mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
27-03-2010
Bloedbeschuldigingen
Een van de argumenten die de katholieke
kerk nog steeds aanhaalt om haar prioriteit te bewijzen tegenover andere
kerken, zoals de protestantse, is haar apostoliciteit, dat wil zeggen het feit
dat zij in een ononderbroken traditie teruggaat op de apostelen zelf. Welke
intrinsieke waarde dit argument ook moge hebben of missen, het is een
gevaarlijke redenering. Het betekent immers dat de kerk haar hele traditie trots valideert, dat men de hele ononderbroken geschiedenis van de Roomse kerk zelfbewust met zich meedraagt.
Nu is zelfs bij de meest devote katholieken
enige gezonde kritiek niet afwezig op allerlei gebeurtenissen en toestanden uit
het rijke Roomse leven. Niet alle pausen waren waardige plaatsvervangers van
Christus op aarde, weten we nu wel. Maar er is veel, veel meer te vertellen
over die ononderbroken overlevering dat de katholieke kerk vandaag nog steeds
verzwijgt.
Zo is er een bevreemdende en gruwelijke traditie
die zich situeert in de Goede Week en die sinds de Middeleeuwen een hardnekkig leven
leidt.
In 1144 verdween in Norwich een jongen,
William genaamd, op de maandag van de Goede Week, toen de 20ste
maart. Zijn dode lichaam werd teruggevonden op de vooravond van Pasen. Kort
daarop verspreidde zich het gerucht dat hij vermoord was door de plaatselijke
Joden. Aanvankelijk hechtte men niet onmiddellijk geloof aan die beschuldiging,
tot men in kerkelijke middens wees op het feit dat de 20ste maart
voor de Joden de 14de dag was van de maand Nissan, het Joodse paasfeest.
Men verdacht de Joden ervan de knaap ritueel vermoord te hebben aan het kruis,
zoals Christus. Meteen begon de verering van de knaap als een martelaar en een
heilige, met als feestdag 26 maart.
Bloedbeschuldigingen als deze heeft de kerk
bewust verspreid en aangemoedigd. Vaak wanneer een onopgehelderde moord op
kinderen of jongeren zich voordeed, richtte men beschuldigingen van rituele
moord aan het adres van de Joden. Op 23 maart 1475 verdween een zekere Simon in
Trento op Witte Donderdag; zijn verminkte lichaam vond men terug op Pasen. Het
bisdom heeft hem officieel vereerd als een heilige tot in 1963.
Het was niet eens nodig dat de feiten zich
afspeelden tijdens de Goede Week. Anderl Oxner uit Rinn in Tirol was zogezegd
vermoord door de Joden in 1462; in feite was zijn oom de dader. Desondanks
kreeg hij in 1671 een kerk die aan hem gewijd was en een feestdag op 12 juli.
Vandaag is de kerk toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw-Boodschap (feest op 2 juli),
zijn gebeente heeft men pas in 1985 stiekem verwijderd van onder het
hoogaltaar.
Voor de moord op Little Sir Hugh van Lincoln in 1255 zijn achttien Joden opgehangen;
een grafplaat met de valse beschuldigingen was te zien in de kathedraal van
Lincoln tot in 1959.
Het verhaal van de rituele kindermoord door
de Joden was wijd verspreid in de katholieke kerk gedurende haar hele
geschiedenis. In het Spanje van Franco heeft men de kindermoord door de Joden herhaaldelijk
als een historisch feit voorgesteld in burgerlijke en kerkelijke geschriften.
Op geen enkel moment is er vanuit de
katholieke kerk een officiële rechtzetting gekomen, of een verontschuldiging
voor de racistische hetze, of een schuldbekentenis voor de moord op onschuldige
Joden. Het is een van die horrorverhalen uit de apostolische traditie, die de
kerk bewust met zich meedraagt, naast zoveel andere, schaamteloos,
schouderophalend. De katholieke kerk staat boven alle verdenking, alle schuld,
alle vervolging ook.
Dat is nog steeds haar standpunt, ook in de
huidige felle mediadiscussies over het seksueel misbruik door priesters van
kinderen. Men is hoogstens bereid enkele individuele verantwoordelijken intern te
berispen, zoals de Ierse bisschoppen die jarenlang zaken in de doofpot
stopten die door iedereen geweten waren. Wat in Ierland is gebeurd, is overal
ter wereld gebeurd in de katholieke kerk, credeRobertoexperto.
Dat de kerk als instelling enige
verantwoordelijkheid zou dragen, dat is voor haar gewoon ondenkbaar.
Het is echter totaal onvoldoende dat
sommige gezagsdragers nu na al die jaren onder druk van de media eindelijk publiekelijk
hun lamlendig en weinig overtuigend leedwezen betuigen over wat er gebeurd is
(en nog steeds gebeurt!), niet voor de slachtoffers, niet voor de daders.
Wij weten niet alles wat zich in de kerk
heeft afgespeeld in tweeduizend jaar. De meeste gelovigen weten er zo goed als
niets van en willen er ook niets van weten.
Wanneer slechts één op duizend van de
vreselijke beschuldigingen zouden kloppen waarvoor er overvloedige bewijzen
zijn, dan zou dat nog meer dan voldoende moeten zijn voor elke eerlijke
gelovige én priester om zich voorgoed met diepe afschuw en schaamte af te keren
van de kerk als instituut en van het overgrote deel van zijn bedienaars.
Op het graf van Sir Christopher Wren, de
architect van (onder meer) Saint-PaulsCathedral, in die kathedraal, staat gebeiteld: Lector, si monumentum requiris, circumspice! Vertaald: gij die dit
leest, als je naar een monument zoekt, kijk dan om je heen.
Lieve lezers, als
je een monument zoekt voor de liefdeloosheid van de kerk, kijk om je heen
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
25-03-2010
rond de Kreutzersonate
Als het goed is, dan zeggen we het ook.
Gisteren zijn we naar een concert geweest
en dat was lang geleden. We moesten er niet eens ver voor lopen: in onze eigen
gemeente, Rotselaar, waarvan Werchter een deelgemeente is. Sinds enige tijd
hebben we in de gerestaureerde vroegere brouwerij Mena een cultuurcentrum en
daar vond de voorstelling plaats.
Dit was het programma:
Strijkkwartet nr. 1 in g opus 8 van Prosper Van
Eechaute
een monoloog van Luc De Smet naar Tolstoj.
Strijkkwartet nr. 1 Kreutzersonata van
Leo Janáček
Strijkkwartet Prosperus ontleent zijn naam
aan Prosper van Eechaute (1904-1964). Rond deze vrijwel onbekende Belgische
componist organiseerde het Conservatorium van Brussel ooit een huldeconcert,
waarop het Prosperus kwartet debuteerde met de uitvoering van het
impressionistische Strijkkwartet nr.1 opus 8 à la mémoire de Maurice Ravel. Dit concert was voor Prosperus het
begin van een jarenlange samenwerking met uitvoeringen van diverse werken uit
het grote kwartetrepertoire (Dvořak, Schumann, Sjostakovitsj, Debussy, ...)
naast creaties van hedendaags talent.
Naast het kwartet van Van Eechaute brachten
zij het sterk aansprekende eerste kwartet van Leo Janáček. De Tsjechische
componist baseerde dit werk op een kortverhaal van de Russische schrijver Leonid
Tolstoj, 'de Kreutzersonate', een verwijzing naar dit werk voor viool en piano
van Beethoven. Dit aangrijpende verhaal over liefde, overspel en moord werd
meeslepend verteld door acteur Luc De Smet. De muziek van Janáček sloot daarbij
inderdaad perfect aan.
Luc De Smet studeerde Letteren en
Wijsbegeerte aan de K.U. Leuven en toneel aan de École Internationale de
Théâtre Jacques Lecoq in Parijs. Hij speelde en regisseerde voor gezelschappen
in België, Nederland en Frankrijk en schreef scenario's voor film en televisie.
Als pedagoog werkte hij aan diverse kunsthogescholen en universiteiten in
Europa en de VS. Sinds 1986 leidt hij in Brussel zijn eigen internationale
toneelschool De Kleine Academie.
Prosperus is samengesteld uit Eric Robberecht
en Sophie Demoulin op viool, Tine Janssens op altviool en Stijn Kuppens op
cello.
We waren met ongeveer vijfenzeventig aandachtige
luisteraars. Waarschijnlijk had niemand ooit iets over, laat staan van Prosper
Van Eechaute gehoord. Ik vroeg me stilletjes af of dat ook zo was voor Janàček
(1854-1928). Ik hou al sinds heel lang erg veel van zijn zeer herkenbare en
nooit vervelende muziek. Zijn overweldigende, spetterende Sinfonietta (1926) verbaast me keer op keer, vooral in de
schitterende uitvoering met Václav Neumann en het Tsjechisch Filharmonisch
Orkest. Ook zijn tweede strijkkwartet,
Intieme brieven (1928) is heel sterk. De titel, zeer ongebruikelijk door de
componist zelf toegevoegd, verwijst naar de passionele briefwisseling (meer dan
700 brieven) die hij van 1917 had met een gehuwde vrouw die 38 jaar jonger was
dan hijzelf. Misschien speelde bij de keuze van die titel ook de herinnering
mee aan de benaming van het tweede en laatste (volledige) strijkkwartet van
Sibelius: VocesIntimae, opus 56(1909).
Onvermijdelijk vergelijk je bij een live
uitvoering de klank met die van je stereoset thuis. Het valt me altijd op hoe
zacht, omfloerst en ruisend de strijkers klinken in het echt. Het is vrijwel
onmogelijk om dat zelfde geluid uit je luidsprekers te toveren. Toch zal je me
niet horen zeggen dat een live uitvoering beter is, nee: gewoon anders. Ik
luister nu al ongeveer vijftig jaar dagelijks vele uren naar muziek uit
luidsprekers. Ik ben dat zo gewoon, dat ik de meeste muziek enkel op die manier
ken en er ook op die manier van houd, ik ben geconditioneerd door die
luistergewoonte. Voor mij klinken instrumenten zoals ze uit mijn (B&W) luidsprekers komen. Live muziek is voor mij zoals voor de meeste stervelingen de
hoge uitzondering en het is telkens even wennen. Zo vond ik gisteren de eerste
viool bijvoorbeeld veel te iel klinken, ze werd overstemd door de veel krachtiger
altviool en de prominente cello. Bij een opname op CD werkt men zoiets
elektronisch bij tot men een goede balans heeft.
Wij waren best tevreden over ons avondje
uit. Toen we na afloop naar de auto wandelden, merkten we dat er rond de
bochelmaan een tweede, heel groot donker aureool was, een intrigerend
verschijnsel dat we nog nooit gezien hadden.
Categorie:muziek Tags:muziek
24-03-2010
de eenzaamheid van de lange-afstandsloper
Deze morgen heb ik me weer eens geërgerd
aan een van de luidruchtige jonge presentators van Klara; we zullen maar geen namen
noemen. Waar vroeger die functie steeds bescheiden en sober was en men zich hoofdzakelijk
beperkte tot een stijlvolle aan- en afkondiging, meent men nu, in deze lossere informele
tijden, daar allerlei persoonlijk commentaar te moeten aan toevoegen, ex
tempore nog wel, dat wil zeggen voor de vuist weg, de ingevingen van het moment
volgend. Die drukdoenerij lijkt dan wel heel spontaan, maar het houdt vele
risicos in.
Vooreerst ben je volledig afhankelijk van
de kwaliteiten of het gebrek daaraan van de presentator. Niet iedereen is even
bekwaam, begaafd en toegewijd en het ad libitum live commentaar leveren is niet
iedereen gegeven. Je hoort mensen dus ook stotteren en naar hun woorden zoeken
en zich af en toe ook fenomenaal vergissen. Bart Stouten had het vorige zondag heel even over
de aria La donna è mobile, die
volgens hem uit Verdis opera Otello
komt. Dat is zo ongeveer hetzelfde als zeggen dat To be or not to be uit Romeo
and Juliet komt. Gelukkig herpakte hij zich snel bij het afkondigen van de
aria uit Rigoletto, evenwel zonder zich te verontschuldigen voor zijn faux pas.
Men kan niet alles weten, natuurlijk en het
grootste gedeelte van wat we zogezegd weten, omdat we er al eens iets over
gehoord, gelezen of gezien hebben, is niet noodzakelijk ook parate kennis, was
dat maar zo Het zou dus goed zijn dat radio- en TV-mensen zich terdege zouden voorbereiden
voor live interviews en andere praatprogrammas en dat ze zich ook enigszins
terughoudend, voorzichtig zouden opstellen, om geen dwaasheden te vertellen.
Maar in een tijd waarin alles vlot moet zijn, de hele dag door, is dat
natuurlijk niet mogelijk en dat is eraan te zien en te horen.
Een andere opvallende nieuwe trend betreft
de programmering: we horen voortdurend dezelfde muziek. Enerzijds kiest men
veilig, namelijk de kaskrakers en het overbekende repertoire, anderzijds speelt
men de CDs die men toegestopt krijgt van de platenfirmas en die brengen
hoofdzakelijk muziek uit waarvan ze zeker zijn dat ze zal verkopen. Bovendien
krijg je die CDs ook op de verschillende zenders te horen in dezelfde periode,
soms zelfs op dezelfde dag De radiozenders als reclamestations voor de
platenfirmas.
We kunnen die nieuwe ontwikkelingen betreuren
en dat doe ik af en toe hartsgrondig. Maar we kunnen er helaas niet veel aan
veranderen. Ik heb ooit op de website van de VRT een reactie geschreven over
een execrabele reportage over de Last
night of the Proms, nee niet ons afkooksel maar het Britse origineel. Ik
kreeg daarop een verontwaardigde reactie van de betrokken beginnende reporter (dezelfde
die deze morgen Daniel Daniels 'een jong aankomend contratenor van de nieuwe
lichting' noemde, terwijl de man in 1966 geboren is en al sinds 1992
professioneel zingt, en ons vervolgens uitnodigde voor het nieuws van acht
uur om negen uur). Het helpt dus niet om te reageren.
Dus moeten we berusten. Dat betekent afhaken
en dat heb ik voor Klaras praatprogrammas dan ook node gedaan. Ik luister
daar nog enkel naar concerten zonder commentaar. Ik verneem van enkele
correspondenten dat zij tot dezelfde conclusie gekomen zijn. We schakelen over naar andere
zenders, maar daar is het probleem vaak hetzelfde. We kunnen nog altijd een
zender opzoeken die continu muziek geeft zonder commentaar, zoals Klara
Continuo. Maar daar hebben ze de slechte gewoonte om vrijwel nooit een
muziekstuk in zijn totaliteit te laten horen, behalve als het om korte
stukken gaat. Je krijgt dus één beweging uit een symfonie, dan één lied, dan
drie onderdelen uit een suite van zes enzovoort. Dat is misschien goed als
muzak of muzikaal behang, maar een horreur voor een muziekliefhebber.
Moeten we dan, met het enorme aanbod dat er
is, toch nog onze eigen CDs opzetten? Ik doe het in alle geval meer en meer.
Het is echter niet alleen het muziekaanbod
dat me op stang jaagt. Wat we op TV te zien krijgen is niet beter, in
tegendeel. Idem voor de (Nederlandse) literatuur, voor kranten en
tijdschriften, voor opera en theater, beeldende kunst Zeldzaam zijn de
gelegenheden waarbij ik me in mijn sas voel bij het aanbod. En als er dan al
eens iets is, zoals een grote tentoonstelling over El Greco, dan lokt die
zoveel volk dat ik me wijselijk aan de drukte onttrek.
Het zal wel de kribbige oude dag zijn... Want ik
verneem dat Klara nu meer luisteraars trekt dan voorheen, dat er meer jonge
mensen luisteren. Dat is prachtig, natuurlijk, maar moet alles dan uitsluitend
op dat nieuwe jonge publiek afgestemd worden? Zijn wij oudere mensen dan van
geen tel meer? Zijn wij geen luisteraars, geen klanten, geen doelgroep, geen publiek, geen
mensen?
Ik ontleen aan de jood Shylock deze bittere
woorden: If you prick us, do we not
bleed? If you tickle us, do we not laugh? If you poison us, do we not die? And
if you wrong us, shall we not revenge? If we are like you in the rest, we shall
resemble you in that. (Shakespeare, The
Merchant of Venice).
Wij hebben heel ons leven gewerkt en
belastingen betaald en nu genieten we van ons pensioen. We zijn met steeds meer
en we hebben geld, want we behoren tot een generatie die geleerd heeft dat
je geen onnodige uitgaven moet doen, dat je moet sparen voor je oude dag. We
zijn gezonder en leven langer, maar we leven steeds meer in een wereld die aan
ons voorbijgaat, die met ons maar weinig rekening houdt.
Men dwingt ons om af te haken, men sluit
ons uit. Hoeveel senioren zitten niet te kijken naar TV-programmas die
bestemd zijn voor kleuters, kinderen, pubers, jonge volwassenen, dertigers,
tweeverdieners, ja voor alle leeftijdsgroepen behalve de hunne?
Oud worden is eenzaam zijn. Dat denk ik
vaak bij het beluisteren van een van Gustav Mahlers aangrijpende Ruckertlieder: Ich bin der Welt abhanden
gekommen.
Ik heb geen weet van een vroegere
Nederlandse vertaling van dit jeugdwerk. Mijn vertaling is beschermd door de auteurswet van 1994
en mag dus enkel met mijn toestemming gebruikt worden; een simpel mailtje
volstaat evenwel.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
22-03-2010
Locus iste, Anton Bruckner
Anton Bruckner (1824-1896) is niet eenieders
lievelingscomponist. Ik heb ooit, lang geleden, zelfs mijn abonnement op het
muziekmaandblad Luister opgezegd omdat er in elke aflevering een ellenlange en
voor mij onverteerbare musicologische bijdrage stond over de componist en zijn werk. Nadien
heb ik zijn muziek beter leren kennen en appreciëren, maar hoewel ik sinds
jaren zijn negen symfonieën op CD in huis heb, gebeurt het me niet vaak dat ik
zelf het initiatief neem om naar zijn muziek te luisteren, ik beperk me tot wat
radio en TV van hem aanbieden en dat is overigens niet echt weinig.
Ongetwijfeld is zijn meest gekende werk het
prachtige miniatuurtje Locus iste
voor a capella of onbegeleid koor. Hij schreef het als een gelegenheidsstukje
bij de inwijding van de votiefkapel in de kathedraal van Linz op 11 augustus
1869. Men noemt het soms een motet, maar liturgisch gezien is de tekst die van
het graduale, een gebed, al dan niet gezongen, tussen de eerste en de tweede
lezing, dus tussen epistel en evangelie. Het staat in de mis die voorgeschreven
is voor kerkwijdingen.
Dit is de Latijnse tekst:
Locus
iste a Deo factus est,
inaestimabile
sacramentum;
irreprehensibilis
est.
Vrij vertaald: Deze plek is door God
gemaakt, een onschatbaar sacrament; ze is onberispelijk.
Voorwaar geen staaltje van grote liturgische
diepgang of religieuze inspiratie, zou je zeggen. Het is wellicht door een
devote monnik of vicaris snel neergepend toen er bij de mis voor kerkwijdingen ook nog gauw enkele passende tussenteksten moesten gevonden worden. De band met
de Bijbel is niet evident, maar dit is waarschijnlijk de tekst die men in
gedachten had:
Genesis 28,10-22
Jakobs droom in Betel
10
Jakob verliet dus Berseba en ging op weg naar Charan. 11 Op zijn tocht kwam hij
bij een plaats waar hij bleef overnachten omdat de zon al was ondergegaan. Hij
pakte een van de stenen die daar lagen, legde die onder zijn hoofd en ging op
die plaats liggen slapen. 12 Toen kreeg hij een droom. Hij zag een ladder die
op de aarde stond en helemaal tot de hemel reikte, en daarlangs zag hij Gods
engelen omhoog gaan en afdalen. 13 Ook zag hij de HEER bij zich staan, die zei:
Ik ben de HEER, de God van je voorvader Abraham en de God van Isaak. Het land
waarop je nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven. 14 Je zult
zo veel nakomelingen krijgen als er stof op de aarde is; je gebied zal zich
uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden. Alle
volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jij en je nakomelingen.
15 Ikzelf sta je terzijde, ik zal je overal beschermen, waar je ook heen gaat,
en ik zal je naar dit land terugbrengen; ik zal je niet alleen laten tot ik
gedaan heb wat ik je heb beloofd.
16
Toen werd Jakob wakker. Dit is zeker,
zei hij, op deze plaats is de HEER aanwezig. Dat besefte ik niet. 17 Eerbied
vervulde hem. Wat een ontzagwekkende plaats is dit, zei hij, dit is niets
anders dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn! 18 De
volgende morgen vroeg zette Jakob de steen die hij als hoofdsteun had gebruikt
rechtop, en wijdde hem door er olie over uit te gieten. 19 Hij gaf die plaats
de naam Betel; vroeger heette het daar Luz. 20 Daarna legde hij een gelofte af:
Als God mij terzijde staat en mij op deze reis beschermt, als hij mij brood te
eten geeft en kleren aan mijn lichaam, 21 en als ik veilig terugkom bij mijn
verwanten, dan zal de HEER mijn God zijn. 22 Deze steen die ik gewijd heb, zal
dan een huis van God worden en ik beloof dat ik u dan een tiende deel zal
afstaan van alles wat u mij geeft.
Het graduale is (misschien) zo genoemd
omdat het gezongen werd op de trappen (gradus)
van het altaar, of omdat ondertussen het missaal van de rechterkant van het
altaar naar de linkerkant werd gedragen. Het behoort tot het proprium of het
eigene van de mis van de dag. Mocht je het vergeten zijn (of nooit geweten
hebben), dit zijn de delen van de katholieke mis:
Ordinarium
Missae: Kyrie Gloria Credo Sanctus Agnus Dei Ite missa est;
Zeker bij feestelijke misvieringen werden
ook de teksten van het proprium gezongen en dat is de gelegenheid die Bruckner
heeft aangegrepen om dit kleine meesterwerk te componeren.
Als je even googelt, krijg je een ruim
aanbod van goede uitvoeringen, ook op Youtube en ik raad je aan om dat eens te
doen, zeker als je het werkje niet kent, het duurt maar enkele minuten. De kans
is echter groot dat je het al verscheidene keren gehoord hebt, want het is een erg
geliefd repertoirestuk voor koren.
Categorie:muziek Tags:muziek
21-03-2010
Etienne Vermeersch en Filip Dewinter in het hoofddoekendebat
Emeritus professor Etienne Vermeersch heeft
de kat de bel aangebonden: hij heeft zich in een veertig bladzijden tellend
essay uitgesproken voor een wettelijk verbod op het dragen van een hoofddoek
voor leerlingen (op school) en voor ambtenaren (bij de uitoefening van hun
ambt). Toen ik dat vernam, heb ik stomverbaasd opgekeken.
Het is immers meer dan verrassend dat een
overtuigd vrijzinnige het nodig vindt om in deze discussie een standpunt in te
nemen ten gunste van een wettelijke beperking van de persoonlijke vrijheid. Zelfs
indien men daarvoor overtuigende argumenten zou kunnen aanhalen, wat Vermeersch
naar mijn aanvoelen op overtuigende wijze niet gedaan heeft, dan nog getuigt
het van een merkwaardig agressieve opvatting over de rol van de politiek in de
maatschappij, een opvatting die hij dan overigens deelt met zijn tegenstanders,
de voorstanders van de afschaffing van de scheiding van kerk en staat. Waar de
islam hoofddoeken oplegt (op basis van de koran, de sharia of wat dan ook),
wil Vermeersch die verbieden (in bepaalde omstandigheden) op basis van
bestaande of nog te stemmen wetten.
Professor Vermeersch meent dat men op zijn
tekst enkel mag reageren met een even lange tekst. Ik zal het wel laten, lieve
lezers, om elke gedachte, elk citaat, elke commentaar, elke conclusie van zijn
tekst te analyseren en van mijn bedenkingen te voorzien. Ik beperk me tot wat
ik als zijn belangrijkste beoordelingsfout beschouw.
Op grond van zijn jarenlange studie van de
Islam meent de professor te mogen stellen dat het dragen van een hoofddoek zonder
meer een bewijs is van een integristische, fundamentalistische, expansionistische,
extremistische en zelfs terroristische islamitisch-godsdienstige levenshouding.
Vertrekkend van die stelling, bouwt hij zijn betoog op, vaak tot in het
absurde. Maar wat indien zijn grondstelling niet klopt?
Je hoeft voorwaar geen groot filosoof te
zijn om in te zien dat wellicht slechts een zeer klein percentage van al de
jonge vrouwen die een hoofddoek dragen ook een fundamentalistische moslima is.
Je kan er zelfs donder op zeggen dat zij over hun godsdienst net zo weinig
weten als gedoopte christenen over de hunne en dat het weinige dat ze erover
weten in beide gevallen nauwelijks strookt met de teksten van de heilige boeken
of de officiële leer van hun kerk.
Jonge moslimas dragen een hoofddoek om
allerlei redenen. Het is een intellectuele vergissing om precies daarin en
daarin alleen de oorzaak te zoeken van alle conflicten tussen bevolkingsgroepen
in onze maatschappij; het is dan ook overdreven, ongepast en zelfs onnozel om
daarvan een breekpunt te maken; nochtans is dat precies wat Vermeersch doet.
Het is spijtig dat een vooraanstaand
vrijzinnige zich aan dergelijke simplistische en eenzijdige journalistiek bezondigt
en dat bovendien doet onder het mom van een wetenschappelijk onderbouwd betoog
en vanuit een verlicht respect voor de vrijheid van godsdienst, geweten en vrije
meningsuiting.
Enerzijds breekt hij alle mogelijke en
onmogelijke argumenten af die de Islam zou kunnen aanbrengen voor het dragen
van een hoofddoek (= het hoofddoek is helemaal niet belangrijk), maar
anderzijds verheft hij het dragen van dat zelfde hoofddoek tot een onduldbare,
uiterst zware inbreuk op de mensenrechten (= niets is belangrijker dan het hoofddoek).
Dat is de kern van zijn vergissing en aangezien al zijn argumenten uitsluitend
daarop gebouwd zijn, valt en staat zijn betoog met de juistheid van die zeer
betwistbare basisstelling. Hij heeft die dubbelzinnigheid niet uit zijn tekst
kunnen houden. Op verscheidene plaatsen spreekt hij zichzelf tegen. Een
voorbeeld: hij roept herhaaldelijk de moslims op om dit symbool, dat geen
historische grond heeft en dat voor hen dus secundair en zelfs onbelangrijk
moet zijn, vrijwillig op te geven, iets wat hen niet moeilijk kan vallen,
aangezien het niet tot de essentie van de godsdienst behoort. Maar hoe kan een
zo onbenullig symbool dan een zo verwoestende invloed hebben op onze
maatschappij dat het moet verboden worden, bij wet, nota bene? Een ander: op
een plaats noemt hij (terecht) de huidige vrede tussen vrijzinnigheid en
katholicisme en het moderne geseculariseerde Vlaanderen hard bevochten, op een
andere plaats is die evolutie zonder problemen verlopen (quodnon).
Waar de redenering faalt, zijn ook de
conclusies onbewezen en onaanvaardbaar.
Er is geen enkele goede reden waarom men
iemand waar dan ook zou kunnen verbieden om een hoofddoek te dragen. Het is onthutsend
dat Etienne Vermeersch zich met zijn uitdagend standpunt allicht ongewild aan
dezelfde extreemrechtse racistische zijde plaatst als de immer provocerende VB-kopman
Filip Dewinter, die onlangs in plenaire zitting eiste dat een jonge vrouw met
een hoofddoek van de tribune van het Vlaams Parlement zou verwijderd worden.
Gelukkig kreeg de onverbeterlijke Dewinter daar de wind van voren van de
voorzitter en van de andere partijen. Ik hoop dat er ook tegen dit idiote
standpunt van onze professor, hoe emeriet en erudiet ook, voldoende reactie
komt om hem tot wat meer ideologische terughoudendheid aan te zetten. Ik vrees evenwel
dat hij zich in zijn oude dag heeft laten verleiden tot een betreurenswaardig maar koppig extremisme
dat hem in andere tijden en andere dossiers zo bewonderenswaardig vreemd was, een
goede eigenschap die er overigens toe geleid heeft dat men daarin toen wel tot belangrijke
doorbraken is gekomen, iets wat wij van zijn huidige misplaatste inmenging in
dit debat zeker niet kunnen verwachten, noch mogen verhopen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
18-03-2010
Pentagon Papers
Gisterenavond was er laat op Canvas een uitstekende
reportage over de Pentagon Papers, de
topsecret documenten over de Vietnamoorlog die door Daniel Ellsberg
doorgespeeld werden aan de pers. Het was een boeiende en ontnuchterende
bezinning op hoe democratie in de praktijk werkt.
Wij stellen ons Amerika (soms) voor als the land of the free, zoals ze in hun
volkslied zingen, de grootste democratie ter wereld. Dat mag dan al zo zijn,
maar democratie is een relatief begrip, zoals alle abstracte begrippen
overigens. Wat in 1971 voor democratie doorging, zouden wij vandaag veeleer
vergelijken met wat toen Oost-Duitsland was, de zogenaamde Duitse Democratische
Republiek, de infame D.D.R. Het is niet omdat er verkiezingen gehouden worden,
of dat er een parlement is dat er ook echt een democratisch bestel heerst in
een land. Verkiezingen en parlementen waren er in alle communistische landen
ook al, zij het met voorspelbare uitslagen, zoals de lachwekkende monsterscores
van 99,9% bij de herverkiezing van zelfs de meest bloedige dictators.
Tijdens de Koude Oorlog maakte bijna elk
land ter wereld zich schuldig aan ontoelaatbare geheime praktijken. Men zag
overal vijanden, die met alle middelen, ook de meest verwerpelijke, moesten
bestreden worden. Dat was ongetwijfeld een gevolg van de Tweede Wereldoorlog,
toen de hele wereld opgedeeld was in vrienden en vijanden, allies en enemies. Daarin
is pas met de val van de communistische regimes achter het IJzeren Gordijn enige
verandering gekomen. Er zijn nu nog wel enkele schurkenstaten zoals
Noord-Korea, Iran en de Taliban, maar Obama zal niet meer over Rusland spreken
als the Evil Empire, het Rijk van het
Kwaad, zoals Reagan steevast deed.
Wat is een democratie dan wel?
Etymologisch is het woord afgeleid van het
Grieks, een samenstelling van dèmos, volk en kratos, macht. Het is dus een
politiek systeem waarbij de macht bij het volk ligt. Maar een rechtstreekse,
directe democratie bestaat in geen enkel land: het is niet denkbaar dat zelfs
in een klein land als het onze iedere burger dezelfde rol zou spelen in het
politieke bestel. Een parlement bestaat niet uit álle burgers, maar uit volksvertegenwoordigers.
We spreken dan van een parlementaire of representatieve democratie.
Die vertegenwoordigers worden na vrije
verkiezingen aangesteld en ze duiden in hun rangen mensen aan die bepaalde politieke
en maatschappelijke functies opnemen, telkens voor een bepaalde termijn.
Met vrije verkiezingen bedoelen we dat elke
burger zich kandidaat kan stellen, dat alle burgers gelijk zijn voor de wet,
dat er geen privileges meer zijn, zoals in het feodale stelsel of de absolute
monarchie. We bedoelen ook dat de mensen vrij zijn om een mening te hebben, om
ze te uiten, ook als ze niet overeenstemt met die van anderen of van het regime
dat aan de macht is.
Geldt in een democratie dan steeds de wil
van de meerderheid, heeft de meerderheid altijd gelijk? Dat is een van de
problemen binnen elk staatsbestel, ook binnen de democratie. Als mensen bijeen
zitten om een beslissing te nemen, is het een democratische regel dat de
meerderheid beslist. Maar dat betekent niet noodzakelijk dat het een
democratische beslissing is of zelfs dat ze op democratische wijze genomen is.
Een voorbeeld zal dat duidelijk maken.
Als een volksvergadering, met welke
overweldigende meerderheid dan ook, een maatregel zou goedkeuren die strijdig
is met democratische principes, bijvoorbeeld de afschaffing van de vrije
meningsuiting of de discriminatie van een bevolkingsgroep, dan is die
beslissing desgevallend wel op geldige wijze genomen, maar kan toch niet
democratisch genoemd worden.
Evenmin is een beslissing echt democratisch
wanneer ze wel in overeenstemming is met de democratische beginselen, maar
slechts door een minderheid wordt goedgekeurd. De twee elementen moeten dus
aanwezig zijn: meerderheidsbeslissing én in overeenstemming met de
democratische principes.
En dan nog is er vaak een probleem: de
meerderheid moet ook op een democratische manier tot stand gekomen zijn. Als
men bijvoorbeeld de leden van een volksvergadering, het parlement zeg maar,
onder druk zet, op welke manier dan ook (omkopen, bedreigen, voorliegen ) om
een bepaald resultaat te bereiken, dan hebben we wel een meerderheid, maar geen
democratische. Het is evident dat de communistische monsterscores niet het
resultaat waren van vrije verkiezingen of van democratisch samengestelde en oordelende
meerderheden.
Dat is dikwijls de moeilijkheid in onze
moderne democratieën, ook hier bij ons. Wij spreken van particratieën, waarbij
het de politieke partijen zijn die de werkelijke macht uitoefenen, niet de
individuele verkozenen des volks. Onze vrije verkiezingen gaan niet echt of
hoofdzakelijk tussen individuele burgers, maar tussen politieke partijen. Het
partijbestuur legt de lijst en de volgorde van de kandidaten voor de
verkiezingen vast, bepaalt de themas, de strategie, de prioriteiten, de
allianties Het is voor een individu vrijwel onmogelijk om zich als
onafhankelijke kandidaat voor te stellen, los van een partij, hoofdzakelijk
omdat hij of zij daartoe de middelen niet heeft. Die middelen komen van de
staat zelf of van bijdragen van andere burgers en daar geldt het mattheuseffect:
het water stroomt naar de zee.
In Vlaanderen spreken we van democratische
partijen en andere, om een onderscheid te maken tussen het Vlaams Blok/Belang
en alle andere. Die ene partij noemen we ondemocratisch en terecht: zij huldigt
principes die niet stroken met de elementaire democratie, vooral het principe
van de gelijkheid: het VB erkent immigranten en Moslims niet als evenwaardige
burgers. In Nederland heeft men een partij die gelijksoortige denkbeelden voorstaat.
Het is in principe mogelijk dat partijen,
of ze nu democratische principes huldigen of niet, democratisch samengesteld
zijn en intern op een democratische manier functioneren. Dat dit zowel bij de
ene als bij de anderen niet steeds het geval is, daar hoeven we geen
tekeningetje bij te maken. Het VB lijkt meer op een dictatuur, door de langdurige
concentratie van de macht bij slechts enkele personen en de weinig transparante
werking. Maar het is ook een dictatuur van de meerderheid, die ondemocratische
populistische ideeën voorstaat.
Men kan zich echter ook terecht vragen
stellen bij het democratisch gehalte van álle politieke partijen. Dat is bij de
Vlaamse Socialisten steeds het geval geweest en het is vandaag niet anders. Allerlei
incidenten en interne afrekeningen maken dat duidelijk, het woord democratisch
deficit is zelfs openlijk gevallen. Binnen de CD&V heerst eveneens nog
steeds een ijzeren partijdiscipline: het zijn de partijstandpunten die
verdedigd worden; het aantal keren dat de volksvertegenwoordigers in het parlement
hun geweten mochten volgen bij de stemming is op één vinger te tellen. De
uitslag van stemmingen in het parlement is voorspelbaar: meerderheid tegen
oppositie. Wisselmeerderheden zijn een taboe voor alle patijen, natuurlijk. In
de Verenigde Staten zijn er maar twee partijen en dat maakt het nog
bedenkelijker: het is ja of nee, er is geen plaats voor nuances.
Er zijn dus heel wat aspecten aan het
democratisch karakter van een politiek bestel en van een samenleving en het is
onwaarschijnlijk dat er ooit ergens een volmaakte democratie zou kunnen bestaan.
We moeten het dus doen met benaderingen van dit ideaal. Dat betekent dat we
voortdurend op onze hoede moeten zijn voor afwijkingen en inbreuken op de
democratische principes, op alle niveaus en in alle omstandigheden.
De mens is niet steeds lief voor zijn
medemens, homo homini lupus. De
geschiedenis van het mensdom is er een van onvoorstelbaar geweld, vroeger en
nu. Een van de vormen daarvan is de quasi onweerstaanbare neiging van mensen of
groepen om dwang uit te oefenen op anderen. Dat gebeurt onvermijdelijk met
wapens en wie de machtigste wapens heeft, heeft ook de grootste macht. Dat was
vroeger zo en het is vandaag niet anders. Het is duidelijk dat dit geen
democratisch principe is.
Daarom moeten wij ons steeds zonder
aarzelen en ondubbelzinnig verzetten tegen elk gewapend ingrijpen, ook als dat
zou ingegeven zijn door een terechte bezorgdheid voor de democratische principes.
Laten we enkele voorbeelden bekijken.
De oorlog in Vietnam was, dat bleek overduidelijk
uit de geschiedenis met de Pentagon
Papers, geen strijd voor de democratie, noch politiek gezien, noch in de aanwending
van de middelen; het was een onverdedigbare ingreep in een soeverein land, met
als enige bedoeling het vrijwaren van de ideologische, politieke en economische
macht van de V.S. in Indochina.
Hetzelfde moeten wij zeggen over de inval
in Irak. Zeker, ook het bewind van Sadam Hoessein was allesbehalve een
democratie, maar een gewapende inval door enkele landen, zonder mandaat van de
Verenigde Naties en veroordeeld door vele democratieën en alle communistische
en ex-communistische landen, is een ongeoorloofde inbreuk op alle internationale
rechtsprincipes. Het is een aanfluiting van de democratie en het is
onwaarschijnlijk dat men op die manier in een land een democratie kan herstellen
of stichten.
Wij moeten ook de eindeloze conflicten en
burgeroorlogen in centraal Afrika scherp veroordelen. Wij westerlingen dragen
een zwaar koloniaal verleden met ons mee en dat maakt het ons onmogelijk om op
een serene manier met onze vroegere kolonies om te gaan. Onder die
omstandigheden zijn militaire contacten met hen, van welke aard dan ook, steeds
totaal uit den boze. Als wij het regime in Kinsjasa of het leger van dat regime
rechtstreeks of indirect steunen, dan zijn wij mede verantwoordelijk voor de
misdaden tegen de mensheid die daar ontegensprekelijk begaan worden.
Het is een gruwelijke gedachte dat wij hier
in onze militaire scholen sinds jaren de hogere kaders opleiden van een leger dat
als een van de meest bloeddorstige ter wereld berucht is. Het is een
ijzingwekkende gedachte dat wij met onze subsidies een leger helpen in stand
houden dat zich voortdurend schuldig maakt aan vreselijke humanitaire aanslagen
op het eigen volk. Het is een surrealistische gedachte dat het Congolese leger hier
bij ons op onze nationale feestdag mee zou opstappen in het militair defilé en
dat onze jongens zouden opstappen in een parade in Kinsjasa ter gelegenheid
van de vijftigste verjaardag van de onafhankelijkheid van onze vroegere
kolonie. Welk detachement zouden we daarvoor selecteren? De paras die tijdens
de onlusten in 1960 mishandeld zijn en die op hun beurt ettelijke slachtoffers
gemaakt hebben onder de bevolking bij de bevrijding van Belgen? Of de
afdeling die tien nauwelijks bewapende strijdmakkers verloor in 1994?
Wat kan zelfs een ceremoniële Belgische
militaire aanwezigheid in Kongo anders oproepen bij een bevolking die jarenlang
door Belgische militairen is onderdrukt in de koloniale periode, dan een
diepgewortelde weerzin? Militaire hulp gebeurt onvermijdelijk steeds aan het
regime dat aan de macht is, niet aan de oppositie en in Kongo is het regime uitsluitend
gesteund op militaire macht. Er zijn verkiezingen geweest, maar wij weten dat
ze niet of nauwelijks democratisch waren en wij moeten vaststellen en durven erkennen
dat dergelijke verkiezingen geen garantie zijn voor een democratisch bewind of
voor een democratische maatschappij. Wij mogen ons niet verbergen, zoals de
Belgische regering doet, achter die verkiezingen. Wij moeten durven uitspreken
wat iedereen weet, namelijk dat er in Afrika wellicht geen enkel land is dat
ook maar enigszins het ideaal van de democratie benadert en dat Kongo in de rij
van die prille democratieën zeker niet op de eerste plaats staat.
Pieter De Crem, onze Crembo, flamboyant minister
van Oorlog, onvermoeibaar wereldreiziger, lakei van de Amerikaanse
oorlogsindustrie, christendemocraat en katholiek gelovige, is een gevaarlijke
idioot. Hij is dat vooral omdat hij zich daarvan niet eens bewust is. Hij is
overtuigd van zijn eigen gelijk, zoals ook Nixon dat was. Hij glorieert in zijn
rol als pseudomilitair aanvoerder, would-be veldmaarschalk, condottiere,Führer
van ons afgeslankt, jonger en daardoor nu zoveel performanter leger, een leger
dat zich op zijn instigatie ver moet houden van vredesmissies en zich
concentreren op zijn basistaken: vechten, tegenstanders doden, collateral dammage of niet. Onze F-16
toestellen bestoken in Afghanistan met de meest gesofisticeerde wapens een
zootje ongeregeld, de Taliban, religieuze vrijheidsstrijders bewapend met
gestolen AK-47s en ineen geknutselde bermbommen. Ook dit is een oorlog die we
niet alleen niet kunnen winnen, maar ook, zoals in Vietnam, een onverantwoorde
en ongeoorloofde inmenging in een land waar we niets te winnen hebben, maar
veel te verliezen.
Wij hebben niets geleerd uit Vietnam of uit
andere conflicten, niets.
Dat heeft ook Daniel Ellsberg zich
gerealiseerd. Toen hij de Pentagon Papers
verspreidde onder senatoren en volksvertegenwoordigers, gebeurde er absoluut
niets. Pas toen hij naar de pers trok en Nixon zich als een razende op deze
klokkenluider wierp, kwam er enige politieke reactie. Maar dat betekende nog niet
dat iedereen de 7000 bladzijden plots ging lezen; dat Nixon niet herverkozen
werd; dat men zich onmiddellijk uit Vietnam ging terugtrekken: dat heeft allemaal
nog jaren geduurd en Ellsberg is moeten blijven vechten, ook later onder meer tegen
de inval in Irak.
Het is goed dat we even blijven stilstaan
bij de gebeurtenissen van toen en bij mensen die de geschiedenis eigenhandig hebben
veranderd zoals Daniel Ellsberg. Als we zo iemand vergelijken met het onthutsend frivole militarisme van feldwebel
Pieter De Crem, dan stijgt het diepe rood van de plaatsvervangende schaamte ons
tot over de oren. Wat moeten we aanvangen met dergelijke gevaarlijke idioten?
In een democratisch bestel hebben daartoe verscheidene mogelijkheden. We kunnen
zelf de alarmbel laten rinkelen, zoals ik hier nu doe. We kunnen ook aan hem en
aan de partij waarvan hij een zo prominente vertegenwoordiger is, op de gepaste
manier denken bij de volgende verkiezingen. Of we kunnen weer het speldje gaan
dragen met het gebroken geweer, het symbool van dienstweigeraars en
tegenstanders van oorlog.
Oorlog is immers een misdaad tegen de
mensheid.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
17-03-2010
A rose is a rose is a rose...
Ontluikende rozen
Het was lente en de klare dag
herboren in de krokusrode morgen
verjoeg met aangenaam gevoel
de bijtende kou.
Voor het aanbreken van de dag
was het weer al te streng geweest
voorbode van de warmte van de dag.
Ik slenterde door de besproeide tuinen
over de haakse paden, begerig
naar het genot van het volle daglicht.
Hier hing de rijp gestold
aan de gebogen grashalmen
en prijkte op de kronen van de groenten,
daar speelden ovale druppels
op de brede koolblaren.
Hier vergenoegden zich bedauwde rozenperken
zoals men die vindt in Paestum
in de opkomst van een nieuwe dageraad.
Daar glansde her en der een parel
op de berijpte struiken die verdween
bij het eerste gloren van de dag.
Was het nu de dageraad
die uit de rozen zijn roze tint putte
of verleende het rijzende daglicht
hen die en zo hun kleur.
De dauw is eender en de kleur
de morgen maakt ze gelijk
want Venus is de ene Godin
van de Morgenster en de roos.
Wellicht is ook hun geur eender
maar de ene waait uiteen hoog in de lucht
terwijl dichterbij de andere heviger is.
De godin van Paphos
heersend over ster en bloem tezamen
verleent aan beide een zelfde purperen
pracht.
Toen brak het ogenblik aan
waarop de ontluikende bloemknoppen
zich ontplooiden in eendere blaadjes.
Hier is er een groen gedekt
met een nauwsluitende blarenhoed
daar toont een andere haar purperrood
met een aller-fijnst streepje.
Hier opent er een de verheven kroon
van haar fraaie obelisk en bevrijdt
de tip van haar purperen knop.
Een andere ontknoopt bovenaan
haar samengesnoerde kleed
reeds bedacht om zich te sieren
met zijn blaadjes.
Zonder aarzelen nu spreidt ze open
de glorie van haar glimlachende kelk
en laat de opeengepakte meeldraden zien
van haar purperen binnenste.
Een andere heeft nog maar net haar hoofd
in volle vurige gloed gekleurd
verbleekt nu verlaten
door haar verlepte blaadjes.
Ik verbaasde me over de snelle roof
en dit vluchtige seizoen
waarin rozen wijl ze ontluiken
al helemaal verwelken.
Zie hoe de rode manen van een purperen
bloem
afvallen terwijl ik spreek
en de aarde fonkelt donkerrood bedekt.
Al de levensvormen, al de nieuwgeboren
brengt één dag voort en vernietigt
dezelfde dag.
Betreurenswaardige Natuur
die de bloemen slechts kort genadig is.
Wat je aan geschenken voor onze ogen tovert
ontruk je ons meteen.
Zolang als één dag
zo lang is het leven van een roos.
In hun jeugd belaagt de oude dag hen al.
Wat de rode dageraad aanschouwde
bij het prille ontluiken
ziet hij bij zijn terugkeer
aan het einde van de dag
oud en afgeleefd.
Maar zo hoort het:
hoewel ze in weinige dagen ten onder gaat
verlengt de roos haar leven
en volgt zo zichzelf op.
Komaan dan meid
pluk de rozen
terwijl de bloem jong is
en jeugdig je kracht
denk eraan
dat je leven zo voorbij is.
Dit is mijn vertaling of omzetting als je
wil van een Latijns gedicht, De rosis
nascentibus. Ik kan je niet zeggen wie de auteur is, want men weet het
niet. Ooit is het toegeschreven aan niemand minder dan Vergilius zelf, maar dat
geloven de latinisten vandaag niet meer. Al te veel eergierige auteurs hoopten
door hun werk toe te schrijven aan de allergrootsten het prestige van hun
aanzien en gezag op hun eigen werk te doen afstralen. Een andere kandidaat was
Magnus Deci(m)us Ausonius, een laat-Romeins auteur die rond 393 in Bordeaux
stierf. Maar als je dit gedicht in zijn vrij omvangrijk en verscheiden werk
gaat zoeken, wacht je niets dan verwarring en teleurstelling.
Een onverdachte autoriteit als Lewis &
Short, toch niet de minste onder de wetenschappelijke Latijnse verklarende
woordenboeken, vermeld s.v. rosa dat
de band van die bloem met Venus te vinden is bij Ausonius: sacred to Venus: Idyllia 14; cf. id. ib. 6, 76 and 92. Maar wie op
zoek gaat naar de Idyllia of Edyllia van Ausonius komt van een kale reis thuis:
zij komen niet voor als titel in de lijst van zijn werken. We moeten dus
besluiten dat iemand op een bepaald ogenblik een verzameling of beter: een
selectie heeft gemaakt uit de gedichten van Ausonius en die afzonderlijk heeft
uitgegeven onder de titel Idyllia. Wanneer dat gebeurd is? Geen idee. Het kan
zowel in de Oudheid gebeurd zijn als in de Renaissance, dat geeft ons ongeveer
tien eeuwen om in te grasduinen.
Wie op zoek gaat Lieve lezer, zoals
Multatuli moet ik toegeven dat mijn verhaal eentonig is. Je zal het niet
geloven, maar ons gedicht over de ontluikende rozen staat niet in het werk van
Ausonius. Eén van de tekstuitgaven heeft het in een appendix, met de vermelding dat het gaat om een gedicht van
wellicht oudere datum, maar van een anonieme auteur, wellicht uit de vierde
eeuw (en dus niet van Vergilius, 70-19 voor onze tijdrekening). De
toeschrijving aan Ausonius zou pas gebeurd zijn door Aleander in een
tekstuitgave van 1511. Zou dat misschien onze Idyllia zijn?
Waarom ik me zo verbeten op deze tekst
geworpen heb, wil ik jullie graag verduidelijken.
Vooreerst beken ik gefascineerd te zijn
door de roos als symbool. Ik schreef daarover een tekst die ik zelf nog steeds als
een van mijn meest interessante beschouw. Ik nodig je uit om die nog eens na te
lezen, want in wat hierna volgt, verwijs ik vaak naar die eerdere tekst. Klik
dus even hier:
Voor ons is de roos het symbool van brandende
liefde; dat behoort tot onze cultuur. Als je iemand een of meer rode rozen
schenkt, dan is dat bijna steeds een duidelijke boodschap van liefde of diepe
genegenheid. Wij staan daar niet bij stil. Ik wel natuurlijk, ik wil nodig
weten hoe we daartoe gekomen zijn en wanneer. Allerlei instanties willen ons
laten geloven dat dit al zo was in de klassieke Oudheid. De roos was toen
inderdaad bekend en wijdverspreid, dat zal elke geschiedenis van die bloem je
duidelijk maken. Maar ik heb vergeefs gezocht naar een klassieke Griekse of
Latijnse tekst waarin dat onomwonden kan vastgesteld worden.
In mijn wanhoop deed ik zelfs een beroep op
mijn vriend Paul Claes, uitnemend latinist, literatuurkenner, vertaler, dichter
en romanschrijver. Hij bevestigde de gevestigde opvatting en verwees naar de AnthologiaPalatina, een verzameling van antieke teksten. Ik dus op zoek
daarin, maar, lieve lezers, eentonig is mijn verhaal
Onlangs deed ik nog maar eens een poging,
die me een hele dag van het PC-kastje naar de muur van mijn bibliotheek liet
hollen. Ik vertrok nogmaals van Lewis & Short, kwam dan weer bij Ausonius
en vond uiteindelijk het gedicht over het ontluiken van de rozen, klik hier als
je graag de Latijnse tekst eens leest:
Maar wat ben je met een tekst in het
Latijn? Ook voor mij is dat zo goed als Chinees, met dat verschil dat ik met de
hulp van een goed woordenboek na een dagje werk een omzetting in het Nederlands
kan aanbieden van dit Latijns gedicht (en niet van een Chinees). Ik weet niet
of er al Nederlandse vertalingen van bestaan, maar ik behoud me toch het
copyright voor van deze versie. Men mag ze raadplegen en aanwenden voor
persoonlijk gebruik en vermelden met mijn naam, dank u wel.
Hebben we nu een aanduiding dat de roos sacred to Venus is? Het lijkt er wel op:
sideris et floris nam domina una Venus (v.
14) en: communis Paphie dea sideris et
dea floris (v. 16), je herkent deze verzen wel in mijn vertaling. Merk op
dat vers 14 klopt met de eerste verwijzing in Lewis & Short; de tweede en
derde kan ik maar nakijken als ik ooit een exemplaar van de Idyllia vastkrijg. Maar
is dat een bewijs dat de roos reeds in de oudheid het symbool was van de
liefde? We weten dat dit gedicht niet van Vergilius is, dus is het geen bewijs voor
de klassieke periode; het is wellicht oud, maar hoe oud? De toeschrijving aan
Ausonius zou ons een bewijs leveren voor rond 390, wat al heel laat in de
Romeinse tijd is, maar wij weten dat die toeschrijving onterecht is Als we
zouden aannemen dat het Aleander was die het gedicht opdiepte uit ik weet niet
welke gedrukte bundel of duister manuscript, dan zitten we in 1511 en dat is de
Renaissance.
Ik besluit dan maar ten voorlopige titel dat
we nog steeds geen bewijs of zelfs maar een betrouwbare aanduiding hebben voor
een band tussen de roos en Afrodite of Venus in de klassieke oudheid en dat dit
verband dus uit een latere periode moet dateren, zoals ik stelde in mijn tekst
over de uitdrukking sub rosa.
Toevallig bracht Google me na talloze pogingen
nog eens op de prachtige en voortreffelijke website Theoi, klik hier voor een leerrijk bezoek: http://www.theoi.com/. Daar vond ik een
interessant lijstje van citaten die onze godin in verband (zouden) brengen met
onze roos.
Laten we ze even doornemen.
Het eerste is een fragment uit de Anacreontea, een onderdeel van de Anthologia Palatina, met gedichten die
ten onrechte toegeschreven zijn aan Anacreoon (570-488); ze dateren uit de
ruime periode die gaat van 100 voor onze tijdrekening tot de zesde eeuw. We
lezen in fragment 35 dat de zachte roos de adem is van de goden en de vreugde
van de stervelingen, de glorie van de Kharites (de Gratiën) en de vreugde van
de Erotes (of Amores, halfgoden in het gevolg van Afrodite/Venus) met hun rijke
guirlandes en van Afrodite; het is
een onderwerp voor poëzie en een gracieuze plant van de Muzen.
De roos wordt hier uitbundig geloofd, maar
slechts terloops, naast al de andere goden, halfgoden, muzen en de dichters aan
Afrodite toegeschreven. Erg overtuigend is dit niet. Als we er dan nog bij
bedenken dat het gaat om anonieme en vrij late Griekse teksten, die zelfs tot
de vroege Middeleeuwen kunnen behoren
Fragment 44 is nog vager voor een concrete
toewijzing aan Afrodite: er is zelfs geen rechtstreekse band, enkel via haar
zoon Eros/Amor.
Een volgend fragment (288), toegeschreven
aan Ibycus (zesde eeuw voor onze tijdrekening) zegt: Kypria (=Afrodite, de
godin van Cyprus) en Peitho met de zachte oogleden brachten jou op te midden
van de rozenbloesems. Tja
Dan komen we bij Pausanias, die leefde in
de tweede eeuw, de tijd van Marcus Aurelius. Hij maakte een Beschrijving van
Griekenland, wellicht op grond van eigen waarneming tijdens zijn reizen. In
boek 6, 24, 6-7 lezen we: Er is daar ook een heiligdom voor de Gratiën; de
beelden zijn van hout, de kleren verguld, de aangezichten, handen en voeten
zijn van wit marmer. Een van hen houdt een roos vast, die in het midden een
teerling en de derde een kleine mirtentak. De reden waarom ze deze dingen vasthouden
kunnen we hieruit raden. De roos en de mirte zijn aan Afrodite gewijd en
verbonden met het verhaal van Adonis, terwijl de Gratiën van alle goden het
meest verwant zijn met Afrodite (&c).
Is dit de smoking gun of beter de geurige roos die we zo wanhopig zoeken?
Wel Ten eerste kunnen we Pausanias niet echt een vroege auteur noemen en dus
niet representatief voor het oude Griekenland en wat Rome betreft niet voor de
Republiek, enkel voor het latere keizerrijk. Bovendien vindt hij het nodig om
uit te leggen dat de mirte en de roos aan Venus gewijd zijn, wat erop wijst dat
dit niet evident was of algemeen geweten. Vervolgens is het niet een beeld van Afrodite
dat de roos in de hand heeft, maar een van de Gratiën. Pausanias sleurt
Afrodite er met de lieflijke lokken bij, mag je wel zeggen. Want de verwijzing
naar Adonis klopt ook niet. Volgens het klassieke mythologisch verhaal
besprenkelde Afrodite het dode lichaam van Adonis met nectar en veranderde zo
elke druppel bloed in een nee, geen roos maar een anemoon!
Volgens een heel recente en weinig
betrouwbare tekst op het internet zouden de eerste rozen ontstaan zijn toen
Venus haar teen kwetste aan een doorn toen ze Adonis bijstond in zijn laatste
uren, maar wat daarvan de oorsprong zou zijn, behalve een rijke verbeelding van
een romantische herbariste, is me niet duidelijk.
Bij Apuleius, de auteur van het Satyricon, die leefde rond 150,vinden we in De Gouden Ezel, een
onderdeel van de Metamorfosen, een korte verwijzing naar een aantrekkelijke
plek waar, naast vele andere planten en bloemen, ook enkele schitterende rode
rozen stonden; die plek, zegt hij, doet hem denken dat het de woonplaats is
van Afrodite en de Gratiën (4.2). Ook hier is het veeleer een amalgaam van
verschillende elementen, waaronder weliswaar ook enkele rozen, dat naar
Afrodite verwijst; men kan hier bijgevolg evenmin spreken van een expliciete en
directe band tussen de bloem en de godin.
Dan belanden we bij Nonnus, een epische
dichter over wie we bijzonder weinig weten, zelfs niet in welke eeuw hij
precies leefde, wellicht de derde of vierde eeuw na het begin van onze
jaartelling. Hij schreef (naast een parafrase van het evangelie van Johannes!)
een epos over Dionysos en zegt daarin: de mirte, een kruid van de passie, dat
(Afrodite) evenzeer bemint als de roos en de anemoon. (32.10) Een late, meer
dan vage bron, een vrij algemene toewijzing van allerlei bloemen en planten aan
Venus. In een verder fragment zien we wel rozen, maar niemand betwist dat die
in de oudheid alom tegenwoordig waren om met hun geur de omgeving enigszins
draaglijk te maken voor beschaafde menselijke omgang; dat die ook bij
huwelijken gebruikt werden, betekent nog niet dat ze specifiek met Venus of de
liefde verbonden waren, ze kwamen immers bij álle gelegenheden aan bod.
Ten slotte is er nog een vage tekst over
een schilderij van Zeuxis, in de tempel van Afrodite in Athene, waarop een
heel jeugdige Eros afgebeeld staat, omringd door rozen in de Suda, een
Byzantijnse encyclopedie uit de tiende eeuw. Vage band met Afrodite zelf, heel
late bron.
Als dat alles is waarmee men voor de dag
kan komen, dan blijf ik, nog steeds voorlopig, op mijn standpunt dat de roos pas
in de Middeleeuwen het symbool is geworden van de liefde.
Ik vond nog een verwijzing naar Bonaventure
Des Périers, een Franse auteur die rond 1543 gestorven is in Lyon en die onder
de titel Des Roses een bijna
letterlijke vertaling schreef van ons gedicht (aangezien niemand anders het
als auteur opeist). Ik citeer een kort stukje, dat aandachtige lezers
moeiteloos zullen herkennen:
Pour
donc un peu recréer mes espritz
au
grand verger tout le long du pourpris
me
promenois par lherbe fresche et drue.
Là je
veis la rose épandue
et
sur les choulx ses rondelettes gouttes
courir,
couler, pour sentrebaiser toutes
&c.
Die tekst deed bij een Duitse Goethe-enthousiast
in 1894 een belletje rinkelen: hij herkende in de aanvang van Des Roses de eerste verzen van een vroeg
gedicht van Goethe: Zueignung (er is
ook een korter, later gedicht van hem met dezelfde titel):
Der
morgen kam; es scheuchten Seine Tritte
Den
leisen Schlaf, der mich gelind umfing.
Dass
ich, erwacht, aus meiner stillen Hütte
Den
Berg hinauf mit frischer Seele ging; &c.
Maar daarin is nergens sprake van rozen.
Ik wil jullie ook dit zeer bekende gedichtje
van Robert Herrick (1591-1674) niet onthouden, omdat het zo goed aansluit bij
ons thema en zowat helemaal gestolen is uit het anonieme De rosis nascentibus of, meer waarschijnlijk, Des Périers Des Roses.
To the Virgins, to Make Much of Time
Gather ye rosebuds while ye may,
Old Time is still a-flying:
And this same flower that smiles to-day
To-morrow will be dying.
The glorious lamp of heaven, the sun,
The higher he's a-getting,
The sooner will his race be run,
And nearer he's to setting.
That age is best which is the first,
When youth and blood are warmer;
But being spent, the worse, and worst
Times still succeed the former.
Then be not coy, but use your time,
And while ye may, go marry:
For having lost but once your prime,
You may for ever tarry.
Dit is mijn omzetting voor wie zelfs dit
simpele Engels te lastig is:
Aan de jonge meisjes, opdat ze hun tijd
goed zouden gebruiken
Verzamel de rozenknoppen zolang je kan
de oude tijd vliegt immer heen
dezelfde bloem die je vandaag toelacht
zal morgen sterven.
De glorieuze hemellamp, de zon
hoe hoger ze stijgt
hoe sneller zal haar loop voleindigd zijn
en hoe dichter bij het ondergaan.
Er is geen betere leeftijd dan de eerste
wanneer het bloed en de jeugd warmer zijn
maar wanneer ze afgelopen zijn, volgen
slechtere
en de slechtste tijd komt altijd na de
vorige.
Laat je dus niet pramen en gebruik je tijd
en zolang je nog kan, trouw dan
want eens je je jeugd verloren hebt
kan je wel eeuwig blijven dralen.
Het thema van het plukken van de rozen
herinnert onvermijdelijk aan Horatius Carpe
diem (Carmina, 11). De Latijnse
tekst vind je hier, samen met heel wat toelichting, in het Engels: http://www2.cnr.edu/home/sas/araia/horace1.11.html
Deze Nederlandse vertaling is van Anton Van
Wilderode, natuurlijk. Hij zal me vanuit de hemel wel geen copyrights
aanrekenen, ik haalde de tekst uit zijn Liederen uit mijn landhuis, en wel
het exemplaar dat hij speciaal voor mijn zoon Dirk dedicaceerde in 1988.
Zoek niet te weten (het is ongeoorloofd)
welk levenseinde de goden voorbeschikken
aan mij, aan jou, Leuconoë, lief gekje!
Probeer niet verder naar de calculaties
te gissen van Chaldeeuwse wichelaren!
Veel beter is het lijdzaam te aanvaarden
wat ons te beurt zal vallen. Om het even
of Jupiter je nog méér winters toestaat
of thans de lààtste geeft die de Thyrrhenum
tekeer doet gaan tegen de puimsteenriffen:
wees wijs, filtreer je wijn, doe liever
afstand
van iedere verwachting in de verte.
Het is immers kort dag. Terwijl we praten
ontvlucht de tijd ons treiterachtig.
Geniet ten volle van de dag van heden
en reken niet te zeer op die van morgen!
Vergeten we ondertussen ook het Sonnet voor
Hélène niet van Ronsard dat ik hier enkele dagen geleden vertaalde en dat
eindigde met:
Ik besluit met een opmerking over ons
gedicht. Misschien is het je bij eerste lezing van mijn vertaling niet
opgevallen, maar ik vind het niet alleen erg fris en modern aandoend, maar in
de beschrijving van de ontluikende rozen ook nogal overduidelijk erotisch of
is dat mijn oude-bokken-lusten-groene-blaadjes verbeelding? Klik hier om alles
te weten over deze uitdrukking: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=157
Dank dat je met mij deze lange wandeling
wou maken door de rozentuinen van de poëzie en de geschiedenis.
Karel
Categorie:poëzie Tags:poëzie
15-03-2010
Een goede verstaander...
Een goede verstaander heeft maar een half
woord nodig, of heeft aan een half woord genoeg.
Het is een gezegde in zowat alle talen,
denk ik, en van alle tijden.
Plautus gebruikte het al in Persa, een van zijn blijspelen, rond 200
voor onze tijdrekening, maar was toen waarschijnlijk niet de eerste, het was dan
al een staande uitdrukking, mogen we wel aannemen. Zijn precieze formulering
was: dictum sapienti sat est (Persa, 729) en de betekenis is meteen
duidelijk: wat je zegt is genoeg voor (deze) wijze, ik heb het begrepen. Ook
bij Terentius vinden we het terug (Phormio,
541), dat is ongeveer 50 jaar later dan Plautus.
Als we het gezegde in de praktijk brengen,
kunnen we de uitdrukking zelf gaan inkorten, een goede verstaander heeft namelijk
genoeg aan slechts een gedeelte ervan: sapientisat. Een alternatief is: sapientipauca, de goede verstaander heeft aan weinig (woorden, gegevens) genoeg.
Voor dictum vinden we soms ook verbum, 'woord' en dat leidt dan weer tot
de wel heel korte vorm verbsap, een tussenwerpsel om de aandacht van
de lezer te vestigen op een verborgen betekenis of op het belang van de
boodschap; als men verbsap ziet staan, weet men dat er iets
heel betekenisvols volgt. Naar verluidt zouden Haydn en Beethoven vaste gebruikers geweest zijn van onze uitdrukking.
Ook in het Nederlands gebruiken we een korte vorm: Een
goede verstaander
Een voorbeeld: Kim Clijsters was gestopt
met de competitie. Journalisten hadden gemerkt dat ze na de geboorte van haar
dochtertje opnieuw serieus was gaan trainen. Dan hadden ze in de krant kunnen
schrijven: Clijsters hervat training sapientisat! Helaas zou slechts een kleine
groep wijzen de uitdrukking begrepen hebben, Q.E.D.
In het Engels is de uitdrukking ook heel
oud. Ze komt al in 1577 voor, wellicht omdat men toen opnieuw kennismaakte met
de blijspelen uit de klassieke oudheid. A
word to the wise (is enough), say no more, enough said, enough: dit zijn
enkele vormen die ons gezegde in het Engels aanneemt. Of nog: a word is more to him that hath wisdom than
a sermon to a fool.
Het Frans blijft niet ten achter: à bon entendeur (un mot/demi-mot suffit).
Duits: (den)
Gelehrten ist gut predigen.
Spaans: alsabiouna sola palabra le basta; al entendido por señas (te vertalen als:
ik moet er geen tekeningetje bij maken?).
Op zondag, lieve lezers, wil mijn intuïtief
aanvoelen mij wel eens naar de muziek leiden. Zijn de muzikaal opgeluisterde
hoogmissen uit mijn jeugd in het provinciale, burgerlijke Eeklo daar mede voor
verantwoordelijk, en de luie, lege namiddagen met op de radio het opera en
belcantoprogramma, een erfenis uit de bezetting, dat generaties Vlamingen heeft
gevormd, ten goede of ten kwade? Tijdens de weekeinden was het in ieder geval
dat muziek toen meer kansen kreeg, dat er ruimte en tijd voor was. Pas later,
toen ik zelf over een eigen draagbare radio beschikte, is muziek dagelijkse
kost geworden, sinds mijn twintigste sta ik er mee op en ga ermee slapen,
letterlijk.
Enkele dagen geleden liep ik rond in
Leuven, de stad waar ik enkele jaren studeerde en bijna veertig jaar werkte.
Het grootste gedeelte van mijn leven heeft zich afgespeeld op die enkele
honderden vierkante meter in het hart van de stad: het stadspark, het Maria Theresiacollege, het
pas gerestaureerde Collegium Veteranorum, de Universiteitshallen, met mijn
kantoor dat uitgaf op de Oude Markt. Het was mijn habitat en in mijn hart is het dat gebleven, ook al kom ik er nu amper nog wekelijks.
Op het altijd drukke Fochplein stond een herkenbaar
Midden-Europese rijzige man met een bescheiden accordeon en een kartonnen
doosje zonder deksel. Hij groette mezelf en de andere voorbijgangers niet al te
overdreven vriendelijk, maar aangezien hij niet speelde, stak hij slechts
halfhartig zijn hand met de doos uitnodigend uit. Dat ontlokte mij een even
vriendelijke maar afwijzende reactie. Niet spelen, geen brood.
Even later, na een paar boodschappen
(biologisch sesamzaad en maanzaad om in het brooddeeg te verwerken, een handcrème voor
mijn winterhanden) ontmoette ik hem terug in de Diestsestraat, de nog altijd tweederangs
winkelwandelstraat die parallel loopt met de would-be chiquere Bondgenotenlaan,
niet alleen op de Vlaamse versie van het Monopolyspel. Hij zat op een van de
stevige banken die het stadsbestuur er heeft neergezet en speelde, zoals veel
van zijn collegas, dat overpopulaire deuntje Otsji tsjornie, Zwarte ogen. Als je wil kan je de niet onaardige tekst
ervan nalezen op Wikipedia, klik hier: http://nl.wikipedia.org/wiki/Zwarte_ogen_(lied).
Of was het misschien Kalinka, dat andere alom bekende Russische liedje over het
Gelders roosje (Viburnum opulus) en zijn bijna-naamgenootje de malinka, de framboos?
Ik hou van straatmuzikanten van alle slag
en geef zo ook altijd wat kleingeld, als ik dat bijheb. Maar ik maak me wel
eens druk over het afgezaagde en door en door gecommercialiseerd en verwesterst
repertorium waartoe hoofdzakelijk Slavische bannelingen en asielzoekers zich
menen te moeten beperken. Dat was ook nu weer zo en dus richtte ik me na een
bescheiden geldelijke bijdrage tot de man met de vraag waar hij vandaan kwam.
Hij was wat verbouwereerd door mijn persoonlijke benadering, blijkbaar was hij
geen echte professionele bedelaar, maar veeleer een muzikant op den dool. Ik ging
naast hem op de bank zitten en probeerde het in verscheidene talen en plots had
hij het door en antwoordde enthousiast Boedapest!
Daarop vroeg ik hem om iets te spelen uit zijn eigen land, een stukje
volksmuziek uit Hongarije. Hij keek me nog altijd wat verbaasd en
niet-begrijpend, aarzelend aan, maar plots begon hij te spelen, mensenlief, met
een overgave en subtiliteit zoals je die enkel bij rasmuzikanten vindt. Het
was, merkte ik, een trage, melancholische tango, maar dan in een Slavische
versie, geen Malando (de Nederlander Arie Maasland, 1908-1980) of gesyncopeerde
Piazolla, geen Latijns-Amerikaanse opgewonden passie maar een meer bezonnen,
verinnerlijkt en melodieus lied. Zijn verkleumde vingers vonden feilloos de
noten van de melodie en de fijne, vluchtige versieringen die hij met zijn blik
op oneindig ter plaatse liet opwellen om mij te plezieren. Enkele omstanders
leken het tafereeltje te appreciëren en wierpen enkele centen in het doosje.
Het heeft al bij al maar enkele minuten
geduurd, maar het heeft indruk gemaakt en het blijft nog nazinderen. Vele
gedachten zijn sindsdien door mijn hoofd gegaan, over de man en zijn familie,
zijn achtergrond, zijn kansen in deze wereld; over mobiliteit en de
verschillende levensstandaard in Europa en hoe die tot stand zijn gekomen en
hoe dat nu verder moet. Over medelijden en structurele hulp, over
medemenselijkheid en de zin van aalmoezen. Over muziek als een gave, een
talent, een genetische afwijking of het resultaat van hardnekkige verbeten
oefening of een combinatie van beide. Over ontmoetingen die je raken maar die
geen toekomst hebben. Over mens zijn in deze tijd.
Gisterenavond waren we weer vrijgesteld van
tv-kijken: er was geen enkel programma dat we ook maar een blik waardig
achtten, ondanks de tientallen zenders op de kabel en de honderden via de
schotelantenne. Lut had van Aike een dvd geleend met My Fair Lady, de filmversie van George Cukor uit 1964 met Rex
Harrison en Audrey Hepburn, tekst van Jay Lerner en muziek van Fred Loewe. We
hebben ervan genoten. Het is een musicalbewerking van een toneelstuk uit 1913 van
George Bernard Shaw, Pygmalion, dat
op zijn beurt inspiratie putte uit vroegere theater- en musicalversies van de
Griekse mythe van Pygmalion, de Griekse beeldhouwer die verliefd werd op een
ivoren beeld dat hij had gemaakt van een vrouw; Venus wekte haar tot leven
zodat ze konden trouwen
De avond heb ik afgesloten (Lut was toen al
naast mij vrijwel helemaal in dromenland in haar zetel) met een laat optreden
van het Kronos-kwartet op Mezzo. Dit ensemble is vooral bekend om zijn
weerbarstige keuzes: hedendaagse, populaire en wereldmuziek. Ze maken ook graag
gebruik van elektronische ondersteuning en treden nooit op in de obligate
stijve pinguïnpakken en vadermoordenaars die veel mindere artiesten nog steeds aantrekken.
Origineel, excentriek, maar wat een niveau!
We zijn deze zondag begonnen met Klara en
de altijd boeiende Bart Stouten. Er is ook weer oude muziek van 12 tot 14 uur
met Johan Van Cauwenberghe, de voorbeeldige presentator die in Leuven in het
hoekhuis woont, vlakbij het stadspark, waar vroeger Aplhonse De Waelhens woonde,
de filosoof die me probeerde in te leiden in de logica. Daarna probeer ik wellicht
nog eens Tosca, maar ik vrees dat ik het niet zal volhouden; men kiest daar nu
vooral voor kaskrakers maar dat betekent dat je enkel de meest bekende arias
hoort, uitentreuren, en dat is spijtig: het verknoeit het zeldzame plezier van
die geliefde toppers door ze te vaak te herhalen en het levert een
voorspelbaar, oppervlakkig en op populair succes afgestemd programma op, niet
een gespecialiseerd en vernieuwend programma voor oude opera-en-balcantoliefhebbers
zoals ik.
Ik kan me geen leven voorstellen zonder
muziek.
Categorie:muziek Tags:muziek
13-03-2010
Sonnet voor Hélène
Wanneer je al goed oud zal zijn
en s avonds bij kaarslicht
zit bij de haard
afhaspelend en spinnend
en mijn gedichten neuriënd opzegt
besef je blij verwonderd
Ronsard bezong me toen ik nog knap was.
Dan is er geen van je meiden die dat
verneemt
al half ingedommeld van het labeur
die niet wakker schiet bij het horen van
mijn naam
Vroeger was het de meest gewone zaak,
vandaag gebeurt het nog nauwelijks, vermoed ik: het smeekgebed.
Nog niet zo heel lang geleden richtten vele
gelovigen zich zonder enige aarzeling of twijfel tot God, Jezus, Maria of een
of meer heiligen om een gunst af te smeken, voor zichzelf of voor anderen. Dat
kon gaan om triviale dingen, zoals een schietgebedje tot de heilige Antonius om
een sleutelbos terug te vinden, tot een heuse pelgrimstocht om de genezing van
een ongeneeslijke ziekte.
Men ging er daarbij van uit dat God of zijn
heiligen niet alleen dit smeekgebed aanhoorden, maar dat zij bovendien zouden
ingrijpen in de loop van de gebeurtenissen in de wereld. Voor de sleutelbos
zouden zij op een of andere manier onze aandacht vestigen op de plaats waar we
hem konden terugvinden. Voor de ongeneeslijke ziekte zouden zij op werkelijk
miraculeuze wijze tussenkomen. Het succes van het smeekgebed was niet
gegarandeerd: je kon het wel vragen, maar daarmee was het nog niet verkregen:
het moest de betrokkene ook zalig zijn. God kon ja of nee zeggen, dat was
duidelijk, want de ervaring toonde aan dat niet elk smeekgebed tot een gunstig
gevolg leidde.
Het was een wondere wereld, dat geloof. Men
kon niet anders dan zelf vaststellen dat dergelijke gebeden vrijwel nooit
succes hadden, of toch niet meer succes dan het gewone toeval, dus zoveel
succes als wanneer er niet gebeden werd. Maar dat weerhield niemand om met
overtuiging allerlei verzoeken te richten aan de hemel. Men was overtuigd dat
het werkelijk mogelijk was dat men verhoord werd.
Het kon niet anders of wetenschappers
zouden zich over deze kwestie buigen. Men deed onderzoekingen waarbij men
gelovigen van verschillende overtuigingen liet bidden voor de genezing van
zieken, met een blindproef waarbij andere zieken het zonder die voorspraak
moesten doen. Het zal jullie niet verbazen, lieve lezers, dat er geen
miraculeuze genezingen werden vastgesteld. Er was geen enkel gunstig resultaat
te merken van het bidden op voorspraak.
Als je dan denkt: baat het niet, dan
schaadt het niet, dan vertel ik er nog bij dat in een aantal gevallen er een
negatief resultaat was: statistisch gezien waren er meer gevallen waarin de
ziekte slecht afliep bij de personen voor wie gebeden werd dan bij de andere. Dat
zal dan wel een statistische afwijking of toeval zijn, maar het is toch maar akelig
dat de balans precies naar die kant doorsloeg
Iets anders is natuurlijk het gevolg van
het smeekgebed op de gemoedsgesteltenis van degene die bidt. Het is algemeen
bekend dat elke vorm van contemplatie, of men dat nu bidden noemt, mediteren of
wat dan ook, een gunstig effect kan hebben. Door zeer bewust bezig te zijn met
ons verdriet en door onze hoop te accentueren, bewerkstelligen we in onszelf
een zekere rust, die ertoe leidt dat wij beter in staat zijn om het onheil
onder ogen te zien en zelfs te aanvaarden. Zoiets kan zelfs op de gezondheid
een gunstige invloed hebben.
De Catechismus van de Katholieke Kerk is
terecht heel terughoudend over het smeekgebed. Je zal er vergeefs zoeken naar
een expliciete bevestiging van het (voormalig) volksgeloof over de efficiëntie
van het smeekgebed. Nochtans was dat geloof altijd al zeer aanwezig in de kerk
en bij de gelovigen. Het Oude Testament staat bol van uitdrukkingen als: hij
richtte zich tot de Heer en zijn gebed werd verhoord; de Heer heeft het gebed
van zijn volk gehoord en het gered.
Maar ook in het Nieuwe Testament worden
gebeden verhoord. Jezus zelf bidt tot de Vader voor de opwekking van Lazarus en
zegt letterlijk: ik wist wel dat Gij Mij altijd verhoort (Joh 11, 41-42). Bij
Mc 11,24 lezen we: Alles wat ge in het gebed vraagt, gelooft dat ge het al
verkregen hebt. En: Alles kan voor wie gelooft (Mc 9,23). En wie herinnert zich
niet: 9 Daarom zeg ik jullie: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je
zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. 10 Want wie vraagt
ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan (Lk 11).
En dan is er het vreemde verhaal van de lastige weduwe in Lk 18:
1 Hij vertelde hun een gelijkenis over de
noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven: 2 Er was eens een rechter in
een stad die geen ontzag had voor God en zich niets aan de mensen gelegen liet
liggen. 3 Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe
ging met het verzoek: Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander. 4
Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook
al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan de mensen gelegen
liggen, 5 toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt.
Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan. 6 Toen zei de
Heer: Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. 7 Zal
God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot
hem roepen? Of laat hij hen wachten? 8 Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht
zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op
aarde?
Al deze teksten en de niet aflatende
prediking gedurende tweeduizend jaar hebben bij de gelovigen verwachtingen
gecreëerd die niet konden ingelost worden. Ook vandaag nog zal geen priester
het wagen om te zeggen dat bidden niet helpt, niet kan helpen, dat het geen zin
heeft om aan God, Maria of de heiligen iets te vragen, om missen te laten opdragen,
om op pelgrimstocht te gaan.
Het smeekgebed is door de kerk in de
gelovigen gehamerd, het is een soort van tweede natuur geworden, een gewoonte.
Toen mijn oudste zoon zijn eerste examens deed aan de universiteit, betrapte ik
mezelf erop dat ik iets als een smeekgebed richtte tot ja tot wie? Ik wist het
niet, maar toch deed ik de vrome wens dat hij het goed zou doen. Ik vond dat ik
dat moest doen, dat het beter was om het te doen dan het niet te doen en
onverschillig te zijn, er geen aandacht aan te besteden. Verwachtte ik dat mijn
smeekbede hem zou helpen? Nee, niet echt, maar toch voelde ik een of ander
verband tussen de twee.
Het is natuurlijk voor de mens om uiting te
geven aan zijn nood en aan zijn verwachtingen. Wanneer hij dat niet kan doen in
een gesprek met anderen, zal hij een fictieve conversatie opzetten met
zichzelf. Wat doen wij in gespreksgroepen en zelfhulpgroepen anders dan over
ons leed en onze bezorgdheden praten? Wat lopen we anders in onszelf te
mopperen of ongenietbaar te zijn voor onze omgeving? Niets is normaler dan dat.
Maar het is abnormaal te verwachten dat
onze gesprekken, onze zorgen en ons vrome wensen op miraculeuze wijze iets aan
de gebeurtenissen zouden veranderen. Dat is een mystificatie, een misleidende
voorstelling van de Kerk of waartegen de Kerk zich niet voldoende heeft verzet.
Er wordt niet veel meer gebeden en nog
minder gesmeekt, zelfs niet in de kerken. Wat kunnen we dan als bewuste
volwassenen doen wanneer het onheil ons of onze geliefden treft?
We kunnen met elkaar praten. We richten ons
tot vrienden en bekenden en vertellen hen over wat ons zorgen baart of
ongelukkig maakt. We schrijven hen om hen te vertellen wat ons overkomen is en
we putten steun en troost uit onze boodschap en uit hun reacties. We kunnen,
nee moeten openstaan voor het leed van de mensen uit onze omgeving want wie kan
er ongevoelig zijn voor hun leed? We mogen hen bijtreden in hun hoop en wens dat
het straks weer beter gaat, hen ondersteunen in hun vertwijfeling of onze
deelneming betuigen in de rouw die hen treft.
We kunnen ook niet anders dan voortdurend met
onszelf in gesprek treden, bewust of onbewust en ons meer vragen stellen dan er
antwoorden zijn.
En we mogen hopen dat we op die manier enigszins
tot een verzoening komen met wat er in ons leven gebeurt, wat er ook gebeure,
in het besef dat het onvermijdelijke toch gebeuren moet.
Als je dat bidden wil noemen, dan zal ook ik
me aansluiten bij jouw gebed voor de genezing van een geliefde.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
09-03-2010
het geknakte riet
Sinds vele jaren is in België een discussie
aan de gang over de behandeling van misdadigers, in het bijzonder van jeugdige
delinquenten.
Aan de ene kant staan de voorstanders van
een strenge bestraffing onder de vorm van opsluiting in de gevangenis. Aan de
andere kant heb je de voorstanders van heropvoeding; zij zijn gekant tegen
gevangenisstraffen en pleiten voor een intensieve begeleiding met het oog op
een snelle re-integratie in de maatschappij. Hoewel je aanhangers van beide
standpunten vindt aan weerszijden van de taalgrens, lijkt in Vlaanderen de
nadruk te liggen op de bestraffing, in Franssprekend België op de begeleiding.
Veeleer dan een vruchtbare discussie is dit
een dovemansgesprek. De reden daarvoor is het onbegrip aan beide zijden voor de
argumenten van de anderen. En dat vindt zijn oorzaak dan weer in het feit dat
de enen vooral ideologische argumenten aanvoeren, terwijl de anderen een hoofdzakelijk
pragmatisch standpunt innemen.
Ideologisch zijn de argumenten over misdaad
en straf. De wet bepaalt welke daden niet getolereerd worden door de
maatschappij en welke straffen zij oplegt aan overtreders. Zo gezien is er niet
veel ruimte voor discussie: justitie is de toepassing van de bestaande
wetgeving, punt uit. Gevangenisstraf is precies dat, niet meer en niet minder.
De tijd van dwangarbeid en lijfstraffen is voorbij. Gevangenisstraf is
vrijheidsberoving en wat een gevangene in zijn cel aanvangt, is zijn zaak.
Pragmatisch is de houding waarbij men zich
afvraagt of gevangenisstraffen efficiënt zijn, of zij het beoogde resultaat
opleveren, wat het resultaat is van de straf en de strafmaat. Men stelt zich
daarbij de vraag wat eigenlijk de bedoeling is van de strafwet. Sluit men een
moordenaar op om de maatschappij te beschermen tegen eventuele nieuwe moorden?
Om de moordenaar de gelegenheid te ontnemen om nieuwe misdaden te plegen? Om
hem tegen zichzelf te beschermen? Of is het werkelijk een morele bestraffing,
zoals men een kind placht te straffen voor kleine vergrijpen? En wat is daarvan
dan weer de bedoeling? Bij kinderen hoopt men dat de straf hen een lesje leert,
dat ze zich zullen onthouden van dat gedrag, bijvoorbeeld liegen of stelen, om
de straf te vermijden die eraan vastzit bij ontdekking. Ontrading heet zoiets, deterrent, afschrikking. De straf als
leerproces. Is dat ook wat wij met het bestraffen van misdadigers beogen? Wij
hebben integendeel de indruk dat zij zeer goed weten dat ze iets doen wat niet
mag, maar ondanks de afschrikking toch het berekend risico nemen wegens de
geringe pakkans.
Misdaad en straf is ook een morele,
ethische kwestie. Een misdaad onbestraft laten, dat gaat in tegen ons
rechtvaardigheidsgevoel. Maar ook in die context stelt men zich weinig vragen
over de vorm die de straf aanneemt. Men krijgt twintig jaar en daar laat men
het meestal bij. Twintig jaar wat? En wat doet dat met een mens? Het leven in
de gevangenis is niet meer wat het was vijftig jaar geleden, maar dat het geen
pretje is, dat is ook vandaag wel duidelijk. Mensen die dat van dichtbij
meemaken, stellen zich ernstige vragen over het nut van domweg mensen opsluiten.
Men probeert ook het gevangenisleven enigszins zinvol te maken, de gevangenen
als mensen te behandelen, niet als misdadigers of nummers. Men organiseert werk
of bezigheid, ontspanning, een vorm van gemeenschapsleven naast de opsluiting
in de cel, alleen of met enkele anderen. Er is verlof, bezoek en voorlopige
vrijheid. Men bereidt actief voor op het moment dat de straf ten einde is en de
ex-misdadiger opnieuw een plaats in de maatschappij zal moeten innemen.
Al die versoepelingen zijn een doorn in het
oog van de voorstanders van de harde lijn. Die vinden al de inspanningen die
men doet ten gunste van de gevangenen volkomen onterecht: zij hebben blijkbaar
alle rechten verloren bij hun veroordeling. Het is de mentaliteit van: sluit ze
op en gooi de sleutel weg. Het is een simpele redenering, je hoeft er niet bij
na te denken.
Anderen denken wel na, zowel ideologisch
als pragmatisch. Zij vragen zich af of de maatschappij zich voordeel doet met
de simpele houding en komen tot de conclusie dat dit niet zo is. Zij geloven
dat mensen die iets misdaan hebben toch nog een toekomst hebben, tijdens hun
bestraffing en ook daarna. Zij geloven dat met een goede begeleiding
misdadigers terug op het rechte pad kunnen gebracht worden. Zij durven de vraag
te stellen naar het waarom van de misdaad, de levensgeschiedenis van de criminelen
en naar de gevolgen van de bestraffing. Zij zoeken naar andere vormen van
vrijheidsberoving, naar alternatieve straffen en naar een menselijke vorm van
opsluiting.
Maar een intensieve begeleiding en een
menswaardige behandeling van veroordeelde misdadigers vragen grote inspanningen
en veel, veel geld.
Wij hoorden op het nieuws over de Britse jongeman
die tien jaar geleden samen met een makker een kleuter gruwelijk vermoordde,
zij waren toen zelf amper tien jaar. Aan zijn begeleiding en re-integratie in
de maatschappij, inclusief een nieuwe identiteit, zijn miljoenen besteed. En nu
zit hij weer in de gevangenis, voor ernstige maar niet nader genoemde feiten.
Dat doet de gemoederen hoog oplaaien, zeker bij de hard-liners. Die zien zich bevestigd in hun onverzettelijk standpunt
en grijpen maar al te graag dergelijke incidenten en recidieven aan om een vernietigend oordeel uit te spreken over wat zij een onvergeeflijk toegeeflijke houding noemen tegenover criminelen.
Het is onmogelijk om op momenten als deze
een ernstige, rustige bespreking te voeren. En toch is dat nodig. Wij moeten
ons in de eerste plaats afvragen of een menselijke behandeling en
wederopvoeding van delinquenten en vooral van jeugdige delinquenten efficiënt
is. Wat is het succes ervan? Hoeveel hervallen in hun misdadig leven, hoeveel blijven
daarna op het rechte pad voor de rest van hun leven? Wij hebben er als
maatschappij geen belang bij dat mensen opgesloten zijn, ook dat kost handenvol
geld en het heeft weinig of geen invloed op de criminaliteit. Het is precies in
landen met overvolle gevangenissen dat de misdaadcijfers het meest
onrustwekkend zijn. Nederland en België zijn buren en op vele punten
vergelijkbaar, maar het misdaadbeleid is er zeer verschillend. België
exporteert nu zelfs zijn overtallige gevangenen naar leegstaande gevangenissen
in Nederland.
In de media krijgen we wel de sensationele
berichten over verkrachters die op de eerste dag van hun penitentiair verlof alweer
toeslaan, over mensen die al voor de tiende keer veroordeeld zijn voor gelijksoortige
feiten. Hoe vaak horen we het refrein niet dat misdadigers die gevat zijn al bekend
waren bij het gerecht? Hoe vaak zeggen we dan niet: en waarom zaten die dan
niet vast?
Wat we veel minder vaak horen zijn de
koele, objectieve statistieken. Hoeveel mensen zitten er in onze gevangenissen?
Voor welke feiten? Welke leeftijdsgroepen? Voor hoeveel jaar? Wat is het
resultaat van begeleiding, van alternatieve straffen, van penitentiair verlof
en vervroegde vrijlating? Van open cellen en van langdurige afzonderlijke opsluiting?
Hoeveel jonge delinquenten komen als volwassenen opnieuw voor de rechter?
Wellicht gebeurt er sociologisch criminologisch onderzoek, maar wie zal ons
daarover iets vertellen?
Mensen begaan misdaden, dat is een feit.
Hoe we daarmee omgaan, verschilt van land tot land en zelfs van streek tot
streek. Sommige landen voeren nog steeds de doodstraf uit, in andere is dat
zelfs onbespreekbaar. Wat in het ene land een zwaar vergrijp is, wordt in een
ander land nauwelijks vervolgd. Er is geen eenvormigheid in de wetgeving of in
de vervolging. Het budget van justitie verschilt spectaculair van land tot
land, maar is nergens onaanzienlijk. De opvattingen over misdaad en straf zijn
grondig verschillend, zelfs van mens tot mens, zowel ideologisch, ethisch, filosofisch
als maatschappelijk en pragmatisch. De informatie over alle aspecten van het
proces is fragmentarisch en amper bekend, zelfs bij de betrokken politici en
ambtenaren. Wij weten nauwelijks waarover we spreken.
Wel is zeker dat in de omgang van mensen
met elkaar vele levens gebroken worden. De peuter die vermoord werd door twee kinderen
van tien; de ouders van die peuter, maar ook die van de daders; de daders zelf.
Mensen doen vreselijke dingen met elkaar en de overlevenden moeten verder met
hun leven, zo goed en zo kwaad als het gaat. Wat we moeten proberen is de
schade beperken, voor alle betrokkenen, slachtoffers en daders. Daarvoor moeten
we voldoende middelen inzetten, rekening houdend met duizend andere
prioriteiten. Dat is een ingewikkelde kwestie, waarover we het nooit helemaal
met elkaar eens zullen zijn.
In Jesaja, hoofdstuk 42 lezen we:
1
Hier is mijn dienaar, hem zal ik steunen,
hij
is mijn uitverkorene, in hem vind ik vreugde,
ik
heb hem met mijn geest vervuld.
Hij zal alle volken het recht doen kennen.
2 Hij schreeuwt niet, hij verheft zijn stem niet,
hij roept niet luidkeels in het openbaar;
3 het geknakte riet breekt hij niet af,
de kwijnende vlam zal hij niet doven.
Het recht zal hij zuiver doen kennen.
4 Ongebroken en vol vuur
zal hij het recht op aarde vestigen.
Het Bijbelse beeld van het geknakte riet
dat niet afgebroken wordt, heeft zijn weg gevonden in ons taalgebruik en in
onze beschaving. Het vraagt om mededogen tegenover mensen die in hun leven
geconfronteerd worden met onheil. Dat zijn niet alleen de slachtoffers, maar
ook de daders. Als mens moeten wij ervoor bezorgd zijn dat het geknakte riet
niet afgebroken wordt, dat gebroken levens niet vernietigd worden. Ook voor een
kwijnende vlam is er nog hoop. Dat heeft niets te maken met een onverantwoorde en
onduldbare overdreven verdraagzaamheid tegenover misdaad en misdadigers. Het
betekent wel dat een mens een mens blijft, ook wanneer hij het leven van
anderen en daardoor ook dat van zichzelf verwoest. Het helpt niet om in de
media luidkeels om wraak te schreeuwen. Gerechtigheid is het zoeken naar een
aanvaardbaar evenwicht, naar een maatschappij waarin mensen als mensen met
elkaar omgaan onder alle omstandigheden.
PS Wie
goed geluisterd heeft bij het recente afscheid van Kardinaal Danneels als
primaat van België zal in het Jesaja-citaat (herhaald in Mt 12, 18-21) letterlijk
zijn woorden herkennen bij zijn terugblik op zijn ambtstermijn. Ondanks de teleurstelling
om de niet-ingeloste verwachtingen ben ik hem toch nog dankbaar omdat hij
inderdaad zijn stem niet al te vaak ongepast heeft verheven. Misschien was dat
wel het beste dat hij kon doen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
08-03-2010
als de graankorrel niet sterft
Waarachtig,
ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het
één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. (Joh 12,24)
35 Nu zou iemand kunnen vragen: Maar hoe
worden de doden opgewekt? Hoe zou hun lichaam eruit moeten
zien? 36 Dwaas die u bent! Als u iets zaait, moet dat eerst sterven
voordat het tot leven kan komen. 37 En wat u zaait heeft nog niet de
vorm die het later krijgt; het is nog maar een naakte korrel, een graankorrel
misschien of iets anders.38 God geeft daaraan de vorm die hij heeft
vastgesteld, en hij geeft elke zaadkorrel zijn eigen vorm. 39 Elk
aards lichaam is anders; het lichaam van een mens is enig in zijn soort, dat
van een dier eveneens, dat van een vogel ook, en ook dat van een vis. 40 Er
zijn lichamen aan de hemel en lichamen op aarde, maar de schittering van een
hemellichaam is anders dan die van een aards lichaam. 41 De zon heeft
een andere schittering dan de maan, de maan weer een andere dan de sterren, en
de sterren onderling verschillen ook in schittering. 42 Zo zal het
ook zijn wanneer de doden opstaan. Wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid,
wordt in onvergankelijke vorm opgewekt, 43 wat onaanzienlijk en zwak
is wanneer het wordt gezaaid, wordt met schittering en kracht opgewekt. 44 Er
wordt een aards lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt. Wanneer
er een aards lichaam is, is er ook een geestelijk lichaam. 45 Zo
staat er ook geschreven: De eerste mens, Adam, werd een levend, aards wezen. Maar
de laatste Adam werd een levendmakende geest. 46 Niet het geestelijke
is er als eerste, maar het aardse; pas daarna komt het
geestelijke. 47 De eerste mens kwam uit de aarde voort en was
stoffelijk, de tweede mens is hemels. 48 Ieder stoffelijk mens is als
de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede. 49 Zoals we nu de
gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de gestalte van de
hemelse mens hebben.
50 Wat ik bedoel, broeders en zusters, is
dit: wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het koninkrijk van
God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de
onvergankelijkheid. 51 Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet
allemaal eerst sterven toch zullen wij allemaal veranderd
worden, 52 in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de
bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden
opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij
veranderen.53 Want het vergankelijke lichaam moet worden bekleed met het
onvergankelijke, het sterfelijke lichaam met het onsterfelijke. 54 En
wanneer dit vergankelijke lichaam is bekleed met het onvergankelijke, dit
sterfelijke met het onsterfelijke, zal wat geschreven staat in vervulling gaan:
De dood is opgeslokt en overwonnen. 55 Dood, waar is je overwinning?
Dood, waar is je angel? 56 De angel van de dood is de zonde, en de
zonde ontleent haar macht aan de wet. 57 Maar laten we God danken,
die ons door Jezus Christus, onze Heer, de overwinning geeft. (1 Kor 15, 35-57)
Deze teksten zijn ons
welbekend, wij horen ze al ons hele leven lang. Het is de geliefde keuze van
priesters en voorgangers bij begrafenissen. In hun homilie borduren ze verder
op dit thema van de graankorrel, maar niet zelden gaan ze daarbij jammerlijk de
mist in. Het is immers een gewaagde metafoor. Het voorbeeld dat men neemt om
iets uit te leggen, te verduidelijken, past immers niet helemaal, men moet zich
in allerlei bochten wringen. Dat is des te moeilijker met het beeld van de graankorrel,
dat iedereen vertrouwd was in een hoofdzakelijk agrarische gemeenschap en nog
steeds is in onze verstedelijkte maatschappij.
Laten we even stilstaan bij de tekst van
Johannes:
Waarachtig,
ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het
één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. (Joh 12,24)
Dat een graankorrel moet gezaaid worden, in
de aarde geplant, dat is duidelijk. Als je dat niet doet, dan blijft die korrel
gewoon een korrel. Dat de korrel daarbij zou sterven, dat is een andere
kwestie. Het lijkt vermetel om een zaadje aan de aarde toe te vertrouwen in de
hoop dat er iets zal mee gebeuren, maar dit is in onze beschaving zo normaal
dat niemand er nog bij stilstaat. Wij weten nu eenmaal dat je bloembollen en
zaden onder de grond moet stoppen. Wij weten ook dat ze niet sterven, maar dat
ze zullen ontkiemen wanneer de weersomstandigheden dat toelaten. Of men dat
destijds, rond het begin van onze tijdrekening ook wist? Het is mogelijk dat Schriftgeleerden
en filosofen daarover toen nog in het ongewisse waren, maar ik kan me niet
voorstellen dat boeren en landmensen, tuinbouwers en plantenliefhebbers ook maar
even zouden aarzelen: het graan sterft niet, de nieuwe scheuten komen niet uit
het niets, maar uit de graankorrels die men in de grond heeft gestopt, je kan
dat met het blote oog zonder enige moeite zien.
Het beeld dat de evangelist hier gebruikt,
is dus niet perfect. Het is natuurlijk wel zo dat uit één korrel een nieuwe
plant te voorschijn komt, die als alles goed gaat ook een aar zal ontwikkelen,
waarin ettelijke graankorrels tot rijping zullen komen. Maar ook dat beeld past
niet bij de bedoeling van de evangelist.
Dit is het vervolg van de tekst: 25 Wie zijn leven liefheeft verliest
het, maar wie in deze wereld zijn leven haat, behoudt het voor het eeuwige
leven.
Je moet dus eerst sterven, voor je het
eeuwig leven kan verwerven. Dit is een zeer weerbarstige gedachte: het geloof
in het hiernamaals als een eeuwig leven was geen gemeengoed onder de Joden en
ook Jezus prediking heeft daarop slechts vaag gealludeerd. Velen
interpreteerden zijn boodschap over het Rijk der Hemelen immers als een
wereldlijk rijk, als een herstel van de autonomie van de Joden. Hoe dan ook,
het beeld van de stervende graankorrel als garantie voor het eeuwig leven is
slecht gekozen.
De context is deze: Jezus is triomfantelijk
Jeruzalem binnengegaan. Zijn prediking is ten einde, nu komt de tijd van zijn
lijden en dood. Hij vergelijkt zich met een graankorrel, die slechts vruchtbaar
kan worden wanneer je die in de grond stopt. Als je een mens in de grond stopt,
dan is dat omdat die dood is. Niet zo met een graankorrel en dat is waar de
vergelijking mank loopt.
Jezus klampt zich niet vast aan het leven,
hij weet dat hij moet sterven. Waarom, dat is op dit moment van het verhaal nog
niet duidelijk en zijn toehoorders begrijpen dan ook niet wat hij zegt. Ook de
apostelen weten niet wat er te gebeuren staat. Pas in de komende dagen zal
Jezus hen in twee afscheidsreden alles toelichten (Joh 14-16).
Deze passage in Johannes, die niet voorkomt
bij de andere evangelisten, is vaak het vertrekpunt voor de homilie bij
begrafenissen. Zoals Christus is gestorven en glorieus verrezen, zo zal elke
gelovige, op kracht van Jezus lijden en dood, eveneens verrijzen. Dit is
inderdaad wat Paulus zegt (cf. infra) en wat de Kerk predikt. Jezus is voor ons
gestorven, opdat wij het eeuwig leven zouden hebben. Ook wij moeten sterven,
maar voor ons is dat niet het einde, wij zullen verrijzen zoals Jezus en met
hem in de hemel zijn. Theologisch klopt dat, ook al begrijpen we niet goed hoe
de smartelijke dood van één mens een zo formidabel gevolg kan hebben voor álle
mensen ooit, voor en na Christus, waar ook ter wereld of in het universum.
Zelfs als we aannemen dat Jezus ook echt God is, dan nog is zijn menselijk
lijden en sterven voor hem slechts een overgang; hij lijdt misschien als mens,
maar weet dat hij zal verrijzen en verheerlijkt worden na drie dagen. Dat valt
dus nogal mee.
Als men in de homilie verwijst naar
Christus, dan is dat een uitdagende opgave, maar toch theologisch te begrijpen,
althans dat is wat men verwacht. Of men het gelooft, echt gelooft, is een
andere zaak. Over het hiernamaals weten we immers niets en ook de Kerk geeft
geen details. Vele gelovigen en de meest eerlijke priesters erkennen dan ook
dat de leer van de Kerk over het eeuwig leven een mysterie is, waarover men
slechts op zeer voorzichtige wijze kan spreken, zonder al te veel concrete
zekerheden. Overdreven vrome priesters en gelovigen zullen op een bijna
fanatieke manier de absolute zekerheid van het hiernamaals afschilderen in de
meest realistische beelden: Christus die ons staat op te wachten met open
armen, Maria die ons ten hemel begeleidt, de koren van de engelen die onze
opgang zingend begeleiden. Dat is het eeuwig leven als een glorievolle
verheerlijking, de bekroning van ons mens-zijn. In vergelijking daarmee is ons
aardse leven totaal onbetekenend.
Indien men, zoals vaak gebeurt, de
beeldspraak van het stervende graan hanteert en uitdiept, dan loopt dat gegarandeerd
faliekant af. Wij weten dat de graankorrel niet sterft. Dat staat immers op een
andere plaats in de Bijbel, in de gelijkenis van de zaaier:
Iemand
ging eens naar zijn land om te zaaien. 4 Tijdens het zaaien viel een
deel van het zaad op de weg, en er kwamen vogels die het
opaten. 5 Een ander deel viel op rotsachtige grond, waar maar weinig
aarde was, en het schoot meteen op omdat het niet diep in de grond kon
doordringen. 6 Toen de zon opkwam verschroeide het, en omdat het geen
wortel had droogde het uit. 7 Weer een ander deel viel tussen de
distels, en toen die opschoten verstikten ze het zaaigoed. 8 Maar er
viel ook wat zaad in goede grond, en dat bracht vrucht voort, deels
honderdvoudig, deels zestigvoudig, deels dertigvoudig. (Matteüs 13, 3-8)
Het zaad sterft niet, zelfs niet als het op
de rots valt: het is daar alleen maar onvruchtbaar. Zelfs in slechte grond
schiet het zaad op. Maar enkel in goede grond kan het wortel schieten, overleven
en vrucht dragen.
Zaad bewaart goed, maar niet erg lang. De voorraad energie in een graankorrel is zeer beperkt. Zelfs onder de meest gunstige natuurlijke omstandigheden kunnen zaden niet langer dan enkele jaren bewaard worden. Daarna zijn ze onherroepelijk verloren en verdord. Het verhaal over graankorrels uit de Egyptische piramiden die na drieduizend jaar nog ontkiemen, is een mythe, nep. Je kan zaden enkel langdurig bewaren door ze in te vriezen. In een diepe grot ergens in Noorden van Europa bewaart men de diepgevroren
zaden van duizenden planten. Als zaadkorrels sterven, dan zijn ze definitief dood; er is voor hen, net zoals voor de mens, geen wederopstanding voorzien. Het Bijbels beeld van de gestorven graankorrel die duizendvoudig vruchten voortbrengt klopt niet. Enkel levende granen doen dat.
Het is dus vrijwel zinloos om bij de dood
van een mens te verwijzen naar de stervende graankorrel: de vergelijking loopt al
te mank. Het voortplantingsproces van de mens en dat van het graan lopen
parallel, maar niet zoals de Bijbel het zegt. Het is de korenplant die afsterft
wanneer het graan rijp is, wanneer de zaden tot volle ontwikkeling gekomen
zijn, klaar om geoogst te worden als voedsel, maar gedeeltelijk ook als
zaaigraan voor nieuwe planten. Zo sterft ook de mens wanneer zijn tijd gekomen
is, omdat hij oud is of omdat ziekte of ongeluk hem treft. Wij mensen planten
ons voort door als man en vrouw onze essentiële kenmerken te verenigen en
kinderen voort te brengen die op ons lijken. Wij sterven niet bij het
voortplantingsproces, zoals het graan en sommige diersoorten. Wij blijven in
leven, soms overleven we zelfs onze kinderen.
Dat een mens moet sterven om eeuwig te
leven heeft alleen in theologische zin enige betekenis. Elke vergelijking met
het graan, dat niet sterft, is misleidend. Het is een ongepaste tekst bij een
begrafenis.
Dat kan men van de passage uit de eerste
Korintiërsbrief van Paulus niet zeggen. Het is immers een antwoord op een
concrete vraag van de gelovigen aldaar: wat moeten wij ons voorstellen bij het
eeuwig leven? Wat gebeurt er met ons lichaam? Men zag immers met eigen ogen dat
het lichaam afsterft en wegrot of verbrand wordt. Hoe zullen wij dan zijn in
het hiernamaals? Zonder lichaam?
Het is goed ook hier de context nog eens na
te lezen.
1 Broeders en zusters, ik herinner u aan het
evangelie dat ik u verkondigd heb, dat u ook hebt aangenomen, dat uw fundament
is 2 en uw redding, als u tenminste vasthoudt aan de boodschap die ik
u verkondigd heb. Anders bent u tevergeefs tot geloof gekomen. 3 Het
belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer
ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften
staat, 4 dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in
de Schriften staat, 5 en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens
aan de twaalf leerlingen. 6 Daarna is hij verschenen aan meer dan
vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn,
maar de meesten nu nog leven. 7 Vervolgens is hij aan Jakobus
verschenen en daarna aan alle apostelen. 8 Pas op het laatst is hij
ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was. 9 Want ik ben
de minste van de apostelen, ik ben de naam apostel niet waard omdat ik Gods
gemeente heb vervolgd. 10 Alleen dankzij zijn genade ben ik wat ik
ben. En zijn genade is bij mij niet zonder uitwerking gebleven. Integendeel, ik
heb harder gezwoegd dan alle andere apostelen, niet op eigen kracht maar
dankzij Gods genade. 11 Hoe dan ook, of zij het nu zijn of ik, wij
verkondigen allemaal dezelfde boodschap, en door die boodschap bent u tot
geloof gekomen.
12 Maar wanneer nu over Christus wordt
verkondigd dat hij uit de dood is opgewekt, hoe kunnen sommigen van u dan
zeggen dat de doden niet zullen opstaan? 13 Als de doden niet
opstaan, is ook Christus niet opgewekt; 14 en als Christus niet is
opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof
zinloos. 15 Dan blijkt dat wij als getuigen van God over hem hebben
gelogen, omdat we verklaard hebben dat hij Christus heeft opgewekt want als
er geen doden worden opgewekt, dan kan hij dat niet hebben
gedaan. 16 Wanneer de doden niet worden opgewekt, is ook Christus
niet opgewekt. 17 Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof
nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden 18 en worden de doden
die Christus toebehoren niet gered. 19 Als wij alleen voor dit leven
op Christus hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn.
20 Maar Christus is werkelijk uit de dood
opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. 21 Zoals de dood er is
gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een
mens. 22 Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door
Christus allen levend worden gemaakt. 23 Maar ieder op de voor hem
bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem
toebehoren. 24 En dan komt het einde en draagt hij het koningschap
over aan God, de Vader, nadat hij alle heerschappij en elke macht en kracht
vernietigd heeft. 25 Want hij moet koning zijn totdat God alle
vijanden aan zijn voeten heeft gelegd. 26 De laatste vijand die
vernietigd wordt is de dood,27 want er staat: Hij heeft alles aan zijn
voeten gelegd. Wanneer er alles staat, is dat natuurlijk uitgezonderd degene
die alles aan hem onderwerpt. 28 En op het moment dat alles aan hem
onderworpen is, zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem
onderworpen heeft, opdat God over alles en allen zal regeren.
29 Wat denken zij die zich voor de doden
laten dopen te bereiken? Als de doden toch niet worden opgewekt, waarom zouden
zij zich dan voor hen laten dopen? 30 En waarom zouden wij ons
voortdurend aan gevaren blootstellen? 31 Elke dag sterf ik opnieuw,
broeders en zusters, zo waar als ik dankzij Christus Jezus, onze Heer, trots op
u kan zijn.32 In Efeze heb ik op leven en dood gevochten; wat zou ik daarmee
hebben bereikt als ik geen hoop had? Wanneer de doden toch niet worden
opgewekt, kunnen we maar beter zeggen: Laten we eten en drinken, want morgen
sterven we. 33 Maar vergis u niet: slecht gezelschap bederft goede
zeden. 34 Kom tot bezinning, zoals het u betaamt, en zondig niet
langer. Sommigen van u hebben geen enkele kennis van God. U moest u schamen. (1
Kor 15, 1-34)
Daarop volgt dan de tekst
die ik aan het begin citeerde.
Ook Paulus heeft het
moeilijk met de beeldspraak van de stervende graankorrel. Hij is zelf een dwaas,
als hij niet weet dat wat je zaait helemaal niet moet en zelfs niet mag sterven,
als je wil dat het overleeft. Wat hij vertelt over de planten en de dieren en
de hemellichamen heeft helemaal niets te maken met wat erop volgt, want enkel
de mens zal verrijzen.
Bij die verrijzenis
zullen wij niet met ons aardse lichaam opstaan, maar met een geestelijk
lichaam. Er is veel gediscuteerd over deze tekst. In de Vulgaattekst staat: Si
est corpus animale, est et spirituale; in de Griekse tekst is dat
respectievelijk psychikon en pneumatikon. De Vulgaattekst, waarop ook de
Nieuwe Bijbelvertaling gebaseerd is, spreekt niet van een ziel. De tekst van de
Canisiusvertaling doet dat wel, maar heeft dan een lange voetnoot nodig om uit
te leggen dat de ziel datgene is wat ons aards en sterfelijk lichaam verbindt
met ons verheerlijkt lichaam; de ziel is immers in beide aanwezig. Als wij niet
met ons (aardse) lichaam zullen verrijzen, maar met een niet nader bepaald
verheerlijkt lichaam, dat in feite geen enkele band meer heeft met het aardse, dan
wordt die verrijzenis niet alleen erg onduidelijk en effenaf mysterieus, zeker
voor de gewone man, maar ook heel wat minder aantrekkelijk.
Paulus legt hier en
elders sterk de nadruk op het feit dat wij het hiernamaals niet moeten zien als
een grote slemppartij of een orgie: al onze aardse geneugten en onze zondige
begeerten zullen daar verdwenen zijn, we worden ongeveer zoals de engelen en
die hebben niet eens een geslacht
De Kerk heeft steeds de grootste
moeite gehad met het overbrengen van de kern van haar boodschap, namelijk dat
er na dit leven nog iets anders is. Aanvankelijk was dat dé grote trekpleister
en de reden van het succes van de prediking. Als je in onzekere tijden aan de
mensen kunt beloven en garanderen dat er na de dood een heerlijk leven is, een
genieten zonder einde, het opperste geluk, dan is dat niet niks.
Maar zoals het toen was
en nu niet minder: hoe leg je dat uit? Welke bewijzen heb je? Hoe kan je de
argwanende mens zekerheid geven? Paulus heeft geen andere boodschap dan: geloof
wat ik jullie zeg. En waarom? Omdat hij het heeft gehoord van de apostelen, die
het gehoord hebben van Jezus zelf. Omdat Jezus zelf ook verrezen is, als
eerste, als voorbeeld: zie je wel dat het kan? En hoe weten we dat hij verrezen
is? Van de apostelen en de vrouwen bij het graf. En van Jezus zelf, die
verschenen is. En hoe weten we dat? Omdat... enzovoort.
Als je vandaag met een
dergelijk verhaal afkomt, verklaart men je gek. Vandaar dat verstandige
kerkleiders en priesters zich nu ver houden van concrete uitspraken en
beloften. Ze benadrukken vooral het mysterieuze karakter van het hiernamaals en
de onsterfelijkheid. Over de hel en het vagevuur spreken ze helemaal niet meer.
Kardinaal Danneels zei altijd, wanneer men hem daarover vragen stelde: we weten
er niets over; het zal ons duidelijk worden als het zover is; we kunnen er
alleen op hopen; het is een gefundeerde hoop, het is zelfs een geloven, omwille
van Christus boodschap.
Vandaag beseffen steeds
meer mensen dat die boodschap zeer veel geloof vraagt, meer dan men bereid is
op te brengen. De teksten die ons zijn overgeleverd zijn van een erg bedenkelijke
kwaliteit. De samenstelling ervan is suspect. De vroegste geschreven bronnen
dateren van meer dan twee- tot driehonderd jaar na de feiten. Er zijn geen
historische bronnen voor zelfs de meest elementaire gegevens uit het Evangelie:
de figuur van Jezus of Maria, de apostelen, laat staan voor de vele wonderen en
de verrijzenis zelf. De christenen zijn het grondig oneens over de
interpretatie van de basisteksten en zijn verdeeld in talrijke onverzoenbare
kerken. De katholieke leer die in de loop van de tijden opgebouwd is, heeft in
de meeste gevallen meer te maken met de wereldlijke macht van het kerkelijk
instituut dan met de boodschap van Christus. Het bestaan van andere,
niet-christelijke wereldgodsdiensten is een uitdaging voor de uniciteit en de
reddende waarheid van het christendom.
Bij elke begrafenis
probeert de Kerk wanhopig en krampachtig de Blijde Boodschap in de verf te
zetten: er is leven na de dood, een wonderbaarlijk, heerlijk leven. Er is geen
reden tot droefheid: de overledene gaat het eeuwig leven tegemoet en wacht daar
op ons.
De realiteit is anders.
Wij zijn bedroefd omdat we een geliefde moeten missen. De vage beloften
overtuigen ons niet en bieden niet de minste troost, integendeel, ze komen als
onwerkelijk, ongeloofwaardig en zelfs misplaatst en belachelijk over.
Wij willen dat onze
droefheid ernstig wordt genomen, dat wij mogen rouwen, dat we onze liefde voor
de overleden geliefde mogen trouw zijn en dus mogen lijden en afzien bij het
verlies, elk op zijn of haar manier, tot de tijd de wonden enigszins heelt. Wij
weten dat wij mensen zijn, aardse wezens, verbonden met het leven op deze aarde
en beperkt in onze levensloop, zoals alle individueel leven op aarde. Waarom
zou de mens de uitzondering zijn? Het religieus geloof is voor de mens een te
zwakke basis voor de onmogelijke veronderstelling van de onsterfelijkheid.
Maar zelfs als wij niet
alle geloof in een of andere vorm van overleven hebben opgegeven, dan nog zien
wij daarin geen reden om ons leven hier op aarde te beschouwen als slechts een
korte aanloop naar het eeuwig leven. Wij zijn realisten, we houden er rekening
mee dat er niets anders is, dat dit leven onze enige kans is. We willen van dit
leven het beste maken, want we hebben weinig redenen om aan te nemen dat er nog
iets anders is.
Het moet mogelijk zijn,
denk ik bij elke kerkelijke begrafenis, om ook vanuit de Kerk meer zinvolle
dingen te zeggen over het leven en de dood dan de manke vergelijkingen en
ongegronde en troosteloze fantasieën over het hiernamaals. Om te spreken over
het leven dat voorbij is en wat de overledene heeft betekend voor de anderen en
voor de wereld, zoals familieleden doen in de voorbeden. Om te peilen naar zijn
diepste gedachten, veeleer dan naar zijn vroomheid of zijn trouw kerkbezoek en
gebed. Om daarin misschien echte troost te vinden voor de overlevenden, de
nabestaanden, namelijk dat ons leven zich hier afspeelt, met elkaar en in de
wereld; dat wij wel degelijk allemaal moeten sterven, dat niets normaler is dan
dat, dat niemand eraan ontsnapt en dat er dus geen reden is om daarover bedroefd
te zijn; dat we enkel mogen wensen dat de dood niet te vroeg komt en dat ze
niet te pijnlijk zal zijn, dat onze doodsstrijd en ons lijden niet onnodig zal
gerekt worden omwille van zinloze kerkelijke en dus menselijke voorschriften.
Laten we de dood ernstig nemen en ze niet minimaliseren of ontkennen in het
licht van een lichtzinnig geloof in een eindeloos hiernamaals.
Wij mensen zijn precies als
de levende graankorrel: geboren uit mensen, groeiend tot volle wasdom, in staat
om op onze beurt mensen tot leven te brengen en in hen iets van onszelf voort
te zetten, elke dag levend in het besef dat we zullen sterven, vroeg of laat, voorgoed.
Een lezer die zijn mail niet ondertekent en
zich ook nog verbergt achter een pseudoniem mailadres dat bovendien onbestaande
bleek te zijn, zodat ik niet eens discreet persoonlijk kan reageren, schreef me
over mijn bijdrage over dito, klik
hier om mijn tekst nog eens te lezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=94.
Ik bespaar jullie de grove taal waarin hij
(of zij?) meende zich te moeten uitdrukken en ook de schrijnende dt-fouten, de meerbultige
kemels tegen het Latijn, het Italiaans en het Frans waaraan hij/zij zich meermaals
vrolijk schuldig maakte en de ronduit idiote pseudo-taalkundige verklaringen
die hij/zij debiteerde. Laten we dat alles toch maar enigszins met de mantel
van de liefde bedekken, zoals Paulus voorschrijft in I Kor 13, een passage die
in geen enkele huwelijksmis ontbreekt.
Wel maak ik van de gelegenheid nijverig gebruik
om te riposteren en een door hem/haar voorgestelde verklaring van de
uitdrukking op zijn qui-vive zijn op rechtere paden te brengen. Ook die fantaisistische
uitleg van mijn duidelijk meer dan lichtjes verwarde correspondent onthoud ik
jullie, zowel om jullie niet op slechte gedachten te brengen als om hem/haar te
behoeden voor de pijnlijke vernedering van een complete taalkundige afgang.
Als je op je qui-vive bent, dan ben je
alert, aandachtig, oplettend. De verklaring, die verrassend genoeg zelfs de vadsige
taalgenieën van de zwaarlijvige Van Dale niet ontgaan is, lieve lezers, zien
jullie meteen ook zelf: het is Frans en letterlijk vertaald: wie leeft? Het is
de vraag die schildwachten onherkenbare personen toeriepen opdat ze zich
kenbaar zouden maken.
Voor de etymologie kunnen we twee kanten
uit.
De eerste leunt aan bij gelijksoortige
uitroepen. In het Duits is dat Werda?
Wie daar, wie is er daar? Qui vive? zou
dan moeten vertaald worden als: wie leeft (daar)? Welk levend wezen is daar?
Een andere verklaring steunt op de uitroep in
het Frans vive, dat is een subjonctif, een wensende zin. In het
Latijn is dat de conjunctief vivat, een
uitdrukking die in vele talen letterlijk is overgenomen, ook in het Nederlands.
Vive le roi, leve de koning (of
liever: leve Vlaanderen). Moge de koning/de jarige &c. (lang) leven! Wij
noemen dat de aanvoegende wijs, zoals in die andere staande (of liggende )
uitdrukking: hij ruste in vrede.
Er zijn aanduidingen dat schildwachten in
het Latijn riepen: quis vivat? Het
antwoord daarop moest dan de naam zijn van degene wie men een lang leven
toewenste. Stel dat er een oorlog gaande is tussen keizer Karel en koning
François. De beide legers staan tegenover elkaar en hebben hun kamp opgeslagen.
Een schildwacht van de Franse koning ziet een nachtelijke bezoeker en roept quis vivat? vivat wie? Het juiste
antwoord is: Franciscus; qui vive?
François! of vive François.Zo maakte men bekend tot wiens kamp men
behoorde. Liegen was geen optie: een gentleman zou het vivat de andere koning
nooit over zijn lippen krijgen. De vertaling is hier niet: wie leeft, maar leve
wie? Het Italiaans heeft eveneens (sul)
qui vive, het Spaan quien vive.
Om een beetje in de zelfde sfeer te
blijven: ons alarm is evident afgeleid van het Franse alarme, dat zelf
ontwikkeld is uit het Italiaans allarme,
nu ook allarme, meervoud allarmi. Zoals vaak ligt een Latijns
woord aan de oorsprong van het Italiaans, in dit geval armus, bovenarm, sleutelbeen. Misschien waren de eerste arma wapens die met de arm gehanteerd werden;
onze Nederlandse arm is eveneens daarvan afgeleid. Het Engels kent ook alarm, gewoon geleend uit het Frans na
de inval.
Een parallel woord en zelfs een synoniem in
sommige talen is alert, Fr. alerte,
Eng. alert, Sp. alerta, It. allerta. De
etymologie is bijzonder leuk: we beginnen bij het Latijn erigere, oprichten, dan naar het oud-It. ergere, waarvan het verleden deelwoord erto is, vrouwelijk erta:
iets dat opgericht is, een heuveltje, een verhoging. Wie op een heuveltje
staat, stare allerta, kan goed om
zich heen kijken, ook dieren doen dat als ze op de uitkijk staan.
Alerte schildwachten zijn op hun qui-vive
en slaan alarm als ze het verkeerde wachtwoord als antwoord krijgen.
Lieve lezers, inclusief mijn anonieme
belager, als je mijn etymologische opzoekingen maar minnetjes vindt, dan kan ik
jullie dat niet kwalijk nemen. Maar ik kan jullie wel verzekeren dat alles wat
je hier te lezen krijgt door mij persoonlijk zorgvuldig is opgezocht in de
betere woordenboeken en naslagwerken. Elke aanvulling, correctie of bedenking of
zelfs uiting van ongeloof is meer dan welkom, maar dan bij voorkeur met
vermelding van je naam, met een correct e-mailadres en als het effe kan ook
zonder treiterige scheldwoorden. Anders riskeer je een tirade, van het It. tirata, van tirare, trekken, dus iets dat (te) lang getrokken is, langgerekt,
een ononderbroken stortvloed van woorden.
PS Vandaag, 7 maart 2010 is zoals elk jaar
een koppeltje wilde eenden (het zelfde?) geland in de vijver, of liever op de
vijver, want die is lichtjes bevroren, op het wak dat ik gemaakt heb na. Ze
zijn maar even gebleven, uitrustend van hun trektocht. Zou de lente dan toch in
aantocht zijn?
Onze gedachten zijn precies dat: ónze
gedachten, menselijke gedachten, gedragen door de hersenactiviteit van mensen.
Dat betekent dat zij gekleurd zijn door wat de mens is, als soort en als
individu. Ze zijn bepaald en beperkt door zijn specifiek kennen en zijn kenvermogen.
Specifiek voor de mens is, dat het spontaan kennen ondersteund wordt door de
wetenschappen en de technologie die de mens heeft ontwikkeld om zijn natuurlijk
kenvermogen kracht bij te zetten.
Gedachten zijn essentieel individueel. Wat
ze precies betekenen is noch voor elk van ons duidelijk, noch voor ons als
mensheid. Ieder interpreteert de woorden en de begrippen anders. Er zijn
algemene afspraken, maar er is ook een Babelse verwarring. Niemand is erin
geslaagd om voor alles definitieve definities vast te leggen. How do I love thee? Let me count the ways (Sonnet
43, Elizabeth Barrett Browning).
Wij hebben geen rechtstreekse controle over
wat zich fysisch in onze hersenen afspeelt. Onze expliciete, bewuste gedachten
staan in rechtstreekse verbinding met de hersenactiviteit, maar zijn er niet
aan gelijk, het is een interpretatie ervan. Aan een gedachte hoeft niet
noodzakelijk één bepaalde constellatie in de hersenen te beantwoorden. De
hersenen zijn veel complexer dan gelijk welke computer, ze werken niet serieel,
de ene gedachte na de andere, maar parallel, ontelbare bewerkingen quasi
terzelfder tijd en dat komt over als intuïtief. Maar welke processen van
associatie, herinnering &c zich daarbij allemaal afspelen is wellicht nooit
te achterhalen.
Onze hersenactiviteit leidt een eigen
leven, het is een autonome activiteit, die grotendeels ontsnapt aan onze
directe bewuste controle.
Bewust denken gebeurt in woorden, in taal,
die zo typisch is voor de mens. Het is een hulpmiddel dat de mens heeft
ontwikkeld in zijn contact met zijn omgeving. Het grote voordeel ervan is de
communicatie met anderen, ook uit het verleden, bijvoorbeeld in de wetenschap
en de kunsten en op die manier ook met hen die na ons zullen komen.
Gedachten kunnen waanideeën zijn, die aan
geen enkele objectieve realiteit beantwoorden: wij noemen zulke mensen
waan-zinnig. Maar alle gedachten zijn dat eigenlijk een beetje, ze beantwoorden
nooit helemaal aan een objectieve werkelijkheid, die we overigens wellicht nooit
helemaal kunnen kennen.
We moeten dus bescheiden zijn als we
spreken over ons menselijk bewustzijn, want weten niet goed wat het is en hoe
het werkt. Wij kunnen veel als mens, maar niet alles. We zijn beperkt. We zien
de wereld altijd vanuit ons menselijk standpunt, zelfs als we dat heel breed
zien en we kijken met menselijke ogen. Het universum is ontstellend veel ruimer
dan de mens, ook als we erkennen dat de mens daarin een belangrijke plaats
inneemt, althans op deze wereld. De mens maakt deel uit van deze wereld, dit
zonnestelsel, deze Melkweg en is daarin ontstaan en uitgegroeid tot wat hij is
en kan niet buiten die wereld leven.
De mens met zijn hersenen is het resultaat
van een lange evolutie. Het bewustzijn is eveneens geleidelijk ontstaan als een
functie van onze hersenen. Ons bewust-zijn en bewust denken is slechts een zeer
beperkt gedeelte van de totale activiteit van onze hersenen. Onze dromen
bijvoorbeeld ontsnappen daaraan vrijwel helemaal.
Dat wij specifieke gedachten hebben,
daaraan twijfelt niemand. Wat die gedachten zijn, is echter moeilijk te zeggen.
Maar ze zijn er wel. Het is een aspect van het contact dat we hebben met de
wereld om ons heen, een manier van in de wereld zijn als mens. Wij benaderen
alles met al onze specifiek menselijke kwaliteiten en mogelijkheden en
beperkingen. Gedachten zijn niet passief, ze zijn altijd actief, een doen.
Denken is niet passief, je moet er alert voor zijn, gericht op bestaan, op de
omgeving. Bewust denken is niet altijd accuraat en nooit simpel. We gebruiken
woorden voor begrippen die zeer abstract zijn, zoals liefde, geloof, vriendschap,
gezelligheid, pijn We weten min of meer wat daarmee bedoeld wordt, maar het
blijft tasten, proberen, benaderen, zoals het beschrijven van de ervaring van
een wijn in al zijn synesthetische complexiteit: enkel in een allusieve,
alluderende, poëtische taal brengen we er min of meer iets van terecht, iets
dat anderen zich kunnen voorstellen aan de hand van onze beschrijving.
Het bewust wakend zijn en het bewust denken
komt ons voor als een afzonderlijk domein, waarin wij met onszelf en met
anderen in gesprek treden. Het situeert zich binnen in ons, het is iets dat
zich in ons afspeelt, vooral in onze hersenen. Wij ervaren het als iets
persoonlijks, als onze persoon zelf. Wat wij buiten onszelf waarnemen, valt
buiten dat domein. Wat buiten ons ligt, is materieel. Ook ons eigen lichaam behoort
tot het materiële, tot de wereld. Wat zich in onze gedachten voordoet, ervaren
we als immaterieel, niet tastbaar, geestelijk, mentaal.
Een roos is niet het woord dat we ervoor
gebruiken, noch de afbeelding ervan op papier, een schilderij of foto, noch wat
wij er ons bij voorstellen. De roos is buiten ons, waarneembaar voor onze
zintuigen. Onze waarneming is zeer complex en doet ons lichaam op vele manieren
reageren. Onze hersenen spelen daarin de belangrijkste rol. Zo wordt de roos
voor ons aanwezig én betekenisvol. Het is niet zomaar een bepaalde constellatie
van atomen. Wij herkennen ze als behorend tot die groep planten die we rozen noemen;
ze heeft een kleur, een geur, ze staat in een omgeving, ze heeft eventueel een
prijs; we associëren ze met andere rozen die we al gezien en geroken hebben, met
gedichten over rozen, met de traditie van het geven van rode rozen; we
appreciëren die ene roos ook in haar maatschappelijke context: is het een
politicus die ze ons aanbiedt tijdens de verkiezingscampagne, of een geliefde
op Valentijn?
Er is dus een fysieke waarneming nodig, als
die er niet is, dan gebeurt er niets; de roos kan er nog wel zijn, maar ze is
er niet voor ons, we weten niet dat ze er is, ze kan er evengoed niet zijn. Er
moet zintuiglijk contact zijn.
In dat contact gebeurt er iets in ons dat ook
fysisch, materieel is: de lichtstralen die ons oog bereiken, de geur die onze
neus bereikt. Er gebeurt iets fysisch, materieel, in onze hersenen. De fysieke waarneming,
dus de weerkaatste lichtstralen op ons netvlies en de geurpartikels in onze
neus, worden als specifieke signalen naar de hersenen gestuurd en daar verwerkt.
Allerlei gegevens in ons geheugen worden daarbij opgerakeld. Er is een intense,
frenetieke, nog steeds fysische, chemische en elektrische, materiële activiteit
in ons lichaam, geconcentreerd in de hersenen. Dat geeft quasi onmiddellijk aanleiding
tot het bewustzijn van wat er gebeurt in dat contact: we nemen een roos waar,
we zien haar en we zien haar in haar context. Dat bewustzijn, het herkennen van
de roos is dus volledig gesteund op de wereld buiten ons en op wat er in ons
lichaam gebeurt in het contact met die wereld.
Een persoon met alle zintuigen actief, maar
met een beschadigd bewustzijn, zoals bij de ziekte van Alzheimer, is niet meer
in staat om actief in de wereld te zijn. De prikkels uit de wereld bereiken hem
wel en worden misschien gedeeltelijk verwerkt, maar de samenhang is verdwenen
door een fysieke beschadiging of degeneratie van de hersenen. Er is geen
herkenning en geen reactie, geen emotie. Het is noodzakelijk dat er een normaal
werkend brein is om alles zijn plaats en zin te geven voor de betrokken
persoon. Als het brein normaal werkt, dan is er ook bewustzijn.
Maar de betekenis die gegenereerd wordt
door dat contact tussen ons en de buitenwereld, die noemen we niet materieel.
Wanneer we de roos benoemen en ons bewust worden van al de emotionele aspecten,
gebeurt er iets dat niet tastbaar is, niet waarneembaar tenzij voor onszelf.
Wij zijn niet alleen de ontvangers en verwerkers van allerlei fysieke prikkels,
wij geven er ook betekenis aan, wij benoemen ze en verklaren ze in al hun
aspecten, ook emotioneel, we integreren ze zoveel als mogelijk met wat we al
weten en kennen en voelen, interpreteren ze in de situatie waarin we ons
bevinden, rekening houdend met ons verleden en onze toekomst. Naast allerlei
onbewuste reacties van ons lichaam in dat proces is er ook een bewustwording,
iets dat we ook onder woorden en gebaren kunnen brengen. We krijgen de tranen
in onze ogen, omarmen onze geliefde en stamelen: dank je, lieverd, voor die
mooie roos
Denken, in de ruimste zin van het woord, is
actief zijn in de wereld. Het is de manier waarop wij als mens met de wereld in
contact treden. Denken is doen. Of doen alsof, wanneer we onze ogen sluiten en nadenken,
wanneer we de impulsen van buitenaf zoveel mogelijk uitsluiten en we enkel met
wat er in ons bewustzijn aanwezig is een intern gesprek voeren, grotendeels
woordeloos, een overleg met onszelf, waarin we ons standpunt bepalen tegenover
het verleden, het heden en de toekomst.
We staan in het stemhokje en aarzelen heel
even voor we onze stem uitbrengen: wat gaat er op dat ogenblik allemaal door
ons hoofd? Maar we komen toch tot een beslissing en doen dan wat er moet gedaan
worden. Het is alsof we even proefdraaien: wat als ik blanco stem? Links,
rechts of centrum? We overwegen bliksemsnel de mogelijkheden, de gevolgen, we halen
ons weer voor de geest wat we gisteren of daarnet nog dachten en maken dan een
afweging en komen dan tot een besluit.
We ervaren dat als een zinvolle bezigheid:
bezint voor ge begint. Niet onnadenkend handelen, niet onbezonnen, dat doen
enkel kinderen of domme of waanzinnige mensen. We zoeken te overleven in de
wereld, bij voorkeur op een aangename, bevredigende manier. Dat lukt het best
door ons verstand te gebruiken, door logisch na te denken: wat is de beste
manier om mijn doel te bereiken? Maar ook door emotioneel na te denken: hoe zal
ik me daarbij voelen? Wat zou ik het liefst doen? We zoeken ons voordeel en ons
plezier, we vermijden onheil en pijn.
Met onze enorm sterk ontwikkelde hersenen,
onze intensieve, langdurige opvoeding en onze levenslange leeractiviteit
overleven we inderdaad in een uiterst complexe globale maatschappij en een al
even complexe cultuur. We hebben onze omgeving aan ons aangepast, onze wereld
bewoonbaar gemaakt. Die wereld is materieel, tastbaar, maar in tegenstelling
tot bergen en dalen, zeeën en oceanen, heeft die gemaakte, aangepaste wereld
betekenis voor ons: we hebben tunnels gegraven om onder berg of zee door te
kunnen, bruggen gebouwd over rivieren enzovoort.
We leven in een kunstmatige omgeving, niet
in de wilde natuur. Onze omgeving heeft zin gekregen, een functie. Een tunnel
is materieel, maar als we die gebruiken herkennen we de functie ervan, dan is
het niet zomaar een lege buis onder het Kanaal, maar een manier om van
Frankrijk naar Engeland te gaan. Dat is de betekenis van de tunnel, daarvoor is
hij gemaakt. Onze moderne wereld bestaat voor het grootste gedeelte uit dingen
die door de mens gemaakt zijn met een bepaald doel.
De interactie tussen mijzelf en de wereld
speelt zich grotendeels, zo niet helemaal, onbewust af, ik heb er nauwelijks
bewust controle over. Dat is wellicht wat Spinoza bedoelde toen hij zei dat
alles zonder meer oorzaak en gevolg is, zonder de dominante tussenkomst van een
autonoom, bijna goddelijk bewust ik.
De mens maakt met heel zijn lichaam deel
uit van het geheel van de wereld. De totaliteit van die complexe interactie
ontgaat ons grotendeels.
Het klare bewustzijn is niet meer dan een
epifenomeen, een bijverschijnsel, zoals het beeldscherm van een computer dat is.
De vroegste computers hadden niet eens een beeldscherm en werkten daarom niet
minder goed; ook onze computers werken grotendeels op de achtergrond, wat we op
het scherm zien is minimaal, een fractie van wat er gebeurt en dan nog in een sterk
vereenvoudigde vorm die voor onze ogen bestemd is, een vertaling van een
verborgen rapport in computertaal van uiterst complexe fysische gebeurtenissen
in het hart of het brein van de computer.
Ons bewustzijn speelt ongeveer dezelfde
rol: een gedeelte van wat er gebeurt in de wereld buiten ons en in ons wordt
zichtbaar en kenbaar gemaakt, aanwezig gesteld in het bewuste denken en voelen.
Wij staan er niet bij stil dat dit slechts een klein gedeelte is van wat er
allemaal gebeurt, zowel in de wereld buiten ons als in onze hersenen. Wij zien
bijvoorbeeld maar een gedeelte van het kleurenspectrum; ons nachtzicht is erg
slecht; we horen en ruiken niet zo goed als andere dieren; onze smaak is
bepaald door de evolutie: wat niet lekker is, is waarschijnlijk giftig.
Andere dieren hebben wellicht een heel ander smaakpalet. We zijn vergeetachtig,
onaandachtig, ongevoelig voor heel wat dingen. We missen dus heel veel in ons concreet
bewustzijn. There are more things in
heaven and earth, Horatio,than are dreamt of in your philosophy.(Hamlet
Act 1, scene 5, 159167)
Is het bewustzijn dan louter een
epifenomeen, een bijkomstig nevenverschijnsel, of vervult het een essentiële
rol? Dat is een zeer moeilijke vraag. Telkens wanneer we een aspect van het
bewustzijn benadrukken, bijvoorbeeld het logisch en rationeel nadenken, moeten
we toegeven dat ook dat een activiteit is van het geheel van onze hersenen. We
kunnen nooit het geheel uitsluiten, want dan valt ook het deel weg. Een
computer kan werken zonder beeldscherm, maar een beeldscherm valt uit wanneer er
geen werkende computer achter zit. Wij hebben wel de indruk dat wij soms enkel
ons bewust kennen en weten gebruiken, bijvoorbeeld bij het oplossen van een
wiskundig vraagstuk of bij wetenschappelijk werk, maar elke wetenschapper zal
toegeven dat op elk ogenblik het toeval, de intuïtie, de plotse ingeving, de
spontane associatie ten minste even belangrijk is als het strikte logisch
opbouwen van een redenering. Maar zelfs de meest formele logica doet een beroep
op de gehele capaciteit van ons denkvermogen, niet alleen dat van ons bewust
denken.
Kan ik mijn hersenen sturen of sturen mijn
hersenen mij? Zoals de vraag hier gesteld is, kunnen we ze niet beantwoorden.
We mogen het ik niet beperken tot het bewuste ik. Ook als we slapen en dromen
zijn we onszelf en dan is ons bewustzijn veel minder en anders actief. Wij zijn
ons hele lichaam, niet enkel ons bewustzijn. Onze hersenactiviteit is niet
beperkt tot het heldere bewustzijn, dat is slechts één aspect ervan. Wij zijn
ook onze dromen, ons onbewust en onderbewust-zijn, onze intuïtie, ons
aanvoelen Ons bewustzijn kan onze hersenen niet besturen, daartoe is het niet
in staat, net zoals de meesten onder ons niet in staat zijn om een computer te
besturen, wij kunnen die enkel gebruiken op een voorgeschreven manier.
Ons bewustzijn is een van de resultaten van
onze totale hersenactiviteit, een handig hulpmiddel dat zich ontwikkeld heeft
in de loop van de evolutie. Onze hersenen hadden hun indrukwekkende huidige
afmetingen bereikt lang voor er sprake was van het bewustzijn zoals wij dat nu
kennen. Er is dus een periode geweest waarin dat bewustzijn nog zeer primitief
was en de hersenen hoofdzakelijk onbewust functioneerden. De spectaculaire
groei van de hersenen van onze voorouders was een gevolg van hun aanpassing aan
de uitdagingen van hun omgeving. Die specifieke, uitzonderlijke fysieke
onderbouw creëerde de mogelijkheid voor het ontstaan en de ontwikkeling van het
bewustzijn, de taal, de beschaving, de cultuur.
Ons bewust leven speelt zich af op het
niveau van dit menselijk, beperkt en onvolkomen bewustzijn. Er zijn vele
aspecten van de interactie met de natuur die ons ontgaan en veel van onze
voorstellingen zijn inadequaat of totaal imaginair. Hoe de dingen zijn zonder
ons bewustzijn is een andere zaak en of we ze ooit zo kunnen kennen is een
absurde vraag. De wetenschap benadert de werkelijkheid op een specifieke,
gecontroleerde manier, maar ze blijft menselijk en dus is er altijd het risico
dat ze inadequaat is, we maken vorderingen maar het einde is nog lang niet in
zicht. Maar er is wel degelijk een verband tussen de wereld zoals hij aanwezig
is in ons bewustzijn en de werkelijkheid, hoe precair en onvolkomen dat
verband ook moge wezen. We leven niet in een imaginaire wereld. Dat blijkt met
overtuigende vanzelfsprekendheid uit de indrukwekkend invloed die de mens heeft
op zijn omgeving: wij hebben de wereld veranderd en hebben daarbij gebruik
gemaakt van de kennis die wij van de wereld hebben, hoe beperkt en eenzijdig
die kennis ook is.
De mens leeft dus in verscheidene
dimensies: die van de directe zintuiglijke waarnemingen in het contact met de
buitenwereld en met onze eigen lichamelijkheid; die van de wetenschappelijke
benadering van de dingen, waarbij we de grenzen van onze zintuigen spectaculair
hebben verlegd en de kennis van vele generaties hebben geaccumuleerd; en die
van de globale interactie van de mens en de natuur, waarvan we ons slechts zeer
gedeeltelijk bewust zijn. Het zijn allemaal aspecten van één en dezelfde
realiteit: de aanwezigheid van de mens in de wereld.
Dat enige bescheidenheid over ons kennen en
kunnen aangewezen is, blijkt nog het best als we onszelf bekijken. De mens is
zon ingewikkeld wezen, dat het vrijwel ondenkbaar is dat wij er ooit zouden in
slagen om een mens uit het niets te maken. Maar twee simpele cellen, elk
bovendien nog gehalveerd, weten alles wat ze moeten weten om negen maand later
een nieuwe mens op de wereld te zetten. Daar is niets, maar dan ook niets van
bewustzijn mee gemoeid. Onze genen zijn veel slimmer en bekwamer dan de
gezamenlijke wetenschap.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
05-03-2010
Absinth
Ons verhaal begint, zoals het hoort, in de oudheid.
Bij de Grieken was Artemis een belangrijke godin: dochter van Zeus, zus van Apollo. Ze was de godin van de natuur, de jacht, ook wel de maan en zelfs de dood. Ze was een aantrekkelijke jonge vrouw, en verscheen ook als hinde.
Dat is dus een mythe, een verhaal dat op symbolische wijze aandacht vraagt voor iets dat niet geredelijk onder woorden kan gebracht worden. Het mysterieuze van de natuur wordt hier belichaamd door de mooie maar ongrijpbare bosgodin.
Een mythe van een ander soort is die van absint. Wat die twee met elkaar te maken hebben, zal je straks wel horen.
De primitieve mens leerde met vallen en opstaan welke elementen uit zijn omgeving hij zonder gevaar voor zijn gezondheid kon gebruiken als voedsel. Stilaan ontdekte hij ook hoe hij bepaalde kruiden kon gebruiken om zijn voedsel smaak te geven. En sommige van die kruiden bleken ook geneeskrachtige eigenschappen te hebben, of hadden een invloed op de werking van de geest. De overlevering van deze eigenschappen heeft talloze boeken vol kruidenkunde en folklore opgeleverd. De meest populaire blog op deze site gaat precies over kruiden.
Een andere kennis die de mens al snel verwierf was dat je met voedsel ook drank kon maken en dat sommige van die dranken een stof bevatten die de mens euforisch maakt. Wijn en bier en andere alcoholhoudende dranken vinden we al heel vroeg terug in de meeste beschavingen. Vervolgens ging men die dranken verrijken met kruiden, om ze op smaak te brengen of om ze beter te doen bewaren.
Een van die kruiden is de Artemisia, genoemd naar Artemis, juist, en het bekendste gebruik van een van de Artemisia-soorten is de absint, genoemd naar de A(rtemisia). absinthium, waarvan de blaadjes gebruikt worden in de productie. Ene monsieur Pernot of Pernod kreeg rond 1800 van een rondreizende kwakzalver een recept in handen voor een kruidendrankje en begon dat als een likeur op grote schaal te produceren, vooral in Frankrijk, onder de naam absinth. Er ontwikkelde zich een heel ritueel, waarbij men water langzaam liet lopen over een suikerklontje dat op een lepel lag op een glas, waarin dan de likeur was, die dan stilaan opaak werd, zoals pastis. Het was onmiddellijk een formidabel commercieel succes, maar het heeft niet lang geduurd. Naast alcohol, anijs, zoethout, venkel en ons A. absinthium werden er nog andere, chemische producten toegevoegd, vooral voor de kleur. Bij overmatig gebruik bleek absint een dodelijk goedje te zijn. Men heeft heel lang gedacht dat A. absinthium de oorzaak was, en er zit in het kruid inderdaad een stof, thujon of thujone, waaraan hallucinogene eigenschappen toegeschreven werden. Men weet nu dat die stof wel degelijk giftig is bij hoge dosissen en dan leidt tot onrustigheid, spierverlamming, stuiptrekkingen en eventueel zelfs de dood. Anderzijds is het weinig waarschijnlijk dat de dosissen die men toen in absint aantrof dat of ook maar enig ander gevolg zouden gehad hebben; het bewustzijnsverruimende en kunstenaars inspirerende effect moet dus van iets anders afkomstig geweest zijn. De likeur was behoorlijk straf, dat wil zeggen tot 50 of 60°, dus veel krachtiger dan cognac en jenever, en overmatig gebruik van zon straf spul is op zichzelf al genoeg om hallucinaties te veroorzaken.
Hoe dan ook, absint was op korte tijd de geliefkoosde drank geworden van kunstenaars allerhande en ook van de gewone man en vrouw, en richtte vele gebruikers te gronde, ook letterlijk. De overheden van verscheidene Europese landen grepen dan ook in en rond de eerste wereldoorlog was absint overal verboden. Onze vriend Pernod schakelde dan maar over op de bekende anis, feitelijk absint zonder de absint, die we ook kennen als anisette, pastis, arak, raki of ouzo. Dat dit een veel onschuldiger drankje is, ligt dus niet aan de afwezigheid van ons plantje, maar aan het veel lager alcoholgehalte en aan de manier van drinken, namelijk (meestal ) met flink wat water.
Recentelijk heeft men door chemische analyse ontdekt dat A. absinthium enkel in uitzonderlijk hoge dosissen gevaarlijk is en voor de rest enkel een bittere smaakmaker zonder meer. Vandaar dat absint mét absint nu weer in de handel verkrijgbaar is, zij het dat er een controle is op het gehalte van de actieve stof van het kruid in het drankje.
In het Nederlands hebben wij een unieke eigen naam voor Artemisia absinthium en voor het aftreksel ervan, namelijk alsem, een woord dat niet in naburige talen lijkt voor te komen, en dat afgeleid is van aloxinum, de middeleeuwse Latijnse benaming.
In het Duits spreekt men van Wermut, en dat zou heel ver teruggaan in de tijd en misschien verband houden met de vermeende verdovende eigenschappen, maar zeker is men niet van die etymologie.
Wermut vinden we terug in andere talen: in het Engels is dat wormwood geworden, twee bekende woorden gecombineerd om het onverstaanbare wermut te vertalen. In het Frans is het het bekende vermouth, dat op zijn beurt in het Nederlands overgenomen is als vermout (spreekt uit zoals vermoed).
Vermout(h) is nu een drank die bestaat uit wijn waaraan alcohol is toegevoegd tot zon 17°, en ook allerlei kruiden, soms zelfs veertig verschillende, steeds volgens zorgvuldig bewaarde formules die binnen de familie overgeleverd worden. Witte vermout is Frans van oorsprong, rode is Italiaans, maar beide soorten worden in beide landen en in nog vele andere gemaakt. Martini en Rossi zijn bekende merknamen, naast vele andere: Gancia, Punt e mes, Noilly Pratt, Cinzano, Campari, Pernod, Amer Picon Men drinkt het zuiver als aperitief, maar ook met ijs of als onderdeel van cocktails met sterke drank zoals de bekende Martini en de Manhattan.
Ik vermeld nog enkele andere vrij bekende familieleden van de Artemisia:
artemisia abrotanum: citroenkruid, niet te verwarren met citroenmelisse;
artemisia dracunculus: dragon, slangenkruid, keizersalade, in het Engels tarragon, in het Frans estragon;
artemisia vulgaris: bijvoet, een wilde plant die ook gebruikt wordt in drankjes.
Ons wormkruid of guldenroede heeft dan weer geen uitstaans met het Engelse wormwood: bij ons is het een middeltje tegen wormen.
1Jezus ging naar de
Olijfberg,2en vroeg in de morgen was hij weer in de tempel. Het
hele volk kwam naar hem toe, hij ging zitten en gaf hun
onderricht.3Toen brachten de schriftgeleerden en de farizeeën een
vrouw bij hem die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden
en4zeiden tegen Jezus: Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt
toen ze overspel pleegde.5Mozes draagt ons in de wet op zulke
vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?6Dit zeiden ze om hem op
de proef te stellen, om te zien of ze hem konden aanklagen. Jezus bukte zich en
schreef met zijn vinger op de grond.7Toen ze bleven aandringen,
richtte hij zich op en zei: Wie van jullie zonder zonde is, laat die als
eerste een steen naar haar werpen.8Hij bukte zich weer en schreef
op de grond.9Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de
oudsten het eerst, en ze lieten hem alleen, met de vrouw die in het midden
stond.10Jezus richtte zich op en vroeg haar: Waar zijn ze? Heeft
niemand u veroordeeld?11Niemand, heer, zei ze. Ik veroordeel u
ook niet, zei Jezus. Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.
Als er één woord
is dat wij uit onze christelijke opvoeding hebben onthouden, dan is het wel
zonde. Zondigen was iets doen dat niet mocht en er was veel dat niet mocht en
er was ook veel dat moest. Er was dus volop gelegenheid tot zondigen. Het was
een gesloten systeem: er zijn geboden en verboden; je kan die onmogelijk
allemaal onderhouden, we zijn maar mensen, zondaars; wie zondigt, maakt zich
schuldig aan een vergrijp, laadt een schuld op zich; wie die schuld erkent en
berouw toont, krijgt een boete opgelegd; na de boetedoening volgt de vergeving
en men kan opnieuw beginnen met een schone lei. Dat is een letterlijke vicieuze
cirkel, want vicieus komt van het Latijn vitiosus, vitium betekent fout,
vergissing, misdaad, in het Engels en het Frans vice.
In onze jeugd was
er daarvoor een heel systeem opgezet. Men maakte ons bijzonder duidelijk wat de
geboden en verboden waren, thuis en op school. Dat waren niet zomaar regeltjes
van onze ouders en opvoeders, nee, ze kwamen van God zelf, de Opperrechter, de
Alwetende. Zo werd ons geweten gevormd: we wisten gewoon dat we iets misdaan
hadden, we voelden ons schuldig, ook als niemand onze zonde gezien had: God
wist het toch. Men had ook een efficiënt menselijk controlemechanisme
ingebouwd: we moesten alle dagen naar de mis én te communie gaan, er was zelfs toezicht
in de mis. Maar als je gezondigd had, mocht je niet ter heilige tafel naderen,
dat was een verschrikkelijke zonde. Dus zat er niets anders op dan schuld te
bekennen en dat betekende: biechten, in een hokje bij een priester. Die
aanhoorde je schuldbekentenis en legde een straf op, enkele Onzevaders en
Weesgegroetjes, soms ook andere gebeden.
Lang geleden
waren er ook andere straffen: bedevaarten, tot in Rome, Compostella, zelfs naar
Jeruzalem. Maar vooral ook geldboetes, een systeem dat wij nog kennen: als je
veroordeeld wordt kan je kiezen tussen gevangenisstraf of een geldboete, je kan
de straf dus afkopen.
Ik vermoed dat
enkel ietwat angstige, ernstige kinderen zoals ik dat systeem au sérieux namen,
volwassenen trokken zich daar niets van aan, ze gingen ook niet dagelijks naar
de mis en er was geen controle. Maar ongetwijfeld is velen het zondebesef
bijgebleven op een of andere manier. Alleen al de angstige manier waarop wij
met seksualiteit omgaan, dé zonde bij uitstek, bewijst dat het moeilijk is om
zich van dat carcan of keurslijf te ontdoen.
Ons woord zonde
heeft een Germaanse oorsprong, maar die is verre van duidelijk. Duitse
etymologische woordenboeken noemen de herkomst Dunkel. Engelse verklaringen gaan terug op stammen
die verwijzen naar waarheid en naar zijn in de betekenis van hét zijn,
schuldig zijn. In het Latijn is er een gelijksoortige etymologie: vertrekkend
van esse,
zijn komen we bij sum, ik ben en dat leidde tot sons, schuldig, de schuldige, de misdadiger.
Sommigen beweren dat zonde afgeleid is van de genitief van sons: sontis; dat 'klinkt' in alle geval aannemelijk.
Al die
oorspronkelijke betekenissen hebben te maken met misdaad, met het overtreden
van menselijke regels en afspraken. Dat was zo in alle oude beschavingen,
culturen en religies, ook het Jodendom. Dat veranderde helemaal met de opkomst
van het Christendom. Precies door een persoonlijke God in het spel te
betrekken, krijgt men dat sluitend moreel systeem. De overtredingen worden niet
meer begaan tegenover menselijke maatschappelijke en ethische wetten. God zelf
is de Wet, hij openbaart wat goed en slecht is. Hij doet dat via zijn Zoon,
Christus, die ons is komen zeggen hoe we moeten leven. Dat vinden we neergeschreven
in het Evangelie en toegelicht en toegepast op latere omstandigheden door de
Kerk.
Zonde is vanaf
dan een vergrijp tegen God. De Kerk benadrukt vooral de schuldgevoelens die men
daarbij moet hebben. Zonden zijn niet zoals kleine verkeersovertredingen,
foutparkeren en zo, die we begaan zonder er veel over na te denken. Zondigen is
een ernstige zaak en dan worden zelfs verkeersovertredingen echt zonden, niet zomaar onschuldige
inbreuken op het verkeersreglement, maar een bewijs van de morele verdorvenheid
van de foutparkeerder.
Vandaag spreekt
men niet meer zoveel over zonden. Biechten zoals vroeger doet men al lang niet
meer, ik heb nog meegemaakt dat de biechtstoelen achteraan in de kapel van ons
internaat, Pius X in Antwerpen, officieel buiten gebruik gesteld werden, je kón
niet eens meer gaan biechten. Dat was rond 1964. Voor velen onder ons is dat een
hele aanpassing geweest. Als je niet meer kon biechten, hoe moest dat dan met
de zonden die we helaas nog steeds begingen? Je kon ze niet meer kwijt Was met
de boete ook de misdaad verdwenen, zoals met de penitentie ook de zonde? Mocht
alles nu, plots? Zo leek het wel. Masturbation is fun, klonk het nu, de seksuele revolutie kwam
op gang. Kerkelijke voorschriften raakten in onbruik of werden afgeschaft:
vleesderven op vrijdag, vasten, de dagelijkse mis met communie, de zondagsmis,
het jaarlijkse minimumritueel van zijn Pasen houden, kortom de vijf geboden
van de heilige kerk:
Zon- en feestdag zult gij
eren.
Op boet- en vrijdag het
vlees ontberen.
Houd de vasten
ongeschonden.
Biecht minstens eens per
jaar uw zonden,
En nut rond Pasen 't
Brood des Heren.
Priesters die hun
kap niet over de haag gegooid hadden, trokken hun soutane uit en kleedden zich in
clergyman of clergy, letterlijk geestelijke, maar in feite een grijs
burgerpak met donker hemd en Romeins collaar of col, later gewoon zoals
iedereen. Alles veranderde.
Maar dat waren de
uiterlijke tekenen. De leer van de kerk is niet veranderd, zeker niet de leer
over de zonde. De Catechismus laat daarover niet de minste twijfel bestaan. In
de index staan er niet minder dan zestig verwijzingen naar 'zonde'. De teksten zelf zijn
genomen uit het Oude en Nieuwe Testament, maar vooral uit Paulus' brieven; ook de
Kerkvaders, Augustinus voorop, en Thomas; meer recente teksten, zoals
encyclieken of herderlijke brieven zijn er blijkbaar niet over de zonde.
Paulus is voor de
ontwikkeling van het zondebesef van primordiaal belang geweest. Zijn
geschriften hebben een doorslaggevende betekenis gehad in de ontwikkeling van
het christendom, nog meer dan de evangelies zelf. Dat culmineert in het begrip
erfzonde.
Lezen we daarover
de Romeinenbrief, hoofdstuk 5, 12-21 in de Nieuwe Bijbelvertaling:
12Door één mens is de zonde in de
wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens
gekomen, want ieder mens heeft gezondigd.13Er was al zonde in de
wereld voordat de wet er was; alleen, zonder wet wordt er van de zonde geen
rekening bijgehouden.14Toch heerste de dood in de tijd van Adam tot
Mozes over alle mensen, ook al begingen ze met hun zonden niet dezelfde
overtreding als Adam. Nu is Adam de voorafbeelding van hem die komen
zou.15Maar de genade gaat zijn overtreding verre te boven. Door de
overtreding van één mens moesten alle mensen sterven, maar de genade die God
aan alle mensen schenkt door die ene mens, Jezus Christus, is veel
overvloediger.16Dit geschenk gaat het gevolg van de zonde van één
mens verre te boven, want die ene overtreding heeft tot veroordeling geleid,
maar de genade die na talloze overtredingen geschonken werd, heeft tot
vrijspraak geleid.17Als de dood heeft geheerst door de overtreding
van één mens, is het des te zekerder dat allen die de genade en de vrijspraak
in zon overvloed hebben ontvangen, zullen heersen in het eeuwige leven,
dankzij die ene mens, Jezus Christus.18Kortom, zoals de overtreding
van één enkel mens ertoe heeft geleid dat allen werden veroordeeld, zo zal de
rechtvaardigheid van één enkel mens ertoe leiden dat allen worden vrijgesproken
en daardoor zullen leven.19Zoals door de ongehoorzaamheid van één mens
alle mensen zondaars werden, zo zullen door de gehoorzaamheid van één mens alle
mensen rechtvaardigen worden.20En later is de wet erbij gekomen,
zodat de overtredingen toenamen; maar waar de zonde toenam, werd ook de genade
steeds overvloediger.21Zoals de zonde heeft geheerst en tot de dood
heeft geleid, zo moest door de vrijspraak de genade heersen en tot het eeuwige
leven leiden, dankzij Jezus Christus, onze Heer.
Die vreemde
theorie over de erfzonde is eigen aan het christendom. Zoiets komt helemaal niet
voor in andere godsdiensten. Na Paulus hebben theologen en gelovigen er steeds
de grootste moeite mee gehad. Dat heeft geleid tot zeer uiteenlopende
interpretaties in de loop van de geschiedenis en tot godsdienstoorlogen, schisma's en verdeeldheid. Vandaag spreekt vrijwel niemand
er nog over. Zelfs bij het doopselritueel komt die moeilijke en moeilijk te
aanvaarden gedachte niet meer echt aan bod. En toch blijft zonde, boete en verlossing de kern uitmaken
van de christelijke boodschap, hoe men het ook draait of keert. Als er geen
erfzonde is, dan hoefde God ook niet mens te worden en is Christus niet voor
onze zonden gestorven aan het kruis, heeft hij zijn leven niet gegeven om ons
te redden, is hij niet onze Verlosser. Zonder Paulus interpretatie van Jezus
leven en werk is het christendom quasi onbestaande. Jezus van Nazareth zoals we
hem kennen uit het Evangelie is zonder Paulus niet meer dan de moreel
hoogstaande leraar die vele gelovigen er vandaag in zien, een mens veeleer dan
God. Bedenk daarbij dat Paulus Jezus niet persoonlijk heeft gekend. Zijn
openbaring gebeurde toen hij onderweg naar Damascus (kwatongen interpreteren
dat wel eens als: onderweg naar 'de maskes', de meisjes dus) van zijn paard
viel. Waar heeft hij alles wat hij over God en Christus vertelt in zijn brieven
dan gehaald? Niet uit het evangelie, dat was toen nog niet eens geschreven. Ook
niet van de apostelen, hij was het met hen over ongeveer alles oneens en ging
zijn eigen gang. Een vreemde figuur, die Paulus.
Een etymologische
correctie om af te sluiten.
Het verhaal van
de zondvloed kent iedereen, het is wellicht het meest bekende uit het hele Oude
Testament. Ontelbare kunstenaars hebben Noach en zijn ark afgebeeld, talloze
cartoonisten hebben er varianten op verzonnen. Het woord zelf, zondvloed
heeft echter niets te maken met zonden. Zond is verwant met een oude
Germaanse wortel sin, met als betekenis onbegrensd, eindeloos, allesomvattend,
voortdurend, altijd. Het Latijnse semper (altijd) zou ermee verwant zijn. Sporen
daarvan vinden we in het Duitse Singrün, ook bekend als Immergrün, botanisch Vinca
minor, de bekende maagdenpalm
die inderdaad groen blijft in de winter. Het Duitse Singrün is bij ons zenegroen geworden, maar dat
is een andere plant, namelijk de Ajuga (reptans). Zondvloed betekent dus gewoon de algemene
vloed of overstroming die de hele wereld onder water zette.
En nog een
Bijbelse voetnoot: de tekst waarmee ik deze aflevering van mijn Kroniek begon,
over de overspelige vrouw, komt alleen bij Johannes voor, niet bij de andere
drie evangelisten. Meer nog (of minder): zelfs bij Johannes komt de tekst niet
voor, althans niet in al de vroege manuscripten, dat gebeurt pas rond 400 na
Christus. Het is misschien wel een oude tekst, maar geen evangelie, een tekst
die bijna zo mysterieus is als wat Jezus volgens die tekst met zijn vinger in
het zand schreef. De enige tekst die echt van Jezus zelf is, de enige autograaf
of autogram van Jezus, is ons niet overgeleverd. Blijkbaar vond niemand het
toen belangrijk om eens te kijken wat hij zoal aan het schrijven was. Misschien
deed hij ook maar alsof. Misschien kon hij niet eens lezen en schrijven, wie
zal het zeggen?
Categorie:God of geen god? Tags:etymologie, wetenswaardig
01-03-2010
maanzaad?
Maanzaad kennen we allemaal als die zwarte, grijze of blauwgrijze minuscule bolletjes die men op broodjes en brood strooit voor het bakken. Maar van welke plant komen ze? En waarom maanzaad?
De plant is de maankop, beter bekend als de papaver of klaproos. Maankop is ook de benaming van het doosje waarin de zaadjes zitten. Volgens Van Dale is het eerste gedeelte maan afgeleid van het Grieks mèkoon, papaver, en het tweede deel wijst op de vorm van het zaaddoosje. Als je met een vergrootglas naar zon zaadje kijkt, dan zie je goed dat die ook maan- of niervormig zijn. De zaadjes hebben een licht nootachtige smaak en zitten vol olie. Die maanzaadolie wordt geperst; wat overblijft, is dan maanzaadkoek.
De papaver, of toch bepaalde soorten, wordt ook gekweekt om er verdovende middelen van te maken: opium is het basisproduct, en daarvan maakt men morfine, codeïne, maar natuurlijk ook heroïne.
Maanzaadjes zijn volkomen onschuldig, misschien op dit detail na: bij bepaalde drugtests kan je positief reageren als je maanzaad gegeten hebt.
Een taalkundige eigenaardigheid: moonseed is helemaal geen maanzaad, het is de naam van een heel andere bloemsoort. De Engelse benaming voor maanzaad is poppy seed, natuurlijk, want papavers zijn poppies, en poppy is een verbastering van papaver.
We kennen de poppies van het gedicht In Flanders Fields dat John McCrae schreef op 3 mei 1915 en dat later dat jaar gepubliceerd werd in Punch.
In Flanders fields the poppies blow
Between the crosses, row on row,
That mark our place; and in the sky
The larks, still bravely singing, fly
Scarce heard amid the guns below.
We are the Dead.
Short days ago
We lived, felt dawn, saw sunset glow,
Loved, and were loved, and now we lie
In Flanders fields.
Take up our quarrel with the foe:
To you from failing hands we throw
The torch, be yours to hold it high.
If ye break faith with us who die
We shall not sleep, though poppies grow
In Flanders fields.
Ik vertaalde het gedicht voor Lut, die houdt van papavers in de tuin en ze ook graag schildert.
In Vlaandrens akkers
waaien de klaprozen
rij na rij, tussen de kruisen,
die onze rustplaats wijzen.
In de lucht vliegen de leeuweriken,
almaar dapper zingend,
nauwelijks te horen onder het kanongebulder
hier beneden.
Die doden, dat zijn wij.
Enkele dagen geleden nog
leefden we, voelden de dag ontluiken,
zagen de gloed van de ondergaande zon,
wij hadden lief, men had ons lief.
Nu liggen wij hier
in Vlaandrens akkers.
Neem nu onze strijd met de vijand op.
Naar jullie werpen we met onze krachteloze handen
de fakkel die jullie hoog moeten houden.
En als jullie het vertrouwen beschamen van ons, de doden,
dan zullen wij niet rusten zolang er klaprozen groeien
In Vlaandrens akkers.
De poppy is in vele geallieerde landen het officiële symbool van Remembrance Day, Wapenstilstandsdag op 11 november. De bloemen die we rond die tijd zien op BBC in alle knoopsgaten en in kransen zijn natuurlijk papieren kunstbloemen.
Daniel Dennett, ConsciousnessExplained, xiii
+ 511 pp., appendices, bibliography, index, Little, Brown, 1991, nieuw $ 28.
vertaald als: Het bewustzijn verklaard, 570
blz., Olympus, 1999, ongeveer 17.
Dit is voorwaar geen gemakkelijk boek. Als
je dit van mij hoort, dan wil dat wat zeggen, ik ben wel een en ander gewoon.
Ik heb al verscheidene werken van Dennett gelezen en er ook steeds van genoten,
dus ik ben niet negatief vooringenomen tegen hem. Ik weet niet of de vroege publicatiedatum
er iets mee te maken heeft: het boek is verschenen in 1991, mijn exemplaar is
een tweedehandse eerste editie van de hardcover. Misschien heeft Dennett zijn
didactische kwaliteiten sindsdien aanzienlijk verbeterd, dat zou kunnen. Het
zou ook kunnen liggen aan de enigszins omslachtige methode die de auteur
gebruikt in dit boek. Hij geeft de voorkeur aan een constante intense en
gedetailleerde dialoog met opvattingen van andere auteurs en met het spontaan
en intuïtief aanvoelen. Hij werkt via ingenieuze denkexperimenten die ons
stilaan op weg moeten zetten om zijn alternatieve voorstellingen te begrijpen
en te aanvaarden. Misschien is dat nuttig en zelfs nodig, maar af en toe smeek
je de auteur om nu eens klaar en duidelijk te zeggen wat hij dan wel bedoelt.
Ik heb gezweet op dit boek en enkele al te
uitgesponnen bladzijden heb ik gewoon cursorisch gelezen, ik geef het toe. Wie
een uitvoerige inhoudelijke bespreking wenst, kan daarvoor onder meer terecht
op deze site, er zijn twee delen: http://www.webfilosofen.nl/artikel.php?bewustzijndennett.
Toch heb ik het de moeite gevonden om vol
te houden. Zoals vaak met dergelijke teksten kan ik mij er niet van weerhouden
om wat gezegd wordt onmiddellijk te testen op mijzelf, om zo te zien of het
klopt. Misschien is dat wel de reden waarom het lezen zo traag en zo moeizaam
vooruit ging: het was een voortdurende confrontatie van de tekst met mijn eigen
reacties, commentaren en spontane gedachten.
Nadenken over het bewustzijn is een vorm
van introspectie, een gewetensonderzoek, een zelfpsychoanalyse. Het is de vraag
naar wie ik ben, naar mijn persoonlijkheid, mijn ego, mijn zelf, mijn ziel, mijn
eigenheid, mijn individualiteit, mijn ik.
Wat ligt er meer voor de hand dan dat?
Descartes vertrok daarvan: ik denk, dus ik ben. Let op de ik-vorm Ik eet, ik
drink, ik ga, ik sta, ik lig, ik plant mij voort, ik leer, ik geniet, ik vergis
me, ik geniet, ik slaap, ik werk, ik verdien geld, ik ga dood. Is het mogelijk
dat wij ons in al die gevallen vergissen, dat er geen ik bestaat?
Het is in alle geval niet gemakkelijk om
dat ik te vatten. Descartes situeerde het in de pijnappelklier in onze hersenen,
anderen op andere plaatsten in ons lichaam, ons hart, ons hoofd, onze inborst.
Anderen hebben daaraan getwijfeld en vandaag spreekt de moderne wetenschap niet
meer in die termen. Wat ze dan wel zegt, is zeer problematisch en ingewikkeld,
er zijn vele opvattingen, of anders gezegd: men weet het niet. Dat ons ik iets
zou zijn, dat zich ergens bevindt, dat gelooft vrijwel niemand meer. Het is
geen voorwerp, geen tastbaar iets, zoals onze lever of zelfs onze hersenen. Het
heeft vooral met onze hersenen te maken, maar het kan er niet mee gelijkgesteld
worden. Zonder hersenen is er geen ik, zelfs geen mens. Maar een mens met
hersenen die niet meer werken is hersendood en ook dat aanzien we niet als een
mens, ook al weten we niet goed hoe we ermee moeten omgaan.
Ons bewustzijn heeft te maken met de
activiteit van onze hersenen in ons lichaam, maar ook dat is geen afdoende
verklaring, want die activiteit speelt zich grotendeels onbewust af, wij hebben
er geen vat op, wij kunnen onze hersenen niet doen werken zoals onze armen en
benen of onze ogen. We beseffen dat het te maken heeft met denken, met
gedachten, maar ook met emoties, gevoelens, maar wat dat precies is, dat weten
we niet.
Wat is een gedachte? Is dat iets dat bestaat,
tastbaar is, iets dat kan vastgesteld worden met een apparaat? Zijn de elektromagnetische
golven die men ziet dan ook de gedachte? Kunnen we met een hersenscanner
iemands gedachten lezen? Het is allemaal heel onduidelijk.
Wat we wel zeker weten is dat ons
bewustzijn verbonden is met ons lichaam. Het is mijn bewustzijn, het behoort
bij deze persoon, deze mens. Het kan niet plots overgaan naar een andere. Twee
personen kunnen niet samen één bewustzijn hebben, al zijn er vreemde toestanden
met eeneiige tweelingen. Een persoon kan niet twee bewustzijns hebben, het
meervoud bestaat niet eens, al zijn er vreemde toestanden met meervoudige
persoonlijkheden. Mijn bewustzijn beperkt zich tot mijn eigen lichaam, ik kan
de gedachten van iemand anders niet lezen zoals ik mijn gedachten heb, ik kan
zijn lichaam niet voelen in al zijn aspecten zoals ik het mijne voel. Er is dus
een grens aan mijn bewustzijn en die valt samen met mijn lichaamsgrenzen.
Maar dan ook weer niet, want met mijn
lichaam treed ik in contact met de wereld. Ik ben mij niet alleen bewust van
mijn innerlijk lichaam, maar vooral van de wereld om mij heen, mijn lichaam én
mijn bewustzijn reageren op mijn omgeving. Die omgeving staat in nauw contact
met mij. Wij zijn totaal van onze materiële omgeving afhankelijk, anders gaan
we dood. We ademen de lucht om ons heen in en uit; als die lucht te vervuild is
of te dun, dan overleven we dat uiteindelijk niet. We eten en drinken onze
omgeving, we gebruiken, vervuilen, recycleren ze. Ons lichaam bestaat volledig uit
elementen die we uit onze omgeving halen.
Ik noem het mijn lichaam, maar ik zou beter
zeggen: ons lichaam, want het is bevolkt met miljarden andere levende wezen,
bacteriën, virussen en talloze minuscule organismen. Sommige daarvan hebben we
nodig, bijvoorbeeld voor de spijsvertering. Andere dulden we, zoals alles wat
zich op onze huid en in ons haar bevindt. Andere bestrijden we, zo goed en zo
kwaad als het gaat, want sommige zijn onze vijanden en kunnen ons doden: aids,
kanker en al die andere belagers. Zijn al die vreemde gasten ook ik? Ben ik
hen?
Wij leven in onze omgeving, we zijn een
deel ervan, wij zijn onze omgeving. De atomen waaruit wij zijn samengesteld
zijn identiek met die van de wereld om ons heen, de cellen waaruit we bestaan
zijn identiek met die van alle andere levende wezens.
Het gaat nog veel verder. Wij zijn niet
alleen materieel een deel van onze omgeving, maar ook economisch en sociaal.
Onze wereld is een zeer complex samenspel van dode materie en van werkelijk
ontelbare soorten levende organismen. Die kwetsbare samenhang is noodzakelijk
voor ons voortbestaan. We leven en werken samen met andere mensen en met andere
levende organismen, dieren en planten en bacteriën en al. We zijn helemaal op
elkaar en op onze wereld aangewezen. Ook emotioneel kunnen we niet zonder
elkaar, zonder onze huisdieren, ons vee, de fauna en de flora.
Op een zeer intense manier zijn we met onze
medemens verbonden in de voortplanting. We verenigen onze genetische eigenheid
met die van een ander individu door de helft van ons DNA samen te koppelen aan de
helft van dat van onze partner en daaruit ontstaat een nieuw levend wezen, dat
op een unieke manier die twee combineert. In dat seksueel contact voegen we onze
lichaamsvochten samen, iets dat we anders nooit doen: eens die ons lichaam
verlaten hebben, ons speeksel, oorsmeer, snot, braaksel, sperma, uitwerpselen,
bloed hebben we zelfs een afkeer van de producten van ons eigen lichaam. Bij
seks dringen we in elkaar binnen langs alle mogelijke wegen en gaan met elkaars
lichaam om alsof het ons eigen is, we worden één vlees.
We beginnen ons leven dus als twee onooglijke
stukjes van andere mensen. Dan begint onze eigenheid. Maar zeker in die eerste
periode zijn we volledig afhankelijk van onze omgeving en van andere mensen, in
de eerste plaats de moeder. Wat is de eigenheid van een embryo? In hoeverre is
het een deel van het moederlichaam en in hoeverre is het zelfstandig? De
katholieke kerk zegt dat bij de conceptie, dus bij de bevruchting van de eicel,
God een onsterfelijke ziel instort in de vereniging van die twee cellen. Maar
wij weten niet wat daarmee bedoeld is: wie of wat is God? Een ziel? Instorten?
Wat gebeurt er precies? Hoe weten we dat? Is dat aanwijsbaar? Betekent dat
iets?
Wanneer begint het individuele bewustzijn
van een embryo? Wij weten het niet. Hebben planten en dieren een bewustzijn?
Wij weten het niet!
Het is wel evident dat er vanaf de geboorte
een individu is, dat kan je gewoon zien: er is een nieuwe, afzonderlijke mens.
Maar het is een zeer afhankelijke mens die slechts kan overleven met de grootst
mogelijke zorgen, bijvoorbeeld de voeding door het lichaamsvocht van de moeder
bij het zogen. Wat betekent het zelfbewustzijn van een zuigeling?
En dan begint het hele complexe proces van
het opgroeien tot zelfstandigheid. Het bewustzijn van een kind groeit elke dag,
elk uur, elke minuut. Het begint niet als een onbeschreven blad, zoals men
vroeger dacht. Nee, er zijn patronen die genetisch vastgelegd zijn. Zoals een
vogel geen instructies nodig heeft van zijn ouders, geen geschreven handleiding
of een voorbeeld voor ogen om zijn nest te bouwen, zo zijn er in de mens systemen
ingebouwd, te beginnen met de ademhaling, de zuigreflex enzovoort. In een
moeilijk te begrijpen samenspel van opvoeding en geschiktheid ontwikkelt het
kind zich tot een mens die kan overleven in zijn omgeving.
Vanaf wanneer spreken we van een volledig en
zelfstandig bewustzijn? Er zijn vele stappen: de kleuterschool, het lager
onderwijs, het secundair, de initiatieriten; vanaf 16 krijg je bepaalde rechten,
vanaf 18 nog andere, vroeger was dat 21. Dan ben je volwassen, maar als je nog
thuis woont en economisch afhankelijk bent van je ouders en omgeving, hoe
zelfstandig ben je dan? Hoe vaak zeggen we niet dat mensen pas volwassen worden
als ze gaan werken en geld verdienen, als ze een partner en eventueel kinderen
hebben? En hoe zelfstandig zijn ze dan, verbonden als ze op hun beurt zijn met hun
gezinsleden?
Alles wijst erop dat het ik vele aspecten
heeft, op veel manieren kan omschreven worden en dat die elkaar niet volledig
dekken. Dat geeft aanleiding tot problemen die geen eenvoudige oplossing
hebben. Iemand die een misdaad begaat moet gestraft worden. Maar er zijn
omstandigheden waarin we aarzelen. Wie een passionele moord begaat, gaat soms
vrijuit of krijgt opschorting van straf. Wie niet toerekeningsvatbaar is, wordt
niet gestraft maar geïnterneerd, als een beschermende maatregel, tegenover de
maatschappij en tegenover dat individu. We doen iets met zijn lichaam,
opsluiten, behandelen, omwille van iets dat zijn lichaam heeft gedaan, zonder
dat zijn bewustzijn daarvoor verantwoordelijk was.
We maken dus soms een onderscheid tussen het
lichaam en het bewustzijn en dat is zeer vreemd, want hoe kan het ene bestaan
zonder het andere? Is er dan geen identiteit tussen de twee?
Een dood lichaam is geen mens, maar toch
gaan we uiterst respectvol om met onze lijken, dat is een vast element in elke
beschaving. We gooien onze lijken niet op het stort en stoppen ze niet in
vuilniszakken (tenzij bij een misdaad). En toch heeft een dode mens geen
bewustzijn meer.
Een mens kan zich het ene moment laten
lijden door emoties, dan weer door primaire aandriften, dan weer door
zorgvuldig en logisch overleg. Soms doet een mens verbazingwekkende dingen,
goede en kwade. Soms hebben mensen echt twee gezichten, Jekyll en Hyde, denk
aan psychopathische moordenaars: ze leiden een ogenschijnlijk normaal leven,
maar s nachts gaan ze op moordtocht, soms jaren lang.
Men spreekt van een gespleten
persoonlijkheid, maar wat is dat precies? Twee bewustzijns in één persoon? En
wie is dan de schuldige, wie moeten we straffen?
Dit zijn slechts enkele van de overwegingen
die bij mij opkwamen bij het lezen van dit boek van Dennett. Hij stelt veel
vragen en haalt veel gevestigde opvattingen neer en hij doet dat op een
overtuigende manier. Hij doet ons nadenken en inzien dat het allemaal niet zo
simpel is als wij dachten of als men ons wil doen geloven. Zijn belangrijkste
bijdrage tot de discussie lijkt me het sloopwerk. Wat hij in de plaats
aanbiedt, is veel minder duidelijk of evident. Je kan aan het einde van het
boek niet opgelucht ademhalen en zeggen: nu weet ik wat het bewustzijn is! Je
weet veeleer wat het niet is Vandaar dat hijzelf en anderen na hem wel eens
zeggen dat de titel van zijn boek zou moeten zijn: Consciousness explained away, wat we benaderend kunnen vertalen
als: het bewustzijn weg verklaard.
Want wat blijft er over van het
traditionele beeld dat wij hebben van het bewustzijn? Is het niet meer dan een
indruk die wij hebben, een zinsbegoocheling? Een gemakkelijkheidsoplossing, een
doen alsof er zoiets is als een zelfbewustzijn, een manier van zeggen? Het
lijkt wel op die jonge vrijzinnige filosoof die stelde dat er geen God is, maar
dat we moeten leven alsof er wel een is. Onzin, toch?
Ook de vergelijking met de software op een
computer gaat mank. Ons bewustzijn is geen software die op onze hersenen
draait, maar hoogstens als een software, het blijft een vergelijking, want
software is wel degelijk iets dat gemaakt is, dat materieel bestaat uit geschreven
opdrachten, door andere mensen gemaakt. Dat is ons bewustzijn nadrukkelijk
niet: het is wel degelijk onze identiteit, geen geleende of gekochte. Het is
niet de instructies, maar het uitvoeren ervan.
Wat is trouwens de virtuele realiteit van
het bewustzijn in Dennetts visie? We hebben de ziel verworpen als een theologisch
verzinsel, iets dat niet bestaat, een begrip dat nergens op slaat en nergens
toe dient. We verwerpen elke metafysische realiteit: er is niets dat niet
fysisch is. Maar wat betekent virtueel bestaan? Is dat niet slechts een
andere naam voor een theologische of filosofische, metafysische manier van
bestaan en dus even onzinnig, nutteloos en misleidend?
Dennett zelf zegt ergens terloops dat er
geen duidelijk antwoord is op de vraag wat een gedachte is. Het kan niet anders
dan dat er dan ook (nog?) geen duidelijk antwoord is op de vraag naar het
bewustzijn. Ik ben het met hem eens als hij zegt dat er geen materieel
aanwijsbaar ik is ergens in onze hersenen. Maar wat is dan dat niet-materiële?
Je kan zeggen dat er niets bestaat dat niet materieel is, maar we hebben
zeker gedachten, ze bestaan op een of andere manier, het is geen fictie, maar
ze bestaan ook niet materieel zoals een steen, een koe of een computer.
Wat is dan een gedachte? Het is een
activiteit van of in onze hersenen, maar is die fysieke activiteit alles wat de
gedachte is? Wat wij bedoelen met een gedachte is niet die fysieke activiteit
van onze hersencellen, maar het verstaan, de inhoud als het ware van die gedachte,
de betekenis die het heeft voor een persoon, het uitspreken ervan of het ermee
rekening houden bij het handelen.
Ik kan het boek enkel aanraden aan mensen
die naast enige filosofische voorkennis ook een aanzienlijk intellectueel uithoudingsvermogen
hebben. Ikzelf zal op zoek gaan naar een ander boek over het bewustzijn, een
dat minder aandacht geeft aan de traditionele opvattingen of de theorieën van andere
wetenschappers en filosofen, maar dat veeleer een eigen visie ontwikkelt. Ik
besef dat zoiets niet eenvoudig is, maar naast de historisch-kritische en
analytische methode die Dennett hier zo briljant en zelfs met succes hanteert, moet
er toch ook een andere zijn, die wel voortbouwt op de veelheid van opvattingen
over het bewustzijn, inclusief die van Dennett, zonder enige twijfel, maar die
meer gericht is op een (voorlopige) synthese en een grotere onmiddellijke verstaanbaarheid,
ook voor een publiek van belangstellende leken in het vak. In vergelijking met
zijn andere boeken is Consciousness
Explained op dat punt zeker het minst geslaagd te noemen.
Sommige filosofen en wetenschappers stellen
dat de mens zijn eigen denken nooit zal begrijpen: het denken is niet gemaakt
om over het denken te denken, zoals een hamer niet gemaakt is om zichzelf te
slaan. Dat lijkt een mogelijkheid, maar voor we daartoe besluiten zou ik er
toch voor pleiten om nog even verder op zoek te gaan. Het zelfverstaan is voor
de mens de meest fascinerende opdracht. We voelen aan dat het ultieme resultaat ervan van ongemeen belang is voor ons, als individu en als samenleving. Sinds de mens
homo sapiens is, hebben we niet opgehouden ons daarover vragen te stellen en
het ziet er niet naar uit dat we daar ooit zullen mee ophouden. Goed zo.