mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
16-04-2010
De best mogelijke wereld, Steven Nadler
H
et christendom is niet, zoals het Credo
zegt: een, heilig, apostolisch en katholiek; dat is het nooit geweest en er is
weinig kans dat het er ooit komt.
De apostelen waren het al tijdens zijn
leven oneens met Jezus. Na zijn dood verschilden hun onderlinge interpretaties
van de Blijde Boodschap grondig. Ook de vier evangelies vertonen belangrijke
verschillen. Met Paulus ging het pas helemaal mis: hoewel hij Christus nooit
gekend had en het dus allemaal van horen zeggen had, legde hij zijn doctrinele wil
op aan de jonge kerken. Paulus ideeën zijn zonder enige twijfel bepalend
geweest voor de leer van de kerk. Maar in de eerste eeuwen waren er over alles
en nog wat talloze opvattingen in de verschillende kerken. Later, toen het
christendom de staatsgodsdienst van het (laat-) Romeinse Rijk was, probeerde
men een beetje orde op zaken te brengen, maar dat is nooit echt helemaal gelukt,
hoeveel concilies men er ook aan wijdde. Het centraal gezag in Rome, waar zowel
de keizer als de paus zetelde, besliste dan maar wat de officiële leer was; de
andere opvattingen waren meteen ketters en die werden precies zo behandeld als
vroeger de christenen, men wist nog goed hoe het moest
Nochtans liet niet iedereen zich
afschrikken en dus werd de grote onenigheid, naast al de kleine verschillen, uiteindelijk
ook vastgelegd. Zo kwamen er twee Romeinse Rijken, een in het Westen en een in
het Oosten, Rome en Byzantium en zo is het kerkelijk nog altijd. Dat was echter
slechts de voorbode van de grote verscheurdheid die blijkbaar onvermijdelijk is
in het christendom. De Reformatie bracht een nieuwe definitieve scheiding van
de wegen en van de geesten: nu waren er ook Protestanten en Anglicanen, elk officieel
erkend door het wereldlijk gezag.
Ook binnen de steeds kleiner wordende
katholieke kerk was er geen eensgezindheid, verre van. Steeds is er discussie
geweest, niet (alleen) over het aantal kandelaars op het altaar, maar over de
essentie, over de leer zelf, over de dogmas. Theologen hebben elkaar steeds heftig bestreden
over de meest fundamentele punten van het geloof: God, Jezus, de Bijbel, de
onsterfelijke ziel, het hiernamaals, hemel, vagevuur en hel, engelen, duivelen,
heiligen, de eucharistie, de biecht, genade en zonde
Ook vandaag nog zijn er
geen twee (katholieke) theologen die over al deze kwesties hetzelfde denken. En
voor zover de gelovigen wakker liggen van de kernvragen van hun geloof, zijn er
ook onder hen geen twee die het eens zijn. Men gelooft wat men graag gelooft;
wat niet past in het eigen stramien, dat wuift men gewoon weg, zonder er lang
bij stil te staan. De kerk zelf heeft al lang alle pogingen opgegeven om te
bepalen wat het minimum is dat men moet geloven om zich nog christen
(katholiek, protestants enzovoort) te mogen noemen. Zelfs het credo of de tien
geboden zijn geen norm meer. Christen zijn is een zeer rekbaar begrip geworden,
zoals blijkt uit het boek met die titel van Hans Küng.
In de tweede helft van de zeventiende eeuw,
de periode 1650-1700, was de toestand van de kerk in West-Europa erg verward. De grenzen van het katholicisme en het protestantisme waren vrij
duidelijk getrokken, met de pen én met het zwaard. Ze vielen grotendeels samen
met de landsgrenzen. Frankrijk had lange tijd geaarzeld, met het Edict van Nantes
hadden de Franse protestanten, de Hugenoten, een beperkte godsdienstvrijheid
gekregen, maar aan die privileges werd nadien voortdurend geknaagd; met de val
van La Rochelle in 1629 kwam er in de praktijk een einde aan het gedoogbeleid. In
1685 werd het edict dan officieel herroepen: de revocatie. Een half miljoen
Franse protestanten ontvluchtte het vaderland. Nu was ook Frankrijk, de oudste
dochter van de katholieke kerk, eenvormig katholiek, of dat dacht men toch.
Niets was minder waar. De verhoudingen met
Rome bleven gespannen, want de Franse koningen en kerkvorsten waren niet van
plan om aan de paus en de Roomse hiërarchie enige zeggingsmacht te geven over
de Gallicaanse kerk, noch voor de benoeming van kardinalen, bisschoppen, abten
en prelaten, noch over de eigen interpretatie van dat katholicisme. Zo was er
het Jansenisme, een typische beweging binnen de Franse kerk, met belangrijke
denkers als Blaise Pascal, die van de Pensées
en vooral Antoine Arnauld (1612-1694). De invloed van Descartes was ongemeen
groot, zowel bij zijn volgelingen als bij zijn tegenstanders. Nicolas
Malebranche (1638-1715) was zo een gelovige cartesiaan. De Jezuïeten waren de
tegenstanders van beide tendensen, zij verdedigden de Roomse leer en de (wereldlijke)
ambities van de paus.
Een andere cruciale figuur uit die periode
is de Duitse filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1706). Hij was protestants,
maar heeft zich zijn hele leven lang ingespannen om tot een algemene verzoening
te komen: tussen de verschillende strekkingen onder de protestanten, maar ook
tussen de katholieken en de protestanten en zelfs tussen de (Franse)
katholieken onderling.
Over die drie figuren: Arnauld, Malebranche
en Leibniz heeft de bekende Amerikaanse historicus Steven Nadler een
merkwaardig boek geschreven: The Best of
All Possible Worlds. A Story of Philosophers, God and Evil, xii + 300 pp.,
notes, bibliography, index, Farar, Straus and Giroux, New York, 2008, hardcover,
$ 25.00. Ik kocht mijn exemplaar bij Amazon bij verschijnen voor $ 16.50, maar
je kan het vandaag al kopen voor ongeveer $ 5.00 bij Amazon Zo gaat het met
boeken die geen bestsellers zijn.
Ik sprak hier al met veel lof over andere
boeken van professor Nadler en had ook het genoegen hem te begroeten na een interessante
lezing aan het Hoger Instituut Wijsbegeerte in Leuven. Hij was toen zo
vriendelijk een opdrachtje te schrijven in twee van zijn boeken. Ik heb ook
genoten van dit boek. Het is een wetenschappelijk werk, dat is duidelijk, maar
het is zeer goed leesbaar voor elke geïnteresseerde leek. Nadler behoort tot
die groeiende en boeiende groep historici die zich bezighouden met wat in het
Duits Ideengeschichte heet, de history of Ideas. Het is een onderdeel
van de geschiedenis van de filosofie dat de evolutie van de menselijke ideeën
bestudeert en wat kan er nu boeiender zijn dan dat?
Zoals Steven Nadler in zijn inleiding stelt
is de discussie tussen deze drie protagonisten een fascinerend moment in die Ideengeschichte, waarin de tijdloze
kwesties ter sprake komen over de wereld, de menselijke natuur, ethiek,
vrijheid, rede en vooral: God.
Het is evident dat die belangrijke denkers,
Descartes meegerekend, over die grondvragen van de filosofie én van het geloof,
ernstig nagedacht hebben, met kennis van zaken. Zij hebben zich laten
inspireren door hun voorgangers, tot de klassieke oudheid toe, maar hebben elk
een eigen synthese gemaakt, waarin zij zich ook afzetten tegen hun voorgangers,
tegen elkaar en ook tegen de officiële leer van de kerk. In die periode was het
nog niet gemakkelijk om dat te doen: de behoudsgezinde krachten waren bijzonder
groot, zowel in de kerk, de academische wereld als in de politiek.
Controversiële opinies waren het mikpunt van kritiek en zelfs van vervolging.
Antoine Arnauld heeft een groot gedeelte van zijn leven in ballingschap
doorgebracht, onder meer in Brussel, op de vlucht voor zijn belagers. Het was
voor deze denkers belangrijk dat zij hun ideeën konden uiten, vooral in hun
publicaties, ook als de autoriteiten het daarmee niet eens waren. Zij zijn vaak
verplicht geweest om bepaalde stellingen omfloerst weer te geven of ze te
plaatsen naast de officiële en om kniebuigingen te doen naar de gevestigde
machten en krachten, maar dat heeft hen niet weerhouden om hun overtuigingen
met verve naar voren te brengen.
Zij hebben zich geconcentreerd op de
verhouding tussen God en de mens. De middeleeuwse en scholastieke devote opvattingen
over een almachtige, alwetende, algoede God konden zij niet meer aanvaarden of
rechtvaardigen. Zij zochten naar nieuwe, redelijke verantwoordingen voor het
geloof. Maar precies daardoor kwamen zij in botsing met hun voorgangers, met de
autoriteiten en met elkaar. Wanneer men over God spreekt vanuit de filosofie,
vanuit de rede, spreekt men van theodicee, een term die Leibniz heeft
uitgevonden en gebruikt als titel van een van zijn boeken. De diepgelovige maar
verstandige en redelijke mensen die zij waren, konden geen vrede nemen met het
geloof alleen als de grond voor het bestaan van God en voor een beschrijving
van zijn attributen.
Een eeuwige vraag die zich stelt in de
verhouding tussen God en mens is die van het kwaad. We hoeven er voor niemand
een tekeningetje bij te maken en dat was toen ten minste even weinig nodig: het
gaat niet altijd goed in onze wereld. Hoe kan je dat verzoenen met een God die
het goed voor heeft met zijn schepping? Gelovige filosofen wringen zich nog
altijd in bochten om een slangenmens jaloers te maken wanneer ze voor dat
probleem oplossingen aanreiken.
Ook wat Arnauld en Leibniz daarover
geschreven hebben behoort tot dat onderdeel van het Alpijns skiën: de grote
slalom; overtuigend is het niet. Malebranche was de enige die toegaf dat er echt
kwaad was in de wereld en dat God ook daarvoor verantwoordelijk was. Maar dat
viel niet in goede aarde bij zijn collegas: als God de oorzaak is van het
kwaad, hoe kan hij dan nog de Goede God zijn? Als hij een minder dan volmaakte
wereld heeft afgeleverd, hoe zit het dan met zijn almacht?
In die tijd was er ook een verhitte discussie
binnen het christendom over de genade. Vandaag weet geen enkele gelovige nog wat
dat is, maar precies daarover ging de bloedige strijd tussen katholieken en
protestanten en tussen protestanten onderling. Genade is een gave van God aan
de mens om hem/haar te redden, tot zaligheid te brengen. Maar hoe werkt die
genade? Wie krijgt ze en wat doet ze met de mens? Kan men eraan weerstaan? Hoe
moet het met de menselijke vrijheid?
Uiteindelijk is het de vraag naar God zelf.
Vroeger werd alles uitgelegd door de tussenkomst van God, maar ook al rond
1650-1700 was het domein van de wetenschap sterk uitgebreid. Men ontdekte
allerlei wetmatigheden binnen de natuur, die ook zonder tussenkomst van God de
wereld draaiend hielden of die ook gelden als er geen God is. Denk aan de
stelling van Pythagoras (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=305)
of aan de eigenschap van driehoeken: de som van de drie hoeken is gelijk aan
180°. Dat is zo voor gelovigen, andersgelovigen en heidenen, je hebt daarvoor
geen God vandoen. Vandaag hebben we voor ongeveer alles dergelijke
wetenschappelijke verklaringen. We hebben ook vastgesteld dat morele
voorschriften niet (noodzakelijk) iets met God te maken hebben. Wat doet God
dan nog? Het was de vraag die men zich toen ook al stelde.
Een van de moeilijkheden bij het spreken
over God is de taal die we gebruiken. Wanneer we zeggen dat God almachtig is,
wat bedoelen we dan? Malebranche nam aan dat God overduidelijk niet alles kan:
2+2=4 en ook God kan er geen 5 van maken. God is niet in staat om logisch
onmogelijke dingen te doen: hij kan het niet tegelijk laten regenen en niet
regenen op dezelfde plaats. Descartes en Arnauld zijn het daarmee niet eens:
voor hen is God werkelijk almachtig: hij kan alles, ook het onmogelijke (maar
hij doet het niet ). God had het universum anders kunnen maken, met een andere
wiskunde, met totaal andere wetten. Er zijn geen grenzen aan de almacht van
God. Leibniz houdt het erbij dat God de best mogelijke wereld geschapen heeft.
Ons spreken over God is ontoereikend. We
spreken over hem als over een mens, we hebben het over zijn wil, zijn zorg,
zijn goedheid, zijn genade, we spreken over een persoonlijke God en dat is hij
niet. Veel van de problemen lossen vanzelf op als we afstappen van een
dergelijk antropomorf godsbeeld. Het is slechts een logische volgende stap naar
de vraag: is er wel een God? Hebben we echt een God nodig om de wereld uit te
leggen? Gaat het niet veel gemakkelijker zonder God?
Je ziet, het zijn vragen die wij ons (af en
toe ) nog altijd (zouden moeten) stellen en de antwoorden wijken niet echt af
van de oplossingen die men er in de jaren 1650-1700 voor bedacht heeft. Denk
aan de verhouding tussen God en mens en wetenschap binnen de (strikte) Islam:
het is dezelfde discussie.
Steven Nadler vergelijkt voortdurend en in
groot analytisch detail zijn drie hoofdfiguren. Dat is interessant, maar ook
een beetje academisch. Ik zat voortdurend te denken: waarom de discussie niet
opentrekken en er een hedendaags standpunt bij betrekken? Waarom ze enkel met
elkaar vergelijken en niet met een externe toetssteen? Het atheïsme is niets
anders dan verder doordenken op de onvermijdelijke moeilijkheden van elke
theodicee, elke redelijke verantwoording van het geloof. Het geloof in God, op
elk van de miljoenen manieren waarop dat gebeurt, is een manier om de plaats
van de mens in het heelal te duiden; het atheïsme is niets anders.
Nadler laat niet in zijn hart kijken, hij
zet zichzelf niet in het rijtje van Dawkins, Dennett, Harris, Hitchens, Onfray
en de vele andere filosofen en wetenschappers die recentelijk openlijk hun
atheïstische overtuiging hebben naar voren gebracht en verdedigd. Hij is de onpartijdige,
objectieve historicus, die de verschillende ideeën uit de geschiedenis nauwkeurig
onderzoekt en ze voorstelt in hun historische context, zonder er een oordeel
over te vellen. Maar hij kon het niet laten om aan zijn boek een finaal
hoofdstuk aan toe te voegen, onder de titel The
Specter of Spinoza.
Steven Nadler is de auteur van de beste
recente biografie van Spinoza en van een uitstekende handleiding bij de Ethica, naast een boek over de
controverse over de onsterfelijkheid van de ziel bij Spinoza, zijn voorgangers
en zijn tegenstanders en naast vele andere artikels over Spinoza. Hij is met
andere woorden een van de meest gerenommeerde hedendaagse specialisten voor
Spinoza en voor de 17de-eeuwse filosofie. In zijn helder afsluitend
hoofdstuk stelt hij de atheïstische filosofie van Spinoza regelrecht tegenover
de uiteindelijk hopeloos steriele discussies van de theodicee. Spinoza bekijkt
dezelfde wereld die ook gelovige theologen, filosofen en wetenschappers voor
zich zien, maar hij benadert die wereld op een andere manier. Hij elimineert de
persoonlijke God met zijn voorzienigheid, zijn bestraffing van de zondaars en de
redding van (sommige) gelovigen. Meteen verdwijnt ook de genade, de
onsterfelijke ziel en het hiernamaals, de engelen, duivels, heiligen. Er is nog
plaats voor religie en ritueel binnen een universele kerk, maar niet voor afgoderij,
aanbidding en verering en ook niet voor een afzonderlijk, eigen kerkelijk
gezag: het is de burgerlijke maatschappij die toezicht houdt op het religieus
leven. Een utopie?
Men kan moeilijk anders dan in de structuur
zelf van dit werk de persoonlijke voorkeuren van de auteur te onderkennen.
Wie vlot Engels leest, zal niet aarzelen om
zich deze mooie hardcover aan te schaffen, zeker aan deze spotprijs! Maar er is
goed nieuws voor lezers die verkiezen om het in het Nederlands lezen: het boek
is vertaald onder de titel De best
mogelijke wereld en uitgegeven bij Atlas/Veen, ISBN 9045014130, ongeveer
24.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
14-04-2010
Verbunkos, ledikant, zigeuner, lazaret
Hier en daar
maar vooral in de Hongaarse muziek vind je de term 'verbunkos' terug, in die of
een andere spelling. Je denkt dan spontaan: ik ken geen Hongaars, dus: weet ik
veel wat verbunkos is. De waarheid ligt dichterbij dan je denkt. In de
18de eeuw was het de gewoonte dat het leger probeerde soldaten te ronselen in
stad en vooral ook dorp. Soldaten in kleurrijk gala-uniform brachten een heuse show
met opgewekte dansen met veel geklets van de handen op de laarzen, een beetje
zoals de tirolerdansen, dat alles begeleid door een muziekkapel of een kleiner
ensemble. De sergeant van dienst las dan de aantrekkelijke voorwaarden voor;
vaak was daar een relatief aanzienlijke som bij die onmiddellijk werd
uitbetaald. Jonge kerels zonder werk en zonder toekomst zagen hierin vaak een
uitweg of lieten zich verblinden door de hoge eenmalige bedragen. Over de
gevaren van de oorlogen werd in alle talen gezwegen. Zo'n reclamecampagne van het leger heette in het
Duits, zoals nu nog, op TV: "Werbung". In het Hongaars klonk dat als verbunkos. Die naam ging later over op
die levendige soldatendansen en de typische muziek. Dat soort opgewekte
deuntjes werd zelfs heel populair, los van de 'Werbung', vooral bij de zigeuners,
de tziganes, (beide van het Russisch
en nog vroeger van het Grieks atsingannos,
een benaming voor een sekte uit de 8ste eeuw, jawel )of gitans (afgeleid van Egiptano, Egyptenaar, men dacht dat ze van
Egypte kwamen), al is het geen typische zigeunermuziek. De in zijn tijd wereldberoemde
vioolspeler János Bihari speelde ze vaak, naar verluidt zelfs voor de groten
van de wereld bijeen op het Congres in Wenen in 1815, na de nederlaag van
Napoleon. Bela Bartok gebruikte het genre af en toe, onder meer in zijn
kwartetten en in zijn tweede vioolconcert, maar dan in zijn eigen, onnavolgbare
stijl. Verbunkos.
Werbung. Reclame, dus.
Dichter bij
ons is de ledikant. Hoewel we het woord niet meer gebruiken, weten we nog goed
wat het betekent: een bed. Het is een oud woord, Van Dale vermeldt het eerste
gebruik in 1545 en voor een keer weet hij ook waar het woord vandaan komt: lit de camp, Frans voor een veldbed
zoals de militairen hadden, een brits dus, een woord dat we dan weer uit het
Duits hebben, Pritsche is daar de
benaming voor een eenvoudig bed of een militaire brits; het woord is afgeleid
van Brett, bij ons berd (te berde
brengen) of bord. Een ledikant was een bed dat je gemakkelijk kon verplaatsen,
in tegenstelling tot de bedstee, een slaapplaats, maar dan letterlijk: een
gedeelte van de huiskamer waar het bed stond, afgesloten met planken, een
alkoof dus.
Dat mooie maar
eveneens in onbruik geraakte woord komt wel van heel ver, namelijk van de Spaanse
Arabieren of de Moren: al qubba, letterlijk
een koepel, maar later een zijkamertje en vandaar een slaapvertrek. In het
Spaans is dat alcova, waarbij we de v
als b uitspreken, denk aan het leuke Latijnse gezegde: beati Hispani quibus vivere bibere est! Zalig de Spanjaarden, voor
wie leven drinken is, een woordspeling op vivere,
leven dat zij uitspraken als bibere,
drinken. De Spaanse alcova namen de
Fransen over en wij van hen of misschien van de Spaanse bezetters.
Van Italiaanse
oorsprong is dan weer ons lazaret, een oud woord voor ziekenhuis, hospitaal of
veldhospitaal, oorspronkelijk een ziekenhuis voor besmettelijke ziekten zoals
de pest en later nog specifieker voor melaatsen. Luie Van Dale kent maar een
deel van het verhaal: hij verwijst naar Lazarus, de zieke bedelaar in het
Lukasevangelie, hoofdstuk 16, 19-31, die met zweren overdekt bij het huis van
de rijke vrek lag. Daarvan is inderdaad het Italiaanse lazaro, melaatse afgeleid, maar niet lazaretto. Dat gaat terug op een hospitaal voor besmettelijke
ziekten, vroeg in de 15de eeuw, op een eilandje in de buurt van
Venetië, dicht bij een klooster Santa
Maria di Nazareth, vandaar nazaretto.
Pas later heeft men er onder invloed van lazaro,
melaatse, lazaretto van gemaakt en zo
is het overgenomen in andere Europese talen, het Frans en ook het Nederlands. Ons
woord voor een lepralijder, melaats, is een vervorming van malaatsch, van het
Frans malade, ziek, van het Latijn male, slecht; ook het Franse malade betekende aanvankelijk specifiek
melaatsheid, het was een eufemisme, zoals het Nederlandse melaatsheid, voor een
vreselijke besmettelijke ziekte die men niet wou noemen: dé ziekte, zoals later kanker en vandaag aids. Lepra,
de officiële naam, komt rechtstreeks van het Grieks en het Latijn (ook dat
vermeldt Van Dale niet), Gr. lepein
betekent afschilferen, pellen. Het is een oude ziekte, die wij hier goed kennen
door Pater Damiaan, die ook op een afgelegen eiland in een lazaret melaatsen
verzorgde.
Lazarus zorgde
voor nog meer woorden: zich lazarus drinken verwijst waarschijnlijk ook naar de
bedelaar bij Lukas, die daar zieltogend lag. Iemand op zijn lazer of lazarus geven,
er geen lazer van begrijpen, iemand belazeren, oplazeren: het zijn allemaal
voorbeelden van hoe men van een taboewoord voor melaatsheid een krachtterm
maakte, zoals in de uitdrukking krijg de klere en klerelijer, waarbij klere
een verbastering is van cholera.
De Europese
eenmaking is iets dat wij na de Tweede Wereldoorlog situeren, denk aan de
Benelux, de EGKS, Euratom. In 1957, met het verdrag van Rome vormden zes landen,
de kleine Benelux plus de drie groten: West-Duitsland, Frankrijk en Italië samen
de EEG, in 1967 de EG. Vanaf dan kwamen er voortdurend landen bij, zelfs
Groot-Brittannië Vandaag zijn we met al 27. Maar misschien zijn we nu verder
af van een echte Europese integratie dan op verscheidene momenten uit onze
voorgeschiedenis, toen grote delen van Europa onder een centraal gezag stonden
en we zeker op het gebied van cultuur en beschaving misschien meer Europees
waren dan nu.
Uit de etymologische spielereien
hierboven blijkt in alle geval dat onze taal vroeger geen landsgrenzen
kende.
Op de foto: het Groot Goed, of de Huysmanshoeve, op 'den Bus' in Eeklo, mijn geboortestad. In de lagere school moesten we een opstel maken over de Lazarethoeve. In het poortgebouw zouden zwervende melaatsen een tijdelijk onderkomen gevonden hebben.
Velen onder ons hebben nog met een mechanische typemachine
gewerkt, een toestel met toetsen. Door de kracht van de aanslag met de vinger bracht
men de armpjes in beweging waarop letters staan. Die armpjes waren allemaal
even groot en de letters die erop stonden namen allemaal even veel plaats in op
papier, een m of een l, het maakte niet uit. Mooi was dat niet, een woord als
onmiddellijk
zag er ongeveer zo uit:
onmiddellijk.
Merk hoe de smalle letters (l-i-j) kunstmatig wat breder
gemaakt zijn met horizontale schreefjes (serifs)
en de brede zoals de m in dezelfde kleine ruimte bijeen gewrongen worden als de
i.
Nieuwere -en onbetaalbaar dure- modellen, vooral van IBM,
brachten wat soelaas. Met ingewikkelde systemen werd voor elke letter precies
de benodigde ruimte ingenomen: proportioneel schrift. Maar als je zon tekst
nadien wou corrigeren, bleek dat meestal vrijwel onmogelijk: je kreeg de
schrijfkop nooit op precies dezelfde plaats, ondanks dat petieterige naaldje
dat je kon gebruiken om te mikken.
En die ellende bleef maar bestaan. Een getypte tekst was
dat: getypt, niet gedrukt dus en dat zag je meteen. Voor een korte brief is dat
niet zo erg, maar voor langere teksten, zoals verslagen, rapporten en notas
wou men zo dicht mogelijk drukwerkkwaliteit benaderen. Dat staat niet alleen
beter, het heeft ook een enorme invloed op de leesbaarheid.
Maar er was verandering op komst: met de tekstverwerker
kwam er een revolutie, waarvan wij nu de omvang niet meer beseffen. We
beschikten nu over een beeldscherm, waarop we de tekst konden zien en aanpassen
nog voor die gedrukt was. Stilaan kwamen er steeds grotere en betere
beeldschermen. Aanvankelijk waren die geen haar beter dan de schrijfmachines op
het punt van proportioneel schrift en uitspatiëring van de woorden: de letters
namen ook op het scherm allemaal evenveel plaats in en de afstand tussen de
woorden ook. Ook de printers hadden dat probleem. Pas toen men uiteindelijk met
degelijke grafische gebruikersinterfaces (GUI) begon te werken, vooral bij
Apple en toen later ook de laserprinters betaalbaar werden, kregen we op scherm
én op papier de kans om van typewerk naar drukwerk te gaan en dat is waar we nu
nog altijd zijn. Wij maken nu allemaal drukwerk op onze PC.
Of toch bijna?
Doe eens de moeite om in een goede bibliotheek wat oude
of zelfs zeer oude, goede drukken te gaan bekijken. In de beste gevallen sta je
werkelijk verbaasd als je de kwaliteit ziet: het zijn echte kunstwerken. Dat
kan nu nog altijd, maar het gebeurt nog enkel voor zogenaamde bibliofiele en
dus zeer dure uitgaven.
Wat is het verschil?
Zetwerk was vroeger handwerk en dat verschil is meteen merkbaar.
Een goede zetter weet precies waar hij meer of minder wit moet geven, zodat een
tekst die gezet is met afzonderlijke letters uiteindelijk net zo vlot gaat
lezen als een tekst die met de hand geschreven is. Nu wordt dat allemaal door
het tekstverwerkingsprogramma gedaan, meestal Word.
Een van de speciallekes is kerning, in het Engels, van
het Latijn carno, scharnier. Het is
een wat bijzondere manier van het uitspatiëren van bepaalde opeenvolgende
letters. Vooral bij bepaalde hoofdletters, in titels en zo en zeker bij een
beetje groot formaat, valt het op dat de opeenvolging van bijvoorbeeld T, W en
e niet echt mooi aansluit, zelfs bij proportioneel schrift:
Te We
Te We
Op de tweede regel heb ik de functie afspatiëren
ingeschakeld (zie onder opmaak, lettertype, afstand en positie) en de e kruipt
wat onder de oksel van de T of in de schaduw van de W. Het scheelt niet veel,
maar als een hele tekst gezet is zoals het hoort, dan ziet het geheel er
ongemerkt net iets anders uit en leest het ook veel gemakkelijker.
Helaas: de tekstverwerker van Seniorennet
kent de kerning-functie niet, zodat je hier niet kan zien wat ik bedoel. Je zal
het dus eens moeten proberen op je eigen tekstverwerker, niets aan te doen.
Kerning. Wij hebben er niet eens een eigen woord voor in
het Nederlands. Van Dale blijkt weer niet te weten waarover hij het heeft, want
de definitie die in VD14 staat is die van proportioneel schrift, dus meer
plaats voor brede letters, minder voor dunne. Kerning daarentegen is bepaalde (proportionele)
letters extra dicht bij elkaar afdrukken, om de optische illusie te vermijden
dat ze onvoldoende aansluiten.
Een vergelijkbare oplossing hadden de Grieken al bedacht voor
de buitenste zuilen van hun tempels: omdat die afstaken tegen de lucht had men
van op enige afstand de indruk dat ze dunner waren dan de andere en dat ze ook verder
uiteen stonden; men maakte ze dus gewoon wat dikker en zette ze wat dichter bij
hun buur, zodat ze eruit zagen alsof ze net zo dicht stonden en even dik waren.
De laatste boekbespreking die je hier kon
lezen dateert al van 27 februari 2010. Heb ik sindsdien het lezen afgezworen?
Geen van mijn lezers zal dat geloven en terecht: mijn dagen zijn nog steeds grotendeels
gevuld met lezen, ik zit nog altijd met de neus in de boeken.
De inspiratie voor mijn lectuurkeuze vind
ik vaak in andere boeken. Als ik een nieuw boek vastneem, lees ik eerst de
bibliografie, daarna de inleiding en dan gaat het boek op de boekenplank bij de
andere die op lezing wachten en dat zijn er gelukkig en helaas niet weinig.
Werken die herhaaldelijk vermeld worden in de bibliografie van de boeken die ik
lees, inzonderheid in de boeken die ik interessant, boeiend, goed geschreven en
belangrijk vind, trekken onvermijdelijk mijn nieuwsgierige aandacht. Zo ben ik op het spoor gekomen van onder meer Jonathan Israel, Antonio Damasio en Steven
Pinker.
René Pintard was ook een auteur die op die
manier al een hele tijd nadrukkelijk in mijn blikveld gekomen was, met zijn Le libertinage érudit dans la première
moitié du XVIIe siècle.
Toen ik hem zocht bij enkele
internetboekhandels, schrok ik van de prijs: meer dan 100 euro Op
antiquarische sites was het niet veel beter: ongeveer 70 euro. Dan maar op zoek
in de Leuvense universiteitsbibliotheek. Daar bleken twee exemplaren aanwezig
te zijn; een bevindt zich in het Tabellarium van de Bibliotheekcentrale aan het
Ladeuzeplein, waar bijzondere uitgaven bijeen staan. Ik daarheen en dank zij de
vriendelijke en behulpzame medewerker had ik het boek eindelijk in handen.
Maar je mag geen boeken ontlenen die zich in het Tabellarium bevinden. Het is
een boek van bijna 800 bladzijden, kleine druk; het exemplaar in het
Tabellarium is een ingebonden fotokopie van mindere kwaliteit. Ik was om deze
redenen niet geneigd om gedurende de tijd die nodig was om het indrukwekkende boek te lezen,
mijn tenten op te slaan in het Tabellarium, hoe aangenaam de omgeving daar ook
is.
De medewerker van het Tabellarium vestigde mijn aandacht op het bestaan van
een tweede exemplaar, dat zich in de bibliotheek van de Kortrijkse Campus
bevindt en dat een originele uitgave is, geen fotokopie, allicht zelfs het
origineel van de Leuvense kopie. Toen ik navraag deed, bleek dat ik dit
exemplaar naar Leuven kon laten komen via het Interbibliothecair leenverkeer (IBL),
mits het betalen van de geringe som van twee euro, maar vooral: dat ik dat
exemplaar wel mocht ontlenen! Zo gezegd, zo gedaan en enkele weken later kreeg
ik een e-mailbericht dat mijn boek op mij lag te wachten. Tegen de tijd dat ik
het ging afhalen, was echter al de helft van de maand verlopen van de toegemeten
ontleenperiode. Gelukkig bleek ook de medewerker van de afdeling IBL vol begrip
en verlengde de periode gul met een maand. Fier als een pauw trok ik met mijn
boek naar huis: een mooi gebonden exemplaar, fraaie lederen kaft, crèmekleurig
papier. Ik zette me onmiddellijk aan het lezen.
Het is de moeite om even stil te staan bij de
drukgeschiedenis (printing history)
van dit boek. Het is geschreven in de periode 1932-38, op basis van research die
al in 1925 begonnen was. Het uitbreken van de oorlog stelde de publicatie uit
tot 1943, toen men de uiterst schaarse papiervoorraad, bestemd voor een
wetenschappelijk tijdschrift, besloot aan te wenden voor dit boek. Het werd
geen luxueuze uitgave: kleine letter, een meer dan volle bladspiegel, bijna
geen marges links, rechts, onder of boven. De voetnoten en het wetenschappelijk
apparaat danig ingekort en in een nog kleiner lettertype. Ook het zetwerk was
verre van optimaal: veel van de letters dansen, de uitvulling is zeer
onregelmatig. Alleen de orthografie is perfect: er staan géén (!) tikfouten in
en bij mijn weten slechts één keer een grammaticale fout (le voor la discussion, p.
506). Maar het is niet de uitgave van 1943 die ik in handen kreeg, die is
absoluut onvindbaar. Gelukkig is er de uitgeverij Slatkine in Genève die in
1982 een anastatische uitgave bracht, een kopie, zeg maar, van de
oorspronkelijke, een herdruk zonder het zetwerk opnieuw te doen. Dat heeft
naast de evidente financiële voordelen ook duidelijke nadelen.
Om te beginnen neemt het al de nadelen over
die ik vermeldde bij de oorspronkelijke uitgave. Komen daarbij: bij het
(fotografisch) kopiëren van de tekst neemt men ook een beetje de achtergrond
mee, die dan als een min of meer grijze fond verschijnt bij het drukken, of als
vervelende kleine grijze vlekjes; naargelang de belichting en de kwaliteit van
de originele afdruk van elke bladzijde, wisselt ook de kwaliteit van de afdruk
van de kopie. Soms zijn de letters zwart, helder en scherp, soms meer wazig en
grijs. Dat was dus zo in het exemplaar (1982) dat ik in handen had.
Daarin staat ook een kopie van een artikel
van de hand van de auteur, René Pintard (1902-2002), waarin hij onder meer
toelicht waarom hij toen, op 80-jarige leeftijd, er niet meer toe gekomen was
om een volledig nieuwe, herziene uitgave te brengen van zijn boek uit 1943.
Tijdens het lezen van het boek was ik op
een gegeven ogenblik zo onder de indruk, dat ik besloot om mij het boek ook
zelf aan te schaffen. Dan hoefde ik me ook niet opgejaagd te voelen door de
onheilspellend naderende vervaldag van de uitleenperiode.
Slatkine geeft het boek nog altijd uit, er
is een herdruk, nog steeds anastatisch, van 2000. Die is te koop bij Slatkine
zelf, voor 100 Zwitserse frank, ongeveer 70 euro. Daar komen nog de
verzendkosten bij. Ik dus op zoek naar een minder dure versie en uiteindelijk
heb ik die ook gevonden, via de Franse internetverkoopsite PriceMinister, waar
ik bij één boekhandelaar in Frankrijk een exemplaar vond voor 48 euro plus 14
euro verzendkosten. Bij PriceMinister mag je ook een lager bod doen, dus deed
ik dat maar: 36 euro plus 14 euro verzendkosten, samen mooi rond 50 euro, je
weet nooit hoe een koe een haas vangt. Tot mijn verrassing werd mijn bod
aanvaard en bleken de verzendkosten slechts negen euro te zijn, dus alles samen
45 euro, niet slecht! Een week later was ik dus de exclusieve bezitter van het
elusieve boek. Het papier bleek van een iets minder kwaliteit te zijn en gewoon
wit, met een papieren omslag en wel genaaid maar geplakt, niet gebonden.
De kwaliteit van het drukwerk was dus
bedenkelijk en dat zal ik geweten hebben: hoofdpijn, brandende ogen,
duizeligheid Naast de fysieke inspanning was er ook de intellectuele: Frans is
mijn derde taal, ver na Engels, dat mijn eerste taal geworden is voor het
lezen. Het Frans van professor aan de Sorbonne René Pintard en van voor de
Tweede Wereldoorlog is ook niet alledaags: dit is literatuur van niveau. Ik had
dus constant een Frans-Nederlands woordenboek naast me. Voor het Engels gebruik
ik nooit een vertaalwoordenboek, steeds een Engels verklarend woordenboek,
hoofdzakelijk Websters New Collegiate
Dictionary (1979) of een geïllustreerde luxe-uitgave op groter formaat van The American Heritage Dictionary, Fourth
Edition (2000). Voor het Frans stelde ik me tevreden met het bescheiden
maar handige woordenboek van Wolters, 13de druk (1958), dat me geen
enkele keer in de steek heeft gelaten, veeleer dan de geïllustreerde Petit Larousse, grand format 2003 te
raadplegen die naast me ligt bij de computer.
Ik heb dus meer dan een maand lang
verbleven in de Franse wereld van de eerste helft van de zeventiende eeuw, in het
Frans en de gedachtewereld van René Pintard en bij de libertijnen van die tijd.
Libertinus is het verkleinwoord van libertus
of liberatus, letterlijk
bevrijd. Het komt uit de Handelingen van de Apostelen, hoofdstuk 6, vers 9,
waar het verwijst naar Joden die door de Romeinen gevangen genomen waren en
weggevoerd, maar later bevrijd en teruggekomen waren naar Israel en daar een
eigen synagoge hadden. Veel later, in 1544 is die Bijbelse term in Genève door
Calvijn aangewend om de opposanten aan te duiden van zijn strenge leer en nog
later voor tegenstanders van elke kerkelijke leer en uiteindelijk, bij Molière
bijvoorbeeld en sindsdien algemeen, voor personen die lak hebben aan elke
moraal. Wij herinneren ons de kortstondige libertijnse politieke partij van Jean-Pierre
Van Rossem.
Toen ik in de Leuvense bibliotheek naar dit
boek informeerde, reageerde men met een nauwelijks verholen geamuseerd lachje
dat ik echter in mijn louter wetenschappelijk geïnspireerde onschuld niet
begreep; de medewerker van het Tabellarium legde me fijntjes uit dat men dacht
dat het om een libertijns werk ging, dat zich bij de erotica bevond, in de enfer, dat gedeelte van de bibliotheek
waar men gewaagde of verboden publicaties bewaart en waartoe je enkel met
speciale toelating toegang krijgt. Niet dus.
De libertijnen uit de eerste helft van de
17de eeuw waren af en toe ook wel losbandig en zedeloos, of toch
sommigen van hen, maar de term verwijst in de eerste plaats naar vrijdenkers,
atheïsten zouden we nu zeggen, een term die toen gewoon levensgevaarlijk was. Libertin, libertinage zijn dus
eufemismen, net zoals vrijdenker trouwens. Voor de kerk stond vrijdenken
gelijk met zedeloosheid, een deugdzame atheïst was ondenkbaar, tot Bayle in
zijn woordenboek een uitgebreid artikel schreef over Spinoza, waarin die wel
beschuldigd werd van atheïsme, maar waarin zijn moreel hoogstaande levenswijze
en de voorname ernst van zijn filosofie werd geprezen. De kerkelijke hiërarchie
vond dat nonsens: wie het geloof afzwoer, deed dat om zich te onttrekken aan de
morele regels, om ongehinderd te kunnen zondigen, zich te buiten te gaan aan
alle mogelijke uitspattingen en liederlijkheden.
Men zal het mij niet kwalijk nemen dat ik
zelfs geen poging waag om een boek als dit en van 800 bladzijden samen te
vatten. Ik beperk me wijselijk tot enkele bedenkingen.
Het valt op hoe verrassend modern de
personages zijn uit die periode, nu vierhonderd jaar geleden. Zij verschillen
op geen enkel belangrijk punt van ons. Ze denken zoals wij, praten en schrijven
zoals wij en handelen ook zoals wij.
De beschreven personen behoren zeer duidelijk
tot de hogere klassen: de landadel, de hofadel, de rechterlijke macht, de hogere
clerus, de rijkste kooplui. Af en toe verschijnt er een zoon van eenvoudige
lieden, maar die werkt zich dan op basis van zijn verstandelijke vermogens spectaculair
snel op tot een of andere belangrijke post, zonder evenwel ooit het stigma van
zijn afkomst te verliezen. Er is een zeer duidelijk onderscheid tussen het
filosofisch ongeloof van de libertijnen en het onwetend en onverschillig
ongeloof van de vulgaire massas.
Onder elkaar konden de libertijnen alles
zeggen en ze deden het met plezier en overtuiging tijdens hun
vriendschappelijke bijeenkomsten. In hun briefwisseling waren ze meer voorzichtig;
ze namen hun toevlucht tot het Latijn, soms zelfs het Grieks, ook als ze in het
Frans schreven, en tot coderingen en pseudoniemen wanneer ze vrijmoedige
gedachten naar voren brachten. In hun publicaties waren ze hinderlijk huichelachtig:
ze hoedden zich ervoor om zich uitgesproken tegen de kerk of de theologie te
keren; hun kritiek en ongeloof verstopten ze achter allerlei min of meer
subtiele omschrijvingen en allusies.
Om te kunnen overleven, zeker op een
aangename manier, was toen, zoals nu, geld nodig, veel geld. De libertijnen die
geen vaste inkomsten hadden, bijvoorbeeld uit landerijen en erfelijk bezit,
moesten die zien te verwerven uit lucratieve aanstellingen aan het hof, in de
administratie of in de kerk. Maar dergelijke postjes brachten met zich mee dat
elke verdenking van libertinage niet
alleen tot onmiddellijk ontslag kon leiden maar zelfs levensgevaarlijk was.
Geen enkele van de beschreven libertijnen is helemaal trouw gebleven aan zijn
jeugdige overtuigingen. Allen hebben ze zich vroeg of laat aan de kant van het
establishment geschaard en hebben dan, ten minste publiekelijk, verzaakt aan
hun libertijnse opvattingen of hebben die zorgvuldig verzwegen en verborgen.
De katholieke kerk, zowel in Rome als
lokaal, en de katholieke vorsten hebben protestanten en libertijnen massaal en
letterlijk, zonder enige scrupule omgekocht met geld, aanstellingen, landerijen,
bezittingen Bekeringen werden cash betaald, soms herhaaldelijk: er waren
ongure types die zich bij verscheidene instanties van verschillende kerken
tegelijk aanboden om zich tegen vergoeding of lijfrente te bekeren.
De erudiete libertijnen, dus de hooggeschoolde
vrijdenkers of de intellectuele atheïsten waren een zeer kleine minderheid. Zij
waren zich daarvan trots bewust en cultiveerden die elitaire status. Ze vormden
een kleine intellectuele gemeenschap, een geheim gezelschap, een club van gelijkgezinde
bevoorrechte leden die bijna dagelijks bijeenkwam, samen at en dronk en praatte
en elkaars boeken kocht en las. Ze zorgden ook voor elkaar wanneer iemand in
moeilijkheden geraakte of tijdelijk materiële hulp of opvang nodig had.
Het is zeer moeilijk om uit hun geschriften,
zelfs hun privé brieven, op te maken hoe ver hun vrijzinnigheid ging. Wat zij
formuleerden was vooral kritiek, op alles en nog wat, ook op de meest
fundamentele dogmas van de kerk. Maar nooit liet iemand zich betrappen op een
openlijk afzweren van het bestaan van God, de heiligen, de engelen en de
duivels, mirakels, aflaten, de hemel en de hel, de ziel en het hiernamaals. Ze
maakten een absoluut onderscheid tussen wat men kon weten als rationeel mens en
wat als gelovige, op basis van de Goddelijke openbaring en de leer van de kerk.
Vanuit hun rationaliteit bewezen ze dat elk zogezegd mirakel een logische en
natuurlijke verklaring had, maar als gelovige hielden ze vol dat mirakels wel
degelijk (in principe kunnen) bestaan.
Dat ging zover dat ze bijvoorbeeld het bestaan
aanvaardden van twee zielen, een materiële die we van onze ouders overerven
en die verdwijnt bij ons afsterven en een andere, immateriële en dus
onsterfelijke die door God wordt ingestort bij de geboorte (maar waaraan ze
verder geen enkele functie toekenden). Sommigen reisden frenetiek de
christelijke wereld rond om overal vreemde natuurverschijnselen, wonderen,
bezetenheid, verschijningen enzovoort op te sporen, te analyseren en te
verwerpen als fopperij of terug te voeren op natuurlijke oorzaken. Maar hun
relaas daarover was steeds slechts een impliciete veroordeling. Nooit hebben ze
openlijk de stap gezet naar het atheïsme, hoewel ze daartoe alle voorbereidende
stappen hebben gezet. Het is onmogelijk dat ze zich daarvan zelf niet bewust
geweest zijn. Zij hebben dus het dubbelzinnig spel volop meegespeeld, enerzijds
uit vrees voor de gevolgen voor zichzelf, voor hun lijfsbehoud, hun carrière,
hun status, maar ongetwijfeld ook vanuit een voor ons onbegrijpelijk en zelfs
onaanvaardbaar moreel voorbehoud.
Die laatste gedachte moet ik echter toch ernstig
nuanceren.
Zolang ik aan de Katholieke Universiteit te
Leuven werkte, eerst gedurende dertig jaar als administratief secretaris van de
Faculteit Godgeleerdheid en de laatste (bijna) tien jaar in de centrale
administratie, heb ook ik mij onthouden van publieke uitspraken over mijn
ongeloof. Nooit heeft iemand mij dat bevolen of zelfs maar aangeraden. Het was
een vorm van zelfcensuur: je deed niet aan nestbevuiling. Pas sinds ik op pensioen
ben en dus financieel onafhankelijk, voel ik me bevrijd om mijn ideeën te
ontginnen en de resultaten daarvan, wat die ook zijn, zonder enige
terughoudendheid bekend te maken, zowel aan de mensen in mijn omgeving als
hier, op mijn publieke website. Ik hoef nu immers geen enkele reprimande te
vrezen, geen enkel ongemak, geen negatieve invloed op mijn carrière of
reputatie.
Bij mij is de evolutie dus in omgekeerde
richting gegaan. Terwijl de libertijnen op jeugdige leeftijd hun opstandige en
kritische ideeën cultiveerden en uitwisselden, is dat bij mij pas op rijpe
leeftijd gebeurd. Terwijl zij in de laatste periode van hun leven de kant van
koning en kerk gekozen hebben, heb ik de precies dan de moed gevonden om in de
herfst, de Indian Summer van mijn leven
terug te keren naar de iconoclaste gedachten van mijn jeugd, die gedurende
veertig jaar in de ijskast waren gebleven.
Voor mij was dit boek een ware openbaring.
Ik had nooit gedacht dat de vrijzinnigheid toen al zo ontegensprekelijk en zo uitvoerig,
zo gedetailleerd en zo overtuigend geargumenteerd aanwezig was, vierhonderd
jaar geleden. Er is geloof ik geen enkel argument in de recente vloed van
atheïstische literatuur, dat al niet voorkomt bij de erudiete libertijnen van
de eerste helft van de 17de eeuw, een periode die we beter kennen
omwille van de Contrareformatie en de triomf van de kerk en het vorstelijk absolutisme.
Er zijn zelfs merkwaardige getuigenissen uit de 16de eeuw:
Pomponazzi, Cardano, Vanini.
Dit heeft me gesterkt in mijn vrijzinnige overtuiging.
Er zijn inderdaad steeds verstandige mensen geweest die niet anders konden dan
inzien dat het grote verhaal van het christendom niets anders is dan
legenden, menselijke machtswellust en gewin, grote en vooral kleine politiek,
huichelarij, halve waarheden, verdraaiingen, leugens en bedrog.
Dat wij van dit merkwaardige aspect van de geschiedenis
niets afweten, werkelijk absoluut niets, dat dit nooit of te nimmer ter sprake
komt in de geschiedenislessen, dat zelfs in atheïstische geschriften deze
periode volledig afwezig blijft, is onbegrijpelijk en een pure schande.
Ik heb hier vrij uitvoerig uit de doeken
gedaan hoeveel moeite ik heb moeten doen om dit boek in handen te krijgen. Dat
was niet zomaar een leuke anekdote, lieve lezers, maar een bewijs dat wij in
onze maatschappij, zelfs op het hoogste intellectuele niveau, talloze grote blinde
vlekken hebben. Uit de vele discussies die wij voortdurend voeren, laten wij zowel
bewust als onbewust zeer veel belangrijke en onweerlegbare gegevens weg die,
indien wij ze zouden kennen, erkennen en ter harte nemen, ons tot gans andere
conclusies zouden verplichten.
Ik voel mij in gedachten zeer innig verbonden
met die libertins érudits van
vierhonderd jaar geleden en met de auteur die hen voor ons aan de vergetelheid heeft
onttrokken. Vandaag, in deze eenentwintigste eeuw, op mijn leeftijd en in mijn
maatschappelijke situatie ben ik eindelijk vrij om zonder omwegen naar voren te
brengen wat zij toen slechts konden fluisteren in hun besloten conclaven. Ik
voel het aan als een hoge eer en een verdomde plicht om die kans met grote
overtuiging aan te grijpen en zo op bescheiden wijze bij te dragen tot de
verwezenlijking van hun hoogste intellectuele en maatschappelijke
betrachtingen.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
07-04-2010
ex libris: rotgodje
Ex libris: Guus Kuijer, Hoe een klein rotgodje God vermoordde, 2006, 167 pp., paperback, Het Trojaanse Paard 9,86
Een titel zoeken voor je boek moet ongeveer zo lastig (en leuk) zijn als een naam voor je kind bedenken. Het resultaat is er dan ook vaak naar. En die stumpertjes moeten dan voor de rest van hun leven uitleggen dat hun vader een fan was van Mötörhead, Wagner of Abfab. Boeken krijgen meestal een zogenaamde eyecatcher, vaak in overleg met de uitgever. Er wordt zoveel geschreven en alle baten helpen om de aandacht van de belangstellende of verveelde boekenliefhebber te trekken. Ook die zijn ondertussen wat gewoon: naakte apen, hearts of darkness, honderd dagen in Sodom en Gomorra
Wie is dan dat kleine rotgodje dat de moord op God op zijn geweten heeft? De god van de moslimfundamentalisten. En hoe hebben die God omgebracht? Via Theo Van Gogh. Dat is althans wat Kuijer ervan vindt. En gaat het boek daarover? Nee, gelukkig, of toch maar af en toe.
De auteur doet er geen doekjes om: van bij de eerste bladzijden bekent hij dat hij ongelovig is. Hij is streng christelijk opgebracht, maar heeft, zoals zovelen, in zijn vroege volwassenheid vaarwel gezegd aan dat stuk van zijn opvoeding. De God van zijn vader kon hem niet overtuigen. Best mogelijk, niets aan de hand, dat maken we allemaal mee.
Uit wat volgt blijkt dat Kuijer, zoals wij allen die zo opgevoed zijn, toch nog met handen en voeten vastzit aan die christelijke vorming. Hij leest de Bijbel en ook de commentaren en ook de koran en de commentaren daarop. Het is een waar plezier om hem de meest waanzinnige contradicties en ongerijmdheden te zien hekelen: de broer van Mozes is bijvoorbeeld ook de broer van Maria, volgens de koran. Het is leuk lezen, af en toe barst je zelfs in schaterlachen uit. Maar het is ook wat goedkoop. Er staan nu eenmaal dergelijke letterlijke onmogelijkheden in die geschriften die over een lange periode zijn tot stand gekomen, door verschillende auteurs geschreven en herschreven zijn en op bepaalde momenten bevroren in een historische context. Het enige dat je dan bewijst is wat ik in de vorige zin gezegd heb.
Ontkracht je op die manier de hele Bijbel, de hele koran? Soms wil Kuijer het ons doen geloven, vooral als het over de koran gaat. Met de Bijbel gooit hij het over een andere boeg. Natuurlijk zijn er ook daar rare, dwaze en onmogelijke teksten. Een aantal van die verhalen onderwerpt hij aan een innoverende exegese die ons moet overtuigen van een totaal andere en voor de moderne mens meer aanvaardbare betekenis dan de algemeen gangbare. Hij verdedigt zijn wisselwaarheden met verwijzingen naar alle andere exegeten die net hetzelfde doen: interpreteren. Vaak is hij overtuigend, maar even vaak lijkt het allemaal wat vergezocht, en waarom?
Wat is het nu: is de Bijbel het lezen waard, of niet? Kunnen we God vinden in de Bijbel, spreekt hij zo tot ons? Kuijer, als overtuigd ongelovige, meent van niet. Waarom dan het grootste deel van zijn boek wijden aan een herlezen van die Bijbel en zo een Godsbeeld aanbieden dat wel aanvaardbaar lijkt, in tegenstelling tot het rotgodje dat de fundamentalisten letterlijk in dezelfde teksten lezen? Als een ongelovige de passie preekt, boer let op uw zieltjes
Het is een vreemd boek. Uiterst vlot geschreven, hilarisch, puntig, verrassend, actueel, uitdagend, wat kan je nog meer willen?
Wel, ik althans bleef wat beduusd achter. Wat ben ik nu wijzer?
De echte God is helemaal niet vermoord door het rotgodje van de moslim-fundamentalisten. Hun lezing van de heilige teksten is zo doorzichtig kwaadaardig dat je al goed mesjogge moet zijn om ook maar een moment te denken dat ze kunnen gelijk hebben. Het helpt de geloofwaardigheid van de goddelijke boodschap natuurlijk niet als ook vooraanstaande mensen fundamentalistische trekjes gaan vertonen: een paus die homoseksuelen naar de hel stuurt, condooms en andere contraceptie verbiedt, vrouwen een tweederangs rol geeft in de kerk en zelfs in de wereld, dat zal wel een paar gelovigen van Rome afgekeerd hebben. Ayatollahs, mullahs en andere gezagsdragers die moord en brand schreeuwen en dat heel letterlijk bedoelen, dat is uiteindelijk voor niemand aanvaardbaar. En als politieke leiders primitieve theologische onzin gebruiken om hun wereldpolitiek op te bouwen, dan kan het alleen maar erg verkeerd gaan: Hitler, Stalin, Pol Pot, vader en zoon Kim, George W. Bush, Khomeini...
In onze wereld was God al eerder gedumpt als een afgewezen minnaar of een mislukte huwelijkspartner en daarvoor hebben wij hebben de moslims niet nodig gehad. Nietzsche had het over ons, de westerse intellectuelen en de geëmancipeerde massas in de democratische landen toen hij vaststelde, niet predikte! dat God dood was. De vooruitgang van de beschaving heeft God stilletjes tot zijn mythische proporties herleid. Godsdienst is enkel nog goed voor je gemoedsrust, een soort TM, transcendentale meditatie, een westers Zen, ogentroost, overlevingstechniek, zelfredzaamheid, life style. En dat is goed zo. Als godsdienst weer de zwaarden trekt en de ongelovigen over de kling moeten gejaagd worden, dan pas wordt er echt gemoord.
Goden doden geen mensen, dat is een privilege dat we voor onszelf opeisen, voor onze lust, onze macht.
Als dat gebeurt in de naam van God, is het omdat laffe, berekenende misdadigers erin slagen om hun goed-gelovige volgelingen zo gek maken dat ze naast hun medemens ook zichzelf opblazen of een heel land met het geweer, de tank en raketten de democratie injagen. Dat heeft niets meer met godsdienst te maken. Het wijst alleen op het inherente gevaar van elke godsdienst: als ik, gelovige, gelijk heb, dan heeft de on- of anders gelovige ongelijk en dan legt mijn God mij op die andere te bekeren, kost wat kost, desnoods zijn kop. De moslims zijn helaas niet de enigen die dat prediken, christenen zijn even wreed, en de aanhangers van de totalitaire ongodsdienst die het communisme was ook. Vandaag is het de democratie die de wereld gewapenderhand moet veroveren. Of is het het kapitalisme?
Ik droom van een wereld met mensen die aan elkaar genoeg hebben.
Dan heeft God zijn doel bereikt.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
Het is over een van die sprookjes dat ik
het vandaag even wou hebben: Blauwbaard. Terwijl we perfect weten hoe het
Roodkapje vergaat, zelfs met de precieze woorden: Maar grootmoeder, waarom heb
jij zulke grote oren?, zijn de elementen van het Blauwbaardverhaal nooit zo in detail tot ons doorgedrongen. Misschien vonden onze ouders dat het sprookje van
Blauwbaard niet geschikt was voor kinderen. Dat is het probleem met bijna alle sprookjes:
ze worden wel aan kinderen verteld, maar ze zijn oorspronkelijk helemaal niet
voor kinderen bedoeld. Het waren verhalen die men rond het haardvuur vertelde
in het halfdonker; kinderen die dan nog op waren hoorden het half-slapend en
verstonden amper de woorden of de beschreven situaties en de vreemde allusies.
Er bestaan talloze versies van de oude
sproken (letterlijk: het gesprokene), speciaal voor kinderen herschreven,
gekuiste versies, ad usum Delphini,
zegt men geleerd, naar het gebruik aan het Franse hof om allerlei werken aan te
passen voor de opvoeding van de kroonprins, de Dauphin.
Laten we even dit zijspoor volgen. De
etymologie van Dauphin is niet zeer
ingewikkeld maar wel leuk. Het begint allemaal bij de dolfijn, jawel, dat had
je ook al door. In het Grieks is dat delfis,
genitief delfinos. In het Latijn werd
dat delphinus en in de vroege
Middeleeuwen ook wel dalphinus en zo
zijn we bij het Franse dauphin en
onze dolfijn. Maar waarom is de Franse kroonprins de Dauphin? Dat is een oud verhaal, waarbij we heel wat aanknopingspunten
hebben.
Delphinus was al in de Oudheid een
persoonsnaam. Misschien woont er in jouw buurt nog wel een (wellicht oudere)
vrouw met de mooie naam Delphine. Rond het jaar 400 was er in Bordeaux een bekende
bisschop die de naam Delphinus droeg.
Tussen 1040 en 1349 was de streek rond de
Franse stad Vienne, het oude Romeinse Vienna, net ten zuiden van Lyon, een
zelfstandige feodale staat. Graaf Guigues IV van Albon (c.10951142) voerde in zijn
blazoen of wapen een dolfijn. Waarom? Een aardigheidje, wellicht, dat hem al
gauw de bijnaam de dolfijn opleverde en aangezien Vienne lang de
belangrijkste stad was van de streek voegde men er dat aan toe: le Dauphin Viennois. Dat werd zelfs de
officiële titel van het huis, zoals wij zeiden: de graaf van Vlaanderen. De
streek kreeg de eponieme naam: le Dauphiné
(Viennois) en zo heet ze nog altijd.
Wij kennen ze van de wielerronde Le
Dauphiné libéré, die genoemd is naar de organiserende krant met die naam en
die kreeg haar triomfantelijke eretitel bij de bevrijding in 1945.
In 1349 werd de Dauphiné opgenomen in het
Franse koninkrijk. Toen werd bedongen dat de oudste zoon van de Franse koning
de erfelijke titel zou dragen van Dauphin,
zoals in GrootBrittannië de kroonprins, nu Charles, traditioneel Prince of Wales of the Black Prince is. En zo is het gebleven tot aan de Franse
revolutie en het einde van de monarchie. Het was trouwens omwille van onrust in
de Dauphiné dat in 1789 de Staten-Generaal werden bijeengeroepen.
Wij kennen ook nog de lekkere gratin dauphinois: schijfjes aardappelen,
kaas, boter en melk, alles in de oven: heerlijk!
Als je het verhaal zo leest, dan merk je
een aantal typische sprookjeselementen, zoals de rituele herhaling van de
vraag: zie je mijn broers nog niet komen? Je merkt ook dat de auteur allerlei
beschrijvingen heeft toegevoegd die het verhaal rekken en de luisteraars moeten
geboeid houden, precies door het uitstellen van de belangrijke gebeurtenissen.
Als je al de ballast weglaat, dan heb je een heel eenvoudig verhaaltje: een man
die fysiek onaantrekkelijk is, een mooi en onschuldig meisje dat zich laat
verleiden, een vreselijk geheim en een happy end.
Men heeft aan dit verhaal in de loop der
tijden veel interpretaties gegeven en die zullen allemaal wel een element van
waarheid bevatten. Maar het is ook gewoon een goed horrorverhaal.
Moeten we heel diep gaan graven naar de betekenis
van de bloedige kamer met de lijken van de vorige echtgenotes? Ligt een waar
gebeurd verhaal van een seriemoordenaar aan de basis van dit sprookje? Horen we
hier echos van de primitieve vrees van de vrouw voor de seksuele agressie van
de man? Is hun bloed een allusie op de ontmaagding, staat hun dood voor het
einde van hun jeugd? Of is het bloed op de sleutel een bewijs dat de jonge
vrouw geen maagd meer was toen ze trouwde en doodt Blauwbaard haar daarom? Is
Blauwbaard de typische man die het niet kan laten om vreemd te gaan, zijn de
moorden symbolen voor zijn herhaald overspel?
De vrouw heeft geen naam bij Perrault, in
tegenstelling met haar zuster, die Anne heet. Dat maakt haar tot een archetype,
de vrouw, die typisch nieuwsgierig is, maar niet boosaardig en die tot drie
keer toe de beschikking krijgt over al de bezittingen van de man, de eerste
keer door het huwelijk, de tweede keer wanneer hij op reis gaat en haar al de
sleutels geeft, de derde keer wanneer ze alles erft. De vrouw als behoedster
van het erfgoed, de man als een seksuele vrijbuiter.
Of is het gewoon een gruwelfantasie, iets
dat zo onwaarschijnlijk afschrikwekkend is dat het de toehoorders of de lezers
de stuipen op het lijf jaagt, zodat ze lekker kunnen griezelen? Toe, Opa,
vertel nog eens van Blauwbaard!
Er zitten in dit bizarre verhaal typische elementen
die we terugvinden in tientallen andere sprookjes evenals mogelijke
verwijzingen naar historische gebeurtenissen. Wellicht ligt de
aantrekkingskracht van sprookjes in de vele allusies en symbolen die hen een eigenaardig
soort van geloofwaardigheid geven, ook al weten we bij definitie dat ze onwaar
zijn, sprookjes, vruchten van onze vreemde vindingrijke verbeelding, die duistere dubbelganger van ons helder denkend verstand.
Blauwbaard heeft vele kunstenaars
geïnspireerd. Er zijn vele bewerkingen voor film en TV, opera, ballet en
theater en voor alle denkbare muzikale ensembles. Het verhaal is in alle talen vertaald en aangepast aan het publiek
of de tijd. Ook in de beeldende kunsten is Blauwbaard een thema, vooral als
illustratie bij het sprookje.
Wat is er toch aan de hand met
intellectueel en (dus) vrijzinnig Vlaanderen?
Eerst was er Etienne Vermeersch die het absoluut
nodig vond om zijn erudiete stem te verheffen en te pleiten voor een
hoofddoekverbod in de scholen en voor ambtenaren. Nu is er ook Benno Barnard
die zich heeft laten verleiden tot een (poging tot) lezing onder de idiote en
uitdagende titel Leve God, weg met Allah. Na waarschuwingen van de politie
liet hij zich bewaken door twee kleerkasten, maar desondanks en zelfs met de
politie in de zaal is zijn lezing niet kunnen doorgaan. Ik heb me afgevraagd:
had hij wel een tekst? Of alleen maar die dwaze, onnozele en nutteloos
uitdagende titel? En heeft hij zijn honorarium opgestreken?
Wat is toch zijn werkelijke bedoeling
geweest? Ik kan me niet voorstellen dat hij het kamp heeft gekozen van het
christelijk fundamentalisme (leve God!) of van het fundamentalistische
extreem rechts gedachtegoed (weg met Allah!). Wie heeft hij willen bereiken?
Wie heeft hij willen kwetsen? Wie wil hij bekeren? Welk spelletje heeft hij met
de media en via hen met onze goedgelovigheid gespeeld?
Natuurlijk was er goedkope verontwaardiging
alom: hoe durven die moslimfundamentalisten een lezing verstoren, in een
universiteitsaula nog wel, door een van onze geliefde auteurs! Ook in het
zogenaamd duidingprogramma Terzake bleek de journaliste van dienst enkel
geïnteresseerd in de ene kant van de kwestie, namelijk het optreden van de
moslims. Hoe vaak heeft het Vlaams Blok/Belang bijeenkomsten allerhande
verhinderd, vaak met lijfelijk geweld? Hoe vaak extreem linkse groupuscules?
Waarom is de kinderachtig sloganeske en zogezegd ironische mening van Barnard
meer vrij en beschermenswaard dan de luidruchtige liturgische mening van de
aanhangers van Allah? Omdat hij een van ons is en zij niet?
Barnard heeft blijkbaar een reputatie als fervent
Islamcriticus. Voor moslims vertaalt zich dat in moslimbashing. Dat er dan
harde woorden vallen en af en toe zelfs klappen, dat hoeft niemand te
verwonderen. Maar hebben jullie gezien hoeveel volk er in de zaal was, buiten
de lijfwachten en de politie? Het was voorwaar geen massabijeenkomst.
Barnard geeft nu ook af op de sufkoppen
die niet doorhebben dat de Islam binnenkort de hele wereld onderdrukt en
iedereen de sharia oplegt, een opvatting die hij deelt met Vermeersch.
Nou
Ik ben het niet eens met Vermeersch wanneer
die de schoolgaande jongedames wil verbieden een hoofddoek te dragen. Ik ben
het ook niet eens met Barnard wanneer hij in de Islam een reële en concrete
bedreiging ziet voor onze democratie. Ben ik nu een sufkop?
Laat me zeer duidelijk zijn: ik ben atheïst
en antiklerikaal, wie daaraan twijfelt, moet maar eens rondneuzen hier op mijn
website. Ik ben dus een fel tegenstander van al wat godsdienst is. Men moet van
mij dus geen goed woord verwachten over Christendom noch Islam. Ik ben ervan
overtuigd dat onze wereld beter af is zonder godsdienst.
Maar ik zie in de Islam niet de
wereldbedreigende internationale macht die Vermeersch en Barnard zo blijken te
vrezen. En ik vind ook niet dat de Islam een groter gevaar is voor de
democratie dan het Christendom. Het zijn allebei achterlijke ideologieën en
idiote godsdiensten, die hun volgelingen volkomen waanzinnige ideeën
voorhouden, hen teisteren met nutteloze, bespottelijke voorschriften en hen
paaien met stupide beloften over het hiernamaals, die zelfs een klein kind als
uit de lucht gegrepen herkent. Maar daar blijft het bij, voor mij.
Ik kan me namelijk niet voorstellen dat de
mensheid wereldwijd zo gek zou zijn om het Christendom van onze voorouders in
te ruilen voor de Islam van de ayatollahs. Ik deel de mening van velen die
ervan overtuigd zijn dat de Islam vroeg of laat het lot zal ondergaan van het
Christendom, namelijk een geleidelijke erosie en aftakeling van binnen uit, een
steeds verder gaande secularisering die eindigt in een marginalisering van elke
godsdienst.
Ik zie de toekomst van de wereld tegemoet
als een burgerlijke maatschappij, waarin godsdienst een bijkomstigheid is, een
randverschijnsel dat niet kan weerstaan aan het gezond verstand, de wetenschap
en de redelijkheid.
Ik heb mij de laatste drie jaar erg
verdiept in de filosofie en de geschiedenis van het atheïsme. Dat heeft me
gesterkt in de overtuiging dat vanaf het begin van onze beschaving godsdienst
slechts één van de aspecten was en zeker niet het belangrijkste. Er zijn
ontelbare godsdiensten geweest en geen enkele is de ware gebleken. Gelovigen
zijn meestal totaal onwetend over hun godsdienst en trekken zich er bijzonder
weinig van aan in hun concrete gedragingen. Godsdienst is een bescheiden
onderdeel van de beschaving van een land, een volk, een tijd, het is niet meer
dan dat. Zelfs in de perioden die men traditioneel beschouwt als de
hoogtepunten van de christelijke godsdienst, bijvoorbeeld de periode na
Constantijn en de duistere middeleeuwen, of de Contrareformatie of het
Victoriaanse tijdperk, waren er veel meer ongelovigen dan gelovigen en binnen
de kerk meer ketters en andersdenkenden dan rechtgelovigen. De macht van de
kerk was steeds vermengd met de wereldse en wie zal zeggen wie of wat in die
onzalige belangenvermenging de bovenhand had?
In alle landen en in alle tijden is er
steeds de kritische stem geweest van het gezond verstand, van de intellectuele
benadering, van de wetenschap, van het overleg, van het protest. Men kan boeken
verbranden, maar nooit allemaal, nooit helemaal. Men kan de mens niet
verhinderen te denken en te spreken en te schrijven, hoe hard men dat ook
probeert.
We moeten met andere woorden godsdiensten
niet overschatten. Het is niet al goud dat blinkt, het is niet al godsdienstig
dat bidt. Het zou me sterk verbazen dat al de zogenaamd fundamentalistische
moslims zo deugdzaam en vroom zouden zijn als men ons wil doen geloven. We
hebben tweeduizend jaar ervaring op dat punt en we weten dus wel beter. Onder al
dat godsdienstig vertoon gaan gewone mensen schuil, mensen zoals u en ik en wij
weten dat wij geen heiligen zijn; waarom zouden de anderen het dan wel zijn?
Wij hebben gezien hoe christelijke Tv-predikanten
publiekelijk wenend door de mand gevallen zijn, hoe talloze priesters en
religieuzen hun kap over de haag hebben gegooid; we maken het mee dat priesters
en religieuzen zich aan onze vrouwen en onze kinderen vergrijpen, dat ze uit
zijn op materieel gewin, op een welgedaan leven. Waarom zou dat anders zijn bij
de moslims? Wij weten dat de strenggelovige Saudische prinsen zich in Westerse
lustoorden wentelen in al de zondige praktijken die de Koran zo scherp
veroordeelt. Waarom zouden eenvoudige moslims anders zijn dan eenvoudige
christenen?
Ik geloof dus niet dat wij over enkele
jaren allemaal moslims zullen zijn en dat de sharia hier binnenkort onder
handgeklap zal ingevoerd worden. Dat weten Vermeersch en Barnard ook maar al te
goed en als zij nu even in de media doen alsof zij dat vergeten zijn, dan
moeten wij ons afvragen waarom.
Wat wel mogelijk is en zelfs
waarschijnlijk, is een groeiende invloed van de Islam op onze maatschappij, nu
er zoveel moslims naar het Westen geëmigreerd zijn. We zullen dus meer exotische
klederdrachten zien, meer moslimfeesten en gebruiken en ongetwijfeld ook wel
enkele ideeën die eigen zijn aan die godsdienst. Is dat een evolutie die we
moeten verwerpen en bestrijden?
Vooreerst zal het überhaupt niet
gemakkelijk zijn om die beïnvloeding te vermijden. Je kan bijvoorbeeld de
mensen niet verbieden om op een bepaalde manier gekleed te gaan. België gaat
als eerste land ter wereld de boerka verbieden op publieke plaatsen. Maar zelfs
onder de ondertekenaars van dat wetsvoorstel zijn er die terecht vermoeden dat
we nog lang niet zover zijn. We weten dat men van de kant van de Islam alle
rechtsmiddelen zal aanwenden om die wet tegen te houden. Zelfs als de hoogste
rechtsinstanties in België het verbod op de boerka zouden bevestigen, wat absoluut
niet zeker is, dan zijn er nog de internationale en het is meer dan
onwaarschijnlijk dat die zich daartoe zouden (durven) lenen.
Ben ik nu een voorstander van de boerka?
Niet echt, nee, maar ik vind het geen belangrijke kwestie en dus moeten we er niet
te veel mee bezig zijn, we hebben wel andere katten te geselen, als ik het even
zo mag stellen.
Onze wereld is al gevoelig veranderd. We
leven niet meer in het eenvormige land van onze ouders. Die multiculturele evolutie
zal zich onweerstaanbaar doorzetten, we hoeven maar naar de grootsteden in
Amerika en Europa te kijken, om van Azië en Afrika te zwijgen, om te zien hoe
het er hier in de toekomst gaat uitzien: een bonte verscheidenheid in onze
uiterlijke verschijning en in onze gebruiken en gewoonten, ook de
godsdienstige. Maar dat alles binnen een rechtsstaat waarin alle inwoners zich
voegen naar de wetgeving die zij gezamenlijk opgesteld hebben.
Het zou me verbazen indien dat de sharia
zou zijn. Het zou me verwonderen indien dat iets fundamenteel anders zou zijn
dan de democratie die wij nu kennen, die gebouwd is op de principes van de
Verlichting, zoals die vastgelegd zijn in de Universele Verklaring van de
Rechten van de Mens.
Intellectuelen als Vermeersch en Barnard
zouden moeten weten wanneer die democratie in het gedrang komt. Dat is niet het
geval als pubermeisjes een hoofddoek willen dragen op school, noch wanneer
enkele heethoofden zich door de bewust provocerende titel van een lezing laten
verleiden tot wat verbaal protest en enige kleinschalige baldadigheid.
In zijn bibliografie vallen vooral de shortstories op, hij heeft er een aanzienlijk aantal geschreven. Die
verschenen hier en daar en werden dan gebundeld, meestal twaalf in een bundel
en uitgegeven onder een eigen titel. In 1983 verscheen voor het eerst een
verzameling van die verzamelingen, onder de titel The Stories of William Trevor, 799 pp., Penguin, 1992². Die uitgave is nog steeds tweedehands te vinden; een nadeel ervan is dat het
lettertype van deze paperback nogal klein is en vanzelfsprekend ook dat je er
enkel vindt wat voor 1983 verschenen is, namelijk de kortverhalen uit deze
bundels:
The Day We Got Drunk on Cake and Other
Stories (1967)
The Ballroom of Romance and Other Stories (1972)
Angels at the Ritz and Other Stories (1975)
Lovers of Their Time and Other Stories (1978)
Beyond the Pale and Other Stories (1981).
In dezelfde periode verscheen dan als
hardcover The Collected Stories, viii
+ 1261 pp., Viking, 1992. Daarin staan de vijf reeds vermelde verzamelingen,
aangevuld met:
The News from Ireland and Other Stories (1986)
Family Sins and Other Stories (1990)
en met vier kortverhalen die nog niet
eerder in boekvorm waren verschenen. Ik kocht deze mooie uitgave onlangs via
internet voor amper 6 £ tweedehands maar in nieuwe staat, de oorspronkelijke prijs
was 20 £. Met verzendingskosten erbij ongeveer 18 euro. Er is ook een paperback
versie, bij Proxis/Club kost die ongeveer 27 euro. Maar lees verder!
Er is goed nieuws voor wie William Trevor
niet kent of nog geen van zijn bundels met kortverhalen heeft . Bij Penguin
verscheen einde 2009 een nieuwe The
Collected Stories, hardcover, twee volumes in een fraaie box, normaal voor
60 £ maar bij Amazon voor ongeveer 35 £, ongeveer 40 euro. Het is een luxe-uitgave.
Naast alles wat in de Collected Stories van
1992 verscheen, zijn hierin ook deze vier latere bundels opgenomen:
After Rain (1996)
The Hill Bachelors (2000)
A Bit on the Side (2004)
Cheating at Canasta (2007).
Daarmee is de collectie up to date, althans
wat de gepubliceerde bundels betreft. William Trevor is 80 en nog steeds
actief. Ik vond op de website van The New
Yorker nog een kortverhaal van 15 december 2008: The Woman of the House (je kan dat gewoon opvragen en afdrukken, 7
paginas) en wellicht zijn er in andere tijdschriften nog enkele verhalen van
hem verschenen, die dan binnen afzienbare tijd weer gebundeld worden, dat hoop
ik althans.
Ik heb de laatste vier bundels natuurlijk
al als afzonderlijke hardcovers gekocht bij verschijnen, maar ik zal moeilijk kunnen weerstaan
aan de prachtig uitgegeven gift set van de verzamelde kortverhalen van november
2009. De vorige bundels kan ik bij gelegenheid altijd nog aan een goede vriend
of vriendin cadeau doen
Deze uitgave is een unieke gelegenheid om de
meer dan 130 kortverhalen van William Trevor goedkoop en in fraaie banden in huis te halen. Ik verzeker je
dat je er geen seconde spijt zal van hebben.
Categorie:ex libris Tags:ex libris
31-03-2010
Jeu de Maingain, jeu de vilain
We leven in een vreemd land.
De politieke leider van de Brusselse
Franstalige partij vergelijkt de beslissing van de Vlaamse regering in verband
met de niet-benoeming van drie burgemeesters in de Brusselse rand met die van
de Duitse bezetter. Voor hem is dat een heldere logica, een vergelijking die
nauwelijks mank gaat.
Het conflict is vrij eenvoudig.
Men heeft in België op een bepaald moment
een taalgrens getrokken, in een wanhopige poging om een definitief einde te
maken aan de taalkwestie en aan de voortdurende politieke spanningen tussen de Nederlandstalige
en Franstalige inwoners van dit land, vooral in en rond Brussel. De Franstalige
Brusselaars hebben die taalgrens nooit echt aanvaard. Zij redeneren zo: wij
leven in België en wij vestigen ons waar we willen en we spreken de taal die we
willen, zeker onze moedertaal.
Vlaanderen wil de verfransing rond Brussel
tegengaan en houdt zich dus strikt aan de taalgrens en de taalwetten. Die twee
opvattingen zijn niet te verzoenen.
Stel je eens in de plaats van die
Franstalige Brusselaars. Zou jij in hun geval je eigen taal opgeven en Vlaams
gaan spreken?
Nochtans is dat precies wat Vlamingen
altijd doen. De vele tienduizenden Vlamingen die in de Waalse industrie en in
de landbouw gaan werken zijn in de negentiende en ook nog in de twintigste
eeuw, zijn allemaal, zonder enige uitzondering, op de waardij van één
generatie, volledig verfranst. Vlamingen die naar Nederland uitwijken, zelfs
tijdelijk, spreken binnen de kortste keren het Nederlands van hun omgeving. De
Vlaamse emigranten naar Canada en naar de Verenigde Staten spreken Engels, hun
kinderen spreken alléén Engels. Mijn jongste zoon is na zijn studies Germaanse
in Leuven naar Brussel gaan werken en sprak binnen de kortste keren zo vlot
Frans dat zijn collegas niet konden geloven dat hij een Vlaming was.
Wat is het verschil met de Franstalige
Brusselaars?
Heel eenvoudig: zij hoeven zich niet aan te
passen. Er wordt op hen geen druk uitgeoefend om zich te onderwerpen aan hun
omgeving: zij domineren hun omgeving. Zij zijn meer begoed dan de Vlamingen, ze
kopen de huizen en de gronden in de randgemeenten van Brussel gewoon op. Ze
werken in de grootstad en hebben er een goede baan, maar verkiezen te wonen in
de landelijke groene maar vooral elitaire gordel rond Brussel, waar ze ver zijn
van de allochtone emigranten die Brussel onveilig en verloederd maken.
Waarom zouden ze Nederlands leren?
Voor onze rijke cultuur? Zij beschouwen de
Franse als veel rijker en ze hebben niet eens ongelijk. Geen enkele Vlaming zal
beweren dat de Vlaamse taal, de Vlaamse kunst of literatuur belangrijker zijn
dan de Franse en gelijk hebben ze.
Ze hoeven ook geen moeite te doen om zich
verstaanbaar te maken, zoals de Vlamingen die naar een anderstalige streek
emigreren of gaan werken. Waar ze ook gaan, verstaat men hun Frans en is men
zonder meer bereid om hen in het Frans aan te spreken. In enkele randgemeenten
zijn ze nu overweldigend in de meerderheid, zodat ze zich kunnen beroepen op
democratische rechten: de drie burgemeesters zijn inderdaad democratisch
verkozen, met zeer ruime meerderheden.
Waarover zeuren wij dan?
Omdat democratie niet zomaar de wet van de
meerderheid is, of van een plaatselijke meerderheid. Democratie veronderstelt
ook dat men de wetten van het land respecteert en in België zijn dat ook en
vooral de taalwetten en de talloze infame akkoorden die de taalgroepen hebben
gesloten om hier samen te kunnen overleven. Men kan dus niet zomaar ergens een
streek overnemen, kracht is macht, en alle wetten en overeenkomsten en
compromissen aan zijn laars lappen. Wij Vlamingen mogen dat niet op Waals
grondgebied, zij mogen dat niet op Vlaams. Ook dat is zeer eenvoudig, ook dat
is democratie.
De Franstalige Brusselaars moeten leren
inzien dat België inderdaad een vreemd land is, dat het samenleven van
anderstalige groepen slechts mogelijk is als men elkaar respecteert en de
afspraken naleeft, als men zich onthoudt van imperialistische praktijken.
België hangt aaneen met de subtiele afspraken die de bevolkingsgroepen in de loop
der eeuwen hebben gemaakt. Wie daaraan raakt, brengt het voortbestaan van dit
België in direct gevaar.
Jeu de main, jeu de vilain, zegt men in het Frans; bij ons is dat ongeveer: wie wind zaait, zal storm oogsten.
Misschien heeft Vlaanderen niet veel te
winnen met het einde van België. Franssprekend België en met name Wallonië
hebben echter zeer veel te verliezen. Maar daar trekken de Franstalige
Brusselaars zich niets van aan: hun sterke unie met Wallonië is een cynische
politieke berekening, een kwestie van zetels in het parlement. Zij hebben geen
last van de economische teloorgang van Wallonië, zij eten uit de vleespotten
van Brussel en Europa.
Men kan en zal wellicht nog honderd jaar
zeveren over de taalkwestie in en rond Brussel (want elders stelt die zich
niet, tenzij misschien in de bescheiden gemeente Voeren). Maar één ding is
zeker: de Vlaamse Gemeenschap zal de veroveringsdrang of zelfs de de facto
annexatie van de Brusselse rand door de Franstaligen nooit aanvaarden. Er is
geen enkele politieke partij die dat aan haar leden kan verkopen. Er is geen
enkele politicus of politica die naar de (Vlaamse!) kiezer kan trekken met een
reputatie van laksheid op dat punt, laat staan een schandvlek van capitulatie.
Er is dus geen politieke oplossing voor het
probleem van de verfranste randgemeenten. De onzinnige toestand die er gegroeid
is, zal wellicht nooit de officiële erkenning krijgen die de Franstaligen
opeisen, noch hebben we veel reden om te hopen dat die verfransing ooit nog
ongedaan kan gemaakt worden. Men zal dus, aan beide kanten van de taalgrens,
met die onzinnige situatie moeten leren leven, want niemand is bereid ervoor te
sterven.
Als de Franstalige Brusselaars en de Waalse
politici die hen steunen of dulden het spel dus hoog willen spelen, moeten ze
beseffen dat hen ongetwijfeld hetzelfde lot wacht, en wel in dezelfde streek,
als de Franse Empéreur Napoléon in 1815. Het is misschien goed dat ze bedenken
dat de leeuw die nu over de povere restanten van het toenmalige slagveld en de
al dan niet verfranste maar steeds verder oprukkende verkavelingen waakt, geen
symbool is van België/la Belgique maar destijds is opgericht door de (enige) Nederlandse
koning van de zeer tijdelijk verenigde Nederlanden ter herinnering aan zijn
zoon, overigens een minder dan geniaal strateeg, die tijdens de slag bij
Waterloo gewond was geraakt.
Ook dat is een historische vergelijking en
een minder kwetsende, denk ik.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
29-03-2010
Queen Mab, P. B. Shelley (3)
De
Fee spreekt:
Sterren, verleen uw zalvende zegen!
Aardse elementen, staak uw toorn!
En gij, Oceaan, slaap
binnen de rotsige grenzen
die je domein omcirkelen!
Laat geen ademtocht verstoren
de ruïne op deze grazige heuvel
laat zelfs de rusteloze herfstdraden
sluimeren op de onbewogen lucht.
Ziel van Ianthe!
jij bent uitzonderlijk waardig bevonden
voor de felbegeerde gunst
die de goeden en de eerlijken wacht
en hen die hebben gestreden
en met resolute wilskracht overwonnen
de trots der aarde en haar nijd
die de ketenen verbroken hebben
de ijzige ketens van de sleur
en die gestraald hebben
als de Morgenster van hun tijd.
Ziel van Ianthe!
Ontwaak! Verrijs!
Plots verrees
Ianthes ziel en stond
gans schoon in naakte zuiverheid
een perfecte afstraling
van haar lichamelijke vorm
vervuld van onuitspreekbare pracht en
gratie
elke aardse smet was nu vergaan
de ziel nam haar aangeboren waardigheid
weer op
en stond onsterfelijk te midden van t
verval.
Op het sterfbed lag het lijk
gewikkeld in diepten van sluimer
de trekken verstard en uitdrukkingsloos
maar toch was het nog een levend wezen
en elk orgaan vervulde nog steeds
zijn natuurlijke functie
het was wonderlijk om zien
de aanblik van het lichaam en de ziel
dezelfde wezenstrekken waren daar
dezelfde tekenen van identiteit
en toch o zo verschillend!
Het ene verlangt naar de Hemelen
snakt naar zijn eeuwig durend erfgoed
in voortdurende verandering
en immer rijzend wentelt het zich
in eindeloos zijn.
Het andere is voor korte tijd
de onwillige speelbal van het lot
en van de passies en zwoegt en strijdt
en flitsend snelt het door zijn trieste
tijd
en dan als een nutteloos en versleten tuig
rot het, vergaat en is voorbij.
De
Fee spreekt:
Geest die zo diep zijt neergedaald!
die zon hoge vlucht hebt genomen, Geest!
Gij de onverschrokken en milde
aanvaard de gunst
die uw waardigheid heeft verdiend
stijg met mij in de wagen.
DeGeest:
Droom ik nu? Is dit nieuw gevoel
slechts een visioen
een waanbeeld van mijn sluimer?
Als ik waarlijk een ziel ben
een vrije, van haar lichaam bevrijde ziel
spreek dan nogmaals tot mij.
Fee:
Ik ben de Fee Mab en mij is het vergund
de wonderen van de mensenwereld te bewaken:
de geheimen van het onmetelijk verleden
vind ik in het onfeilbare bewustzijn van de
mens
die gestrenge onverbloemde kroniekschrijvers
de toekomst telkens resultaat van eigen
oorzaak
die vergaar ik
niet de scherpe pijn die het vergeldend
geheugen
achterlaat in de harde inborst van een
zelfzuchtig mens
noch het extatisch bonzen van het hart
dat degene voelt die aan de deugd is toegewijd
wanneer hij terugblikt op wat hij heeft
gedacht en gedaan
in een welbestede dag
al dat is door mij niet voorzien en niet
geteld
en toch is het mij gegeven om te
verscheuren
de sluier van sterfelijke kwetsbaarheid
zodat de geest bekleed met onveranderlijke zuiverheid
mag vernemen hoe hij ten spoedigste
het grote doel mag bereiken
waarvoor hij in leven was
en de vrede mag smaken
de vrede waaraan uiteindelijk
alle leven deelachtig zal zijn.
Dit is de het loon voor deugdzaam leven
gelukkige Ziel, bestijg de wagen met mij!
Categorie:poëzie Tags:poëzie
28-03-2010
Léonard betoogt tegen abortus
Mijn woorden zijn nog niet koud, of de
nieuwe aartsbisschop van Mechelen-Brussel haast zich om het goede voorbeeld van
zijn voorganger af te zweren en de ergste vrees van velen binnen en buiten de
kerkgemeenschap te bevestigen.
Godfried Danneels hield zich wijselijk aan
de raad van Jesaja: men hoorde hem schreeuwen noch roepen en zelfs zijn stem
niet verheffen op straat (Jes 42, 2-4, klik hier voor meer uitleg: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=592145).
De uitzonderingen die hij daarop nu en dan toch meende te moeten maken,
bijvoorbeeld toen hij zich memorabel laatdunkend uitliet over de moed van Hugo
Claus bij diens beslissing om waardig het leven te verlaten, of toen hij de
gelijkwaardigheid van de vrouw schabouwelijk reduceerde tot een geografisch beperkt
en recent cultuurgebonden verschijnsel, waren des te opvallender omdat ze zo scherp
contrasteerden met zijn meer bewonderenswaardige gebruikelijke en terechte intellectuele
schroom.
Vandaag, 28 maart 2010, was er een betoging
tegen abortus en de abortuswetgeving in ons land, die nu twintig jaar van
kracht is. Er waren naar verluidt achthonderd manifestanten en aartsbisschop
Léonard was zeker de meest opgemerkte onder hen. De primaat van België, de
eerste op de protocollaire lijst van het land, verzet zich openlijk, zijn stem
verheffend op straat, tegen een democratisch tot stand gekomen wet, die ook
hij wettelijk verplicht is te onderhouden. Wat staat ons nog te wachten met
deze man?
Vanzelfsprekend staat het eenieder vrij om
zijn of haar mening te uiten, ook over de vigerende wetten. Wat mij stoort aan
dit optreden van de aartsbisschop is dat hij dit niet doet, niet kan doen als
een gewone burger van dit land, maar als aangesteld hoofd van de katholieke
kerk in België en als aanvoerder van de Belgische protocollaire lijst. Hij
maakt derhalve misbruik van zijn (allesbehalve democratisch verworven) positie
om het standpunt te helpen verdedigen van een uiterst kleine minderheid.
Hoewel het een democratisch recht is van
iedereen om te protesteren tegen welke specifieke wetgeving dan ook, is het
voor een vooraanstaand lid van het establishment totaal ongepast en zelfs
ondemocratisch om zich aan te sluiten bij straatacties van enkelingen. Hij moet
zich in zijn positie veeleer voegen of ten minste neerleggen bij de
democratische meerderheid, wat die ook beslist.
De reden voor zijn optreden is natuurlijk
evident. Hij zal zich wel wachten om wekelijks openlijk allerlei
minderheidsverzuchtingen te gaan ondersteunen. Wij zullen hem allicht niet zien
mee opstappen ter ondersteuning van de ongeveer even talrijke voorstanders van
de wederinvoering van de lijfstraf in het onderwijs, om maar iets te noemen.
Neen, het is hem niet te doen om minderheden te steunen in hun democratische
verzuchtingen, maar om een standpunt onder de publieke aandacht te brengen dat is
voorgeschreven door een ondemocratische internationale macht, namelijk de
Rooms-katholieke kerk, die hier in België wel een even rijk als bedenkelijk
verleden heeft, maar die vandaag nauwelijks nog enige invloed heeft en aan
dewelke zelfs de meest optimistische sociologische studies geen andere toekomst
voorspellen dan een steeds snellere af- en definitieve ondergang.
Léonard is een man van de controverse. Dat
wist men, ook in Rome en het is waarschijnlijk dat men precies daarom in Rome voor
hem gekozen heeft toen men een nieuwe kerkleider zocht voor dit sterk
geseculariseerde landje. Elke hoop dat men daarmee die ontkerkelijking een halt
zou kunnen toeroepen lijkt mij echter ongegrond en zelfs meer dan een beetje vermetel.
De ongodsdienstigheid van onze bevolking is immers niet te wijten aan
onwetendheid over de kerkelijke standpunten, maar aan een terechte en bewuste
afwijzing ervan. Ook de meest eenvoudige gelovigen zijn zeer zwaar ontgoocheld
over de kerk waarin ze geloofd hebben. Zij hebben ingezien dat ongeveer alles
wat men hen heeft voorgehouden, de kritiek van het gezond verstand niet
weerstaat. De onderdanige devote houding die men van hen eiste, stond in schril
contrast met de arrogantie en de wereldse rijkdom en machtsgeilheid van de
kerkleiders en het kerkinstituut. De morele voorschriften van een verstarde en
wereldvreemde religie strookten niet meer met hun dagelijkse praktijk en hun
diepste overtuigingen. Wat de religie nog aan geloofwaardigheid restte, ging
finaal verloren in de ontluisterende schandalen waarin haar bedienaars keer op
keer verwikkeld raakten.
Dit alles resulteerde in een massale terugval
van het aantal priesters en religieuzen, van wie velen zelfs op rijpere
leeftijd nog voor een burgerlijk leven kozen, maar ook voor het herleiden tot
quasi nul van het aantal priesterroepingen.
Dat maakt dat de gemiddelde leeftijd van de
parochiepriesters in België de pensioengerechtigde leeftijd ver overschrijdt,
een fenomeen dat niet echt opvalt omdat de gemiddelde leeftijd van de
kerkgangers een zelfde trend vertoont. Er is geen enkele parochie meer die nog
over een eigen exclusieve priester beschikt.
Het ziet er niet goed uit voor de kerk in
België. Enerzijds verheugt mij dat ten zeerste. Ik meen immers dat de evolutie
die wij tijdens ons leven hebben meegemaakt niet alleen onafwendbaar was, maar
ook uiterst bevorderlijk voor de emancipatie van ons volk. Wij zijn beter af
zonder de kerk zoals we die helaas gekend hebben.
Nochtans heb ik steeds gehoopt dat er een
andere kerk mogelijk zou zijn, een kerk die niet hiërarchisch en dogmatisch
afhankelijk was van Rome, een vooruitstrevende en vernieuwende kerk, een
menselijke kerk, een gemeenschap van mensen. Velen hebben dit met mij gedroomd
ten tijde van het concilie, maar allen zijn we zwaar teleurgesteld in onze
verwachtingen. Nogmaals hebben de zogenaamd behoudende krachten het gehaald in
de kerk.
Behoudend, conservatief dat zijn de
kernwoorden van de nieuwe aartsbisschop. Hij stelt bij elke gelegenheid de
vraag: wat is er verkeerd met het behouden van het goede?
De man vergist zich grotelijks. Wat hij
voorstelt om te behouden is niet het goede, maar het kwalijke; niet het
essentiële maar het toevallige en bijkomstige; niet het ware en waardevolle
maar het mythische en bijgelovige; niet het verheffende, maar het vernederende;
niet het reddende, maar het veroordelende.
Het misplaatst conservatisme, het rabiaat
en starlings behoudsgezinde van de kerk heeft in de geschiedenis geleid tot de
meest afschuwelijke misdaden en tot de verschrikkingen van de
godsdienstoorlogen. In onze tijd is het de directe oorzaak van de totale
destructie en het trieste einde van de ooit zo trotse kerk in onze contreien.
Mensen als de bevriende Ratzinger en Léonard prediken het conserveren en het
behouden, maar precies daardoor verjagen zij de gelovigen uit de kerk, net als de
cherubs met het vlammend zwaard die in Genesis de ingang van het Aards Paradijs
bewaken nadat God de mens eruit verbannen had; als ware Engelen des Doods maken
zij in hun intolerante waanzin een einde aan de laatste restanten van het Rijk
Gods op Aarde.
Categorie:samenleving Tags:godsdienst
27-03-2010
Bloedbeschuldigingen
Een van de argumenten die de katholieke
kerk nog steeds aanhaalt om haar prioriteit te bewijzen tegenover andere
kerken, zoals de protestantse, is haar apostoliciteit, dat wil zeggen het feit
dat zij in een ononderbroken traditie teruggaat op de apostelen zelf. Welke
intrinsieke waarde dit argument ook moge hebben of missen, het is een
gevaarlijke redenering. Het betekent immers dat de kerk haar hele traditie trots valideert, dat men de hele ononderbroken geschiedenis van de Roomse kerk zelfbewust met zich meedraagt.
Nu is zelfs bij de meest devote katholieken
enige gezonde kritiek niet afwezig op allerlei gebeurtenissen en toestanden uit
het rijke Roomse leven. Niet alle pausen waren waardige plaatsvervangers van
Christus op aarde, weten we nu wel. Maar er is veel, veel meer te vertellen
over die ononderbroken overlevering dat de katholieke kerk vandaag nog steeds
verzwijgt.
Zo is er een bevreemdende en gruwelijke traditie
die zich situeert in de Goede Week en die sinds de Middeleeuwen een hardnekkig leven
leidt.
In 1144 verdween in Norwich een jongen,
William genaamd, op de maandag van de Goede Week, toen de 20ste
maart. Zijn dode lichaam werd teruggevonden op de vooravond van Pasen. Kort
daarop verspreidde zich het gerucht dat hij vermoord was door de plaatselijke
Joden. Aanvankelijk hechtte men niet onmiddellijk geloof aan die beschuldiging,
tot men in kerkelijke middens wees op het feit dat de 20ste maart
voor de Joden de 14de dag was van de maand Nissan, het Joodse paasfeest.
Men verdacht de Joden ervan de knaap ritueel vermoord te hebben aan het kruis,
zoals Christus. Meteen begon de verering van de knaap als een martelaar en een
heilige, met als feestdag 26 maart.
Bloedbeschuldigingen als deze heeft de kerk
bewust verspreid en aangemoedigd. Vaak wanneer een onopgehelderde moord op
kinderen of jongeren zich voordeed, richtte men beschuldigingen van rituele
moord aan het adres van de Joden. Op 23 maart 1475 verdween een zekere Simon in
Trento op Witte Donderdag; zijn verminkte lichaam vond men terug op Pasen. Het
bisdom heeft hem officieel vereerd als een heilige tot in 1963.
Het was niet eens nodig dat de feiten zich
afspeelden tijdens de Goede Week. Anderl Oxner uit Rinn in Tirol was zogezegd
vermoord door de Joden in 1462; in feite was zijn oom de dader. Desondanks
kreeg hij in 1671 een kerk die aan hem gewijd was en een feestdag op 12 juli.
Vandaag is de kerk toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw-Boodschap (feest op 2 juli),
zijn gebeente heeft men pas in 1985 stiekem verwijderd van onder het
hoogaltaar.
Voor de moord op Little Sir Hugh van Lincoln in 1255 zijn achttien Joden opgehangen;
een grafplaat met de valse beschuldigingen was te zien in de kathedraal van
Lincoln tot in 1959.
Het verhaal van de rituele kindermoord door
de Joden was wijd verspreid in de katholieke kerk gedurende haar hele
geschiedenis. In het Spanje van Franco heeft men de kindermoord door de Joden herhaaldelijk
als een historisch feit voorgesteld in burgerlijke en kerkelijke geschriften.
Op geen enkel moment is er vanuit de
katholieke kerk een officiële rechtzetting gekomen, of een verontschuldiging
voor de racistische hetze, of een schuldbekentenis voor de moord op onschuldige
Joden. Het is een van die horrorverhalen uit de apostolische traditie, die de
kerk bewust met zich meedraagt, naast zoveel andere, schaamteloos,
schouderophalend. De katholieke kerk staat boven alle verdenking, alle schuld,
alle vervolging ook.
Dat is nog steeds haar standpunt, ook in de
huidige felle mediadiscussies over het seksueel misbruik door priesters van
kinderen. Men is hoogstens bereid enkele individuele verantwoordelijken intern te
berispen, zoals de Ierse bisschoppen die jarenlang zaken in de doofpot
stopten die door iedereen geweten waren. Wat in Ierland is gebeurd, is overal
ter wereld gebeurd in de katholieke kerk, credeRobertoexperto.
Dat de kerk als instelling enige
verantwoordelijkheid zou dragen, dat is voor haar gewoon ondenkbaar.
Het is echter totaal onvoldoende dat
sommige gezagsdragers nu na al die jaren onder druk van de media eindelijk publiekelijk
hun lamlendig en weinig overtuigend leedwezen betuigen over wat er gebeurd is
(en nog steeds gebeurt!), niet voor de slachtoffers, niet voor de daders.
Wij weten niet alles wat zich in de kerk
heeft afgespeeld in tweeduizend jaar. De meeste gelovigen weten er zo goed als
niets van en willen er ook niets van weten.
Wanneer slechts één op duizend van de
vreselijke beschuldigingen zouden kloppen waarvoor er overvloedige bewijzen
zijn, dan zou dat nog meer dan voldoende moeten zijn voor elke eerlijke
gelovige én priester om zich voorgoed met diepe afschuw en schaamte af te keren
van de kerk als instituut en van het overgrote deel van zijn bedienaars.
Op het graf van Sir Christopher Wren, de
architect van (onder meer) Saint-PaulsCathedral, in die kathedraal, staat gebeiteld: Lector, si monumentum requiris, circumspice! Vertaald: gij die dit
leest, als je naar een monument zoekt, kijk dan om je heen.
Lieve lezers, als
je een monument zoekt voor de liefdeloosheid van de kerk, kijk om je heen
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
25-03-2010
rond de Kreutzersonate
Als het goed is, dan zeggen we het ook.
Gisteren zijn we naar een concert geweest
en dat was lang geleden. We moesten er niet eens ver voor lopen: in onze eigen
gemeente, Rotselaar, waarvan Werchter een deelgemeente is. Sinds enige tijd
hebben we in de gerestaureerde vroegere brouwerij Mena een cultuurcentrum en
daar vond de voorstelling plaats.
Dit was het programma:
Strijkkwartet nr. 1 in g opus 8 van Prosper Van
Eechaute
een monoloog van Luc De Smet naar Tolstoj.
Strijkkwartet nr. 1 Kreutzersonata van
Leo Janáček
Strijkkwartet Prosperus ontleent zijn naam
aan Prosper van Eechaute (1904-1964). Rond deze vrijwel onbekende Belgische
componist organiseerde het Conservatorium van Brussel ooit een huldeconcert,
waarop het Prosperus kwartet debuteerde met de uitvoering van het
impressionistische Strijkkwartet nr.1 opus 8 à la mémoire de Maurice Ravel. Dit concert was voor Prosperus het
begin van een jarenlange samenwerking met uitvoeringen van diverse werken uit
het grote kwartetrepertoire (Dvořak, Schumann, Sjostakovitsj, Debussy, ...)
naast creaties van hedendaags talent.
Naast het kwartet van Van Eechaute brachten
zij het sterk aansprekende eerste kwartet van Leo Janáček. De Tsjechische
componist baseerde dit werk op een kortverhaal van de Russische schrijver Leonid
Tolstoj, 'de Kreutzersonate', een verwijzing naar dit werk voor viool en piano
van Beethoven. Dit aangrijpende verhaal over liefde, overspel en moord werd
meeslepend verteld door acteur Luc De Smet. De muziek van Janáček sloot daarbij
inderdaad perfect aan.
Luc De Smet studeerde Letteren en
Wijsbegeerte aan de K.U. Leuven en toneel aan de École Internationale de
Théâtre Jacques Lecoq in Parijs. Hij speelde en regisseerde voor gezelschappen
in België, Nederland en Frankrijk en schreef scenario's voor film en televisie.
Als pedagoog werkte hij aan diverse kunsthogescholen en universiteiten in
Europa en de VS. Sinds 1986 leidt hij in Brussel zijn eigen internationale
toneelschool De Kleine Academie.
Prosperus is samengesteld uit Eric Robberecht
en Sophie Demoulin op viool, Tine Janssens op altviool en Stijn Kuppens op
cello.
We waren met ongeveer vijfenzeventig aandachtige
luisteraars. Waarschijnlijk had niemand ooit iets over, laat staan van Prosper
Van Eechaute gehoord. Ik vroeg me stilletjes af of dat ook zo was voor Janàček
(1854-1928). Ik hou al sinds heel lang erg veel van zijn zeer herkenbare en
nooit vervelende muziek. Zijn overweldigende, spetterende Sinfonietta (1926) verbaast me keer op keer, vooral in de
schitterende uitvoering met Václav Neumann en het Tsjechisch Filharmonisch
Orkest. Ook zijn tweede strijkkwartet,
Intieme brieven (1928) is heel sterk. De titel, zeer ongebruikelijk door de
componist zelf toegevoegd, verwijst naar de passionele briefwisseling (meer dan
700 brieven) die hij van 1917 had met een gehuwde vrouw die 38 jaar jonger was
dan hijzelf. Misschien speelde bij de keuze van die titel ook de herinnering
mee aan de benaming van het tweede en laatste (volledige) strijkkwartet van
Sibelius: VocesIntimae, opus 56(1909).
Onvermijdelijk vergelijk je bij een live
uitvoering de klank met die van je stereoset thuis. Het valt me altijd op hoe
zacht, omfloerst en ruisend de strijkers klinken in het echt. Het is vrijwel
onmogelijk om dat zelfde geluid uit je luidsprekers te toveren. Toch zal je me
niet horen zeggen dat een live uitvoering beter is, nee: gewoon anders. Ik
luister nu al ongeveer vijftig jaar dagelijks vele uren naar muziek uit
luidsprekers. Ik ben dat zo gewoon, dat ik de meeste muziek enkel op die manier
ken en er ook op die manier van houd, ik ben geconditioneerd door die
luistergewoonte. Voor mij klinken instrumenten zoals ze uit mijn (B&W) luidsprekers komen. Live muziek is voor mij zoals voor de meeste stervelingen de
hoge uitzondering en het is telkens even wennen. Zo vond ik gisteren de eerste
viool bijvoorbeeld veel te iel klinken, ze werd overstemd door de veel krachtiger
altviool en de prominente cello. Bij een opname op CD werkt men zoiets
elektronisch bij tot men een goede balans heeft.
Wij waren best tevreden over ons avondje
uit. Toen we na afloop naar de auto wandelden, merkten we dat er rond de
bochelmaan een tweede, heel groot donker aureool was, een intrigerend
verschijnsel dat we nog nooit gezien hadden.
Categorie:muziek Tags:muziek
24-03-2010
de eenzaamheid van de lange-afstandsloper
Deze morgen heb ik me weer eens geërgerd
aan een van de luidruchtige jonge presentators van Klara; we zullen maar geen namen
noemen. Waar vroeger die functie steeds bescheiden en sober was en men zich hoofdzakelijk
beperkte tot een stijlvolle aan- en afkondiging, meent men nu, in deze lossere informele
tijden, daar allerlei persoonlijk commentaar te moeten aan toevoegen, ex
tempore nog wel, dat wil zeggen voor de vuist weg, de ingevingen van het moment
volgend. Die drukdoenerij lijkt dan wel heel spontaan, maar het houdt vele
risicos in.
Vooreerst ben je volledig afhankelijk van
de kwaliteiten of het gebrek daaraan van de presentator. Niet iedereen is even
bekwaam, begaafd en toegewijd en het ad libitum live commentaar leveren is niet
iedereen gegeven. Je hoort mensen dus ook stotteren en naar hun woorden zoeken
en zich af en toe ook fenomenaal vergissen. Bart Stouten had het vorige zondag heel even over
de aria La donna è mobile, die
volgens hem uit Verdis opera Otello
komt. Dat is zo ongeveer hetzelfde als zeggen dat To be or not to be uit Romeo
and Juliet komt. Gelukkig herpakte hij zich snel bij het afkondigen van de
aria uit Rigoletto, evenwel zonder zich te verontschuldigen voor zijn faux pas.
Men kan niet alles weten, natuurlijk en het
grootste gedeelte van wat we zogezegd weten, omdat we er al eens iets over
gehoord, gelezen of gezien hebben, is niet noodzakelijk ook parate kennis, was
dat maar zo Het zou dus goed zijn dat radio- en TV-mensen zich terdege zouden voorbereiden
voor live interviews en andere praatprogrammas en dat ze zich ook enigszins
terughoudend, voorzichtig zouden opstellen, om geen dwaasheden te vertellen.
Maar in een tijd waarin alles vlot moet zijn, de hele dag door, is dat
natuurlijk niet mogelijk en dat is eraan te zien en te horen.
Een andere opvallende nieuwe trend betreft
de programmering: we horen voortdurend dezelfde muziek. Enerzijds kiest men
veilig, namelijk de kaskrakers en het overbekende repertoire, anderzijds speelt
men de CDs die men toegestopt krijgt van de platenfirmas en die brengen
hoofdzakelijk muziek uit waarvan ze zeker zijn dat ze zal verkopen. Bovendien
krijg je die CDs ook op de verschillende zenders te horen in dezelfde periode,
soms zelfs op dezelfde dag De radiozenders als reclamestations voor de
platenfirmas.
We kunnen die nieuwe ontwikkelingen betreuren
en dat doe ik af en toe hartsgrondig. Maar we kunnen er helaas niet veel aan
veranderen. Ik heb ooit op de website van de VRT een reactie geschreven over
een execrabele reportage over de Last
night of the Proms, nee niet ons afkooksel maar het Britse origineel. Ik
kreeg daarop een verontwaardigde reactie van de betrokken beginnende reporter (dezelfde
die deze morgen Daniel Daniels 'een jong aankomend contratenor van de nieuwe
lichting' noemde, terwijl de man in 1966 geboren is en al sinds 1992
professioneel zingt, en ons vervolgens uitnodigde voor het nieuws van acht
uur om negen uur). Het helpt dus niet om te reageren.
Dus moeten we berusten. Dat betekent afhaken
en dat heb ik voor Klaras praatprogrammas dan ook node gedaan. Ik luister
daar nog enkel naar concerten zonder commentaar. Ik verneem van enkele
correspondenten dat zij tot dezelfde conclusie gekomen zijn. We schakelen over naar andere
zenders, maar daar is het probleem vaak hetzelfde. We kunnen nog altijd een
zender opzoeken die continu muziek geeft zonder commentaar, zoals Klara
Continuo. Maar daar hebben ze de slechte gewoonte om vrijwel nooit een
muziekstuk in zijn totaliteit te laten horen, behalve als het om korte
stukken gaat. Je krijgt dus één beweging uit een symfonie, dan één lied, dan
drie onderdelen uit een suite van zes enzovoort. Dat is misschien goed als
muzak of muzikaal behang, maar een horreur voor een muziekliefhebber.
Moeten we dan, met het enorme aanbod dat er
is, toch nog onze eigen CDs opzetten? Ik doe het in alle geval meer en meer.
Het is echter niet alleen het muziekaanbod
dat me op stang jaagt. Wat we op TV te zien krijgen is niet beter, in
tegendeel. Idem voor de (Nederlandse) literatuur, voor kranten en
tijdschriften, voor opera en theater, beeldende kunst Zeldzaam zijn de
gelegenheden waarbij ik me in mijn sas voel bij het aanbod. En als er dan al
eens iets is, zoals een grote tentoonstelling over El Greco, dan lokt die
zoveel volk dat ik me wijselijk aan de drukte onttrek.
Het zal wel de kribbige oude dag zijn... Want ik
verneem dat Klara nu meer luisteraars trekt dan voorheen, dat er meer jonge
mensen luisteren. Dat is prachtig, natuurlijk, maar moet alles dan uitsluitend
op dat nieuwe jonge publiek afgestemd worden? Zijn wij oudere mensen dan van
geen tel meer? Zijn wij geen luisteraars, geen klanten, geen doelgroep, geen publiek, geen
mensen?
Ik ontleen aan de jood Shylock deze bittere
woorden: If you prick us, do we not
bleed? If you tickle us, do we not laugh? If you poison us, do we not die? And
if you wrong us, shall we not revenge? If we are like you in the rest, we shall
resemble you in that. (Shakespeare, The
Merchant of Venice).
Wij hebben heel ons leven gewerkt en
belastingen betaald en nu genieten we van ons pensioen. We zijn met steeds meer
en we hebben geld, want we behoren tot een generatie die geleerd heeft dat
je geen onnodige uitgaven moet doen, dat je moet sparen voor je oude dag. We
zijn gezonder en leven langer, maar we leven steeds meer in een wereld die aan
ons voorbijgaat, die met ons maar weinig rekening houdt.
Men dwingt ons om af te haken, men sluit
ons uit. Hoeveel senioren zitten niet te kijken naar TV-programmas die
bestemd zijn voor kleuters, kinderen, pubers, jonge volwassenen, dertigers,
tweeverdieners, ja voor alle leeftijdsgroepen behalve de hunne?
Oud worden is eenzaam zijn. Dat denk ik
vaak bij het beluisteren van een van Gustav Mahlers aangrijpende Ruckertlieder: Ich bin der Welt abhanden
gekommen.
Ik heb geen weet van een vroegere
Nederlandse vertaling van dit jeugdwerk. Mijn vertaling is beschermd door de auteurswet van 1994
en mag dus enkel met mijn toestemming gebruikt worden; een simpel mailtje
volstaat evenwel.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
22-03-2010
Locus iste, Anton Bruckner
Anton Bruckner (1824-1896) is niet eenieders
lievelingscomponist. Ik heb ooit, lang geleden, zelfs mijn abonnement op het
muziekmaandblad Luister opgezegd omdat er in elke aflevering een ellenlange en
voor mij onverteerbare musicologische bijdrage stond over de componist en zijn werk. Nadien
heb ik zijn muziek beter leren kennen en appreciëren, maar hoewel ik sinds
jaren zijn negen symfonieën op CD in huis heb, gebeurt het me niet vaak dat ik
zelf het initiatief neem om naar zijn muziek te luisteren, ik beperk me tot wat
radio en TV van hem aanbieden en dat is overigens niet echt weinig.
Ongetwijfeld is zijn meest gekende werk het
prachtige miniatuurtje Locus iste
voor a capella of onbegeleid koor. Hij schreef het als een gelegenheidsstukje
bij de inwijding van de votiefkapel in de kathedraal van Linz op 11 augustus
1869. Men noemt het soms een motet, maar liturgisch gezien is de tekst die van
het graduale, een gebed, al dan niet gezongen, tussen de eerste en de tweede
lezing, dus tussen epistel en evangelie. Het staat in de mis die voorgeschreven
is voor kerkwijdingen.
Dit is de Latijnse tekst:
Locus
iste a Deo factus est,
inaestimabile
sacramentum;
irreprehensibilis
est.
Vrij vertaald: Deze plek is door God
gemaakt, een onschatbaar sacrament; ze is onberispelijk.
Voorwaar geen staaltje van grote liturgische
diepgang of religieuze inspiratie, zou je zeggen. Het is wellicht door een
devote monnik of vicaris snel neergepend toen er bij de mis voor kerkwijdingen ook nog gauw enkele passende tussenteksten moesten gevonden worden. De band met
de Bijbel is niet evident, maar dit is waarschijnlijk de tekst die men in
gedachten had:
Genesis 28,10-22
Jakobs droom in Betel
10
Jakob verliet dus Berseba en ging op weg naar Charan. 11 Op zijn tocht kwam hij
bij een plaats waar hij bleef overnachten omdat de zon al was ondergegaan. Hij
pakte een van de stenen die daar lagen, legde die onder zijn hoofd en ging op
die plaats liggen slapen. 12 Toen kreeg hij een droom. Hij zag een ladder die
op de aarde stond en helemaal tot de hemel reikte, en daarlangs zag hij Gods
engelen omhoog gaan en afdalen. 13 Ook zag hij de HEER bij zich staan, die zei:
Ik ben de HEER, de God van je voorvader Abraham en de God van Isaak. Het land
waarop je nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven. 14 Je zult
zo veel nakomelingen krijgen als er stof op de aarde is; je gebied zal zich
uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden. Alle
volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jij en je nakomelingen.
15 Ikzelf sta je terzijde, ik zal je overal beschermen, waar je ook heen gaat,
en ik zal je naar dit land terugbrengen; ik zal je niet alleen laten tot ik
gedaan heb wat ik je heb beloofd.
16
Toen werd Jakob wakker. Dit is zeker,
zei hij, op deze plaats is de HEER aanwezig. Dat besefte ik niet. 17 Eerbied
vervulde hem. Wat een ontzagwekkende plaats is dit, zei hij, dit is niets
anders dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn! 18 De
volgende morgen vroeg zette Jakob de steen die hij als hoofdsteun had gebruikt
rechtop, en wijdde hem door er olie over uit te gieten. 19 Hij gaf die plaats
de naam Betel; vroeger heette het daar Luz. 20 Daarna legde hij een gelofte af:
Als God mij terzijde staat en mij op deze reis beschermt, als hij mij brood te
eten geeft en kleren aan mijn lichaam, 21 en als ik veilig terugkom bij mijn
verwanten, dan zal de HEER mijn God zijn. 22 Deze steen die ik gewijd heb, zal
dan een huis van God worden en ik beloof dat ik u dan een tiende deel zal
afstaan van alles wat u mij geeft.
Het graduale is (misschien) zo genoemd
omdat het gezongen werd op de trappen (gradus)
van het altaar, of omdat ondertussen het missaal van de rechterkant van het
altaar naar de linkerkant werd gedragen. Het behoort tot het proprium of het
eigene van de mis van de dag. Mocht je het vergeten zijn (of nooit geweten
hebben), dit zijn de delen van de katholieke mis:
Ordinarium
Missae: Kyrie Gloria Credo Sanctus Agnus Dei Ite missa est;
Zeker bij feestelijke misvieringen werden
ook de teksten van het proprium gezongen en dat is de gelegenheid die Bruckner
heeft aangegrepen om dit kleine meesterwerk te componeren.
Als je even googelt, krijg je een ruim
aanbod van goede uitvoeringen, ook op Youtube en ik raad je aan om dat eens te
doen, zeker als je het werkje niet kent, het duurt maar enkele minuten. De kans
is echter groot dat je het al verscheidene keren gehoord hebt, want het is een erg
geliefd repertoirestuk voor koren.
Categorie:muziek Tags:muziek
21-03-2010
Etienne Vermeersch en Filip Dewinter in het hoofddoekendebat
Emeritus professor Etienne Vermeersch heeft
de kat de bel aangebonden: hij heeft zich in een veertig bladzijden tellend
essay uitgesproken voor een wettelijk verbod op het dragen van een hoofddoek
voor leerlingen (op school) en voor ambtenaren (bij de uitoefening van hun
ambt). Toen ik dat vernam, heb ik stomverbaasd opgekeken.
Het is immers meer dan verrassend dat een
overtuigd vrijzinnige het nodig vindt om in deze discussie een standpunt in te
nemen ten gunste van een wettelijke beperking van de persoonlijke vrijheid. Zelfs
indien men daarvoor overtuigende argumenten zou kunnen aanhalen, wat Vermeersch
naar mijn aanvoelen op overtuigende wijze niet gedaan heeft, dan nog getuigt
het van een merkwaardig agressieve opvatting over de rol van de politiek in de
maatschappij, een opvatting die hij dan overigens deelt met zijn tegenstanders,
de voorstanders van de afschaffing van de scheiding van kerk en staat. Waar de
islam hoofddoeken oplegt (op basis van de koran, de sharia of wat dan ook),
wil Vermeersch die verbieden (in bepaalde omstandigheden) op basis van
bestaande of nog te stemmen wetten.
Professor Vermeersch meent dat men op zijn
tekst enkel mag reageren met een even lange tekst. Ik zal het wel laten, lieve
lezers, om elke gedachte, elk citaat, elke commentaar, elke conclusie van zijn
tekst te analyseren en van mijn bedenkingen te voorzien. Ik beperk me tot wat
ik als zijn belangrijkste beoordelingsfout beschouw.
Op grond van zijn jarenlange studie van de
Islam meent de professor te mogen stellen dat het dragen van een hoofddoek zonder
meer een bewijs is van een integristische, fundamentalistische, expansionistische,
extremistische en zelfs terroristische islamitisch-godsdienstige levenshouding.
Vertrekkend van die stelling, bouwt hij zijn betoog op, vaak tot in het
absurde. Maar wat indien zijn grondstelling niet klopt?
Je hoeft voorwaar geen groot filosoof te
zijn om in te zien dat wellicht slechts een zeer klein percentage van al de
jonge vrouwen die een hoofddoek dragen ook een fundamentalistische moslima is.
Je kan er zelfs donder op zeggen dat zij over hun godsdienst net zo weinig
weten als gedoopte christenen over de hunne en dat het weinige dat ze erover
weten in beide gevallen nauwelijks strookt met de teksten van de heilige boeken
of de officiële leer van hun kerk.
Jonge moslimas dragen een hoofddoek om
allerlei redenen. Het is een intellectuele vergissing om precies daarin en
daarin alleen de oorzaak te zoeken van alle conflicten tussen bevolkingsgroepen
in onze maatschappij; het is dan ook overdreven, ongepast en zelfs onnozel om
daarvan een breekpunt te maken; nochtans is dat precies wat Vermeersch doet.
Het is spijtig dat een vooraanstaand
vrijzinnige zich aan dergelijke simplistische en eenzijdige journalistiek bezondigt
en dat bovendien doet onder het mom van een wetenschappelijk onderbouwd betoog
en vanuit een verlicht respect voor de vrijheid van godsdienst, geweten en vrije
meningsuiting.
Enerzijds breekt hij alle mogelijke en
onmogelijke argumenten af die de Islam zou kunnen aanbrengen voor het dragen
van een hoofddoek (= het hoofddoek is helemaal niet belangrijk), maar
anderzijds verheft hij het dragen van dat zelfde hoofddoek tot een onduldbare,
uiterst zware inbreuk op de mensenrechten (= niets is belangrijker dan het hoofddoek).
Dat is de kern van zijn vergissing en aangezien al zijn argumenten uitsluitend
daarop gebouwd zijn, valt en staat zijn betoog met de juistheid van die zeer
betwistbare basisstelling. Hij heeft die dubbelzinnigheid niet uit zijn tekst
kunnen houden. Op verscheidene plaatsen spreekt hij zichzelf tegen. Een
voorbeeld: hij roept herhaaldelijk de moslims op om dit symbool, dat geen
historische grond heeft en dat voor hen dus secundair en zelfs onbelangrijk
moet zijn, vrijwillig op te geven, iets wat hen niet moeilijk kan vallen,
aangezien het niet tot de essentie van de godsdienst behoort. Maar hoe kan een
zo onbenullig symbool dan een zo verwoestende invloed hebben op onze
maatschappij dat het moet verboden worden, bij wet, nota bene? Een ander: op
een plaats noemt hij (terecht) de huidige vrede tussen vrijzinnigheid en
katholicisme en het moderne geseculariseerde Vlaanderen hard bevochten, op een
andere plaats is die evolutie zonder problemen verlopen (quodnon).
Waar de redenering faalt, zijn ook de
conclusies onbewezen en onaanvaardbaar.
Er is geen enkele goede reden waarom men
iemand waar dan ook zou kunnen verbieden om een hoofddoek te dragen. Het is onthutsend
dat Etienne Vermeersch zich met zijn uitdagend standpunt allicht ongewild aan
dezelfde extreemrechtse racistische zijde plaatst als de immer provocerende VB-kopman
Filip Dewinter, die onlangs in plenaire zitting eiste dat een jonge vrouw met
een hoofddoek van de tribune van het Vlaams Parlement zou verwijderd worden.
Gelukkig kreeg de onverbeterlijke Dewinter daar de wind van voren van de
voorzitter en van de andere partijen. Ik hoop dat er ook tegen dit idiote
standpunt van onze professor, hoe emeriet en erudiet ook, voldoende reactie
komt om hem tot wat meer ideologische terughoudendheid aan te zetten. Ik vrees evenwel
dat hij zich in zijn oude dag heeft laten verleiden tot een betreurenswaardig maar koppig extremisme
dat hem in andere tijden en andere dossiers zo bewonderenswaardig vreemd was, een
goede eigenschap die er overigens toe geleid heeft dat men daarin toen wel tot belangrijke
doorbraken is gekomen, iets wat wij van zijn huidige misplaatste inmenging in
dit debat zeker niet kunnen verwachten, noch mogen verhopen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
18-03-2010
Pentagon Papers
Gisterenavond was er laat op Canvas een uitstekende
reportage over de Pentagon Papers, de
topsecret documenten over de Vietnamoorlog die door Daniel Ellsberg
doorgespeeld werden aan de pers. Het was een boeiende en ontnuchterende
bezinning op hoe democratie in de praktijk werkt.
Wij stellen ons Amerika (soms) voor als the land of the free, zoals ze in hun
volkslied zingen, de grootste democratie ter wereld. Dat mag dan al zo zijn,
maar democratie is een relatief begrip, zoals alle abstracte begrippen
overigens. Wat in 1971 voor democratie doorging, zouden wij vandaag veeleer
vergelijken met wat toen Oost-Duitsland was, de zogenaamde Duitse Democratische
Republiek, de infame D.D.R. Het is niet omdat er verkiezingen gehouden worden,
of dat er een parlement is dat er ook echt een democratisch bestel heerst in
een land. Verkiezingen en parlementen waren er in alle communistische landen
ook al, zij het met voorspelbare uitslagen, zoals de lachwekkende monsterscores
van 99,9% bij de herverkiezing van zelfs de meest bloedige dictators.
Tijdens de Koude Oorlog maakte bijna elk
land ter wereld zich schuldig aan ontoelaatbare geheime praktijken. Men zag
overal vijanden, die met alle middelen, ook de meest verwerpelijke, moesten
bestreden worden. Dat was ongetwijfeld een gevolg van de Tweede Wereldoorlog,
toen de hele wereld opgedeeld was in vrienden en vijanden, allies en enemies. Daarin
is pas met de val van de communistische regimes achter het IJzeren Gordijn enige
verandering gekomen. Er zijn nu nog wel enkele schurkenstaten zoals
Noord-Korea, Iran en de Taliban, maar Obama zal niet meer over Rusland spreken
als the Evil Empire, het Rijk van het
Kwaad, zoals Reagan steevast deed.
Wat is een democratie dan wel?
Etymologisch is het woord afgeleid van het
Grieks, een samenstelling van dèmos, volk en kratos, macht. Het is dus een
politiek systeem waarbij de macht bij het volk ligt. Maar een rechtstreekse,
directe democratie bestaat in geen enkel land: het is niet denkbaar dat zelfs
in een klein land als het onze iedere burger dezelfde rol zou spelen in het
politieke bestel. Een parlement bestaat niet uit álle burgers, maar uit volksvertegenwoordigers.
We spreken dan van een parlementaire of representatieve democratie.
Die vertegenwoordigers worden na vrije
verkiezingen aangesteld en ze duiden in hun rangen mensen aan die bepaalde politieke
en maatschappelijke functies opnemen, telkens voor een bepaalde termijn.
Met vrije verkiezingen bedoelen we dat elke
burger zich kandidaat kan stellen, dat alle burgers gelijk zijn voor de wet,
dat er geen privileges meer zijn, zoals in het feodale stelsel of de absolute
monarchie. We bedoelen ook dat de mensen vrij zijn om een mening te hebben, om
ze te uiten, ook als ze niet overeenstemt met die van anderen of van het regime
dat aan de macht is.
Geldt in een democratie dan steeds de wil
van de meerderheid, heeft de meerderheid altijd gelijk? Dat is een van de
problemen binnen elk staatsbestel, ook binnen de democratie. Als mensen bijeen
zitten om een beslissing te nemen, is het een democratische regel dat de
meerderheid beslist. Maar dat betekent niet noodzakelijk dat het een
democratische beslissing is of zelfs dat ze op democratische wijze genomen is.
Een voorbeeld zal dat duidelijk maken.
Als een volksvergadering, met welke
overweldigende meerderheid dan ook, een maatregel zou goedkeuren die strijdig
is met democratische principes, bijvoorbeeld de afschaffing van de vrije
meningsuiting of de discriminatie van een bevolkingsgroep, dan is die
beslissing desgevallend wel op geldige wijze genomen, maar kan toch niet
democratisch genoemd worden.
Evenmin is een beslissing echt democratisch
wanneer ze wel in overeenstemming is met de democratische beginselen, maar
slechts door een minderheid wordt goedgekeurd. De twee elementen moeten dus
aanwezig zijn: meerderheidsbeslissing én in overeenstemming met de
democratische principes.
En dan nog is er vaak een probleem: de
meerderheid moet ook op een democratische manier tot stand gekomen zijn. Als
men bijvoorbeeld de leden van een volksvergadering, het parlement zeg maar,
onder druk zet, op welke manier dan ook (omkopen, bedreigen, voorliegen ) om
een bepaald resultaat te bereiken, dan hebben we wel een meerderheid, maar geen
democratische. Het is evident dat de communistische monsterscores niet het
resultaat waren van vrije verkiezingen of van democratisch samengestelde en oordelende
meerderheden.
Dat is dikwijls de moeilijkheid in onze
moderne democratieën, ook hier bij ons. Wij spreken van particratieën, waarbij
het de politieke partijen zijn die de werkelijke macht uitoefenen, niet de
individuele verkozenen des volks. Onze vrije verkiezingen gaan niet echt of
hoofdzakelijk tussen individuele burgers, maar tussen politieke partijen. Het
partijbestuur legt de lijst en de volgorde van de kandidaten voor de
verkiezingen vast, bepaalt de themas, de strategie, de prioriteiten, de
allianties Het is voor een individu vrijwel onmogelijk om zich als
onafhankelijke kandidaat voor te stellen, los van een partij, hoofdzakelijk
omdat hij of zij daartoe de middelen niet heeft. Die middelen komen van de
staat zelf of van bijdragen van andere burgers en daar geldt het mattheuseffect:
het water stroomt naar de zee.
In Vlaanderen spreken we van democratische
partijen en andere, om een onderscheid te maken tussen het Vlaams Blok/Belang
en alle andere. Die ene partij noemen we ondemocratisch en terecht: zij huldigt
principes die niet stroken met de elementaire democratie, vooral het principe
van de gelijkheid: het VB erkent immigranten en Moslims niet als evenwaardige
burgers. In Nederland heeft men een partij die gelijksoortige denkbeelden voorstaat.
Het is in principe mogelijk dat partijen,
of ze nu democratische principes huldigen of niet, democratisch samengesteld
zijn en intern op een democratische manier functioneren. Dat dit zowel bij de
ene als bij de anderen niet steeds het geval is, daar hoeven we geen
tekeningetje bij te maken. Het VB lijkt meer op een dictatuur, door de langdurige
concentratie van de macht bij slechts enkele personen en de weinig transparante
werking. Maar het is ook een dictatuur van de meerderheid, die ondemocratische
populistische ideeën voorstaat.
Men kan zich echter ook terecht vragen
stellen bij het democratisch gehalte van álle politieke partijen. Dat is bij de
Vlaamse Socialisten steeds het geval geweest en het is vandaag niet anders. Allerlei
incidenten en interne afrekeningen maken dat duidelijk, het woord democratisch
deficit is zelfs openlijk gevallen. Binnen de CD&V heerst eveneens nog
steeds een ijzeren partijdiscipline: het zijn de partijstandpunten die
verdedigd worden; het aantal keren dat de volksvertegenwoordigers in het parlement
hun geweten mochten volgen bij de stemming is op één vinger te tellen. De
uitslag van stemmingen in het parlement is voorspelbaar: meerderheid tegen
oppositie. Wisselmeerderheden zijn een taboe voor alle patijen, natuurlijk. In
de Verenigde Staten zijn er maar twee partijen en dat maakt het nog
bedenkelijker: het is ja of nee, er is geen plaats voor nuances.
Er zijn dus heel wat aspecten aan het
democratisch karakter van een politiek bestel en van een samenleving en het is
onwaarschijnlijk dat er ooit ergens een volmaakte democratie zou kunnen bestaan.
We moeten het dus doen met benaderingen van dit ideaal. Dat betekent dat we
voortdurend op onze hoede moeten zijn voor afwijkingen en inbreuken op de
democratische principes, op alle niveaus en in alle omstandigheden.
De mens is niet steeds lief voor zijn
medemens, homo homini lupus. De
geschiedenis van het mensdom is er een van onvoorstelbaar geweld, vroeger en
nu. Een van de vormen daarvan is de quasi onweerstaanbare neiging van mensen of
groepen om dwang uit te oefenen op anderen. Dat gebeurt onvermijdelijk met
wapens en wie de machtigste wapens heeft, heeft ook de grootste macht. Dat was
vroeger zo en het is vandaag niet anders. Het is duidelijk dat dit geen
democratisch principe is.
Daarom moeten wij ons steeds zonder
aarzelen en ondubbelzinnig verzetten tegen elk gewapend ingrijpen, ook als dat
zou ingegeven zijn door een terechte bezorgdheid voor de democratische principes.
Laten we enkele voorbeelden bekijken.
De oorlog in Vietnam was, dat bleek overduidelijk
uit de geschiedenis met de Pentagon
Papers, geen strijd voor de democratie, noch politiek gezien, noch in de aanwending
van de middelen; het was een onverdedigbare ingreep in een soeverein land, met
als enige bedoeling het vrijwaren van de ideologische, politieke en economische
macht van de V.S. in Indochina.
Hetzelfde moeten wij zeggen over de inval
in Irak. Zeker, ook het bewind van Sadam Hoessein was allesbehalve een
democratie, maar een gewapende inval door enkele landen, zonder mandaat van de
Verenigde Naties en veroordeeld door vele democratieën en alle communistische
en ex-communistische landen, is een ongeoorloofde inbreuk op alle internationale
rechtsprincipes. Het is een aanfluiting van de democratie en het is
onwaarschijnlijk dat men op die manier in een land een democratie kan herstellen
of stichten.
Wij moeten ook de eindeloze conflicten en
burgeroorlogen in centraal Afrika scherp veroordelen. Wij westerlingen dragen
een zwaar koloniaal verleden met ons mee en dat maakt het ons onmogelijk om op
een serene manier met onze vroegere kolonies om te gaan. Onder die
omstandigheden zijn militaire contacten met hen, van welke aard dan ook, steeds
totaal uit den boze. Als wij het regime in Kinsjasa of het leger van dat regime
rechtstreeks of indirect steunen, dan zijn wij mede verantwoordelijk voor de
misdaden tegen de mensheid die daar ontegensprekelijk begaan worden.
Het is een gruwelijke gedachte dat wij hier
in onze militaire scholen sinds jaren de hogere kaders opleiden van een leger dat
als een van de meest bloeddorstige ter wereld berucht is. Het is een
ijzingwekkende gedachte dat wij met onze subsidies een leger helpen in stand
houden dat zich voortdurend schuldig maakt aan vreselijke humanitaire aanslagen
op het eigen volk. Het is een surrealistische gedachte dat het Congolese leger hier
bij ons op onze nationale feestdag mee zou opstappen in het militair defilé en
dat onze jongens zouden opstappen in een parade in Kinsjasa ter gelegenheid
van de vijftigste verjaardag van de onafhankelijkheid van onze vroegere
kolonie. Welk detachement zouden we daarvoor selecteren? De paras die tijdens
de onlusten in 1960 mishandeld zijn en die op hun beurt ettelijke slachtoffers
gemaakt hebben onder de bevolking bij de bevrijding van Belgen? Of de
afdeling die tien nauwelijks bewapende strijdmakkers verloor in 1994?
Wat kan zelfs een ceremoniële Belgische
militaire aanwezigheid in Kongo anders oproepen bij een bevolking die jarenlang
door Belgische militairen is onderdrukt in de koloniale periode, dan een
diepgewortelde weerzin? Militaire hulp gebeurt onvermijdelijk steeds aan het
regime dat aan de macht is, niet aan de oppositie en in Kongo is het regime uitsluitend
gesteund op militaire macht. Er zijn verkiezingen geweest, maar wij weten dat
ze niet of nauwelijks democratisch waren en wij moeten vaststellen en durven erkennen
dat dergelijke verkiezingen geen garantie zijn voor een democratisch bewind of
voor een democratische maatschappij. Wij mogen ons niet verbergen, zoals de
Belgische regering doet, achter die verkiezingen. Wij moeten durven uitspreken
wat iedereen weet, namelijk dat er in Afrika wellicht geen enkel land is dat
ook maar enigszins het ideaal van de democratie benadert en dat Kongo in de rij
van die prille democratieën zeker niet op de eerste plaats staat.
Pieter De Crem, onze Crembo, flamboyant minister
van Oorlog, onvermoeibaar wereldreiziger, lakei van de Amerikaanse
oorlogsindustrie, christendemocraat en katholiek gelovige, is een gevaarlijke
idioot. Hij is dat vooral omdat hij zich daarvan niet eens bewust is. Hij is
overtuigd van zijn eigen gelijk, zoals ook Nixon dat was. Hij glorieert in zijn
rol als pseudomilitair aanvoerder, would-be veldmaarschalk, condottiere,Führer
van ons afgeslankt, jonger en daardoor nu zoveel performanter leger, een leger
dat zich op zijn instigatie ver moet houden van vredesmissies en zich
concentreren op zijn basistaken: vechten, tegenstanders doden, collateral dammage of niet. Onze F-16
toestellen bestoken in Afghanistan met de meest gesofisticeerde wapens een
zootje ongeregeld, de Taliban, religieuze vrijheidsstrijders bewapend met
gestolen AK-47s en ineen geknutselde bermbommen. Ook dit is een oorlog die we
niet alleen niet kunnen winnen, maar ook, zoals in Vietnam, een onverantwoorde
en ongeoorloofde inmenging in een land waar we niets te winnen hebben, maar
veel te verliezen.
Wij hebben niets geleerd uit Vietnam of uit
andere conflicten, niets.
Dat heeft ook Daniel Ellsberg zich
gerealiseerd. Toen hij de Pentagon Papers
verspreidde onder senatoren en volksvertegenwoordigers, gebeurde er absoluut
niets. Pas toen hij naar de pers trok en Nixon zich als een razende op deze
klokkenluider wierp, kwam er enige politieke reactie. Maar dat betekende nog niet
dat iedereen de 7000 bladzijden plots ging lezen; dat Nixon niet herverkozen
werd; dat men zich onmiddellijk uit Vietnam ging terugtrekken: dat heeft allemaal
nog jaren geduurd en Ellsberg is moeten blijven vechten, ook later onder meer tegen
de inval in Irak.
Het is goed dat we even blijven stilstaan
bij de gebeurtenissen van toen en bij mensen die de geschiedenis eigenhandig hebben
veranderd zoals Daniel Ellsberg. Als we zo iemand vergelijken met het onthutsend frivole militarisme van feldwebel
Pieter De Crem, dan stijgt het diepe rood van de plaatsvervangende schaamte ons
tot over de oren. Wat moeten we aanvangen met dergelijke gevaarlijke idioten?
In een democratisch bestel hebben daartoe verscheidene mogelijkheden. We kunnen
zelf de alarmbel laten rinkelen, zoals ik hier nu doe. We kunnen ook aan hem en
aan de partij waarvan hij een zo prominente vertegenwoordiger is, op de gepaste
manier denken bij de volgende verkiezingen. Of we kunnen weer het speldje gaan
dragen met het gebroken geweer, het symbool van dienstweigeraars en
tegenstanders van oorlog.
Oorlog is immers een misdaad tegen de
mensheid.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
17-03-2010
A rose is a rose is a rose...
Ontluikende rozen
Het was lente en de klare dag
herboren in de krokusrode morgen
verjoeg met aangenaam gevoel
de bijtende kou.
Voor het aanbreken van de dag
was het weer al te streng geweest
voorbode van de warmte van de dag.
Ik slenterde door de besproeide tuinen
over de haakse paden, begerig
naar het genot van het volle daglicht.
Hier hing de rijp gestold
aan de gebogen grashalmen
en prijkte op de kronen van de groenten,
daar speelden ovale druppels
op de brede koolblaren.
Hier vergenoegden zich bedauwde rozenperken
zoals men die vindt in Paestum
in de opkomst van een nieuwe dageraad.
Daar glansde her en der een parel
op de berijpte struiken die verdween
bij het eerste gloren van de dag.
Was het nu de dageraad
die uit de rozen zijn roze tint putte
of verleende het rijzende daglicht
hen die en zo hun kleur.
De dauw is eender en de kleur
de morgen maakt ze gelijk
want Venus is de ene Godin
van de Morgenster en de roos.
Wellicht is ook hun geur eender
maar de ene waait uiteen hoog in de lucht
terwijl dichterbij de andere heviger is.
De godin van Paphos
heersend over ster en bloem tezamen
verleent aan beide een zelfde purperen
pracht.
Toen brak het ogenblik aan
waarop de ontluikende bloemknoppen
zich ontplooiden in eendere blaadjes.
Hier is er een groen gedekt
met een nauwsluitende blarenhoed
daar toont een andere haar purperrood
met een aller-fijnst streepje.
Hier opent er een de verheven kroon
van haar fraaie obelisk en bevrijdt
de tip van haar purperen knop.
Een andere ontknoopt bovenaan
haar samengesnoerde kleed
reeds bedacht om zich te sieren
met zijn blaadjes.
Zonder aarzelen nu spreidt ze open
de glorie van haar glimlachende kelk
en laat de opeengepakte meeldraden zien
van haar purperen binnenste.
Een andere heeft nog maar net haar hoofd
in volle vurige gloed gekleurd
verbleekt nu verlaten
door haar verlepte blaadjes.
Ik verbaasde me over de snelle roof
en dit vluchtige seizoen
waarin rozen wijl ze ontluiken
al helemaal verwelken.
Zie hoe de rode manen van een purperen
bloem
afvallen terwijl ik spreek
en de aarde fonkelt donkerrood bedekt.
Al de levensvormen, al de nieuwgeboren
brengt één dag voort en vernietigt
dezelfde dag.
Betreurenswaardige Natuur
die de bloemen slechts kort genadig is.
Wat je aan geschenken voor onze ogen tovert
ontruk je ons meteen.
Zolang als één dag
zo lang is het leven van een roos.
In hun jeugd belaagt de oude dag hen al.
Wat de rode dageraad aanschouwde
bij het prille ontluiken
ziet hij bij zijn terugkeer
aan het einde van de dag
oud en afgeleefd.
Maar zo hoort het:
hoewel ze in weinige dagen ten onder gaat
verlengt de roos haar leven
en volgt zo zichzelf op.
Komaan dan meid
pluk de rozen
terwijl de bloem jong is
en jeugdig je kracht
denk eraan
dat je leven zo voorbij is.
Dit is mijn vertaling of omzetting als je
wil van een Latijns gedicht, De rosis
nascentibus. Ik kan je niet zeggen wie de auteur is, want men weet het
niet. Ooit is het toegeschreven aan niemand minder dan Vergilius zelf, maar dat
geloven de latinisten vandaag niet meer. Al te veel eergierige auteurs hoopten
door hun werk toe te schrijven aan de allergrootsten het prestige van hun
aanzien en gezag op hun eigen werk te doen afstralen. Een andere kandidaat was
Magnus Deci(m)us Ausonius, een laat-Romeins auteur die rond 393 in Bordeaux
stierf. Maar als je dit gedicht in zijn vrij omvangrijk en verscheiden werk
gaat zoeken, wacht je niets dan verwarring en teleurstelling.
Een onverdachte autoriteit als Lewis &
Short, toch niet de minste onder de wetenschappelijke Latijnse verklarende
woordenboeken, vermeld s.v. rosa dat
de band van die bloem met Venus te vinden is bij Ausonius: sacred to Venus: Idyllia 14; cf. id. ib. 6, 76 and 92. Maar wie op
zoek gaat naar de Idyllia of Edyllia van Ausonius komt van een kale reis thuis:
zij komen niet voor als titel in de lijst van zijn werken. We moeten dus
besluiten dat iemand op een bepaald ogenblik een verzameling of beter: een
selectie heeft gemaakt uit de gedichten van Ausonius en die afzonderlijk heeft
uitgegeven onder de titel Idyllia. Wanneer dat gebeurd is? Geen idee. Het kan
zowel in de Oudheid gebeurd zijn als in de Renaissance, dat geeft ons ongeveer
tien eeuwen om in te grasduinen.
Wie op zoek gaat Lieve lezer, zoals
Multatuli moet ik toegeven dat mijn verhaal eentonig is. Je zal het niet
geloven, maar ons gedicht over de ontluikende rozen staat niet in het werk van
Ausonius. Eén van de tekstuitgaven heeft het in een appendix, met de vermelding dat het gaat om een gedicht van
wellicht oudere datum, maar van een anonieme auteur, wellicht uit de vierde
eeuw (en dus niet van Vergilius, 70-19 voor onze tijdrekening). De
toeschrijving aan Ausonius zou pas gebeurd zijn door Aleander in een
tekstuitgave van 1511. Zou dat misschien onze Idyllia zijn?
Waarom ik me zo verbeten op deze tekst
geworpen heb, wil ik jullie graag verduidelijken.
Vooreerst beken ik gefascineerd te zijn
door de roos als symbool. Ik schreef daarover een tekst die ik zelf nog steeds als
een van mijn meest interessante beschouw. Ik nodig je uit om die nog eens na te
lezen, want in wat hierna volgt, verwijs ik vaak naar die eerdere tekst. Klik
dus even hier:
Voor ons is de roos het symbool van brandende
liefde; dat behoort tot onze cultuur. Als je iemand een of meer rode rozen
schenkt, dan is dat bijna steeds een duidelijke boodschap van liefde of diepe
genegenheid. Wij staan daar niet bij stil. Ik wel natuurlijk, ik wil nodig
weten hoe we daartoe gekomen zijn en wanneer. Allerlei instanties willen ons
laten geloven dat dit al zo was in de klassieke Oudheid. De roos was toen
inderdaad bekend en wijdverspreid, dat zal elke geschiedenis van die bloem je
duidelijk maken. Maar ik heb vergeefs gezocht naar een klassieke Griekse of
Latijnse tekst waarin dat onomwonden kan vastgesteld worden.
In mijn wanhoop deed ik zelfs een beroep op
mijn vriend Paul Claes, uitnemend latinist, literatuurkenner, vertaler, dichter
en romanschrijver. Hij bevestigde de gevestigde opvatting en verwees naar de AnthologiaPalatina, een verzameling van antieke teksten. Ik dus op zoek
daarin, maar, lieve lezers, eentonig is mijn verhaal
Onlangs deed ik nog maar eens een poging,
die me een hele dag van het PC-kastje naar de muur van mijn bibliotheek liet
hollen. Ik vertrok nogmaals van Lewis & Short, kwam dan weer bij Ausonius
en vond uiteindelijk het gedicht over het ontluiken van de rozen, klik hier als
je graag de Latijnse tekst eens leest:
Maar wat ben je met een tekst in het
Latijn? Ook voor mij is dat zo goed als Chinees, met dat verschil dat ik met de
hulp van een goed woordenboek na een dagje werk een omzetting in het Nederlands
kan aanbieden van dit Latijns gedicht (en niet van een Chinees). Ik weet niet
of er al Nederlandse vertalingen van bestaan, maar ik behoud me toch het
copyright voor van deze versie. Men mag ze raadplegen en aanwenden voor
persoonlijk gebruik en vermelden met mijn naam, dank u wel.
Hebben we nu een aanduiding dat de roos sacred to Venus is? Het lijkt er wel op:
sideris et floris nam domina una Venus (v.
14) en: communis Paphie dea sideris et
dea floris (v. 16), je herkent deze verzen wel in mijn vertaling. Merk op
dat vers 14 klopt met de eerste verwijzing in Lewis & Short; de tweede en
derde kan ik maar nakijken als ik ooit een exemplaar van de Idyllia vastkrijg. Maar
is dat een bewijs dat de roos reeds in de oudheid het symbool was van de
liefde? We weten dat dit gedicht niet van Vergilius is, dus is het geen bewijs voor
de klassieke periode; het is wellicht oud, maar hoe oud? De toeschrijving aan
Ausonius zou ons een bewijs leveren voor rond 390, wat al heel laat in de
Romeinse tijd is, maar wij weten dat die toeschrijving onterecht is Als we
zouden aannemen dat het Aleander was die het gedicht opdiepte uit ik weet niet
welke gedrukte bundel of duister manuscript, dan zitten we in 1511 en dat is de
Renaissance.
Ik besluit dan maar ten voorlopige titel dat
we nog steeds geen bewijs of zelfs maar een betrouwbare aanduiding hebben voor
een band tussen de roos en Afrodite of Venus in de klassieke oudheid en dat dit
verband dus uit een latere periode moet dateren, zoals ik stelde in mijn tekst
over de uitdrukking sub rosa.
Toevallig bracht Google me na talloze pogingen
nog eens op de prachtige en voortreffelijke website Theoi, klik hier voor een leerrijk bezoek: http://www.theoi.com/. Daar vond ik een
interessant lijstje van citaten die onze godin in verband (zouden) brengen met
onze roos.
Laten we ze even doornemen.
Het eerste is een fragment uit de Anacreontea, een onderdeel van de Anthologia Palatina, met gedichten die
ten onrechte toegeschreven zijn aan Anacreoon (570-488); ze dateren uit de
ruime periode die gaat van 100 voor onze tijdrekening tot de zesde eeuw. We
lezen in fragment 35 dat de zachte roos de adem is van de goden en de vreugde
van de stervelingen, de glorie van de Kharites (de Gratiën) en de vreugde van
de Erotes (of Amores, halfgoden in het gevolg van Afrodite/Venus) met hun rijke
guirlandes en van Afrodite; het is
een onderwerp voor poëzie en een gracieuze plant van de Muzen.
De roos wordt hier uitbundig geloofd, maar
slechts terloops, naast al de andere goden, halfgoden, muzen en de dichters aan
Afrodite toegeschreven. Erg overtuigend is dit niet. Als we er dan nog bij
bedenken dat het gaat om anonieme en vrij late Griekse teksten, die zelfs tot
de vroege Middeleeuwen kunnen behoren
Fragment 44 is nog vager voor een concrete
toewijzing aan Afrodite: er is zelfs geen rechtstreekse band, enkel via haar
zoon Eros/Amor.
Een volgend fragment (288), toegeschreven
aan Ibycus (zesde eeuw voor onze tijdrekening) zegt: Kypria (=Afrodite, de
godin van Cyprus) en Peitho met de zachte oogleden brachten jou op te midden
van de rozenbloesems. Tja
Dan komen we bij Pausanias, die leefde in
de tweede eeuw, de tijd van Marcus Aurelius. Hij maakte een Beschrijving van
Griekenland, wellicht op grond van eigen waarneming tijdens zijn reizen. In
boek 6, 24, 6-7 lezen we: Er is daar ook een heiligdom voor de Gratiën; de
beelden zijn van hout, de kleren verguld, de aangezichten, handen en voeten
zijn van wit marmer. Een van hen houdt een roos vast, die in het midden een
teerling en de derde een kleine mirtentak. De reden waarom ze deze dingen vasthouden
kunnen we hieruit raden. De roos en de mirte zijn aan Afrodite gewijd en
verbonden met het verhaal van Adonis, terwijl de Gratiën van alle goden het
meest verwant zijn met Afrodite (&c).
Is dit de smoking gun of beter de geurige roos die we zo wanhopig zoeken?
Wel Ten eerste kunnen we Pausanias niet echt een vroege auteur noemen en dus
niet representatief voor het oude Griekenland en wat Rome betreft niet voor de
Republiek, enkel voor het latere keizerrijk. Bovendien vindt hij het nodig om
uit te leggen dat de mirte en de roos aan Venus gewijd zijn, wat erop wijst dat
dit niet evident was of algemeen geweten. Vervolgens is het niet een beeld van Afrodite
dat de roos in de hand heeft, maar een van de Gratiën. Pausanias sleurt
Afrodite er met de lieflijke lokken bij, mag je wel zeggen. Want de verwijzing
naar Adonis klopt ook niet. Volgens het klassieke mythologisch verhaal
besprenkelde Afrodite het dode lichaam van Adonis met nectar en veranderde zo
elke druppel bloed in een nee, geen roos maar een anemoon!
Volgens een heel recente en weinig
betrouwbare tekst op het internet zouden de eerste rozen ontstaan zijn toen
Venus haar teen kwetste aan een doorn toen ze Adonis bijstond in zijn laatste
uren, maar wat daarvan de oorsprong zou zijn, behalve een rijke verbeelding van
een romantische herbariste, is me niet duidelijk.
Bij Apuleius, de auteur van het Satyricon, die leefde rond 150,vinden we in De Gouden Ezel, een
onderdeel van de Metamorfosen, een korte verwijzing naar een aantrekkelijke
plek waar, naast vele andere planten en bloemen, ook enkele schitterende rode
rozen stonden; die plek, zegt hij, doet hem denken dat het de woonplaats is
van Afrodite en de Gratiën (4.2). Ook hier is het veeleer een amalgaam van
verschillende elementen, waaronder weliswaar ook enkele rozen, dat naar
Afrodite verwijst; men kan hier bijgevolg evenmin spreken van een expliciete en
directe band tussen de bloem en de godin.
Dan belanden we bij Nonnus, een epische
dichter over wie we bijzonder weinig weten, zelfs niet in welke eeuw hij
precies leefde, wellicht de derde of vierde eeuw na het begin van onze
jaartelling. Hij schreef (naast een parafrase van het evangelie van Johannes!)
een epos over Dionysos en zegt daarin: de mirte, een kruid van de passie, dat
(Afrodite) evenzeer bemint als de roos en de anemoon. (32.10) Een late, meer
dan vage bron, een vrij algemene toewijzing van allerlei bloemen en planten aan
Venus. In een verder fragment zien we wel rozen, maar niemand betwist dat die
in de oudheid alom tegenwoordig waren om met hun geur de omgeving enigszins
draaglijk te maken voor beschaafde menselijke omgang; dat die ook bij
huwelijken gebruikt werden, betekent nog niet dat ze specifiek met Venus of de
liefde verbonden waren, ze kwamen immers bij álle gelegenheden aan bod.
Ten slotte is er nog een vage tekst over
een schilderij van Zeuxis, in de tempel van Afrodite in Athene, waarop een
heel jeugdige Eros afgebeeld staat, omringd door rozen in de Suda, een
Byzantijnse encyclopedie uit de tiende eeuw. Vage band met Afrodite zelf, heel
late bron.
Als dat alles is waarmee men voor de dag
kan komen, dan blijf ik, nog steeds voorlopig, op mijn standpunt dat de roos pas
in de Middeleeuwen het symbool is geworden van de liefde.
Ik vond nog een verwijzing naar Bonaventure
Des Périers, een Franse auteur die rond 1543 gestorven is in Lyon en die onder
de titel Des Roses een bijna
letterlijke vertaling schreef van ons gedicht (aangezien niemand anders het
als auteur opeist). Ik citeer een kort stukje, dat aandachtige lezers
moeiteloos zullen herkennen:
Pour
donc un peu recréer mes espritz
au
grand verger tout le long du pourpris
me
promenois par lherbe fresche et drue.
Là je
veis la rose épandue
et
sur les choulx ses rondelettes gouttes
courir,
couler, pour sentrebaiser toutes
&c.
Die tekst deed bij een Duitse Goethe-enthousiast
in 1894 een belletje rinkelen: hij herkende in de aanvang van Des Roses de eerste verzen van een vroeg
gedicht van Goethe: Zueignung (er is
ook een korter, later gedicht van hem met dezelfde titel):
Der
morgen kam; es scheuchten Seine Tritte
Den
leisen Schlaf, der mich gelind umfing.
Dass
ich, erwacht, aus meiner stillen Hütte
Den
Berg hinauf mit frischer Seele ging; &c.
Maar daarin is nergens sprake van rozen.
Ik wil jullie ook dit zeer bekende gedichtje
van Robert Herrick (1591-1674) niet onthouden, omdat het zo goed aansluit bij
ons thema en zowat helemaal gestolen is uit het anonieme De rosis nascentibus of, meer waarschijnlijk, Des Périers Des Roses.
To the Virgins, to Make Much of Time
Gather ye rosebuds while ye may,
Old Time is still a-flying:
And this same flower that smiles to-day
To-morrow will be dying.
The glorious lamp of heaven, the sun,
The higher he's a-getting,
The sooner will his race be run,
And nearer he's to setting.
That age is best which is the first,
When youth and blood are warmer;
But being spent, the worse, and worst
Times still succeed the former.
Then be not coy, but use your time,
And while ye may, go marry:
For having lost but once your prime,
You may for ever tarry.
Dit is mijn omzetting voor wie zelfs dit
simpele Engels te lastig is:
Aan de jonge meisjes, opdat ze hun tijd
goed zouden gebruiken
Verzamel de rozenknoppen zolang je kan
de oude tijd vliegt immer heen
dezelfde bloem die je vandaag toelacht
zal morgen sterven.
De glorieuze hemellamp, de zon
hoe hoger ze stijgt
hoe sneller zal haar loop voleindigd zijn
en hoe dichter bij het ondergaan.
Er is geen betere leeftijd dan de eerste
wanneer het bloed en de jeugd warmer zijn
maar wanneer ze afgelopen zijn, volgen
slechtere
en de slechtste tijd komt altijd na de
vorige.
Laat je dus niet pramen en gebruik je tijd
en zolang je nog kan, trouw dan
want eens je je jeugd verloren hebt
kan je wel eeuwig blijven dralen.
Het thema van het plukken van de rozen
herinnert onvermijdelijk aan Horatius Carpe
diem (Carmina, 11). De Latijnse
tekst vind je hier, samen met heel wat toelichting, in het Engels: http://www2.cnr.edu/home/sas/araia/horace1.11.html
Deze Nederlandse vertaling is van Anton Van
Wilderode, natuurlijk. Hij zal me vanuit de hemel wel geen copyrights
aanrekenen, ik haalde de tekst uit zijn Liederen uit mijn landhuis, en wel
het exemplaar dat hij speciaal voor mijn zoon Dirk dedicaceerde in 1988.
Zoek niet te weten (het is ongeoorloofd)
welk levenseinde de goden voorbeschikken
aan mij, aan jou, Leuconoë, lief gekje!
Probeer niet verder naar de calculaties
te gissen van Chaldeeuwse wichelaren!
Veel beter is het lijdzaam te aanvaarden
wat ons te beurt zal vallen. Om het even
of Jupiter je nog méér winters toestaat
of thans de lààtste geeft die de Thyrrhenum
tekeer doet gaan tegen de puimsteenriffen:
wees wijs, filtreer je wijn, doe liever
afstand
van iedere verwachting in de verte.
Het is immers kort dag. Terwijl we praten
ontvlucht de tijd ons treiterachtig.
Geniet ten volle van de dag van heden
en reken niet te zeer op die van morgen!
Vergeten we ondertussen ook het Sonnet voor
Hélène niet van Ronsard dat ik hier enkele dagen geleden vertaalde en dat
eindigde met:
Ik besluit met een opmerking over ons
gedicht. Misschien is het je bij eerste lezing van mijn vertaling niet
opgevallen, maar ik vind het niet alleen erg fris en modern aandoend, maar in
de beschrijving van de ontluikende rozen ook nogal overduidelijk erotisch of
is dat mijn oude-bokken-lusten-groene-blaadjes verbeelding? Klik hier om alles
te weten over deze uitdrukking: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=157
Dank dat je met mij deze lange wandeling
wou maken door de rozentuinen van de poëzie en de geschiedenis.
Karel
Categorie:poëzie Tags:poëzie
15-03-2010
Een goede verstaander...
Een goede verstaander heeft maar een half
woord nodig, of heeft aan een half woord genoeg.
Het is een gezegde in zowat alle talen,
denk ik, en van alle tijden.
Plautus gebruikte het al in Persa, een van zijn blijspelen, rond 200
voor onze tijdrekening, maar was toen waarschijnlijk niet de eerste, het was dan
al een staande uitdrukking, mogen we wel aannemen. Zijn precieze formulering
was: dictum sapienti sat est (Persa, 729) en de betekenis is meteen
duidelijk: wat je zegt is genoeg voor (deze) wijze, ik heb het begrepen. Ook
bij Terentius vinden we het terug (Phormio,
541), dat is ongeveer 50 jaar later dan Plautus.
Als we het gezegde in de praktijk brengen,
kunnen we de uitdrukking zelf gaan inkorten, een goede verstaander heeft namelijk
genoeg aan slechts een gedeelte ervan: sapientisat. Een alternatief is: sapientipauca, de goede verstaander heeft aan weinig (woorden, gegevens) genoeg.
Voor dictum vinden we soms ook verbum, 'woord' en dat leidt dan weer tot
de wel heel korte vorm verbsap, een tussenwerpsel om de aandacht van
de lezer te vestigen op een verborgen betekenis of op het belang van de
boodschap; als men verbsap ziet staan, weet men dat er iets
heel betekenisvols volgt. Naar verluidt zouden Haydn en Beethoven vaste gebruikers geweest zijn van onze uitdrukking.
Ook in het Nederlands gebruiken we een korte vorm: Een
goede verstaander
Een voorbeeld: Kim Clijsters was gestopt
met de competitie. Journalisten hadden gemerkt dat ze na de geboorte van haar
dochtertje opnieuw serieus was gaan trainen. Dan hadden ze in de krant kunnen
schrijven: Clijsters hervat training sapientisat! Helaas zou slechts een kleine
groep wijzen de uitdrukking begrepen hebben, Q.E.D.
In het Engels is de uitdrukking ook heel
oud. Ze komt al in 1577 voor, wellicht omdat men toen opnieuw kennismaakte met
de blijspelen uit de klassieke oudheid. A
word to the wise (is enough), say no more, enough said, enough: dit zijn
enkele vormen die ons gezegde in het Engels aanneemt. Of nog: a word is more to him that hath wisdom than
a sermon to a fool.
Het Frans blijft niet ten achter: à bon entendeur (un mot/demi-mot suffit).
Duits: (den)
Gelehrten ist gut predigen.
Spaans: alsabiouna sola palabra le basta; al entendido por señas (te vertalen als:
ik moet er geen tekeningetje bij maken?).