mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
07-03-2010
qui-vive?
Een lezer die zijn mail niet ondertekent en
zich ook nog verbergt achter een pseudoniem mailadres dat bovendien onbestaande
bleek te zijn, zodat ik niet eens discreet persoonlijk kan reageren, schreef me
over mijn bijdrage over dito, klik
hier om mijn tekst nog eens te lezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=94.
Ik bespaar jullie de grove taal waarin hij
(of zij?) meende zich te moeten uitdrukken en ook de schrijnende dt-fouten, de meerbultige
kemels tegen het Latijn, het Italiaans en het Frans waaraan hij/zij zich meermaals
vrolijk schuldig maakte en de ronduit idiote pseudo-taalkundige verklaringen
die hij/zij debiteerde. Laten we dat alles toch maar enigszins met de mantel
van de liefde bedekken, zoals Paulus voorschrijft in I Kor 13, een passage die
in geen enkele huwelijksmis ontbreekt.
Wel maak ik van de gelegenheid nijverig gebruik
om te riposteren en een door hem/haar voorgestelde verklaring van de
uitdrukking op zijn qui-vive zijn op rechtere paden te brengen. Ook die fantaisistische
uitleg van mijn duidelijk meer dan lichtjes verwarde correspondent onthoud ik
jullie, zowel om jullie niet op slechte gedachten te brengen als om hem/haar te
behoeden voor de pijnlijke vernedering van een complete taalkundige afgang.
Als je op je qui-vive bent, dan ben je
alert, aandachtig, oplettend. De verklaring, die verrassend genoeg zelfs de vadsige
taalgenieën van de zwaarlijvige Van Dale niet ontgaan is, lieve lezers, zien
jullie meteen ook zelf: het is Frans en letterlijk vertaald: wie leeft? Het is
de vraag die schildwachten onherkenbare personen toeriepen opdat ze zich
kenbaar zouden maken.
Voor de etymologie kunnen we twee kanten
uit.
De eerste leunt aan bij gelijksoortige
uitroepen. In het Duits is dat Werda?
Wie daar, wie is er daar? Qui vive? zou
dan moeten vertaald worden als: wie leeft (daar)? Welk levend wezen is daar?
Een andere verklaring steunt op de uitroep in
het Frans vive, dat is een subjonctif, een wensende zin. In het
Latijn is dat de conjunctief vivat, een
uitdrukking die in vele talen letterlijk is overgenomen, ook in het Nederlands.
Vive le roi, leve de koning (of
liever: leve Vlaanderen). Moge de koning/de jarige &c. (lang) leven! Wij
noemen dat de aanvoegende wijs, zoals in die andere staande (of liggende )
uitdrukking: hij ruste in vrede.
Er zijn aanduidingen dat schildwachten in
het Latijn riepen: quis vivat? Het
antwoord daarop moest dan de naam zijn van degene wie men een lang leven
toewenste. Stel dat er een oorlog gaande is tussen keizer Karel en koning
François. De beide legers staan tegenover elkaar en hebben hun kamp opgeslagen.
Een schildwacht van de Franse koning ziet een nachtelijke bezoeker en roept quis vivat? vivat wie? Het juiste
antwoord is: Franciscus; qui vive?
François! of vive François.Zo maakte men bekend tot wiens kamp men
behoorde. Liegen was geen optie: een gentleman zou het vivat de andere koning
nooit over zijn lippen krijgen. De vertaling is hier niet: wie leeft, maar leve
wie? Het Italiaans heeft eveneens (sul)
qui vive, het Spaan quien vive.
Om een beetje in de zelfde sfeer te
blijven: ons alarm is evident afgeleid van het Franse alarme, dat zelf
ontwikkeld is uit het Italiaans allarme,
nu ook allarme, meervoud allarmi. Zoals vaak ligt een Latijns
woord aan de oorsprong van het Italiaans, in dit geval armus, bovenarm, sleutelbeen. Misschien waren de eerste arma wapens die met de arm gehanteerd werden;
onze Nederlandse arm is eveneens daarvan afgeleid. Het Engels kent ook alarm, gewoon geleend uit het Frans na
de inval.
Een parallel woord en zelfs een synoniem in
sommige talen is alert, Fr. alerte,
Eng. alert, Sp. alerta, It. allerta. De
etymologie is bijzonder leuk: we beginnen bij het Latijn erigere, oprichten, dan naar het oud-It. ergere, waarvan het verleden deelwoord erto is, vrouwelijk erta:
iets dat opgericht is, een heuveltje, een verhoging. Wie op een heuveltje
staat, stare allerta, kan goed om
zich heen kijken, ook dieren doen dat als ze op de uitkijk staan.
Alerte schildwachten zijn op hun qui-vive
en slaan alarm als ze het verkeerde wachtwoord als antwoord krijgen.
Lieve lezers, inclusief mijn anonieme
belager, als je mijn etymologische opzoekingen maar minnetjes vindt, dan kan ik
jullie dat niet kwalijk nemen. Maar ik kan jullie wel verzekeren dat alles wat
je hier te lezen krijgt door mij persoonlijk zorgvuldig is opgezocht in de
betere woordenboeken en naslagwerken. Elke aanvulling, correctie of bedenking of
zelfs uiting van ongeloof is meer dan welkom, maar dan bij voorkeur met
vermelding van je naam, met een correct e-mailadres en als het effe kan ook
zonder treiterige scheldwoorden. Anders riskeer je een tirade, van het It. tirata, van tirare, trekken, dus iets dat (te) lang getrokken is, langgerekt,
een ononderbroken stortvloed van woorden.
PS Vandaag, 7 maart 2010 is zoals elk jaar
een koppeltje wilde eenden (het zelfde?) geland in de vijver, of liever op de
vijver, want die is lichtjes bevroren, op het wak dat ik gemaakt heb na. Ze
zijn maar even gebleven, uitrustend van hun trektocht. Zou de lente dan toch in
aantocht zijn?
Onze gedachten zijn precies dat: ónze
gedachten, menselijke gedachten, gedragen door de hersenactiviteit van mensen.
Dat betekent dat zij gekleurd zijn door wat de mens is, als soort en als
individu. Ze zijn bepaald en beperkt door zijn specifiek kennen en zijn kenvermogen.
Specifiek voor de mens is, dat het spontaan kennen ondersteund wordt door de
wetenschappen en de technologie die de mens heeft ontwikkeld om zijn natuurlijk
kenvermogen kracht bij te zetten.
Gedachten zijn essentieel individueel. Wat
ze precies betekenen is noch voor elk van ons duidelijk, noch voor ons als
mensheid. Ieder interpreteert de woorden en de begrippen anders. Er zijn
algemene afspraken, maar er is ook een Babelse verwarring. Niemand is erin
geslaagd om voor alles definitieve definities vast te leggen. How do I love thee? Let me count the ways (Sonnet
43, Elizabeth Barrett Browning).
Wij hebben geen rechtstreekse controle over
wat zich fysisch in onze hersenen afspeelt. Onze expliciete, bewuste gedachten
staan in rechtstreekse verbinding met de hersenactiviteit, maar zijn er niet
aan gelijk, het is een interpretatie ervan. Aan een gedachte hoeft niet
noodzakelijk één bepaalde constellatie in de hersenen te beantwoorden. De
hersenen zijn veel complexer dan gelijk welke computer, ze werken niet serieel,
de ene gedachte na de andere, maar parallel, ontelbare bewerkingen quasi
terzelfder tijd en dat komt over als intuïtief. Maar welke processen van
associatie, herinnering &c zich daarbij allemaal afspelen is wellicht nooit
te achterhalen.
Onze hersenactiviteit leidt een eigen
leven, het is een autonome activiteit, die grotendeels ontsnapt aan onze
directe bewuste controle.
Bewust denken gebeurt in woorden, in taal,
die zo typisch is voor de mens. Het is een hulpmiddel dat de mens heeft
ontwikkeld in zijn contact met zijn omgeving. Het grote voordeel ervan is de
communicatie met anderen, ook uit het verleden, bijvoorbeeld in de wetenschap
en de kunsten en op die manier ook met hen die na ons zullen komen.
Gedachten kunnen waanideeën zijn, die aan
geen enkele objectieve realiteit beantwoorden: wij noemen zulke mensen
waan-zinnig. Maar alle gedachten zijn dat eigenlijk een beetje, ze beantwoorden
nooit helemaal aan een objectieve werkelijkheid, die we overigens wellicht nooit
helemaal kunnen kennen.
We moeten dus bescheiden zijn als we
spreken over ons menselijk bewustzijn, want weten niet goed wat het is en hoe
het werkt. Wij kunnen veel als mens, maar niet alles. We zijn beperkt. We zien
de wereld altijd vanuit ons menselijk standpunt, zelfs als we dat heel breed
zien en we kijken met menselijke ogen. Het universum is ontstellend veel ruimer
dan de mens, ook als we erkennen dat de mens daarin een belangrijke plaats
inneemt, althans op deze wereld. De mens maakt deel uit van deze wereld, dit
zonnestelsel, deze Melkweg en is daarin ontstaan en uitgegroeid tot wat hij is
en kan niet buiten die wereld leven.
De mens met zijn hersenen is het resultaat
van een lange evolutie. Het bewustzijn is eveneens geleidelijk ontstaan als een
functie van onze hersenen. Ons bewust-zijn en bewust denken is slechts een zeer
beperkt gedeelte van de totale activiteit van onze hersenen. Onze dromen
bijvoorbeeld ontsnappen daaraan vrijwel helemaal.
Dat wij specifieke gedachten hebben,
daaraan twijfelt niemand. Wat die gedachten zijn, is echter moeilijk te zeggen.
Maar ze zijn er wel. Het is een aspect van het contact dat we hebben met de
wereld om ons heen, een manier van in de wereld zijn als mens. Wij benaderen
alles met al onze specifiek menselijke kwaliteiten en mogelijkheden en
beperkingen. Gedachten zijn niet passief, ze zijn altijd actief, een doen.
Denken is niet passief, je moet er alert voor zijn, gericht op bestaan, op de
omgeving. Bewust denken is niet altijd accuraat en nooit simpel. We gebruiken
woorden voor begrippen die zeer abstract zijn, zoals liefde, geloof, vriendschap,
gezelligheid, pijn We weten min of meer wat daarmee bedoeld wordt, maar het
blijft tasten, proberen, benaderen, zoals het beschrijven van de ervaring van
een wijn in al zijn synesthetische complexiteit: enkel in een allusieve,
alluderende, poëtische taal brengen we er min of meer iets van terecht, iets
dat anderen zich kunnen voorstellen aan de hand van onze beschrijving.
Het bewust wakend zijn en het bewust denken
komt ons voor als een afzonderlijk domein, waarin wij met onszelf en met
anderen in gesprek treden. Het situeert zich binnen in ons, het is iets dat
zich in ons afspeelt, vooral in onze hersenen. Wij ervaren het als iets
persoonlijks, als onze persoon zelf. Wat wij buiten onszelf waarnemen, valt
buiten dat domein. Wat buiten ons ligt, is materieel. Ook ons eigen lichaam behoort
tot het materiële, tot de wereld. Wat zich in onze gedachten voordoet, ervaren
we als immaterieel, niet tastbaar, geestelijk, mentaal.
Een roos is niet het woord dat we ervoor
gebruiken, noch de afbeelding ervan op papier, een schilderij of foto, noch wat
wij er ons bij voorstellen. De roos is buiten ons, waarneembaar voor onze
zintuigen. Onze waarneming is zeer complex en doet ons lichaam op vele manieren
reageren. Onze hersenen spelen daarin de belangrijkste rol. Zo wordt de roos
voor ons aanwezig én betekenisvol. Het is niet zomaar een bepaalde constellatie
van atomen. Wij herkennen ze als behorend tot die groep planten die we rozen noemen;
ze heeft een kleur, een geur, ze staat in een omgeving, ze heeft eventueel een
prijs; we associëren ze met andere rozen die we al gezien en geroken hebben, met
gedichten over rozen, met de traditie van het geven van rode rozen; we
appreciëren die ene roos ook in haar maatschappelijke context: is het een
politicus die ze ons aanbiedt tijdens de verkiezingscampagne, of een geliefde
op Valentijn?
Er is dus een fysieke waarneming nodig, als
die er niet is, dan gebeurt er niets; de roos kan er nog wel zijn, maar ze is
er niet voor ons, we weten niet dat ze er is, ze kan er evengoed niet zijn. Er
moet zintuiglijk contact zijn.
In dat contact gebeurt er iets in ons dat ook
fysisch, materieel is: de lichtstralen die ons oog bereiken, de geur die onze
neus bereikt. Er gebeurt iets fysisch, materieel, in onze hersenen. De fysieke waarneming,
dus de weerkaatste lichtstralen op ons netvlies en de geurpartikels in onze
neus, worden als specifieke signalen naar de hersenen gestuurd en daar verwerkt.
Allerlei gegevens in ons geheugen worden daarbij opgerakeld. Er is een intense,
frenetieke, nog steeds fysische, chemische en elektrische, materiële activiteit
in ons lichaam, geconcentreerd in de hersenen. Dat geeft quasi onmiddellijk aanleiding
tot het bewustzijn van wat er gebeurt in dat contact: we nemen een roos waar,
we zien haar en we zien haar in haar context. Dat bewustzijn, het herkennen van
de roos is dus volledig gesteund op de wereld buiten ons en op wat er in ons
lichaam gebeurt in het contact met die wereld.
Een persoon met alle zintuigen actief, maar
met een beschadigd bewustzijn, zoals bij de ziekte van Alzheimer, is niet meer
in staat om actief in de wereld te zijn. De prikkels uit de wereld bereiken hem
wel en worden misschien gedeeltelijk verwerkt, maar de samenhang is verdwenen
door een fysieke beschadiging of degeneratie van de hersenen. Er is geen
herkenning en geen reactie, geen emotie. Het is noodzakelijk dat er een normaal
werkend brein is om alles zijn plaats en zin te geven voor de betrokken
persoon. Als het brein normaal werkt, dan is er ook bewustzijn.
Maar de betekenis die gegenereerd wordt
door dat contact tussen ons en de buitenwereld, die noemen we niet materieel.
Wanneer we de roos benoemen en ons bewust worden van al de emotionele aspecten,
gebeurt er iets dat niet tastbaar is, niet waarneembaar tenzij voor onszelf.
Wij zijn niet alleen de ontvangers en verwerkers van allerlei fysieke prikkels,
wij geven er ook betekenis aan, wij benoemen ze en verklaren ze in al hun
aspecten, ook emotioneel, we integreren ze zoveel als mogelijk met wat we al
weten en kennen en voelen, interpreteren ze in de situatie waarin we ons
bevinden, rekening houdend met ons verleden en onze toekomst. Naast allerlei
onbewuste reacties van ons lichaam in dat proces is er ook een bewustwording,
iets dat we ook onder woorden en gebaren kunnen brengen. We krijgen de tranen
in onze ogen, omarmen onze geliefde en stamelen: dank je, lieverd, voor die
mooie roos
Denken, in de ruimste zin van het woord, is
actief zijn in de wereld. Het is de manier waarop wij als mens met de wereld in
contact treden. Denken is doen. Of doen alsof, wanneer we onze ogen sluiten en nadenken,
wanneer we de impulsen van buitenaf zoveel mogelijk uitsluiten en we enkel met
wat er in ons bewustzijn aanwezig is een intern gesprek voeren, grotendeels
woordeloos, een overleg met onszelf, waarin we ons standpunt bepalen tegenover
het verleden, het heden en de toekomst.
We staan in het stemhokje en aarzelen heel
even voor we onze stem uitbrengen: wat gaat er op dat ogenblik allemaal door
ons hoofd? Maar we komen toch tot een beslissing en doen dan wat er moet gedaan
worden. Het is alsof we even proefdraaien: wat als ik blanco stem? Links,
rechts of centrum? We overwegen bliksemsnel de mogelijkheden, de gevolgen, we halen
ons weer voor de geest wat we gisteren of daarnet nog dachten en maken dan een
afweging en komen dan tot een besluit.
We ervaren dat als een zinvolle bezigheid:
bezint voor ge begint. Niet onnadenkend handelen, niet onbezonnen, dat doen
enkel kinderen of domme of waanzinnige mensen. We zoeken te overleven in de
wereld, bij voorkeur op een aangename, bevredigende manier. Dat lukt het best
door ons verstand te gebruiken, door logisch na te denken: wat is de beste
manier om mijn doel te bereiken? Maar ook door emotioneel na te denken: hoe zal
ik me daarbij voelen? Wat zou ik het liefst doen? We zoeken ons voordeel en ons
plezier, we vermijden onheil en pijn.
Met onze enorm sterk ontwikkelde hersenen,
onze intensieve, langdurige opvoeding en onze levenslange leeractiviteit
overleven we inderdaad in een uiterst complexe globale maatschappij en een al
even complexe cultuur. We hebben onze omgeving aan ons aangepast, onze wereld
bewoonbaar gemaakt. Die wereld is materieel, tastbaar, maar in tegenstelling
tot bergen en dalen, zeeën en oceanen, heeft die gemaakte, aangepaste wereld
betekenis voor ons: we hebben tunnels gegraven om onder berg of zee door te
kunnen, bruggen gebouwd over rivieren enzovoort.
We leven in een kunstmatige omgeving, niet
in de wilde natuur. Onze omgeving heeft zin gekregen, een functie. Een tunnel
is materieel, maar als we die gebruiken herkennen we de functie ervan, dan is
het niet zomaar een lege buis onder het Kanaal, maar een manier om van
Frankrijk naar Engeland te gaan. Dat is de betekenis van de tunnel, daarvoor is
hij gemaakt. Onze moderne wereld bestaat voor het grootste gedeelte uit dingen
die door de mens gemaakt zijn met een bepaald doel.
De interactie tussen mijzelf en de wereld
speelt zich grotendeels, zo niet helemaal, onbewust af, ik heb er nauwelijks
bewust controle over. Dat is wellicht wat Spinoza bedoelde toen hij zei dat
alles zonder meer oorzaak en gevolg is, zonder de dominante tussenkomst van een
autonoom, bijna goddelijk bewust ik.
De mens maakt met heel zijn lichaam deel
uit van het geheel van de wereld. De totaliteit van die complexe interactie
ontgaat ons grotendeels.
Het klare bewustzijn is niet meer dan een
epifenomeen, een bijverschijnsel, zoals het beeldscherm van een computer dat is.
De vroegste computers hadden niet eens een beeldscherm en werkten daarom niet
minder goed; ook onze computers werken grotendeels op de achtergrond, wat we op
het scherm zien is minimaal, een fractie van wat er gebeurt en dan nog in een sterk
vereenvoudigde vorm die voor onze ogen bestemd is, een vertaling van een
verborgen rapport in computertaal van uiterst complexe fysische gebeurtenissen
in het hart of het brein van de computer.
Ons bewustzijn speelt ongeveer dezelfde
rol: een gedeelte van wat er gebeurt in de wereld buiten ons en in ons wordt
zichtbaar en kenbaar gemaakt, aanwezig gesteld in het bewuste denken en voelen.
Wij staan er niet bij stil dat dit slechts een klein gedeelte is van wat er
allemaal gebeurt, zowel in de wereld buiten ons als in onze hersenen. Wij zien
bijvoorbeeld maar een gedeelte van het kleurenspectrum; ons nachtzicht is erg
slecht; we horen en ruiken niet zo goed als andere dieren; onze smaak is
bepaald door de evolutie: wat niet lekker is, is waarschijnlijk giftig.
Andere dieren hebben wellicht een heel ander smaakpalet. We zijn vergeetachtig,
onaandachtig, ongevoelig voor heel wat dingen. We missen dus heel veel in ons concreet
bewustzijn. There are more things in
heaven and earth, Horatio,than are dreamt of in your philosophy.(Hamlet
Act 1, scene 5, 159167)
Is het bewustzijn dan louter een
epifenomeen, een bijkomstig nevenverschijnsel, of vervult het een essentiële
rol? Dat is een zeer moeilijke vraag. Telkens wanneer we een aspect van het
bewustzijn benadrukken, bijvoorbeeld het logisch en rationeel nadenken, moeten
we toegeven dat ook dat een activiteit is van het geheel van onze hersenen. We
kunnen nooit het geheel uitsluiten, want dan valt ook het deel weg. Een
computer kan werken zonder beeldscherm, maar een beeldscherm valt uit wanneer er
geen werkende computer achter zit. Wij hebben wel de indruk dat wij soms enkel
ons bewust kennen en weten gebruiken, bijvoorbeeld bij het oplossen van een
wiskundig vraagstuk of bij wetenschappelijk werk, maar elke wetenschapper zal
toegeven dat op elk ogenblik het toeval, de intuïtie, de plotse ingeving, de
spontane associatie ten minste even belangrijk is als het strikte logisch
opbouwen van een redenering. Maar zelfs de meest formele logica doet een beroep
op de gehele capaciteit van ons denkvermogen, niet alleen dat van ons bewust
denken.
Kan ik mijn hersenen sturen of sturen mijn
hersenen mij? Zoals de vraag hier gesteld is, kunnen we ze niet beantwoorden.
We mogen het ik niet beperken tot het bewuste ik. Ook als we slapen en dromen
zijn we onszelf en dan is ons bewustzijn veel minder en anders actief. Wij zijn
ons hele lichaam, niet enkel ons bewustzijn. Onze hersenactiviteit is niet
beperkt tot het heldere bewustzijn, dat is slechts één aspect ervan. Wij zijn
ook onze dromen, ons onbewust en onderbewust-zijn, onze intuïtie, ons
aanvoelen Ons bewustzijn kan onze hersenen niet besturen, daartoe is het niet
in staat, net zoals de meesten onder ons niet in staat zijn om een computer te
besturen, wij kunnen die enkel gebruiken op een voorgeschreven manier.
Ons bewustzijn is een van de resultaten van
onze totale hersenactiviteit, een handig hulpmiddel dat zich ontwikkeld heeft
in de loop van de evolutie. Onze hersenen hadden hun indrukwekkende huidige
afmetingen bereikt lang voor er sprake was van het bewustzijn zoals wij dat nu
kennen. Er is dus een periode geweest waarin dat bewustzijn nog zeer primitief
was en de hersenen hoofdzakelijk onbewust functioneerden. De spectaculaire
groei van de hersenen van onze voorouders was een gevolg van hun aanpassing aan
de uitdagingen van hun omgeving. Die specifieke, uitzonderlijke fysieke
onderbouw creëerde de mogelijkheid voor het ontstaan en de ontwikkeling van het
bewustzijn, de taal, de beschaving, de cultuur.
Ons bewust leven speelt zich af op het
niveau van dit menselijk, beperkt en onvolkomen bewustzijn. Er zijn vele
aspecten van de interactie met de natuur die ons ontgaan en veel van onze
voorstellingen zijn inadequaat of totaal imaginair. Hoe de dingen zijn zonder
ons bewustzijn is een andere zaak en of we ze ooit zo kunnen kennen is een
absurde vraag. De wetenschap benadert de werkelijkheid op een specifieke,
gecontroleerde manier, maar ze blijft menselijk en dus is er altijd het risico
dat ze inadequaat is, we maken vorderingen maar het einde is nog lang niet in
zicht. Maar er is wel degelijk een verband tussen de wereld zoals hij aanwezig
is in ons bewustzijn en de werkelijkheid, hoe precair en onvolkomen dat
verband ook moge wezen. We leven niet in een imaginaire wereld. Dat blijkt met
overtuigende vanzelfsprekendheid uit de indrukwekkend invloed die de mens heeft
op zijn omgeving: wij hebben de wereld veranderd en hebben daarbij gebruik
gemaakt van de kennis die wij van de wereld hebben, hoe beperkt en eenzijdig
die kennis ook is.
De mens leeft dus in verscheidene
dimensies: die van de directe zintuiglijke waarnemingen in het contact met de
buitenwereld en met onze eigen lichamelijkheid; die van de wetenschappelijke
benadering van de dingen, waarbij we de grenzen van onze zintuigen spectaculair
hebben verlegd en de kennis van vele generaties hebben geaccumuleerd; en die
van de globale interactie van de mens en de natuur, waarvan we ons slechts zeer
gedeeltelijk bewust zijn. Het zijn allemaal aspecten van één en dezelfde
realiteit: de aanwezigheid van de mens in de wereld.
Dat enige bescheidenheid over ons kennen en
kunnen aangewezen is, blijkt nog het best als we onszelf bekijken. De mens is
zon ingewikkeld wezen, dat het vrijwel ondenkbaar is dat wij er ooit zouden in
slagen om een mens uit het niets te maken. Maar twee simpele cellen, elk
bovendien nog gehalveerd, weten alles wat ze moeten weten om negen maand later
een nieuwe mens op de wereld te zetten. Daar is niets, maar dan ook niets van
bewustzijn mee gemoeid. Onze genen zijn veel slimmer en bekwamer dan de
gezamenlijke wetenschap.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
05-03-2010
Absinth
Ons verhaal begint, zoals het hoort, in de oudheid.
Bij de Grieken was Artemis een belangrijke godin: dochter van Zeus, zus van Apollo. Ze was de godin van de natuur, de jacht, ook wel de maan en zelfs de dood. Ze was een aantrekkelijke jonge vrouw, en verscheen ook als hinde.
Dat is dus een mythe, een verhaal dat op symbolische wijze aandacht vraagt voor iets dat niet geredelijk onder woorden kan gebracht worden. Het mysterieuze van de natuur wordt hier belichaamd door de mooie maar ongrijpbare bosgodin.
Een mythe van een ander soort is die van absint. Wat die twee met elkaar te maken hebben, zal je straks wel horen.
De primitieve mens leerde met vallen en opstaan welke elementen uit zijn omgeving hij zonder gevaar voor zijn gezondheid kon gebruiken als voedsel. Stilaan ontdekte hij ook hoe hij bepaalde kruiden kon gebruiken om zijn voedsel smaak te geven. En sommige van die kruiden bleken ook geneeskrachtige eigenschappen te hebben, of hadden een invloed op de werking van de geest. De overlevering van deze eigenschappen heeft talloze boeken vol kruidenkunde en folklore opgeleverd. De meest populaire blog op deze site gaat precies over kruiden.
Een andere kennis die de mens al snel verwierf was dat je met voedsel ook drank kon maken en dat sommige van die dranken een stof bevatten die de mens euforisch maakt. Wijn en bier en andere alcoholhoudende dranken vinden we al heel vroeg terug in de meeste beschavingen. Vervolgens ging men die dranken verrijken met kruiden, om ze op smaak te brengen of om ze beter te doen bewaren.
Een van die kruiden is de Artemisia, genoemd naar Artemis, juist, en het bekendste gebruik van een van de Artemisia-soorten is de absint, genoemd naar de A(rtemisia). absinthium, waarvan de blaadjes gebruikt worden in de productie. Ene monsieur Pernot of Pernod kreeg rond 1800 van een rondreizende kwakzalver een recept in handen voor een kruidendrankje en begon dat als een likeur op grote schaal te produceren, vooral in Frankrijk, onder de naam absinth. Er ontwikkelde zich een heel ritueel, waarbij men water langzaam liet lopen over een suikerklontje dat op een lepel lag op een glas, waarin dan de likeur was, die dan stilaan opaak werd, zoals pastis. Het was onmiddellijk een formidabel commercieel succes, maar het heeft niet lang geduurd. Naast alcohol, anijs, zoethout, venkel en ons A. absinthium werden er nog andere, chemische producten toegevoegd, vooral voor de kleur. Bij overmatig gebruik bleek absint een dodelijk goedje te zijn. Men heeft heel lang gedacht dat A. absinthium de oorzaak was, en er zit in het kruid inderdaad een stof, thujon of thujone, waaraan hallucinogene eigenschappen toegeschreven werden. Men weet nu dat die stof wel degelijk giftig is bij hoge dosissen en dan leidt tot onrustigheid, spierverlamming, stuiptrekkingen en eventueel zelfs de dood. Anderzijds is het weinig waarschijnlijk dat de dosissen die men toen in absint aantrof dat of ook maar enig ander gevolg zouden gehad hebben; het bewustzijnsverruimende en kunstenaars inspirerende effect moet dus van iets anders afkomstig geweest zijn. De likeur was behoorlijk straf, dat wil zeggen tot 50 of 60°, dus veel krachtiger dan cognac en jenever, en overmatig gebruik van zon straf spul is op zichzelf al genoeg om hallucinaties te veroorzaken.
Hoe dan ook, absint was op korte tijd de geliefkoosde drank geworden van kunstenaars allerhande en ook van de gewone man en vrouw, en richtte vele gebruikers te gronde, ook letterlijk. De overheden van verscheidene Europese landen grepen dan ook in en rond de eerste wereldoorlog was absint overal verboden. Onze vriend Pernod schakelde dan maar over op de bekende anis, feitelijk absint zonder de absint, die we ook kennen als anisette, pastis, arak, raki of ouzo. Dat dit een veel onschuldiger drankje is, ligt dus niet aan de afwezigheid van ons plantje, maar aan het veel lager alcoholgehalte en aan de manier van drinken, namelijk (meestal ) met flink wat water.
Recentelijk heeft men door chemische analyse ontdekt dat A. absinthium enkel in uitzonderlijk hoge dosissen gevaarlijk is en voor de rest enkel een bittere smaakmaker zonder meer. Vandaar dat absint mét absint nu weer in de handel verkrijgbaar is, zij het dat er een controle is op het gehalte van de actieve stof van het kruid in het drankje.
In het Nederlands hebben wij een unieke eigen naam voor Artemisia absinthium en voor het aftreksel ervan, namelijk alsem, een woord dat niet in naburige talen lijkt voor te komen, en dat afgeleid is van aloxinum, de middeleeuwse Latijnse benaming.
In het Duits spreekt men van Wermut, en dat zou heel ver teruggaan in de tijd en misschien verband houden met de vermeende verdovende eigenschappen, maar zeker is men niet van die etymologie.
Wermut vinden we terug in andere talen: in het Engels is dat wormwood geworden, twee bekende woorden gecombineerd om het onverstaanbare wermut te vertalen. In het Frans is het het bekende vermouth, dat op zijn beurt in het Nederlands overgenomen is als vermout (spreekt uit zoals vermoed).
Vermout(h) is nu een drank die bestaat uit wijn waaraan alcohol is toegevoegd tot zon 17°, en ook allerlei kruiden, soms zelfs veertig verschillende, steeds volgens zorgvuldig bewaarde formules die binnen de familie overgeleverd worden. Witte vermout is Frans van oorsprong, rode is Italiaans, maar beide soorten worden in beide landen en in nog vele andere gemaakt. Martini en Rossi zijn bekende merknamen, naast vele andere: Gancia, Punt e mes, Noilly Pratt, Cinzano, Campari, Pernod, Amer Picon Men drinkt het zuiver als aperitief, maar ook met ijs of als onderdeel van cocktails met sterke drank zoals de bekende Martini en de Manhattan.
Ik vermeld nog enkele andere vrij bekende familieleden van de Artemisia:
artemisia abrotanum: citroenkruid, niet te verwarren met citroenmelisse;
artemisia dracunculus: dragon, slangenkruid, keizersalade, in het Engels tarragon, in het Frans estragon;
artemisia vulgaris: bijvoet, een wilde plant die ook gebruikt wordt in drankjes.
Ons wormkruid of guldenroede heeft dan weer geen uitstaans met het Engelse wormwood: bij ons is het een middeltje tegen wormen.
1Jezus ging naar de
Olijfberg,2en vroeg in de morgen was hij weer in de tempel. Het
hele volk kwam naar hem toe, hij ging zitten en gaf hun
onderricht.3Toen brachten de schriftgeleerden en de farizeeën een
vrouw bij hem die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden
en4zeiden tegen Jezus: Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt
toen ze overspel pleegde.5Mozes draagt ons in de wet op zulke
vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?6Dit zeiden ze om hem op
de proef te stellen, om te zien of ze hem konden aanklagen. Jezus bukte zich en
schreef met zijn vinger op de grond.7Toen ze bleven aandringen,
richtte hij zich op en zei: Wie van jullie zonder zonde is, laat die als
eerste een steen naar haar werpen.8Hij bukte zich weer en schreef
op de grond.9Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de
oudsten het eerst, en ze lieten hem alleen, met de vrouw die in het midden
stond.10Jezus richtte zich op en vroeg haar: Waar zijn ze? Heeft
niemand u veroordeeld?11Niemand, heer, zei ze. Ik veroordeel u
ook niet, zei Jezus. Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.
Als er één woord
is dat wij uit onze christelijke opvoeding hebben onthouden, dan is het wel
zonde. Zondigen was iets doen dat niet mocht en er was veel dat niet mocht en
er was ook veel dat moest. Er was dus volop gelegenheid tot zondigen. Het was
een gesloten systeem: er zijn geboden en verboden; je kan die onmogelijk
allemaal onderhouden, we zijn maar mensen, zondaars; wie zondigt, maakt zich
schuldig aan een vergrijp, laadt een schuld op zich; wie die schuld erkent en
berouw toont, krijgt een boete opgelegd; na de boetedoening volgt de vergeving
en men kan opnieuw beginnen met een schone lei. Dat is een letterlijke vicieuze
cirkel, want vicieus komt van het Latijn vitiosus, vitium betekent fout,
vergissing, misdaad, in het Engels en het Frans vice.
In onze jeugd was
er daarvoor een heel systeem opgezet. Men maakte ons bijzonder duidelijk wat de
geboden en verboden waren, thuis en op school. Dat waren niet zomaar regeltjes
van onze ouders en opvoeders, nee, ze kwamen van God zelf, de Opperrechter, de
Alwetende. Zo werd ons geweten gevormd: we wisten gewoon dat we iets misdaan
hadden, we voelden ons schuldig, ook als niemand onze zonde gezien had: God
wist het toch. Men had ook een efficiënt menselijk controlemechanisme
ingebouwd: we moesten alle dagen naar de mis én te communie gaan, er was zelfs toezicht
in de mis. Maar als je gezondigd had, mocht je niet ter heilige tafel naderen,
dat was een verschrikkelijke zonde. Dus zat er niets anders op dan schuld te
bekennen en dat betekende: biechten, in een hokje bij een priester. Die
aanhoorde je schuldbekentenis en legde een straf op, enkele Onzevaders en
Weesgegroetjes, soms ook andere gebeden.
Lang geleden
waren er ook andere straffen: bedevaarten, tot in Rome, Compostella, zelfs naar
Jeruzalem. Maar vooral ook geldboetes, een systeem dat wij nog kennen: als je
veroordeeld wordt kan je kiezen tussen gevangenisstraf of een geldboete, je kan
de straf dus afkopen.
Ik vermoed dat
enkel ietwat angstige, ernstige kinderen zoals ik dat systeem au sérieux namen,
volwassenen trokken zich daar niets van aan, ze gingen ook niet dagelijks naar
de mis en er was geen controle. Maar ongetwijfeld is velen het zondebesef
bijgebleven op een of andere manier. Alleen al de angstige manier waarop wij
met seksualiteit omgaan, dé zonde bij uitstek, bewijst dat het moeilijk is om
zich van dat carcan of keurslijf te ontdoen.
Ons woord zonde
heeft een Germaanse oorsprong, maar die is verre van duidelijk. Duitse
etymologische woordenboeken noemen de herkomst Dunkel. Engelse verklaringen gaan terug op stammen
die verwijzen naar waarheid en naar zijn in de betekenis van hét zijn,
schuldig zijn. In het Latijn is er een gelijksoortige etymologie: vertrekkend
van esse,
zijn komen we bij sum, ik ben en dat leidde tot sons, schuldig, de schuldige, de misdadiger.
Sommigen beweren dat zonde afgeleid is van de genitief van sons: sontis; dat 'klinkt' in alle geval aannemelijk.
Al die
oorspronkelijke betekenissen hebben te maken met misdaad, met het overtreden
van menselijke regels en afspraken. Dat was zo in alle oude beschavingen,
culturen en religies, ook het Jodendom. Dat veranderde helemaal met de opkomst
van het Christendom. Precies door een persoonlijke God in het spel te
betrekken, krijgt men dat sluitend moreel systeem. De overtredingen worden niet
meer begaan tegenover menselijke maatschappelijke en ethische wetten. God zelf
is de Wet, hij openbaart wat goed en slecht is. Hij doet dat via zijn Zoon,
Christus, die ons is komen zeggen hoe we moeten leven. Dat vinden we neergeschreven
in het Evangelie en toegelicht en toegepast op latere omstandigheden door de
Kerk.
Zonde is vanaf
dan een vergrijp tegen God. De Kerk benadrukt vooral de schuldgevoelens die men
daarbij moet hebben. Zonden zijn niet zoals kleine verkeersovertredingen,
foutparkeren en zo, die we begaan zonder er veel over na te denken. Zondigen is
een ernstige zaak en dan worden zelfs verkeersovertredingen echt zonden, niet zomaar onschuldige
inbreuken op het verkeersreglement, maar een bewijs van de morele verdorvenheid
van de foutparkeerder.
Vandaag spreekt
men niet meer zoveel over zonden. Biechten zoals vroeger doet men al lang niet
meer, ik heb nog meegemaakt dat de biechtstoelen achteraan in de kapel van ons
internaat, Pius X in Antwerpen, officieel buiten gebruik gesteld werden, je kón
niet eens meer gaan biechten. Dat was rond 1964. Voor velen onder ons is dat een
hele aanpassing geweest. Als je niet meer kon biechten, hoe moest dat dan met
de zonden die we helaas nog steeds begingen? Je kon ze niet meer kwijt Was met
de boete ook de misdaad verdwenen, zoals met de penitentie ook de zonde? Mocht
alles nu, plots? Zo leek het wel. Masturbation is fun, klonk het nu, de seksuele revolutie kwam
op gang. Kerkelijke voorschriften raakten in onbruik of werden afgeschaft:
vleesderven op vrijdag, vasten, de dagelijkse mis met communie, de zondagsmis,
het jaarlijkse minimumritueel van zijn Pasen houden, kortom de vijf geboden
van de heilige kerk:
Zon- en feestdag zult gij
eren.
Op boet- en vrijdag het
vlees ontberen.
Houd de vasten
ongeschonden.
Biecht minstens eens per
jaar uw zonden,
En nut rond Pasen 't
Brood des Heren.
Priesters die hun
kap niet over de haag gegooid hadden, trokken hun soutane uit en kleedden zich in
clergyman of clergy, letterlijk geestelijke, maar in feite een grijs
burgerpak met donker hemd en Romeins collaar of col, later gewoon zoals
iedereen. Alles veranderde.
Maar dat waren de
uiterlijke tekenen. De leer van de kerk is niet veranderd, zeker niet de leer
over de zonde. De Catechismus laat daarover niet de minste twijfel bestaan. In
de index staan er niet minder dan zestig verwijzingen naar 'zonde'. De teksten zelf zijn
genomen uit het Oude en Nieuwe Testament, maar vooral uit Paulus' brieven; ook de
Kerkvaders, Augustinus voorop, en Thomas; meer recente teksten, zoals
encyclieken of herderlijke brieven zijn er blijkbaar niet over de zonde.
Paulus is voor de
ontwikkeling van het zondebesef van primordiaal belang geweest. Zijn
geschriften hebben een doorslaggevende betekenis gehad in de ontwikkeling van
het christendom, nog meer dan de evangelies zelf. Dat culmineert in het begrip
erfzonde.
Lezen we daarover
de Romeinenbrief, hoofdstuk 5, 12-21 in de Nieuwe Bijbelvertaling:
12Door één mens is de zonde in de
wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens
gekomen, want ieder mens heeft gezondigd.13Er was al zonde in de
wereld voordat de wet er was; alleen, zonder wet wordt er van de zonde geen
rekening bijgehouden.14Toch heerste de dood in de tijd van Adam tot
Mozes over alle mensen, ook al begingen ze met hun zonden niet dezelfde
overtreding als Adam. Nu is Adam de voorafbeelding van hem die komen
zou.15Maar de genade gaat zijn overtreding verre te boven. Door de
overtreding van één mens moesten alle mensen sterven, maar de genade die God
aan alle mensen schenkt door die ene mens, Jezus Christus, is veel
overvloediger.16Dit geschenk gaat het gevolg van de zonde van één
mens verre te boven, want die ene overtreding heeft tot veroordeling geleid,
maar de genade die na talloze overtredingen geschonken werd, heeft tot
vrijspraak geleid.17Als de dood heeft geheerst door de overtreding
van één mens, is het des te zekerder dat allen die de genade en de vrijspraak
in zon overvloed hebben ontvangen, zullen heersen in het eeuwige leven,
dankzij die ene mens, Jezus Christus.18Kortom, zoals de overtreding
van één enkel mens ertoe heeft geleid dat allen werden veroordeeld, zo zal de
rechtvaardigheid van één enkel mens ertoe leiden dat allen worden vrijgesproken
en daardoor zullen leven.19Zoals door de ongehoorzaamheid van één mens
alle mensen zondaars werden, zo zullen door de gehoorzaamheid van één mens alle
mensen rechtvaardigen worden.20En later is de wet erbij gekomen,
zodat de overtredingen toenamen; maar waar de zonde toenam, werd ook de genade
steeds overvloediger.21Zoals de zonde heeft geheerst en tot de dood
heeft geleid, zo moest door de vrijspraak de genade heersen en tot het eeuwige
leven leiden, dankzij Jezus Christus, onze Heer.
Die vreemde
theorie over de erfzonde is eigen aan het christendom. Zoiets komt helemaal niet
voor in andere godsdiensten. Na Paulus hebben theologen en gelovigen er steeds
de grootste moeite mee gehad. Dat heeft geleid tot zeer uiteenlopende
interpretaties in de loop van de geschiedenis en tot godsdienstoorlogen, schisma's en verdeeldheid. Vandaag spreekt vrijwel niemand
er nog over. Zelfs bij het doopselritueel komt die moeilijke en moeilijk te
aanvaarden gedachte niet meer echt aan bod. En toch blijft zonde, boete en verlossing de kern uitmaken
van de christelijke boodschap, hoe men het ook draait of keert. Als er geen
erfzonde is, dan hoefde God ook niet mens te worden en is Christus niet voor
onze zonden gestorven aan het kruis, heeft hij zijn leven niet gegeven om ons
te redden, is hij niet onze Verlosser. Zonder Paulus interpretatie van Jezus
leven en werk is het christendom quasi onbestaande. Jezus van Nazareth zoals we
hem kennen uit het Evangelie is zonder Paulus niet meer dan de moreel
hoogstaande leraar die vele gelovigen er vandaag in zien, een mens veeleer dan
God. Bedenk daarbij dat Paulus Jezus niet persoonlijk heeft gekend. Zijn
openbaring gebeurde toen hij onderweg naar Damascus (kwatongen interpreteren
dat wel eens als: onderweg naar 'de maskes', de meisjes dus) van zijn paard
viel. Waar heeft hij alles wat hij over God en Christus vertelt in zijn brieven
dan gehaald? Niet uit het evangelie, dat was toen nog niet eens geschreven. Ook
niet van de apostelen, hij was het met hen over ongeveer alles oneens en ging
zijn eigen gang. Een vreemde figuur, die Paulus.
Een etymologische
correctie om af te sluiten.
Het verhaal van
de zondvloed kent iedereen, het is wellicht het meest bekende uit het hele Oude
Testament. Ontelbare kunstenaars hebben Noach en zijn ark afgebeeld, talloze
cartoonisten hebben er varianten op verzonnen. Het woord zelf, zondvloed
heeft echter niets te maken met zonden. Zond is verwant met een oude
Germaanse wortel sin, met als betekenis onbegrensd, eindeloos, allesomvattend,
voortdurend, altijd. Het Latijnse semper (altijd) zou ermee verwant zijn. Sporen
daarvan vinden we in het Duitse Singrün, ook bekend als Immergrün, botanisch Vinca
minor, de bekende maagdenpalm
die inderdaad groen blijft in de winter. Het Duitse Singrün is bij ons zenegroen geworden, maar dat
is een andere plant, namelijk de Ajuga (reptans). Zondvloed betekent dus gewoon de algemene
vloed of overstroming die de hele wereld onder water zette.
En nog een
Bijbelse voetnoot: de tekst waarmee ik deze aflevering van mijn Kroniek begon,
over de overspelige vrouw, komt alleen bij Johannes voor, niet bij de andere
drie evangelisten. Meer nog (of minder): zelfs bij Johannes komt de tekst niet
voor, althans niet in al de vroege manuscripten, dat gebeurt pas rond 400 na
Christus. Het is misschien wel een oude tekst, maar geen evangelie, een tekst
die bijna zo mysterieus is als wat Jezus volgens die tekst met zijn vinger in
het zand schreef. De enige tekst die echt van Jezus zelf is, de enige autograaf
of autogram van Jezus, is ons niet overgeleverd. Blijkbaar vond niemand het
toen belangrijk om eens te kijken wat hij zoal aan het schrijven was. Misschien
deed hij ook maar alsof. Misschien kon hij niet eens lezen en schrijven, wie
zal het zeggen?
Categorie:God of geen god? Tags:etymologie, wetenswaardig
01-03-2010
maanzaad?
Maanzaad kennen we allemaal als die zwarte, grijze of blauwgrijze minuscule bolletjes die men op broodjes en brood strooit voor het bakken. Maar van welke plant komen ze? En waarom maanzaad?
De plant is de maankop, beter bekend als de papaver of klaproos. Maankop is ook de benaming van het doosje waarin de zaadjes zitten. Volgens Van Dale is het eerste gedeelte maan afgeleid van het Grieks mèkoon, papaver, en het tweede deel wijst op de vorm van het zaaddoosje. Als je met een vergrootglas naar zon zaadje kijkt, dan zie je goed dat die ook maan- of niervormig zijn. De zaadjes hebben een licht nootachtige smaak en zitten vol olie. Die maanzaadolie wordt geperst; wat overblijft, is dan maanzaadkoek.
De papaver, of toch bepaalde soorten, wordt ook gekweekt om er verdovende middelen van te maken: opium is het basisproduct, en daarvan maakt men morfine, codeïne, maar natuurlijk ook heroïne.
Maanzaadjes zijn volkomen onschuldig, misschien op dit detail na: bij bepaalde drugtests kan je positief reageren als je maanzaad gegeten hebt.
Een taalkundige eigenaardigheid: moonseed is helemaal geen maanzaad, het is de naam van een heel andere bloemsoort. De Engelse benaming voor maanzaad is poppy seed, natuurlijk, want papavers zijn poppies, en poppy is een verbastering van papaver.
We kennen de poppies van het gedicht In Flanders Fields dat John McCrae schreef op 3 mei 1915 en dat later dat jaar gepubliceerd werd in Punch.
In Flanders fields the poppies blow
Between the crosses, row on row,
That mark our place; and in the sky
The larks, still bravely singing, fly
Scarce heard amid the guns below.
We are the Dead.
Short days ago
We lived, felt dawn, saw sunset glow,
Loved, and were loved, and now we lie
In Flanders fields.
Take up our quarrel with the foe:
To you from failing hands we throw
The torch, be yours to hold it high.
If ye break faith with us who die
We shall not sleep, though poppies grow
In Flanders fields.
Ik vertaalde het gedicht voor Lut, die houdt van papavers in de tuin en ze ook graag schildert.
In Vlaandrens akkers
waaien de klaprozen
rij na rij, tussen de kruisen,
die onze rustplaats wijzen.
In de lucht vliegen de leeuweriken,
almaar dapper zingend,
nauwelijks te horen onder het kanongebulder
hier beneden.
Die doden, dat zijn wij.
Enkele dagen geleden nog
leefden we, voelden de dag ontluiken,
zagen de gloed van de ondergaande zon,
wij hadden lief, men had ons lief.
Nu liggen wij hier
in Vlaandrens akkers.
Neem nu onze strijd met de vijand op.
Naar jullie werpen we met onze krachteloze handen
de fakkel die jullie hoog moeten houden.
En als jullie het vertrouwen beschamen van ons, de doden,
dan zullen wij niet rusten zolang er klaprozen groeien
In Vlaandrens akkers.
De poppy is in vele geallieerde landen het officiële symbool van Remembrance Day, Wapenstilstandsdag op 11 november. De bloemen die we rond die tijd zien op BBC in alle knoopsgaten en in kransen zijn natuurlijk papieren kunstbloemen.
Daniel Dennett, ConsciousnessExplained, xiii
+ 511 pp., appendices, bibliography, index, Little, Brown, 1991, nieuw $ 28.
vertaald als: Het bewustzijn verklaard, 570
blz., Olympus, 1999, ongeveer 17.
Dit is voorwaar geen gemakkelijk boek. Als
je dit van mij hoort, dan wil dat wat zeggen, ik ben wel een en ander gewoon.
Ik heb al verscheidene werken van Dennett gelezen en er ook steeds van genoten,
dus ik ben niet negatief vooringenomen tegen hem. Ik weet niet of de vroege publicatiedatum
er iets mee te maken heeft: het boek is verschenen in 1991, mijn exemplaar is
een tweedehandse eerste editie van de hardcover. Misschien heeft Dennett zijn
didactische kwaliteiten sindsdien aanzienlijk verbeterd, dat zou kunnen. Het
zou ook kunnen liggen aan de enigszins omslachtige methode die de auteur
gebruikt in dit boek. Hij geeft de voorkeur aan een constante intense en
gedetailleerde dialoog met opvattingen van andere auteurs en met het spontaan
en intuïtief aanvoelen. Hij werkt via ingenieuze denkexperimenten die ons
stilaan op weg moeten zetten om zijn alternatieve voorstellingen te begrijpen
en te aanvaarden. Misschien is dat nuttig en zelfs nodig, maar af en toe smeek
je de auteur om nu eens klaar en duidelijk te zeggen wat hij dan wel bedoelt.
Ik heb gezweet op dit boek en enkele al te
uitgesponnen bladzijden heb ik gewoon cursorisch gelezen, ik geef het toe. Wie
een uitvoerige inhoudelijke bespreking wenst, kan daarvoor onder meer terecht
op deze site, er zijn twee delen: http://www.webfilosofen.nl/artikel.php?bewustzijndennett.
Toch heb ik het de moeite gevonden om vol
te houden. Zoals vaak met dergelijke teksten kan ik mij er niet van weerhouden
om wat gezegd wordt onmiddellijk te testen op mijzelf, om zo te zien of het
klopt. Misschien is dat wel de reden waarom het lezen zo traag en zo moeizaam
vooruit ging: het was een voortdurende confrontatie van de tekst met mijn eigen
reacties, commentaren en spontane gedachten.
Nadenken over het bewustzijn is een vorm
van introspectie, een gewetensonderzoek, een zelfpsychoanalyse. Het is de vraag
naar wie ik ben, naar mijn persoonlijkheid, mijn ego, mijn zelf, mijn ziel, mijn
eigenheid, mijn individualiteit, mijn ik.
Wat ligt er meer voor de hand dan dat?
Descartes vertrok daarvan: ik denk, dus ik ben. Let op de ik-vorm Ik eet, ik
drink, ik ga, ik sta, ik lig, ik plant mij voort, ik leer, ik geniet, ik vergis
me, ik geniet, ik slaap, ik werk, ik verdien geld, ik ga dood. Is het mogelijk
dat wij ons in al die gevallen vergissen, dat er geen ik bestaat?
Het is in alle geval niet gemakkelijk om
dat ik te vatten. Descartes situeerde het in de pijnappelklier in onze hersenen,
anderen op andere plaatsten in ons lichaam, ons hart, ons hoofd, onze inborst.
Anderen hebben daaraan getwijfeld en vandaag spreekt de moderne wetenschap niet
meer in die termen. Wat ze dan wel zegt, is zeer problematisch en ingewikkeld,
er zijn vele opvattingen, of anders gezegd: men weet het niet. Dat ons ik iets
zou zijn, dat zich ergens bevindt, dat gelooft vrijwel niemand meer. Het is
geen voorwerp, geen tastbaar iets, zoals onze lever of zelfs onze hersenen. Het
heeft vooral met onze hersenen te maken, maar het kan er niet mee gelijkgesteld
worden. Zonder hersenen is er geen ik, zelfs geen mens. Maar een mens met
hersenen die niet meer werken is hersendood en ook dat aanzien we niet als een
mens, ook al weten we niet goed hoe we ermee moeten omgaan.
Ons bewustzijn heeft te maken met de
activiteit van onze hersenen in ons lichaam, maar ook dat is geen afdoende
verklaring, want die activiteit speelt zich grotendeels onbewust af, wij hebben
er geen vat op, wij kunnen onze hersenen niet doen werken zoals onze armen en
benen of onze ogen. We beseffen dat het te maken heeft met denken, met
gedachten, maar ook met emoties, gevoelens, maar wat dat precies is, dat weten
we niet.
Wat is een gedachte? Is dat iets dat bestaat,
tastbaar is, iets dat kan vastgesteld worden met een apparaat? Zijn de elektromagnetische
golven die men ziet dan ook de gedachte? Kunnen we met een hersenscanner
iemands gedachten lezen? Het is allemaal heel onduidelijk.
Wat we wel zeker weten is dat ons
bewustzijn verbonden is met ons lichaam. Het is mijn bewustzijn, het behoort
bij deze persoon, deze mens. Het kan niet plots overgaan naar een andere. Twee
personen kunnen niet samen één bewustzijn hebben, al zijn er vreemde toestanden
met eeneiige tweelingen. Een persoon kan niet twee bewustzijns hebben, het
meervoud bestaat niet eens, al zijn er vreemde toestanden met meervoudige
persoonlijkheden. Mijn bewustzijn beperkt zich tot mijn eigen lichaam, ik kan
de gedachten van iemand anders niet lezen zoals ik mijn gedachten heb, ik kan
zijn lichaam niet voelen in al zijn aspecten zoals ik het mijne voel. Er is dus
een grens aan mijn bewustzijn en die valt samen met mijn lichaamsgrenzen.
Maar dan ook weer niet, want met mijn
lichaam treed ik in contact met de wereld. Ik ben mij niet alleen bewust van
mijn innerlijk lichaam, maar vooral van de wereld om mij heen, mijn lichaam én
mijn bewustzijn reageren op mijn omgeving. Die omgeving staat in nauw contact
met mij. Wij zijn totaal van onze materiële omgeving afhankelijk, anders gaan
we dood. We ademen de lucht om ons heen in en uit; als die lucht te vervuild is
of te dun, dan overleven we dat uiteindelijk niet. We eten en drinken onze
omgeving, we gebruiken, vervuilen, recycleren ze. Ons lichaam bestaat volledig uit
elementen die we uit onze omgeving halen.
Ik noem het mijn lichaam, maar ik zou beter
zeggen: ons lichaam, want het is bevolkt met miljarden andere levende wezen,
bacteriën, virussen en talloze minuscule organismen. Sommige daarvan hebben we
nodig, bijvoorbeeld voor de spijsvertering. Andere dulden we, zoals alles wat
zich op onze huid en in ons haar bevindt. Andere bestrijden we, zo goed en zo
kwaad als het gaat, want sommige zijn onze vijanden en kunnen ons doden: aids,
kanker en al die andere belagers. Zijn al die vreemde gasten ook ik? Ben ik
hen?
Wij leven in onze omgeving, we zijn een
deel ervan, wij zijn onze omgeving. De atomen waaruit wij zijn samengesteld
zijn identiek met die van de wereld om ons heen, de cellen waaruit we bestaan
zijn identiek met die van alle andere levende wezens.
Het gaat nog veel verder. Wij zijn niet
alleen materieel een deel van onze omgeving, maar ook economisch en sociaal.
Onze wereld is een zeer complex samenspel van dode materie en van werkelijk
ontelbare soorten levende organismen. Die kwetsbare samenhang is noodzakelijk
voor ons voortbestaan. We leven en werken samen met andere mensen en met andere
levende organismen, dieren en planten en bacteriën en al. We zijn helemaal op
elkaar en op onze wereld aangewezen. Ook emotioneel kunnen we niet zonder
elkaar, zonder onze huisdieren, ons vee, de fauna en de flora.
Op een zeer intense manier zijn we met onze
medemens verbonden in de voortplanting. We verenigen onze genetische eigenheid
met die van een ander individu door de helft van ons DNA samen te koppelen aan de
helft van dat van onze partner en daaruit ontstaat een nieuw levend wezen, dat
op een unieke manier die twee combineert. In dat seksueel contact voegen we onze
lichaamsvochten samen, iets dat we anders nooit doen: eens die ons lichaam
verlaten hebben, ons speeksel, oorsmeer, snot, braaksel, sperma, uitwerpselen,
bloed hebben we zelfs een afkeer van de producten van ons eigen lichaam. Bij
seks dringen we in elkaar binnen langs alle mogelijke wegen en gaan met elkaars
lichaam om alsof het ons eigen is, we worden één vlees.
We beginnen ons leven dus als twee onooglijke
stukjes van andere mensen. Dan begint onze eigenheid. Maar zeker in die eerste
periode zijn we volledig afhankelijk van onze omgeving en van andere mensen, in
de eerste plaats de moeder. Wat is de eigenheid van een embryo? In hoeverre is
het een deel van het moederlichaam en in hoeverre is het zelfstandig? De
katholieke kerk zegt dat bij de conceptie, dus bij de bevruchting van de eicel,
God een onsterfelijke ziel instort in de vereniging van die twee cellen. Maar
wij weten niet wat daarmee bedoeld is: wie of wat is God? Een ziel? Instorten?
Wat gebeurt er precies? Hoe weten we dat? Is dat aanwijsbaar? Betekent dat
iets?
Wanneer begint het individuele bewustzijn
van een embryo? Wij weten het niet. Hebben planten en dieren een bewustzijn?
Wij weten het niet!
Het is wel evident dat er vanaf de geboorte
een individu is, dat kan je gewoon zien: er is een nieuwe, afzonderlijke mens.
Maar het is een zeer afhankelijke mens die slechts kan overleven met de grootst
mogelijke zorgen, bijvoorbeeld de voeding door het lichaamsvocht van de moeder
bij het zogen. Wat betekent het zelfbewustzijn van een zuigeling?
En dan begint het hele complexe proces van
het opgroeien tot zelfstandigheid. Het bewustzijn van een kind groeit elke dag,
elk uur, elke minuut. Het begint niet als een onbeschreven blad, zoals men
vroeger dacht. Nee, er zijn patronen die genetisch vastgelegd zijn. Zoals een
vogel geen instructies nodig heeft van zijn ouders, geen geschreven handleiding
of een voorbeeld voor ogen om zijn nest te bouwen, zo zijn er in de mens systemen
ingebouwd, te beginnen met de ademhaling, de zuigreflex enzovoort. In een
moeilijk te begrijpen samenspel van opvoeding en geschiktheid ontwikkelt het
kind zich tot een mens die kan overleven in zijn omgeving.
Vanaf wanneer spreken we van een volledig en
zelfstandig bewustzijn? Er zijn vele stappen: de kleuterschool, het lager
onderwijs, het secundair, de initiatieriten; vanaf 16 krijg je bepaalde rechten,
vanaf 18 nog andere, vroeger was dat 21. Dan ben je volwassen, maar als je nog
thuis woont en economisch afhankelijk bent van je ouders en omgeving, hoe
zelfstandig ben je dan? Hoe vaak zeggen we niet dat mensen pas volwassen worden
als ze gaan werken en geld verdienen, als ze een partner en eventueel kinderen
hebben? En hoe zelfstandig zijn ze dan, verbonden als ze op hun beurt zijn met hun
gezinsleden?
Alles wijst erop dat het ik vele aspecten
heeft, op veel manieren kan omschreven worden en dat die elkaar niet volledig
dekken. Dat geeft aanleiding tot problemen die geen eenvoudige oplossing
hebben. Iemand die een misdaad begaat moet gestraft worden. Maar er zijn
omstandigheden waarin we aarzelen. Wie een passionele moord begaat, gaat soms
vrijuit of krijgt opschorting van straf. Wie niet toerekeningsvatbaar is, wordt
niet gestraft maar geïnterneerd, als een beschermende maatregel, tegenover de
maatschappij en tegenover dat individu. We doen iets met zijn lichaam,
opsluiten, behandelen, omwille van iets dat zijn lichaam heeft gedaan, zonder
dat zijn bewustzijn daarvoor verantwoordelijk was.
We maken dus soms een onderscheid tussen het
lichaam en het bewustzijn en dat is zeer vreemd, want hoe kan het ene bestaan
zonder het andere? Is er dan geen identiteit tussen de twee?
Een dood lichaam is geen mens, maar toch
gaan we uiterst respectvol om met onze lijken, dat is een vast element in elke
beschaving. We gooien onze lijken niet op het stort en stoppen ze niet in
vuilniszakken (tenzij bij een misdaad). En toch heeft een dode mens geen
bewustzijn meer.
Een mens kan zich het ene moment laten
lijden door emoties, dan weer door primaire aandriften, dan weer door
zorgvuldig en logisch overleg. Soms doet een mens verbazingwekkende dingen,
goede en kwade. Soms hebben mensen echt twee gezichten, Jekyll en Hyde, denk
aan psychopathische moordenaars: ze leiden een ogenschijnlijk normaal leven,
maar s nachts gaan ze op moordtocht, soms jaren lang.
Men spreekt van een gespleten
persoonlijkheid, maar wat is dat precies? Twee bewustzijns in één persoon? En
wie is dan de schuldige, wie moeten we straffen?
Dit zijn slechts enkele van de overwegingen
die bij mij opkwamen bij het lezen van dit boek van Dennett. Hij stelt veel
vragen en haalt veel gevestigde opvattingen neer en hij doet dat op een
overtuigende manier. Hij doet ons nadenken en inzien dat het allemaal niet zo
simpel is als wij dachten of als men ons wil doen geloven. Zijn belangrijkste
bijdrage tot de discussie lijkt me het sloopwerk. Wat hij in de plaats
aanbiedt, is veel minder duidelijk of evident. Je kan aan het einde van het
boek niet opgelucht ademhalen en zeggen: nu weet ik wat het bewustzijn is! Je
weet veeleer wat het niet is Vandaar dat hijzelf en anderen na hem wel eens
zeggen dat de titel van zijn boek zou moeten zijn: Consciousness explained away, wat we benaderend kunnen vertalen
als: het bewustzijn weg verklaard.
Want wat blijft er over van het
traditionele beeld dat wij hebben van het bewustzijn? Is het niet meer dan een
indruk die wij hebben, een zinsbegoocheling? Een gemakkelijkheidsoplossing, een
doen alsof er zoiets is als een zelfbewustzijn, een manier van zeggen? Het
lijkt wel op die jonge vrijzinnige filosoof die stelde dat er geen God is, maar
dat we moeten leven alsof er wel een is. Onzin, toch?
Ook de vergelijking met de software op een
computer gaat mank. Ons bewustzijn is geen software die op onze hersenen
draait, maar hoogstens als een software, het blijft een vergelijking, want
software is wel degelijk iets dat gemaakt is, dat materieel bestaat uit geschreven
opdrachten, door andere mensen gemaakt. Dat is ons bewustzijn nadrukkelijk
niet: het is wel degelijk onze identiteit, geen geleende of gekochte. Het is
niet de instructies, maar het uitvoeren ervan.
Wat is trouwens de virtuele realiteit van
het bewustzijn in Dennetts visie? We hebben de ziel verworpen als een theologisch
verzinsel, iets dat niet bestaat, een begrip dat nergens op slaat en nergens
toe dient. We verwerpen elke metafysische realiteit: er is niets dat niet
fysisch is. Maar wat betekent virtueel bestaan? Is dat niet slechts een
andere naam voor een theologische of filosofische, metafysische manier van
bestaan en dus even onzinnig, nutteloos en misleidend?
Dennett zelf zegt ergens terloops dat er
geen duidelijk antwoord is op de vraag wat een gedachte is. Het kan niet anders
dan dat er dan ook (nog?) geen duidelijk antwoord is op de vraag naar het
bewustzijn. Ik ben het met hem eens als hij zegt dat er geen materieel
aanwijsbaar ik is ergens in onze hersenen. Maar wat is dan dat niet-materiële?
Je kan zeggen dat er niets bestaat dat niet materieel is, maar we hebben
zeker gedachten, ze bestaan op een of andere manier, het is geen fictie, maar
ze bestaan ook niet materieel zoals een steen, een koe of een computer.
Wat is dan een gedachte? Het is een
activiteit van of in onze hersenen, maar is die fysieke activiteit alles wat de
gedachte is? Wat wij bedoelen met een gedachte is niet die fysieke activiteit
van onze hersencellen, maar het verstaan, de inhoud als het ware van die gedachte,
de betekenis die het heeft voor een persoon, het uitspreken ervan of het ermee
rekening houden bij het handelen.
Ik kan het boek enkel aanraden aan mensen
die naast enige filosofische voorkennis ook een aanzienlijk intellectueel uithoudingsvermogen
hebben. Ikzelf zal op zoek gaan naar een ander boek over het bewustzijn, een
dat minder aandacht geeft aan de traditionele opvattingen of de theorieën van andere
wetenschappers en filosofen, maar dat veeleer een eigen visie ontwikkelt. Ik
besef dat zoiets niet eenvoudig is, maar naast de historisch-kritische en
analytische methode die Dennett hier zo briljant en zelfs met succes hanteert, moet
er toch ook een andere zijn, die wel voortbouwt op de veelheid van opvattingen
over het bewustzijn, inclusief die van Dennett, zonder enige twijfel, maar die
meer gericht is op een (voorlopige) synthese en een grotere onmiddellijke verstaanbaarheid,
ook voor een publiek van belangstellende leken in het vak. In vergelijking met
zijn andere boeken is Consciousness
Explained op dat punt zeker het minst geslaagd te noemen.
Sommige filosofen en wetenschappers stellen
dat de mens zijn eigen denken nooit zal begrijpen: het denken is niet gemaakt
om over het denken te denken, zoals een hamer niet gemaakt is om zichzelf te
slaan. Dat lijkt een mogelijkheid, maar voor we daartoe besluiten zou ik er
toch voor pleiten om nog even verder op zoek te gaan. Het zelfverstaan is voor
de mens de meest fascinerende opdracht. We voelen aan dat het ultieme resultaat ervan van ongemeen belang is voor ons, als individu en als samenleving. Sinds de mens
homo sapiens is, hebben we niet opgehouden ons daarover vragen te stellen en
het ziet er niet naar uit dat we daar ooit zullen mee ophouden. Goed zo.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
26-02-2010
etymon: rode draad
Het heeft aan een zijden draadje gehangen. Zijde wordt gesponnen door de zijderups, net zoals het web van de spin. Het is dus heel dun en heel breekbaar, vandaar. Maar als we die draden gaan spinnen (ze ineenvlechten door een draaiende beweging, vandaar draad) krijgen we zijdegaren, en dat is heel sterk. Lunion fait la force, zo blijkt. In het Latijn hangt het aan een dunne draad (tenui filo), in het Duits een draadje (Fädlein), het Engels a (thin) thread en het Frans zegt men il ne tient quà un fil.
In het Grieks is het een haar (thrix). We denken dan meteen aan het zwaard van Damocles, maar dat is een ander verhaal, een legende die teruggaat op een anekdote die Cicero aanhaalde. Een zekere Dionysos was in de vierde eeuw voor onze jaartelling tiran van Syracuse, een stad op Sicilië. Volgens een van zijn hovelingen, Damocles, was hij zowat de gelukkigste man op de wereld en leidde hij een totaal onbezorgd leven. Dionysos stelde voor dat Damocles een dagje zijn plaats zou innemen, wat die natuurlijk meteen deed. Tijdens een groot feest liet hij zich verwennen met eten en drinken en wat hij maar kon bedenken en genoot van de macht die hij had over zijn hele omgeving. Tegen het einde van de maaltijd wees Dionysos naar het zwaard dat hij boven Damocles hoofd had opgehangen aan een paardenhaar. Meteen had Damocles geen zin meer en mocht Dionysos zijn plaats weer innemen.
Aan de Grieken danken we nog een andere bekende draad, die van Ariadne. Zij was de dochter van Minos, de koning van Kreta, maar hielp Theseus, een Athener, het monster Minotauros doden; elk jaar moesten de Atheners namelijk zeven maagden aan dat monster afstaan. Ariadne gaf Theseus een draad mee die hij kon afrollen in de doolhof en zo vond hij de weg terug. Wie de draad kwijt is, weet niet meer waar hij is, bijvoorbeeld in een toespraak of een gesprek. Dat zou kunnen verwijzen naar deze Griekse legende, maar ook naar alle vrouwen die sponnen, weefden, naaiden of borduurden en die ooit eens de draad waren kwijtgeraakt.
En dan is er de rode draad. Je komt die in zowat alle Europese talen tegen, maar waar komt die vandaan? Ik vond een verwijzing naar Goethe; die zou in zijn boek Die Wahlverwandtschaften (1809) het gebruik van die beeldspraak voor een terugkerend thema of motief, of een bepaalde gedachtenlijn, toegelicht hebben met een verwijzing naar het touwwerk van de Britse marine waarin, voor de herkenbaarheid, altijd een rode draad zou gevlochten zijn. Of die etymologie klopt, heb ik niet kunnen achterhalen. In het Engels komt de uitdrukking nauwelijks voor, dat is al wat verdacht, dus. Ze kennen wel red tape, maar daarmee bedoelen ze: overdreven bureaucratie; de oorsprong daarvan zou liggen bij de rode draden of linten waarmee officiële documenten werden samengebonden; in België is dat nu soms nog een tricolore touwtje.
In het Duits, Nederlands en Frans vinden we onze rode draad terug. Zo een draad valt natuurlijk goed op en het is dus heel goed mogelijk dat onze uitdrukking gewoon daarop teruggaat. Een anekdote zal dat duidelijk maken; ik was erbij toen het gebeurde.
Een zeer bekend Frans filosoof gaf in Leuven een lezing; de opkomst was enorm, de mensen stonden zich buiten te verdringen. Na de lezing was er een receptie, waar het ook behoorlijk druk was. Toen onze bejaarde filosoof wou vertrekken, viste hij van tussen de vele kledingstukken (het was winter) op de enige kapstok in het lokaal zijn zware zwarte overjas. Met een twinkeling in zijn ogen zei hij tegen de rector van de universiteit: Dit helpt me altijd om mijn jas onmiddellijk terug te vinden! en wees daarbij op een rode draad in het knoopsgat van zijn revers. De rector, die dagelijks ettelijke recepties deed, vond het een goed idee: Dat moet ik onthouden, ik heb ook altijd last om mijn jas te vinden! Consternatie alom, vooral bij Lévinas, die stotterde: Mais cest ma Légion dhonneur!
Een trouwe lezer en pennenvriend vestigde
mijn aandacht op een festival over de hersenen, dat binnenkort plaatsvindt in
Gent, klik hier voor alle details: http://www.i-brain.be/index.php.
Het is mijn gewoonte niet om hier reclame
te maken, maar dit is toch wel heel bijzonder, vandaar.
Het valt me de laatste tijd op dat er in
het Leuvense zo weinig initiatieven zijn met een vrijzinnig karakter, zeker als
we dat vergelijken met Brussel en Gent. De aanwezigheid van een katholieke
universiteit in de ene stad en van vrijzinnige in de twee andere zal daaraan
wel niet vreemd zijn, maar toch. Ik kan me niet voorstellen dat er in
Vlaams-Brabant helemaal geen vrijzinnigen zouden zijn, of dat activiteiten rond
dit thema in een universiteitsstad als Leuven geen kans op succes zouden
hebben. Men heeft hier een van de grootste concentraties in Vlaanderen van
jonge en oudere intellectuelen, wat statistisch een relatief hoog aantal
vrijzinnigen en atheïsten met zich zou moeten brengen. En toch is hier niets,
maar dan ook niets te bespeuren.
Onlangs was er op de VRT-site een opiniestuk
van Marc Eyskens, klik hier: http://opinie.deredactie.be/2010/02/18/de-relevantie-van-christelijk-en-katholiek-in-een-pluralistische-samenleving/.
Daarin vermeldt hij dat hij al twee keer uitgenodigd is om te gaan spreken voor
de Antwerpse loge en hij ziet dat als een bewijs van de openheid, het
pluralisme van katholiek Vlaanderen. Vreemd, denk ik dan: in de veertig jaar
dat ik aan de Katholieke Universiteit Leuven heb gewerkt, heb ik niet één keer
een logebroeder op een spreekgestoelte gezien. Het aantal Gentse of Brusselse
professoren dat in Leuven uitgenodigd is voor een gastlezing, een leerstoel of
een eredoctoraat is onbeduidend of onbestaand. Nee, Vlaanderen is nog altijd
sterk verzuild.
Een echt pluralistische samenleving is niet
voor morgen, dat hebben we ook gezien in de reacties van de katholieke partij Cd&V
op een bescheiden voorstel om de katholieke aartsbisschop en primaat van België
te verwijderen van zijn eerste plaats op de lijst van het diplomatieke
protocol. Ik twijfel er niet aan dat men ook binnen die partij wel beseft dat
dit gebruik vandaag geen zin meer heeft, maar het is voor hen onbespreekbaar,
omdat het een overwinning zou zijn aan de vrijzinnigheid en dus een nederlaag
voor de katholieken.
Wat moeten we overigens verstaan onder
pluralisme? Letterlijk betekent het veelvormigheid, dus een erkenning dat er
meer dan één opvatting is over maatschappelijke, politieke, culturele onderwerpen
en dat die naast elkaar moeten kunnen bestaan. Wil dat ook zeggen dat alle
opvattingen evenwaardig zijn? Ik meen van niet.
Laten we een extreem voorbeeld nemen.
Misschien herinneren we ons nog Jonestown in 1978 en de Branch Davidians in
1993, indien niet: klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=278.
Dit waren extreme, fanatieke sekten die op een bijzonder gewelddadige manier
aan hun einde gekomen zijn. Moeten we die ook tolereren, een plaats geven in
een pluralistische maatschappij? Er zijn maar weinig mensen die in hun
pluralisme zo ver zullen gaan. Een maatschappij moet telkens de afweging kunnen
maken of een groep of vereniging een gevaar betekent voor het voortbestaan van
de maatschappij en van haar leden. Wanneer een groep of vereniging de wetten
overtreedt, dan moet zij daarvoor vervolgd worden. Dit is bijvoorbeeld zo voor
de zogenaamde kerk of godsdienst Scientology. Het verbaasde mij te vernemen dat
senator Hugo Coveliers onlangs is gaan spreken op een bijeenkomst van die sekte
en er ook nadien veel goeds wist over te vertellen.
Het verwondert mij niet minder dat
christenen vaak jaloers kijken naar het succes van de Islam en daarin een
herleving zien van het godsdienstige. En het blijft me ergeren dat zovele
intellectuelen, die overigens vrijwel niets afweten van de leer van het
katholieke christendom, dit toch blijven verdedigen omwille van de
uitzonderlijke betekenis ervan voor onze beschaving. Ik moet nog altijd de
eerste ernstige argumenten horen voor die afgezaagde stelling. Ik blijf erbij
dat onze beschaving zich ontwikkeld heeft in een voortdurende en pijnlijke strijd
tegen de principes van het christendom.
Want wat zijn de grote principes, de
universele waarden van onze huidige wereldwijde beschaving? Democratie; raciale
en seksuele gelijkheid; individuele vrijheid van levensstijl; volle vrijheid
van denken, spreken en de pers; afwezigheid van elke religieuze autoriteit in
het legislatief proces en het onderwijs; absolute scheiding van kerk en staat.
Denk eens twee minuten na en zeg dan zelf welke bijdrage de godsdiensten
daaraan ooit geleverd hebben of vandaag leveren. En vergelijk dat eens met de
niet aflatende inspanningen van vrijdenkers, vrijzinnigen en atheïsten door de
eeuwen heen.
Nochtans is het bewust atheïsme, dat enkel
deze principes aanhangt, een kleine minderheid, nauwelijks geduld in zelfs de
meest pluralistische delen van onze maatschappij.
Gaan we terug naar de tijd van de Contrareformatie en de Verlichting, de
Inquisitie, de Franse Revolutie en de Restauratie? Leren we dan werkelijk niets
uit de bloedige geschiedenis en moeten we ze dus helaas herhalen?
Misschien is een festival over de hersenen
echt wel een goed idee.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
24-02-2010
het oordeel over Robert King
Liefhebbers van oude muziek zijn er in
Vlaanderen en in Nederland genoeg. De Lage Landen aan de zee lagen mede aan de
basis van de glorieuze herleving van de oude muziek en de authentieke
uitvoeringspraktijk, vooral vanaf 1970. Vandaag is dat een vaste waarde. Je
hoort de muziek van de middeleeuwen, de renaissance en de barok vrijwel nooit nog
anders uitgevoerd dan op die historiserende manier. Onder meer in Brugge en
Utrecht zijn er jaarlijks druk bijgewoonde festivals.
De naam van The Kings Consort zal velen bekend in de oren klinken. Het werd
gesticht in 1980 door Robert King en bracht sindsdien meer dan 90 CDs uit, vooral
bij Hyperion, goed voor een miljoen verkochte exemplaren. King is ook veel
gevraagd als dirigent en muzikaal adviseur. Hij werkte mee aan verscheidene
bekende films, zoals The Kingdom of
Heaven, Pirates of the Caribian, Shrek, The Da Vinci Code. Zijn website
vertelt je alles: http://www.robertking.eu/Home/page/20/index.htm.
Dat laatste is niet helemaal juist, zijn
website vertelt je niet alles.
Ik probeer meestal ruimdenkend te zijn en
wat volwassenen samen onder de lakens of desnoods in hun achtertuin doen, dat
is het verste van mijn zorgen. Ik begrijp dan ook de smeuïge nieuwsgierigheid
niet van de lezers van de boulevardbladen voor het seksuele leven van artiesten,
prominenten en mediafiguren. Maar er zijn grenzen.
Robert King werd in 2007 veroordeeld tot
vier jaar cel voor veertien gevallen van seksueel misbruik van mannelijke minderjarigen,
in de periode 1982 tot 1995. Tijdens het proces ontkende hij de feiten. De
rechter verbood hem niet om nog met jongeren om te gaan, zoals gebruikelijk in
dergelijke gevallen, omdat hij nadien een normaal leven is gaan leiden,
getrouwd is en kinderen heeft. Hij kwam vrij in 2009.
Ten tijde van het proces en tijdens zijn
gevangenisstraf verwijderde Hyperion alle verwijzingen naar zijn persoon en
werk. The Kings Consort ging verder
onder de leiding van een van de assistenten van King. Hij werd overal vervangen
als dirigent. Maar als je vandaag gaat kijken op de website van Hyperion of van
The Kings Consort, dan is alles back to normal, met een uitgebreide
biografie, fotos en al. Ook de website van King zelf vermeldt met geen woord
de veroordeling of de afwezigheid tijdens zijn verblijf in de gevangenis.
Toen ik enige tijd geleden heel toevallig
dit nieuws vernam, via een zeer kort berichtje in kleine letters in het
muziektijdschrift Luister, heb ik
daarover vaak nagedacht. De beste manier om tot enig besluit te komen, is
erover praten of erover schrijven. Dat dwingt je om een stelling in te nemen,
een standpunt te bepalen.
Wat moeten we over dit verhaal denken? Wat
mij vooral gestoord heeft, is enerzijds de vrij lange periode, meer dan tien
jaar, waarin de feiten zich hebben voorgedaan. Er waren vijf slachtoffers in
het proces betrokken, met leeftijden van 12 tot 16 jaar toen ze misbruikt
waren. De jongste heeft dat meer dan drie jaar ondergaan. Een tweede element
dat me opviel was de houding van King tijdens het proces: hij minimaliseerde en
ontkende de feiten, gaf op geen enkel ogenblik toe dat hij iets verkeerds had
gedaan. Hij was het slachtoffer van idioten, kwaadwillige leugenaars en gekken.
Ik heb er geen weet van, natuurlijk, maar
ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er naast de mensen die zich hebben
bekend gemaakt, nog wel anderen zullen geweest zijn. Het kan ook niet anders
dan dat velen in de omgeving van King op de hoogte waren van de feiten. En toch
heeft niemand het aangedurfd of nodig gevonden om te spreken. Toen een van de slachtoffers,
na jaren therapie nog steeds niet hersteld van de aanrandingen, zich tot King
zelf richtte in een brief, kreeg hij daarop een heftige negatieve en
verontwaardigde reactie. Pas daarna heeft hij klacht neergelegd, daarin later
bijgetreden door vier andere slachtoffers.
King heeft zijn straf gekregen en ze ook
uitgezeten, gedeeltelijk, zoals iedereen die zich goed gedraagt. Hij kan nu
verder met zijn leven. Hij heeft zich wel moeten laten registreren als seksueel
delinquent.
Als ik zie hoe bijna alle sporen van zijn
wangedrag verdwenen zijn en hoe snel hij weer overal kan optreden, dan is er
toch iets dat wringt bij mij. Het lijkt wel of hij gelijk krijgt, alsof de
aanklachten vals waren, alsof het een moeilijke periode was in zijn leven en
hij zich nu weer helemaal aan zijn kunst kan wijden, de grote dirigent, de
beroemde leider van zijn ensemble, de gevierde kunstenaar. Nog even en niemand
herinnert zich nog dat er ooit iets geweest is. Straks horen we hem weer op de
radio en in de concertzalen. Niets aan de hand, toch?
Indien hij had bekend en zijn spijt had
uitgedrukt, dan zou ik daar wellicht kunnen mee leven. Zoals het nu gegaan is,
kan ik nog moeilijk enige sympathie opbrengen voor deze man en dat beïnvloedt
ook mijn oordeel over de persoon van de kunstenaar. Hij mag nog zo beroemd zijn
als hij wil en een belangrijke figuur, voor mij heeft hij afgedaan, ik zal zijn
werk zoveel als mogelijk vermijden. Ik kan niet naar muziekuitvoeringen onder
zijn naam luisteren zonder te denken aan zijn slachtoffers en dat maakt het
muzikaal genieten voor mij totaal onmogelijk.
Categorie:muziek Tags:maatschappij
22-02-2010
alleen op de wereld?
Zoals veel andere websurfers heb ik ook permanent
enkele nieuwspaginas open staan. Bij mij is dat enerzijds de VRT nieuwssite www.deredactie.be, anderzijds de
vernieuwde beginpagina van Seniorennet www.seniorennet.be.
Beide hebben verwijzingen of links
naar de nieuwssites van de kranten. In de loop van de dag krijg je zo allerlei berichten
te zien. Daarnaast staat de radio de hele dag op, meestal Klara, tenzij ze weer
eens aan het kletsen gaan, dan schakel ik over naar Musiq3, de Franstalige klassieke
zender. Ook op de radio krijg je op het uur nieuws, zelfs vrij uitgebreid om 13
uur. Wij kijken ook steevast naar het journaal op Een (VRT).
Dat alles samen, met de voortdurende
herhalingen, geeft mij een indigestie, een overdaad aan nieuws. Bovendien is
het grootste gedeelte van die informatie voor mij totaal onbelangrijk.
Ik volg de sportgebeurtenissen niet en kijk
slechts heel uitzonderlijk naar een sportreportage. Dat is al een groot
gedeelte van het nieuws dat aan mij voorbijgaat, of dat me irriteert omdat er
zoveel aandacht aan geschonken wordt.
Ik wens ook niet geïnformeerd te worden
over allerlei misdaden. Vroeger was er een afspraak tussen de geschreven pers
en de andere media dat moord, diefstal, verkrachting etc. enkel in de
geschreven pers verscheen. Dat kwam mij goed uit, want ik heb de kranten nooit gelezen
en evenmin weekbladen. Die tijd is helaas lang voorbij: ook de staatszender, de
VRT, brengt nu al het sensationele nieuws, met de dagelijkse bloederige en
hartverscheurende emotionele beelden. En ook de nieuwssites haasten zich om het
ons voor te schotelen.
Ik heb daarnet nog eens gekeken wat de VRT
allemaal op de site zet en ik werd er een beetje triest bij. Het is voor de
volle 100% slecht nieuws, er is geen enkele verademing, op de geboorte van een
kindje bij een mij onbekende bekende Vlaamse mediafiguur na. Ik krijg er zowaar
een afkeer van en overweeg drastische maatregelen: ik kijk niet meer naar het
nieuws!
Dat is niet gemakkelijk. Ik ben niet alleen
in huis, Lut heeft een gezonde, normale belangstelling voor het nieuws, maar ze
wordt er niet zo door gekweld als ik. Het werkt minder op haar zenuwen, ze kan
er beter tegen, ook als ze het even banaal of agressief of sensationeel vindt
als ik. Ik kan moeilijk telkens in de kelder kruipen of oordopjes gebruiken
telkens er een nieuwsbericht is. Wat ik wel kan doen is niet meer kijken naar
de nieuwsberichten op internet. Ik heb die vensters meteen gesloten.
Ik ben niet alleen op de wereld. Ik ben in
mijn bestaan totaal afhankelijk van de wereld waarin ik leef. Er is niets,
niets dat ik kan doen zonder anderen, of zonder de dingen om mij heen. Op mijn
eentje, naakt, te midden van het niets, bijvoorbeeld op zee of in een woestijn,
zijn mijn overlevingskansen zelfs op korte termijn absoluut minimaal. Ik heb om
te beginnen de zuurstof nodig die de lucht bevat. In de ruimte overleef ik geen seconde zonder ruimtepak.
Als ik bekijk hoe ik vandaag leef, dan moet
ik toegeven dat er van dat alles niets zou overblijven als ik helemaal allen
was of als ik me volledig zou afsluiten van de rest van de wereld.
Wij zeggen het wel gemakkelijk: een mens is
niet gemaakt om alleen te blijven, maar we beseffen te weinig hoe verregaand
dat waar is. Ook zeer vereenzaamde ouderen zijn nog altijd aangewezen op hun
omgeving om te overleven, op een maatschappij die hen essentiële zorgen
verleent.
We zijn allemaal grote individualisten, om
niet te zeggen egoïsten, we denken altijd in de eerste plaats aan onszelf, ook
als we met anderen omgaan. Denken is een eenzame bezigheid, dat doen we
alleen, je kan niet met tweeën denken. Eten, drinken: je voedt jezelf, het
ergste dat ons kan overkomen is dat iemand anders ons moet voeden. Ons ego, ons
zelfbewustzijn, dat is wie we zijn, de aller-persoonlijkste ervaring.
Het is daar dat het schoentje wringt. Elke
mens is een individu, maar een individu kan alleen maar bestaan in de wereld en
in een samenleving.
In een samenleving is het altijd een
kwestie van geven en nemen. Er is geen plaats voor parasieten, dat is een van
de meest gevoelige antennes die we hebben: het identificeren van valsspelers, op
welk niveau van de samenleving dan ook, van mensen die wel van de voordelen van
de samenleving genieten, maar er zelf niet toe bijdragen, die zichzelf
verrijken ten koste van anderen, die zich onttrekken aan hun maatschappelijke
verplichtingen. Dat wekt onze verontwaardiging en terecht, maar dat betekent
ook dat we ons zelf daaraan niet mogen schuldig maken, dat gaat niet op.
Enerzijds is er dus mijn afkeer van vele
aspecten van onze maatschappij, lokaal, regionaal, nationaal, Europees en
mondiaal. Anderzijds moet ik erkennen dat mijn leven zich nu eenmaal afspeelt
in deze wereld, hier en nu, dat ik mij er niet kan aan onttrekken.
Zeker, ik kan, net zoals iedereen, selectief
te werk gaan. Niemand die me verplicht om naar het voetbal te kijken of de
Olympische spelen, de soaps en de talkshows, de krant te lezen of
tijdschriften, gebak te kopen, vlees te eten, te roken of te drinken, reizen te
maken, deel te nemen aan culturele activiteiten zoals film, theater, opera,
tentoonstellingen etc. Ik hoef geen lid te zijn van verenigingen, ik kan mijn
familiebezoeken uitstellen en het contact met mijn buren beperken tot een vriendelijke
goeiedag of een zwaai met de arm. Als ik zelf geen inspanningen doe, blijven
vrienden en kennissen vanzelf wel weg.
Ik kan overleven in de maatschappij zonder direct
en persoonlijk contact met andere mensen, alleen gebruik makend van hun
functie: de vuilnisman, de postbode, de man of vrouw aan de kassa in het
grootwarenhuis, de bediende in de bank of het postkantoor, de controleur van de
belastingen, de politieman of vrouw enzovoort. Ik vermoed dat heel wat mensen,
niet het minst senioren, zich in die situatie bevinden. Wij maken gebruik van allerlei
diensten, maar op een veeleer passieve manier. Wij ondergaan de maatschappij,
wij maken ze niet, of niet meer.
Ik heb altijd een min of meer
verantwoordelijke functie gehad: wat ik besliste of deed had gevolgen voor heel
wat mensen. Ik bepaalde, samen met anderen, wat er zou gebeuren en hoe. Ik gaf
mede vorm aan de wereld, aan het stukje waarvoor ik verantwoordelijk was. Toen
ik op pensioen ging, veranderde dat helemaal. Ik ben nu nog enkel verantwoordelijk
voor mezelf en samen met Lut, voor ons gezin. De kinderen zijn volwassen en
staan op eigen benen. Mijn verantwoordelijkheden zijn dus beperkt,
zeer beperkt. Het gevaar is zeer reëel dat de kring om mij heen steeds nauwer wordt,
dat ik op een alsmaar kleiner eiland ga wonen, zoals in het kortverhaal van
D.H. Lawrence, The Man Who Loved Islands,
een verhaal dat niet goed afliep. Het verbaast me niet echt te vernemen dat
oudere mannen een erg groot aandeel hebben in de statistieken over zelfdoding.
Gelukkig vinden heel wat ouderen een of andere
manier om aan de verveling, de frustratie, de wanhoop of de depressie te
ontsnappen, precies door zich niet af te sluiten van hun omgeving, door
inspanningen te doen om naar buiten te komen, ook als dat niet gemakkelijk is,
als de drempel hoog is en de verleiding om in je zetel te blijven zitten erg
groot.
Voor mij is mijn Kroniek erg belangrijk,
mijn blog, mijn website, waar ik terecht kan met teksten zoals deze en met nog
veel andere. Het geeft me wat te doen en vooral: ik treed ermee naar buiten, er
zijn andere mensen die me lezen en die daarop reageren, soms door me een
mailtje te sturen, soms ook alleen maar door, al was het maar heel even, zelf na
te denken over wat ik schrijf. Dat betekent heel veel voor mij. Het is mijn
manier om me niet helemaal nutteloos te voelen en om de vereenzaming tegen te
gaan.
Voor jullie belangstelling ben ik dan ook
zeer dankbaar.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
21-02-2010
Epitaaf voor de sela
Kruiswoordraadsels zijn voor velen een onmisbare hulp om de ledigheid te verdrijven, de eindeloze winterse uren of de levens die noodgedwongen binnenshuis moeten doorgebracht. Het is een onschuldige verslaving, die men met speciaal daarvoor geschreven puzzelwoordenboeken beoefent. Mijn buurman heeft het tot kort voor zijn dood gedaan, toen hij al lang het spreken had moeten laten. Mijn schoonmoeder, die nooit een boek las, kon daarin haar ruige liefde voor de taal botvieren.
Er zijn van die kruiswoordraadselwoorden, hele korte, om de gaatjes op te vullen: aa, en ee, en oc en ai... Er zijn ook ietwat langere, elusieve, heimelijke, die je enkel daar tegenkomt: de Japanse ama, de bezige ieme.
En de sela.
De hint is meestal: rustteken; dat zet je meteen op het verkeerde been, want dan zoek je koortsachtig naar de naam van een rustteken in de notenleer, maar dat is gewoon een rust. Door de kruisende woorden in te vullen kom je uiteindelijk bij sela, een woord dat geen bellen doet rinkelen.
Sela?
Geen mens die weet wat het betekent. Het woord komt 85 keer voor in de Bijbel, het Oude Testament. Acht keer is het een eigennaam, als plaatsnaam misschien een synoniem voor Petra, de overige keren staat het er gewoon na een of ander vers: de Heer is mijn redder. Sela.
Punt uit.
Er zijn opinies genoeg: een rustteken bij het voorlezen, of een plaats waar de stem verheven wordt, of waar de gemeente invalt, of waar een buiging of een ander liturgisch gebaar gemaakt wordt of een muzikaal intermezzo volgt. Maar weten doen we het niet. Het moet ooit een functie gehad hebben, een betekenis, maar die is verloren gegaan in de mist der tijden.
In niet-Bijbelse, niet-religieuze context zou het woord wellicht ook echt verdwenen zijn uit onze taal. Taalwetenschappers houden zich bezig met het napluizen in welke periode een woord actief is: wanneer verschijnt het voor het eerst, hoe vaak, wanneer begint het gebruik te verwateren en wanneer is het voor het laatst gebruikt? Zij schrijven de efemeriden van woordenvloed en sprakeloos, redeloos verstomd eb.
Maar sela staat in de Bijbel en dus is het het eigenste woord van God, waaraan in eeuwigheid niet zal geraakt worden, ook al verstaan we het niet of niet meer. Dus blijft het er staan, als een enigmatisch rustteken, een parmantig paradigma, een stofferig stopwoord, door een plunderzieke pluizer verbannen naar het puin van de puzzelpagina.
Voor Schriftgeleerden is het een (waarvoor we niet eens een Nederlands woord hebben), een obelus met erectiestoornissen, een vertwijfeld onbevredigbaar onerotisch crux interpretum.
Een onkuis woord, een kruiswoord.
Sela staat voor ons
lonkend te pronken
dor symbool van Bijbel en religie
versleten, vergeten,
ongrijpbaar, onbegrepen
door trouwe traditie onterecht ongerept overgeleverd
Susan Blackmore, The Meme Machine, xxi + 264 pp., with a forword by Richard Dawkins, references, index, Oxford UP, 1999
(geen Nederlandse vertaling gevonden, hoewel het boek vertaald is in 15 talen!)
Laat je niet afschrikken door de titel: het
woord meme heeft zijn weg gevonden in het Nederlands, Van Dale omschrijft het
als eenheid van culturele overdracht en vermeldt dat het afgeleid is van mimesis. Heel nauwkeurig is dat niet,
maar dat durven we zelfs niet meer hopen bij de vandaal van de Nederlandse lexicografie.
Het was Richard Dawkins die in 1976 in de
laatste hoofdstukken van The Selfish Gene
het woord meme bedacht, als een korte versie van mimeme en naar analogie
met gene, in het Nederlands gen,
meervoud genen. Mem zou dus een betere Nederlandse vertaling geweest zijn, maar
dat woord bestaat al, afgeleid van Lat. mamma,
borst (van een zogende vrouw).
Wat is een meme? De uitleg van Van Dale is
een letterlijke vertaling van Dawkins: a
unit of cultural transmission, or a unit of imitation. Het was zijn
overtuiging dat onze wereld niet alleen bestaat uit biologische genen die zich
vermenigvuldigen (the selfish genes),
maar ook uit andere soorten van replicators,
letterlijk dingen die zich vermenigvuldigen, die replicas maken van zichzelf. Zoals
genen instructies zijn, opgeslagen in ons DNA, bijvoorbeeld om van een
bevruchte eicel een voldragen foetus te maken, zo zijn er ook instructies die
vastgelegd zijn in onze beschaving. Denk bijvoorbeeld aan het wiel. Het is een
uitvinding die in vele beschavingen is opgedoken, maar in andere helemaal
niet of niet als een algemeen toegepast systeem. Het is mogelijk dat het op één
enkele plaats is ontdekt, door één persoon. Het is ook mogelijk dat het
herhaaldelijk is uitgevonden, door onafhankelijke personen of groepen. Maar het
is absoluut zeker dat wie ooit een wiel voor het eerst in gebruik zag, erdoor
gefascineerd was. Van een dergelijk eenvoudig ontwerp gaat een grote
aantrekkingskracht uit en het laat zich ook gemakkelijk imiteren (mimesis
meme).
Zo kan men talloze concepten bedenken die
hebben bijgedragen tot onze beschaving, grote en kleine: een lepel, een dam,
een dak, vuur maken
Een woord nog over dat imiteren, nabootsen.
Het gaat niet zozeer om na-apen (een misleidend woord, want apen zijn in de
realiteit niet zo heel goed in het imiteren, zoals blijkt uit
laboratoriumproeven). Als we iemand iets zien doen, een voorwerp gebruiken
bijvoorbeeld, zoals spitten of ploegen of zagen en schaven, dan imiteren we
niet zozeer het doen, de handeling en ook niet het voorwerp zelf. Nee: we
begrijpen wat die andere persoon aan het doen is, we zien niet alleen hoe hij
het doet en met wat, we zien vooral wat hij doet. We imiteren wat hij doet,
niet zozeer hoe hij het doet. Je kan de meeste dingen op verscheidene manieren
doen; er zijn goede en slechte en wat voor de ene persoon de goede manier is,
kan voor een andere totaal onmogelijk zijn. Mensen apen elkaar niet na. Ze
stelen met hun ogen en leren dan zelf wat de beste manier is om iets te doen.
Taal is daarvan een mooi voorbeeld.
Kinderen leren de taal lang voor ze voor het eerst naar school gaan en ook daar
is het echte taalonderwijs zeker in het begin niet de hoofdzaak. Het is
verbazingwekkend wat een peuter van vijf jaar allemaal gezegd krijgt op een
heel behoorlijke manier. Hoe hebben ze dat geleerd? Het kan niet anders dan
imitatie zijn. We leren het van onze ouders en onze omgeving, we pikken het
moeiteloos op. Het is bijvoorbeeld veel moeilijker en het duurt veel langer om
een kind te leren droog te zijn dan om het te leren praten Maar het is geen
na-apen. Een kind gaat zelf met de elementen van de taal om, op een ongelooflijk
originele manier. Het weet niets van grammatica, maar het vormt zinnen, maakt
meervouden, verkleinwoorden, verzint nuances en nieuwe betekenissen, vervoegt
en verbuigt dat het een lieve lust is, zelfs de fouten die het maakt zijn vaak
spetterend taalgebruik.
Susan Blackmore probeert een duidelijk
onderscheid te maken tussen wat zij ziet als memen en wat niet. De basisregel
daarvoor is de analogie met de genen.
Laten we nog Darwins glorieuze inzicht nog
eens kort samenvatten. Evolutie is het voortplantingssysteem waarbij er
toevallige genetische verschillen opduiken tussen de generaties, tussen de
ouders en de kinderen dus. Bij seksuele voortplanting, bijvoorbeeld bij de
mens, gebeurt dat bij de samenvoeging van het genetisch materiaal van de man en
de vrouw in de bevruchte eicel. De minuscule verschillen die opduiken in de
kinderen kunnen een voordeel zijn of een nadeel voor de overlevingskansen en
dus voor het succes bij de voortplanting. In een vijandige omgeving, waarin de
middelen schaars zijn en de competitie zelfs onder soortgenoten onverbiddelijk,
is elke klein voordeel van levensbelang voor het individu. De overdracht en
opeenstapeling van dergelijke kleine positieve genetische verschillen en het
elimineren van de nadelige kan op langere termijn opmerkelijke gevolgen hebben en
aanleiding geven tot het ontstaan van nieuwe soorten. Zo is het leven op aarde
zoals het er nu uitziet, ontstaan uit de oersoep.
Je hebt dus voortplanting en erfelijkheid nodig,
genetische verschillen en een selectieve omgeving. Dat is het universeel
Darwinisme.
Werken memen op een identieke manier? Dat
is de grote vraag. Ik heb niet het gevoel dat Darwin, Dawkins, Dennett of
Blackmore daarop een afdoend en definitief antwoord hebben gegeven. Blackmore
haast zich om te zeggen dat we de analogie met de genen niet te ver mogen
doortrekken. Het zou inderdaad al te simplistisch zijn om het fysisch verschijnsel
van de evolutie zonder meer toe te passen op alle cultuurelementen. Men moet de
memen veeleer zien als een noodzakelijke aanvulling bij het fysisch, genetisch
Darwinisme. Niet alles kan zomaar met Darwins biologische basisregel afdoend verklaard
worden.
Het systeem van de genetische voortplanting
is duidelijk en eenvoudig, het kan wetenschappelijk aangetoond worden. De
overdracht van memen gebeurt, zoals het woord zelf zegt, door mimesis, door
imitatie. Dat is een veel minder eenduidig proces dan het genetische. Het kan
vele vormen aannemen. De overdracht van taal is een veelzijdig, complex en
diffuus proces, nauwelijks te vergelijken met de samenvoeging van het DNA van
twee ouders in een bevruchte eicel. Beide zijn zeer complexe gebeurtenissen,
maar het proces zelf is in het ene geval uiterst eenvoudig (er is bevruchting
of er is er geen), in het andere geval van de culturele overdracht is de
voortplanting, het proces van de overdracht veel moeilijker te omschrijven.
Allicht is er sprake van succesvolle memen en ook van competitie, zelfs van een
vorm van erfelijkheid, zowel tussen generatiegenoten als van de ene generatie
naar de andere. Dat onze beschaving zo spectaculair veranderd is, vooral in de
laatste eeuwen, bewijst dat er een evolutie is. Vooral de technologische
vooruitgang is onmiskenbaar en te verbluffend om te negeren. Wie had enkele
jaren geleden gedacht dat jij en ik ooit op deze manier met elkaar zouden
communiceren?
Het verhaal dat Blackmore ons brengt is
verhelderend, omdat het ons wijst op bepaalde mechanismen die aanwezig zijn in
onze beschaving. De analogie met het genetische, met het universeel Darwinisme
is in vele gevallen nuttig en af en toe zelfs spectaculair. Herhaaldelijk wijst
de auteur erop dat men zonder die analogie vastloopt en dat een Darwinistische
benadering vaak uitkomst biedt. Een duiding van onze cultuur, onze beschaving
op basis van het biologisch genetische alleen is evident onmogelijk, zeker voor
de meest gevorderde toepassingen, zoals taal en technologie en wetenschap. Het
is uiterst belangrijk om de culturele mechanismen te onderzoeken die aan het
werk zijn bij de informatieoverdracht in onze samenleving.
Maar ik blijf met twijfels zitten of de
memen in dat uiterst ingewikkelde en veelzijdige proces de prominente of zelfs exclusieve
rol spelen die Blackmore hen toedicht. Zij hebben zeker niet de aantrekkelijke
eenvoud die de genen bieden. Je hebt niet het gevoel dat met de memen alles op
zijn plaats valt, daarvoor zijn ze te vaag als begrip. Het is zeer de vraag of
men alle culturele verschijnselen kan vatten onder het begrip meme. En als we
dat doen, heeft die term dan nog enige concrete inhoud?
Ook als wij ze erkennen als de eenheid van
culturele overdracht, dan nog hebben we niet gezegd hoe die overdracht gebeurt.
Imitatie, nabootsing is zeker een aspect ervan, maar is dat het enige? Er is
een groot verschil tussen na-apen (van modeverschijnselen, bijvoorbeeld, ook
een cultuurfenomeen) en bewust instemmend navolgen (in een godsdienst, een
filosofie of een levenshouding).
Dat is het grote onderscheid met de genen:
daar is het proces van de overdracht meteen ook de essentie van de genen, genen
zijn wat overgedragen wordt. Met de memen weet men niet goed waar ze beginnen
en eindigen, ze kunnen zo klein zijn als een molecule en zo groot als het
kapitalisme. Noch weten we hoe de overdracht precies gebeurt. Evenmin zijn we
zeker dat er geen andere mechanismen aan het werk zijn, integendeel: we hebben
sterk de indruk dat de memen niet de uiteindelijke verklaring zullen zijn, als
die er ooit komt
Hoe dan ook, dit is een origineel en ook wel
een belangrijk boek. Het is een interessante uitwerking van ideeën van Dawkins,
Dennett en anderen en een aanvulling van elke al te eenzijdige genetische
verklaring van de beschaving. Het is zeer goed geschreven, in een frisse,
aantrekkelijke en rijke taal, met talloze voorbeelden, goed gestructureerd en voorbeeldig
didactisch gepresenteerd. Het neemt je moeiteloos mee op een fascinerende reis
met talloze boeiende ontdekkingen, onvermoede vergezichten en verhelderende
verrassingen. Het doet je voortdurend nadenken. Bij elke stelling, beschrijving
of interpretatie probeer je spontaan om dat toe te passen op je jezelf en je
eigen ervaringen, je probeert of haar uitleg klopt, of het werkt. Dat is een
bewonderenswaardige verdienste van om het even welk boek, maar zeker van een
doorgedreven wetenschappelijke uiteenzetting. Het maakt het populaire
wetenschap in de beste betekenis van het woord, het tegenovergestelde van
vulgariserend.
Met dit boek is het laatste woord niet
gezegd, dat is duidelijk. Maar het is een uitstekend vertrekpunt voor verder denkwerk
en daarvoor moeten we de auteur dankbaar zijn.
Een waarschuwing voor wie dit boek zou
kopen in de paperback uitgave van OUP (ongeveer 12 euro): de letters zijn
misdadig klein, ik krijg er vreselijke koppijn van en brandende, tranende ogen,
dagen lang. Dit is echt niet goed. Akkoord, goedkope uitgaven van dergelijke
werken zijn noodzakelijk en dat juichen we toe. Maar zou het echt zoveel duurder
zijn om de letters wat groter te maken, het boek enkele tientallen bladzijden
dikker? Mijn besluit staat vast, ik lees alleen nog paperbacks als ze leesbaar
zijn en anders hardcovers. Lezen moet een feest zijn, geen corvee.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
14-02-2010
tatsam en tadbhav
Ik durf er veel op verwedden dat je niet
weet wat een tatsam is, of een tadbhav. Ik zal eerlijk zijn (dat ben ik
overigens altijd, tenzij ik mezelf onbewust bedrieg): ik weet het ook nog maar
pas.
Het gaat zo: je bent op zoek naar iets en
plots duikt er iets anders op dat je aandacht trekt, iets dat je niet kent,
iets nieuws! En zoals dat wel eens meer gebeurt, ga je dan weer verder,
speurend naar je oorspronkelijke prooi. Je vergeet dat fait divers weer, het is
ergens opgeslagen in je brein, samen met miljoenen andere nutteloze gegevens en
je denkt dat het daar te gelegener tijd moeiteloos weer kan opgehaald worden.
En zoals dat wel eens meer gebeurt, ben je enkele dagen nadien iets aan het
schrijven en je denkt, tiens, hier zou ik die vreemde term van enkele dagen
geleden leuk te pas kunnen brengen. Maar hoe was die ook weer?
Het was een term uit het Sanskriet, twee
lettergrepen, een s ook. En voor je het weet ben je weer op zoek, teruggaand
op je stappen van toen, al de aanknopingspunten en spontane associaties weer
naar boven halend, maar nee, het wil niet komen. Ik heb uren zitten googelen en
verbeten Wikipedia afgeschuimd. Noppes. Dan dacht ik: een computer houdt alles
bij, er moet dus ergens een spoor zijn. Even de geschiedenis van de web browser
nakijken, waar netjes de plaatsen staan die je op een bepaalde dag hebt
bezocht. Bij een eerste poging vond ik het nog altijd niet, een link was
gebroken en ik was al suf gezocht.
Maar enkele uren later probeerde ik het nog
eens en ja hoor, daar stonden ze te prijken in al hun esoterische pracht:
tatsam en tadbhav, de verloren schapen.
Het zijn moeilijke namen, maar het
verschijnsel kennen we wel. In elke taal is er de neiging om woorden uit een
andere taal over te nemen, meer bepaald geleerde of moeilijke woorden,
bijvoorbeeld: emancipatie, anomie, multiculturaliteit, specifiek Het zijn
woorden waarin je niet onmiddellijk een Nederlandse stam herkent. Je kan ze
enkel begrijpen als ze helemaal ingeburgerd zijn, of als je de vreemde taal
kent waaruit ze overgenomen zijn. Die andere taal is meestal een overheersende
taal: we gaan geen woorden lenen uit een of ander lokaal dialect op een eiland
in de Stille Zuidzee. Latijn en ook Grieks hebben die rol gespeeld in vele
Europese talen, vooral sinds de Renaissance, maar zelfs tot op onze dagen. Vandaag
is het vooral Engels dat die rol speelt.
Wetenschappers van alle slag hebben een
sterke neiging om zich aan dat soort van nieuwlichterij te bezondigen: ze
gebruiken neologismen, wat Van Dale nieuwvorming of taalnieuwigheid
noemt. Geef toe: je zal waarschijnlijk al vaker het zogenaamd moeilijke woord
neologisme tegengekomen zijn dan het ongebruikelijke nieuwvorming of
taalnieuwigheid, al zeggen die evengoed waar het om gaat. Neologisme is de vaste
term geworden.
Als we een woord letterlijk en onveranderd
uit een vreemde taal overnemen, dan is dat een tatsam. Da capo en nog een
heleboel andere Italiaanse muziektermen zijn daar goede voorbeelden van, maar
ook de vele computertermen waarover ik het hier enkele dagen geleden had:
download, upgrade, delete enzovoort. Tatsam is er zelf ook een, natuurlijk.
Tatsam, of tatsama betekent letterlijk, in
het Hindi, hetzelfde als dat en is een afkorting van hetzelfde als in het
Sanskriet, dus een letterlijke, onveranderde overname. Tadbhav of tadbhava
betekent letterlijk afkomstig uit dat, dus uit het Sanskriet. Bij een tadbhav
hebben we het overgenomen woord aangepast aan onze eigen taal: sigaar, dineren,
fabriek, krant Wij noemen dat bastaardwoorden en ze zijn legio (uit het Latijn,
oorspronkelijk een legioen, maar nu een groot aantal, talrijk, ontelbaar),
ook in het Nederlands: Van Dales Groot Leenwoordenboek telt 28.000 lemmata
(van het Grieks via het Latijn, trefwoord), ontleend uit 28 talen.
Tatsam en tadbhav zijn allebei barbarismen,
leenvertalingen en taalpuristen proberen die te vermijden. Ze verkiezen ontvoogding
boven emancipatie, wetteloosheid boven anomie enzovoort, maar ze vechten
meestal tegen de bierkaai.
Even een terzijde daarbij als afsluiter:
een bierkaai is precies dat, een kade waar het bier gelost wordt, meer bepaald die
in Amsterdam. De mensen die daar woonden en rondhingen, stonden bekend als
onverbeterlijke vechtersbazen, allicht mede onder de invloed van de drank.
Vechten tegen de Bierkaai, of die van de Bierkaai, was een hopeloze zaak, een
strijd die je onmogelijk kon winnen en zo is het spreekwoord ontstaan. Van Dale
weet etymologisch weer van niets.
Wat een synoniem is, dat weet iedereen wel: een ander woord voor het zelfde, zoals gesloten en dicht. Sommige woordenboeken, bijvoorbeeld de altijd nuttige Engelse Websters Collegiate Dictionary, maar niet Van Dale, vermelden synoniemen bij een aantal trefwoorden (ook wel lemmata genoemd). En af en toe worden zelfs antoniemen vermeld: woorden die het tegenovergestelde betekenen. Handig en verhelderend.
Maar wat is een homoniem? Van Dale vermeldt die in de elektronische versie onder de rubriek dubbelgangers: het zijn woorden die eender klinken, die op dezelfde wijze uitgesproken worden, maar die een andere betekenis hebben, zoals meid, mijt en mijdt. Let wel: homoniemen kunnen een andere spelling hebben zoals in ons voorbeeld, maar dat hoeft niet: het woord 'aanleg' heeft een tiental verschillende betekenissen in Van Dale en dat zijn dus volgens de definitie allemaal homoniemen: zelfde klank, andere betekenis. Maar meestal zal men dat geen 'echte' homoniemen noemen.
Homoniemen zijn handig voor dichters die rijmen zoeken, maar daarvoor is een retrograde woordenboek beter, dat rangschikt de woorden achterstevoren gespeld, zodat woorden die met dezelfde letters eindigen komen samen te staan. Er bestaan ook echte rijmwoordenboeken, waarin de woorden die op dezelfde klank eindigen samen staan. Een singer-songwriter zoals Jacques Brel had er steeds eentje op zak, en dat hoor je ook in zijn teksten, die tal van verrassende rijmen tellen.
We kennen dus nu al syn-, ant- en hom-oniemen en hun betekenis leiden we af uit syn: samen; anti: tegenovergesteld; homo: hetzelfde.
En wat is dan dat oniem?
Syn, anti en homoios zijn Griekse woorden. Ook oniem komt van het Grieks, namelijk naam: onoma, het lijkt er ook wat op, niet? Andere vormen zijn: onyma, oenoma, oonoma. In het klassieke Grieks krijg je zo: syn-oonymos, homoonymos. Antoonymeoo betekent: een andere naam geven. Antoonymia komt dan weer van anta (vóór), niet van anti (tegen) en betekent dus gewoon iemands voornaam.
Er zijn nog andere samenstellingen met niem. Eentje wil ik hier speciaal vermelden, omdat het vrij recentelijk is opgedoken in het Nederlands, volgens Van Dale pas in 1981! Het gaat om eponiem.
Ook in andere talen zoals het Frans en het Engels is het een recente verschijning: 1755 en 1846 respectievelijk. Nochtans is het Griekse epoonymos van in de Oudheid bekend. De samenstelling is eenvoudig: epi (bij) + onyma, dus bij-naam; iets krijgt een naam van iets of iemand anders.
Een interessante toepassing was de benaming die men gaf aan het lopend jaar. Voor ons is het nu vanzelfsprekend dat wij de jaren noemen met hun rangnummer: 2010, maar vroeger was dat niet zo en ook wij doen dat nog maar sinds de middeleeuwen.
In het oude Griekenland en meer bepaald in Athene bijvoorbeeld telde men de jaren niet vanaf een bepaalde gebeurtenis, zoals wij vanaf de (vermeende) geboorte van Christus, maar men verwees naar bepaalde specifieke kenmerken van dat jaar, bijvoorbeeld de namen van wie toen de archonten waren, de hoogste ambtenaren zeg maar, die wisselden namelijk jaarlijks. In Rome had men wel een telling aUc, ab Urbe condita, vanaf de stichting van Rome, maar gemakshalve noemde men het jaar meestal naar de voor dat jaar verkozen consuls, zoals in Griekenland de archonten. Later, toen er keizers waren, zei men: in het derde jaar van het keizerrijk van Augustus. Het kerstverhaal begint traditioneel met: In die dagen verscheen een besluit van keizer Augustus om een volkstelling te houden over heel de wereld. Dit gebeurde eer Quirinus landvoogd van Syrië was. Zo ging dat toen. Vandaar dat we niet weten in welk jaar Christus geboren is. Lees daarover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=360
Als een jaar genoemd was naar twee consuls, zeg maar Caius en Marius, dus het jaar van de consuls Caius en Marius, dan wist iedereen ook in de eerstvolgende jaren welk jaar bedoeld was. Caius en Marius waren dus de eponieme consuls: zij hadden de bij-naam gegeven aan het jaar.
Dat doet me terugdenken aan een paradigma, een voorbeeld uit de spraakkunst van Pater Geerebaert S.J. : Romae consules, Athenis archontes, Carthagine reges quotannis creabuntur. Ongelooflijk hoe zoiets na vijftig jaar nog steeds in een mens zijn geheugen gegrift is...
Vandaag is een eponiem een naam die aan iets gegeven is op basis van iets of iemand anders. Een voorbeeld maakt het meteen duidelijk.
Wij weten allemaal helaas maar al te goed wat een kalasjnikov is, of een colt, of een winchester, of een uzi, of zelfs een mauser, een luger, een walther, een derringer of een browning: het zijn allemaal (hand)vuurwapens, en ze zijn genoemd naar hun uitvinders. Dat zijn dus allemaal eponiemen.
We kennen er nog wel meer: masochisme (von Sacher-Masoch), sadisme (marquis de Sade), clementines (père Clément), praline (Praslin), nicotine (Nicot), braille, dahlia, freesia, fuchsia, forsythia, hortensia, decibel (Bell), diesel, guillotine, dolby, hertz, lynchen, macadam, mach, molotovcocktail, morse, Parkinson, pasteuriseren, röntgen, salmonella (Dr. Salmon), sandwich, saxofoon, volt, watt om maar enkele bekende te noemen.
Eentje als uitsmijter: een vespasienne is een ander woord, eigenlijk een eufemisme voor pissijn of urinoir. De naamgever is de eponieme Romeinse keizer Vespasianus, die regeerde van 69 tot 79. Openbare toiletten bestonden al in Rome en Vespasianus hief een belasting, niet op het plassen in die urinoirs, zoals wel eens gedacht en geschreven wordt, want dat zou niet praktisch zijn, maar op leerlooiers die de urine kwamen ophalen om er de dierenhuiden soepel mee te maken. De zoon van de keizer vond dit een keizer onwaardig. Zijn vader liet hem ruiken aan een gouden muntstuk. Zoon Titus keek hem verbaasd aan: non olet!? Ik ruik niets Waarop Vespasianus: en toch is het gemaakt van zeik! Geld stinkt niet, zeggen we nu nog.
Terloops wil ik u nog meegeven dat een leerlooier ook wel een huidevetter genoemd wordt. Non olet, hoop ik.
Vandaag is er in Vlaanderen weer smogalarm.
Er zitten te veel fijne stofdeeltjes in de lucht en dat is ongezond. Weten we
nog waar het woord smog vandaan komt?
Het begon allemaal in Londen aan het begin
van de twintigste eeuw. De combinatie van de vaak voorkomende mist met de rook door
de verbranding van kolen in de huizen, bedrijven en door de industrie, zorgde
voor die karakteristieke Londense fog, die men in het Nederlands ook wel eens
erwtensoep noemde. Het was een dokter, Antoine Des Voeux, die daarover een
paper schreef in 1905, Fog and Smoke.
De naam voor de combinatie van de twee verschijnselen is dus geboren uit de
combinatie van de twee woorden: smoke en
fog, smog. We staan er niet bij stil,
maar zo is het wel.
Wij passen onze taal aan om de dingen een
precieze naam te geven. Het is niet zomaar mist, er zit rook bij. In Londen was
het een typisch lokaal verschijnsel en dus sprak men van een Londense mist, ook
wanneer die ver daarvandaan voorkwam. Toen men in Londen het woord smog had ontdekt of gemaakt, kon dat
woord de wereld veroveren samen met het onzalige verschijnsel zelf. Wij zijn
een beetje lui: we lenen gewoon het Engelse woord en maken er een Nederlands
van. Je hoeft smog niet tussen aanhalingstekens te zetten of cursief te
schrijven, het is een aanvaard Nederlands woord.
We hadden zelf ook een combinatie kunnen
bedenken: rook en mist, dus waarom niet rist, of mook? Rist bestaat al, dat is
een reeks, een groep, een hoeveelheid gelijke dingen. Mook dan? Maar nee, we
zijn gewoon lui en halen het Engelse smog binnen. Het heeft zelfs een
Nederlandse bijklank, in ons dialect is smoor zowel rook als mist. Die alliteratie
heeft de aanvaarding van smog wellicht nog vergemakkelijkt.
De woorden die we de laatste decennia uit
het Engels overgenomen hebben zijn niet te tellen. Vooral de media (dat is er
ook een) doen dat en de reclame nog meer. Engels is in, het is hip, het is
up to date. Luister maar eens naar de nieuwsitems (daar gaan we) of een
talkshow (juist), let eens op bij de reclamespotjes (ook een bastaardje), dan
merk je wel hoe argeloos wij bij de buren gaan lenen. Andere talen, zoals het Duits en
het Frans, doen pogingen om zich daartegen te verzetten en eigen woorden te
verzinnen. In het Frans spreekt men niet van software maar van logiciel, in het Duits wel.
Het is
vooral in het computerlandschap dat talloze Engelse leenwoorden opduiken en die
zijn nu zo ingeburgerd dat we ze zelfs gaan vervoegen als Nederlandse
werkwoorden: updaten, ik update, jij updatet, ik updatete, ik heb geüpdatet,
vreselijk toch? Downloaden: ik download, jij downloadt, ik downloadde, ik heb
gedownload. Afschuwelijk. Maar we zeggen het wel alle dagen. Het is nu te laat
om nog eigen termen te verzinnen, we zullen moeten leren ermee te leven. De basisregel
voor de vervoeging van werkwoorden ontleend aan het Engels is vrij eenvoudig:
je neemt de stam (download, upgrade, fax, mail, facelift, barbecue, bingo, save,
delete, golf, brief, lease, scrabble enzovoort) en je doet ermee wat je ook in
het Nederlands zou doen:
ik loop, dus ik fax, delete enzovoort;
ik ontmoette, dus ik faxte, deletete
enzovoort. Let wel: we zeggen ik dieliet in de tegenwoordige tijd en in de
verleden tijd zeggen we dus ik dieliete, maar we schrijven ik deletete;
ik heb gevoed, dus ik heb gedownload enzovoort;
gemeld, dus geüpgraded enzovoort, maar zeg:
geupgreed.
De gefacelifte filmster mailde en forwardde
mij een gefaxte en geprinte tekst, die ze eerst gesaved had, bang als ze was om
hem te deleten op haar geüpgradede geleasede of geleasete computer, waarin ze
me briefte of briefde over het feit dat ze vroeger wel had gebaseballd, maar
niet gevolleybald, gegolfd of gegolft, gescrabbeld, gebingood of gebarbecued. Ze
heeft wel al veel gegoogeld. Gelukkig was haar tekst niet gescrambeld of geëncrypt,
anders had ik hem moeten reshuffelen, dat zou echt a pain in the ass geweest zijn, dat vertaal je zelf maar.
Het was heel lang geleden dat ik nog een roman
had gelezen uit de Engelstalige bestsellerslijsten. Hoe kan het ook anders? Er
ligt zoveel interessants te wachten op mijn leestafel en er komen bijna elke
week nieuwe dingen bij. Ik heb voor mezelf ook een lijstje gemaakt van
klassiekers uit de wereldliteratuur die ik absoluut nog wil lezen voor ik
doodga en dat is ook al la mer à boire.
Onlangs sprak mijn jongste zoon me aan over
de verfilming van het jongste boek van Cormac McCarthy (1933-), The Road. Ik heb vroeger zijn trilogie
gelezen: All the Pretty Horses (1992),
The Crossing (1994), Cities of the Plain (1998), met gemengde gevoelens.
Zijn twee recente werken, No Country for
Old Men (2005) en The Road (2006)
had ik in huis, maar nog niet gelezen. Het eerste, No Country for Old Men is verfilmd in een regie van de gebroeders
Coen in 2007 en kreeg een Academy Award; in de hoofdrollen Tommy Lee Jones,
Josh Brolin, Javier Bardem. Zijn meest recente roman, The Road, is eveneens verfilmd, met Viggo Mortensen, Charlize
Theron en Robert Duvall. Hij kwam in het najaar van 2009 uit en kreeg
uiteenlopende kritieken.
Dat was de aanleiding om toch maar aan No Country for Old Men te beginnen. Ik
ben ook snipverkouden en wat grieperig en dat noodt niet echt tot zware lectuur.
Het is een teleurstelling geworden.
Vooreerst kan ik moeilijk overweg met zoveel
bruut en willekeurig geweld. In dit boek vallen tientallen slachtoffers, de
meeste in koelen bloede afgemaakt. Misschien wil de auteur door die overdosis
aan geweld ons wakker schudden, maar dat heeft althans bij mij het omgekeerd
effect gehad. Er is al genoeg geweld in onze wereld, het is helemaal niet nodig
daarop nog de aandacht te vestigen.
Bovendien ben ik het oneens met de
voorstelling van zaken die de auteur geeft. Een van de hoofdfiguren, de koele
maar gewelddadige moordenaar, is een soort Superman, maar dan van het Kwaad,
Satan als robot. Hij staat in schril contrast met de rest van de menselijke
soort, die wel emoties kennen en scrupules en morele beginselen. De auteur schetst
een wereld waarin de zware misdaad een normale vorm van economische
activiteit is geworden, een aanvaarde manier van (snel en veel) geld verdienen.
De misdadigers hebben geen enkel moreel besef, een mensenleven is van geen tel,
moord is gewoon opruimen, zonder verpinken.
Men maakt in de Verenigde Staten natuurlijk
wat mee aan misdadige activiteiten, vooral rond de drughandel. Men zou de
indruk kunnen krijgen dat de mensen die daarmee bezig zijn allemaal totaal
gewetenloze moordmachines zijn. En toch heb ik daar mijn twijfels over. Ik kan
niet geloven dat die mensen, want dat zijn het toch, niet weten dat ze een
misdaad begaan als ze iemand vermoorden en dat hen dat totaal onverschillig
laat, zoals de auteur het voorstelt.
Neem nu de misdadigers die enige tijd
geleden een vrouwelijke politieagent doodschoten en een andere zwaar verwondden
toen ze betrapt werden bij een homejacking. Dat is een zeer zware misdaad en
het lijkt wel of die criminelen nietsontziend te werk gingen, dat het geweld
dat ze gebruikten niet in proportie stond met de diefstal van een auto. Maar ik
weiger zelfs in dat extreem geval te geloven dat wij te maken hebben met een
nieuwe vorm van misdaad, waarbij mensen zonder enige scrupule, zonder ernstige
redenen en zonder emoties andere mensen afmaken.
Ik kan dat alleen aannemen in het geval van
psychopaten en andere geesteszieken, die door die stoornis niet in staat zijn
tot normale menselijke gevoelens. Zeker, dergelijke misdaden gebeuren ook door
koele, berekenende misdadigers, maar ik kan niet aannemen dat die zo moreel
afgestompt zijn dat zij niet meer beseffen waarmee ze bezig zijn. Ik maak
bezwaar tegen het beeld van de superintellectuele misdadiger die ook nog
kunstkenner is en een gewiekst zaakvoerder. Het lijkt me onmogelijk dat iemand
echt intelligent, een echte intellectueel is en tevens een moordmachine. Het is
een contradictio in terminis, want wie zich echt een homo sapiens wil noemen,
is niet in staat tot overdadig geweld als zakelijk middel om rijkdom te
verwerven.
Dat is wat me vooral heeft gestoord in dit
boek. Naast de overdosis aan moorden zijn er nog andere verhaallijnen, maar die
verdwijnen naar de achtergrond bij al het geweld. Wat de auteur via zijn
personages vertelt over drugs, Vietnam en de andere Amerikaanse agressies, over
ordehandhaving in het landelijke Amerika, over ouderdom en desillusie, over
jong zijn en idealen, over verraad en trouw: het zijn niet meer dan clichés die
er op geen enkel moment in slagen om een gore misdaadthriller tot literatuur te
verheffen. Dat de film een Academy Award gekregen heeft, zal wel alles te maken
hebben met onze fascinatie voor surrealistisch geweld in de film, waar moord
meer een soort ritueel is geworden, een macaber ballet, waarmee we ons willen
harnassen tegen het reële, normale, meestal passionele geweld dat blijkbaar
onvermijdelijk is onder mensen, zoals de geschiedenis ons leert.
Ik twijfel er sterk aan of boeken en films als
deze ons in de goede richting doen evolueren. Zij lijken me veeleer bij te
dragen tot de banalisering van het kwaad en het geweld en dat is wat we vooral
moeten vermijden.
Categorie:ex libris Tags:ex libris
07-02-2010
de kerk en de fiscus
Het doet me altijd plezier als er iemand
reageert op wat ik hier schrijf, ook als men het niet met me eens is. Ik kreeg
een reactie op mijn uitleg over de Kirchensteuer
in Duitsland, een belasting die gelovigen betalen en die aan de kerken als
subsidie wordt gegeven. Die belastingen zijn fiscaal aftrekbaar, om het
aantrekkelijk te maken. Ik schreef dat je als gelovige belastingsbetaler
daaraan een voordeel hebt, en precies die zinsnede zette mijn correspondente
aan het schrijven. Hoe kan je er voordeel bij hebben om geld af te staan?
Dat is een zeer terechte opmerking,
natuurlijk. Ook in België hebben wij een dergelijk systeem. Al wat je stort voor
erkende goede doelen, maar bijvoorbeeld ook aan universiteiten, mag je fiscaal
aftrekken. Denk aan 11.11.11: als je dertig euro stort, word je op dat kleine
deel van je inkomen niet belast; met een aanslagvoet van ongeveer 50 % betekent
dat een belastingsvermindering van 15 euro. Je stort dus 30 euro, maar je
krijgt er 15 terug na berekening van je belastingen. Je hebt daarbij geen netto
persoonlijk voordeel, dat is duidelijk: je bent nog altijd 15 euro kwijt. Dat
heeft mijn correspondente goed gezien.
Toch wil ik bij dat systeem enkele
kanttekeningen maken.
Als je, om bij ons voorbeeld te blijven, 30
euro schenkt en er 15 recupereert via belastingsvermindering, dan wil dat
zeggen dat de staat in feite die 15 euro moet derven. Voor 2008 was dat in
Duitsland voor de kerkbelasting een bedrag van meer dan drie miljard euro. Als
dat systeem van fiscale vrijstelling voor schenkingen aan kerken niet zou
bestaan, zou de Duitse staat dus drie miljard euro meer inkomsten hebben.
Anders gezegd: men zou drie miljard minder belastingen moeten heffen. In beide
perspectieven zijn de niet gelovigen de dupe: zij betalen mee voor de drie
miljard die de staat aan de kerken geeft.
Maar er is een tweede kwestie. Gelovigen
die kerkbelasting betalen, krijgen de helft van hun schenking terug als
belastingsvoordeel. Dat is een zeer goedkope manier om een kerk te
ondersteunen: in feite betaalt de staat, dat wil zeggen alle burgers, ook de
niet-gelovigen voor elke euro die men schenkt, nog een extra euro aan de kerk. Wij
mogen geredelijk aannemen dat een gelovige een voordeel heeft aan zijn kerk,
materieel of spiritueel. Dan mag je stellen dat die gelovigen een goede zaak
doen: zij krijgen hun kerk aan halve prijs.
Het voordeel dat gelovigen doen aan hun
kerk is niet louter spiritueel. Als zij naar de misviering gaan, dan is dat in
goed onderhouden en verwarmde gebouwen, met priesters die een zeer behoorlijk
inkomen hebben. Als zij deelnemen aan de activiteiten van de vele kerkelijke
organisaties, bijvoorbeeld pelgrimstochten en bedevaarten, dan is dat ook aan
voordeelprijzen, want die organisaties werken met kerkelijk belastingsgeld. Als
iemand zitting heeft als bestuurslid in een kerkelijke organisatie en daarvoor
zitpenningen krijgt, dan is dat met hetzelfde belastingsgeld. Het is niet
vergezocht om te stellen dat precies de meest milde schenkers ook het meest
indirect voordeel halen uit hun steun. Wie een forse schenking doet, mag
verwachten dat hij of zij in aanmerking komt voor een positie aan de top van de
kerkelijke organisatie die hij of zij steunt. Denk ook aan al de bezoldigde
postjes die moeten verdeeld worden: de kerk is een enorme organisatie in
Duitsland, negen miljard euro is geen peulschil.
Je merkt het indirect voordeel het best als
je vergelijkt met een organisatie die niet kan rekenen op het fiscaal voordeel.
Neem bijvoorbeeld een club van liefhebbers van modeltreinen. Die moeten het
doen met de bijdragen van de leden, die daarvoor geen belastingsvermindering
krijgen. Wie dertig euro geeft, is ook dertig euro kwijt. Wie dertig euro aan
de kerk geeft, is maar vijftien euro kwijt en de kerk heeft toch dertig euro.
Het is dus duidelijk dat de gelovigen er voordeel bij hebben om geld te geven
aan hun kerk; elke euro brengt daar een extra euro op. En zeggen dat een
gelovige geen voordeel heeft aan zijn kerk, dat gaat niet op. Overtuigde
gelovigen willen niets liever dan dat hun kerk het goed doet en dat is ook hun
goed recht, maar waarom mogen anderen niet van dezelfde voordelen genieten? En
waarom moet de gemeenschap opdraaien voor het fiscale nadeel dat de staat
lijdt?
Je hoort in deze context vaak ook het
argument dat de staat de kerken hun bezittingen heeft afgenomen bij de Franse
revolutie. Dat de staat nu de wedden betaalt van de parochiepriesters en
instaat voor de kerken en de pastorieën is dan maar een kleine compensatie voor
die diefstal. Ook daarbij kan men bedenkingen maken. Er zijn nu tweehonderd
jaar voorbijgegaan sinds de Franse revolutie. Zolang al betalen we de wedden
van de priesters en bouwen we kerken en andere kerkelijke gebouwen. Dat zijn
enorme sommen. Ik denk niet dat het voor de kerk een slechte overeenkomst is,
ik heb in alle geval de kerk nog niet horen klagen of voorstellen formuleren om
dat systeem te veranderen. Bovendien mag men zich afvragen waarom de Franse
revolutionairen die bezittingen geconfisqueerd hebben: omdat zij aanvoelden dat
die bezittingen van de kerk, zoals die van de adel, onrechtmatig verworven
waren op de rug van de arme man en vrouw. Zij meenden slechts terug te nemen
wat hen was ontvreemd door de kerk. Met de restauratie na Napoleons nederlaag heeft
de kerk overigens een zeer groot deel van haar bezittingen teruggekregen van
gelovigen die ze hadden gekocht van de staat.
Ik herhaal mijn pleidooi voor een totale
scheiding van kerk en staat en een volledig neutrale houding van de staat
tegenover de kerk. Als de kerk erin slaagt om veel gelovigen rond zich te
verzamelen en van hen op legale wijze middelen ontvangt voor haar werking, dan
kan niemand daartegen een bezwaar hebben. Maar het spel moet wel eerlijk
gespeeld worden. Belastingsvoordelen en subsidies gebaseerd op feiten die
honderden jaren geleden gebeurd zijn, dat is niet meer van deze tijd.
Het zou voor de kerken trouwens veel beter
zijn, indien zij zich zouden bevrijden van alle wereldlijke bezittingen en
machtsambities. Gisteren stelde ik dat een kerk zonder rijkdom niet kan
overleven. Ik bedoelde daarmee de kerken zoals wij ze kennen. Maar er zijn vandaag
hier en daar ook kleine religieuze gemeenschappen die het helemaal zonder
middelen doen, zonder kerken of kapellen, zonder organisaties en zuilen, zonder
subsidies. Zij zijn teruggegaan naar de bron, naar de eerste
christengemeenschappen. Zij hebben niets anders nodig om te overleven dan hun
geloof en hun liefde voor elkaar. Voor die idealisten heb ik een diep respect,
meer nog, ik bewonder hen zeer. Indien ik jonger was, was ik misschien wel een
van hen.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
06-02-2010
Het geld van de kerk
Terwijl ik toch bezig was, heb ik meteen
ook een tweede boekje besteld via het interbibliothecair leenverkeer van onze
openbare bibliotheek:
Harm Visser, Leven zonder God. Elf interviews over ongeloof, 192 blz., uitg.
Veen, Amsterdam/Antwerpen, 2003 15,50
De elf geïnterviewden zijn Nederlandse
schrijvers, kunstenaars en wetenschappers en mij totaal onbekend, op Herman
Philipse na, van wie ik het Atheïstisch
manifest hier besprak. Het literaire genre van het neergeschreven interview
ligt me niet, moet ik toegeven. Van een boek verwacht ik dat het met overleg
geschreven is en goed gestructureerd. Met interviews is dat zelden het geval.
Als je bovendien aan elf atheïsten ongeveer dezelfde vragen stelt, is de kans
op herhaling en overlapping vrij groot. Voor mij hoeft dit boekje dus niet, maar
ik geef toe dat ik het helemaal heb uitgelezen en dat er zeker een aantal
boeiende passages in staan. Wie een uitvoerige inhoudelijke bespreking wenst,
verwijs ik naar Liberales, klik dan
hier: http://www.liberales.be/boeken/visser.
Wat ik ten enen male miste in de verklaringen
voor het verschijnsel religie die hier naar voren gebracht worden, is de band
tussen godsdienst en wereldlijke macht. Het is misschien leuk om allerlei
psychologische interpretaties en veronderstellingen te etaleren, maar veel
belangrijker lijkt me te wijzen op het in het oog springende verband tussen de
wereldlijke macht en de gevestigde godsdiensten. Het christendom is zijn opgang
maar begonnen toen Constantijn zich erachter zette, zonder zich overigens zelf
te bekeren, hij liet zich naar verluidt pas op zijn doodsbed dopen, maar
dergelijke verhalen zijn steeds afkomstig van de gelovigen zelf, zonder
confirmatie en zijn zelden geloofwaardig.
Ook de Islam had een staat en een leger
nodig en dat is nog steeds zo. Omgekeerd zien we hier bij ons dat de kerk
steeds minder aantrekkelijk wordt naarmate haar wereldlijke macht taant. De
laatste bolwerken zijn het katholiek onderwijs en de katholieke
gezondheidszorg, maar die draaien dan ook voor volle 100% op staatskosten en op
de inzet van leken, van wie slechts een zeer gering aantal pratikerende gelovigen
zijn. Geen enkele katholieke school, geen enkel katholiek ziekenhuis kan
één dag overleven zonder subsidies van de neutrale staat.
Een godsdienst die niet over
maatschappelijke, financiële, politieke macht beschikt, is geen lang leven
beschoren. Anderzijds is het stichten of het in stand houden van een succesvolle
godsdienst een zeer lucratieve bezigheid. Godsdienst en macht zijn
onlosmakelijk verweven, al de rest is praat voor de vaak, mythologie, psychoanalytisch
gezwets, modieuze pseudofilosofie.
Om al die redenen ben ik niet alleen overtuigd
atheïst, maar ook ongeremd antiklerikaal. Ik word heel verdrietig als ik de kathedralen,
kerken, kloosters en abdijen zie, met hun kunstwerken en kunstschatten. Waar
komt al die rijkdom vandaan? In welke omstandigheden leefde toen de gewone man
en vrouw? Ik voel een diepe plaatsvervangende schaamte als ik met de aimabele
abt door het majestueuze gebouw en de goed onderhouden tuinen van een abdij
kuier en luister naar wat hij in alle nederigheid te zeggen heeft over God en
mens, over materiële onthechting en geestelijke rijkdom.
Wanneer georganiseerde godsdiensten
bezittingen verwerven en betaald personeel in dienst nemen, zijn ze economisch
actief en dan moeten ze behandeld en belast worden zoals andere bedrijven. Er
is geen enkele reden om hen een voorkeurstatuut te geven. Het is niet omdat men
pretendeert door God zelf gezonden te zijn dat men geen belastingen hoeft te
betalen. Er is nog veel minder reden om aan godsdiensten belastingsgeld te
geven om hun handel te drijven.
Voor de erediensten die
per 1 september 1996 door de Belgische Staat worden erkend, worden de subsidies
verdeeld als volgt:
katholieke eredienst:
5 240 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 3 275 563 527
frank.
protestantse
eredienst: 85 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 77 965
198 frank.
anglicaanse
eredienst: 11 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 7 999
608 frank.
israëlitische
eredienst: 26 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 19 238
696 frank.
orthodoxe eredienst:
40 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 32 984 010 frank.
Dit komt
neer op een totaal bedrag van 3 413 751 040 frank.
Wat de
islamitische eredienst betreft deelt de minister van Justitie mee dat een
bedrag van 5 miljoen frank is toegekend aan het Executief van de Moslims van België
voor het dienstjaar 1997.
De
subsidie voor de erkenning van de vrijzinnige levensbeschouwing bedraagt 122
400 000 frank.
(geciteerd uit een gedateerd wetsvoorstel van de Senaat; wat de steden en gemeenten daarboven nog betalen
voor de bouw en het onderhoud van de kerken en pastorieën is hierin niet
begrepen).
De staat moet zich onthouden van elke kerkelijke
subsidiëring, zoals dat in Frankrijk geval is. Het Duits systeem van de Kirchensteuer is zeer dubbelzinnig. Het
is waar dat niet-gelovigen die belasting niet moeten betalen. Maar als je die
betaalt, zijn de sommen volledig aftrekbaar van de inkomsten, zodat je er uiteindelijk
toch een voordeel aan hebt, wat natuurlijk het betalen van Kirchensteuer aantrekkelijk maakt. Het is op die manier dat de Duitse
katholieke kerk jaarlijks ongeveer 5 miljard euro inkomsten verwerft, de
Evangelische kerken ongeveer 4 miljard euro.
Ik zeg niet dat er geen goede mensen zijn
onder de gelovigen of de bedienaars van de eredienst. Ik meen alleen dat ze
niet beter zijn dan een ander en dat ze derhalve ook geen bijzonder financieel statuut
of bescherming behoeven. Wat denkt u van de overlevingskansen van de kerken als
ze uitsluitend moeten leven van de vrijwillige bijdragen van de gelovigen?
Juist. Als ze zonder die bescherming niet kunnen overleven, dan blijkt daaruit
dat ze al bij al best gemist kunnen worden. Dat is de oorzaak van het faillissement
van de katholieke kerk in Vlaanderen: er is geen belangstelling voor het product.
Een overjaarse rechtgelovige crisismanager zal daaraan niets veranderen, niet
in Rome, niet in Vlaanderen.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
05-02-2010
Hoe komen we (niet) van religie af?
Floris van den Berg, Hoe komen we van religie af? Een ongemakkelijke liberale paradox, 156
blz., bibliografie, noten, Houtekiet/Atlas, 2009, 16,50
Ik kwam dit boekje toevallig op het spoor
toen ik aan het snuffelen was in de catalogus van de openbare bibliotheken van
Vlaams-Brabant. Het was niet beschikbaar in Leuven of Rotselaar, maar er
bestaat ook zoiets als Interbibliothecair leenverkeer (IBL). Dat betekent dat
jouw plaatselijke bibliotheek een boek kan opvragen in een andere; je betaalt
daarvoor een bescheiden vergoeding: 1,5.
Wat zal ik over dit boekje, een pamflet,
volgens de auteur, zeggen? Niet veel en dat is omineus (van Lat. omen, voorteken, zoals in nomen est omen): het voorspelt niet veel
goeds.
De auteur heeft een aantal boeken gelezen
over atheïsme en ongeloof. Die zijn ook hier op mijn blog de revue gepasseerd,
telkens met enig commentaar. Wat deze nogal opgewonden auteur doet is stukken
uit die boeken citeren en parafraseren. Dat is nu net wat ik niet doe. Ik wil
mijn lezers aanzetten om zelf te gaan lezen, dat lijkt me veel nuttiger. Ik
verberg (no pun intended) mijn eigen
gedachten niet onder die van anderen. Wat ik zelf te zeggen heb, doe ik zonder
verwijzingen naar wat ik gelezen heb. Zo weten mijn lezers ook wie aan het
woord is. Dat is niet altijd het geval in dit boekje en dat is vervelend, om
niet meer te zeggen.
Het is dan ook geen gestructureerd betoog,
veeleer een badinerie. Van Dale kent dit woord niet, wel badineren, maar als
enige etymologische aanduiding vinden we daar van het Frans. Dat zal wel,
maar dat hadden we zelf ook kunnen vinden. De verre oorsprong ligt bij het volkslatijnse
batare, met de mond open staan,
gapen. Badin werd later een adjectief
en een substantief, met de betekenis van vrolijk, opgewekt, maar met een
spottend kantje. Badineren is gekscheren, de draak steken met iets.
Dat is wat van den Berg doet: hij maakt de
godsdienst in het algemeen en het fundamentalisme en de Islam in het bijzonder,
belachelijk. Zijn taal is agressief, zijn argumenten ook.
Het derde, veel te lange hoofdstuk gaat
uitsluitend over de hoofddoekenkwestie, ruim dertig bladzijden. Ik had het hier
ook al over dat onderwerp en mijn besluit was: niet wat je op je hoofd hebt is
belangrijk, maar wat er in zit en wat je daarmee doet. Hoofddoeken zijn
kledingstukken. Zij krijgen maar betekenis als men er een aan geeft. Dan worden
het symbolen. Ik vermoed dat slechts een beperkt aantal moslimvrouwen, en dan
nog uitsluitend in het Westen, hun hoofddoek als een bewust symbool beschouwen.
Voor de anderen behoort het gewoon tot de traditionele klederdracht. Het zijn
vrijwel uitsluitend mensen zoals van den Berg, Theo van Gogh en Wilders (die
een kopvoddentaks wou invoeren) die zich druk maken over dit symbool.
Anderen, zoals enkele geëmancipeerde moslimas, kunnen zich ook behoorlijk boos
maken. Ze rekenen op die manier af met hun verleden en dat is hun goed recht
als persoon, als individu. Maar dat is naast de kwestie in de maatschappelijke
discussie over hoofddoeken. Zelfs als een hoofddoek een symbool is van de
onderdrukking van de vrouw in de Islam, dan nog haalt het niets uit om tegen
het symbool te keer te gaan.
Het is een totaal onschuldig symbool, er is
niets verkeerds met een hoofddoek, ik vind die trouwens meestal erg mooi en
flatterend, ik zie er niets onderdrukkends in. Het verminken van de vrouw,
zoals destijds bij het inbinden van de voeten in het China, of bij de genitale
verminking, dat zijn symbolen waartegen wij ons met hand en tand moeten
verzetten. Vestimentaire gebruiken zijn zeker in vergelijking daarmee totaal
onbelangrijk, op enkele uitzonderingen na: toen een van de Britse prinsen op
een verkleedpartij verscheen als een nazi, was dat niet zomaar smakeloos of
ongepast: zoiets is verwerpelijk, misdadig zelfs. Maar voor de rest: als je
ziet wat mensen allemaal dragen aan kledij of versierselen, dan kunnen we het
best de schouders ophalen en zeggen: zoveel hoofden, zoveel doeken.
Wie mijn veelvuldige teksten over religie,
geloof, ongeloof en atheïsme hier een beetje gevolgd heeft en misschien zelf
ook enkele boeken over dat onderwerp heeft gelezen, bijvoorbeeld Dawkins en
Dennett, kan zich de moeite besparen om dit boekje te lezen. Er staat geen
enkele originele gedachte in. Ik vermoed dat de auteur ook niet veel succes zal
boeken met zijn acties om de godsdienst uit de maatschappij te weren of te
beperken tot een louter persoonlijke zaak. Ik zag hem toevallig enkele minuten
tekeer gaan op de Nederlandse televisie: geen fraai beeld. Zo stoot je mensen
af, niet alleen fundamentalisten of gelovigen. Je plaatst je daarmee op het
zelfde bedenkelijke niveau als degenen die je bestrijdt en dat kan toch de
bedoeling niet zijn, meen ik.
Ik heb me in mijn teksten zelden uitgelaten
over de Islam. Ik weet er te weinig over en wat ik weet zet me niet aan om mij
erin te verdiepen. In mijn directe omgeving ken ik geen enkele moslim/a. Hier
bij ons is de Islam geen maatschappelijk probleem. Ik kan me moeilijk
uitspreken over de situatie in Nederland of in Brussel of Antwerpen. Ik maak me
wel ernstige zorgen over de verbreiding van de Islam wereldwijd, maar niet meer
dan over het christendom of andere godsdiensten en sekten. Het feit dat vele
terroristen moslims zijn, betekent nog niet dat vele moslims terroristen zouden
zijn of ermee sympathiseren. Het feit dat vele mensen moslim zijn en de
gebruiken van die godsdienst naleven, is even verontrustend als het feit dat
ongeveer evenveel mensen zich christelijk noemen en christelijke gebruiken hebben
die daar niet essentieel van verschillen. Ik hoop dat mettertijd de Islam wat
gaat verwateren, zoals het christendom in het Westen, met het doordringen van
de welvaart en de beschaving. Maar misschien ben ik een beetje naïef op dat
punt.
Dat zij dan zo. Liever naïef dan rabiaat.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
04-02-2010
Seks in de zeventiende eeuw: Matthew Cobb, Generation
Ik weet niet, beste lezers, hoe uw seksuele
voorlichting verlopen is, maar ik vermoed niet veel anders dan die van mij. Niet
in de huiskring en ook niet op school: daar was seks taboe. Een leraar maakte
van een gesprek over mijn vroege literaire pogingen gebruik om aan de hand van
enkele kleurrijke platen een en ander anatomisch duidelijk te maken en ook in
de jeugdbeweging was er een dokter die enkele algemeenheden kwam vertellen,
maar dat was allemaal zeer theoretisch en had niets, maar dan ook niets te
maken met de meisjes en vrouwen die we zagen rondlopen. Ik heb meer geleerd van
de vuile moppen die we als jonge snaken snoevend aan elkaar vertelden, hoewel
we nauwelijks wisten hoe de vork aan de steel zat. Later, toen ik meisjes van
naderbij leerde kennen en zelfs onder de rok ging vrijen zoals dat toen
heette, was het een kwestie van trial and error: je probeerde hoe ver je te
ver kon gaan. Als een zwaard van Damocles hing altijd de dreiging van
ongewenste zwangerschap boven je hoofd.
Het taboe is er altijd gebleven, zo stevig
was het erin gehamerd en geklopt: ik herinner me levendig hoe mijn oudste broer
ooit betrapt werd met een (zeer ouderwets en dus erg preuts) voorlichtingsboekje
en daarvoor slaag kreeg van mijn overigens uiterst zachtaardige vader Ik moet
bekennen dat ik zelfs nu nog altijd niet helemaal ongedwongen en open over seksualiteit
kan praten, laat staan ermee omgaan. We zijn verknoeid op dat punt in onze
jeugd en daar heeft geen Jan Cremer of Ouders van nu iets aan veranderd en nu
is het te laat.
Toen ik enkele weken geleden bij de Slegte
een boek zag met op de aantrekkelijke cover een tekening van acht spermatozoïden,
nam ik het met enige schroom maar met blijkbaar net nog iets meer
nieuwsgierigheid ter hand.
Het was Matthew Cobb, Generation. The Seventeenth-century Scientists Who Unraveled the
Secrets of Sex, Life and Growth, xv + 333 pp., notes, bibliography, index,
Bloomsbury, 2006. Eerder uitgegeven in het U.K als The Egg and Sperm Race. $ 24,95, bij de Slegte 8,5 voor een fraai
uitgegeven en voorbeeldig gedrukte hardcover; 11,95 bij Proxis voor de
paperback (Britse titel).
Lieve lezers, wat een interessant, nee,
fascinerend boek is dit! Vooreerst is het buitengewoon goed geschreven. Toen ik
op de achterflap las dat de auteur biologieprofessor was, was ik even bang voor
droge kost of onhandige formuleringen, maar nee hoor: prachtig Engels,
heerlijke stijl, helder en duidelijk, bezorgd om de lezer, een plezier, echt
waar. En dan de inhoud: fascinerend, er is geen ander woord voor.
Het gaat om het verhaal van de
wetenschappelijke ontdekkingen over de voortplanting. Dat begint al bij de
Grieken en de Romeinen, maar pas met de Renaissance gaat men dieper in de op de
zaken en pas in de zeventiende eeuw gaat men ook voorzichtig aan anatomisch
onderzoek en aarzelende experimenten doen. Dat alles wordt hier uitvoerig en
met veel gevoel voor de tijdsomstandigheden uiteengezet, op basis van de
originele publicaties en briefwisseling, geïllustreerd met tekeningen en
gravures uit die tijd.
Wat me vooral is opgevallen is een dubbele
paradox. Enerzijds is het evident dat de mens maar al te goed wist hoe zich
voort te planten, vanzelfsprekend. Ook de veeteelt dateert van vele millennia
geleden en ook daar wisten althans de boeren precies hoe alles in zijn werk
ging. Men castreerde bijvoorbeeld al dieren, zowel mannelijke als vrouwelijke
lang voor onze tijdrekening. Men was ook niet blind voor een aantal erfelijke
eigenschappen: kinderen lijken op hun ouders, op hun vader net zo vaak als op
hun moeder en soms op allebei of op geen van beiden. Er was dus een zeer ver
doorgedreven praktische kennis van de seksualiteit en het systeem van de voortplanting.
Anderzijds was de wetenschappelijke kennis ervan uiterst beperkt. De grootste filosofen,
geneesheren en andere geleerden die zich ermee bezig hielden, kwamen tot de
meest vergezochte theorieën, die nauwelijks iets met de zaak te maken hebben,
terwijl de realiteit zich toch onder hun neus afspeelde.
Dat de man een bijdrage leverde tot het
proces was duidelijk, daar twijfelde niemand aan. Dat ook de vrouw erbij nodig
was, daar kon je ook niet naast kijken. Maar wat er precies gebeurde bij de coïtus
en hoe het daarna verder ging? Daarover wist men ongeveer net zoveel als ik
toen ik twaalf, dertien jaar was. En dat is zo gebleven tot, schrik niet, 1870
en het is pas echt duidelijk geworden rond 1950
Een van de grote discussies was die over
het ei. Men kon bij vogels en andere dieren vaststellen dat die eieren legden
en dat uit die eieren ook jongen konden komen. Maar andere dieren en ook de
mens zijn niet ovipaar (eierenleggend) maar vivipaar (levendbarend). Toch is
men er vrij snel toe gekomen om te veronderstellen dat ook bij de mens een ei
een rol speelde. Meteen werd de vraag gesteld: waar kwam dat ei vandaan? Was
het de man die het plantte in de schoot van de vrouw? Was het de vrouw die het
ei leverde? Maar wat was dan de rol van het mannelijk zaad?
De moeilijkheid was dat men het vrouwelijk
ei niet vond, ook niet met de primitieve maar buitengewoon efficiënte
microscopen van die tijd, bijvoorbeeld die van Leeuwenhoek. Nochtans is de
eicel de grootste cel van het menselijk lichaam, veertig keer groter dan een
spermacel, en zelfs met het blote oog zichtbaar. Toch is men er lang van uitgegaan
dat de mens uit een of andere vorm van ei voortkwam.
Leeuwenhoek zag zijn eigen spermacellen in
1677. In zijn verslag benadrukte hij dat hij dat niet op een onkuise manier had
geproduceerd, maar bij een legitieme vrijpartij met zijn eigen vrouw Maar ook
hij maakte de connectie niet: hij dacht niet dat die beestjes
verantwoordelijk waren voor de voortplanting. Toch was hij een tegenstander van
de ei-theorie, precies omdat hij geen eieren vond bij vrouwen. Het lijkt wel
dat hij ze niet wou zien, achteraf bekeken.
Hoe dan ook, zelfs toen men veel later wel
degelijk het ei en de spermatozoïden had gezien, kwam men nog altijd niet tot
de voor ons evidente conclusie. Men besefte dus enerzijds wel dat de man en de
vrouw samen seks moeten hebben om tot voortplanting te komen, men wist dat het
sperma en de eieren (eicellen, weten we nu) daarbij een rol speelden, maar ondanks
uiterst doorgedreven anatomisch en microscopisch onderzoek wist men niet dat een zaadcel moet
binnendringen in een eicel, precies zoals de man de vrouw penetreert. Die
inzichten dateren van de twintigste eeuw Een ontnuchterende vaststelling.
Het is bijzonder interessant om te zien hoe
schrandere geleerden en uiterst pientere onderzoekers ondanks hun beste
inspanningen gedurende tweeduizend jaar zijn blijven hangen in mythische
verhalen, vage theorieën, ronduit fantastische interpretaties en idiote
redeneringen over een zo belangrijk onderwerp als onze eigen voortplanting. De
auteur benadrukt dat wij zelfs vandaag nog niet alle aspecten ervan volledig hebben
onderzocht of uitgeklaard, er blijven nog steeds mysteries op te helderen. Maar
wij hebben gelukkig de grote principes onderkend en dat laat ons toe om
bijvoorbeeld dieren te klonen, kunstmatig te insemineren en in vitro te bevruchten, zwangerschap te
voorkomen en zo de kinderwens te beperken en te plannen enzovoort.
Ik kan dit boek niet genoeg aanbevelen. Ik
heb geen Nederlandse vertaling gevonden, jammer. Maar wie een beetje Engels
kent, zal er veel plezier aan beleven, zowel wegens het boeiende onderwerp als
voor de schitterende manier waarop het gebracht is.
P.S. Ik haast me om iets recht te zetten. Dank
zij een snelle en vakkundige reactie van een van mijn trouwste lezers, die zich
herhaaldelijk ergert aan mijn voorliefde voor niet-Nederlandstalige boeken, kan
ik hier meegeven dat er wel degelijk een Nederlandse vertaling bestaat van het
boek van Matthew Cobb, Generation dat
ik hier gisteren besprak.
Matthew Cobb: De ei-
en spermarace. Hoe zeventiende-eeuwse geleerden de geheimen van seks, leven en groei
ontraadselden, De
Bezige Bij Amsterdam, 2006, 375 p.; ill.
, 22,5 ISBN 90-234-2081-0. Vert. van: The egg & sperm race.
Distributie: WPG Uitgevers
Mijn correspondent voegde
daaraan ook nog een interessante boekbespreking en flaptekst toe, maar die
onthoud ik u bewust. Enerzijds kan je die wellicht zelf vinden, goegel dan op
de Nederlandse titel; anderzijds probeer ik met mijn boekbesprekingen mijn
lezers warm te maken voor boeken die ik zelf met plezier heb gelezen, maar dan
zonder de inhoud te verklappen en zo hun leesplezier gedeeltelijk te bederven.
Ik vermijd zelf ook het lezen van wat men in het Engels spoilers (bedervers) noemt: gegevens die de inhoud verklappen.
Vandaar dus.
Ik vermeld nog graag dat deze
Nederlandse vertaling ook beschikbaar is in openbare bibliotheken, onder meer
die van Leuven.