er nog van.
Ik eindig met een citaat uit het nogal strijdbare Postscript, waarin Jonathan Israel een opsomming geeft van wat hij ziet als de kerngedachten van Radicale Verlichting; ik vertaal voor u:
het aannemen van de filosofische (mathematische, historische) rede als het enige en exclusieve criterium voor wat waar is;
het afwijzen van elke bovennatuurlijke kracht, magie, geesten zonder lichaam, en goddelijke voorzienigheid;
gelijkheid van het mensdom, raciaal en seksueel;
seculiere universaliteit van de ethiek, geankerd in gelijkheid en met de nadruk vooral op gelijkberechtiging, rechtvaardigheid en menslievendheid;
omvattende verdraagzaamheid en vrijheid van denken gebaseerd op individueel kritisch denken;
persoonlijke vrijheid van levensstijl en seksueel gedrag tussen toestemmende volwassenen, met vrijwaring van de waardigheid van ongehuwden en homoseksuelen;
vrijheid van meningsuiting, politieke kritiek en van de pers, in de publieke sfeer;
de democratische republiek als de meest legitieme vorm van politiek.
Wij leven in een land en in een tijd waarin geen van die stellingen een echt probleem zijn, ze zijn zelfs vastgelegd in onze grondwet en andere wetten en verordeningen. Weliswaar zijn deze idealen niet allemaal ten volle gerealiseerd, maar het verschil met de periode waarin de mensheid zich voor het eerst expliciet en op grote schaal bewust is geworden van deze grondbegrippen, vooral de periode 1670-1750, is ontstellend groot. Het is goed dat we ons bewust zijn van de lange weg die we hebben afgelegd en van onze uitzonderlijke situatie, hier en nu, die scherp contrasteert met zelfs de meeste andere landen ter wereld en met die van het overgrote deel van de wereldbevolking. Het is ongemeen belangrijk dat we ook de reële bedreigingen van onze échte waarden onder ogen zien, of ze nu komen van andersdenkenden, auto- of allochtoon, dan wel van onze eigen luxueuze zelfgenoegzaamheid, laksheid, genotzucht of schuldige onverschilligheid.
Men zegt me wel eens: waarom richt je je pijlen toch zo op allerlei negatieve nevenaspecten van het christendom? Niets of niemand is immers volmaakt. Ook vrome christenen zijn het oneens met bepaalde dogmas of pauselijke uitspraken en betreuren de dingen die in de loop van de geschiedenis duidelijk verkeerd zijn gegaan. Het christendom heeft zoveel positieve kanten, waarom je niet veeleer daarop concentreren? Waarom niet naar de kern van de zaak gaan en al het bijkomstige terzijde laten?
Zo denk ik ook wel eens, zo heb ik heel lang gedacht. Het is immers niet omdat de kerk iets voorhoudt, dat het daarom alleen al verkeerd zou zijn. Het is niet omdat christenen iets gedaan hebben, dat er niets goeds zou aan zijn. De vraag stelt zich dan echter onvermijdelijk: is dat goede en waardevolle wel typisch christelijk? Zou het er niet zijn zonder het christendom? En vervolgens: heeft het christendom globaal een heilzame rol gespeeld in de geschiedenis, of veeleer een onderdrukkende, nefaste?
Ik las voor u en besprak hier kritisch al het scheppingsverhaal, de tien geboden, het Credo, het verhaal van Kaïn en Abel, van Maria Magdalena, Ursula en Cordula en nog enkele andere echte of vermeende heiligen, het bijbelse thema van de zondebok, het jubileum; ik zocht voor u op wat de kerk zegt over de erfzonde, het leven na de dood, genade, aflaten, de hel, het vagevuur en het voorgeborchte van de hel, de goddelijke voorzienigheid, de ziel, de verrijzenis, de realis presentia van Jezus in de hostie, engelen en duivels Als ik dat zo bekijk, dan ben ik toch wel ernstig op zoek naar die kern van de zaak, niet?
Ook de meeste van de talrijke atheïstische boeken die ik las en hier besprak, concentreren zich op de Blijde Boodschap, namelijk dat er een God is die de wereld heeft doen ontstaan en hem bestuurt in zijn almacht en volgens zijn wil; die de mens heeft geschapen naar zijn beeld en gelijkenis met een sterfelijk lichaam en een onsterfelijke ziel; dat de mens zich van Hem heeft afgekeerd; dat Hij daarom zijn Zoon heeft gezonden, die door zijn kruisdood de erfzonde ongedaan heeft gemaakt voor hen die in Hem geloven en leven volgens zijn geopenbaarde leer.
Het zijn die essentiële geloofspunten die ik heb afgezworen, in zoverre ik ze ooit echt voor waar heb aangenomen, want de diepe twijfel en het ongeloof zijn in mij zeer sterk aanwezig en knaagden aan wat men mij probeerde te doen geloven sinds mijn aller-prilste jeugd, zelfs nog voor de lagere school!
Een Bijbeltekst die men vaak aanhaalt als een essentiële verwoording van de christelijke boodschap is de (aanvang van de) Bergrede. Toen ik vele jaren geleden in Israel was voor het organiseren van een congres, maakten we een dagtrip met de bus langs verscheidene bijbelse plaatsen, die we zo goed kennen uit de verhalen van het Oude en het Nieuwe Testament. Het deed me wat, zeker: je beseft dat je op de plaats zelf bent waar die gebeurtenissen zich in de Bijbel afspeelden. Een ontroerend hoogtepunt, ook letterlijk, was toen de Franciscaanse monnik die ons deskundig begeleidde, op een winderige hoogte bij het meer van Galilea de tekst van de Bergrede, meer bepaald de zaligsprekingen voorlas.
Laten we die tekst van de zaligsprekingen eens van dichterbij bekijken.
Vooreerst moeten we vaststellen dat hij behoort tot wat exegeten noemen: Matteus Sondergut, een term die, als je hem hardop leest, ongetwijfeld een glimlach zal produceren; het is een vast grapje van elke docent Nieuw Testament. Men bedoelt daarmee dat de tekst enkel voorkomt bij Matteus, niet bij de andere evangelisten. Ik wil je hier niet de hele complexe synoptische kwestie opdissen, maar het is toch nuttig om te weten dat men nu meestal aanneemt dat Marcus het oudste evangelie is en dat Matteus en Lucas op een of andere manier van Marcus afhankelijk zijn. Om uit te leggen waarom Lucas en Matteus ook nog andere teksten gemeenschappelijk hebben, veronderstelt men dat er nóg een vroegere tekst of verhalenkern moet geweest zijn, met daarin vooral gezegden of toespraken van Jezus: de Logia-bron of Q, voor Quelle, waarvan men het bestaan vermoedt, maar waarvan geen teksten zijn overgebleven. De inhoud ervan zou vooral bestaan hebben uit spreuken, gezegden en toespraken, een traditie die men terugvindt in het Oude Testament, de zogenaamde joodse Wijsheidsliteratuur, maar ook in de Griekse traditie en in de Hellenistische literatuur en vervolgens ook in de gnostische teksten, waarvan de oudste eveneens dateren van voor het christendom.
De Zaligsprekingen staan dus enkel bij Matteus, met enkele sporen ervan bij Lucas en ook in het zogenaamde Thomasevangelie, een gnostische apocriefe tekst die waarschijnlijk jonger is dan de canonieke evangeliën. Ze zijn daarom en ook omwille van de vorm en de inhoud vermoedelijk afkomstig uit Q.
Dit is Matteus tekst van de zaligsprekingen (Mt 5,1-13):
1 Toen hij de mensenmassa zag, ging hij de berg op. Daar ging hij zitten met zijn leerlingen om zich heen. 2 Hij nam het woord en onderrichtte hen:
3 Gelukkig wie nederig van hart zijn,
want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
4 Gelukkig de treurenden,
want zij zullen getroost worden.
5 Gelukkig de zachtmoedigen,
want zij zullen het land bezitten.
6 Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid,
want zij zullen verzadigd worden.
7 Gelukkig de barmhartigen,
want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
8 Gelukkig wie zuiver van hart zijn,
want zij zullen God zien.
9 Gelukkig de vredestichters,
want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
10 Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden,
want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
11 Gelukkig zijn jullie wanneer ze je omwille van mij uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten. 12 Verheug je en juich, want je zult rijkelijk worden beloond in de hemel; zo immers vervolgden ze vóór jullie de profeten.
Gewoonlijk spreekt men van de acht zaligheden; hier tellen we er negen, de laatste in vers 11-12 neemt een speciale plaats in, omdat ze niet op iedereen betrekking heeft, maar enkel op de apostelen en bij uitbreiding op alle volgelingen van Christus.
Dit is de parallelle tekst van Lucas (Lc 20b-23):
20 Hij richtte zijn blik op zijn leerlingen en zei: Gelukkig jullie die arm zijn, want van jullie is het koninkrijk van God. 21 Gelukkig jullie die honger hebben, want je zult verzadigd worden. Gelukkig wie nu huilt, want je zult lachen. 22 Gelukkig zijn jullie wanneer de mensen jullie omwille van de Mensenzoon haten en buitensluiten en beschimpen en je naam door het slijk halen. 23 Wees verheugd als die dag komt en spring op van blijdschap, want jullie zullen rijkelijk beloond worden in de hemel. Vergeet niet dat hun voorouders de profeten op dezelfde wijze hebben behandeld.
Meteen valt het verschil op met Matteus: de tekst is veel korter; van de acht basiszaligsprekingen blijven er maar drie over en die zijn anders geformuleerd: het zijn concrete gezegden, geen symbolische of overdrachtelijke. Het gaat gewoon over arm en rijk, honger en verzadiging, huilen en lachen. Het lijken wel Zen-teksten of spreuken van Epicurus.
De zaligsprekingen vallen op door hun vorm: de herhaling van Zalig . Een dergelijke repetitieve formule trekt de aandacht: het gaat om iets belangrijks. Ze trekt ook grenzen: enkel die zijn zalig, die tot deze groep behoren, let dus goed op.
Wat ook opvalt, is de herhaalde tweeledigheid van elke zaligspreking: Zalig , want . Bij Lc is er nog een echte tegenstelling tussen de termen (arm-rijk, honger-verzadiging, wenen-lachen), bij Mt is dat niet voor elke zaligspreking zo, in de meeste gevallen is het een literaire formule geworden, waarbij in het tweede lid gevarieerde formuleringen staan van het goede: het bezit van het Rijk Gods. Er is op dat punt geen echt verschil tussen de zaligsprekingen, het tweede lid zegt enkel dat de categorieën genoemd in het eerste lid, een gunstig lot wacht.
Men duidt deze tekst van Lc meestal als apocalyptisch: een voorspelling van het einde der tijden, wanneer er een oordeel zal zijn en waarbij al het leed dat men hier moet ondergaan zal omgezet worden in geluk. Het is een thema dat niet alleen alle Oud- en Nieuwtestamentisch teksten kleurt, maar ook alle andere wijsheidsteksten die de mens ooit geschreven heeft, waar ook ter wereld. Het bestaan is precair, maar (enkel) voor wie luistert naar de boodschap van de wijzen, is er verlossing.
Wat is dan de specifieke boodschap, wat moet men volgens deze tekst doen om het Rijk Gods, de zaligheid te bereiken? Als we het op de keper beschouwen, is er niets bijzonders met de zaligsprekingen zoals Lc ze stelt. Wat is er nu goed of verdienstelijk aan arm zijn, wenen, honger hebben?
Drie van de zaligsprekingen grijpen terug naar en citeren letterlijk het Oude Testament: de treurenden (Js 61,2); de zachtmoedigen (Ps 37, 11); de reinen van hart (Ps 24,4). In die zin zijn ze dus niet specifiek voor het christendom, maar behoren ze tot de joodse traditie.
Het is pas in de versie van Mt dat er licht in de zaak komt. Bij Mt zijn de armen plots armen van geest; het gaat om een vorm van geestelijke eenvoud, die een direct contrast oproept met het niet vernoemde tegenovergestelde groep. Het is evident dat Mt hier niet (specifiek) de zwakzinnigen bedoelt, mensen die omwille van een genetisch defect niet over al hun verstandelijke vermogens beschikken. Wel is het zo dat de armen van Lc vaak ook arm van geest zijn, dat zij geen geleerden zijn, geen hogere opleiding genoten hebben, dat ze geen intellectuelen zijn. Dat kan misschien in de ogen van de wereld een negatief gegeven zijn en daarvan gaat deze zaligspreking ook uit: in tegenstelling met wat men zou denken is arm van geest zijn géén nadeel maar misschien wel een voordeel. Men hoeft geen intellectueel te zijn om het Rijk Gods te verwerven, het is wellicht zelfs beter zo. Maar dan moet je wel luisteren naar wat je voorgehouden wordt en doen wat van jou gevraagd wordt. Niet je eigen verstand volgen, maar de Heer.
De hongerigen bij Lc zijn bij Mt zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Zij die wenen bij Lc blijven bij Mt gewoon zij die treuren, maar de ommekeer krijgt bij Mt een oorzaak: zij zullen lachen omdat ze zullen getroost worden.
Mt geeft niet alleen een andere, diepere betekenis aan de tekst, hij voegt er ook aan toe: de zachtmoedigen, de barmhartigen, de reinen van hart, de vredestichters, zij die vervolgd worden ter wille van de gerechtigheid.
Het thema van de gerechtigheid is hier herhaald: zalig zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid én zalig die vervolgd worden omwille van de gerechtigheid. Mogen we daaruit afleiden dat men niet alleen moet verlangen naar gerechtigheid, maar er ook voor werken? Hoe kan men immers iemand vervolgen omwille van de gerechtigheid, tenzij hij of zij daarvan ook blijk van geeft, in woord en/of daad? Ook het vredestichten is een actieve bezigheid, een opdracht: niet zomaar naar vrede verlangen, maar er iets aan doen. In ten minste één gedrukte versie van de Engelse vertaling van de Bijbel staat deze vervelende drukfout: blessed are the pacemakers (in plaats van peacemakers). In Monty Pythons hilarische persiflage Life of Brian werd dat zelfs de cheesemakers
De zachtmoedigen, de barmhartigen en de reinen van hart horen bij elkaar, vormen een groep. Hier gaat het niet om wat men doet, maar om een ingesteldheid, een levenshouding die vooral de armen van geest kenmerkt. En hoewel velen, onder wie zeker ook Nietzsche, die nederigheid die ook Augustinus zo aanprijst in het sermoen dat hij bij deze tekst schreef, als een zeer typisch christelijk kenmerk beschouwen, toch zijn er enerzijds evidente parallellen in álle andere godsdiensten en levensbeschouwingen, terwijl anderzijds in het christendom ook andere deugden primeren, zoals meteen al blijkt in deze tekst zelf, waar het actief vredestichten en streven naar gerechtigheid wel eens kunnen botsen met de hier aangeprezen lankmoedigheid.
Men kan de acht zaligheden dan ook bezwaarlijk een treffende, laat staan een belangrijke of zelfs exhaustieve opsomming noemen van wat men moet doen om het Rijk Gods te verwerven.
De Bergrede, meer bepaald de acht zaligheden. Ongetwijfeld een van de meest gekende Bijbelteksten en vaak aangehaald als een samenvatting, de kern zelf van het christendom. Bij nader toezien is het echter vooral de literaire vorm die de aandacht trekt, met zijn prachtige incantatie, de bezwerende acht- of negenvoudige woordelijke herhaling en tweeledigheid. Erg origineel is de boodschap niet: er zijn joodse elementen in, citaten zelfs en inhoudelijk zijn er erg vergelijkbare spreuken in andere oosterse godsdiensten en in de Griekse en Hellenistische filosofische en religieuze tradities. Dat de tekst enkel bij Matteus voorkomt wijst erop dat ook bij het tot stand komen van de evangelieteksten zelf deze passage niet als een essentieel of zelfs prominent element is beschouwd. Literair-kritisch is het waarschijnlijk dat haar oorsprong niet specifiek christelijk is, maar veeleer behoort tot de voorchristelijke gnostische traditie.
Zo blijkt nog maar eens dat wij wel vaak spreken over evangelieteksten en ze eventueel zelfs gebruiken als argumenten, maar ze zelden lezen en nog minder stilstaan bij hun achtergrond, vormgeving en hun betekenis. Doen we dat wel, dan blijkt dat die zogenaamd heilige teksten, waarvoor in vele gevallen zelfs bloed is gevloeid, ook dat van christenen, in feite niet eens zo verhelderend of belangrijk zijn en dat, verre van ze letterlijk te nemen als het woord van God, we ze als mensentaal moeten lezen in al hun zeer relatieve wijsheid en waarheid.
Zalig wie zijn verstand gebruikt, want hij zal wijzer worden.
Zalig wie de treurenden troost, want hij zal zich daar goed bij voelen.
Zalig de zachtmoedigen, dat ze zich maar niet laten ontmoedigen.
Zalig wie vecht tegen onrecht zonder daarbij zelf slachtoffers te maken.
Zalig de barmhartigen, want zij maken deze wereld leefbaar.
Zalig de reinen en ook de groenen, want zij zullen de aarde erven.
Zalig de vredestichters, ze hebben nog werk met hopen.
Zalig die vervolgd worden, en weg met alle vervolgers!
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
24-07-2009
Rachel
Rachel is vandaag in onze streken geen naam die ouders gemakkelijk aan hun dochters geven. Dat was wel zo voor de tweede wereldoorlog: wie heeft er niet een tante of een oude kennis van zijn of haar ouders die de naam Rachel of Rachelle droeg? In de Angelsaksische wereld is Rachel nog steeds geliefd: hij staat op de 38ste plaats in de Verenigde Staten.
Die populariteit is te danken aan de Bijbelse figuur, Rachel. Ze was de tweede dochter van Laban en de eerste liefde van Jacob. Ze werd, na haar zuster Leah, de tweede vrouw van de aartsvader Jacob. Laban was de oom van Jacob, hij was de broer van Jacobs moeder Rebecca, de vrouw van Isaac. Jacob, Leah en Rachel waren dus volle neef en nicht. Hoe Laban op bedrieglijke wijze Jacob dwong om eerst de oudere Leah te huwen, staat in Genesis 29. Daar lees je ook het merkwaardige en weinig stichtelijke verhaal over de tweestrijd tussen de twee zussen en hoe Jacob bij elk van hen én bij hun slavinnen een resem zonen verwekte. We kennen vooral Jozef, die in Egypte carrière maakte en ook Benjamin, de jongste, die in die hoedanigheid spreekwoordelijk geworden is. Het is allicht als aartsmoeder dat Rachel naam heeft gemaakt, in de eerste plaats onder de Joden, natuurlijk, maar later ook onder de christenen, die wel meer namen aan het Oude Testament ontleenden: naast Rachel ook de andere drie joodse matriarchen Rebecca, Sarah en Leah, maar ook Judith, Ruth, Abigaïl, Hannah en evident ook Eva.
Rachel komt in het Nieuwe Testament voor, al is het in een citaat uit het Oude Testament, bij Herodes moord op de onnozele kinderen (Mt.2, 18):
een stem is in Rama gehoord geween en veel geklaag: Rachel haar kinderen bewenend en ze wil niet getroost worden omdat ze niet meer zijn (Jer. 31, 15).
Velen klinkt die bijbelpassage bekend in de oren, het is een beeld dat in onze algemene cultuur is opgenomen: Rachel die weent om haar kinderen. Toch verwijst dit citaat niet specifiek naar de vrouw van Jacob die om haar eigen kinderen zou geweend hebben, al heeft ze dat allicht, zoals alle moeders, ooit vast wel gedaan en ook in haar geval niet zonder reden. De hele tekst van Jeremias 31ste hoofdstuk is een goudmijn voor Zionisten, omdat de heropstanding van Joodse godsvolk erin voorspeld wordt en de terugkeer naar Israel. Het gaat hier duidelijk om álle nakomelingen van Rachel, alle joden dus. Vooral na de Holocaust, de genocide op (hoofdzakelijk) de Europese joden door de Nazis, kreeg het beeld van Rachel die weent om haar kinderen een aangrijpende universele betekenis.
Rama is een plaatsnaam uit de Bijbelse oudheid, maar verscheidene vestigingen komen daarvoor in aanmerking; gezien de context van de ballingschap lijkt Ramah de meest geschikte, het huidige Er-Ram, acht km buiten Jeruzalem; daar werden de joden bijeengedreven voor de Babylonische gevangenschap.
Vaak noemen ouders hun kinderen naar een figuur uit de literatuur, de andere kunsten of de media. Jacques-François-Fromental Halévy componeerde een opera, La Juive (1835), waarin de vrouwelijke hoofdfiguur de naam Rachel draagt. Het verhaal is een typische romantische draak en hoewel Halévy joods was, is het antisemitisme niet zo heel veraf: de geliefden blijken eigenlijk geen joden maar christenen te zijn en de enige echte jood, een goudsmid, jawel, is een schoolvoorbeeld van al de weinig vleiende clichés van toen en nu. Toch is de opera altijd heel populair gebleven; de aria Rachel quand du Seigneur is een topper voor elke tenor. Het is dus niet onmogelijk dat daaraan enige Rachellen hun naam te danken hebben. In die periode was er in Frankrijk ook een beroemde actrice, die bekend stond onder die artiestennaam. In 1968 was er een succesrijke film van en met Paul Newman, Rachel, Rachel. En dan is er ook de knappe filmster Raquel Welch (°1940) die ik me vooral zal herinneren van een zeer geslaagde aflevering van de Muppetshow
De Hebreeuwse betekenis van de naam Rahel is: vrouwelijk schaap, ooi.
En om af te sluiten: wie kent er niet de befaamde Rachel-koekjes of rachellekes van De Beukelaer?
Op 22 juli viert het christendom het feest van de heilige (heus!) Maria Magdalena en dat sinds vele, vele eeuwen. Wij kennen allemaal wel het verhaal van Maria Magdalena, of denken dat te kennen. Want ook hier staan we voor een meer complex verhaal dan men zou vermoeden.
Wat zijn de feiten? De bron is de Bijbel, het Nieuwe Testament, met daarnaast een aantal apocriefe teksten, dat zijn christelijke verhalen die ontstaan zijn in dezelfde periode als de evangelies, maar die op een bepaald ogenblik door de Kerk als niet essentieel, niet authentiek of niet passend opzij werden geschoven.
Maar zelfs de officiële tekst van de erkende evangeliën zelf is niet helemaal duidelijk.
We vinden haar het eerst vermeld bij Markus: ze staat op Golgotha van ver toe te zien, samen met Maria de moeder van Jacobus, van Jozef en Salomé (Mk 15, 40, Mt 27, 56); Lukas (23, 55) noemt geen namen, spreekt enkel van vrouwen die hem gevolgd waren vanuit Galilea.
Even verder kijkt ze samen met Maria van Jozef toe hoe Jezus in het graf gelegd wordt (Mk15, 47, vgl. Mt 27, 61). Vervolgens gaat zij samen met Maria van Jacobus en Salomé specerijen kopen om het lichaam van Jezus te zalven (enkel bij Mk 16, 1) en is zij de eerste aan wie Jezus verschijnt (16, 9), waarbij ze ook geïdentificeerd is als de vrouw bij wie Jezus negen duivels had uitgedreven.
Zo staat ze ook vermeld bij Lukas (8, 2) als Maria, Magdalene genaamd, dat wil zeggen afkomstig uit Magdala, een nederzetting bij het meer van Tiberias, of van Genezareth, of van Kinneret, of van Galilea, allemaal benamingen voor het zelfde meer. Vreemd is dat geen van beiden die duiveluitdrijving zelf vermeldt, hoewel er wel andere exorcismen in de Bijbel staan; vreemd dat enkel Lukas dat daar vermeldt en niet op de plaats waar Markus het doet. Vreemd ook dat de vier evangelisten over die uiterst belangrijke eerste ontmoeting met de verrezen Christus, het eerste getuigenis dus, elk een andere versie hebben: bij Johannes is Maria Magdalena alleen als ze het graf leeg vindt (Joh 20, 1) en ook als Jezus aan haar verschijnt, als eerste (Joh 20, 12-18). Bij Matteus is er ook nog de andere Maria, bij Markus daarnaast ook nog Salomé (Mc 16, 1). Bij Lukas (24, 10) is er geen verschijning, maar zien de vrouwen, onder wie Maria Magdalena, ene Joanna en Maria van Jacobus, het lege graf en de engelen die de verrijzenis verkondigen.
Als het hier om een historisch feit zou gaan, dan zou je verwachten dat de gegevens een beetje met elkaar in overeenstemming zouden zijn, gezien het uitzonderlijk belang van de gebeurtenissen: de verrijzenis van de Heer. Alles wijst erop dat we hier te maken hebben met een voorbeeld van afhankelijke en afwijkende tekstvorming rond een gegeven dat ontstaan is uit oudere teksten, mythen, legenden en verhalen uit verschillende tradities en die in de eerste eeuwen van het christendom vorm gekregen hebben.
Maar goed, we hadden het over Maria Magdalena. Met de spaarzame woorden die we nu over haar gelezen hebben in het Evangelie, kunnen we nog niet veel aanvangen en is er weinig reden voor haar spectaculaire en overweldigende algemene bekendheid, vanaf het vroege christendom, gedurende de Middeleeuwen, zelfs tijdens de Reformatie: de Lutheranen die voorwaar geen heiligenvereerders waren, gedenken haar eveneens op 22 juli, net zoals de Orthodoxe kerk, die haar de titel geeft van gelijke van de Apostelen. Dat laatste gaat terug op een aantal gnostische teksten, waarin zij een echte en vooraanstaande apostel is. Ze is ook de apostel tot of van de apostelen, op grond van Johannes verhaal: zij is de zendelinge (Gr. apostolos) die de apostelen op de hoogte brengt van de verrijzenis. Haar cultus heeft op een bepaalde manier stand gehouden tot vandaag, zoals we verder zullen zien.
In het vroege christendom is dit personage, dat pas na de verrijzenis echt op de voorgrond komt, op een merkwaardige wijze verweven geraakt met enkele ander figuren uit het Nieuwe Testament, waar ze verder eigenlijk niets mee te maken heeft.
Zo is er Maria van Betanië, de zuster van Martha en van Lazarus uit het verhaal dat Johannes vertelt (Joh 11). In vers 2 staat: Het was die Maria, die de Heer met reukwerk gezalfd en zijn voeten met de haren heeft afgedroogd. Vreemd ook hier weer dat precies dat verhaal zelf niet in Johannes voorkomt, maar enkel in Lukas (10, 38), waar evenwel geen sprake is van een broer Lazarus, noch van Betanië, noch van een zalving. Het verhaal van Lazarus opwekking staat enkel in Johannes. Die andere Lazarus, die we niet met die van de opwekking uit de doden mogen verwarren, staat ook enkel in Lukas (16, 19-31); het is de parabel van de rijke man en de arme Lazarus en de omkering van hun rollen na hun dood.
Matteus (26, 6-13) en Markus (14, 3-9) vermelden een zalving met mirre door een vrouw in Betanië, maar dan in het huis van Simon de melaatse.
Lukas (7, 36-50) heeft een eigen verhaal, dat zich afspeelt op een niet nader genoemde plaats, in het huis van een farizeeër, (toevallig?) ook Simon genaamd, waarbij de zalving gebeurt door een plaatselijke zondares. Deze gedeeltelijke parallel heeft dus naast gemeenschappelijke, zoals de zalving, het albasten vaasje en de mirre ook afwijkende elementen, zoals het feit dat het om een zondares ging, een eufemisme voor een publieke vrouw.
In een preek van Gregorius de Grote (c.540-604) is er al een complete vereenzelviging van deze afzonderlijke nieuwtestamentische vrouwen: de Maria Magdalena van het verrijzenisverhaal, de vrouw die het hoofd van Jezus zalft met mirre, de zondares die hetzelfde doet en ook zijn voeten wast en die afdroogt met haar haren en Maria van Betanië die aan Jezus voeten zit en naar hem luistert terwijl Martha, haar zuster hem bedient (vandaar dat pastoorsmeiden traditioneel Martha, Maartje heten, wat ertoe geleid heeft dat een maarte in het Vlaams een dienstmeisje is), met die andere Maria van Betanië, de zus van Maria en de Lazarus die uit de doden is opgewekt en zelfs met de overspelige vrouw uit Joh. 7, 53-8, 11, een perikoop die algemeen als een latere toevoeging erkend is, waarschijnlijk uit de 4de of 5de eeuw, mogelijks op basis van apocriefe bronnen. Pas in 1969 zou het Vaticaan stilletjes ontkennen dat Maria Magdalena ooit een publieke vrouw is geweest.
De reden voor deze vermenging ligt voor een deel aan de onduidelijkheid van de afwijkende evangelieteksten, waarin dezelfde namen van plaatsen en personen en dezelfde of gelijkende gebeurtenissen op verschillende manieren verteld worden. Ook hier zijn exegeten al tweeduizend jaar vruchteloos bezig om de (on-)afhankelijkheid van deze parallelle en vergelijkbare teksten uit te klaren.
Dit was echter nog maar het begin. Nog andere versies deden de ronde, in apocriefe evangelische teksten: er is er zelfs een dat haar naam draagt: het gnostische Evangelie van Maria Magdalena, naast dat van Filipus (Mt. 10, 3) waarin zij Jezus herhaaldelijk kust; maar ook allerlei andere legenden staken al heel vroeg de kop op. Zo zou ze met Johannes, de evangelist, naar Efeze zijn gereisd, een verhaal dat ook over Maria, de moeder van Jezus verteld wordt; ze zou daar zelfs met Maria en Johannes samen geleefd hebben. Er zijn overigens wel meer parallellen tussen die twee Marias, wat ook bijgedragen heeft tot de populariteit van Maria Magdalena.
Een vreemde maar door ernstige geleerden naar voren gebrachte theorie is dat Johannes, de geliefde leerling van Jezus, die overigens niet de apostel Johannes was, noch Johannes De Doper, natuurlijk, hoewel die ook met Maria Magdalena in verband is gebracht, eigenlijk Maria Magdalena was, die zo de vierde evangelist(e) zou zijn; dat Johannes de Evangelist om redenen van vooral iconografische aard vaak op een erg vrouwelijke manier wordt afgebeeld, zoals op Da Vincis Laatste Avondmaal, heeft daarbij wellicht een rol gespeeld. Het vermoeden dat ze met die Johannes getrouwd was is slechts een volgende stap, gevolgd door nog een andere, namelijk dat ze de vriendin, ja de vrouw van Jezus zelf zou geweest zijn. Er zijn ook verhalen die haar, als publieke vrouw, met nog anderen verbinden, zoals een Romeinse militair, die in ruil voor haar gunsten Jezus zou vrijlaten (maar natuurlijk zijn belofte niet hield). Volgens anderen was ook Judas haar minnaar, of toch een jaloerse rivaal van Jezus en lag daar de reden van zijn verraad.
We gaan helemaal de mist in van legenden en fabels rond de tiende eeuw in Italië en vooral in de volgende eeuwen in het zuiden van Frankrijk. In de roemruchte Legenda Aurea bracht Jacopo of Giacomo da Varrazze, alias Jacobus de Varagine of Voragine, later bisschop van Genua allerlei volksverhalen en legenden over heiligen samen en schuwde daarbij de fantasie allerminst: wat je daar leest kan je tot tranen bewegen, als vrome gelovige én als ongelovige; in dat laatste geval heb je het benijdenswaardige voordeel dat je kan kiezen tussen tranen van het lachen of van het wenen
Wat hij, wellicht op basis van bestaande fragmenten en versies, ervan gemaakt heeft, tart alle verbeelding: nadat Jezus ten hemel was opgestegen zetten de Joden Maria Magdalena (of was het nu Maria van Betanië? Maakt niets uit: ze waren toen al lang een en dezelfde) samen met haar zus Martha maar ook met de andere Marias: die van Jacob en ook een derde, namelijk Salomé, die voor de gelegenheid ook maar Maria genoemd werd, en haar broer Lazarus en een zekere Maximinus, een leerling van Jezus, in een bootje zonder zeilen, roer of roeispanen. Daar zou ook nog Jozef van Arimathea bij geweest zijn, en die zou de kelk bij zich gehad hebben, die van het Laatste Avondmaal en waarin ook het bloed dat uit Christus zijde vloeide zou opgevangen zijn Ze belandden zo, merkwaardig genoeg, in het zuiden van Frankrijk, in wat nu vanzelfsprekend Les-Saintes-Maries-de-la-Mer is, heb je hem? Al die Marias Nu is die plaats vooral bekend als bedevaartsoord van de zigeuners. Het groepje trok dan naar Marseille, dat ze bekeerden tot het christendom, na een miraculeuze tussenkomst van Magdalena bij het kinderloze plaatselijke koningspaar, een heel goede reden voor haar latere verering door wanhopige vrouwen; Lazarus was er de eerste bisschop, Maximinus bisschop van Aix-en-Provence, Martha bekeerde Tarascon.
In een versie die meer de nadruk legde op het zondig verleden van la Magdalena, verbleef die dertig jaar lang als boetelinge in een woestijn nabij Marseille, in een grot, baumo in het Provençaals, in het Frans la Sainte Baume, balsem dus of troost. Op elk van de zeven canonische uren van het breviergebed of de liturgie van het heilig officie (naar Psalm 11§:164; dit zijn ze alle acht (?): metten, lauden of lof, priemen, tertsen, sexten, nonen, vespers en completen), op elk van die uren dus steeg de heilige kluizenares ten hemel, gedragen door engelen die haar in de hemel voedden met muziek Laten we het nog wat bonter maken. Sint-Sophronius, patriarch van Jeruzalem rond 635, schreef een Vita, een heiligenverhaal over de heilige Maria van Egypte, ik bespaar u de details, behalve dat ze als kluizenares in de woestijn leefde en daar compleet naakt, als een dier bijna werd aangetroffen, voor de goede zeden echter gezegend met een overdadige haargroei. Dat verhaal heeft zich op zijn beurt vervlochten met de Provençaalse Maria Magdalena, die dus ook naakt was met kuis haar tot op haar voeten.
Ik geef u nog mee dat er ontelbare afbeeldingen zijn in de christelijke iconografie van Maria Magdalena in al haar gedaanten, niet in het minst de meest provocatieve; dat zij de belangrijkste heilige was na Maria zelf; dat er talloze verhalen en legenden over haar leven zijn, voor en na de duiveluitdrijving en een stroom van literaire bewerkingen, van in de vroege Middeleeuwen tot op onze dagen; dat ook de muziek in haar een dankbaar onderwerp vond; en ten slotte dat ook op onze dagen, zoals je ongetwijfeld al gemerkt hebt, de cultus van Maria Magdalena voortleeft, zij het dan vooral een bepaald soort van in sensatieliteratuur en dito films, die onder meer stellen dat ze niet alleen de vrouw was van Jezus, maar bovendien ook zwanger van hem toen ze Israel ontvluchtte en in Frankrijk een zoon zou gebaard hebben, die
Het is triest én vermakelijk dat historici zich haasten om te stellen dat er voor die stelling geen enkel concreet bewijs is. Er is namelijk vanzelfsprekend ook geen enkel concreet bewijs voor het bestaan van Jezus zelf, al is het goed mogelijk en zelfs heel waarschijnlijk dat er in die tijd, zoals ook daarvoor en daarna, zelfs verscheidene mensen geleefd hebben die vage gelijkenissen vertoonden met de Jezusfiguur die in allerlei teksten, canonieke en apocriefe, zo veelzijdig is beschreven.
De menselijke verbeelding kent werkelijk geen grenzen en dat is veeleer een goede zaak dan een kwalijke: het leven hier op aarde zou maar heel triest zijn zonder onze verbeelding en haar rijke vruchten in de kunsten. Het is enkel wanneer men fantasie en werkelijkheid begint doorheen te halen en de absolute, feitelijke, historische waarheid probeert aan te tonen van wat duidelijk tot de verbeelding behoort, dat we op onze hoede moeten zijn, anders trekken ook wij straks nog naar de Provence, op zoek naar echte sporen van taaie legenden en de zachtzinnige fantasieën van gehaaide commerciële broodschrijvers.
O, ja, dit nog, als afsluiter. In de Oosterse orthodoxe liturgie is het gebruikelijk dat met Pasen beschilderde eieren ten geschenke gegeven worden, denk aan de beroemde exemplaren die Fabergé voor de tsaren maakte. Wie denk je dat aan de oorsprong ligt van dat gebruik? Juist. In een versie zou Maria Magdalena zich hebben laten uitnodigen door keizer Tiberius. Met een (onbeschilderd) ei in de hand sprak ze hem aan en zei: Christus is verrezen! Tiberius was net zo nuchter als de meeste andere mensen, toen en nu en antwoordde: het is net zo waarschijnlijk dat een mens zou verrijzen uit de doden als dat het witte ei in je hand zomaar rood zou kleuren. En zie, nog voor hij uitgesproken was
In een andere veeleer lugubere versie plaatsten Maria en Maria Magdalena een korfje met eieren aan de voet van het kruis, waar ze rood kleurden door het bloed van Jezus. Het waren die eieren die Maria Magdalena later om een of andere reden aan Tiberius aanbood.
Zo, dat was het. Als je dus een van de recente boeken over Maria Magdalena ter hand neemt, denk er dan even aan hoe verbluffend weinig er in de evangelies over haar te vinden is en bedenk dat ook dat tot de literatuur behoort, de wereldliteratuur desnoods, maar literatuur niettemin.
Categorie:God of geen god? Tags:Godsdienst
20-07-2009
John Donne Elegy XX
Elegie XX
bij het slapengaan van mijn Vrouw
John Donne 1572-1631
Kom Vrouw kom dan mijn kracht tart alle rust
tot ik tekeer ga en in ware barensnood lig.
Met de tegenstander in zicht is vaak mijn andere
tegenstander door het lange staan zelf uitgeblust
zelfs al vechten deze vijanden echt niet licht.
Maak nu los je gordel glinsterend als de hemelbaan
maar die een wereld zoveel fraaier nog schraagt.
Ontpen maar de flikkerende borstplaat die je draagt
om het gluren van overijverige dwazen te weerstaan.
Ontrijg gerust je leden want de welluidende klok
brengt me je boodschap dat het bed je al lokt.
Weg dat keurs dat ik zijn geluk zo benijd
dat het jou steeds steunen kan en stevig staan jou nabij.
Je openglijdende kleren onthullen een heerlijk zicht
als wanneer op bloemweiden de heuvelschaduw zwicht.
Zet af dat ijzerdraden kroontje en laat zien ongeboeid
het diadeem van je haren dat op je hoofd openbloeit
Trek uit die schoenen en treed dan verwacht en veilig
in deze liefdestempel dit bed zo zacht en heilig.
In witte gewaden plachten engelen uit de hemel
onthaald te worden hier op aard een hemel
breng jij mijn engel mee als Mohammeds paradijs.
Kwade geesten waren rond in wit en parelgrijs
toch is t verschil van engelen met kwelduivels zo verstaan:
dat de enen onze haren die anderen ons vlees rechtop doen staan.
Vergun mijn handen hun zwerven en laat ze jou ronden
langs achter van voren van boven tussenin en van onderen
O mijn Amerika mijn Newfoundland
mijn koninkrijk veiligst is als slechts één man t bemant
mijn rijke mijn van edelste stenen mijn keizerlijke oord
hoe gezegend ben ik dat ik hier jou ontbloot.
In deze boeien geslagen ben ik pas vrij onthecht
en waar ik de hand op sla daar heb ik mijn zegel gelegd.
Gans naakt t genot onbelemmerd smaakt
zoals de ziel bevrijd van t lichaam zo het lijf volmaakt
ontkleed de hoogste vreugd genaakt.
De sieraden waarmee jullie vrouwen trots pronken
zijn Atalantas bollen in het zicht van mannen geworpen
in hun dwaasheid laten ze hun oog daarop dan rusten
met hun aardse ziel naar het hare en niet hen zelve lusten.
Als prenten en lieflijke boekdecoratie voor onkundigen getooid
zijn vrouwen de mystieke boeken die ontsloten aanschouwen ooit
slechts zij die de gratie die we hen toedichten dat vergunt. Heus
aangezien ik het mysterie ben ingewijd toon me nu genereus
als aan een vroedvrouw je zelve en leg alles ja ook dit witte linnen
weg want boetedoening of onschuld nog minder geldt hierbinnen.
Ik doe het je voor ben als eerste naakt; welaan dan
Ik zal je niet lastig vallen met de volledige wetenschappelijke, meer bepaald chemische uitleg over wat vrije radicalen zijn. Zeer in het algemeen zijn het atomaire deeltjes, moleculen, die geen elektronenpaar hebben, doch slechts één elektron. Dat is een instabiele toestand, die meestal zeer snel opgelost wordt door een verbinding met een ander deeltje zodat er weer een elektronenpaar ontstaat. Deze interactie doet zich zowat overal voor, ook in het menselijk metabolisme.
Toen ik voor het eerst de term free radicals, vrije radicalen tegenkwam, ik weet niet meer in welk vulgariserend wetenschappelijk werk dat mijn petje toch meestal te boven ging, ik ben niet zo heel sterk in wiskunde en aanverwanten, was ik vooral getroffen, het zal niemand verbazen, door de literaire kwaliteiten ervan: free radical, vrije radicaal, geef toe, het heeft iets, het doet je wat, nee?
Ik moest eraan denken toen ik vernam dat Frank Vandenbroucke geen minister meer zou zijn. Hij was een beetje te eigenzinnig, rechtlijnig en zelfs wat arrogant geweest de laatste tijd, ook tijdens de onderhandelingen, vandaar. Iedereen was het erover eens: hij was de slimste van de klas, maar ook af en toe, of meestal, een betweter. En hij wist ook van geen ophouden: als hij gelijk had, en meestal had hij dat ook, en zelfs als dat niet zo was, dan was hij er zelf nog altijd van overtuigd dat hij gelijk had, als hij dus al dan niet terecht vond dat hij gelijk had, dan gaf hij niet af. Als je gelijk hebt, dan probeer je de anderen daarvan te overtuigen, tot ze het ook door hebben en als sommigen te dom zijn om dat in te zien, tja, dan is dat hun probleem.
Wij kennen dat type allemaal, we hebben er allemaal wel eentje rondlopen in onze buurt. Ikzelf moet helemaal nier ver gaan zoeken, beste lezer, lieve lezeres: uw dienaar is ook een beetje een betweter, eentje die denkt dat hij slimmer is dan een ander, iemand die altijd gelijk heeft, of daar in alle geval zelf niet vaak aan twijfelt. Een vrije radicaal, zeg maar.
Want voor ons type is het simpelweg ondenkbaar dat men iets anders zou doen dan datgene wat wij zelf evident vinden, iets anders dan wat het enige juiste is; dat er ook maar ergens ooit een reden zou zijn om, wel wetende dat de oplossing in richting A ligt, toch te kiezen voor oplossing B, om redenen die niets met het probleem te maken hebben. Druk ik me te duister uit? Een eenvoudig voorbeeld dan maar, uit het leven gegrepen
We hebben allemaal onze belastingsbrief ingevuld, elektronisch of gewoon op papier. Aanvankelijk was er beslist dat de aangifte op de post moest, naar een centraal adres in Gent, geloof ik. Nadien kwam het bericht dat het dit jaar uitzonderlijk ook nog kon in het plaatselijk belastingskantoor, zoals vroeger. Kijk, daar ligt nu het verschil: Reynders geeft zonder veel poeha toe aan de druk vanuit de bevolking. Je kan ervan op aan dat Vandenbroucke zou gezegd hebben: nee, er is geen enkele goede reden waarom iemand zijn brief niet op de post zou doen, dus Vanzelfsprekend heeft hij gelijk, Reynders toegeving is ook niet gesteund op enig zinvol argument, het is alleen maar omdat we het al zo lang gewoon zijn dat we de laatste dag nog met de fiets, de bus of de auto naar het belastingskantoor snellen in plaats van die stomme brief op de post te doen.
Toen de federale regering, in een geheel van maatregelen, afgesproken tussen de meerderheidspartijen na langdurig en moeizaam overleg, een maatregel introk ten gunste van oudere werknemers, ging Vandenbroucke op zijn achterste poten staan en slaagde erin om de Vlaamse regering zowaar een belangenconflict te laten inroepen met de federale regering, iets waaraan zich normaal enkel Franstalige regeringen bezondigen om wanhopig maar onverbiddelijk hun ongelijk met Vlaanderen uit te vechten. Natuurlijk had Vandenbroucke gelijk, vanuit zijn standpunt, het enige dat hij kent, het enige dat hem interesseert. Hij is destijds begonnen bij MLB, de Marxistisch-Leninistische Beweging, hééél radicale mensen. Toen hij vernam dat er smeergeld in de socialistische partijkluis stak (zoals overigens in alle andere partijkluizen), was zijn oplossing: in de fik, dat zootje! Vrij radicaal als oplossing, geef toe.
De grote frustratie van ons, vrije radicalen, is dat we wel altijd gelijk hebben, maar het o, zo zelden ook krijgen of halen. We zijn beter in het vinden van oplossingen dan in het uitleggen en bewerkstelligen ervan, het verkopen aan anderen, het overtuigen van tegenstanders. We maken ons liever boos over de domheid van de anderen: maar zien ze dat nu niet in? Het is toch simpel? Hoe kan je nu zo stom zijn?!? We hebben geen begrip voor ietwat tragere mensen, voor argumenten die niet ter zake zijn, voor ontwijkende gedachten: ja, maar Dat zal zo wel zijn, maar dat lijkt niet haalbaar, dat kan je niet aan de mensen verkopen, daarvoor is men nog niet rijp.
Vrije radicalen zijn onuitstaanbare, zelfingenomen mensen. Er valt met hen geen land te bezeilen. Je kan met hen niet discuteren. Ze zijn niet bereid te luisteren naar de argumenten van anderen. Ze weten alles en wat ze niet weten, is het weten niet waard. Van compromissen zijn ze vies, toegeven staat niet in hun woordenboek, bakzeil halen, inbinden evenmin.
Een andere grote frustratie van vrije radicalen is dat men hun grote gaven en hun belangeloze inzet niet inziet, dat men hen niet spontaan waardeert en, het ergst van al, dat men bij verkiezingen niet voor hen stemt, dat men nog liever een mooiprater of een regelrechte kluns neemt. Vrije radicalen zijn niet populair en hoewel ze bij hoog en bij laag verzekeren dat het hen niet daarom te doen is, toch doet hen dat pijn. Want zo worden ze op een zijspoor gezet, met al hun gelijk en kunnen ze met al hun talenten niets aanvangen, krijgen ze niet eens de kans om te bewijzen dat ze al die tijd wel degelijk gelijk hadden en het inderdaad beter wisten.
Frank Vandenbroucke is lange tijd een uitzondering geweest: een vrije radicaal die een zelfstandig bestaan leidde, die zich niet hoefde te verbinden met andere elementen om te overleven. Hij hield jarenlang stand in een partij die het met vrijwel al zijn standpunten oneens was, zowel economische, sociale als Vlaamse. Hij was een schoonmoeder geworden, een deel van het probleem in plaats van een hulp bij de oplossing ervan. Hij heeft de prijs moeten betalen. Zo vergaat het ons, vrije radicalen. En dan worden we bitter, rancuneus, we gaan zitten mokken op de achterste rij, we trekken ons terug in ons grote gelijk, we proberen nog slimmer te worden, we kijken steeds meer neer op al die domoren om ons heen die niet eens weten waarover ze praten. Odi profanum vulgus et arceo (klik hier voor de vertaling: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=401).
Ze doen maar, we zien wel hoe ver ze komen zonder ons. En dat ze maar niet denken dat ze ons kunnen komen smeken als het verkeerd gaat!
Vrije radicalen eindigen in eenzaamheid. Ze voelen zich daar niet echt helemaal goed bij, maar het is hun normale habitat, hun natuurlijke omgeving. They dont suffer fools lightly. De anderen zijn geen partij voor hen, ze dulden uiteindelijk alleen zichzelf als gezelschap, zij zijn zelf de enigen die zichzelf begrijpen en appreciëren, die alle subtiliteiten van hun fenomenale geest kunnen vatten en bewonderen. Op een dag merken ze dat ze nog enkel tegen zichzelf kunnen praten, dat ze een dagboek bijhouden dat alleen zij lezen, dat ze alleen nog buiten komen als het regent, om eenzame wandelingen te maken langs verlaten wegen. En op een dag hebben ze geen verweer meer tegen het wenken van het water, tenzij alzheimer hen al eerder van de wereld en van zichzelf heeft bevrijd.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
15-07-2009
bijzondere jeugdzorg
Bijzondere jeugdzorg: ik weet daarover niet meer dan een andere burger, maar dat belet me niet om me bijzonder bezorgd te maken over de jeugd in kwestie.
Onlangs bleek dat de jonge Oekraïense broers, die een medeleerling om een niets levensgevaarlijk hadden verwond met messteken, zonder enige moeite het land hadden (moeten!) verlaten; bij het proces in absentia daarover kregen zij een berisping, de maximale straf voor minderjarigen. Elke welmenende mens in Vlaanderen schudde daarbij het hoofd vol onbegrip. Maar jeugdwerkers en jeugdrechters spraken hun verontwaardiging uit over die reacties: wat willen de mensen wel? Dat we die jongelui aan hen overleveren voor een volksgericht of een lynchpartij?
Laten we wel wezen en niet overdrijven. De wetten die ons land heeft opgesteld voor de behandeling van misdaden begaan door minderjarigen, moeten toegepast worden, dat is juist. In het kader van die wetgeving zijn de beide jongelui na de feiten opgesloten in een gesloten instelling en daar begeleid met het oog op hun re-integratie in de maatschappij. Zij hebben daar een aantal maanden doorgebracht, misschien zelfs een jaar. Blijkbaar was men tevreden over hun ontwikkeling en zijn ze, onder voorwaarden en met verdere ambulante begeleiding, vrijgelaten in afwachting van hun proces. Daarvan hebben ze gebruik gemaakt om gevolg te geven aan een bevel om het Belgisch grondgebied te verlaten, uitgevaardigd door een andere instantie, die zich bezighield met hun asielaanvraag. En aangezien de wet niet uitdrukkelijk voorschrijft dat de twee betrokken overheidsdiensten hun gegevens uitwisselen, heeft niemand zich verzet tegen hun vertrek.
Enkele dagen geleden heeft een meisje van vijftien haar vriend van zeventien aangezet om haar moeder te vermoorden. Het gerecht was op de hoogte van de problematische opvoedingssituatie, een eufemisme voor een ernstig conflict tussen moeder en dochter en had de betrokken diensten daarover ingelicht. Die hadden een paar telefoontjes gedaan naar de moeder en hadden een afspraak voor een later gesprek gemaakt. Ondertussen was de situatie geëscaleerd, met het vreselijke bekende gevolg.
Verscheidene betrokken diensten probeerden zich voor de camera van hun ontstellende verantwoordelijkheid te ontdoen, maar het waren lamlendige excuses: wij hebben het doorgegeven, wij hebben contact opgenomen, wij hebben teveel werk, niets kon laten voorzien dat... &c. Ook hier verdedigde men de bestaande wetgeving: minderjarigen moeten niet naar de gevangenis, ze krijgen geen straf, we moeten ze heropvoeden, ze begeleiden en ze een nieuwe kans geven.
Ik ben geneigd om in principe met die opvatting en dus met de wetgeving in te stemmen, zoals de meeste burgers. In principe, zeg ik, want er zijn daarmee, zoals gebleken is, wel enkele problemen. Vooreerst is de begeleiding van minderjarige delinquenten een uiterst moeilijke zaak, dat zal elke specialist ter zake beamen. Men moet kunnen rekenen op een ruim kader van gespecialiseerde, hoog opgeleide en ervaren begeleiders, op voldoende moderne en daartoe speciaal ingerichte instellingen, op aanzienlijke financiële middelen, op een doorgedreven samenwerking met de ouders en de familie, op een nauwgezette opvolging door het gerecht, op potentiële werkgevers voor na de begeleiding, en niet in het minst op de medewerking van de betrokken jongeren. Alle betrokken diensten zijn het erover eens dat geen enkele van deze voorwaarden volledig vervuld is, sommige zelfs helemaal niet: er zijn eenvoudigweg niet voldoende plaatsen voor alle delinquenten, met moet er meer onmiddellijk vrijlaten dan men er kan opsluiten.
Het is dus hypocriet om die wellicht uitstekende wetgeving te verdedigen, als men weet dat ze in de praktijk geen schijn van kans maakt om uitgevoerd te worden. Het is misdadig, tegenover de delinquenten en tegenover de maatschappij, om op grond van die onuitvoerbare wetgeving, die jongeren te blijven onttrekken aan elke vorm van bestraffing. Indien men niet kan waarmaken wat men belooft, namelijk een afdoende begeleiding, dan vervalt mijns inziens ook het andere, complementaire luik van de wet, namelijk de beschermende straffeloosheid van de minderjarige delinquenten. Er zit dan, meen ik, helaas niets anders op dan hen te vervolgen als waren zij meerderjarig, zowel voor de al te laks behandelde straatcriminaliteit als voor de veel ernstiger misdrijven, zoals oudermoord, racistische moord op kinderen, moord op bendeleden, roofmoord
Sommigen, blijkbaar vooral maar zeker niet uitsluitend in Franssprekend België, blijven zweren bij de opvoedbaarheid van delinquente jongeren en eisen dat de gemeenschap daarvoor alle nodige middelen prioritair zou vrijmaken. Dat klinkt heel nobel, natuurlijk, maar ook daarbij kan men bedenkingen maken. Elke ouder, elke leraar weet dat kinderen en vooral jongeren opvoeden niet simpel is, zelfs als er geen ernstige problemen zijn, zelfs in de beste omstandigheden. De kansen op succes verminderen onverbiddelijk bij elke verzwarende omstandigheid en verzwinden snel helemaal bij bekende risicogroepen.
Het is daarnaast evident dat de wetgever, toen hij de wetten formuleerde, op vraag van en geïnspireerd door de betrokken diensten, zich niet heeft gerealiseerd dat de voorzieningen die werden getroffen voor de begeleiding wel eens op veel meer jongeren zouden kunnen slaan dan aanvankelijk gedacht en dat de budgetten zeer snel totaal ontoereikend zouden zijn. Dit werpt een ernstige schaduw op al de goede bedoelingen van de wetgever en van de welmenende voorstanders van de maakbaarheid van de mens.
Vervolgens kan en moet men zich ook vragen stellen over de prioriteit die men nu opeist en de aanzienlijke bijkomende middelen die men vraagt. Is er wel een maatschappelijk en (dus) politiek draagvlak, zoals dat heet, voor die eisen? Zijn er geen andere, even dwingende of zelfs nog meer prioritaire noden in onze maatschappij? Wat bijvoorbeeld met de billijke vergoeding en de begeleiding van de slachtoffers, om in dezelfde context te blijven? Wat met de wachtrijen in de gehandicaptenzorg? Wat met de verzorging van bejaarden? Wat met de medische zorgen in het algemeen? Wat met het milieu? De werkgelegenheid? De crisis?
De inzet en de billijke verdeling van middelen in een samenleving is een zeer complexe zaak. Iedereen zal het erover eens zijn dat een onmiddellijke en ingrijpende reactie noodzakelijk geweest was toen het gerecht aan de alarmbel trok over de gezinssituatie waarover sprake. Maar moet men dan al de andere, duizenden, zegt men, dergelijke gevallen laten vallen? Moeten er geen drugs meer gezocht worden, huisvredebreuken onderzocht, verkeersovertredingen vastgesteld, gevangenen vervoerd, koninklijke paleizen, parlementen en ambassades bewaakt, wielerwedstrijden begeleid, betogingen in goede banen geleid?
Wij staan voor een ernstig probleem, niet zomaar van praktische aard, maar een tergend moreel probleem. Wat doen we met minderjarige mensen die zich aan de maatschappij vergrijpen en voor wie onze maatschappij manifest niet over de middelen beschikt om hen te verhinderen, op een of andere manier, om dat opnieuw te doen? Bestraffen mag niet, begeleiden kan niet, lukt niet. Dat betekent een vrijgeleide en dus een uitnodiging voor een groep van leden van onze samenleving om de anderen te terroriseren, een groep die omwille van hormonale, sociale, pedagogische, psychologische, materiële en nog vele andere redenen al geneigd, zo niet voorbestemd is om zich irrationeel, onverantwoordelijk, impulsief en vaak bijzonder gewelddadig te gedragen. Wij kunnen vaststellen in de landen om ons heen en in de gettos en de slums van de grootsteden overal ter wereld waartoe dat leidt. Het is de hoogste tijd dat er iets gebeurt, om het even wat, bestraffing of efficiënte begeleiding, maar iets, nu, voor het te laat is.
Categorie:samenleving Tags:justitie
14-07-2009
Leen Huet, Oud papier
Leen Huet, Oud Papier, Atlas, Antwerpen-Amsterdam, 1998, 169 blz., isbn 90 254 2156 3, ontleend in de gemeentelijke bibliotheek van Rotselaar. Wellicht niet meer in de handel.
Onder de titel: Verantwoording geeft de auteur ons deze toelichting: De belangstelling voor oud papier stamt uit men studententijd, toen geld zelden toereikend was voor de aanschaf van nieuwe boeken, maar wel met enige allure stukgeslagen kon worden in tweedehandsboekhandels en antiquariaten. Dit boek biedt een keuze uit artikelen over oude literatuur en vondsten in antiquariaten, die ik sinds 1994 geschreven heb voor Dietsche Warande & Belfort en De Morgen. Eigenlijk gaat het om aantekeningen van een gretige, naïeve lezer, die hoopt dat de gretigheid nu en dan besmettelijk zal blijken.
Ik nam dit boekje mee uit de bibliotheek om verscheidene redenen. De eerste was dat ik de auteur enkele jaren geleden mocht ontmoeten in de tweedehandsboekhandel waar ik toen als vrijwilliger werkte: In t Profijtelijk Boeksken in Leuven. We hadden een interessant gesprek over boeken, tweedehandse en andere en vooral over de Amerikaans-Britse auteur John Cowper Powys (1872-1963). Ik las lang geleden van hem Wolf Solent (1929) en ik kan niet zeggen dat ik daar bijzonder goede herinneringen heb overgehouden. Dat was wat ik mevrouw Huet ook vertelde, maar zij was op zoek naar een ander werk van Cowper Powys, namelijk Porius (1951, reconstructie 1994, defnitieve versie 2007). Kennissen hadden haar over dit toen elusieve werk verteld, maar ze kon het nergens vinden. Ik beloofde haar het via internet op te zoeken en te bestellen. Ik moet bekennen dat ik enkele maanden later het boek wel degelijk gevonden heb, maar dat ik mijn belofte niet heb gehouden: ik heb het boek voor mij gehouden Ik troost me met de gedachte dat nadien, in 2007 inderdaad, een nieuwe uitgave tot stand is gekomen, die nu overal gemakkelijk te vinden is. Ik ben toen in het boek beginnen lezen, maar ben niet verder geraakt dan pagina 21. Misschien later nog eens proberen? Wie weet.
Een andere reden was evident dat wij een passie delen: boeken, meer bepaald tweedehandse boeken en dito boekenwinkels. Wellicht heeft zij, net als ik, meters boekenrekken met tweedehandse boeken uit de hele wereld, klassiekers, bestsellers, curiosa, rariteiten, allemaal opgepikt voor een prijsje, om te lezen, ooit of nimmer. Ik was dus benieuwd naar haar verhalen over de zoektochten in winkeltjes en stalletjes in Brussel, Leuven, Luik, Antwerpen en over de lectuur van haar vondsten.
Dat viel best mee. Ze heeft een vlotte pen, schrijft geëngageerd en vult de informatie over de besproken werken aan met interessante anekdotische en algemeen historische gegevens uit de tijd van de auteurs, samen met haar welwillend hedendaags persoonlijk commentaar. Kortom, lieve lezer van mijn blog, een genre dat je niet helemaal onbekend zal zijn. Haar werk is meer af dan het mijne, zoals past voor echte literaire journalistiek in een eerbiedwaardig tijdschrift als DWB en de boekenbijlage van een gerespecteerde krant als De Morgen.
Van haar hand verschenen nog enkele andere publicaties, die allen getuigen van haar ruime en intense culturele belangstelling en haar grote vertrouwdheid met beeldende kunst en literatuur. Kijk haar werk bij gelegenheid van je volgend bezoek aan je plaatselijke bibliotheek of boekhandel, zelfs een tweedehandse, eens na, misschien is het wel iets voor jou?
Categorie:ex libris Tags:boekbespreking
13-07-2009
Ruth Rendell: End in Tears
Ruth Rendell, End in Tears, A Wexford Novel, Crown, New York, 2005, 327 pp., hardcover, nieuw $ 25, gekocht voor 7, de Slegte, Leuven.
Ik schreef hier al een lovende boekbespreking van een ander werk van Ruth Rendell: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=230. Toen ik dus End in Tears tegenkwam bij de Slegte, een aantrekkelijke hardcover voor minder dan tien euro, dacht ik: misschien leuk voor tussendoor
Ik ben al enige tijd bezig met het tweede deel van Jonathan Israels trilogie over de Verlichting (lees hier een commentaar bij het eerste deel: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=229741). Dat tweede deel is weer een kanjer van net geen duizend bladzijden en serieuze kost, wat dacht je, dus daar ben ik niet op een paar dagen door. Tussendoor laat ik me dus wel eens verleiden door wat lichter werk.
Om een of andere reden is deze aflevering in de quasi eindeloze reeks misdaadromans van Ruth Rendell/Barbara Vine me erg tegengevallen. Na de eerste honderd bladzijden dacht ik het al teleurgesteld en zelfs een beetje geënerveerd definitief opzij te leggen, maar enkele dagen later nam ik het weer ter hand, hoofdzakelijk om te weten te komen wie de moord(en) gepleegd had(den) en las het dan maar in een ruk door, hier en daar erg snel
Mijn oordeel is dus niet zeer positief. Het is allemaal heel banaal en oppervlakkig, er zit niet veel vaart in, er zijn geen echt boeiende personages. Als om te bewijzen dat ze nog niet verouderd is - ze is geboren in 1930 haalt barones Rendell er wat moderne gadgets en themas bij, maar dat doet ze dan zo onhandig, ach Geef mij dan maar die andere barones, P.D. James, die blijft bij haar beproefde formules en doet dat voortreffelijk. Ik ga er niet meer woorden aan vuil maken, caveat emptor: de koper weze gewaarschuwd.
Categorie:ex libris Tags:boekbespreking
05-07-2009
I. Kant, Was ist Aufklärung
Onze bekende filosoof Immanuel K is dit jaar zestig geworden. Hij publiceerde onlangs zijn Kritiek van de zuivere rede (1781), meer dan 800 bladzijden lang en volgens kenners een boek dat hem onsterfelijk zal maken, een uitzonderlijk meesterwerk in de geschiedenis van de filosofie. Wat we daarover ook mogen denken, het leek ons een goed idee om bij hem te rade te gaan over een vraag die de laatste tijd zo in de belangstelling staat, maar waarover de meningen sterk uiteenlopen. Wat is Aufklärung, Verlichting eigenlijk? We legden de vraag voor aan de meester tijdens een gesprek in zijn kantoor aan de Universiteit, op 30 september 1784.
Goede morgen, Professor en dank dat u ons heeft willen ontvangen. Laten we maar meteen met de deur in huis vallen: wat bedoelt men eigenlijk met de Aufklärung, de Verlichting?
Verlichting is de bevrijding van de mens uit zijn zelfgekozen onvolwassenheid.
Juist. Wat bedoelt u daarmee precies?
Onvolwassen ben je als je er niet in slaagt gebruik te maken van je verstandelijke vermogens zonder de hulp van iemand anders, zoals de kinderen op school; maar ook volwassenen kunnen onvolwassen zijn, natuurlijk. Ze kiezen daar zelf voor, namelijk als ze wel degelijk over de nodige verstandelijke vermogens beschikken, maar door aarzeling, onbeslistheid of een gebrek aan moed er niet toe komen ze zelfstandig te gebruiken, dus zonder hulp van anderen. Sapere aude! Durf te denken! Heb de moed uw eigen verstand te gebruiken! Dat is het motto van de Verlichting.
Maar waarom zou iemand ervoor kiezen om zich zo onvolwassen op te stellen?
De belangrijkste redenen voor zulk gedrag bij de overgrote meerderheid van de mensen zijn gewoon luiheid en lafheid. Zelfs lang nadat de wetten en de natuur zelf hen volwassen verklaard hebben en hen aldus ontslagen hebben van het volgen van bevelen van anderen, blijven zij hun leven lang als onder voogdij. Dat maakt het dan ook maar al te gemakkelijk voor anderen om zich op te werpen als hun voogden.
Ik begrijp dat niet goed: alle kinderen willen toch zo gauw mogelijk volwassen zijn om hun eigen beslissingen te kunnen nemen?
Vergist u zich daarin maar niet Het is zo gemakkelijk om niet meerderjarig, onvolwassen te zijn! Ik heb een Boek dat in mijn plaats denkt, een pastoor die mijn geweten is, een huisdokter die op mijn gezondheid let en zo verder: ik hoef me zelf geen zorgen te maken. Ik hoef niet te denken: als ik maar betaal, zullen anderen maar al te graag dat lastig werkje wel voor mij doen.
Waarom is dat een lastig werk, denken?
Het zijn precies degenen die zich zo vriendelijk aangeboden hebben om het gezag over jou over te nemen die erop wijzen dat zelf de stap zetten naar kennis niet alleen zeer gevaarlijk is, maar bovendien ook nog zeer moeilijk; niet te verwonderen dus dat men daar zo massaal geloof aan hecht. De voogden hebben eerst hun zorgenkinderen dom gehouden als gewillig vee en ervoor gezorgd dat die brave beesten geen stap durven zetten zonder het juk waarmee ze aan de kar gebonden zijn. Vervolgens wijzen ze hen op al de gevaren die hen wachten als ze het op hun eentje zouden proberen. Maar het gevaar is in werkelijkheid helemaal niet zo groot: een kind leert heel gauw alleen lopen nadat het enkele keren gevallen is. Maar door hen steeds op de gevaren te wijzen, worden de mensen bevreesd en meestal te bang om het toch nog maar eens te proberen.
Is er dan geen uitweg?
Het is in alle geval heel moeilijk voor een individueel persoon om zich los te maken uit een leven onder voogdij, dat als het ware een tweede natuur geworden is. Men is het gewoon, men is er zelfs gaan van houden! Onder die omstandigheden is men voorlopig niet in staat om zelf te gaan denken, want niemand heeft ooit toegelaten om het te proberen. Men leeft onder wetten en reglementen, domme toepassingen of liever misbruiken van de natuurlijke gaven, en dat zijn de boeien waarmee men gekluisterd ligt! En wie ze probeert af te gooien, die maakt zelfs over het kleinste beekje een aarzelende, onzekere sprong, simpelweg omdat hij niet gewoon is aan dergelijke vrije bewegingen. Kortom, er zijn maar heel weinig mensen in staat om zich op eigen geesteskracht vrij te maken van onkunde en om echt op gang te geraken.
Dat klinkt niet echt bemoedigend. Hoe moet het dan verder?
Het is wellicht meer voor de hand liggend dat de mensheid als geheel voor haar verlichting zorgt. Er is echter één voorwaarde: als er maar vrijheid is, dan zal verlichting als vanzelf volgen. Het kan immers niet anders of er zijn altijd wel enkele onafhankelijke geesten, zelfs onder de voogden van de massas, die het juk van de bevoogding van hun eigen schouders werpen. Die zullen dan zorgen voor de verspreiding van de gedachte dat elke mens zich bewust kan zijn van zijn eigen waarde en dat elkeen ertoe geroepen is om zelf na te denken. Maar let op: zelfs indien er sommige voogden zijn die erin geslaagd zijn om zelf tot enige verlichting te komen, dan gebeurt het nog vaak genoeg dat de massa hen dwingt om in het gareel te blijven lopen. Dat bewijst dat het heel gevaarlijk is om de mensen vooroordelen aan te praten, want dat wreekt zich nadien op hen die ze bedacht hebben en zelfs op hun nakomelingen
Elke vooruitgang op het punt van de verlichting moet dan wellicht heel geleidelijk gaan.
Dat is zo. Het is soms wel mogelijk dat men door een revolutie een einde maakt een persoonlijk despotisme of aan een roofzuchtige of tirannieke onderdrukking, maar zo komt men nooit tot een waarachtige hervorming in de manier van denken. Meer nog: nieuwe vooroordelen zullen net zo goed als de oude de grote mensenmassas in hun greep houden.
U had het daarnet over de rol van de vrijheid om tot verlichting te komen.
Inderdaad: vrijheid is de enige voorwaarde voor verlichting en dat is ook het beste gebruik dat men ervan kan maken. Het gaat hier om de vrijheid die men moet krijgen om publiekelijk gebruik te maken van zijn verstandelijke vermogens in alle aangelegenheden. Maar hoor ik niet overal hetzelfde? Niet argumenteren! De officier zegt: niet redeneren, marcheren! De belastingsontvanger: niet protesteren, betalen! De pastoor: niet nadenken, geloven! Er is vandaag maar een uitzondering: onze doorluchtige vorst Frederik. Die zegt: argumenteer en redeneer al wat je wil en over al wat je wil, maar gehoorzaam!
Goed gezegd. Maar hoe komt het dat onze vrijheid zo beperkt is? En is dat altijd negatief?
We moeten daarbij een duidelijk onderscheid maken tussen twee manieren om ons verstand te gebruiken: publiek of privé. Met het publiek gebruik ervan bedoel ik dit: het gaat om de vrijheid om als een autonome onderzoeker zijn verstand te gebruiken en zijn mening neer te schrijven voor het lezend publiek. Op die manier is men werkelijk vrij en dat is de enige manier om de mensen tot verlichting te brengen. Het privé gebruik van het verstand is een andere kwestie. Ik bedoel daarmee iets heel specifieks, namelijk het gebruik van je verstand in je individuele beroepssituatie in de maatschappij. Het geeft geen pas dat men in die omstandigheden zomaar zijn persoonlijke mening zou gaan verkondigen.
En waarom niet?
Men heeft de samenleving zo ingericht dat voor een aantal zaken zekere afspraken moeten gemaakt worden, dat de regels moeten toegepast worden zonder al te veel fantasie of eigen interpretatie, zodat er een vorm van kunstmatige eensgezindheid ontstaat, die nuttig is voor het bereiken van de publieke doelstellingen, of die verhindert dat die doelstellingen zouden miskend worden. Het is duidelijk dat in die gevallen men niet moet gaan argumenteren, maar gewoon de regels toepassen.
Dat klinkt nogal streng. Is er dan helemaal geen kritiek mogelijk?
Natuurlijk wel. Ook een ambtenaar kan zijn mening formuleren, vooreerst waar de regels hem zelf betreffen, als een onderdeel van het publiek. Maar hij kan zich als een onderzoeker ook uitspreken over de toepassing van de regels op het geheel van het publiek en zelfs op de hele wereld. Hij doet dat dan het best in geschrifte, zich richtend tot het publiek in het algemeen. Daarmee doet hij geen afbreuk aan zijn verplichtingen als lijdzaam uitvoerder van de wet waarvoor hij is aangesteld.
Begrijp ik het goed? Mag een officier dan de bevelen die hij te velde krijgt van zijn meerderen in twijfel trekken?
Natuurlijk niet, hij moet ze zonder aarzelen uitvoeren, anders kunnen de gevolgen catastrofaal zijn. Maar anderzijds kan hem het recht niet ontzegd worden om als vrij man voor het publiek een oordeel uit te spreken over de algemene beslissingen van het leger. Dat is hetzelfde voor de gewone burger: die kan niet weigeren om zijn belastingen te betalen, hij mag zelfs niet lichtvaardig klagen over een of andere taks, want dat zou kunnen leiden tot een algemeen onterecht ongenoegen. Maar die zelfde persoon handelt niet tegen zijn plichten als burger indien hij, als onafhankelijk onderzoeker, publiekelijk zijn bezwaren uit over de ongepastheid of zelfs de onrechtvaardigheid van die belastingen.
Dat is duidelijk. Geldt dat in alle gevallen? Wat bijvoorbeeld over het geloof?
Ik zie geen verschil. Een aangesteld priester is verplicht om zijn preken voor de gemeente en zijn onderricht aan de kinderen in overeenstemming te houden met de geloofspunten van de kerk die hij dient, hij is immers onder die voorwaarden aangesteld. Maar als autonoom onderzoeker beschikt hij over de volledige vrijheid, zelfs de roeping, om aan het ruimere publiek al zijn zorgvuldig uitgeteste en goedbedoelde opvattingen voor te leggen over wat er mogelijks onjuist is in de officiële geloofsbelijdenis en om zijn suggesties te doen over de goede werking van de kerk en de geloofsgemeenschap. Wanneer hij zo handelt, is er niets dat zijn geweten kan bezwaren.
Beschikt hij dan niet over een persoonlijke gewetensvrijheid?
Toch wel. Maar wat hij vanuit zijn bediening als vertegenwoordiger van zijn kerk voorhoudt, dat beschouwt hij als iets waarover hij niet mag spreken vanuit zijn persoonlijk aanvoelen; wat dat betreft is hij aangesteld om de mening vastgelegd door iemand anders en in diens naam te verkondigen. Hij zal verklaren: onze kerk leert zo of zo en dit zijn de redenen die zij daarvoor aanvoert. Op die manier haalt hij voor het publiek al wat nuttig is uit de voorschriften, ook al is hij het persoonlijk misschien niet met alles met volle overtuiging eens, maar kan hij zich er best mee verzoenen, omdat in de voorschriften misschien onvermoede waarheden besloten liggen en ook al omdat hij meent dat er niets is dat flagrant in tegenspraak is met zijn innerlijke overtuiging. Het is immers duidelijk dat, indien er zon zaken zouden zijn, hij niet in staat zou zijn om in eer en geweten de taken te vervullen die zijn bediening vereist: hij zou ontslag moeten nemen!
Ik begrijp het. Dat is wat u bedoelde met het louter privégebruik van de verstandelijke vermogens in het geval van een aangestelde bedienaar, ook al is zijn publiek soms vrij uitgebreid: in dat geval, als een priester, is hij niet vrij, kan hij niet vrij zijn, omdat hij de richtlijnen volgt van anderen. Maar als vrij onderzoeker, die zich in geschrifte richt tot het algemeen publiek, de hele wereld, daar geniet ook de bedienaar van de eredienst in het publieke gebruik van zijn redelijk verstand een onbegrensde vrijheid om zijn eigen geestelijke vermogens te gebruiken en te spreken namens zichzelf.
Juist. Dat zou immers het toppunt van absurditeit zou zijn, indien we zouden toelaten dat de leiders van het volk zelf incompetent zouden zijn en hun verstand niet zouden mogen gebruiken.
Professor, kunnen we nog even doorgaan op dit thema? Is het niet mogelijk voor een kerk of een gemeente, zoals dat ook in Nederland gebeurd is, om gezamenlijk een plechtige verbintenis aan te gaan voor een onveranderlijke geloofsbelijdenis? Ze zouden dat kunnen doen om zo een niet aflatend toezicht te houden op elk van hun leden en zo op de hele gemeenschap. Ik kan me voorstellen dat ze zoiets zelfs voor de eeuwigheid zouden vastleggen.
Nee, daarin ben ik formeel: dat is volkomen onmogelijk. Dat zou neerkomen op een soort van contract om alle verdere verlichting voor het menselijk ras tegen te houden. Zo een overeenkomst is van nul en gener waarde, zelfs als ze bevestigd wordt door de hoogste instanties, zelfs door het parlement of door het meest ceremoniële vredesverdrag. De mensen van een bepaald tijdperk kunnen zichzelf niet kluisteren en ook nog verordenen dat in een volgend tijdperk de mensen zo zouden beperkt zijn dat ze hun kennis, die op zijn best toch maar toevallig is, niet zouden kunnen uitbreiden of zich niet zouden kunnen bevrijden van vergissingen en zo vooruitgang maken in hun algemene verlichting. Dat zou niet minder zijn dan een misdaad tegen de menselijke natuur.
Dat is wel een krasse uitspraak!
Ja, maar het ligt in de natuur zelf van de mensheid om vooruitgang te maken. De nakomelingen die met zon bindende overeenkomsten uit het verleden geconfronteerd zijn, zouden die volkomen terecht verwerpen als opgesteld op een onbillijke en zelfs kwaadwillige manier. De uiteindelijke toetssteen voor om het even wat bij wet kan vastgelegd worden, is deze vraag: zou het volk zich zelf deze wet ook opgelegd hebben? Nee, ik kan een dergelijke bindende wet enkel aanvaarden voor een beperkte periode, zeer duidelijk afgelijnd, als het ware in afwachting van een betere.
Als ik het goed begrijp behoudt elke burger, en vooral elke bedienaar van de eredienst, als vrije onderzoeker, het recht om commentaar te leveren, publiek en vrijelijk, dat wil zeggen schriftelijk, op de vermeende dwalingen in alle bestaande instellingen?
Dat is juist. En een nieuw aangebrachte formulering kan wellicht zolang standhouden tot het algemeen inzicht in de grond van de zaak wijd verspreid en aanvaard is, ook al is het nog niet unaniem. Op dat moment zou men de zaak kunnen voorleggen aan de hoogste instanties en die gemeenten in bescherming nemen die voor zichzelf tot een nieuw religieus inzicht zijn gekomen, op grond van hun beste inzichten. Dat moet dan wel gebeuren zonder hinder voor de anderen, die trouw willen blijven aan de bestaande regeling. Maar wat niet kan is dat men zich zou verenigen in een permanente religieuze organisatie die niet onderhevig zou zijn aan enige twijfel vanuit het publieke forum, zelfs al was het maar gedurende de levensduur van één mens. Op die manier zou men immers een hele periode onvruchtbaar maken voor positieve evoluties van de mensheid en daardoor uiteindelijk werken in het nadeel van het nageslacht: dat is totaal uitgesloten.
Hoezo? Heeft een mens niet het recht om daarover zelf te beslissen?
Je moet het zo bekijken: enkel voor zichzelf, en dan nog voor slechts een korte tijd, kan een mens zijn inzicht in wat hij zou moeten weten, zijn verlichting, uitstellen. Maar het weigeren aan het nageslacht is niets anders dan een onrecht en het met voeten treden van de rechten van de mensheid. En wat een groep van mensen niet kan of mag beslissen voor zichzelf, kan nog veel minder aan hen opgelegd worden door een vorst, want diens wetgevende macht berust uitsluitend hierop, dat hij de algemene volkswil verenigt in de zijne. Hij moet er alleen op toezien dat de nieuwe verordeningen, of ze nu waarheidsgetrouw zijn of dat enkel pretenderen, in overeenstemming zijn met de openbare orde. Als dat zo is, dan kan hij het maar best aan zijn onderdanen overlaten om te doen en te laten wat zij nodig achten voor hun geestelijk welzijn.
Behoort dat dan niet tot zijn verantwoordelijkheid?
Nee, helemaal niet! Maar hij moet er wel voor zorgen dat de enen de anderen niet op een gewelddadige wijze hinderen bij het vaststellen en het bevorderen van hun welzijn, zoals zij dat het best achten. Het is voor een vorst veeleer een beperking van zijn macht indien hij zich zou mengen in deze zaken. Hij zal immers zijn eigen gezag kunnen evalueren aan de hand van de voorstellen die zijn onderdanen hem voorleggen. Hij kan dat doen, met groot inzicht, wanneer hij zichzelf de eis oplegt: Caesar non est supra grammaticos, Caesar staat niet boven de grammatici. Hij zou zijn macht nog veel meer in het gedrang brengen, wanneer hij zijn hoogste macht zou verlagen tot het ondersteunen van kerkelijk despotisme van sommige tirannen ten overstaan van andere onderdanen in zijn rijk.
Laten we terugkeren naar onze eerste vraag. Zou u stellen dat wij nu in een verlichte eeuw leven?
Mijn antwoord is: nee, maar wij leven wel in een tijdperk van verlichting. Zoals de zaken er nu voorstaan, is er nog heel wat dat ontbreekt en de mensen ervan weerhoudt om in staat te zijn, of het gemakkelijk te worden, om op een correcte manier en met zelfvertrouwen hun eigen verstand te gebruiken in religieuze kwesties, vrij van elke inmenging van buiten uit. Maar anderzijds zijn er duidelijke aanwijzigen dat dit domein eindelijk begint open te komen voor een vrije behandeling van deze materie en dat de hinderpalen voor algemene verlichting en voor de bevrijding uit de zelfopgelegde voogdij stilaan worden verwijderd. In die zin mogen we spreken van het tijdperk van de Verlichting, of de eeuw van Frederik de Grote.
Is hij dan een voorbeeld van een Verlichte Vorst?
Een prins die het niet beneden zijn waardigheid acht om van zichzelf te zeggen dat hij het zijn plicht acht om aan zijn onderdanen helemaal niets voor te schrijven op religieus gebied, maar om hen algemene vrijheid te gunnen, terwijl hij meteen verzaakt aan dat hoge woord: tolerantie, is waarlijk zelf een verlicht man en verdient de waardering van de dankbare wereld en van het nageslacht, als de eerste onder de vorsten die het mensdom heeft bevrijd van zijn voogdij en elke mens heeft vrij gelaten om van zijn verstand gebruik te maken in gewetenskwesties. Onder zijn beleid mogen eerbiedwaardige kerkelijke bedienaars, in hun rol als vrije onderzoekers, en zonder afbreuk te doen aan de plichten van hun ambt, vrijelijk hun uitspraken en inzichten voorleggen aan het oordeel van het publiek, ook als die hier en daar afwijken van het gevestigde geloof. Van een nog grotere vrijheid genieten zij, die niet beperkt worden door enig officieel ambt. Wat meer is: deze geest van vrijheid breidt zich uit tot andere landen, ook tot die waar hij de strijd moet aanbinden met hinderpalen opgericht door een regering die haar eigen belang niet inziet.
Wat bedoelt u met dat laatste?
Ons voorbeeld toont voor die andere regeringen aan dat in vrijheid geen enkel gevaar gelegen is voor de openbare orde of de stabiliteit van de samenleving. Mensen slagen er enkel in om zich te bevrijden uit de barbarij wanneer er geen bewuste artificiële hinderpalen worden opgeworpen om hen erin te houden.
Professor, wij hebben het nu vooral gehad, in ons gesprek over Verlichting, over religieuze kwesties. Is daar een speciale reden voor?
Zeer zeker. We hebben het over de bevrijding van mensen uit hun zelfopgelegde onvolwassenheid. Meteen moeten we vaststellen dat machtshebbers nauwelijks belangstelling hebben om zich als voogd op te werpen voor andere kwesties dan het religieuze, bijvoorbeeld kunst of wetenschap. Daarnaast is religieuze onwetendheid niet alleen de meest schadelijke maar ook de meest vernederende van al. Maar de gedachtegang van een vorst die zich wil inzetten voor religieuze verlichting gaat nog verder; hij ziet in dat er geen gevaar uitgaat voor zijn wetgevend werk als hij zijn onderdanen toelaat om in het publiek domein gebruik te maken van hun verstandelijke vermogens en om hun ideeën te publiceren over een betere formulering van zijn wetgeving en zelfs hun vrijmoedige kritiek op de wetten die hij al heeft uitgevaardigd. Op dat gebied hebben we een lichtend voorbeeld en er is geen andere vorst die hem overtreft die wij hier eren.
Maar is het wel noodzakelijk dat het land geleid wordt door een vorst?
Dat is duidelijk. Alleen iemand die zelf verlicht is, die niet bevreesd is voor schaduwen en die bovendien beschikt over een talrijk en goed gedisciplineerd leger kan zich veroorloven om te zeggen: Argumenteer zoveel als je wil en over al wat je wil, maar gehoorzaam! Een republiek zou het niet aandurven zoiets te zeggen Daarmee komt een eigenaardig en onverwacht aspect van het mensdom naar voren, namelijk dat vrijwel steeds wanneer men de dingen van op enige afstand bekijkt, er iets paradoxaals verschijnt.
Hoezo?
Kijk: je zou verwachten een grotere vrijheid onder de burgers zou bijdragen tot een grotere vrijheid van denken onder de mensen, terwijl dat nu precies grotere beperkingen meebrengt, zoals in een republiek, waar alles kan en mag. Een mindere mate van vrijheid onder de mensen, daarentegen, biedt precies voor dat denken voldoende ruimte opdat eenieder zich tot zijn volle mogelijkheden zou kunnen ontplooien.
Maar ik kom tot mijn besluit. De natuur heeft onder een ruwe bolster de zachte pit bloot gemaakt die zij met de meeste tedere zorg omringt: de geneigdheid en de roeping van de mens om vrij na te denken. Dit weerspiegelt zich gaandeweg in de aard en het karakter van de mens, die zo meer en meer in staat is om ook vrij te gaan handelen. En ten slotte heeft dat ook zijn gevolgen voor de principes van het bestuur, dat ervaart dat het in zijn eigen voordeel is om de mensen, die nu veel meer zijn dan machines, te behandelen in overeenstemming met hun waardigheid.
Professor, wij danken u voor dit leerrijk, verlichtend gesprek.