Foto
Categorieën
  • etymologie (75)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    08-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.als de graankorrel niet sterft
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. (Joh 12,24)

     

    35 Nu zou iemand kunnen vragen: ‘Maar hoe worden de doden opgewekt? Hoe zou hun lichaam eruit moeten zien?’ 36 Dwaas die u bent! Als u iets zaait, moet dat eerst sterven voordat het tot leven kan komen. 37 En wat u zaait heeft nog niet de vorm die het later krijgt; het is nog maar een naakte korrel, een graankorrel misschien of iets anders.38 God geeft daaraan de vorm die hij heeft vastgesteld, en hij geeft elke zaadkorrel zijn eigen vorm. 39 Elk aards lichaam is anders; het lichaam van een mens is enig in zijn soort, dat van een dier eveneens, dat van een vogel ook, en ook dat van een vis. 40 Er zijn lichamen aan de hemel en lichamen op aarde, maar de schittering van een hemellichaam is anders dan die van een aards lichaam. 41 De zon heeft een andere schittering dan de maan, de maan weer een andere dan de sterren, en de sterren onderling verschillen ook in schittering. 42 Zo zal het ook zijn wanneer de doden opstaan. Wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid, wordt in onvergankelijke vorm opgewekt, 43 wat onaanzienlijk en zwak is wanneer het wordt gezaaid, wordt met schittering en kracht opgewekt. 44 Er wordt een aards lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt. Wanneer er een aards lichaam is, is er ook een geestelijk lichaam. 45 Zo staat er ook geschreven: ‘De eerste mens, Adam, werd een levend, aards wezen.’ Maar de laatste Adam werd een levendmakende geest. 46 Niet het geestelijke is er als eerste, maar het aardse; pas daarna komt het geestelijke. 47 De eerste mens kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels. 48 Ieder stoffelijk mens is als de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede. 49 Zoals we nu de gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de gestalte van de hemelse mens hebben.

    50 Wat ik bedoel, broeders en zusters, is dit: wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het koninkrijk van God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de onvergankelijkheid. 51 Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet allemaal eerst sterven – toch zullen wij allemaal veranderd worden, 52 in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen.53 Want het vergankelijke lichaam moet worden bekleed met het onvergankelijke, het sterfelijke lichaam met het onsterfelijke. 54 En wanneer dit vergankelijke lichaam is bekleed met het onvergankelijke, dit sterfelijke met het onsterfelijke, zal wat geschreven staat in vervulling gaan: ‘De dood is opgeslokt en overwonnen. 55 Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is je angel?’ 56 De angel van de dood is de zonde, en de zonde ontleent haar macht aan de wet. 57 Maar laten we God danken, die ons door Jezus Christus, onze Heer, de overwinning geeft. (1 Kor 15, 35-57)

     

    Deze teksten zijn ons welbekend, wij horen ze al ons hele leven lang. Het is de geliefde keuze van priesters en voorgangers bij begrafenissen. In hun homilie borduren ze verder op dit thema van de graankorrel, maar niet zelden gaan ze daarbij jammerlijk de mist in. Het is immers een gewaagde metafoor. Het voorbeeld dat men neemt om iets uit te leggen, te verduidelijken, past immers niet helemaal, men moet zich in allerlei bochten wringen. Dat is des te moeilijker met het beeld van de graankorrel, dat iedereen vertrouwd was in een hoofdzakelijk agrarische gemeenschap en nog steeds is in onze verstedelijkte maatschappij.

    Laten we even stilstaan bij de tekst van Johannes:  

    Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. (Joh 12,24)

    Dat een graankorrel moet gezaaid worden, in de aarde geplant, dat is duidelijk. Als je dat niet doet, dan blijft die korrel gewoon een korrel. Dat de korrel daarbij zou sterven, dat is een andere kwestie. Het lijkt vermetel om een zaadje aan de aarde toe te vertrouwen in de hoop dat er iets zal mee gebeuren, maar dit is in onze beschaving zo normaal dat niemand er nog bij stilstaat. Wij weten nu eenmaal dat je bloembollen en zaden onder de grond moet stoppen. Wij weten ook dat ze niet sterven, maar dat ze zullen ontkiemen wanneer de weersomstandigheden dat toelaten. Of men dat destijds, rond het begin van onze tijdrekening ook wist? Het is mogelijk dat Schriftgeleerden en filosofen daarover toen nog in het ongewisse waren, maar ik kan me niet voorstellen dat boeren en landmensen, tuinbouwers en plantenliefhebbers ook maar even zouden aarzelen: het graan sterft niet, de nieuwe scheuten komen niet uit het niets, maar uit de graankorrels die men in de grond heeft gestopt, je kan dat met het blote oog zonder enige moeite zien.

    Het beeld dat de evangelist hier gebruikt, is dus niet perfect. Het is natuurlijk wel zo dat uit één korrel een nieuwe plant te voorschijn komt, die als alles goed gaat ook een aar zal ontwikkelen, waarin ettelijke graankorrels tot rijping zullen komen. Maar ook dat beeld past niet bij de bedoeling van de evangelist.

    Dit is het vervolg van de tekst: 25 Wie zijn leven liefheeft verliest het, maar wie in deze wereld zijn leven haat, behoudt het voor het eeuwige leven.

    Je moet dus eerst sterven, voor je het eeuwig leven kan verwerven. Dit is een zeer weerbarstige gedachte: het geloof in het hiernamaals als een eeuwig leven was geen gemeengoed onder de Joden en ook Jezus’ prediking heeft daarop slechts vaag gealludeerd. Velen interpreteerden zijn boodschap over het Rijk der Hemelen immers als een wereldlijk rijk, als een herstel van de autonomie van de Joden. Hoe dan ook, het beeld van de stervende graankorrel als garantie voor het eeuwig leven is slecht gekozen.

    De context is deze: Jezus is triomfantelijk Jeruzalem binnengegaan. Zijn prediking is ten einde, nu komt de tijd van zijn lijden en dood. Hij vergelijkt zich met een graankorrel, die slechts vruchtbaar kan worden wanneer je die in de grond stopt. Als je een mens in de grond stopt, dan is dat omdat die dood is. Niet zo met een graankorrel en dat is waar de vergelijking mank loopt.

    Jezus klampt zich niet vast aan het leven, hij weet dat hij moet sterven. Waarom, dat is op dit moment van het verhaal nog niet duidelijk en zijn toehoorders begrijpen dan ook niet wat hij zegt. Ook de apostelen weten niet wat er te gebeuren staat. Pas in de komende dagen zal Jezus hen in twee afscheidsreden alles toelichten (Joh 14-16).

    Deze passage in Johannes, die niet voorkomt bij de andere evangelisten, is vaak het vertrekpunt voor de homilie bij begrafenissen. Zoals Christus is gestorven en glorieus verrezen, zo zal elke gelovige, op kracht van Jezus’ lijden en dood, eveneens verrijzen. Dit is inderdaad wat Paulus zegt (cf. infra) en wat de Kerk predikt. Jezus is voor ons gestorven, opdat wij het eeuwig leven zouden hebben. Ook wij moeten sterven, maar voor ons is dat niet het einde, wij zullen verrijzen zoals Jezus en met hem in de hemel zijn. Theologisch klopt dat, ook al begrijpen we niet goed hoe de smartelijke dood van één mens een zo formidabel gevolg kan hebben voor álle mensen ooit, voor en na Christus, waar ook ter wereld of in het universum. Zelfs als we aannemen dat Jezus ook echt God is, dan nog is zijn menselijk lijden en sterven voor hem slechts een overgang; hij lijdt misschien als mens, maar weet dat hij zal verrijzen en verheerlijkt worden na drie dagen. Dat valt dus nogal mee.

    Als men in de homilie verwijst naar Christus, dan is dat een uitdagende opgave, maar toch theologisch te begrijpen, althans dat is wat men verwacht. Of men het gelooft, echt gelooft, is een andere zaak. Over het hiernamaals weten we immers niets en ook de Kerk geeft geen details. Vele gelovigen en de meest eerlijke priesters erkennen dan ook dat de leer van de Kerk over het eeuwig leven een mysterie is, waarover men slechts op zeer voorzichtige wijze kan spreken, zonder al te veel concrete zekerheden. Overdreven vrome priesters en gelovigen zullen op een bijna fanatieke manier de absolute zekerheid van het hiernamaals afschilderen in de meest realistische beelden: Christus die ons staat op te wachten met open armen, Maria die ons ten hemel begeleidt, de koren van de engelen die onze opgang zingend begeleiden. Dat is het eeuwig leven als een glorievolle verheerlijking, de bekroning van ons mens-zijn. In vergelijking daarmee is ons aardse leven totaal onbetekenend.

    Indien men, zoals vaak gebeurt, de beeldspraak van het stervende graan hanteert en uitdiept, dan loopt dat gegarandeerd faliekant af. Wij weten dat de graankorrel niet sterft. Dat staat immers op een andere plaats in de Bijbel, in de gelijkenis van de zaaier:

    ‘Iemand ging eens naar zijn land om te zaaien. 4 Tijdens het zaaien viel een deel van het zaad op de weg, en er kwamen vogels die het opaten. 5 Een ander deel viel op rotsachtige grond, waar maar weinig aarde was, en het schoot meteen op omdat het niet diep in de grond kon doordringen. 6 Toen de zon opkwam verschroeide het, en omdat het geen wortel had droogde het uit. 7 Weer een ander deel viel tussen de distels, en toen die opschoten verstikten ze het zaaigoed. 8 Maar er viel ook wat zaad in goede grond, en dat bracht vrucht voort, deels honderdvoudig, deels zestigvoudig, deels dertigvoudig. (Matteüs 13, 3-8)

    Het zaad sterft niet, zelfs niet als het op de rots valt: het is daar alleen maar onvruchtbaar. Zelfs in slechte grond schiet het zaad op. Maar enkel in goede grond kan het wortel schieten, overleven en vrucht dragen.

    Zaad bewaart goed, maar niet erg lang. De voorraad energie in een graankorrel is zeer beperkt. Zelfs onder de meest gunstige natuurlijke omstandigheden kunnen zaden niet langer dan enkele jaren bewaard worden. Daarna zijn ze onherroepelijk verloren en verdord. Het verhaal over graankorrels uit de Egyptische piramiden die na drieduizend jaar nog ontkiemen, is een mythe, nep. Je kan zaden enkel langdurig bewaren door ze in te vriezen. In een diepe grot ergens in Noorden van Europa bewaart men de diepgevroren zaden van duizenden planten. Als zaadkorrels sterven, dan zijn ze definitief dood; er is voor hen, net zoals voor de mens, geen wederopstanding voorzien. Het Bijbels beeld van de gestorven graankorrel die duizendvoudig vruchten voortbrengt klopt niet. Enkel levende granen doen dat. 

    Het is dus vrijwel zinloos om bij de dood van een mens te verwijzen naar de stervende graankorrel: de vergelijking loopt al te mank. Het voortplantingsproces van de mens en dat van het graan lopen parallel, maar niet zoals de Bijbel het zegt. Het is de korenplant die afsterft wanneer het graan rijp is, wanneer de zaden tot volle ontwikkeling gekomen zijn, klaar om geoogst te worden als voedsel, maar gedeeltelijk ook als zaaigraan voor nieuwe planten. Zo sterft ook de mens wanneer zijn tijd gekomen is, omdat hij oud is of omdat ziekte of ongeluk hem treft. Wij mensen planten ons voort door als man en vrouw onze essentiële kenmerken te verenigen en kinderen voort te brengen die op ons lijken. Wij sterven niet bij het voortplantingsproces, zoals het graan en sommige diersoorten. Wij blijven in leven, soms overleven we zelfs onze kinderen.

    Dat een mens moet sterven om eeuwig te leven heeft alleen in theologische zin enige betekenis. Elke vergelijking met het graan, dat niet sterft, is misleidend. Het is een ongepaste tekst bij een begrafenis.

     

    Dat kan men van de passage uit de eerste Korintiërsbrief van Paulus niet zeggen. Het is immers een antwoord op een concrete vraag van de gelovigen aldaar: wat moeten wij ons voorstellen bij het eeuwig leven? Wat gebeurt er met ons lichaam? Men zag immers met eigen ogen dat het lichaam afsterft en wegrot of verbrand wordt. Hoe zullen wij dan zijn in het hiernamaals? Zonder lichaam?

    Het is goed ook hier de context nog eens na te lezen.

    1 Broeders en zusters, ik herinner u aan het evangelie dat ik u verkondigd heb, dat u ook hebt aangenomen, dat uw fundament is 2 en uw redding, als u tenminste vasthoudt aan de boodschap die ik u verkondigd heb. Anders bent u tevergeefs tot geloof gekomen. 3 Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, 4 dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, 5 en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf leerlingen. 6 Daarna is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven. 7 Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen en daarna aan alle apostelen. 8 Pas op het laatst is hij ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was. 9 Want ik ben de minste van de apostelen, ik ben de naam apostel niet waard omdat ik Gods gemeente heb vervolgd. 10 Alleen dankzij zijn genade ben ik wat ik ben. En zijn genade is bij mij niet zonder uitwerking gebleven. Integendeel, ik heb harder gezwoegd dan alle andere apostelen, niet op eigen kracht maar dankzij Gods genade. 11 Hoe dan ook, of zij het nu zijn of ik, wij verkondigen allemaal dezelfde boodschap, en door die boodschap bent u tot geloof gekomen.

    12 Maar wanneer nu over Christus wordt verkondigd dat hij uit de dood is opgewekt, hoe kunnen sommigen van u dan zeggen dat de doden niet zullen opstaan? 13 Als de doden niet opstaan, is ook Christus niet opgewekt; 14 en als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos. 15 Dan blijkt dat wij als getuigen van God over hem hebben gelogen, omdat we verklaard hebben dat hij Christus heeft opgewekt – want als er geen doden worden opgewekt, dan kan hij dat niet hebben gedaan. 16 Wanneer de doden niet worden opgewekt, is ook Christus niet opgewekt. 17 Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden 18 en worden de doden die Christus toebehoren niet gered. 19 Als wij alleen voor dit leven op Christus hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn.

    20 Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. 21 Zoals de dood er is gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens. 22 Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door Christus allen levend worden gemaakt. 23 Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem toebehoren. 24 En dan komt het einde en draagt hij het koningschap over aan God, de Vader, nadat hij alle heerschappij en elke macht en kracht vernietigd heeft. 25 Want hij moet koning zijn totdat ‘God alle vijanden aan zijn voeten heeft gelegd’. 26 De laatste vijand die vernietigd wordt is de dood,27 want er staat: ‘Hij heeft alles aan zijn voeten gelegd.’ Wanneer er ‘alles’ staat, is dat natuurlijk uitgezonderd degene die alles aan hem onderwerpt. 28 En op het moment dat alles aan hem onderworpen is, zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem onderworpen heeft, opdat God over alles en allen zal regeren.

    29 Wat denken zij die zich voor de doden laten dopen te bereiken? Als de doden toch niet worden opgewekt, waarom zouden zij zich dan voor hen laten dopen? 30 En waarom zouden wij ons voortdurend aan gevaren blootstellen? 31 Elke dag sterf ik opnieuw, broeders en zusters, zo waar als ik dankzij Christus Jezus, onze Heer, trots op u kan zijn.32 In Efeze heb ik op leven en dood gevochten; wat zou ik daarmee hebben bereikt als ik geen hoop had? Wanneer de doden toch niet worden opgewekt, kunnen we maar beter zeggen: ‘Laten we eten en drinken, want morgen sterven we.’ 33 Maar vergis u niet: slecht gezelschap bederft goede zeden. 34 Kom tot bezinning, zoals het u betaamt, en zondig niet langer. Sommigen van u hebben geen enkele kennis van God. U moest u schamen. (1 Kor 15, 1-34)

    Daarop volgt dan de tekst die ik aan het begin citeerde.

    Ook Paulus heeft het moeilijk met de beeldspraak van de stervende graankorrel. Hij is zelf een dwaas, als hij niet weet dat wat je zaait helemaal niet moet en zelfs niet mag sterven, als je wil dat het overleeft. Wat hij vertelt over de planten en de dieren en de hemellichamen heeft helemaal niets te maken met wat erop volgt, want enkel de mens zal verrijzen.

    Bij die verrijzenis zullen wij niet met ons aardse lichaam opstaan, maar met een geestelijk lichaam. Er is veel gediscuteerd over deze tekst. In de Vulgaattekst staat: ‘Si est corpus animale, est et spirituale’; in de Griekse tekst is dat respectievelijk ‘psychikon’ en ‘pneumatikon’. De Vulgaattekst, waarop ook de Nieuwe Bijbelvertaling gebaseerd is, spreekt niet van een ziel. De tekst van de Canisiusvertaling doet dat wel, maar heeft dan een lange voetnoot nodig om uit te leggen dat de ziel datgene is wat ons aards en sterfelijk lichaam verbindt met ons verheerlijkt lichaam; de ziel is immers in beide aanwezig. Als wij niet met ons (aardse) lichaam zullen verrijzen, maar met een niet nader bepaald verheerlijkt lichaam, dat in feite geen enkele band meer heeft met het aardse, dan wordt die verrijzenis niet alleen erg onduidelijk en effenaf mysterieus, zeker voor de gewone man, maar ook heel wat minder aantrekkelijk.

    Paulus legt hier en elders sterk de nadruk op het feit dat wij het hiernamaals niet moeten zien als een grote slemppartij of een orgie: al onze aardse geneugten en onze zondige begeerten zullen daar verdwenen zijn, we worden ongeveer zoals de engelen en die hebben niet eens een geslacht…

    De Kerk heeft steeds de grootste moeite gehad met het overbrengen van de kern van haar boodschap, namelijk dat er na dit leven nog iets anders is. Aanvankelijk was dat dé grote trekpleister en de reden van het succes van de prediking. Als je in onzekere tijden aan de mensen kunt beloven en garanderen dat er na de dood een heerlijk leven is, een genieten zonder einde, het opperste geluk, dan is dat niet niks.

    Maar zoals het toen was en nu niet minder: hoe leg je dat uit? Welke bewijzen heb je? Hoe kan je de argwanende mens zekerheid geven? Paulus heeft geen andere boodschap dan: geloof wat ik jullie zeg. En waarom? Omdat hij het heeft gehoord van de apostelen, die het gehoord hebben van Jezus zelf. Omdat Jezus zelf ook verrezen is, als eerste, als voorbeeld: zie je wel dat het kan? En hoe weten we dat hij verrezen is? Van de apostelen en de vrouwen bij het graf. En van Jezus zelf, die verschenen is. En hoe weten we dat? Omdat... enzovoort.

    Als je vandaag met een dergelijk verhaal afkomt, verklaart men je gek. Vandaar dat verstandige kerkleiders en priesters zich nu ver houden van concrete uitspraken en beloften. Ze benadrukken vooral het mysterieuze karakter van het hiernamaals en de onsterfelijkheid. Over de hel en het vagevuur spreken ze helemaal niet meer. Kardinaal Danneels zei altijd, wanneer men hem daarover vragen stelde: we weten er niets over; het zal ons duidelijk worden als het zover is; we kunnen er alleen op hopen; het is een gefundeerde hoop, het is zelfs een geloven, omwille van Christus’ boodschap.

    Vandaag beseffen steeds meer mensen dat die boodschap zeer veel geloof vraagt, meer dan men bereid is op te brengen. De teksten die ons zijn overgeleverd zijn van een erg bedenkelijke kwaliteit. De samenstelling ervan is suspect. De vroegste geschreven bronnen dateren van meer dan twee- tot driehonderd jaar na de ‘feiten’. Er zijn geen historische bronnen voor zelfs de meest elementaire gegevens uit het Evangelie: de figuur van Jezus of Maria, de apostelen, laat staan voor de vele wonderen en de verrijzenis zelf. De christenen zijn het grondig oneens over de interpretatie van de basisteksten en zijn verdeeld in talrijke onverzoenbare kerken. De katholieke leer die in de loop van de tijden opgebouwd is, heeft in de meeste gevallen meer te maken met de wereldlijke macht van het kerkelijk instituut dan met de boodschap van Christus. Het bestaan van andere, niet-christelijke wereldgodsdiensten is een uitdaging voor de uniciteit en de reddende waarheid van het christendom.

    Bij elke begrafenis probeert de Kerk wanhopig en krampachtig de Blijde Boodschap in de verf te zetten: er is leven na de dood, een wonderbaarlijk, heerlijk leven. Er is geen reden tot droefheid: de overledene gaat het eeuwig leven tegemoet en wacht daar op ons.

    De realiteit is anders. Wij zijn bedroefd omdat we een geliefde moeten missen. De vage beloften overtuigen ons niet en bieden niet de minste troost, integendeel, ze komen als onwerkelijk, ongeloofwaardig en zelfs misplaatst en belachelijk over.

    Wij willen dat onze droefheid ernstig wordt genomen, dat wij mogen rouwen, dat we onze liefde voor de overleden geliefde mogen trouw zijn en dus mogen lijden en afzien bij het verlies, elk op zijn of haar manier, tot de tijd de wonden enigszins heelt. Wij weten dat wij mensen zijn, aardse wezens, verbonden met het leven op deze aarde en beperkt in onze levensloop, zoals alle individueel leven op aarde. Waarom zou de mens de uitzondering zijn? Het religieus geloof is voor de mens een te zwakke basis voor de onmogelijke veronderstelling van de onsterfelijkheid.

    Maar zelfs als wij niet alle geloof in een of andere vorm van overleven hebben opgegeven, dan nog zien wij daarin geen reden om ons leven hier op aarde te beschouwen als slechts een korte aanloop naar het eeuwig leven. Wij zijn realisten, we houden er rekening mee dat er niets anders is, dat dit leven onze enige kans is. We willen van dit leven het beste maken, want we hebben weinig redenen om aan te nemen dat er nog iets anders is.

    Het moet mogelijk zijn, denk ik bij elke kerkelijke begrafenis, om ook vanuit de Kerk meer zinvolle dingen te zeggen over het leven en de dood dan de manke vergelijkingen en ongegronde en troosteloze fantasieën over het hiernamaals. Om te spreken over het leven dat voorbij is en wat de overledene heeft betekend voor de anderen en voor de wereld, zoals familieleden doen in de voorbeden. Om te peilen naar zijn diepste gedachten, veeleer dan naar zijn vroomheid of zijn trouw kerkbezoek en gebed. Om daarin misschien echte troost te vinden voor de overlevenden, de nabestaanden, namelijk dat ons leven zich hier afspeelt, met elkaar en in de wereld; dat wij wel degelijk allemaal moeten sterven, dat niets normaler is dan dat, dat niemand eraan ontsnapt en dat er dus geen reden is om daarover bedroefd te zijn; dat we enkel mogen wensen dat de dood niet te vroeg komt en dat ze niet te pijnlijk zal zijn, dat onze doodsstrijd en ons lijden niet onnodig zal gerekt worden omwille van zinloze kerkelijke en dus menselijke voorschriften. Laten we de dood ernstig nemen en ze niet minimaliseren of ontkennen in het licht van een lichtzinnig geloof in een eindeloos hiernamaals.

    Wij mensen zijn precies als de levende graankorrel: geboren uit mensen, groeiend tot volle wasdom, in staat om op onze beurt mensen tot leven te brengen en in hen iets van onszelf voort te zetten, elke dag levend in het besef dat we zullen sterven, vroeg of laat, voorgoed.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    07-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.qui-vive?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een lezer die zijn mail niet ondertekent en zich ook nog verbergt achter een pseudoniem mailadres dat bovendien onbestaande bleek te zijn, zodat ik niet eens discreet persoonlijk kan reageren, schreef me over mijn bijdrage over dito, klik hier om mijn tekst nog eens te lezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=94.

    Ik bespaar jullie de grove taal waarin hij (of zij?) meende zich te moeten uitdrukken en ook de schrijnende dt-fouten, de meerbultige kemels tegen het Latijn, het Italiaans en het Frans waaraan hij/zij zich meermaals vrolijk schuldig maakte en de ronduit idiote pseudo-taalkundige verklaringen die hij/zij debiteerde. Laten we dat alles toch maar enigszins met de mantel van de liefde bedekken, zoals Paulus voorschrijft in I Kor 13, een passage die in geen enkele huwelijksmis ontbreekt.

    Wel maak ik van de gelegenheid nijverig gebruik om te riposteren en een door hem/haar voorgestelde verklaring van de uitdrukking ‘op zijn qui-vive zijn’ op rechtere paden te brengen. Ook die fantaisistische uitleg van mijn duidelijk meer dan lichtjes verwarde correspondent onthoud ik jullie, zowel om jullie niet op slechte gedachten te brengen als om hem/haar te behoeden voor de pijnlijke vernedering van een complete taalkundige afgang.

    Als je op je qui-vive bent, dan ben je alert, aandachtig, oplettend. De verklaring, die verrassend genoeg zelfs de vadsige taalgenieën van de zwaarlijvige Van Dale niet ontgaan is, lieve lezers, zien jullie meteen ook zelf: het is Frans en letterlijk vertaald: wie leeft? Het is de vraag die schildwachten onherkenbare personen toeriepen opdat ze zich kenbaar zouden maken.

    Voor de etymologie kunnen we twee kanten uit.

    De eerste leunt aan bij gelijksoortige uitroepen. In het Duits is dat Werda? Wie daar, wie is er daar? Qui vive? zou dan moeten vertaald worden als: wie leeft (daar)? Welk levend wezen is daar?

    Een andere verklaring steunt op de uitroep in het Frans vive, dat is een subjonctif, een wensende zin. In het Latijn is dat de conjunctief vivat, een uitdrukking die in vele talen letterlijk is overgenomen, ook in het Nederlands. Vive le roi, leve de koning (of liever: leve Vlaanderen). Moge de koning/de jarige &c. (lang) leven! Wij noemen dat de aanvoegende wijs, zoals in die andere staande (of liggende…) uitdrukking: hij ruste in vrede.

    Er zijn aanduidingen dat schildwachten in het Latijn riepen: quis vivat? Het antwoord daarop moest dan de naam zijn van degene wie men een lang leven toewenste. Stel dat er een oorlog gaande is tussen keizer Karel en koning François. De beide legers staan tegenover elkaar en hebben hun kamp opgeslagen. Een schildwacht van de Franse koning ziet een nachtelijke bezoeker en roept quis vivat? vivat wie? Het juiste antwoord is: Franciscus; qui vive? François! of vive François. Zo maakte men bekend tot wiens kamp men behoorde. Liegen was geen optie: een gentleman zou het ‘vivat de andere koning’ nooit over zijn lippen krijgen. De vertaling is hier niet: wie leeft, maar ‘leve wie?’ Het Italiaans heeft eveneens (sul) qui vive, het Spaan quien vive.

    Om een beetje in de zelfde sfeer te blijven: ons ‘alarm’ is evident afgeleid van het Franse alarme, dat zelf ontwikkeld is uit het Italiaans all’arme, nu ook allarme, meervoud allarmi. Zoals vaak ligt een Latijns woord aan de oorsprong van het Italiaans, in dit geval armus, bovenarm, sleutelbeen. Misschien waren de eerste arma wapens die met de arm gehanteerd werden; onze Nederlandse ‘arm’ is eveneens daarvan afgeleid. Het Engels kent ook alarm, gewoon geleend uit het Frans na de inval.

    Een parallel woord en zelfs een synoniem in sommige talen is alert, Fr. alerte, Eng. alert, Sp. alerta, It. allerta. De etymologie is bijzonder leuk: we beginnen bij het Latijn erigere, oprichten, dan naar het oud-It. ergere, waarvan het verleden deelwoord erto is, vrouwelijk erta: iets dat opgericht is, een heuveltje, een verhoging. Wie op een heuveltje staat, stare all’erta, kan goed om zich heen kijken, ook dieren doen dat als ze op de uitkijk staan.

    Alerte schildwachten zijn op hun qui-vive en slaan alarm als ze het verkeerde wachtwoord als antwoord krijgen.

    Lieve lezers, inclusief mijn anonieme belager, als je mijn etymologische opzoekingen maar minnetjes vindt, dan kan ik jullie dat niet kwalijk nemen. Maar ik kan jullie wel verzekeren dat alles wat je hier te lezen krijgt door mij persoonlijk zorgvuldig is opgezocht in de betere woordenboeken en naslagwerken. Elke aanvulling, correctie of bedenking of zelfs uiting van ongeloof is meer dan welkom, maar dan bij voorkeur met vermelding van je naam, met een correct e-mailadres en als het effe kan ook zonder treiterige scheldwoorden. Anders riskeer je een tirade, van het It. tirata, van tirare, trekken, dus iets dat (te) lang getrokken is, langgerekt, een ononderbroken stortvloed van woorden.

    PS Vandaag, 7 maart 2010 is zoals elk jaar een koppeltje wilde eenden (het zelfde?) geland in de vijver, of liever op de vijver, want die is lichtjes bevroren, op het wak dat ik gemaakt heb na. Ze zijn maar even gebleven, uitrustend van hun trektocht. Zou de lente dan toch in aantocht zijn?




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    06-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De denker
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Onze gedachten zijn precies dat: ónze gedachten, menselijke gedachten, gedragen door de hersenactiviteit van mensen. Dat betekent dat zij gekleurd zijn door wat de mens is, als soort en als individu. Ze zijn bepaald en beperkt door zijn specifiek kennen en zijn kenvermogen. Specifiek voor de mens is, dat het spontaan kennen ondersteund wordt door de wetenschappen en de technologie die de mens heeft ontwikkeld om zijn natuurlijk kenvermogen kracht bij te zetten.

    Gedachten zijn essentieel individueel. Wat ze precies betekenen is noch voor elk van ons duidelijk, noch voor ons als mensheid. Ieder interpreteert de woorden en de begrippen anders. Er zijn algemene afspraken, maar er is ook een Babelse verwarring. Niemand is erin geslaagd om voor alles definitieve definities vast te leggen. How do I love thee? Let me count the ways… (Sonnet 43, Elizabeth Barrett Browning).

    Wij hebben geen rechtstreekse controle over wat zich fysisch in onze hersenen afspeelt. Onze expliciete, bewuste gedachten staan in rechtstreekse verbinding met de hersenactiviteit, maar zijn er niet aan gelijk, het is een interpretatie ervan. Aan een gedachte hoeft niet noodzakelijk één bepaalde constellatie in de hersenen te beantwoorden. De hersenen zijn veel complexer dan gelijk welke computer, ze werken niet serieel, de ene gedachte na de andere, maar parallel, ontelbare ‘bewerkingen’ quasi terzelfder tijd en dat komt over als intuïtief. Maar welke processen van associatie, herinnering &c zich daarbij allemaal afspelen is wellicht nooit te achterhalen.

    Onze hersenactiviteit leidt een eigen leven, het is een autonome activiteit, die grotendeels ontsnapt aan onze directe bewuste controle.

    Bewust denken gebeurt in woorden, in taal, die zo typisch is voor de mens. Het is een hulpmiddel dat de mens heeft ontwikkeld in zijn contact met zijn omgeving. Het grote voordeel ervan is de communicatie met anderen, ook uit het verleden, bijvoorbeeld in de wetenschap en de kunsten en op die manier ook met hen die na ons zullen komen.

    Gedachten kunnen waanideeën zijn, die aan geen enkele objectieve realiteit beantwoorden: wij noemen zulke mensen waan-zinnig. Maar alle gedachten zijn dat eigenlijk een beetje, ze beantwoorden nooit helemaal aan een objectieve werkelijkheid, die we overigens wellicht nooit helemaal kunnen kennen.

    We moeten dus bescheiden zijn als we spreken over ons menselijk bewustzijn, want weten niet goed wat het is en hoe het werkt. Wij kunnen veel als mens, maar niet alles. We zijn beperkt. We zien de wereld altijd vanuit ons menselijk standpunt, zelfs als we dat heel breed zien en we kijken met menselijke ogen. Het universum is ontstellend veel ruimer dan de mens, ook als we erkennen dat de mens daarin een belangrijke plaats inneemt, althans op deze wereld. De mens maakt deel uit van deze wereld, dit zonnestelsel, deze Melkweg en is daarin ontstaan en uitgegroeid tot wat hij is en kan niet buiten die wereld leven.

    De mens met zijn hersenen is het resultaat van een lange evolutie. Het bewustzijn is eveneens geleidelijk ontstaan als een functie van onze hersenen. Ons bewust-zijn en bewust denken is slechts een zeer beperkt gedeelte van de totale activiteit van onze hersenen. Onze dromen bijvoorbeeld ontsnappen daaraan vrijwel helemaal.

    Dat wij specifieke gedachten hebben, daaraan twijfelt niemand. Wat die gedachten zijn, is echter moeilijk te zeggen. Maar ze zijn er wel. Het is een aspect van het contact dat we hebben met de wereld om ons heen, een manier van in de wereld zijn als mens. Wij benaderen alles met al onze specifiek menselijke kwaliteiten en mogelijkheden en beperkingen. Gedachten zijn niet passief, ze zijn altijd actief, een doen. Denken is niet passief, je moet er alert voor zijn, gericht op bestaan, op de omgeving. Bewust denken is niet altijd accuraat en nooit simpel. We gebruiken woorden voor begrippen die zeer abstract zijn, zoals liefde, geloof, vriendschap, gezelligheid, pijn… We weten min of meer wat daarmee bedoeld wordt, maar het blijft tasten, proberen, benaderen, zoals het beschrijven van de ervaring van een wijn in al zijn synesthetische complexiteit: enkel in een allusieve, alluderende, poëtische taal brengen we er min of meer iets van terecht, iets dat anderen zich kunnen voorstellen aan de hand van onze beschrijving.

    Het bewust wakend zijn en het bewust denken komt ons voor als een afzonderlijk domein, waarin wij met onszelf en met anderen in gesprek treden. Het situeert zich binnen in ons, het is iets dat zich in ons afspeelt, vooral in onze hersenen. Wij ervaren het als iets persoonlijks, als onze persoon zelf. Wat wij buiten onszelf waarnemen, valt buiten dat domein. Wat buiten ons ligt, is materieel. Ook ons eigen lichaam behoort tot het materiële, tot de wereld. Wat zich in onze gedachten voordoet, ervaren we als immaterieel, niet tastbaar, geestelijk, mentaal.

    Een roos is niet het woord dat we ervoor gebruiken, noch de afbeelding ervan op papier, een schilderij of foto, noch wat wij er ons bij voorstellen. De roos is buiten ons, waarneembaar voor onze zintuigen. Onze waarneming is zeer complex en doet ons lichaam op vele manieren reageren. Onze hersenen spelen daarin de belangrijkste rol. Zo wordt de roos voor ons aanwezig én betekenisvol. Het is niet zomaar een bepaalde constellatie van atomen. Wij herkennen ze als behorend tot die groep planten die we rozen noemen; ze heeft een kleur, een geur, ze staat in een omgeving, ze heeft eventueel een prijs; we associëren ze met andere rozen die we al gezien en geroken hebben, met gedichten over rozen, met de traditie van het geven van rode rozen; we appreciëren die ene roos ook in haar maatschappelijke context: is het een politicus die ze ons aanbiedt tijdens de verkiezingscampagne, of een geliefde op Valentijn?

    Er is dus een fysieke waarneming nodig, als die er niet is, dan gebeurt er niets; de roos kan er nog wel zijn, maar ze is er niet voor ons, we weten niet dat ze er is, ze kan er evengoed niet zijn. Er moet zintuiglijk contact zijn.

    In dat contact gebeurt er iets in ons dat ook fysisch, materieel is: de lichtstralen die ons oog bereiken, de geur die onze neus bereikt. Er gebeurt iets fysisch, materieel, in onze hersenen. De fysieke waarneming, dus de weerkaatste lichtstralen op ons netvlies en de geurpartikels in onze neus, worden als specifieke signalen naar de hersenen gestuurd en daar verwerkt. Allerlei gegevens in ons geheugen worden daarbij opgerakeld. Er is een intense, frenetieke, nog steeds fysische, chemische en elektrische, materiële activiteit in ons lichaam, geconcentreerd in de hersenen. Dat geeft quasi onmiddellijk aanleiding tot het bewustzijn van wat er gebeurt in dat contact: we nemen een roos waar, we zien haar en we zien haar in haar context. Dat bewustzijn, het herkennen van de roos is dus volledig gesteund op de wereld buiten ons en op wat er in ons lichaam gebeurt in het contact met die wereld.

    Een persoon met alle zintuigen actief, maar met een beschadigd bewustzijn, zoals bij de ziekte van Alzheimer, is niet meer in staat om actief in de wereld te zijn. De prikkels uit de wereld bereiken hem wel en worden misschien gedeeltelijk verwerkt, maar de samenhang is verdwenen door een fysieke beschadiging of degeneratie van de hersenen. Er is geen herkenning en geen reactie, geen emotie. Het is noodzakelijk dat er een normaal werkend brein is om alles zijn plaats en zin te geven voor de betrokken persoon. Als het brein normaal werkt, dan is er ook bewustzijn.

    Maar de betekenis die gegenereerd wordt door dat contact tussen ons en de buitenwereld, die noemen we niet materieel. Wanneer we de roos benoemen en ons bewust worden van al de emotionele aspecten, gebeurt er iets dat niet tastbaar is, niet waarneembaar tenzij voor onszelf. Wij zijn niet alleen de ontvangers en verwerkers van allerlei fysieke prikkels, wij geven er ook betekenis aan, wij benoemen ze en verklaren ze in al hun aspecten, ook emotioneel, we integreren ze zoveel als mogelijk met wat we al weten en kennen en voelen, interpreteren ze in de situatie waarin we ons bevinden, rekening houdend met ons verleden en onze toekomst. Naast allerlei onbewuste reacties van ons lichaam in dat proces is er ook een bewustwording, iets dat we ook onder woorden en gebaren kunnen brengen. We krijgen de tranen in onze ogen, omarmen onze geliefde en stamelen: dank je, lieverd, voor die mooie roos…

    Denken, in de ruimste zin van het woord, is actief zijn in de wereld. Het is de manier waarop wij als mens met de wereld in contact treden. Denken is doen. Of doen alsof, wanneer we onze ogen sluiten en nadenken, wanneer we de impulsen van buitenaf zoveel mogelijk uitsluiten en we enkel met wat er in ons bewustzijn aanwezig is een intern gesprek voeren, grotendeels woordeloos, een overleg met onszelf, waarin we ons standpunt bepalen tegenover het verleden, het heden en de toekomst.

    We staan in het stemhokje en aarzelen heel even voor we onze stem uitbrengen: wat gaat er op dat ogenblik allemaal door ons hoofd? Maar we komen toch tot een beslissing en doen dan wat er moet gedaan worden. Het is alsof we even proefdraaien: wat als ik blanco stem? Links, rechts of centrum? We overwegen bliksemsnel de mogelijkheden, de gevolgen, we halen ons weer voor de geest wat we gisteren of daarnet nog dachten en maken dan een afweging en komen dan tot een besluit.

    We ervaren dat als een zinvolle bezigheid: bezint voor ge begint. Niet onnadenkend handelen, niet onbezonnen, dat doen enkel kinderen of domme of waanzinnige mensen. We zoeken te overleven in de wereld, bij voorkeur op een aangename, bevredigende manier. Dat lukt het best door ons verstand te gebruiken, door logisch na te denken: wat is de beste manier om mijn doel te bereiken? Maar ook door emotioneel na te denken: hoe zal ik me daarbij voelen? Wat zou ik het liefst doen? We zoeken ons voordeel en ons plezier, we vermijden onheil en pijn.

    Met onze enorm sterk ontwikkelde hersenen, onze intensieve, langdurige opvoeding en onze levenslange leeractiviteit overleven we inderdaad in een uiterst complexe globale maatschappij en een al even complexe cultuur. We hebben onze omgeving aan ons aangepast, onze wereld bewoonbaar gemaakt. Die wereld is materieel, tastbaar, maar in tegenstelling tot bergen en dalen, zeeën en oceanen, heeft die gemaakte, aangepaste wereld betekenis voor ons: we hebben tunnels gegraven om onder berg of zee door te kunnen, bruggen gebouwd over rivieren enzovoort.

    We leven in een kunstmatige omgeving, niet in de wilde natuur. Onze omgeving heeft zin gekregen, een functie. Een tunnel is materieel, maar als we die gebruiken herkennen we de functie ervan, dan is het niet zomaar een lege buis onder het Kanaal, maar een manier om van Frankrijk naar Engeland te gaan. Dat is de betekenis van de tunnel, daarvoor is hij gemaakt. Onze moderne wereld bestaat voor het grootste gedeelte uit dingen die door de mens gemaakt zijn met een bepaald doel.

    De interactie tussen mijzelf en de wereld speelt zich grotendeels, zo niet helemaal, onbewust af, ik heb er nauwelijks bewust controle over. Dat is wellicht wat Spinoza bedoelde toen hij zei dat alles zonder meer oorzaak en gevolg is, zonder de dominante tussenkomst van een autonoom, bijna goddelijk bewust ik.

    De mens maakt met heel zijn lichaam deel uit van het geheel van de wereld. De totaliteit van die complexe interactie ontgaat ons grotendeels.

    Het klare bewustzijn is niet meer dan een epifenomeen, een bijverschijnsel, zoals het beeldscherm van een computer dat is. De vroegste computers hadden niet eens een beeldscherm en werkten daarom niet minder goed; ook onze computers werken grotendeels op de achtergrond, wat we op het scherm zien is minimaal, een fractie van wat er gebeurt en dan nog in een sterk vereenvoudigde vorm die voor onze ogen bestemd is, een vertaling van een verborgen rapport in computertaal van uiterst complexe fysische gebeurtenissen in het hart of het brein van de computer.

    Ons bewustzijn speelt ongeveer dezelfde rol: een gedeelte van wat er gebeurt in de wereld buiten ons en in ons wordt zichtbaar en kenbaar gemaakt, aanwezig gesteld in het bewuste denken en voelen. Wij staan er niet bij stil dat dit slechts een klein gedeelte is van wat er allemaal gebeurt, zowel in de wereld buiten ons als in onze hersenen. Wij zien bijvoorbeeld maar een gedeelte van het kleurenspectrum; ons nachtzicht is erg slecht; we horen en ruiken niet zo goed als andere dieren; onze smaak is bepaald door de evolutie: wat niet ‘lekker’ is, is waarschijnlijk giftig. Andere dieren hebben wellicht een heel ander smaakpalet. We zijn vergeetachtig, onaandachtig, ongevoelig voor heel wat dingen. We missen dus heel veel in ons concreet bewustzijn. There are more things in heaven and earth, Horatio,than are dreamt of in your philosophy.(Hamlet Act 1, scene 5, 159–167)

    Is het bewustzijn dan louter een epifenomeen, een bijkomstig nevenverschijnsel, of vervult het een essentiële rol? Dat is een zeer moeilijke vraag. Telkens wanneer we een aspect van het bewustzijn benadrukken, bijvoorbeeld het logisch en rationeel nadenken, moeten we toegeven dat ook dat een activiteit is van het geheel van onze hersenen. We kunnen nooit het geheel uitsluiten, want dan valt ook het deel weg. Een computer kan werken zonder beeldscherm, maar een beeldscherm valt uit wanneer er geen werkende computer achter zit. Wij hebben wel de indruk dat wij soms enkel ons bewust kennen en weten gebruiken, bijvoorbeeld bij het oplossen van een wiskundig vraagstuk of bij wetenschappelijk werk, maar elke wetenschapper zal toegeven dat op elk ogenblik het toeval, de intuïtie, de plotse ingeving, de spontane associatie ten minste even belangrijk is als het strikte logisch opbouwen van een redenering. Maar zelfs de meest formele logica doet een beroep op de gehele capaciteit van ons denkvermogen, niet alleen dat van ons bewust denken.

    Kan ik mijn hersenen sturen of sturen mijn hersenen mij? Zoals de vraag hier gesteld is, kunnen we ze niet beantwoorden. We mogen het ‘ik’ niet beperken tot het bewuste ik. Ook als we slapen en dromen zijn we onszelf en dan is ons bewustzijn veel minder en anders actief. Wij zijn ons hele lichaam, niet enkel ons bewustzijn. Onze hersenactiviteit is niet beperkt tot het heldere bewustzijn, dat is slechts één aspect ervan. Wij zijn ook onze dromen, ons onbewust en onderbewust-zijn, onze intuïtie, ons aanvoelen… Ons bewustzijn kan onze hersenen niet besturen, daartoe is het niet in staat, net zoals de meesten onder ons niet in staat zijn om een computer te ‘besturen’, wij kunnen die enkel gebruiken op een voorgeschreven manier.

    Ons bewustzijn is een van de resultaten van onze totale hersenactiviteit, een handig hulpmiddel dat zich ontwikkeld heeft in de loop van de evolutie. Onze hersenen hadden hun indrukwekkende huidige afmetingen bereikt lang voor er sprake was van het bewustzijn zoals wij dat nu kennen. Er is dus een periode geweest waarin dat bewustzijn nog zeer primitief was en de hersenen hoofdzakelijk ‘onbewust’ functioneerden. De spectaculaire groei van de hersenen van onze voorouders was een gevolg van hun aanpassing aan de uitdagingen van hun omgeving. Die specifieke, uitzonderlijke fysieke onderbouw creëerde de mogelijkheid voor het ontstaan en de ontwikkeling van het bewustzijn, de taal, de beschaving, de cultuur.

    Ons bewust leven speelt zich af op het niveau van dit menselijk, beperkt en onvolkomen bewustzijn. Er zijn vele aspecten van de interactie met de natuur die ons ontgaan en veel van onze voorstellingen zijn inadequaat of totaal imaginair. Hoe de dingen zijn zonder ons bewustzijn is een andere zaak en of we ze ooit zo kunnen kennen is een absurde vraag. De wetenschap benadert de werkelijkheid op een specifieke, gecontroleerde manier, maar ze blijft menselijk en dus is er altijd het risico dat ze inadequaat is, we maken vorderingen maar het einde is nog lang niet in zicht. Maar er is wel degelijk een verband tussen de wereld zoals hij aanwezig is in ons bewustzijn en de ‘werkelijkheid’, hoe precair en onvolkomen dat verband ook moge wezen. We leven niet in een imaginaire wereld. Dat blijkt met overtuigende vanzelfsprekendheid uit de indrukwekkend invloed die de mens heeft op zijn omgeving: wij hebben de wereld veranderd en hebben daarbij gebruik gemaakt van de kennis die wij van de wereld hebben, hoe beperkt en eenzijdig die kennis ook is.

    De mens leeft dus in verscheidene dimensies: die van de directe zintuiglijke waarnemingen in het contact met de buitenwereld en met onze eigen lichamelijkheid; die van de wetenschappelijke benadering van de dingen, waarbij we de grenzen van onze zintuigen spectaculair hebben verlegd en de kennis van vele generaties hebben geaccumuleerd; en die van de globale interactie van de mens en de natuur, waarvan we ons slechts zeer gedeeltelijk bewust zijn. Het zijn allemaal aspecten van één en dezelfde realiteit: de aanwezigheid van de mens in de wereld.

    Dat enige bescheidenheid over ons kennen en kunnen aangewezen is, blijkt nog het best als we onszelf bekijken. De mens is zo’n ingewikkeld wezen, dat het vrijwel ondenkbaar is dat wij er ooit zouden in slagen om een mens uit het niets te maken. Maar twee simpele cellen, elk bovendien nog gehalveerd, weten alles wat ze moeten weten om negen maand later een nieuwe mens op de wereld te zetten. Daar is niets, maar dan ook niets van bewustzijn mee gemoeid. Onze genen zijn veel slimmer en bekwamer dan de gezamenlijke wetenschap.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    05-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Absinth
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ons verhaal begint, zoals het hoort, in de oudheid.

    Bij de Grieken was Artemis een belangrijke godin: dochter van Zeus, zus van Apollo. Ze was de godin van de natuur, de jacht, ook wel de maan en zelfs de dood. Ze was een aantrekkelijke jonge vrouw, en verscheen ook als hinde.

    Dat is dus een mythe, een verhaal dat op symbolische wijze aandacht vraagt voor iets dat niet geredelijk onder woorden kan gebracht worden. Het mysterieuze van de natuur wordt hier belichaamd door de mooie maar ongrijpbare bosgodin.

    Een mythe van een ander soort is die van absint. Wat die twee met elkaar te maken hebben, zal je straks wel horen.

    De primitieve mens leerde met vallen en opstaan welke elementen uit zijn omgeving hij zonder gevaar voor zijn gezondheid kon gebruiken als voedsel. Stilaan ontdekte hij ook hoe hij bepaalde kruiden kon gebruiken om zijn voedsel smaak te geven. En sommige van die kruiden bleken ook geneeskrachtige eigenschappen te hebben, of hadden een invloed op de werking van de ‘geest’. De overlevering van deze eigenschappen heeft talloze boeken vol kruidenkunde en –folklore opgeleverd. De meest populaire blog op deze site gaat precies over kruiden.

    Een andere kennis die de mens al snel verwierf was dat je met voedsel ook drank kon maken en dat sommige van die dranken een stof bevatten die de mens euforisch maakt. Wijn en bier en andere alcoholhoudende dranken vinden we al heel vroeg terug in de meeste beschavingen. Vervolgens ging men die dranken verrijken met kruiden, om ze op smaak te brengen of om ze beter te doen bewaren.

    Een van die kruiden is de Artemisia, genoemd naar Artemis, juist, en het bekendste gebruik van een van de Artemisia-soorten is de absint, genoemd naar de A(rtemisia). absinthium, waarvan de blaadjes gebruikt worden in de productie. Ene monsieur Pernot of Pernod kreeg rond 1800 van een rondreizende kwakzalver een recept in handen voor een kruidendrankje en begon dat als een likeur op grote schaal te produceren, vooral in Frankrijk, onder de naam absinth. Er ontwikkelde zich een heel ritueel, waarbij men water langzaam liet lopen over een suikerklontje dat op een lepel lag op een glas, waarin dan de likeur was, die dan stilaan opaak werd, zoals pastis. Het was onmiddellijk een formidabel commercieel succes, maar het heeft niet lang geduurd. Naast alcohol, anijs, zoethout, venkel en ons A. absinthium werden er nog andere, chemische producten toegevoegd, vooral voor de kleur. Bij overmatig gebruik bleek absint een dodelijk goedje te zijn. Men heeft heel lang gedacht dat A. absinthium de oorzaak was, en er zit in het kruid inderdaad een stof, thujon of thujone, waaraan hallucinogene eigenschappen toegeschreven werden. Men weet nu dat die stof wel degelijk giftig is bij hoge dosissen en dan leidt tot onrustigheid, spierverlamming, stuiptrekkingen en eventueel zelfs de dood. Anderzijds is het weinig waarschijnlijk dat de dosissen die men toen in absint aantrof dat of ook maar enig ander gevolg zouden gehad hebben; het bewustzijnsverruimende en kunstenaars inspirerende effect moet dus van iets anders afkomstig geweest zijn. De likeur was behoorlijk ‘straf’, dat wil zeggen tot 50 of 60°, dus veel krachtiger dan cognac en jenever, en overmatig gebruik van zo’n straf spul is op zichzelf al genoeg om hallucinaties te veroorzaken.

    Hoe dan ook, absint was op korte tijd de geliefkoosde drank geworden van kunstenaars allerhande en ook van de gewone man en vrouw, en richtte vele gebruikers te gronde, ook letterlijk. De overheden van verscheidene Europese landen grepen dan ook in en rond de eerste wereldoorlog was absint overal verboden. Onze vriend Pernod schakelde dan maar over op de bekende anis, feitelijk absint zonder de ‘absint’, die we ook kennen als anisette, pastis, arak, raki of ouzo. Dat dit een veel onschuldiger drankje is, ligt dus niet aan de afwezigheid van ons plantje, maar aan het veel lager alcoholgehalte en aan de manier van drinken, namelijk (meestal…) met flink wat water.

    Recentelijk heeft men door chemische analyse ontdekt dat A. absinthium enkel in uitzonderlijk hoge dosissen gevaarlijk is en voor de rest enkel een bittere smaakmaker zonder meer. Vandaar dat absint mét absint nu weer in de handel verkrijgbaar is, zij het dat er een controle is op het gehalte van de actieve stof van het kruid in het drankje.

     

    In het Nederlands hebben wij een unieke eigen naam voor Artemisia absinthium en voor het aftreksel ervan, namelijk alsem, een woord dat niet in naburige talen lijkt voor te komen, en dat afgeleid is van aloxinum, de middeleeuwse Latijnse benaming.

     

    In het Duits spreekt men van Wermut, en dat zou heel ver teruggaan in de tijd en misschien verband houden met de vermeende verdovende eigenschappen, maar zeker is men niet van die etymologie.

     

    Wermut vinden we terug in andere talen: in het Engels is dat wormwood geworden, twee bekende woorden gecombineerd om het onverstaanbare wermut te vertalen.  In het Frans is het het bekende vermouth, dat op zijn beurt in het Nederlands overgenomen is als vermout (spreekt uit zoals ‘vermoed’).

     

    Vermout(h) is nu een drank die bestaat uit wijn waaraan alcohol is toegevoegd tot zo’n 17°, en ook allerlei kruiden, soms zelfs veertig verschillende, steeds volgens zorgvuldig bewaarde formules die binnen de familie overgeleverd worden. Witte vermout is Frans van oorsprong, rode is Italiaans, maar beide soorten worden in beide landen en in nog vele andere gemaakt. Martini en Rossi zijn bekende merknamen, naast vele andere: Gancia, Punt e mes, Noilly Pratt, Cinzano, Campari, Pernod, Amer Picon… Men drinkt het zuiver als aperitief, maar ook met ijs of als onderdeel van cocktails met sterke drank zoals de bekende Martini en de Manhattan.

     

    Ik vermeld nog enkele andere vrij bekende familieleden van de Artemisia:

    artemisia abrotanum: citroenkruid, niet te verwarren met citroenmelisse;

    artemisia dracunculus: dragon, slangenkruid, keizersalade, in het Engels tarragon, in het Frans estragon;

    artemisia vulgaris: bijvoet, een wilde plant die ook gebruikt wordt in drankjes.

     

    Ons wormkruid of guldenroede heeft dan weer geen uitstaans met het Engelse wormwood: bij ons is het een middeltje tegen wormen. 

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    02-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zonde en zondvloed
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Johannes, hoofdstuk 8

    1Jezus ging naar de Olijfberg,2en vroeg in de morgen was hij weer in de tempel. Het hele volk kwam naar hem toe, hij ging zitten en gaf hun onderricht.3Toen brachten de schriftgeleerden en de farizeeën een vrouw bij hem die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden en4zeiden tegen Jezus: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde.5Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?’6Dit zeiden ze om hem op de proef te stellen, om te zien of ze hem konden aanklagen. Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond.7Toen ze bleven aandringen, richtte hij zich op en zei: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’8Hij bukte zich weer en schreef op de grond.9Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de oudsten het eerst, en ze lieten hem alleen, met de vrouw die in het midden stond.10Jezus richtte zich op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?’11‘Niemand, heer,’ zei ze. ‘Ik veroordeel u ook niet,’ zei Jezus. ‘Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.’

    Als er één woord is dat wij uit onze christelijke opvoeding hebben onthouden, dan is het wel ‘zonde’. Zondigen was iets doen dat niet mocht en er was veel dat niet mocht en er was ook veel dat moest. Er was dus volop gelegenheid tot zondigen. Het was een gesloten systeem: er zijn geboden en verboden; je kan die onmogelijk allemaal onderhouden, we zijn maar mensen, zondaars; wie zondigt, maakt zich schuldig aan een vergrijp, laadt een schuld op zich; wie die schuld erkent en berouw toont, krijgt een boete opgelegd; na de boetedoening volgt de vergeving en men kan opnieuw beginnen met een schone lei. Dat is een letterlijke vicieuze cirkel, want vicieus komt van het Latijn vitiosus, vitium betekent ‘fout, vergissing, misdaad’, in het Engels en het Frans vice.

    In onze jeugd was er daarvoor een heel systeem opgezet. Men maakte ons bijzonder duidelijk wat de geboden en verboden waren, thuis en op school. Dat waren niet zomaar regeltjes van onze ouders en opvoeders, nee, ze kwamen van God zelf, de Opperrechter, de Alwetende. Zo werd ons geweten gevormd: we wisten gewoon dat we iets misdaan hadden, we voelden ons schuldig, ook als niemand onze zonde gezien had: God wist het toch. Men had ook een efficiënt menselijk controlemechanisme ingebouwd: we moesten alle dagen naar de mis én te communie gaan, er was zelfs toezicht in de mis. Maar als je gezondigd had, mocht je niet ter heilige tafel naderen, dat was een verschrikkelijke zonde. Dus zat er niets anders op dan schuld te bekennen en dat betekende: biechten, in een hokje bij een priester. Die aanhoorde je schuldbekentenis en legde een straf op, enkele Onzevaders en Weesgegroetjes, soms ook andere gebeden.

    Lang geleden waren er ook andere straffen: bedevaarten, tot in Rome, Compostella, zelfs naar Jeruzalem. Maar vooral ook geldboetes, een systeem dat wij nog kennen: als je veroordeeld wordt kan je kiezen tussen gevangenisstraf of een geldboete, je kan de straf dus afkopen.

    Ik vermoed dat enkel ietwat angstige, ernstige kinderen zoals ik dat systeem au sérieux namen, volwassenen trokken zich daar niets van aan, ze gingen ook niet dagelijks naar de mis en er was geen controle. Maar ongetwijfeld is velen het zondebesef bijgebleven op een of andere manier. Alleen al de angstige manier waarop wij met seksualiteit omgaan, dé zonde bij uitstek, bewijst dat het moeilijk is om zich van dat carcan of keurslijf te ontdoen.

    Ons woord ‘zonde’ heeft een Germaanse oorsprong, maar die is verre van duidelijk. Duitse etymologische woordenboeken noemen de herkomst Dunkel. Engelse verklaringen gaan terug op stammen die verwijzen naar ‘waarheid’ en naar ‘zijn’ in de betekenis van ‘hét zijn’, schuldig zijn. In het Latijn is er een gelijksoortige etymologie: vertrekkend van esse, zijn komen we bij sum, ik ben en dat leidde tot sons, schuldig, de schuldige, de misdadiger. Sommigen beweren dat ‘zonde’ afgeleid is van de genitief van sons: sontis; dat 'klinkt' in alle geval aannemelijk.

    Al die oorspronkelijke betekenissen hebben te maken met misdaad, met het overtreden van menselijke regels en afspraken. Dat was zo in alle ‘oude’ beschavingen, culturen en religies, ook het Jodendom. Dat veranderde helemaal met de opkomst van het Christendom. Precies door een persoonlijke God in het spel te betrekken, krijgt men dat sluitend moreel systeem. De overtredingen worden niet meer begaan tegenover menselijke maatschappelijke en ethische wetten. God zelf is de Wet, hij openbaart wat goed en slecht is. Hij doet dat via zijn Zoon, Christus, die ons is komen zeggen hoe we moeten leven. Dat vinden we neergeschreven in het Evangelie en toegelicht en toegepast op latere omstandigheden door de Kerk.

    Zonde is vanaf dan een vergrijp tegen God. De Kerk benadrukt vooral de schuldgevoelens die men daarbij moet hebben. Zonden zijn niet zoals kleine verkeersovertredingen, foutparkeren en zo, die we begaan zonder er veel over na te denken. Zondigen is een ernstige zaak en dan worden zelfs verkeersovertredingen echt zonden, niet zomaar onschuldige inbreuken op het verkeersreglement, maar een bewijs van de morele verdorvenheid van de foutparkeerder.

    Vandaag spreekt men niet meer zoveel over zonden. Biechten zoals vroeger doet men al lang niet meer, ik heb nog meegemaakt dat de biechtstoelen achteraan in de kapel van ons internaat, Pius X in Antwerpen, officieel buiten gebruik gesteld werden, je kón niet eens meer gaan biechten. Dat was rond 1964. Voor velen onder ons is dat een hele aanpassing geweest. Als je niet meer kon biechten, hoe moest dat dan met de zonden die we helaas nog steeds begingen? Je kon ze niet meer kwijt… Was met de boete ook de misdaad verdwenen, zoals met de penitentie ook de zonde? Mocht alles nu, plots? Zo leek het wel. Masturbation is fun, klonk het nu, de seksuele revolutie kwam op gang. Kerkelijke voorschriften raakten in onbruik of werden afgeschaft: vleesderven op vrijdag, vasten, de dagelijkse mis met communie, de zondagsmis, het jaarlijkse minimumritueel van ‘zijn Pasen houden’, kortom ‘de vijf geboden van de heilige kerk’:

    Zon- en feestdag zult gij eren.

    Op boet- en vrijdag het vlees ontberen.

    Houd de vasten ongeschonden.

    Biecht minstens eens per jaar uw zonden,

    En nut rond Pasen 't Brood des Heren.

    Priesters die hun kap niet over de haag gegooid hadden, trokken hun soutane uit en kleedden zich in clergyman of clergy, letterlijk geestelijke, maar in feite een grijs burgerpak met donker hemd en Romeins collaar of col, later gewoon zoals iedereen. Alles veranderde.

    Maar dat waren de uiterlijke tekenen. De leer van de kerk is niet veranderd, zeker niet de leer over de zonde. De Catechismus laat daarover niet de minste twijfel bestaan. In de index staan er niet minder dan zestig verwijzingen naar 'zonde'. De teksten zelf zijn genomen uit het Oude en Nieuwe Testament, maar vooral uit Paulus' brieven; ook de Kerkvaders, Augustinus voorop, en Thomas; meer recente teksten, zoals encyclieken of herderlijke brieven zijn er blijkbaar niet over de zonde.

    Paulus is voor de ontwikkeling van het zondebesef van primordiaal belang geweest. Zijn geschriften hebben een doorslaggevende betekenis gehad in de ontwikkeling van het christendom, nog meer dan de evangelies zelf. Dat culmineert in het begrip ‘erfzonde’.

    Lezen we daarover de Romeinenbrief, hoofdstuk 5, 12-21 in de Nieuwe Bijbelvertaling:

    12Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens gekomen, want ieder mens heeft gezondigd.13Er was al zonde in de wereld voordat de wet er was; alleen, zonder wet wordt er van de zonde geen rekening bijgehouden.14Toch heerste de dood in de tijd van Adam tot Mozes over alle mensen, ook al begingen ze met hun zonden niet dezelfde overtreding als Adam. Nu is Adam de voorafbeelding van hem die komen zou.15Maar de genade gaat zijn overtreding verre te boven. Door de overtreding van één mens moesten alle mensen sterven, maar de genade die God aan alle mensen schenkt door die ene mens, Jezus Christus, is veel overvloediger.16Dit geschenk gaat het gevolg van de zonde van één mens verre te boven, want die ene overtreding heeft tot veroordeling geleid, maar de genade die na talloze overtredingen geschonken werd, heeft tot vrijspraak geleid.17Als de dood heeft geheerst door de overtreding van één mens, is het des te zekerder dat allen die de genade en de vrijspraak in zo’n overvloed hebben ontvangen, zullen heersen in het eeuwige leven, dankzij die ene mens, Jezus Christus.18Kortom, zoals de overtreding van één enkel mens ertoe heeft geleid dat allen werden veroordeeld, zo zal de rechtvaardigheid van één enkel mens ertoe leiden dat allen worden vrijgesproken en daardoor zullen leven.19Zoals door de ongehoorzaamheid van één mens alle mensen zondaars werden, zo zullen door de gehoorzaamheid van één mens alle mensen rechtvaardigen worden.20En later is de wet erbij gekomen, zodat de overtredingen toenamen; maar waar de zonde toenam, werd ook de genade steeds overvloediger.21Zoals de zonde heeft geheerst en tot de dood heeft geleid, zo moest door de vrijspraak de genade heersen en tot het eeuwige leven leiden, dankzij Jezus Christus, onze Heer.

    Die vreemde theorie over de erfzonde is eigen aan het christendom. Zoiets komt helemaal niet voor in andere godsdiensten. Na Paulus hebben theologen en gelovigen er steeds de grootste moeite mee gehad. Dat heeft geleid tot zeer uiteenlopende interpretaties in de loop van de geschiedenis en tot godsdienstoorlogen, schisma's en verdeeldheid. Vandaag spreekt vrijwel niemand er nog over. Zelfs bij het doopselritueel komt die moeilijke en moeilijk te aanvaarden gedachte niet meer echt aan bod. En toch blijft zonde, boete en verlossing de kern uitmaken van de christelijke boodschap, hoe men het ook draait of keert. Als er geen erfzonde is, dan hoefde God ook niet mens te worden en is Christus niet voor onze zonden gestorven aan het kruis, heeft hij zijn leven niet gegeven om ons te redden, is hij niet onze Verlosser. Zonder Paulus’ interpretatie van Jezus’ leven en werk is het christendom quasi onbestaande. Jezus van Nazareth zoals we hem kennen uit het Evangelie is zonder Paulus niet meer dan de moreel hoogstaande leraar die vele gelovigen er vandaag in zien, een mens veeleer dan God. Bedenk daarbij dat Paulus Jezus niet persoonlijk heeft gekend. Zijn openbaring gebeurde toen hij onderweg naar Damascus (kwatongen interpreteren dat wel eens als: onderweg naar 'de maskes', de meisjes dus) van zijn paard viel. Waar heeft hij alles wat hij over God en Christus vertelt in zijn brieven dan gehaald? Niet uit het evangelie, dat was toen nog niet eens geschreven. Ook niet van de apostelen, hij was het met hen over ongeveer alles oneens en ging zijn eigen gang. Een vreemde figuur, die Paulus.

    Een etymologische correctie om af te sluiten.

    Het verhaal van de zondvloed kent iedereen, het is wellicht het meest bekende uit het hele Oude Testament. Ontelbare kunstenaars hebben Noach en zijn ark afgebeeld, talloze cartoonisten hebben er varianten op verzonnen. Het woord zelf, ‘zondvloed’ heeft echter niets te maken met zonden. ‘Zond’ is verwant met een oude Germaanse wortel ‘sin’, met als betekenis onbegrensd, eindeloos, allesomvattend, voortdurend, altijd. Het Latijnse semper (altijd) zou ermee verwant zijn. Sporen daarvan vinden we in het Duitse Singrün, ook bekend als Immergrün, botanisch Vinca minor, de bekende maagdenpalm die inderdaad groen blijft in de winter. Het Duitse Singrün is bij ons zenegroen geworden, maar dat is een andere plant, namelijk de Ajuga (reptans). Zondvloed betekent dus gewoon de algemene vloed of overstroming die de hele wereld onder water zette.

    En nog een Bijbelse voetnoot: de tekst waarmee ik deze aflevering van mijn Kroniek begon, over de overspelige vrouw, komt alleen bij Johannes voor, niet bij de andere drie evangelisten. Meer nog (of minder): zelfs bij Johannes komt de tekst niet voor, althans niet in al de vroege manuscripten, dat gebeurt pas rond 400 na Christus. Het is misschien wel een oude tekst, maar geen evangelie, een tekst die bijna zo mysterieus is als wat Jezus volgens die tekst met zijn vinger in het zand schreef. De enige ‘tekst’ die echt van Jezus zelf is, de enige autograaf of autogram van Jezus, is ons niet overgeleverd. Blijkbaar vond niemand het toen belangrijk om eens te kijken wat hij zoal aan het schrijven was. Misschien deed hij ook maar alsof. Misschien kon hij niet eens lezen en schrijven, wie zal het zeggen?



    Categorie:God of geen god?
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    01-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.maanzaad?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Maanzaad kennen we allemaal als die zwarte, grijze of blauwgrijze minuscule bolletjes die men op broodjes en brood strooit voor het bakken. Maar van welke plant komen ze? En waarom maanzaad?

     

    De plant is de maankop, beter bekend als de papaver of klaproos. Maankop is ook de benaming van het doosje waarin de zaadjes zitten. Volgens Van Dale is het eerste gedeelte maan afgeleid van het Grieks mèkoon, papaver, en het tweede deel wijst op de vorm van het zaaddoosje. Als je met een vergrootglas naar zo’n zaadje kijkt, dan zie je goed dat die ook maan- of niervormig zijn. De zaadjes hebben een licht nootachtige smaak en zitten vol olie. Die maanzaadolie wordt geperst; wat overblijft, is dan maanzaadkoek.

    De papaver, of toch bepaalde soorten, wordt ook gekweekt om er verdovende middelen van te maken: opium is het basisproduct, en daarvan maakt men morfine, codeïne, maar natuurlijk ook heroïne.

    Maanzaadjes zijn volkomen onschuldig, misschien op dit detail na: bij bepaalde drugtests kan je positief reageren als je maanzaad gegeten hebt.

     

    Een taalkundige eigenaardigheid: moonseed is helemaal geen maanzaad, het is de naam van een heel andere bloemsoort. De Engelse benaming voor maanzaad is poppy seed, natuurlijk, want papavers zijn poppies, en poppy is een verbastering van papaver.

     

    We kennen de poppies van het gedicht In Flanders Fields dat John McCrae schreef op 3 mei 1915 en dat later dat jaar gepubliceerd werd in Punch.

     

    In Flanders fields the poppies blow

    Between the crosses, row on row,

    That mark our place; and in the sky

    The larks, still bravely singing, fly

    Scarce heard amid the guns below.


    We are the Dead.

    Short days ago

    We lived, felt dawn, saw sunset glow,

    Loved, and were loved, and now we lie

    In Flanders fields.


    Take up our quarrel with the foe:

    To you from failing hands we throw

    The torch, be yours to hold it high.

    If ye break faith with us who die

    We shall not sleep, though poppies grow

    In Flanders fields.

     

    Ik ‘vertaalde’ het gedicht voor Lut, die houdt van papavers in de tuin en ze ook graag schildert.

     

    In Vlaandrens akkers

    waaien de klaprozen

    rij na rij, tussen de kruisen,

    die onze rustplaats wijzen.

    In de lucht vliegen de leeuweriken,

    almaar dapper zingend,

    nauwelijks te horen onder het kanongebulder

    hier beneden.

     

    Die doden, dat zijn wij.

    Enkele dagen geleden nog

    leefden we, voelden de dag ontluiken,

    zagen de gloed van de ondergaande zon,

    wij hadden lief, men had ons lief.

    Nu liggen wij hier

    in Vlaandrens akkers.

     

    Neem nu onze strijd met de vijand op.

    Naar jullie werpen we met onze krachteloze handen

    de fakkel die jullie hoog moeten houden.

    En als jullie het vertrouwen beschamen van ons, de doden,

    dan zullen wij niet rusten zolang er klaprozen groeien

    In Vlaandrens akkers.

     

    De poppy is in vele geallieerde landen het officiële symbool van Remembrance Day, Wapenstilstandsdag op 11 november. De bloemen die we rond die tijd zien op BBC in alle knoopsgaten en in kransen zijn natuurlijk papieren kunstbloemen.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    27-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bewustzijn
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Daniel Dennett, Consciousness Explained, xiii + 511 pp., appendices, bibliography, index, Little, Brown, 1991, nieuw $ 28.

    vertaald als: Het bewustzijn verklaard, 570 blz., Olympus, 1999, ongeveer € 17.

    Dit is voorwaar geen gemakkelijk boek. Als je dit van mij hoort, dan wil dat wat zeggen, ik ben wel een en ander gewoon. Ik heb al verscheidene werken van Dennett gelezen en er ook steeds van genoten, dus ik ben niet negatief vooringenomen tegen hem. Ik weet niet of de vroege publicatiedatum er iets mee te maken heeft: het boek is verschenen in 1991, mijn exemplaar is een tweedehandse eerste editie van de hardcover. Misschien heeft Dennett zijn didactische kwaliteiten sindsdien aanzienlijk verbeterd, dat zou kunnen. Het zou ook kunnen liggen aan de enigszins omslachtige methode die de auteur gebruikt in dit boek. Hij geeft de voorkeur aan een constante intense en gedetailleerde dialoog met opvattingen van andere auteurs en met het spontaan en intuïtief aanvoelen. Hij werkt via ingenieuze denkexperimenten die ons stilaan op weg moeten zetten om zijn alternatieve voorstellingen te begrijpen en te aanvaarden. Misschien is dat nuttig en zelfs nodig, maar af en toe smeek je de auteur om nu eens klaar en duidelijk te zeggen wat hij dan wel bedoelt.

    Ik heb gezweet op dit boek en enkele al te uitgesponnen bladzijden heb ik gewoon cursorisch gelezen, ik geef het toe. Wie een uitvoerige inhoudelijke bespreking wenst, kan daarvoor onder meer terecht op deze site, er zijn twee delen: http://www.webfilosofen.nl/artikel.php?bewustzijndennett.

    Toch heb ik het de moeite gevonden om vol te houden. Zoals vaak met dergelijke teksten kan ik mij er niet van weerhouden om wat gezegd wordt onmiddellijk te testen op mijzelf, om zo te zien of het klopt. Misschien is dat wel de reden waarom het lezen zo traag en zo moeizaam vooruit ging: het was een voortdurende confrontatie van de tekst met mijn eigen reacties, commentaren en spontane gedachten.

    Nadenken over het bewustzijn is een vorm van introspectie, een gewetensonderzoek, een zelfpsychoanalyse. Het is de vraag naar wie ik ben, naar mijn persoonlijkheid, mijn ego, mijn ‘zelf’, mijn ziel, mijn eigenheid, mijn individualiteit, mijn ik.

    Wat ligt er meer voor de hand dan dat? Descartes vertrok daarvan: ik denk, dus ik ben. Let op de ik-vorm… Ik eet, ik drink, ik ga, ik sta, ik lig, ik plant mij voort, ik leer, ik geniet, ik vergis me, ik geniet, ik slaap, ik werk, ik verdien geld, ik ga dood. Is het mogelijk dat wij ons in al die gevallen vergissen, dat er geen ik bestaat?

    Het is in alle geval niet gemakkelijk om dat ‘ik’ te vatten. Descartes situeerde het in de pijnappelklier in onze hersenen, anderen op andere plaatsten in ons lichaam, ons hart, ons hoofd, onze ‘inborst’. Anderen hebben daaraan getwijfeld en vandaag spreekt de moderne wetenschap niet meer in die termen. Wat ze dan wel zegt, is zeer problematisch en ingewikkeld, er zijn vele opvattingen, of anders gezegd: men weet het niet. Dat ons ik ‘iets’ zou zijn, dat zich ergens bevindt, dat gelooft vrijwel niemand meer. Het is geen voorwerp, geen tastbaar iets, zoals onze lever of zelfs onze hersenen. Het heeft vooral met onze hersenen te maken, maar het kan er niet mee gelijkgesteld worden. Zonder hersenen is er geen ik, zelfs geen ‘mens’. Maar een mens met hersenen die niet meer werken is hersendood en ook dat aanzien we niet als een mens, ook al weten we niet goed hoe we ermee moeten omgaan.

    Ons bewustzijn heeft te maken met de activiteit van onze hersenen in ons lichaam, maar ook dat is geen afdoende verklaring, want die activiteit speelt zich grotendeels onbewust af, wij hebben er geen vat op, wij kunnen onze hersenen niet doen werken zoals onze armen en benen of onze ogen. We beseffen dat het te maken heeft met denken, met gedachten, maar ook met emoties, gevoelens, maar wat dat precies is, dat weten we niet.

    Wat is een gedachte? Is dat iets dat bestaat, tastbaar is, iets dat kan vastgesteld worden met een apparaat? Zijn de elektromagnetische golven die men ziet dan ook de gedachte? Kunnen we met een hersenscanner iemands gedachten lezen? Het is allemaal heel onduidelijk.

    Wat we wel zeker weten is dat ons bewustzijn verbonden is met ons lichaam. Het is mijn bewustzijn, het behoort bij deze persoon, deze mens. Het kan niet plots overgaan naar een andere. Twee personen kunnen niet samen één bewustzijn hebben, al zijn er vreemde toestanden met eeneiige tweelingen. Een persoon kan niet twee ‘bewustzijns’ hebben, het meervoud bestaat niet eens, al zijn er vreemde toestanden met meervoudige persoonlijkheden. Mijn bewustzijn beperkt zich tot mijn eigen lichaam, ik kan de gedachten van iemand anders niet lezen zoals ik mijn gedachten heb, ik kan zijn lichaam niet voelen in al zijn aspecten zoals ik het mijne voel. Er is dus een grens aan mijn bewustzijn en die valt samen met mijn lichaamsgrenzen.

    Maar dan ook weer niet, want met mijn lichaam treed ik in contact met de wereld. Ik ben mij niet alleen bewust van mijn innerlijk lichaam, maar vooral van de wereld om mij heen, mijn lichaam én mijn bewustzijn reageren op mijn omgeving. Die omgeving staat in nauw contact met mij. Wij zijn totaal van onze materiële omgeving afhankelijk, anders gaan we dood. We ademen de lucht om ons heen in en uit; als die lucht te vervuild is of te dun, dan overleven we dat uiteindelijk niet. We eten en drinken onze omgeving, we gebruiken, vervuilen, recycleren ze. Ons lichaam bestaat volledig uit elementen die we uit onze omgeving halen.

    Ik noem het mijn lichaam, maar ik zou beter zeggen: ons lichaam, want het is bevolkt met miljarden andere levende wezen, bacteriën, virussen en talloze minuscule organismen. Sommige daarvan hebben we nodig, bijvoorbeeld voor de spijsvertering. Andere dulden we, zoals alles wat zich op onze huid en in ons haar bevindt. Andere bestrijden we, zo goed en zo kwaad als het gaat, want sommige zijn onze vijanden en kunnen ons doden: aids, kanker en al die andere belagers. Zijn al die vreemde gasten ook ik? Ben ik hen?

    Wij leven in onze omgeving, we zijn een deel ervan, wij zijn onze omgeving. De atomen waaruit wij zijn samengesteld zijn identiek met die van de wereld om ons heen, de cellen waaruit we bestaan zijn identiek met die van alle andere levende wezens.

    Het gaat nog veel verder. Wij zijn niet alleen materieel een deel van onze omgeving, maar ook economisch en sociaal. Onze wereld is een zeer complex samenspel van dode materie en van werkelijk ontelbare soorten levende organismen. Die kwetsbare samenhang is noodzakelijk voor ons voortbestaan. We leven en werken samen met andere mensen en met andere levende organismen, dieren en planten en bacteriën en al. We zijn helemaal op elkaar en op onze wereld aangewezen. Ook emotioneel kunnen we niet zonder elkaar, zonder onze huisdieren, ons vee, de fauna en de flora.

    Op een zeer intense manier zijn we met onze medemens verbonden in de voortplanting. We verenigen onze genetische eigenheid met die van een ander individu door de helft van ons DNA samen te koppelen aan de helft van dat van onze partner en daaruit ontstaat een nieuw levend wezen, dat op een unieke manier die twee combineert. In dat seksueel contact voegen we onze lichaamsvochten samen, iets dat we anders nooit doen: eens die ons lichaam verlaten hebben, ons speeksel, oorsmeer, snot, braaksel, sperma, uitwerpselen, bloed… hebben we zelfs een afkeer van de producten van ons eigen lichaam. Bij seks dringen we in elkaar binnen langs alle mogelijke wegen en gaan met elkaars lichaam om alsof het ons eigen is, we worden één vlees.

    We beginnen ons leven dus als twee onooglijke stukjes van andere mensen. Dan begint onze eigenheid. Maar zeker in die eerste periode zijn we volledig afhankelijk van onze omgeving en van andere mensen, in de eerste plaats de moeder. Wat is de eigenheid van een embryo? In hoeverre is het een deel van het moederlichaam en in hoeverre is het zelfstandig? De katholieke kerk zegt dat bij de conceptie, dus bij de bevruchting van de eicel, God een onsterfelijke ziel instort in de vereniging van die twee cellen. Maar wij weten niet wat daarmee bedoeld is: wie of wat is God? Een ziel? Instorten? Wat gebeurt er precies? Hoe weten we dat? Is dat aanwijsbaar? Betekent dat iets?

    Wanneer begint het individuele bewustzijn van een embryo? Wij weten het niet. Hebben planten en dieren een bewustzijn? Wij weten het niet!

    Het is wel evident dat er vanaf de geboorte een individu is, dat kan je gewoon zien: er is een nieuwe, afzonderlijke mens. Maar het is een zeer afhankelijke mens die slechts kan overleven met de grootst mogelijke zorgen, bijvoorbeeld de voeding door het lichaamsvocht van de moeder bij het zogen. Wat betekent het zelfbewustzijn van een zuigeling?

    En dan begint het hele complexe proces van het opgroeien tot zelfstandigheid. Het bewustzijn van een kind groeit elke dag, elk uur, elke minuut. Het begint niet als een onbeschreven blad, zoals men vroeger dacht. Nee, er zijn patronen die genetisch vastgelegd zijn. Zoals een vogel geen instructies nodig heeft van zijn ouders, geen geschreven handleiding of een voorbeeld voor ogen om zijn nest te bouwen, zo zijn er in de mens systemen ingebouwd, te beginnen met de ademhaling, de zuigreflex enzovoort. In een moeilijk te begrijpen samenspel van opvoeding en geschiktheid ontwikkelt het kind zich tot een mens die kan overleven in zijn omgeving.

    Vanaf wanneer spreken we van een volledig en zelfstandig bewustzijn? Er zijn vele stappen: de kleuterschool, het lager onderwijs, het secundair, de initiatieriten; vanaf 16 krijg je bepaalde rechten, vanaf 18 nog andere, vroeger was dat 21. Dan ben je volwassen, maar als je nog thuis woont en economisch afhankelijk bent van je ouders en omgeving, hoe zelfstandig ben je dan? Hoe vaak zeggen we niet dat mensen pas volwassen worden als ze gaan werken en geld verdienen, als ze een partner en eventueel kinderen hebben? En hoe zelfstandig zijn ze dan, verbonden als ze op hun beurt zijn met hun gezinsleden?

    Alles wijst erop dat het ik vele aspecten heeft, op veel manieren kan omschreven worden en dat die elkaar niet volledig dekken. Dat geeft aanleiding tot problemen die geen eenvoudige oplossing hebben. Iemand die een misdaad begaat moet gestraft worden. Maar er zijn omstandigheden waarin we aarzelen. Wie een passionele moord begaat, gaat soms vrijuit of krijgt opschorting van straf. Wie niet toerekeningsvatbaar is, wordt niet gestraft maar geïnterneerd, als een beschermende maatregel, tegenover de maatschappij en tegenover dat individu. We doen iets met zijn lichaam, opsluiten, behandelen, omwille van iets dat zijn lichaam heeft gedaan, zonder dat zijn bewustzijn daarvoor verantwoordelijk was.

    We maken dus soms een onderscheid tussen het lichaam en het bewustzijn en dat is zeer vreemd, want hoe kan het ene bestaan zonder het andere? Is er dan geen identiteit tussen de twee?

    Een dood lichaam is geen mens, maar toch gaan we uiterst respectvol om met onze lijken, dat is een vast element in elke beschaving. We gooien onze lijken niet op het stort en stoppen ze niet in vuilniszakken (tenzij bij een misdaad). En toch heeft een dode mens geen bewustzijn meer.

    Een mens kan zich het ene moment laten lijden door emoties, dan weer door primaire aandriften, dan weer door zorgvuldig en logisch overleg. Soms doet een mens verbazingwekkende dingen, goede en kwade. Soms hebben mensen echt twee gezichten, Jekyll en Hyde, denk aan psychopathische moordenaars: ze leiden een ogenschijnlijk normaal leven, maar ’s nachts gaan ze op moordtocht, soms jaren lang.

    Men spreekt van een gespleten persoonlijkheid, maar wat is dat precies? Twee ‘bewustzijns’ in één persoon? En wie is dan de schuldige, wie moeten we straffen?

    Dit zijn slechts enkele van de overwegingen die bij mij opkwamen bij het lezen van dit boek van Dennett. Hij stelt veel vragen en haalt veel gevestigde opvattingen neer en hij doet dat op een overtuigende manier. Hij doet ons nadenken en inzien dat het allemaal niet zo simpel is als wij dachten of als men ons wil doen geloven. Zijn belangrijkste bijdrage tot de discussie lijkt me het sloopwerk. Wat hij in de plaats aanbiedt, is veel minder duidelijk of evident. Je kan aan het einde van het boek niet opgelucht ademhalen en zeggen: nu weet ik wat het bewustzijn is! Je weet veeleer wat het niet is… Vandaar dat hijzelf en anderen na hem wel eens zeggen dat de titel van zijn boek zou moeten zijn: Consciousness explained away, wat we benaderend kunnen vertalen als: het bewustzijn weg verklaard.

    Want wat blijft er over van het traditionele beeld dat wij hebben van het bewustzijn? Is het niet meer dan een indruk die wij hebben, een zinsbegoocheling? Een gemakkelijkheidsoplossing, een doen alsof er zoiets is als een zelfbewustzijn, een manier van zeggen? Het lijkt wel op die jonge vrijzinnige filosoof die stelde dat er geen God is, maar dat we moeten leven alsof er wel een is. Onzin, toch?

    Ook de vergelijking met de software op een computer gaat mank. Ons bewustzijn is geen software die op onze hersenen draait, maar hoogstens ‘als’ een software, het blijft een vergelijking, want software is wel degelijk iets dat gemaakt is, dat materieel bestaat uit geschreven opdrachten, door andere mensen gemaakt. Dat is ons bewustzijn nadrukkelijk niet: het is wel degelijk onze identiteit, geen geleende of gekochte. Het is niet de instructies, maar het uitvoeren ervan.

    Wat is trouwens de ‘virtuele’ realiteit van het bewustzijn in Dennetts visie? We hebben de ziel verworpen als een theologisch verzinsel, iets dat niet bestaat, een begrip dat nergens op slaat en nergens toe dient. We verwerpen elke metafysische realiteit: er is niets dat niet fysisch is. Maar wat betekent ‘virtueel’ bestaan? Is dat niet slechts een andere naam voor een theologische of filosofische, metafysische manier van bestaan en dus even onzinnig, nutteloos en misleidend?

    Dennett zelf zegt ergens terloops dat er geen duidelijk antwoord is op de vraag wat een gedachte is. Het kan niet anders dan dat er dan ook (nog?) geen duidelijk antwoord is op de vraag naar het bewustzijn. Ik ben het met hem eens als hij zegt dat er geen materieel aanwijsbaar ‘ik’ is ergens in onze hersenen. Maar wat is dan dat niet-materiële? Je kan zeggen dat er niets bestaat dat niet materieel is, maar we ‘hebben’ zeker gedachten, ze bestaan op een of andere manier, het is geen fictie, maar ze bestaan ook niet materieel zoals een steen, een koe of een computer.

    Wat is dan een gedachte? Het is een activiteit van of in onze hersenen, maar is die fysieke activiteit alles wat de gedachte is? Wat wij bedoelen met een gedachte is niet die fysieke activiteit van onze hersencellen, maar het verstaan, de inhoud als het ware van die gedachte, de betekenis die het heeft voor een persoon, het uitspreken ervan of het ermee rekening houden bij het handelen.

    Ik kan het boek enkel aanraden aan mensen die naast enige filosofische voorkennis ook een aanzienlijk intellectueel uithoudingsvermogen hebben. Ikzelf zal op zoek gaan naar een ander boek over het bewustzijn, een dat minder aandacht geeft aan de traditionele opvattingen of de theorieën van andere wetenschappers en filosofen, maar dat veeleer een eigen visie ontwikkelt. Ik besef dat zoiets niet eenvoudig is, maar naast de historisch-kritische en analytische methode die Dennett hier zo briljant en zelfs met succes hanteert, moet er toch ook een andere zijn, die wel voortbouwt op de veelheid van opvattingen over het bewustzijn, inclusief die van Dennett, zonder enige twijfel, maar die meer gericht is op een (voorlopige) synthese en een grotere onmiddellijke verstaanbaarheid, ook voor een publiek van belangstellende leken in het vak. In vergelijking met zijn andere boeken is Consciousness Explained op dat punt zeker het minst geslaagd te noemen.

    Sommige filosofen en wetenschappers stellen dat de mens zijn eigen denken nooit zal begrijpen: het denken is niet gemaakt om over het denken te denken, zoals een hamer niet gemaakt is om zichzelf te slaan. Dat lijkt een mogelijkheid, maar voor we daartoe besluiten zou ik er toch voor pleiten om nog even verder op zoek te gaan. Het zelfverstaan is voor de mens de meest fascinerende opdracht. We voelen aan dat het ultieme resultaat ervan van ongemeen belang is voor ons, als individu en als samenleving. Sinds de mens homo sapiens is, hebben we niet opgehouden ons daarover vragen te stellen en het ziet er niet naar uit dat we daar ooit zullen mee ophouden. Goed zo.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    26-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.etymon: rode draad
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het heeft aan een zijden draadje gehangen. Zijde wordt gesponnen door de zijderups, net zoals het web van de spin. Het is dus heel dun en heel breekbaar, vandaar. Maar als we die draden gaan spinnen (ze ineenvlechten door een draaiende beweging, vandaar ‘draad’) krijgen we zijdegaren, en dat is heel sterk. L’union fait la force, zo blijkt. In het Latijn hangt het aan een dunne draad (tenui filo), in het Duits een draadje (Fädlein), het Engels a (thin) thread en het Frans zegt men il ne tient qu’à un fil.

    In het Grieks is het een haar (thrix). We denken dan meteen aan het zwaard van Damocles, maar dat is een ander verhaal, een legende die teruggaat op een anekdote die Cicero aanhaalde. Een zekere Dionysos was in de vierde eeuw voor onze jaartelling tiran van Syracuse, een stad op Sicilië. Volgens een van zijn hovelingen, Damocles, was hij zowat de gelukkigste man op de wereld en leidde hij een totaal onbezorgd leven. Dionysos stelde voor dat Damocles een dagje zijn plaats zou innemen, wat die natuurlijk meteen deed. Tijdens een groot feest liet hij zich verwennen met eten en drinken en wat hij maar kon bedenken en genoot van de macht die hij had over zijn hele omgeving. Tegen het einde van de maaltijd wees Dionysos naar het zwaard dat hij boven Damocles hoofd had opgehangen aan een paardenhaar. Meteen had Damocles geen zin meer en mocht Dionysos zijn plaats weer innemen.

    Aan de Grieken danken we nog een andere bekende draad, die van Ariadne. Zij was de dochter van Minos, de koning van Kreta, maar hielp Theseus, een Athener, het monster Minotauros doden; elk jaar moesten de Atheners namelijk zeven maagden aan dat monster afstaan. Ariadne gaf Theseus een draad mee die hij kon afrollen in de doolhof en zo vond hij de weg terug. Wie de draad kwijt is, weet niet meer waar hij is, bijvoorbeeld in een toespraak of een gesprek. Dat zou kunnen verwijzen naar deze Griekse legende, maar ook naar alle vrouwen die sponnen, weefden, naaiden of borduurden en die ooit eens de draad waren kwijtgeraakt.

    En dan is er de rode draad. Je komt die in zowat alle Europese talen tegen, maar waar komt die vandaan? Ik vond een verwijzing naar Goethe; die zou in zijn boek Die Wahlverwandtschaften (1809) het gebruik van die beeldspraak voor een terugkerend thema of motief, of een bepaalde gedachtenlijn, toegelicht hebben met een verwijzing naar het touwwerk van de Britse marine waarin, voor de herkenbaarheid, altijd een rode draad zou gevlochten zijn. Of die etymologie klopt, heb ik niet kunnen achterhalen. In het Engels komt de uitdrukking nauwelijks voor, dat is al wat verdacht, dus. Ze kennen wel red tape, maar daarmee bedoelen ze: overdreven bureaucratie; de oorsprong daarvan zou liggen bij de rode draden of linten waarmee officiële documenten werden samengebonden; in België is dat nu soms nog een tricolore touwtje.

    In het Duits, Nederlands en Frans vinden we onze rode draad terug. Zo een draad valt natuurlijk goed op en het is dus heel goed mogelijk dat onze uitdrukking gewoon daarop teruggaat. Een anekdote zal dat duidelijk maken; ik was erbij toen het gebeurde.

    Een zeer bekend Frans filosoof gaf in Leuven een lezing; de opkomst was enorm, de mensen stonden zich buiten te verdringen. Na de lezing was er een receptie, waar het ook behoorlijk druk was. Toen onze bejaarde filosoof wou vertrekken, viste hij van tussen de vele kledingstukken (het was winter) op de enige kapstok in het lokaal zijn zware zwarte overjas. Met een twinkeling in zijn ogen zei hij tegen de rector van de universiteit: “Dit helpt me altijd om mijn jas onmiddellijk terug te vinden!” en wees daarbij op een rode draad in het knoopsgat van zijn revers. De rector, die dagelijks ettelijke recepties ‘deed’, vond het een goed idee: “Dat moet ik onthouden, ik heb ook altijd last om mijn jas te vinden!”
    Consternatie alom, vooral bij Lévinas, die stotterde: “Mais… c’est ma Légion d’honneur!”


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    25-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.een festival over de hersenen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een trouwe lezer en pennenvriend vestigde mijn aandacht op een festival over de hersenen, dat binnenkort plaatsvindt in Gent, klik hier voor alle details: http://www.i-brain.be/index.php.

    Het is mijn gewoonte niet om hier reclame te maken, maar dit is toch wel heel bijzonder, vandaar.

    Het valt me de laatste tijd op dat er in het Leuvense zo weinig initiatieven zijn met een vrijzinnig karakter, zeker als we dat vergelijken met Brussel en Gent. De aanwezigheid van een katholieke universiteit in de ene stad en van vrijzinnige in de twee andere zal daaraan wel niet vreemd zijn, maar toch. Ik kan me niet voorstellen dat er in Vlaams-Brabant helemaal geen vrijzinnigen zouden zijn, of dat activiteiten rond dit thema in een universiteitsstad als Leuven geen kans op succes zouden hebben. Men heeft hier een van de grootste concentraties in Vlaanderen van jonge en oudere intellectuelen, wat statistisch een relatief hoog aantal vrijzinnigen en atheïsten met zich zou moeten brengen. En toch is hier niets, maar dan ook niets te bespeuren.

    Onlangs was er op de VRT-site een opiniestuk van Marc Eyskens, klik hier: http://opinie.deredactie.be/2010/02/18/de-relevantie-van-christelijk-en-katholiek-in-een-pluralistische-samenleving/. Daarin vermeldt hij dat hij al twee keer uitgenodigd is om te gaan spreken voor de Antwerpse loge en hij ziet dat als een bewijs van de openheid, het pluralisme van katholiek Vlaanderen. Vreemd, denk ik dan: in de veertig jaar dat ik aan de Katholieke Universiteit Leuven heb gewerkt, heb ik niet één keer een logebroeder op een spreekgestoelte gezien. Het aantal Gentse of Brusselse professoren dat in Leuven uitgenodigd is voor een gastlezing, een leerstoel of een eredoctoraat is onbeduidend of onbestaand. Nee, Vlaanderen is nog altijd sterk verzuild.

    Een echt pluralistische samenleving is niet voor morgen, dat hebben we ook gezien in de reacties van de katholieke partij Cd&V op een bescheiden voorstel om de katholieke aartsbisschop en primaat van België te verwijderen van zijn eerste plaats op de lijst van het diplomatieke protocol. Ik twijfel er niet aan dat men ook binnen die partij wel beseft dat dit gebruik vandaag geen zin meer heeft, maar het is voor hen onbespreekbaar, omdat het een overwinning zou zijn aan de vrijzinnigheid en dus een nederlaag voor de katholieken.

    Wat moeten we overigens verstaan onder pluralisme? Letterlijk betekent het veelvormigheid, dus een erkenning dat er meer dan één opvatting is over maatschappelijke, politieke, culturele onderwerpen en dat die naast elkaar moeten kunnen bestaan. Wil dat ook zeggen dat alle opvattingen evenwaardig zijn? Ik meen van niet.

    Laten we een extreem voorbeeld nemen. Misschien herinneren we ons nog Jonestown in 1978 en de Branch Davidians in 1993, indien niet: klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=278. Dit waren extreme, fanatieke sekten die op een bijzonder gewelddadige manier aan hun einde gekomen zijn. Moeten we die ook tolereren, een plaats geven in een pluralistische maatschappij? Er zijn maar weinig mensen die in hun pluralisme zo ver zullen gaan. Een maatschappij moet telkens de afweging kunnen maken of een groep of vereniging een gevaar betekent voor het voortbestaan van de maatschappij en van haar leden. Wanneer een groep of vereniging de wetten overtreedt, dan moet zij daarvoor vervolgd worden. Dit is bijvoorbeeld zo voor de zogenaamde kerk of godsdienst Scientology. Het verbaasde mij te vernemen dat senator Hugo Coveliers onlangs is gaan spreken op een bijeenkomst van die sekte en er ook nadien veel goeds wist over te vertellen.

    Het verwondert mij niet minder dat christenen vaak jaloers kijken naar het succes van de Islam en daarin een herleving zien van het godsdienstige. En het blijft me ergeren dat zovele intellectuelen, die overigens vrijwel niets afweten van de leer van het katholieke christendom, dit toch blijven verdedigen omwille van de uitzonderlijke betekenis ervan voor onze beschaving. Ik moet nog altijd de eerste ernstige argumenten horen voor die afgezaagde stelling. Ik blijf erbij dat onze beschaving zich ontwikkeld heeft in een voortdurende en pijnlijke strijd tegen de principes van het christendom.

    Want wat zijn de grote principes, de universele waarden van onze huidige wereldwijde beschaving? Democratie; raciale en seksuele gelijkheid; individuele vrijheid van levensstijl; volle vrijheid van denken, spreken en de pers; afwezigheid van elke religieuze autoriteit in het legislatief proces en het onderwijs; absolute scheiding van kerk en staat. Denk eens twee minuten na en zeg dan zelf welke bijdrage de godsdiensten daaraan ooit geleverd hebben of vandaag leveren. En vergelijk dat eens met de niet aflatende inspanningen van vrijdenkers, vrijzinnigen en atheïsten door de eeuwen heen.

    Nochtans is het bewust atheïsme, dat enkel deze principes aanhangt, een kleine minderheid, nauwelijks geduld in zelfs de meest pluralistische delen van onze maatschappij.

    In een ander opiniestuk op de VRT-site ziet een vertegenwoordiger van de Belgische katholieke kerk een groeiende belangstelling voor godsdienst, maar dan gesteund op ‘het gevoel’ en niet op ‘de rede’, kik hier: http://opinie.deredactie.be/2010/02/23/is-religie-dan-toch-terug-van-nooit-weggeweest/

    Gaan we terug naar de tijd van de Contrareformatie en de Verlichting, de Inquisitie, de Franse Revolutie en de Restauratie? Leren we dan werkelijk niets uit de bloedige geschiedenis en moeten we ze dus helaas herhalen?

    Misschien is een festival over de hersenen echt wel een goed idee.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    24-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het oordeel over Robert King
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    Liefhebbers van oude muziek zijn er in Vlaanderen en in Nederland genoeg. De Lage Landen aan de zee lagen mede aan de basis van de glorieuze herleving van de oude muziek en de authentieke uitvoeringspraktijk, vooral vanaf 1970. Vandaag is dat een vaste waarde. Je hoort de muziek van de middeleeuwen, de renaissance en de barok vrijwel nooit nog anders uitgevoerd dan op die historiserende manier. Onder meer in Brugge en Utrecht zijn er jaarlijks druk bijgewoonde festivals.

    De naam van The King’s Consort zal velen bekend in de oren klinken. Het werd gesticht in 1980 door Robert King en bracht sindsdien meer dan 90 CD’s uit, vooral bij Hyperion, goed voor een miljoen verkochte exemplaren. King is ook veel gevraagd als dirigent en muzikaal adviseur. Hij werkte mee aan verscheidene bekende films, zoals The Kingdom of Heaven, Pirates of the Caribian, Shrek, The Da Vinci Code. Zijn website vertelt je alles: http://www.robertking.eu/Home/page/20/index.htm.

    Dat laatste is niet helemaal juist, zijn website vertelt je niet alles.

    Ik probeer meestal ruimdenkend te zijn en wat volwassenen samen onder de lakens of desnoods in hun achtertuin doen, dat is het verste van mijn zorgen. Ik begrijp dan ook de smeuïge nieuwsgierigheid niet van de lezers van de boulevardbladen voor het seksuele leven van artiesten, prominenten en mediafiguren. Maar er zijn grenzen.

    Robert King werd in 2007 veroordeeld tot vier jaar cel voor veertien gevallen van seksueel misbruik van mannelijke minderjarigen, in de periode 1982 tot 1995. Tijdens het proces ontkende hij de feiten. De rechter verbood hem niet om nog met jongeren om te gaan, zoals gebruikelijk in dergelijke gevallen, omdat hij nadien een normaal leven is gaan leiden, getrouwd is en kinderen heeft. Hij kwam vrij in 2009.

    Ten tijde van het proces en tijdens zijn gevangenisstraf verwijderde Hyperion alle verwijzingen naar zijn persoon en werk. The King’s Consort ging verder onder de leiding van een van de assistenten van King. Hij werd overal vervangen als dirigent. Maar als je vandaag gaat kijken op de website van Hyperion of van The King’s Consort, dan is alles back to normal, met een uitgebreide biografie, foto’s en al. Ook de website van King zelf vermeldt met geen woord de veroordeling of de afwezigheid tijdens zijn verblijf in de gevangenis.

    Toen ik enige tijd geleden heel toevallig dit ‘nieuws’ vernam, via een zeer kort berichtje in kleine letters in het muziektijdschrift Luister, heb ik daarover vaak nagedacht. De beste manier om tot enig besluit te komen, is erover praten of erover schrijven. Dat dwingt je om een stelling in te nemen, een standpunt te bepalen.

    Wat moeten we over dit verhaal denken? Wat mij vooral gestoord heeft, is enerzijds de vrij lange periode, meer dan tien jaar, waarin de feiten zich hebben voorgedaan. Er waren vijf slachtoffers in het proces betrokken, met leeftijden van 12 tot 16 jaar toen ze misbruikt waren. De jongste heeft dat meer dan drie jaar ondergaan. Een tweede element dat me opviel was de houding van King tijdens het proces: hij minimaliseerde en ontkende de feiten, gaf op geen enkel ogenblik toe dat hij iets verkeerds had gedaan. Hij was het slachtoffer van idioten, kwaadwillige leugenaars en gekken.

    Ik heb er geen weet van, natuurlijk, maar ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er naast de mensen die zich hebben bekend gemaakt, nog wel anderen zullen geweest zijn. Het kan ook niet anders dan dat velen in de omgeving van King op de hoogte waren van de feiten. En toch heeft niemand het aangedurfd of nodig gevonden om te spreken. Toen een van de slachtoffers, na jaren therapie nog steeds niet hersteld van de aanrandingen, zich tot King zelf richtte in een brief, kreeg hij daarop een heftige negatieve en verontwaardigde reactie. Pas daarna heeft hij klacht neergelegd, daarin later bijgetreden door vier andere slachtoffers.

    King heeft zijn straf gekregen en ze ook uitgezeten, gedeeltelijk, zoals iedereen die zich goed gedraagt. Hij kan nu verder met zijn leven. Hij heeft zich wel moeten laten registreren als seksueel delinquent.

    Als ik zie hoe bijna alle sporen van zijn wangedrag verdwenen zijn en hoe snel hij weer overal kan optreden, dan is er toch iets dat wringt bij mij. Het lijkt wel of hij gelijk krijgt, alsof de aanklachten vals waren, alsof het een moeilijke periode was in zijn leven en hij zich nu weer helemaal aan zijn kunst kan wijden, de grote dirigent, de beroemde leider van zijn ensemble, de gevierde kunstenaar. Nog even en niemand herinnert zich nog dat er ooit iets geweest is. Straks horen we hem weer op de radio en in de concertzalen. Niets aan de hand, toch?

    Indien hij had bekend en zijn spijt had uitgedrukt, dan zou ik daar wellicht kunnen mee leven. Zoals het nu gegaan is, kan ik nog moeilijk enige sympathie opbrengen voor deze man en dat beïnvloedt ook mijn oordeel over de persoon van de kunstenaar. Hij mag nog zo beroemd zijn als hij wil en een belangrijke figuur, voor mij heeft hij afgedaan, ik zal zijn werk zoveel als mogelijk vermijden. Ik kan niet naar muziekuitvoeringen onder zijn naam luisteren zonder te denken aan zijn slachtoffers en dat maakt het muzikaal genieten voor mij totaal onmogelijk.



    Categorie:muziek
    Tags:maatschappij
    22-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.alleen op de wereld?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Zoals veel andere websurfers heb ik ook permanent enkele nieuwspagina’s open staan. Bij mij is dat enerzijds de VRT nieuwssite www.deredactie.be, anderzijds de vernieuwde beginpagina van Seniorennet www.seniorennet.be. Beide hebben verwijzingen of links naar de nieuwssites van de kranten. In de loop van de dag krijg je zo allerlei berichten te zien. Daarnaast staat de radio de hele dag op, meestal Klara, tenzij ze weer eens aan het kletsen gaan, dan schakel ik over naar Musiq3, de Franstalige klassieke zender. Ook op de radio krijg je op het uur nieuws, zelfs vrij uitgebreid om 13 uur. Wij kijken ook steevast naar het journaal op Een (VRT).

    Dat alles samen, met de voortdurende herhalingen, geeft mij een indigestie, een overdaad aan ‘nieuws’. Bovendien is het grootste gedeelte van die informatie voor mij totaal onbelangrijk.

    Ik volg de sportgebeurtenissen niet en kijk slechts heel uitzonderlijk naar een sportreportage. Dat is al een groot gedeelte van het ‘nieuws’ dat aan mij voorbijgaat, of dat me irriteert omdat er zoveel aandacht aan geschonken wordt.

    Ik wens ook niet geïnformeerd te worden over allerlei misdaden. Vroeger was er een afspraak tussen de geschreven pers en de andere media dat moord, diefstal, verkrachting etc. enkel in de geschreven pers verscheen. Dat kwam mij goed uit, want ik heb de kranten nooit gelezen en evenmin weekbladen. Die tijd is helaas lang voorbij: ook de staatszender, de VRT, brengt nu al het sensationele nieuws, met de dagelijkse bloederige en hartverscheurende emotionele beelden. En ook de nieuwssites haasten zich om het ons voor te schotelen.

    Ik heb daarnet nog eens gekeken wat de VRT allemaal op de site zet en ik werd er een beetje triest bij. Het is voor de volle 100% slecht nieuws, er is geen enkele verademing, op de geboorte van een kindje bij een mij onbekende bekende Vlaamse mediafiguur na. Ik krijg er zowaar een afkeer van en overweeg drastische maatregelen: ik kijk niet meer naar het nieuws!

    Dat is niet gemakkelijk. Ik ben niet alleen in huis, Lut heeft een gezonde, normale belangstelling voor het nieuws, maar ze wordt er niet zo door gekweld als ik. Het werkt minder op haar zenuwen, ze kan er beter tegen, ook als ze het even banaal of agressief of sensationeel vindt als ik. Ik kan moeilijk telkens in de kelder kruipen of oordopjes gebruiken telkens er een nieuwsbericht is. Wat ik wel kan doen is niet meer kijken naar de nieuwsberichten op internet. Ik heb die vensters meteen gesloten.

    Er is echter een dieperliggend probleem.

    Zoals ik hier al schreef: no man is an island. Klik hier voor de volledige tekst: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=544212.

    Ik ben niet alleen op de wereld. Ik ben in mijn bestaan totaal afhankelijk van de wereld waarin ik leef. Er is niets, niets dat ik kan doen zonder anderen, of zonder de dingen om mij heen. Op mijn eentje, naakt, te midden van het niets, bijvoorbeeld op zee of in een woestijn, zijn mijn overlevingskansen zelfs op korte termijn absoluut minimaal. Ik heb om te beginnen de zuurstof nodig die de lucht bevat. In de ruimte overleef ik geen seconde zonder ruimtepak.

    Als ik bekijk hoe ik vandaag leef, dan moet ik toegeven dat er van dat alles niets zou overblijven als ik helemaal allen was of als ik me volledig zou afsluiten van de rest van de wereld.

    Wij zeggen het wel gemakkelijk: een mens is niet gemaakt om alleen te blijven, maar we beseffen te weinig hoe verregaand dat waar is. Ook zeer vereenzaamde ouderen zijn nog altijd aangewezen op hun omgeving om te overleven, op een maatschappij die hen essentiële zorgen verleent.

    We zijn allemaal grote individualisten, om niet te zeggen egoïsten, we denken altijd in de eerste plaats aan onszelf, ook als we met anderen omgaan. ‘Denken’ is een eenzame bezigheid, dat doen we alleen, je kan niet met tweeën denken. Eten, drinken: je voedt jezelf, het ergste dat ons kan overkomen is dat iemand anders ons moet voeden. Ons ego, ons zelfbewustzijn, dat is wie we zijn, de aller-persoonlijkste ervaring.

    Het is daar dat het schoentje wringt. Elke mens is een individu, maar een individu kan alleen maar bestaan in de wereld en in een samenleving.

    In een samenleving is het altijd een kwestie van geven en nemen. Er is geen plaats voor parasieten, dat is een van de meest gevoelige antennes die we hebben: het identificeren van valsspelers, op welk niveau van de samenleving dan ook, van mensen die wel van de voordelen van de samenleving genieten, maar er zelf niet toe bijdragen, die zichzelf verrijken ten koste van anderen, die zich onttrekken aan hun maatschappelijke verplichtingen. Dat wekt onze verontwaardiging en terecht, maar dat betekent ook dat we ons zelf daaraan niet mogen schuldig maken, dat gaat niet op.

    Enerzijds is er dus mijn afkeer van vele aspecten van onze maatschappij, lokaal, regionaal, nationaal, Europees en mondiaal. Anderzijds moet ik erkennen dat mijn leven zich nu eenmaal afspeelt in deze wereld, hier en nu, dat ik mij er niet kan aan onttrekken.

    Zeker, ik kan, net zoals iedereen, selectief te werk gaan. Niemand die me verplicht om naar het voetbal te kijken of de Olympische spelen, de soaps en de talkshows, de krant te lezen of tijdschriften, gebak te kopen, vlees te eten, te roken of te drinken, reizen te maken, deel te nemen aan culturele activiteiten zoals film, theater, opera, tentoonstellingen etc. Ik hoef geen lid te zijn van verenigingen, ik kan mijn familiebezoeken ‘uitstellen’ en het contact met mijn buren beperken tot een vriendelijke goeiedag of een zwaai met de arm. Als ik zelf geen inspanningen doe, blijven vrienden en kennissen vanzelf wel weg.

    Ik kan overleven in de maatschappij zonder direct en persoonlijk contact met andere mensen, alleen gebruik makend van hun functie: de vuilnisman, de postbode, de man of vrouw aan de kassa in het grootwarenhuis, de bediende in de bank of het postkantoor, de controleur van de belastingen, de politieman of –vrouw enzovoort. Ik vermoed dat heel wat mensen, niet het minst senioren, zich in die situatie bevinden. Wij maken gebruik van allerlei diensten, maar op een veeleer passieve manier. Wij ondergaan de maatschappij, wij maken ze niet, of niet meer.

    Ik heb altijd een min of meer verantwoordelijke functie gehad: wat ik besliste of deed had gevolgen voor heel wat mensen. Ik bepaalde, samen met anderen, wat er zou gebeuren en hoe. Ik gaf mede vorm aan de wereld, aan het stukje waarvoor ik verantwoordelijk was. Toen ik op pensioen ging, veranderde dat helemaal. Ik ben nu nog enkel verantwoordelijk voor mezelf en samen met Lut, voor ons gezin. De kinderen zijn volwassen en staan op eigen benen. Mijn verantwoordelijkheden zijn dus beperkt, zeer beperkt. Het gevaar is zeer reëel dat de kring om mij heen steeds nauwer wordt, dat ik op een alsmaar kleiner eiland ga wonen, zoals in het kortverhaal van D.H. Lawrence, The Man Who Loved Islands, een verhaal dat niet goed afliep. Het verbaast me niet echt te vernemen dat oudere mannen een erg groot aandeel hebben in de statistieken over zelfdoding.

    Gelukkig vinden heel wat ouderen een of andere manier om aan de verveling, de frustratie, de wanhoop of de depressie te ontsnappen, precies door zich niet af te sluiten van hun omgeving, door inspanningen te doen om naar buiten te komen, ook als dat niet gemakkelijk is, als de drempel hoog is en de verleiding om in je zetel te blijven zitten erg groot.

    Voor mij is mijn Kroniek erg belangrijk, mijn blog, mijn website, waar ik terecht kan met teksten zoals deze en met nog veel andere. Het geeft me wat te doen en vooral: ik treed ermee naar buiten, er zijn andere mensen die me lezen en die daarop reageren, soms door me een mailtje te sturen, soms ook alleen maar door, al was het maar heel even, zelf na te denken over wat ik schrijf. Dat betekent heel veel voor mij. Het is mijn manier om me niet helemaal nutteloos te voelen en om de vereenzaming tegen te gaan.

    Voor jullie belangstelling ben ik dan ook zeer dankbaar.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    21-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Epitaaf voor de sela
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Kruiswoordraadsels zijn voor velen een onmisbare hulp om de ledigheid te verdrijven, de eindeloze winterse uren of de levens die noodgedwongen binnenshuis moeten doorgebracht. Het is een onschuldige verslaving, die men met speciaal daarvoor geschreven puzzelwoordenboeken beoefent. Mijn buurman heeft het tot kort voor zijn dood gedaan, toen hij al lang het spreken had moeten laten. Mijn schoonmoeder, die nooit een boek las, kon daarin haar ruige liefde voor de taal botvieren. 

    Er zijn van die kruiswoordraadselwoorden, hele korte, om de gaatjes op te vullen: aa, en ee, en oc en ai... Er zijn ook ietwat langere, elusieve, heimelijke, die je enkel daar tegenkomt: de Japanse ama, de bezige ieme

    En de sela.

    De hint is meestal: rustteken; dat zet je meteen op het verkeerde been, want dan zoek je koortsachtig naar de naam van een rustteken in de notenleer, maar dat is gewoon een rust. Door de kruisende woorden in te vullen kom je uiteindelijk bij sela, een woord dat geen bellen doet rinkelen. 

    Sela?

    Geen mens die weet wat het betekent. Het woord komt 85 keer voor in de Bijbel, het Oude Testament. Acht keer is het een eigennaam, als plaatsnaam misschien een synoniem voor Petra, de overige keren staat het er gewoon na een of ander vers: de Heer is mijn redder. Sela.

    Punt uit.

    Er zijn opinies genoeg: een rustteken bij het voorlezen, of een plaats waar de stem verheven wordt, of waar de gemeente ‘invalt’, of waar een buiging of een ander liturgisch gebaar gemaakt wordt of een muzikaal intermezzo volgt. Maar weten doen we het niet. Het moet ooit een functie gehad hebben, een betekenis, maar die is verloren gegaan in de mist der tijden.

    In niet-Bijbelse, niet-religieuze context zou het woord wellicht ook echt verdwenen zijn uit onze taal. Taalwetenschappers houden zich bezig met het napluizen in welke periode een woord actief is: wanneer verschijnt het voor het eerst, hoe vaak, wanneer begint het gebruik te verwateren en wanneer is het voor het laatst gebruikt? Zij schrijven de efemeriden van woordenvloed en sprakeloos, redeloos verstomd eb.

    Maar sela staat in de Bijbel en dus is het het eigenste woord van God, waaraan in eeuwigheid niet zal geraakt worden, ook al verstaan we het niet of niet meer. Dus blijft het er staan, als een enigmatisch rustteken, een parmantig paradigma, een stofferig stopwoord, door een plunderzieke pluizer verbannen naar het puin van de puzzelpagina.

    Voor Schriftgeleerden is het een † (waarvoor we niet eens een Nederlands woord hebben), een obelus met erectiestoornissen, een vertwijfeld onbevredigbaar onerotisch crux interpretum.

    Een onkuis woord, een kruiswoord.

    Sela staat voor ons

    lonkend te pronken

    dor symbool van  Bijbel en religie

    versleten, vergeten,

    ongrijpbaar, onbegrepen

    door trouwe traditie onterecht ongerept overgeleverd

    verbijsterend zinsberoofd geschenk uit de hemel

    rechteloos godsgericht

    puistige pad in de korf

    derelict relict

    jad van zilver en jade

    sprakeloze wijzer naar eeuwig nergens en nooit

    de vingerafdruk van een onhandige god.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    17-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.memen: Susan Blackmore's Meme Machine
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Susan Blackmore, The Meme Machine, xxi + 264 pp., with a forword by Richard Dawkins, references, index, Oxford UP, 1999 (geen Nederlandse vertaling gevonden, hoewel het boek vertaald is in 15 talen!)

    Laat je niet afschrikken door de titel: het woord ‘meme’ heeft zijn weg gevonden in het Nederlands, Van Dale omschrijft het als ‘eenheid van culturele overdracht’ en vermeldt dat het afgeleid is van mimesis. Heel nauwkeurig is dat niet, maar dat durven we zelfs niet meer hopen bij de vandaal van de Nederlandse lexicografie.

    Het was Richard Dawkins die in 1976 in de laatste hoofdstukken van The Selfish Gene het woord ‘meme’ bedacht, als een korte versie van ‘mimeme’ en naar analogie met gene, in het Nederlands gen, meervoud genen. ‘Mem’ zou dus een betere Nederlandse vertaling geweest zijn, maar dat woord bestaat al, afgeleid van Lat. mamma, borst (van een zogende vrouw).

    Wat is een meme? De uitleg van Van Dale is een letterlijke vertaling van Dawkins: a unit of cultural transmission, or a unit of imitation. Het was zijn overtuiging dat onze wereld niet alleen bestaat uit biologische genen die zich vermenigvuldigen (the selfish genes), maar ook uit andere soorten van replicators, letterlijk dingen die zich vermenigvuldigen, die replica’s maken van zichzelf. Zoals genen instructies zijn, opgeslagen in ons DNA, bijvoorbeeld om van een bevruchte eicel een voldragen foetus te maken, zo zijn er ook instructies die vastgelegd zijn in onze beschaving. Denk bijvoorbeeld aan het wiel. Het is een ‘uitvinding’ die in vele beschavingen is opgedoken, maar in andere helemaal niet of niet als een algemeen toegepast systeem. Het is mogelijk dat het op één enkele plaats is ontdekt, door één persoon. Het is ook mogelijk dat het herhaaldelijk is uitgevonden, door onafhankelijke personen of groepen. Maar het is absoluut zeker dat wie ooit een wiel voor het eerst in gebruik zag, erdoor gefascineerd was. Van een dergelijk eenvoudig ontwerp gaat een grote aantrekkingskracht uit en het laat zich ook gemakkelijk imiteren (mimesis – meme).

    Zo kan men talloze concepten bedenken die hebben bijgedragen tot onze beschaving, grote en kleine: een lepel, een dam, een dak, vuur maken…

    Een woord nog over dat imiteren, nabootsen. Het gaat niet zozeer om na-apen (een misleidend woord, want apen zijn in de realiteit niet zo heel goed in het imiteren, zoals blijkt uit laboratoriumproeven). Als we iemand iets zien doen, een voorwerp gebruiken bijvoorbeeld, zoals spitten of ploegen of zagen en schaven, dan imiteren we niet zozeer het doen, de handeling en ook niet het voorwerp zelf. Nee: we begrijpen wat die andere persoon aan het doen is, we zien niet alleen hoe hij het doet en met wat, we zien vooral wat hij doet. We imiteren wat hij doet, niet zozeer hoe hij het doet. Je kan de meeste dingen op verscheidene manieren doen; er zijn goede en slechte en wat voor de ene persoon de goede manier is, kan voor een andere totaal onmogelijk zijn. Mensen apen elkaar niet na. Ze stelen met hun ogen en leren dan zelf wat de beste manier is om iets te doen.

    Taal is daarvan een mooi voorbeeld. Kinderen leren de taal lang voor ze voor het eerst naar school gaan en ook daar is het echte taalonderwijs zeker in het begin niet de hoofdzaak. Het is verbazingwekkend wat een peuter van vijf jaar allemaal gezegd krijgt op een heel behoorlijke manier. Hoe hebben ze dat geleerd? Het kan niet anders dan imitatie zijn. We leren het van onze ouders en onze omgeving, we pikken het moeiteloos op. Het is bijvoorbeeld veel moeilijker en het duurt veel langer om een kind te leren ‘droog’ te zijn dan om het te leren praten… Maar het is geen na-apen. Een kind gaat zelf met de elementen van de taal om, op een ongelooflijk originele manier. Het weet niets van grammatica, maar het vormt zinnen, maakt meervouden, verkleinwoorden, verzint nuances en nieuwe betekenissen, vervoegt en verbuigt dat het een lieve lust is, zelfs de fouten die het maakt zijn vaak spetterend taalgebruik.

    Susan Blackmore probeert een duidelijk onderscheid te maken tussen wat zij ziet als memen en wat niet. De basisregel daarvoor is de analogie met de genen.

    Laten we nog Darwins glorieuze inzicht nog eens kort samenvatten. Evolutie is het voortplantingssysteem waarbij er toevallige genetische verschillen opduiken tussen de generaties, tussen de ‘ouders’ en de ‘kinderen’ dus. Bij seksuele voortplanting, bijvoorbeeld bij de mens, gebeurt dat bij de samenvoeging van het genetisch materiaal van de man en de vrouw in de bevruchte eicel. De minuscule verschillen die opduiken in de kinderen kunnen een voordeel zijn of een nadeel voor de overlevingskansen en dus voor het succes bij de voortplanting. In een vijandige omgeving, waarin de middelen schaars zijn en de competitie zelfs onder soortgenoten onverbiddelijk, is elke klein voordeel van levensbelang voor het individu. De overdracht en opeenstapeling van dergelijke kleine positieve genetische verschillen en het elimineren van de nadelige kan op langere termijn opmerkelijke gevolgen hebben en aanleiding geven tot het ontstaan van nieuwe soorten. Zo is het leven op aarde zoals het er nu uitziet, ontstaan uit de oersoep.

    Je hebt dus voortplanting en erfelijkheid nodig, genetische verschillen en een selectieve omgeving. Dat is het universeel Darwinisme.

    Werken memen op een identieke manier? Dat is de grote vraag. Ik heb niet het gevoel dat Darwin, Dawkins, Dennett of Blackmore daarop een afdoend en definitief antwoord hebben gegeven. Blackmore haast zich om te zeggen dat we de analogie met de genen niet te ver mogen doortrekken. Het zou inderdaad al te simplistisch zijn om het fysisch verschijnsel van de evolutie zonder meer toe te passen op alle cultuurelementen. Men moet de memen veeleer zien als een noodzakelijke aanvulling bij het fysisch, genetisch Darwinisme. Niet alles kan zomaar met Darwins biologische basisregel afdoend verklaard worden.

    Het systeem van de genetische voortplanting is duidelijk en eenvoudig, het kan wetenschappelijk aangetoond worden. De overdracht van memen gebeurt, zoals het woord zelf zegt, door mimesis, door imitatie. Dat is een veel minder eenduidig proces dan het genetische. Het kan vele vormen aannemen. De overdracht van taal is een veelzijdig, complex en diffuus proces, nauwelijks te vergelijken met de samenvoeging van het DNA van twee ouders in een bevruchte eicel. Beide zijn zeer complexe gebeurtenissen, maar het proces zelf is in het ene geval uiterst eenvoudig (er is bevruchting of er is er geen), in het andere geval van de culturele overdracht is de ‘voortplanting’, het proces van de overdracht veel moeilijker te omschrijven. Allicht is er sprake van succesvolle memen en ook van competitie, zelfs van een vorm van erfelijkheid, zowel tussen generatiegenoten als van de ene generatie naar de andere. Dat onze beschaving zo spectaculair veranderd is, vooral in de laatste eeuwen, bewijst dat er een evolutie is. Vooral de technologische vooruitgang is onmiskenbaar en te verbluffend om te negeren. Wie had enkele jaren geleden gedacht dat jij en ik ooit op deze manier met elkaar zouden communiceren?

    Het verhaal dat Blackmore ons brengt is verhelderend, omdat het ons wijst op bepaalde mechanismen die aanwezig zijn in onze beschaving. De analogie met het genetische, met het universeel Darwinisme is in vele gevallen nuttig en af en toe zelfs spectaculair. Herhaaldelijk wijst de auteur erop dat men zonder die analogie vastloopt en dat een Darwinistische benadering vaak uitkomst biedt. Een duiding van onze cultuur, onze beschaving op basis van het biologisch genetische alleen is evident onmogelijk, zeker voor de meest gevorderde toepassingen, zoals taal en technologie en wetenschap. Het is uiterst belangrijk om de culturele mechanismen te onderzoeken die aan het werk zijn bij de informatieoverdracht in onze samenleving.

    Maar ik blijf met twijfels zitten of de memen in dat uiterst ingewikkelde en veelzijdige proces de prominente of zelfs exclusieve rol spelen die Blackmore hen toedicht. Zij hebben zeker niet de aantrekkelijke eenvoud die de genen bieden. Je hebt niet het gevoel dat met de memen alles op zijn plaats valt, daarvoor zijn ze te vaag als begrip. Het is zeer de vraag of men alle culturele verschijnselen kan vatten onder het begrip ‘meme’. En als we dat doen, heeft die term dan nog enige concrete inhoud?

    Ook als wij ze erkennen als de ‘eenheid van culturele overdracht’, dan nog hebben we niet gezegd hoe die overdracht gebeurt. Imitatie, nabootsing is zeker een aspect ervan, maar is dat het enige? Er is een groot verschil tussen na-apen (van modeverschijnselen, bijvoorbeeld, ook een cultuurfenomeen) en bewust instemmend navolgen (in een godsdienst, een filosofie of een levenshouding).

    Dat is het grote onderscheid met de genen: daar is het proces van de overdracht meteen ook de essentie van de genen, genen zijn wat overgedragen wordt. Met de memen weet men niet goed waar ze beginnen en eindigen, ze kunnen zo klein zijn als een molecule en zo groot als het kapitalisme. Noch weten we hoe de overdracht precies gebeurt. Evenmin zijn we zeker dat er geen andere mechanismen aan het werk zijn, integendeel: we hebben sterk de indruk dat de memen niet de uiteindelijke verklaring zullen zijn, als die er ooit komt…

    Hoe dan ook, dit is een origineel en ook wel een belangrijk boek. Het is een interessante uitwerking van ideeën van Dawkins, Dennett en anderen en een aanvulling van elke al te eenzijdige genetische verklaring van de beschaving. Het is zeer goed geschreven, in een frisse, aantrekkelijke en rijke taal, met talloze voorbeelden, goed gestructureerd en voorbeeldig didactisch gepresenteerd. Het neemt je moeiteloos mee op een fascinerende reis met talloze boeiende ontdekkingen, onvermoede vergezichten en verhelderende verrassingen. Het doet je voortdurend nadenken. Bij elke stelling, beschrijving of interpretatie probeer je spontaan om dat toe te passen op je jezelf en je eigen ervaringen, je probeert of haar uitleg klopt, of het werkt. Dat is een bewonderenswaardige verdienste van om het even welk boek, maar zeker van een doorgedreven wetenschappelijke uiteenzetting. Het maakt het populaire wetenschap in de beste betekenis van het woord, het tegenovergestelde van vulgariserend.

    Met dit boek is het laatste woord niet gezegd, dat is duidelijk. Maar het is een uitstekend vertrekpunt voor verder denkwerk en daarvoor moeten we de auteur dankbaar zijn.

    Een waarschuwing voor wie dit boek zou kopen in de paperback uitgave van OUP (ongeveer 12 euro): de letters zijn misdadig klein, ik krijg er vreselijke koppijn van en brandende, tranende ogen, dagen lang. Dit is echt niet goed. Akkoord, goedkope uitgaven van dergelijke werken zijn noodzakelijk en dat juichen we toe. Maar zou het echt zoveel duurder zijn om de letters wat groter te maken, het boek enkele tientallen bladzijden dikker? Mijn besluit staat vast, ik lees alleen nog paperbacks als ze leesbaar zijn en anders hardcovers. Lezen moet een feest zijn, geen corvee.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    14-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.tatsam en tadbhav
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik durf er veel op verwedden dat je niet weet wat een tatsam is, of een tadbhav. Ik zal eerlijk zijn (dat ben ik overigens altijd, tenzij ik mezelf onbewust bedrieg): ik weet het ook nog maar pas.

    Het gaat zo: je bent op zoek naar iets en plots duikt er iets anders op dat je aandacht trekt, iets dat je niet kent, iets nieuws! En zoals dat wel eens meer gebeurt, ga je dan weer verder, speurend naar je oorspronkelijke prooi. Je vergeet dat fait divers weer, het is ergens opgeslagen in je brein, samen met miljoenen andere nutteloze gegevens en je denkt dat het daar te gelegener tijd moeiteloos weer kan opgehaald worden. En zoals dat wel eens meer gebeurt, ben je enkele dagen nadien iets aan het schrijven en je denkt, tiens, hier zou ik die vreemde term van enkele dagen geleden leuk te pas kunnen brengen. Maar… hoe was die ook weer?

    Het was een term uit het Sanskriet, twee lettergrepen, een ‘s’ ook. En voor je het weet ben je weer op zoek, teruggaand op je stappen van toen, al de aanknopingspunten en spontane associaties weer naar boven halend, maar nee, het wil niet komen. Ik heb uren zitten googelen en verbeten Wikipedia afgeschuimd. Noppes. Dan dacht ik: een computer houdt alles bij, er moet dus ergens een spoor zijn. Even de geschiedenis van de web browser nakijken, waar netjes de plaatsen staan die je op een bepaalde dag hebt bezocht. Bij een eerste poging vond ik het nog altijd niet, een link was gebroken en ik was al suf gezocht.

    Maar enkele uren later probeerde ik het nog eens en ja hoor, daar stonden ze te prijken in al hun esoterische pracht: tatsam en tadbhav, de verloren schapen.

    Het zijn moeilijke namen, maar het verschijnsel kennen we wel. In elke taal is er de neiging om woorden uit een andere taal over te nemen, meer bepaald geleerde of moeilijke woorden, bijvoorbeeld: emancipatie, anomie, multiculturaliteit, specifiek… Het zijn woorden waarin je niet onmiddellijk een Nederlandse stam herkent. Je kan ze enkel begrijpen als ze helemaal ingeburgerd zijn, of als je de vreemde taal kent waaruit ze overgenomen zijn. Die andere taal is meestal een overheersende taal: we gaan geen woorden lenen uit een of ander lokaal dialect op een eiland in de Stille Zuidzee. Latijn en ook Grieks hebben die rol gespeeld in vele Europese talen, vooral sinds de Renaissance, maar zelfs tot op onze dagen. Vandaag is het vooral Engels dat die rol speelt.

    Wetenschappers van alle slag hebben een sterke neiging om zich aan dat soort van nieuwlichterij te bezondigen: ze gebruiken ‘neologismen’, wat Van Dale ‘nieuwvorming’ of ‘taalnieuwigheid’ noemt. Geef toe: je zal waarschijnlijk al vaker het zogenaamd moeilijke woord ‘neologisme’ tegengekomen zijn dan het ongebruikelijke ‘nieuwvorming’ of ‘taalnieuwigheid’, al zeggen die evengoed waar het om gaat. ‘Neologisme’ is de vaste term geworden.

    Als we een woord letterlijk en onveranderd uit een vreemde taal overnemen, dan is dat een tatsam. Da capo en nog een heleboel andere Italiaanse muziektermen zijn daar goede voorbeelden van, maar ook de vele computertermen waarover ik het hier enkele dagen geleden had: download, upgrade, delete enzovoort. Tatsam is er zelf ook een, natuurlijk.

    Tatsam, of tatsama betekent letterlijk, in het Hindi, ‘hetzelfde als dat’ en is een afkorting van ‘hetzelfde als in het Sanskriet’, dus een letterlijke, onveranderde overname. Tadbhav of tadbhava betekent letterlijk ‘afkomstig uit dat’, dus uit het Sanskriet. Bij een tadbhav hebben we het overgenomen woord aangepast aan onze eigen taal: sigaar, dineren, fabriek, krant… Wij noemen dat bastaardwoorden en ze zijn legio (uit het Latijn, oorspronkelijk een legioen, maar nu ‘een groot aantal, talrijk, ontelbaar’), ook in het Nederlands: Van Dale’s Groot Leenwoordenboek telt 28.000 lemmata (van het Grieks via het Latijn, ‘trefwoord’), ontleend uit 28 talen.

    Tatsam en tadbhav zijn allebei barbarismen, leenvertalingen en taalpuristen proberen die te vermijden. Ze verkiezen ontvoogding boven emancipatie, wetteloosheid boven anomie enzovoort, maar ze vechten meestal tegen de bierkaai.

    Even een terzijde daarbij als afsluiter: een bierkaai is precies dat, een kade waar het bier gelost wordt, meer bepaald die in Amsterdam. De mensen die daar woonden en rondhingen, stonden bekend als onverbeterlijke vechtersbazen, allicht mede onder de invloed van de drank. Vechten tegen de Bierkaai, of die van de Bierkaai, was een hopeloze zaak, een strijd die je onmogelijk kon winnen en zo is het spreekwoord ontstaan. Van Dale weet etymologisch weer van niets.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    13-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.eponiem
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wat een synoniem is, dat weet iedereen wel: een ander woord voor het zelfde, zoals ‘gesloten’ en ‘dicht’. Sommige woordenboeken, bijvoorbeeld de altijd nuttige Engelse Webster’s Collegiate Dictionary, maar niet Van Dale, vermelden synoniemen bij een aantal trefwoorden (ook wel lemmata genoemd). En af en toe worden zelfs antoniemen vermeld: woorden die het tegenovergestelde betekenen. Handig en verhelderend.

    Maar wat is een homoniem? Van Dale vermeldt die in de elektronische versie onder de rubriek ‘dubbelgangers’: het zijn woorden die eender klinken, die op dezelfde wijze uitgesproken worden, maar die een andere betekenis hebben, zoals meid, mijt en mijdt. Let wel: homoniemen kunnen een andere spelling hebben zoals in ons voorbeeld, maar dat hoeft niet: het woord 'aanleg' heeft een tiental verschillende betekenissen in Van Dale en dat zijn dus volgens de definitie allemaal homoniemen: zelfde klank, andere betekenis. Maar meestal zal men dat geen 'echte' homoniemen noemen.

    Homoniemen zijn handig voor dichters die rijmen zoeken, maar daarvoor is een retrograde woordenboek beter, dat rangschikt de woorden achterstevoren gespeld, zodat woorden die met dezelfde letters eindigen komen samen te staan. Er bestaan ook echte rijmwoordenboeken, waarin de woorden die op dezelfde klank eindigen samen staan. Een singer-songwriter zoals Jacques Brel had er steeds eentje op zak, en dat hoor je ook in zijn teksten, die tal van verrassende rijmen tellen.

    We kennen dus nu al syn-, ant- en hom-oniemen en hun betekenis leiden we af uit syn: samen; anti: tegenovergesteld; homo: hetzelfde.

    En wat is dan dat –oniem?

    Syn, anti en homoios zijn Griekse woorden. Ook –oniem komt van het Grieks, namelijk ‘naam’: onoma, het lijkt er ook wat op, niet? Andere vormen zijn: onyma, oenoma, oonoma. In het klassieke Grieks krijg je zo: syn-oonymos, homoonymos. Antoonymeoo betekent: een andere naam geven. Antoonymia komt dan weer van anta (vóór), niet van anti (tegen) en betekent dus gewoon iemands voornaam.

    Er zijn nog andere samenstellingen met –niem. Eentje wil ik hier speciaal vermelden, omdat het vrij recentelijk is opgedoken in het Nederlands, volgens Van Dale pas in 1981! Het gaat om eponiem.

    Ook in andere talen zoals het Frans en het Engels is het een recente verschijning: 1755 en 1846 respectievelijk. Nochtans is het Griekse epoonymos van in de Oudheid bekend. De samenstelling is eenvoudig: epi (bij) + onyma, dus bij-naam; iets krijgt een naam van iets of iemand anders.

    Een interessante toepassing was de benaming die men gaf aan het lopend jaar. Voor ons is het nu vanzelfsprekend dat wij de jaren noemen met hun rangnummer: 2010, maar vroeger was dat niet zo en ook wij doen dat nog maar sinds de middeleeuwen. 

    In het oude Griekenland en meer bepaald in Athene bijvoorbeeld telde men de jaren niet vanaf een bepaalde gebeurtenis, zoals wij vanaf de (vermeende) geboorte van Christus, maar men verwees naar bepaalde specifieke kenmerken van dat jaar, bijvoorbeeld de namen van wie toen de archonten waren, de hoogste ambtenaren zeg maar, die wisselden namelijk jaarlijks. In Rome had men wel een telling aUc, ab Urbe condita, vanaf de stichting van Rome, maar gemakshalve noemde men het jaar meestal naar de voor dat jaar verkozen consuls, zoals in Griekenland de archonten. Later, toen er keizers waren, zei men: in het derde jaar van het keizerrijk van Augustus. Het kerstverhaal begint traditioneel met: “In die dagen verscheen een besluit van keizer Augustus om een volkstelling te houden over heel de wereld. Dit gebeurde eer Quirinus landvoogd van Syrië was.” Zo ging dat toen. Vandaar dat we niet weten in welk jaar Christus geboren is. Lees daarover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=360

    Als een jaar genoemd was naar twee consuls, zeg maar Caius en Marius, dus ‘het jaar van de consuls Caius en Marius’, dan wist iedereen ook in de eerstvolgende jaren welk jaar bedoeld was. Caius en Marius waren dus de eponieme consuls: zij hadden de bij-naam gegeven aan het jaar.

    Dat doet me terugdenken aan een paradigma, een voorbeeld uit de spraakkunst van Pater Geerebaert S.J. : Romae consules, Athenis archontes, Carthagine reges quotannis creabuntur. Ongelooflijk hoe zoiets na vijftig jaar nog steeds in een mens zijn geheugen gegrift is... 

    Vandaag is een eponiem een naam die aan iets gegeven is op basis van iets of iemand anders. Een voorbeeld maakt het meteen duidelijk.

    Wij weten allemaal helaas maar al te goed wat een kalasjnikov is, of een colt, of een winchester, of een uzi, of zelfs een mauser, een luger, een walther, een derringer of een browning: het zijn allemaal (hand)vuurwapens, en ze zijn genoemd naar hun uitvinders. Dat zijn dus allemaal eponiemen.

    We kennen er nog wel meer: masochisme (von Sacher-Masoch), sadisme (marquis de Sade), clementines (père Clément), praline (Praslin), nicotine (Nicot), braille, dahlia, freesia, fuchsia, forsythia, hortensia, decibel (Bell), diesel, guillotine, dolby, hertz, lynchen, macadam, mach, molotovcocktail, morse, Parkinson, pasteuriseren, röntgen, salmonella (Dr. Salmon), sandwich, saxofoon, volt, watt om maar enkele bekende te noemen.

    Eentje als uitsmijter: een vespasienne is een ander woord, eigenlijk een eufemisme voor pissijn of urinoir. De naamgever is de eponieme Romeinse keizer Vespasianus, die regeerde van 69 tot 79. Openbare toiletten bestonden al in Rome en Vespasianus hief een belasting, niet op het plassen in die urinoirs, zoals wel eens gedacht en geschreven wordt, want dat zou niet praktisch zijn, maar op leerlooiers die de urine kwamen ophalen om er de dierenhuiden soepel mee te maken. De zoon van de keizer vond dit een keizer onwaardig. Zijn vader liet hem ruiken aan een gouden muntstuk. Zoon Titus keek hem verbaasd aan: non olet!? Ik ruik niets… Waarop Vespasianus: en toch is het gemaakt van zeik! Geld stinkt niet, zeggen we nu nog.

    Terloops wil ik u nog meegeven dat een leerlooier ook wel een huidevetter genoemd wordt. Non olet, hoop ik.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    09-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.smogalarm en de gefacelifte filmster
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vandaag is er in Vlaanderen weer smogalarm. Er zitten te veel fijne stofdeeltjes in de lucht en dat is ongezond. Weten we nog waar het woord ‘smog’ vandaan komt?

    Het begon allemaal in Londen aan het begin van de twintigste eeuw. De combinatie van de vaak voorkomende mist met de rook door de verbranding van kolen in de huizen, bedrijven en door de industrie, zorgde voor die karakteristieke Londense ‘fog’, die men in het Nederlands ook wel eens ‘erwtensoep’ noemde. Het was een dokter, Antoine Des Voeux, die daarover een paper schreef in 1905, Fog and Smoke. De naam voor de combinatie van de twee verschijnselen is dus geboren uit de combinatie van de twee woorden: smoke en fog, smog. We staan er niet bij stil, maar zo is het wel.

    Wij passen onze taal aan om de dingen een precieze naam te geven. Het is niet zomaar mist, er zit rook bij. In Londen was het een typisch lokaal verschijnsel en dus sprak men van een Londense mist, ook wanneer die ver daarvandaan voorkwam. Toen men in Londen het woord smog had ontdekt of gemaakt, kon dat woord de wereld veroveren samen met het onzalige verschijnsel zelf. Wij zijn een beetje lui: we lenen gewoon het Engelse woord en maken er een Nederlands van. Je hoeft smog niet tussen aanhalingstekens te zetten of cursief te schrijven, het is een aanvaard Nederlands woord.

    We hadden zelf ook een combinatie kunnen bedenken: rook en mist, dus waarom niet rist, of mook? Rist bestaat al, dat is een reeks, een groep, een hoeveelheid gelijke dingen. Mook dan? Maar nee, we zijn gewoon lui en halen het Engelse smog binnen. Het heeft zelfs een Nederlandse bijklank, in ons dialect is smoor zowel rook als mist. Die alliteratie heeft de aanvaarding van smog wellicht nog vergemakkelijkt.

    De woorden die we de laatste decennia uit het Engels overgenomen hebben zijn niet te tellen. Vooral de media (dat is er ook een) doen dat en de reclame nog meer. Engels is ‘in’, het is ‘hip’, het is ‘up to date’. Luister maar eens naar de nieuwsitems (daar gaan we) of een talkshow (juist), let eens op bij de reclamespotjes (ook een bastaardje), dan merk je wel hoe argeloos wij bij de buren gaan lenen. Andere talen, zoals het Duits en het Frans, doen pogingen om zich daartegen te verzetten en eigen woorden te verzinnen. In het Frans spreekt men niet van software maar van logiciel, in het Duits wel. 

    Het is vooral in het computerlandschap dat talloze Engelse leenwoorden opduiken en die zijn nu zo ingeburgerd dat we ze zelfs gaan vervoegen als Nederlandse werkwoorden: updaten, ik update, jij updatet, ik updatete, ik heb geüpdatet, vreselijk toch? Downloaden: ik download, jij downloadt, ik downloadde, ik heb gedownload. Afschuwelijk. Maar we zeggen het wel alle dagen. Het is nu te laat om nog eigen termen te verzinnen, we zullen moeten leren ermee te leven. De basisregel voor de vervoeging van werkwoorden ontleend aan het Engels is vrij eenvoudig: je neemt de stam (download, upgrade, fax, mail, facelift, barbecue, bingo, save, delete, golf, brief, lease, scrabble enzovoort) en je doet ermee wat je ook in het Nederlands zou doen:

    ik loop, dus ik fax, delete enzovoort;

    ik ontmoette, dus ik faxte, deletete enzovoort. Let wel: we zeggen ‘ik dieliet’ in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd zeggen we dus ‘ik dieliete’, maar we schrijven ‘ik deletete’;

    ik heb gevoed, dus ik heb gedownload enzovoort;

    gemeld, dus geüpgraded enzovoort, maar zeg: ‘geupgreed’.

    De gefacelifte filmster mailde en forwardde mij een gefaxte en geprinte tekst, die ze eerst gesaved had, bang als ze was om hem te deleten op haar geüpgradede geleasede of geleasete computer, waarin ze me briefte of briefde over het feit dat ze vroeger wel had gebaseballd, maar niet gevolleybald, gegolfd of gegolft, gescrabbeld, gebingood of gebarbecued. Ze heeft wel al veel gegoogeld. Gelukkig was haar tekst niet gescrambeld of geëncrypt, anders had ik hem moeten reshuffelen, dat zou echt a pain in the ass geweest zijn, dat vertaal je zelf maar.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    08-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.No Country for Old Men, Cormac McCarthy
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het was heel lang geleden dat ik nog een roman had gelezen uit de Engelstalige bestsellerslijsten. Hoe kan het ook anders? Er ligt zoveel interessants te wachten op mijn leestafel en er komen bijna elke week nieuwe dingen bij. Ik heb voor mezelf ook een lijstje gemaakt van klassiekers uit de wereldliteratuur die ik absoluut nog wil lezen voor ik doodga en dat is ook al la mer à boire.

    Onlangs sprak mijn jongste zoon me aan over de verfilming van het jongste boek van Cormac McCarthy (1933-), The Road. Ik heb vroeger zijn trilogie gelezen: All the Pretty Horses (1992), The Crossing (1994), Cities of the Plain (1998), met gemengde gevoelens. Zijn twee recente werken, No Country for Old Men (2005) en The Road (2006) had ik in huis, maar nog niet gelezen. Het eerste, No Country for Old Men is verfilmd in een regie van de gebroeders Coen in 2007 en kreeg een Academy Award; in de hoofdrollen Tommy Lee Jones, Josh Brolin, Javier Bardem. Zijn meest recente roman, The Road, is eveneens verfilmd, met Viggo Mortensen, Charlize Theron en Robert Duvall. Hij kwam in het najaar van 2009 uit en kreeg uiteenlopende kritieken.

    Dat was de aanleiding om toch maar aan No Country for Old Men te beginnen. Ik ben ook snipverkouden en wat grieperig en dat noodt niet echt tot zware lectuur.

    Het is een teleurstelling geworden.

    Vooreerst kan ik moeilijk overweg met zoveel bruut en willekeurig geweld. In dit boek vallen tientallen slachtoffers, de meeste in koelen bloede afgemaakt. Misschien wil de auteur door die overdosis aan geweld ons wakker schudden, maar dat heeft althans bij mij het omgekeerd effect gehad. Er is al genoeg geweld in onze wereld, het is helemaal niet nodig daarop nog de aandacht te vestigen.

    Bovendien ben ik het oneens met de voorstelling van zaken die de auteur geeft. Een van de hoofdfiguren, de koele maar gewelddadige moordenaar, is een soort Superman, maar dan van het Kwaad, Satan als robot. Hij staat in schril contrast met de rest van de menselijke soort, die wel emoties kennen en scrupules en morele beginselen. De auteur schetst een wereld waarin de zware misdaad een ‘normale’ vorm van economische activiteit is geworden, een aanvaarde manier van (snel en veel) geld verdienen. De misdadigers hebben geen enkel moreel besef, een mensenleven is van geen tel, moord is gewoon ‘opruimen’, zonder verpinken.

    Men maakt in de Verenigde Staten natuurlijk wat mee aan misdadige activiteiten, vooral rond de drughandel. Men zou de indruk kunnen krijgen dat de mensen die daarmee bezig zijn allemaal totaal gewetenloze moordmachines zijn. En toch heb ik daar mijn twijfels over. Ik kan niet geloven dat die mensen, want dat zijn het toch, niet weten dat ze een misdaad begaan als ze iemand vermoorden en dat hen dat totaal onverschillig laat, zoals de auteur het voorstelt.

    Neem nu de misdadigers die enige tijd geleden een vrouwelijke politieagent doodschoten en een andere zwaar verwondden toen ze betrapt werden bij een homejacking. Dat is een zeer zware misdaad en het lijkt wel of die criminelen nietsontziend te werk gingen, dat het geweld dat ze gebruikten niet in proportie stond met de diefstal van een auto. Maar ik weiger zelfs in dat extreem geval te geloven dat wij te maken hebben met een nieuwe vorm van misdaad, waarbij mensen zonder enige scrupule, zonder ernstige redenen en zonder emoties andere mensen afmaken.

    Ik kan dat alleen aannemen in het geval van psychopaten en andere geesteszieken, die door die stoornis niet in staat zijn tot normale menselijke gevoelens. Zeker, dergelijke misdaden gebeuren ook door koele, berekenende misdadigers, maar ik kan niet aannemen dat die zo moreel afgestompt zijn dat zij niet meer beseffen waarmee ze bezig zijn. Ik maak bezwaar tegen het beeld van de superintellectuele misdadiger die ook nog kunstkenner is en een gewiekst zaakvoerder. Het lijkt me onmogelijk dat iemand echt intelligent, een echte intellectueel is en tevens een moordmachine. Het is een contradictio in terminis, want wie zich echt een homo sapiens wil noemen, is niet in staat tot overdadig geweld als zakelijk middel om rijkdom te verwerven.

    Dat is wat me vooral heeft gestoord in dit boek. Naast de overdosis aan moorden zijn er nog andere verhaallijnen, maar die verdwijnen naar de achtergrond bij al het geweld. Wat de auteur via zijn personages vertelt over drugs, Vietnam en de andere Amerikaanse agressies, over ordehandhaving in het landelijke Amerika, over ouderdom en desillusie, over jong zijn en idealen, over verraad en trouw: het zijn niet meer dan clichés die er op geen enkel moment in slagen om een gore misdaadthriller tot literatuur te verheffen. Dat de film een Academy Award gekregen heeft, zal wel alles te maken hebben met onze fascinatie voor surrealistisch geweld in de film, waar moord meer een soort ritueel is geworden, een macaber ballet, waarmee we ons willen harnassen tegen het reële, normale, meestal passionele geweld dat blijkbaar onvermijdelijk is onder mensen, zoals de geschiedenis ons leert.

    Ik twijfel er sterk aan of boeken en films als deze ons in de goede richting doen evolueren. Zij lijken me veeleer bij te dragen tot de banalisering van het kwaad en het geweld en dat is wat we vooral moeten vermijden.



    Categorie:ex libris
    Tags:ex libris
    07-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de kerk en de fiscus
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het doet me altijd plezier als er iemand reageert op wat ik hier schrijf, ook als men het niet met me eens is. Ik kreeg een reactie op mijn uitleg over de Kirchensteuer in Duitsland, een belasting die gelovigen betalen en die aan de kerken als subsidie wordt gegeven. Die belastingen zijn fiscaal aftrekbaar, om het aantrekkelijk te maken. Ik schreef dat je als gelovige belastingsbetaler daaraan een voordeel hebt, en precies die zinsnede zette mijn correspondente aan het schrijven. Hoe kan je er voordeel bij hebben om geld af te staan?

    Dat is een zeer terechte opmerking, natuurlijk. Ook in België hebben wij een dergelijk systeem. Al wat je stort voor erkende goede doelen, maar bijvoorbeeld ook aan universiteiten, mag je fiscaal aftrekken. Denk aan 11.11.11: als je dertig euro stort, word je op dat kleine deel van je inkomen niet belast; met een aanslagvoet van ongeveer 50 % betekent dat een belastingsvermindering van 15 euro. Je stort dus 30 euro, maar je krijgt er 15 terug na berekening van je belastingen. Je hebt daarbij geen netto persoonlijk voordeel, dat is duidelijk: je bent nog altijd 15 euro kwijt. Dat heeft mijn correspondente goed gezien.

    Toch wil ik bij dat systeem enkele kanttekeningen maken.

    Als je, om bij ons voorbeeld te blijven, 30 euro schenkt en er 15 recupereert via belastingsvermindering, dan wil dat zeggen dat de staat in feite die 15 euro moet derven. Voor 2008 was dat in Duitsland voor de kerkbelasting een bedrag van meer dan drie miljard euro. Als dat systeem van fiscale vrijstelling voor schenkingen aan kerken niet zou bestaan, zou de Duitse staat dus drie miljard euro meer inkomsten hebben. Anders gezegd: men zou drie miljard minder belastingen moeten heffen. In beide perspectieven zijn de niet gelovigen de dupe: zij betalen mee voor de drie miljard die de staat aan de kerken geeft.

    Maar er is een tweede kwestie. Gelovigen die kerkbelasting betalen, krijgen de helft van hun schenking terug als belastingsvoordeel. Dat is een zeer goedkope manier om een kerk te ondersteunen: in feite betaalt de staat, dat wil zeggen alle burgers, ook de niet-gelovigen voor elke euro die men schenkt, nog een extra euro aan de kerk. Wij mogen geredelijk aannemen dat een gelovige een voordeel heeft aan zijn kerk, materieel of spiritueel. Dan mag je stellen dat die gelovigen een goede zaak doen: zij krijgen hun kerk aan halve prijs.

    Het voordeel dat gelovigen doen aan hun kerk is niet louter spiritueel. Als zij naar de misviering gaan, dan is dat in goed onderhouden en verwarmde gebouwen, met priesters die een zeer behoorlijk inkomen hebben. Als zij deelnemen aan de activiteiten van de vele kerkelijke organisaties, bijvoorbeeld pelgrimstochten en bedevaarten, dan is dat ook aan voordeelprijzen, want die organisaties werken met kerkelijk belastingsgeld. Als iemand zitting heeft als bestuurslid in een kerkelijke organisatie en daarvoor zitpenningen krijgt, dan is dat met hetzelfde belastingsgeld. Het is niet vergezocht om te stellen dat precies de meest milde schenkers ook het meest indirect voordeel halen uit hun steun. Wie een forse schenking doet, mag verwachten dat hij of zij in aanmerking komt voor een positie aan de top van de kerkelijke organisatie die hij of zij steunt. Denk ook aan al de bezoldigde postjes die moeten verdeeld worden: de kerk is een enorme organisatie in Duitsland, negen miljard euro is geen peulschil.

    Je merkt het indirect voordeel het best als je vergelijkt met een organisatie die niet kan rekenen op het fiscaal voordeel. Neem bijvoorbeeld een club van liefhebbers van modeltreinen. Die moeten het doen met de bijdragen van de leden, die daarvoor geen belastingsvermindering krijgen. Wie dertig euro geeft, is ook dertig euro kwijt. Wie dertig euro aan de kerk geeft, is maar vijftien euro kwijt en de kerk heeft toch dertig euro. Het is dus duidelijk dat de gelovigen er voordeel bij hebben om geld te geven aan hun kerk; elke euro brengt daar een extra euro op. En zeggen dat een gelovige geen voordeel heeft aan zijn kerk, dat gaat niet op. Overtuigde gelovigen willen niets liever dan dat hun kerk het goed doet en dat is ook hun goed recht, maar waarom mogen anderen niet van dezelfde voordelen genieten? En waarom moet de gemeenschap opdraaien voor het fiscale nadeel dat de staat lijdt?

    Je hoort in deze context vaak ook het argument dat de staat de kerken hun bezittingen heeft afgenomen bij de Franse revolutie. Dat de staat nu de wedden betaalt van de parochiepriesters en instaat voor de kerken en de pastorieën is dan maar een kleine compensatie voor die diefstal. Ook daarbij kan men bedenkingen maken. Er zijn nu tweehonderd jaar voorbijgegaan sinds de Franse revolutie. Zolang al betalen we de wedden van de priesters en bouwen we kerken en andere kerkelijke gebouwen. Dat zijn enorme sommen. Ik denk niet dat het voor de kerk een slechte overeenkomst is, ik heb in alle geval de kerk nog niet horen klagen of voorstellen formuleren om dat systeem te veranderen. Bovendien mag men zich afvragen waarom de Franse revolutionairen die bezittingen geconfisqueerd hebben: omdat zij aanvoelden dat die bezittingen van de kerk, zoals die van de adel, onrechtmatig verworven waren op de rug van de arme man en vrouw. Zij meenden slechts terug te nemen wat hen was ontvreemd door de kerk. Met de restauratie na Napoleons nederlaag heeft de kerk overigens een zeer groot deel van haar bezittingen teruggekregen van gelovigen die ze hadden gekocht van de staat.

    Ik herhaal mijn pleidooi voor een totale scheiding van kerk en staat en een volledig neutrale houding van de staat tegenover de kerk. Als de kerk erin slaagt om veel gelovigen rond zich te verzamelen en van hen op legale wijze middelen ontvangt voor haar werking, dan kan niemand daartegen een bezwaar hebben. Maar het spel moet wel eerlijk gespeeld worden. Belastingsvoordelen en subsidies gebaseerd op feiten die honderden jaren geleden gebeurd zijn, dat is niet meer van deze tijd.

    Het zou voor de kerken trouwens veel beter zijn, indien zij zich zouden bevrijden van alle wereldlijke bezittingen en machtsambities. Gisteren stelde ik dat een kerk zonder rijkdom niet kan overleven. Ik bedoelde daarmee de kerken zoals wij ze kennen. Maar er zijn vandaag hier en daar ook kleine religieuze gemeenschappen die het helemaal zonder middelen doen, zonder kerken of kapellen, zonder organisaties en zuilen, zonder subsidies. Zij zijn teruggegaan naar de bron, naar de eerste christengemeenschappen. Zij hebben niets anders nodig om te overleven dan hun geloof en hun liefde voor elkaar. Voor die idealisten heb ik een diep respect, meer nog, ik bewonder hen zeer. Indien ik jonger was, was ik misschien wel een van hen.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    06-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het geld van de kerk
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Terwijl ik toch bezig was, heb ik meteen ook een tweede boekje besteld via het interbibliothecair leenverkeer van onze openbare bibliotheek:

    Harm Visser, Leven zonder God. Elf interviews over ongeloof, 192 blz., uitg. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 2003 € 15,50

    De elf geïnterviewden zijn Nederlandse schrijvers, kunstenaars en wetenschappers en mij totaal onbekend, op Herman Philipse na, van wie ik het Atheïstisch manifest hier besprak. Het literaire genre van het neergeschreven interview ligt me niet, moet ik toegeven. Van een boek verwacht ik dat het met overleg geschreven is en goed gestructureerd. Met interviews is dat zelden het geval. Als je bovendien aan elf atheïsten ongeveer dezelfde vragen stelt, is de kans op herhaling en overlapping vrij groot. Voor mij hoeft dit boekje dus niet, maar ik geef toe dat ik het helemaal heb uitgelezen en dat er zeker een aantal boeiende passages in staan. Wie een uitvoerige inhoudelijke bespreking wenst, verwijs ik naar Liberales, klik dan hier: http://www.liberales.be/boeken/visser.

    Wat ik ten enen male miste in de verklaringen voor het verschijnsel religie die hier naar voren gebracht worden, is de band tussen godsdienst en wereldlijke macht. Het is misschien leuk om allerlei psychologische interpretaties en veronderstellingen te etaleren, maar veel belangrijker lijkt me te wijzen op het in het oog springende verband tussen de wereldlijke macht en de gevestigde godsdiensten. Het christendom is zijn opgang maar begonnen toen Constantijn zich erachter zette, zonder zich overigens zelf te bekeren, hij liet zich naar verluidt pas op zijn doodsbed dopen, maar dergelijke verhalen zijn steeds afkomstig van de gelovigen zelf, zonder confirmatie en zijn zelden geloofwaardig.

    Ook de Islam had een staat en een leger nodig en dat is nog steeds zo. Omgekeerd zien we hier bij ons dat de kerk steeds minder aantrekkelijk wordt naarmate haar wereldlijke macht taant. De laatste bolwerken zijn het katholiek onderwijs en de katholieke gezondheidszorg, maar die draaien dan ook voor volle 100% op staatskosten en op de inzet van leken, van wie slechts een zeer gering aantal pratikerende gelovigen zijn. Geen enkele ‘katholieke’ school, geen enkel ‘katholiek’ ziekenhuis kan één dag overleven zonder subsidies van de neutrale staat.

    Een godsdienst die niet over maatschappelijke, financiële, politieke macht beschikt, is geen lang leven beschoren. Anderzijds is het stichten of het in stand houden van een succesvolle godsdienst een zeer lucratieve bezigheid. Godsdienst en macht zijn onlosmakelijk verweven, al de rest is praat voor de vaak, mythologie, psychoanalytisch gezwets, modieuze pseudofilosofie.

    Om al die redenen ben ik niet alleen overtuigd atheïst, maar ook ongeremd antiklerikaal. Ik word heel verdrietig als ik de kathedralen, kerken, kloosters en abdijen zie, met hun kunstwerken en kunstschatten. Waar komt al die rijkdom vandaan? In welke omstandigheden leefde toen de gewone man en vrouw? Ik voel een diepe plaatsvervangende schaamte als ik met de aimabele abt door het majestueuze gebouw en de goed onderhouden tuinen van een abdij kuier en luister naar wat hij in alle nederigheid te zeggen heeft over God en mens, over materiële onthechting en geestelijke rijkdom.

    Wanneer georganiseerde godsdiensten bezittingen verwerven en betaald personeel in dienst nemen, zijn ze economisch actief en dan moeten ze behandeld en belast worden zoals andere bedrijven. Er is geen enkele reden om hen een voorkeurstatuut te geven. Het is niet omdat men pretendeert door God zelf gezonden te zijn dat men geen belastingen hoeft te betalen. Er is nog veel minder reden om aan godsdiensten belastingsgeld te geven om hun handel te drijven.

    Voor de erediensten die per 1 september 1996 door de Belgische Staat worden erkend, worden de subsidies verdeeld als volgt:

    katholieke eredienst: 5 240 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 3 275 563 527 frank.

    protestantse eredienst: 85 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 77 965 198 frank.

    anglicaanse eredienst: 11 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 7 999 608 frank.

    israëlitische eredienst: 26 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 19 238 696 frank.

    orthodoxe eredienst: 40 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 32 984 010 frank.

    Dit komt neer op een totaal bedrag van 3 413 751 040 frank.

    Wat de islamitische eredienst betreft deelt de minister van Justitie mee dat een bedrag van 5 miljoen frank is toegekend aan het Executief van de Moslims van België voor het dienstjaar 1997.

    De subsidie voor de erkenning van de vrijzinnige levensbeschouwing bedraagt 122 400 000 frank.

    (geciteerd uit een gedateerd wetsvoorstel van de Senaat; wat de steden en gemeenten daarboven nog betalen voor de bouw en het onderhoud van de kerken en pastorieën is hierin niet begrepen).

    De staat moet zich onthouden van elke kerkelijke subsidiëring, zoals dat in Frankrijk geval is. Het Duits systeem van de Kirchensteuer is zeer dubbelzinnig. Het is waar dat niet-gelovigen die belasting niet moeten betalen. Maar als je die betaalt, zijn de sommen volledig aftrekbaar van de inkomsten, zodat je er uiteindelijk toch een voordeel aan hebt, wat natuurlijk het betalen van Kirchensteuer aantrekkelijk maakt. Het is op die manier dat de Duitse katholieke kerk jaarlijks ongeveer 5 miljard euro inkomsten verwerft, de Evangelische kerken ongeveer 4 miljard euro.

    Ik zeg niet dat er geen goede mensen zijn onder de gelovigen of de bedienaars van de eredienst. Ik meen alleen dat ze niet beter zijn dan een ander en dat ze derhalve ook geen bijzonder financieel statuut of bescherming behoeven. Wat denkt u van de overlevingskansen van de kerken als ze uitsluitend moeten leven van de vrijwillige bijdragen van de gelovigen? Juist. Als ze zonder die bescherming niet kunnen overleven, dan blijkt daaruit dat ze al bij al best gemist kunnen worden. Dat is de oorzaak van het faillissement van de katholieke kerk in Vlaanderen: er is geen belangstelling voor het product. Een overjaarse rechtgelovige crisismanager zal daaraan niets veranderen, niet in Rome, niet in Vlaanderen.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    05-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe komen we (niet) van religie af?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Floris van den Berg, Hoe komen we van religie af? Een ongemakkelijke liberale paradox, 156 blz., bibliografie, noten, Houtekiet/Atlas, 2009, € 16,50

     Ik kwam dit boekje toevallig op het spoor toen ik aan het snuffelen was in de catalogus van de openbare bibliotheken van Vlaams-Brabant. Het was niet beschikbaar in Leuven of Rotselaar, maar er bestaat ook zoiets als Interbibliothecair leenverkeer (IBL). Dat betekent dat jouw plaatselijke bibliotheek een boek kan opvragen in een andere; je betaalt daarvoor een bescheiden vergoeding: € 1,5.

     

    Wat zal ik over dit boekje, een pamflet, volgens de auteur, zeggen? Niet veel en dat is omineus (van Lat. omen, voorteken, zoals in nomen est omen): het voorspelt niet veel goeds.

    De auteur heeft een aantal boeken gelezen over atheïsme en ongeloof. Die zijn ook hier op mijn blog de revue gepasseerd, telkens met enig commentaar. Wat deze nogal opgewonden auteur doet is stukken uit die boeken citeren en parafraseren. Dat is nu net wat ik niet doe. Ik wil mijn lezers aanzetten om zelf te gaan lezen, dat lijkt me veel nuttiger. Ik verberg (no pun intended) mijn eigen gedachten niet onder die van anderen. Wat ik zelf te zeggen heb, doe ik zonder verwijzingen naar wat ik gelezen heb. Zo weten mijn lezers ook wie aan het woord is. Dat is niet altijd het geval in dit boekje en dat is vervelend, om niet meer te zeggen.

    Het is dan ook geen gestructureerd betoog, veeleer een badinerie. Van Dale kent dit woord niet, wel ‘badineren’, maar als enige etymologische aanduiding vinden we daar ‘van het Frans’. Dat zal wel, maar dat hadden we zelf ook kunnen vinden. De verre oorsprong ligt bij het volkslatijnse batare, met de mond open staan, gapen. Badin werd later een adjectief en een substantief, met de betekenis van vrolijk, opgewekt, maar met een spottend kantje. Badineren is gekscheren, de draak steken met iets.

    Dat is wat van den Berg doet: hij maakt de godsdienst in het algemeen en het fundamentalisme en de Islam in het bijzonder, belachelijk. Zijn taal is agressief, zijn argumenten ook.

    Het derde, veel te lange hoofdstuk gaat uitsluitend over de hoofddoekenkwestie, ruim dertig bladzijden. Ik had het hier ook al over dat onderwerp en mijn besluit was: niet wat je op je hoofd hebt is belangrijk, maar wat er in zit en wat je daarmee doet. Hoofddoeken zijn kledingstukken. Zij krijgen maar betekenis als men er een aan geeft. Dan worden het symbolen. Ik vermoed dat slechts een beperkt aantal moslimvrouwen, en dan nog uitsluitend in het Westen, hun hoofddoek als een bewust symbool beschouwen. Voor de anderen behoort het gewoon tot de traditionele klederdracht. Het zijn vrijwel uitsluitend mensen zoals van den Berg, Theo van Gogh en Wilders (die een ‘kopvoddentaks’ wou invoeren) die zich druk maken over dit symbool. Anderen, zoals enkele geëmancipeerde moslima’s, kunnen zich ook behoorlijk boos maken. Ze rekenen op die manier af met hun verleden en dat is hun goed recht als persoon, als individu. Maar dat is naast de kwestie in de maatschappelijke discussie over hoofddoeken. Zelfs als een hoofddoek een symbool is van de onderdrukking van de vrouw in de Islam, dan nog haalt het niets uit om tegen het symbool te keer te gaan.

    Het is een totaal onschuldig symbool, er is niets verkeerds met een hoofddoek, ik vind die trouwens meestal erg mooi en flatterend, ik zie er niets onderdrukkends in. Het verminken van de vrouw, zoals destijds bij het inbinden van de voeten in het China, of bij de genitale verminking, dat zijn symbolen waartegen wij ons met hand en tand moeten verzetten. Vestimentaire gebruiken zijn zeker in vergelijking daarmee totaal onbelangrijk, op enkele uitzonderingen na: toen een van de Britse prinsen op een verkleedpartij verscheen als een nazi, was dat niet zomaar smakeloos of ongepast: zoiets is verwerpelijk, misdadig zelfs. Maar voor de rest: als je ziet wat mensen allemaal dragen aan kledij of versierselen, dan kunnen we het best de schouders ophalen en zeggen: zoveel hoofden, zoveel doeken.

    Wie mijn veelvuldige teksten over religie, geloof, ongeloof en atheïsme hier een beetje gevolgd heeft en misschien zelf ook enkele boeken over dat onderwerp heeft gelezen, bijvoorbeeld Dawkins en Dennett, kan zich de moeite besparen om dit boekje te lezen. Er staat geen enkele originele gedachte in. Ik vermoed dat de auteur ook niet veel succes zal boeken met zijn acties om de godsdienst uit de maatschappij te weren of te beperken tot een louter persoonlijke zaak. Ik zag hem toevallig enkele minuten tekeer gaan op de Nederlandse televisie: geen fraai beeld. Zo stoot je mensen af, niet alleen fundamentalisten of gelovigen. Je plaatst je daarmee op het zelfde bedenkelijke niveau als degenen die je bestrijdt en dat kan toch de bedoeling niet zijn, meen ik.

    Ik heb me in mijn teksten zelden uitgelaten over de Islam. Ik weet er te weinig over en wat ik weet zet me niet aan om mij erin te verdiepen. In mijn directe omgeving ken ik geen enkele moslim/a. Hier bij ons is de Islam geen maatschappelijk probleem. Ik kan me moeilijk uitspreken over de situatie in Nederland of in Brussel of Antwerpen. Ik maak me wel ernstige zorgen over de verbreiding van de Islam wereldwijd, maar niet meer dan over het christendom of andere godsdiensten en sekten. Het feit dat vele terroristen moslims zijn, betekent nog niet dat vele moslims terroristen zouden zijn of ermee sympathiseren. Het feit dat vele mensen moslim zijn en de gebruiken van die godsdienst naleven, is even verontrustend als het feit dat ongeveer evenveel mensen zich christelijk noemen en christelijke gebruiken hebben die daar niet essentieel van verschillen. Ik hoop dat mettertijd de Islam wat gaat verwateren, zoals het christendom in het Westen, met het doordringen van de welvaart en de beschaving. Maar misschien ben ik een beetje naïef op dat punt.

    Dat zij dan zo. Liever naïef dan rabiaat.



    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!