Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (243)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    15-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sydney
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het kan soms vreemd gaan met woorden. Neem nu Sidney.

    In Engeland en stilaan ook bij ons is het een jongensnaam.

    De oorspronkelijke Sidney heette echter waarschijnlijk Guillaume Saint-Denis en kwam uit Anjou in Frankrijk en werd in Engeland kamerheer van koning Henry II. Dat was niet zo vreemd, want zijn meester Henry (5 maart 1133– 6 juli 1189) ging aanvankelijk door het leven als Henri, de Franse graaf van Anjou, hertog van Normandië. Van 1154 tot 1189 was ook koning van Engeland; hij heerste verder over stukken van Wales, Schotland en Ierland en grote delen van West-Frankrijk. Een van zijn bijnamen was Curtmantle, omdat hij vaak een nieuw soort korte, praktische tuniek droeg: Kortjakje dus. Hij wordt de eerste Plantagenet-koning, genoemd en geroemd als een van de belangrijkste middeleeuwse Engelse vorsten. Plantagenet is niets anders dan onze brem, in het Engels broom, in het Latijn genista, bij ons ook wel ginst genoemd. In Frankrijk was Henri als heerser over het rijk van de Angevins (= van Anjou) zelfs machtiger dan de Franse koning.

    Maar terug naar Sidney. Guillaume Saint-Denis is dus met zijn meester uit Frankrijk overgekomen en het Franse Saint-Denis werd al gauw verbasterd tot Sidney in het Engels.

    Volgen we even een ander spoor. In Ierland is Sidney een meisjesnaam, oorspronkelijk Sidony, net zoals onze tante Sidonie, de bekende bonenstaak, die omwille van onze noorderburen later Sidonia moest heten, onze lokale Olive Oyl. Sidonius is Latijn voor ‘inwoner van Sidon’, de stad in het op onze dagen zo fel geteisterde Libanon.

    Een missionaris Sidonius kwam uit Ierland naar Frankrijk en stichtte er rond 670 een abdij dicht bij Rouen; de naam van de abdij was Saint-Saëns en de stichter werd heilig verklaard als Sidonius van Saint-Saëns, soms ook Sidonius Saëns zonder meer. Saëns gaat terug op sanctus, heilig; je vindt het vooral in Spanje als Saenz, een vorm van Sancho, en een erg cynische naam die men vooral aan (gewelddadig gedwongen) bekeerde Joden gaf. Saint-Saëns is dus een heilige heilige, tweederden van het Sanctus. Wij kennen vooral de componist Camille met de familienaam Saint-Saëns, die van Le carnival des animaux.

    En nu weer naar onze mannelijke Sidney.

    In Frankrijk was Saint-Denis een belangrijke naam. Dionysius of Denis in het Frans was de eerste bisschop van Parijs in de derde eeuw; hij bouwde een kerk waar nu de Notre Dame staat, op het Parijse eiland dus. Hij werd onthoofd door de bevolking op wat nu Montmartre is, letterlijk de martelarenberg. De legende zegt verder dat hij zijn hoofd onder de arm nam en ermee tot aan de plaats liep waar hij later begraven werd en waar nu de faubourg Saint-Denis is, met het fameuze Stade de France. Dionysius, bijgenaamd de Cefalofoor, letterlijk ‘die zijn hoofd draagt’, werd prompt een Franse heilige en dus Saint-Denis. De vroege Franse koningen, die Parijs als hun bestuurlijk centrum kozen en best enige goddelijke steun konden gebruiken voor hun aspiraties, bouwden er een belangrijke abdij en kozen de plaatselijk vermaarde Saint-Denis als hun persoonlijke patroonheilige. De wapenkreet van de middeleeuwse Franse ridders was: Montjoie Saint-Denis! Ze werd ook gehoord -en gesmoord…- in de Kortrijkse beemden in 1302.

    Die strijdkreet montjoie is weer een ander verhaal. Heel zeker is het niet, maar de oorsprong ervan zou liggen in het Latijn: mons gaudii, berg van vreugde. Dat konden allerlei verhevenheden zijn, maar een daarvan was de plaats vanwaar pelgrims de eerste aanblik van Jeruzalem hadden, in navolging van Mozes, aan wie nog net voor zijn dood van op de berg Nebo in Jordanië een blik gegund was op het Beloofde Land. Pelgrims zouden bij het zien van het uiteindelijke reisdoel zo extatisch geweest zijn dat ze uitbarstten in gejuich: Mons gaudii! In het Frans: Montjoie! De katholieke Franse koningen zouden die vreugdekreet dan overgenomen hebben en gecombineerd met hun persoonlijke heilige: Montjoie Saint-Denis!

    In Engeland werd de voornaam Sidney vooral populair omwille van Algernon Sidney, Earl of Leicester (1622-83), een van de tegenstanders van Cromwell en van alle tiranniek bestuur. Zijn familienaam Sidney had hij van verre voorouders in het Franse Saint-Denis.

    Toen de Britse minister van binnenlandse zaken Thomas Townshend (+1800) in de adel verheven werd koos hij als adellijke naam Sydney, naar zijn voorouder de 2de Earl of Leicester, zoon van de Algernon van daarnet. Zo werd hij Viscount Sydney. Omwille van zijn inspanningen om de vroege Australische nederzettingen te redden van hongersnood werd een ervan Sydney Cove genoemd. Sydney is nu een van de belangrijkste steden van Australië, onder meer bekend van het prachtige moderne operagebouw.

    De wereld is klein: een Grieks-Romeinse Dionysius werd een Franse Saint-Denis en die werd een Engelse Sidney en een Australische Sydney. Een Ierse Sidonius werd een Franse heilige en de Ierse Sidney is onze ranke tante Sidonia.

     

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    12-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een velijnen blad, Cornelis Verhoeven
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een vriendelijke lezer maakte me enkele jaren geleden opmerkzaam op de Nederlandse filosoof en publicist Cornelis Verhoeven (1928-2001). Ik las toen een essay van hem, Tegen het geweld, klik hier voor de bespreking: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=147778. Er is een zeer verzorgde website aan hem gewijd: http://www.cornelisverhoeven.nl/.

    Zijn essayistisch werk is omvangrijk en was destijds ook zeer in trek. Dat maakt dat er nu heel wat van zijn publicaties te vinden zijn in tweedehandse boekhandels, kringloopwinkels en zelfs op rommelmarkten. Ik vond van hem Een velijnen blad. Essays over aandacht en achterdocht, 173 blz., Ambo, 1989 en betaalde amper € 5.

    Het is geen boekje om in één adem uit te lezen. Niet dat het niet boeiend zou zijn, integendeel zelfs. Het is veeleer zo dat je spontaan het leesplezier wil doseren om het zo te rekken over een langere periode. Een of twee essays per dag, gespreid over een week of zo, bezorgde mij het meeste genoegen. Dat geeft je ook de tijd om een en ander wat te laten bezinken, om het toe te passen op je eigen ervaringen en inzichten en om er ‘leering ende vermaeck’ uit te trekken.

    De lezer hoeft zich helemaal niet te laten afschrikken door de wat oubollig klinkende titel, die voorkomt in de aanhef is van een gedicht van J.H. Leopold, dat op zijn beurt de aanleiding is voor de auteur om via een interessante close reading analyse zijn eigen thema’s te benaderen. Ook de ietwat geleerde term essays dekt hier geen saaie lading van filosofische werkstukken die enkel voor andere filosofen leesbaar zouden zijn. Vaak zijn het literaire neerslagen van lezingen die de auteur hield, bij een of andere gelegenheid, meestal voor een niet-gespecialiseerd publiek. Het volstaat dus dat men over een algemene culturele interesse beschikt om alle aspecten van deze essays te kunnen smaken. Daarmee treedt de auteur willicht bewust in de diepe voetsporen van de eerste (en misschien nog steeds de beste) essayist, Montaigne (1533-1592); men kan voorwaar veel mindere voorbeelden volgen.

    De teksten die hier verzameld zijn, zijn ontstaan in dezelfde periode, rond 1988 en zijn ook thematisch nauw met elkaar verbonden, zoals blijkt uit de fijnzinnig gekozen ondertitel: essays over aandacht en achterdocht.

    Na de scherpe ontleding en de heldere bespiegelingen rond het vermelde gedicht van Leopold volgt een even lucide ‘bespreking’ van een gedicht van Lucebert. In ‘Weerloosheid onder druk’ gaat de auteur vervolgens dieper in op één regel van dat gedicht, het bekende ‘Alles van waarde is weerloos’, dat in Nederland destijds alom bekend was als reclameslogan van een verzekeringsmaatschappij.

    Het Griekse woord alètheia, waarheid voert ons naar de vermaarde eigenzinnige etymologie die Heidegger daarvan naar voren bracht. Verhoeven beschouwt Heidegger ‘zonder enige reserve als de grootste filosoof van de laatste eeuw’ (blz. 44), maar dat weerhoudt hem niet om zijn eigen, wellicht taalkundig meer verantwoorde interpretatie van het woord en het begrip tegenover die van zijn idool te stellen. In ‘Waarachtigheid en achterdocht’ blijkt voor het eerst, maar niet voor het laatst in deze bundel, de nauwelijks verholen ‘achterdocht’ van de filosoof en publicist Verhoeven op het platvloerse, onbescheiden en zelfs onbeschaamde gebruik dat politieke sprekers maken van dragende woorden zoals waarheid en eerlijkheid. Hij contrasteert die praktijk met zijn ‘aandachtig’ benaderen van ‘weerloze’ woorden en begrippen. 

    Soms vertrekkend van hun etymologie, maar dan zonder daar, à la Heidegger, meer in te willen zien dan de woelige geschiedenis van de taal, besluipt hij als het ware de woorden op zoek naar hun diepere betekenis en naar het wezen van de dingen, en ontmaskert zo het ‘onaandachtige’, goedkope of zelfs ‘onwaarachtige’ of leugenachtige, commerciële of politieke gebruik ervan. Naast de etymologie, die hij als classicus vanzelfsprekend zelfzeker beheerst en aanwendt, is het zijn niet minder grondige kennis van de klassieke filosofie die hem vaak tot gouden leidraad dient bij zijn zoektocht naar de ware diepgang van onze woorden, mythen, verhalen en illusies.

    Dat voert hem en ook ons moeiteloos en zelfs vaak aangenaam kuierend langs ‘de hachelijkheid van het geven’, het ‘zwerven van de ziel’, het ‘alledaagse van het leven’. Een thema dat hem als leraar aan het gymnasium en later als universiteitsdocent na aan het hart ligt, is ongetwijfeld het onderwijs, als instituut en dus als een politiek gestuurd maatschappelijk fenomeen, maar nog veel meer als bezigheid, kunst, taak, roeping (‘Aanleren en afleren’). In het speelse ‘Humor in de filosofie’ ontwijkt hij wijselijk de platgetreden anekdotische paden van oppervlakkige verhalen over wereldvreemde filosofen uit de oudheid die naar de sterren starend in kuilen terecht komen, om ons bij de hand te nemen en ongemerkt te leiden naar de kern zelf van de wijs-begeerte.

    ‘Geschiedenis van het verdriet’ heeft me het meest aangegrepen. Het is een essay met verscheidene lagen, als een oude keukenkast die door generaties met steeds andere kleurrijke verflagen is bedekt en die hij nu geduldig decapeert (van het Fr. décaper, letterlijk ont-mantelen), waarbij onvermoede aspecten en betekenissen blootgelegd worden. Hier gunt de auteur ons een blik op zijn methode, zijn benaderingswijze, en wel omdat ze in zijn aanvoelen minder van toepassing lijkt op een emotie als verdriet. Hier geen etymologische benadering, geen historisch natrekken van de filosofische benaderingen door de eeuwen heen van het begrip: als het over verdriet gaat, zijn wij allen ervaringsexpert. Toch slaagt Verhoeven er ook hier in om zijn kennis van de antieke filosofie nuttig aan te wenden. Verdriet is des mensen, 2500 jaar geschiedenis en beschaving zijn er niet in geslaagd om de rauwe emoties van de Griekse tragedie af te zwakken of de welhaast wanhopige pogingen van de denkers uit de Oudheid te ontkrachten om de mens te leren om te gaan met lijden en de schrijnende bijhorende emoties.

    ‘Crisis en cultuur’ kon me iets minder bekoren. Het lijdt onder de hier te duidelijk voelbare formule van de gelegenheidstoespraak: de auteur heeft een thema aangereikt gekregen of er een gekozen dat past bij de gelegenheid of het publiek; hij analyseert de woorden, etymologisch en anderzijds, hij probeert de verschillende manieren uit om ze met elkaar in verband of contrast te brengen. Hij schuwt hier mijns inziens ten onrechte de ernst die zijn andere essays zo weldadig kenmerkt als ongepast, te ‘zwaar’ voor een feestelijke bijeenkomst, allicht gevolgd door een ‘zware’ maaltijd (zelfs in Nederland…).

    De laatste twee teksten brengen ons weer bij de Griekse Oudheid, ongetwijfeld de bakermat van onze beschaving en een veilige haven voor Verhoeven: eerst het bekende onderscheid tussen schuld en schaamte als ethische principes en als slot een eerbetoon aan de sofisten, een eerherstel zelfs voor de onheuse behandeling die ze bij Plato kregen en die wij zonder veel nadenken hebben overgenomen, in die mate dat hun naam een scheldwoord geworden is: een sofisme is een drogreden, een sofist is iemand die om het even wat kan bewijzen. Quod non, zoals Verhoeven hier zorgvuldig aantoont.

    Cornelis Verhoeven was, is een taalkunstenaar en deze essays zijn tegelijk een fascinerend bewijs daarvan en een uitstekende gelegenheid om ermee kennis te maken voor de niet-gespecialiseerde lezer. Hij is tevens een subtiele en beslagen leermeester, die ons voert langs wegen die we zonder hem misschien onwetend zouden negeren of vermijden. Dat is de grote verdienste van deze boeiende, aantrekkelijke, innerlijk verrijkende verzameling essays.

    Vaste lezers van mijn teksten weten dat ik niet vaak Nederlandstalige literatuur tot mij neem. Cornelis Verhoeven heeft me in deze bundel op geen enkel ogenblik en in geen enkel opzicht teleurgesteld en dat is een zeldzame ervaring in welke taal dan ook. Het is dus niet zo dat men in het Nederlands geen zinnige dingen kan zeggen of ze niet in een aantrekkelijke taal kan brengen (dat hoop ik, als schrijver van deze teksten, natuurlijk van harte!). Het is alleen mijn beperkte, zeer persoonlijke maar op jaren lectuurervaring gesteunde conclusie dat echt goede Nederlandstalige literatuur niet voor de hand ligt. Cornelis Verhoeven is in die zin terecht onze hoop in bange dagen. Lees eens iets van hem, het loont heus de moeite.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    09-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.independent means
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In Engelse romans uit de 18de eeuw was vaak sprake van gentlemen, persons of independent means. Dat waren dan mensen die een inkomen hadden dat niet afkomstig was van hun eigen arbeid. Ze genoten van een toelage, een erfenis, de opbrengst van eigendommen, de renten van geld dat voor hen was belegd in een trust. Het is mij niet bekend wat het aandeel was van de mensen met een dergelijk inkomen in het geheel van de economie. Het lijkt me veeleer een faciele, gemakkelijke literaire conventie te zijn: de auteur hoeft geen details te geven over de manier waarop een personage zijn brood verdient, het volstaat de magische woorden te vermelden: a person of independent means. Het was zelfs erg ongepast om daarover vragen te stellen in polite company. Hoe iemands rijkdom tot stand gekomen was, daarover werd niet gepraat.

    Het is een simpele economische wet dat rijkdom gegrond is op arbeid. Het is een even harde economische waarheid dat je door arbeid niet rijk wordt. Hoe dan wel? Marx zei dat het enkel door uitbuiting kan, door anderen voor jou te laten werken, door de vruchten van de arbeid van anderen duurder te verkopen dan je hen ervoor betaalt. Door zaken te doen dus, handel te drijven. Je koopt bijvoorbeeld tropisch hout in… de tropen, voor een prikje, want de arbeid is daar goedkoop en de grondstoffen gratis. Je verscheept het hout naar Engeland en verkoopt het daar als een zeldzaam en dus duur product en strijkt de winst op. Of je laat er schitterende meubels van maken door slecht betaalde arbeiders en strijkt de winst daarvan op. Steeds is er een zo groot mogelijk verschil tussen wat je zelf betaalt voor iets en de prijs die je ervoor vraagt als je het voortverkoopt, al dan niet na het verwerkt te hebben.

    De rijkdom van het Britse Imperium was gebouwd op die eenvoudige principes. Men maakte gebruik van een wereldwijd handelsmonopolie, in stand gehouden met militaire macht, gebaseerd op de handel in en het inzetten van slaven en op het leegroven van de natuurlijke rijkdommen van veroverde kolonies. Het geld stroomde toe in het Verenigd Koninkrijk. Handelaars werden op korte tijd schatrijk, rijker dan de landadel, rijker dan de vorst. Wij kijken vandaag nog steeds verbluft naar de uiterlijke tekenen van die welvaart in populaire Britse televisieprogramma’s over opulente landhuizen, schitterende antiek en beroemde kunstcollecties. Misschien is het goed te bedenken dat die weelde gebouwd is op de uitbuiting van alle klassen die zich onder die selecte bovenlaag bevonden. Enorme rijkdom is maar mogelijk als er ook enorme armoede is. Alle eigendom is diefstal, zo zegt Marx het.

    Charles Darwin was geboren in een zeer welstellende familie. Zijn vader bezorgde hem bij de aanvang van zijn loopbaan een legaat dat hem voor de rest van zijn leven voldoende inkomsten bezorgde zonder er te moeten voor werken. Charles huwde een van de erfgenamen van de wereldberoemde Wedgwood familie. Zo beschikte het gezin over uitgebreide independent means. Charles was ook nog een handige belegger, zodat het familiekapitaal nog substantieel aangroeide tijdens zijn leven. Darwin heeft dus geen dag in zijn leven gewerkt om den brode. Dat wil niet zeggen dat hij helemaal niet gewerkt heeft. Hij was de hele dag intens bezig en het resultaat van zijn ‘arbeid’ heeft ons wereldbeeld en de wetenschap ten minste even ingrijpend veranderd als bijvoorbeeld Copernicus dat deed. Maar hij leefde niet van zijn werk, zelfs niet toen hij beroemd was en zijn boeken goed verkochten. Hij was een rentenier, iemand die leefde van zijn renten, van de opbrengst van zijn eigendommen en zijn kapitaal, dat hij geërfd en gekregen had van anderen. Dat heeft hem in staat gesteld een zeer beschermd leven te leiden, volkomen vrij van financiële zorgen. Het is geen overdrijving om te stellen dat het ook die omstandigheden zijn geweest die hem in staat hebben gesteld om tot de wetenschappelijke inzichten te komen die zo ongemeen belangrijk zijn gebleken. Het is immers niet denkbaar dat een mijnwerker in Wales of een schoorsteenveger in Londen tot dezelfde conclusies zou gekomen zijn.

    Ik denk vaak over dergelijke zaken nu ik zelf a person of independent means ben. Laat me toe dat even te verduidelijken; ik ben immers niet geplaagd door enige victoriaanse preutsheid over mijn inkomen.

    Ik ben een gepensioneerd universiteitsambtenaar. Ik krijg een normaal pensioen zoals iedereen die in een gelijksoortige positie veertig jaar gewerkt heeft, ongeveer € 1250 per maand. Daarnaast heb ik de opbrengst van de groepsverzekering die de universiteit voor mij heeft afgesloten; de details daarvan hoef ik hier niet openbaar te maken, maar het gaat niet om spectaculaire sommen. Ik heb tijdens mijn leven ook nog wat gespaard en dat veilig belegd. Dat alles samen, gecombineerd met mijn bescheiden levensstijl, maakt dat ik geen financiële zorgen heb. Ik ben op mijn zestigste op pensioen gegaan en sindsdien hoef ik dus niet meer te werken om den brode.

    Mijn situatie is op dat punt dus te vergelijken met die van Darwin. Ik zeg wel: te vergelijken, niet identiek. Enerzijds was het kapitaal en de eigendommen waarover Darwin kon beschikken veel en veel aanzienlijker dan mijn bezit. Anderzijds heb ik wel degelijk gewerkt voor elke euro en voor alles wat ik bezit. Ik heb niets geërfd van mijn eenvoudige ouders en slechts een peulschil van mijn suikertantes. Ook mijn pensioen en de groepsverzekering kan je niet gelijkstellen met wat Darwin zomaar had gekregen van zijn ouders. Hoe men het ook draait of keert, ik heb recht op mijn pensioen, aangezien ik bijna veertig jaar lang mijn bijdrage geleverd heb aan het pensioenstelsel.

    Los van de oorsprong van mijn relatieve rijkdom, meen ik toch dat mijn situatie nu vergelijkbaar is met die van Darwin en andere persons of independent means. Ik kan mij permitteren om de hele dag te doen wat ik wil, mij bezig te houden. Ik hoef aan niemand rekenschap te geven of verantwoording af te leggen. Mijn middelen (means) maken mij independent. Niet enkel financieel onafhankelijk, bemiddeld dus, maar ook mentaal vrij.

    Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Don’t bite the hand that feeds you! Zolang ik mijn boterham verdiende aan de universiteit, was ik met die instelling en met de hele maatschappij verbonden in een verhouding van afhankelijkheid. De maatschappij betaalde mij om mijn werk te doen en dat bracht verplichtingen met zich mee. Ik meen dat ik mij daar over het algemeen goed aan gehouden heb. Ik was misschien rebels in mijn denken, maar meestal veeleer burgerlijk in mijn doen. Ik behoorde tot het establishment.

    Toen ik op pensioen ging, kwam daaraan een einde. Ik moest wel wennen aan de ruimte die er plots kwam, aan de vrije tijd die ik nu volop kon besteden aan wat ik zelf belangrijk achtte. Maar meer verrassend en aanvankelijk onwennig nog was de innerlijke vrijheid die zich stilaan aan mij openbaarde, de independence van denken en doen die blijkbaar samengaat met financiële onafhankelijkheid. Dat heeft onvermoede perspectieven geopend, waarvan ik elke dag meer en meer met volle teugen geniet, misschien des te meer omdat ze in zo’n schril contrast staat met de grotendeels onbewuste mentale onvrijheid en de beperking van mijn mogelijkheden tijdens mijn loopbaan aan de universiteit.

    Als ik mij nogmaals vergelijk met Charles Darwin, dan wil ik vooraf Vergilius citeren: si parva componere licet magnis (Georgica IV.176-8): indien het mij vergund is het kleine naast het grote te plaatsen. Behalve het toeval dat we dezelfde voornaam dragen, is er inderdaad zeer weinig reden voor dergelijke vergelijking. Maar toch dit: het is vanuit dezelfde independence of means, dezelfde bemiddeldheid dat we ons ‘werk’ doen, ons bezighouden, ons intellectueel en emotioneel ontplooien, ik op mijn veel bescheidener manier, zonder ooit aanspraak te maken op enige algemene erkenning of wetenschappelijke verdienste, zonder ambities van onsterfelijkheid. En ergens diep in mijn democratisch aanvoelen ben ik trots dat ik althans mijn huidige status als a person of independent means zelf heb verdiend, al heeft het precies daardoor veel langer geduurd voor ik er kon van genieten en al zal ik er allicht veel minder lang kunnen van genieten dan Darwin is vergund geweest. Zoals Montaigne zegt: het maakt niet uit hoe lang je leeft, maar hoe intens; en: de dood duurt voor iedereen even lang.




    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    08-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tristan und Isolde, Richard Wagner
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Enkele dagen geleden, op Mezzo: Tristan & Isolde van Wagner, in de uitvoering van het Glyndebourne Festival 2007: Jirzi Behlolavek dirigeert het London Philharmonic Orchestra, Nikolaus Lehnhoff is de regisseur, Nina Stemme is Isolde, Robert Gambil Tristan. Iedereen, ook de andere zangers voor de kleinere rollen en het koor, was op zijn best. Glyndebourne is een typisch Engels landhuis in Lewes, East Sussex, een korte treinreis van London, waar sinds 1934 grote opera gemaakt wordt op relatief kleine schaal. De enscenering was daaraan optimaal aangepast: uiterst eenvoudig zonder te vervallen in een brutale en grauwe existentiële leegte, subtiel suggestief en dus letterlijk en figuurlijk een voorbeeldig platform voor de acteurs. Ook de kostumering beviel me goed, een genereuze moderne interpretatie van bekende middeleeuws aandoende patronen, die het spektakel dienden veeleer dan het spektakel te zijn.

    Alles dus optimaal in dienst van het kunstwerk: de opera uit 1859 van Richard Wagner, die toen zo modern en controversieel was van vorm en inhoud dat ze in Wenen in 1861 na 77 repetities werd afgeschreven als onspeelbaar. Pas in 1865 kwam er een eerste volledige opvoering onder von Bülow. Voor de tweede moest men weer negen jaar wachten; pas in 1882 was ze te zien en te horen in Londen, in 1886 in de Met. Wagner was al in 1883 gestorven, 70 jaar oud.

    Het verhaal stamt uit de middeleeuwen: Gottfried van Strassburg schreef zijn Tristan rond 1215. Een van de bedoelingen van mijn kroniek is om door zelf op zoek te gaan naar belangrijke, merkwaardige of gewoon leuke elementen uit onze (in de ruimst mogelijke zin) cultuur, de aandacht van mijn lezers te vestigen op wat wij allemaal ongeveer of bijna en dus eigenlijk helemaal niet weten. Tristan en Isolde vormen een paar dat iedereen kent, althans van naam. Dit is het verhaal, zoals Wagner het heeft aangepast voor zijn opera.

    Op een schip dat van Ierland naar Cornwall vaart, bevinden zich Tristan, de neef en sterke man van koning Marke van Cornwall en zijn strijdmakker Kurwenal; zij brengen de Ierse prinses Isolde, tegen haar wil, naar Cornwall als bruid voor koning Marke; zij is vergezeld van haar bediende Brangäne. Het huwelijk tussen Marke en Isolde moet een einde maken aan de strijd tussen de twee koninkrijken, waarin al vele slachtoffers vielen, niet in het minst Morald, de Ierse ridder die door Tristan werd gedood en wiens afgehouwen hoofd naar Ierland werd teruggestuurd. In dat gevecht werd Tristan zwaar gewond en als bij toeval ontdekt en verzorgd door prinses Isolde, de verloofde van Morald die, zoals haar moeder de koningin, vertrouwd is met helende en magische middelen. Wanneer zij toch ontdekt wie Tristan is, wil ze hem om het leven brengen, maar spaart hem, bewogen door haar gevoelens voor hem.

    Tristan houdt zich afzijdig tijdens de reis, doet alsof hij Isolde niet kent. Dat wekt de woede op van Isolde, die hem bij zich ontbiedt net voor ze Cornwall bereiken, met de bedoeling om hem en zichzelf te doden door het drinken van een beker met gif. Brangäne kan het niet over haar hart krijgen om de gifbeker klaar te maken en vervangt die door een liefdesdrank. Aan het einde van het eerste bedrijf vallen Tristan en Isolde in elkaars armen bij het binnenvaren van de haven. Brangäne kan hen nog net scheiden voor koning Marke verschijnt.

    In het tweede bedrijf wacht Isolde met Brangäne tot de nacht valt; zij verwacht Tristan die zich onttrekt aan een nachtelijke koninklijke jachtpartij om bij haar te zijn. Brangäne waarschuwt haar voor Melot, Tristans vriend, die vermoedens heeft over hun relatie en die hen zou verraden hebben aan koning Marke. Isolde stuurt haar weg en Tristan arriveert. Zij zingen hun passionele liefde uit, maar worden daarin onderbroken door Kurwenal, die hen waarschuwt voor de komst van Melot en Marke, doch te laat en tevergeefs: zij worden betrapt. Marke geeft uiting aan zijn bittere gevoelens bij het verraad van zijn verloofde en zijn beste vriend; wanneer Tristan Isolde ondanks alles tot de zijne wil maken, komt Melot tussenbeide; Tristan stort zich op diens zwaard.

    Het derde bedrijf speelt zich af in Bretagne, in het ouderlijk landgoed van Tristan. Hij ligt zwaar gewond en ijlend te bed, bewaakt door Kurwenal, die hem daarheen heeft gebracht. Tristan wordt gewekt door een herderslied dat hij als kind hoorde. Half delirerend vervloekt Tristan de liefdesdrank. Alleen Isolde kan hem nog genezen en zij wachten op de aankomst van haar schip. Wanneer dat eindelijk aan de kim verschijnt, snelt Tristan haar tegemoet maar valt dood in haar armen met haar naam op zijn lippen. Een tweede schip komt aan met Marke, Melot en Brangäne. Kurwenal doodt Melot en sterft zelf aan zijn verwondingen. Dan blijkt dat koning Marke is gekomen om Isolde en Tristan te vergeven en hen in de echt te verbinden: Brangäne heeft opgebiecht dat zij hen de liefdesdrank heeft gegeven tegen hun wil in en dat ze dus onschuldig zijn. Voor Isolde komt deze omkering te laat: zij zingt een extatisch afscheidslied.

    Dat is, heel kort, de opera. Bedenk wel dat die, zonder de onderbrekingen, bijna volle vier uur duurt… Er is dus ruimte voor heel veel woorden en heel veel noten. En toch kijk ik elke keer de hele opera uit op TV en DVD, zonder een ogenblik van vermoeidheid of verveling. Dat ligt ongetwijfeld meer aan Wagner dan aan het verhaal, dat niet beter is dan de meeste andere ridderverhalen met magische dranken en ingewikkelde plots rond dappere helden die elkaar naar het leven staan. De muziek, zowel de gezongen partijen als de begeleiding en de symfonische intermezzo’s, is meeslepend, overweldigend, uiterst modern en origineel. Wagner slaagt erin om van deze wat vreemde middeleeuwse sage en modern muzikaal theaterstuk te maken, waarbij je het best de details van het verhaal vergeet om je helemaal te concentreren, zoals hij deed, op de uitzinnige passie van Tristan en Isolde, de proto- en archetypes van de minnaars die de hele wereld trotseren voor hun onmogelijke liefde, maar slechts in de dood elkaar vinden.

    Wagner heeft in het libretto, dat hij zelf schreef, de mythische, magische en historische elementen behouden uit het middeleeuwse epos. In de lange mono- en dialogen krijg je het hele complexe verhaal uit de doeken gedaan. Elk van de protagonisten beleeft de werkelijkheid op zijn of haar manier, heeft een eigen verhaal, een eigen zingeving van de gebeurtenissen. De tragedie ontvouwt zich wanneer die verschillende verhalen met elkaar in botsing komen, door het toeval, het noodlot. Vanzelfsprekend is het een onwaarschijnlijke samenloop van omstandigheden, maar dat is zo in elk verhaal, in elke film, in elke aflevering van een soap. Zo wekt het nauwelijks verwondering dat Tristan na Morald verslagen te hebben, uitgerekend bij Isolde, de verloofde van Morald gewond terecht komt, die hem prompt herkent aan een stukje van Moralds zwaard in zijn wonde. Enzovoort.

    Wagner overstijgt het middeleeuwse epos door zijn muziek. Niet de woorden zijn belangrijk, niet de omstandigheden, maar de emoties, de heftige gevoelens van de ‘helden’. Men kan het verhaal lezen als een epos over de strijd tussen twee koningshuizen, maar dat interesseert Wagner nauwelijks. Hij concentreert zich op de verhouding tussen de drie hoofdpersonen: Tristan als de vriend en trouwe strijdmakker van koning Marke; Isolde, de ‘weduwe’ van Morald, die door Tristan opgeëist wordt als echtgenote voor Marke in een politiek, strategisch huwelijk, maar die verliefd is op de moordenaar van haar geliefde. In het epos en ook in de opera ontstaat de passie tussen Isolde en Tristan door het ongewild drinken van de ‘filter’, de toverdrank, waarvan Isolde veronderstelt dat het een dodelijk gif is.

    Maar er is meer aan de hand bij Wagner: nog voor ze de toverdrank tot zich nemen zijn ze al tot elkaar aangetrokken, vanaf het ogenblik dat Isolde Tristans wonden verzorgt. Op het schip vermijdt hij haar, alsof hij haar niet herkent, wat haar wanhopig maakt: nog een teken dat er hevige gevoelens zijn tussen hen. Tristan is vertwijfeld: hij heeft in de toekomstige bruid van zijn koning vanzelfsprekend ‘zijn’ Isolde herkend, maar kan zijn trouw aan zijn vriend en koning niet breken. Het drinken van de toverdrank is slechts een theatraal voorwendsel. Zij weten allebei dat zij ook zonder de toverdrank tot elkaar aangetrokken zijn, dat hun gevoelens niet kunstmatig opgewekt zijn, maar oprechte verliefdheid en passie, die hun weg zoeken naar vereniging en liefde. In het laatste bedrijf vervloekt Tristan de liefdesdrank, maar vervolgt dan:

    Den furchtbaren Trank

    der Qual mich vertraut

    ich selbst – ich selbst

    ich hab’ ihn gebraut!

    Aus Vaters Not

    und Mutterweh

    aus Liebestränen

    eh und je –

    aus Lachen und Weinen

    Wonnen und Wunden

    hab’ ich des Trankes

    Gifte gefunden!

    Den ich gebraut

    der mir geflossen

    den wonneschlürfend

    je ich genossen –

    verflucht sei, furchtbare Trank!

    Verflucht, wer dir gebraut!


    Ik vertaal vrij:

    Die vreselijke drank

    die me dit leed bezorgt

    ikzelf, ikzelf

    ik heb die gebrouwd!

    Uit mijn Vaders nood

    uit Moeders leed

    uit liefdestranen

    telkens weer

    uit lachen en wenen

    uit zaligheid en wonden

    heb ik het gif

    van de drank gevonden!

    Die heb ik gebrouwd

    die is in mij gevloeid

    die heb ik begerig geslurpt

    immer ervan genoten

    vervloekt zij die drank!

    Vervloekt wie hem brouwde!

    Meteen is het duidelijk dat niet de toverdrank verantwoordelijk is voor wat de geliefden overkomen is: wij mensen zijn verantwoordelijk voor ons eigen leven, voor wat we doen en laten, voor onze afkomst ook en hoe we daarmee omgaan. Geen magie: die hoort in de Middeleeuwen en in de religie, niet in Wagners en Schopenhauers Duitsland en het Europa van het einde van de negentiende eeuw. Tristan en Isolde en ook Marke zijn wie ze zijn, kunnen zich daartegen niet verzetten en als dat hen onweerstaanbaar meesleept in een tragedie, dan kunnen zij niet anders dan daaraan ten onder gaan. Nog even, in het eerste bedrijf, kunnen ze de schijn ophouden, doen alsof ze elkaar niet kennen, hun gevoelens wegcijferen ten voordele van het hoger belang. Maar dan, toverdrank of niet, barst hun passie los en de stormachtige gevoelens zij bij elkaar opwekken. Dan is er geen sprake meer van beheersing, van rationeel denken, van afwegen van voor en tegen, nee: de wilde liefdesgevoelens alleen zijn nog van tel, de storm die in hun hart woedt. Al het andere moet daarvoor wijken; het verdwijnt niet, het blijft aanwezig en tormenteert hun liefde, verhindert het gelukzalig onverstoord genieten, het opgaan in het onverdeeld geluk. Maar zij denken er geen ogenblik aan om af te zien van hun liefde, om zich neer te leggen bij de omstandigheden die ze verhinderen. Er is voor de geliefden geen andere oplossing voor het conflict dan de heroïsche dood.

    Dit is het eenzame muzikale hoogtepunt van de romantiek en dat is het gebleven sinds die eerste opvoeringen nu al 150 jaar geleden. Het blijft aangrijpend en indrukwekkend, ontroerend en overweldigend en achteraf kan je niet anders dan stamelend je verblufte bewondering uiten voor de originele kunstenaar die dit monumentale drama bedacht en uitwerkte tot in de kleinste details. Tevens ben je intens dankbaar voor het werk van de uitvoerders die het vandaag brengen op een integere manier die ten volle recht doet aan het oorspronkelijke kunstwerk en tegelijk gebruik maakt van de techniek van onze tijd om het zo op zeer overtuigende wijze voor ons vandaag volledig toegankelijk en volop genietbaar te maken.

    Wagners opera’s zijn berucht, zelfs heel wat doorgewinterde muziekliefhebbers mijden ze als ‘te zwaar’. Ik weet echt niet goed wat ze daarmee bedoelen. Smaken verschillen, natuurlijk. Zo zag ik onlangs een opvoering, eveneens op Mezzo, van Manon van Massenet, met Nathalie Dessai en Rolando Villazon, de top zangers van vandaag. Midden in het tweede bedrijf heb ik afgehaakt, wanhopig zoekend naar enige reden om te blijven kijken bij zoveel nonsens en ronduit zwakke muziek, maar ik vermoed dat er mensen zijn die precies dat grote opera vinden.

    Elke muziekliefhebber, elke intellectueel, elke cultureel geïnteresseerde zou ten minste eenmaal in zijn of haar leven Tristan en Isolde van Wagner moeten meemaken. Wij hebben daartoe vandaag veel betere gelegenheden dan ooit, zowel op scène als op DVD en CD. Het zou onvergeeflijk zijn om daarvan geen gebruik te maken, want wat men verder over de mens Wagner ook mag denken, dat hij een van de meest uitzonderlijk artistieke genieën van het hele mensdom was, kan men onmogelijk loochenen.

    De DVD met deze opvoering is verkrijgbaar in de handel, net zoals verscheidene andere zeer geslaagde uitvoeringen. Je vindt er zeker ook een in de media-afdeling van je plaatselijke bibliotheek.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    07-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Seks in Thailand
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het nadeel van internet, het web of hoe je het ook wil noemen, is dat je ongevraagd allerlei ‘gegevens’ of ‘informatie’ binnenkrijgt.

    Dat kunnen spams zijn in de mail: reclame voor penisverlenging en blauwe pilletjes, berichten dat je een onwaarschijnlijk hoog bedrag gewonnen hebt met de loterij, vragen om steunbetuiging aan zieke kinderen, waarschuwingen voor computervirussen (die net zelf virussen bevatten), kettingbrieven…

    De meesten onder ons zijn geabonneerd op een of andere nieuwssite, zoals die van bekende kranten of tv-nieuwszenders. Daar krijg je het nieuws continu toegediend in korte flashes, die je kan aanklikken om het volledige verhaal te lezen. Daar zijn interessante berichten bij van allerlei aard, maar er zit onvermijdelijk ook heel wat sensationeel nieuws in. Ik reken daartoe alle meldingen van moord en doodslag, slagen en verwondingen, burenruzies, alsook de seksuele misdaden.

    Zelf vind ik dat soort nieuws veeleer afstotend. Ik wens het niet te weten, zeker niet de gore details. ‘Vrouw steekt haar twaalfjarig zoontje neer.’ Ik lees met opzet geen kranten of weekbladen, precies om die berichten te vermijden. Het is al erg genoeg dat het allemaal gebeurt, we moeten er geen show van maken. Ik vind de algemene belangstelling daarvoor misplaatst en ongezond. Let wel, ik ontken niet dat die dingen gebeuren, ik wil niet doen alsof ze niet bestaan. Integendeel: het is allemaal nog veel erger en het gebeurt veel vaker dan we denken, niet alleen ver van ons bed, maar soms ook vervaarlijk dicht bij onze bedstee. Maar het is een aspect van de werkelijkheid dat ik veeleer verafschuw dan dat het me intrigeert.

    Af en toe is er iets dat toch blijft hangen, dat enige tijd in mijn kop rondspookt en me doet nadenken.

    Zo schreef ik hier enige tijd geleden over Robert King, de bekende dirigent van barokmuziek, die in 2007 vier jaar cel kreeg voor seksueel misbruik, klik hier voor het hele verhaal: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=580833. Ondertussen is hij weer vrij en treedt weer op met zijn Consort, ook in ons land, zonder dat iemand zich druk maakt over die feiten.

    Dezer dagen verschijnen her en der berichten over de beroemde pianist en dirigent, Michail Pletnev (53); die zou zich in Pattaya, Thailand schuldig gemaakt hebben aan het verkrachten van een minderjarige jongen. Hij riskeert twintig jaar cel.

    Artiesten zijn mensen zoals iedereen, er is geen enkele reden om aan te nemen dat zij meer of minder deugdzaam zouden zijn dan anderen. Het hoeft ons dus niet te verbazen als men een muzikant, een regisseur of een beeldhouwer, zeg maar, betrapt op seksuele misdrijven. Je kan blijkbaar een uitstekend pianist zijn en toch een dronkaard, zoals Andrei Nicholsky (on-)zaliger, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=651484. Of een vooraanstaand pianist en dirigent zoals Pletnev en toch aan sekstoerisme doen.

    Toch zijn dergelijke berichten telkens een diepe teleurstelling voor elke rechtgeaarde muziekliefhebber. Men verwacht van zijn idolen, van de mensen die men bewondert en dankbaar is om hun uitzonderlijke gaven, dat zij op alle gebied ten minste onbesproken zijn. Dat kan natuurlijk niet, dat weten we ook wel. Maar er is nog een verschil, vind ik, tussen de bekende gierigheid en verregaande slonzigheid van Beethoven of de minder dan voorbeeldige huwelijkstrouw van Haydn en de berichten over de seksuele misdaden van Robert King en Michail Pletnev.

    Ik wil nog even blijven stilstaan bij deze laatste. Hij werd dus aangehouden in een beruchte (als we die term nog mogen gebruiken in dit geval) Thaise stad waar sekstoerisme welig tiert. Dat is een onderscheid met Robert King, die zich vergreep aan zijn leerlingen en muzikanten in zijn dienst. Pletnev betaalde voor zijn seks, je kan niet zeggen dat de jongen die hij ‘misbruikt’ heeft zich niet kon verzetten, nee, hij heeft toegestemd. Dat wil niet zeggen dat er geen misbruik is, helemaal niet: wij moeten ons verzetten tegen elke vorm van prostitutie, zeker van minderjarigen. In die zin is die jongen nog steeds een slachtoffer. Maar we mogen ook de ogen niet sluiten voor het georganiseerde sekstoerisme in Thailand en elders. Dat de zedenpolitie Pletnev oppakt, is terecht, maar misschien is het ook wel heel erg hypocriet: er zijn vele tienduizenden sekstoeristen die men ongemoeid laat, van wie men het geld opstrijkt en voor wiens seksuele misdaden men meer dan één oogje dichtknijpt. Is het omdat het een wereldberoemde artiest is? Ik weet het niet.

    Er is recentelijk veel te doen over seksueel misbruik. Hier in Vlaanderen is alles in een stroomversnelling gekomen na de gedwongen bekentenissen van de voormalige bisschop van Brugge, klik hier voor mijn reactie toen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=631861. Maar wij weten al veel langer dat kinderen misbruikt worden in de kerk, lees wat ik daarover schreef in 2008, lang voor de bekentenissen van de bisschop: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=141243.

    Prof. Karlijn Demasure, lid van de kerkelijke commissie die gevallen van misbruik door priesters en religieuzen onderzocht, sprak van vijfduizend mogelijke gevallen in Vlaanderen alleen… En dan gaat het vrijwel uitsluitend over misbruik van mannelijke jongeren door mannelijke religieuzen; ander misbruik, door vrouwelijke religieuzen, of van vrouwelijke jongere of oudere slachtoffers, daarover zijn er geen cijfers, maar dat het voorkomt, veel voorkomt, dat weten we wel.

    Seksueel misbruik doet zich niet alleen in de kerk voor, dat is zeker. Het is niet eens overtuigend bewezen dat er, procentueel gezien, meer daders zijn binnen de kerk dan daarbuiten. Maar het is zoals met beroemde artiesten: je verwacht niet dat uitgerekend priesters en religieuzen zich schuldig zouden maken aan dat soort dingen. Fout dus: priesters en religieuzen zijn geen haar beter of slechter dan andere mensen. Blijkbaar is het kerkelijke verbod op elke vorm van seksuele beleving voor niemand haalbaar, wat had je gedacht.

    Wij leven in een promiscue, permissieve wereld. In gewone taal betekent dat dat er heel wat kan op seksueel gebied. Er is vrijwel geen enkele rechter die zich nog zal wagen aan de vervolging van wat volwassenen met elkaar doen in de beslotenheid van hun relatie, van welke aard of duur de relatie ook is. Ook onder jongeren is er intense seksuele activiteit van allerlei slag op steeds jongere leeftijd. Het Thaise sekstoerisme gebeurt open en bloot, om zo te zeggen. Porno vind je overal, tot de meest harde vormen toe, ook met kinderen, ook met dieren. Er is een indrukwekkende seksindustrie, met miljardenomzet. Het is allemaal zo, hoe zal ik zeggen, ‘normaal’ (?!?) dat een mens zich afvraagt: wat heeft Michail Pletnev voor vreselijks gedaan dat hij voor twintig jaar de cel in moet? Hij heeft voor een luttel bedrag wat gore seks gehad, neem ik aan, gedurende een half uur of zo, op een of andere manier, met een mannelijke prostitué die nog geen achttien was.

    Als twee jongens van zestien met elkaar in bed belanden voor een potje seks, dan zal geen haan daarnaar kraaien. Het gaat dus niet om de fysieke daden die Pletnev gesteld heeft: er zijn geen gewonden gevallen of zo. Het gaat ook niet om de seksindustrie. Het gaat enkel over het feit dat hij, als individu, seks heeft gehad met een ander, minderjarig individu. Dat zijn partner een betaalde prostitué was, is niet ter zake: volwassenen mogen geen seks hebben met minderjarigen.

    Waarom niet?

    Wij komen uit een wereld waarin seks uitsluitend behoorde tot de wereld van de volwassenen. Met kinderen werd niet over seksualiteit gesproken. Het bestaan van seks onder of met minderjarigen werd op alle mogelijke manieren ontkend. Natuurlijk was dat een dwaasheid: kinderen zijn even seksueel als volwassenen en zelfs veel meer seksueel dan de meeste volwassenen. Zij zijn seksueel actief van op zeer jonge leeftijd, alleen of met anderen, zoals de biechtvader vroeger altijd wou weten. Die anderen zijn seksgenoten of niet, leeftijdsgenoten of niet. Volwassenen hebben altijd seks gehad met kinderen, dit is geen nieuw verschijnsel, daar zijn geleerde en vooral ook minder geleerde boeken over geschreven. Ik zei het hier al eerder: is er niets, absoluut niets van al wat mogelijk is op seksueel gebied dat de mens nog niet gedaan heeft.

    Men spreekt in deze context vaak over de (seksuele) onschuld van kinderen. Dat die onschuld bestaat zal ik niet ontkennen. Maar men mag ze niet verwarren met onwetendheid: kinderen zijn misschien wel naïef, maar ze zijn niet onnozel. En over de seksuele onschuld van Thaise prostituees, mannelijke, vrouwelijke of andere, daarover moeten we ons helaas al helemaal geen illusies maken, vrees ik.

    Men zou kunnen zeggen, zoals de kerk dat doet, dat seks enkel binnen het huwelijk kan. Dat sluit dan meteen kinderen uit en zeker seks met partners van hetzelfde geslacht, want die is niet op de voortplanting gericht en dus verboden. Toch was men ook vroeger zeer tolerant: meisjes werden al op zeer jonge leeftijd huwbaar verklaard. En homofiele seks en seks met prenubiele minderjarigen had het niet onaantrekkelijke voordeel dat er geen risico’s op voortplanting was, een aspect dat priesters en religieuzen nooit ontgaan is, zeker toen er nog geen voorbehoedsmiddelen waren. Het lijkt wel of de kerk Bill Clinton volgt, die stelde dat seks die niet op voortplanting gericht is (orale, anale, alles behalve heteroseksuele genitale seks zonder voorbehoedsmiddelen) géén seks is.

    Seksualiteit is, zoals aartsbisschop Léonard en met hem de hele katholieke kerk zegt, van nature gericht op de voortplanting; ze voor iets anders gebruiken is ‘ziekelijk’. De brave man en de kerk vergissen zich, natuurlijk. Seksualiteit is veel rijker dan louter een soort dierlijke drift die de voortplanting aantrekkelijk maakt voor het zoogdier dat de mens is. Seksualiteit doordringt ons hele wezen en onze hele beschaving. Wij zijn seksueel in al wat we denken en doen. Onze seksuele activiteit uit zich op miljoenen manieren. Als je daaraan zou twijfelen, klik op Google eens ‘seks’ of ‘sex’ in en bekijk het resultaat, al dan niet met de afbeeldingen erbij…

    Heel lang geleden, ik moet een jaar of zes geweest zijn, ging ik op zomerkamp met de Christelijke Mutualiteiten, ik vermoed in Erwetegem. Op zaterdag gingen we onder de douche, in afzonderlijke douchecellen natuurlijk. Een potige non kwam de jongentjes om beurten inspecteren onder de douche. Dat was voor mij een probleem: wij hadden thuis geen douche, ik werd wekelijks gewassen staande op een stoel, met daarnaast een emmer. Daar stond ik dus, in de rij, wachtend op mijn beurt, in een gebreide zwembroek, niet wetend of ik die moest uittrekken of niet. Je broek uittrekken, dat was onkuisheid. Iemand anders in zijn blootje zien, dat was onkuisheid. Toch heb ik toen van in de rij gezien, toen het gordijn van een van de douches even opzij werd geschoven door de non van dienst, dat het jongetje helemaal bloot was. Ik wist dus wat er van mij verwacht was. Dat was een opluchting, want ik was erg bevreesd om me belachelijk te maken, om niet te weten hoe je onder de douche ging. Maar ik heb nog jaren ernstige morele twijfels gehad: ik had onkuisheid bedreven door mijn gluren naar het naakje van dat knaapje achter het gordijn…

    De tijden zijn veranderd, gelukkig maar. Het probleem is, dat we niet goed meer weten wat mag en kan en wat niet. Vroeger was dat duidelijk: onkuisheid was een doodzonde, je riskeerde de hel, eeuwig. En dat zichzelf of elkaar bevredigen onkuisheid was, daarover bestond niet de minste twijfel.

    Vandaag zijn de grenzen wel heel ver verschoven. Het gaat zelfs zover dat toen ik het bericht las over Pletnev in Thailand, ik me spontaan en oprecht vragen stelde over de celstraf van twintig jaar die hij riskeert. Niet alleen staan die in schril contrast met de onwaarschijnlijk lichte vier maand voorwaardelijk voor een dronken doodrijder van drie studentes, onlangs nog hier bij ons in Vlaanderen. Ik vermoed dat Pletnev zelf ook verstomd stond over de aantijging en de mogelijke straf. Ik veronderstel zelfs dat hij zijn daad niet echt als moreel grondig fout gedrag heeft aangevoeld. Twintig jaar voor wat casual sex met een betaalde prostitué?

    Het enige wat ik met mijn verhaal heb willen aantonen, is dat wij met zijn allen eens heel diep moeten nadenken over waar wij met de seksualiteit naartoe gaan en of het nog mogelijk is om samen af te spreken waar we naartoe willen. Het kerkelijke standpunt is nu onaanvaardbaar. De wereld verzet zich unaniem als men een vrouw dreigt te stenigen voor overspel (terwijl de man vrijuit gaat) of als men een homo-koppel in Afrika vervolgt. Wij tasten de grenzen van het welvoeglijke en het toelaatbare elke dag verder af. Er is verregaande normvervaging en onzekerheid, dat stellen we voortdurend vast in de sensatiepers, in de artistieke wereld, de reclame, bij de politie én in de rechtspraak.

    Waar liggen de grenzen?

    Waarom?

    Op welke principes steunen wij ons nog?

    Wie zal het ons zeggen?


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    03-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sir Isaiah Berlin, The Roots of Romanticism
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Over Isaiah Berlin (1909-1997) herinner ik me twee anekdotes. De eerste heb ik niet kunnen natrekken. Ze gaat als volgt. Een of andere prominente figuur, ik vermoed een Amerikaanse president, werd tijdens een bezoek aan Oxford voorgesteld aan een rij vooraanstaande professoren. Toen hij bij Berlin kwam, schudde hij hem enthousiast en langdurig de hand en zei: ‘Ik ben een grote bewonderaar van jouw muziek!’ Waarop Isaiah Berlin verbouwereerd antwoordde: ‘Ik ben Berlin de filosoof, niet Berlin de muzikant!’

    De tweede anekdote vind je wel her en der geconfirmeerd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog inviteerden de Churchills I. Berlin, die net een flinke som had geschonken voor een oorlogsliefdadigheid. Toevallig was ook de Amerikaanse muzikant en componist van populaire muziek Irving Berlin in Londen en het was hij die de uitnodiging ontving in zijn hotel. Het tafelgesprek verliep chaotisch, met Irving Berlin die zeer vereerd was maar niet begreep waarom hij uitgenodigd was op een diner met de Eerste Minister en hogere ambtenaren, politici en universiteitsprofessoren, en die geen antwoord wist te verzinnen op de ernstige vragen die hij kreeg over de oorlogssituatie, de houding van Amerika, de verkiezing van de Amerikaanse president &c., terwijl Winston Churchill blijkbaar de hele tijd niet doorhad dat hij niet te maken had met de beroemde filosoof Isaiah Berlin, maar met de olijke Amerikaan Irving Berlin (1888-1989), componist van ongeveer 1250 songs, vaak als een onderdeel van musicals, shows of muzikale Hollywood-films. Enkele overbekende nummers: White Christmas, Alexander’s Ragtime Band, All by Myself, All Alone, Anything You Can Do I Can Do Better, Cheek to Cheek, Easter Parade, God Bless America, I’ll Be Loving You Always, Let’s Face the Music and Dance, Play a Simple Melody, Puttin’ on the Ritz, There’s No Business Like Show Business, They Say It’s Wonderful.

    Sir Isaiah Berlin werd geboren in Riga, de hoofdstad van Letland, toen een onderdeel van Rusland. Zijn ouders waren welstellende joden, actief in de houthandel. In 1917 maakte hij de opstand mee in Sint-Petersburg. In 1921 vluchtte de familie naar Engeland. Isaiah kreeg een modelopvoeding in de beste Engelse scholen. In Oxford behaalde hij de hoogste cijfers van zijn generatie in klassieke studies. Hij doceerde aan All Souls, New College maar was nadien medeoprichter en president van Wolfson College. Tijdens de oorlog was hij actief in de geheime dienst en in de Britse ambassades in Washington DC en in Moskou. Hij was bevriend met Russische dissidenten en smokkelde eigenhandig de eerste teksten van Dr. Zjivago het land uit.

    Zijn bibliografie is indrukwekkend. Hij staat bekend als een filosoof en historicus van de ideeën, de Ideengeschichte. Bij zijn overlijden werd hij wereldwijd geprezen als een van de belangrijkste filosofen van zijn tijd. Nochtans is zijn naam mij enkel in enkele vage verwijzingen en de twee anekdotes hierboven bekend geweest. Dat bewijst nog maar eens dat wij wel veel over beschaving en cultuur praten, maar er in feite bijna niets over weten. Onlangs pikte ik tweedehands enkele werken op van Isaiah Berlin en toen ik aan het grasduinen was in mijn boekenrekken naar een volgend boek om te lezen, viel mijn oog op The Roots of Romanticism van zijn hand. Het gaat om de neerslag van de A.W. Mellon Lectures in the Fine Arts, 1965, gehouden in The National Gallery of Art, Washington, DC. De ‘auteur’ heeft zijn lezingen tijdens zijn leven niet willen uitgeven; hij is altijd van plan geweest om ze uit te werken tot een substantieel boek over de romantiek. Hij heeft daartoe heel wat materiaal verzameld, maar is nooit aan het schrijven toegekomen. Hij had laten verstaan dat hij geen bezwaar had tegen een postume publicatie en dat is wat er gebeurd is in 1999, op basis van de transscriptie van de BBC-opnames van de lezingen uit 1965, met enkele beperkte aanpassingen.

    Die gesproken basis maakt dat we een heel levendige, vlotte tekst aangeboden krijgen, in spreekstijl. Isaiah Berlin was een van de meest exuberante sprekers van zijn tijd. Hij was in staat om een publiek urenlang te onderhouden, op basis van vluchtige notities, over allerlei belangrijke onderwerpen. Hij sprak vloeiend Russisch, Engels, Frans, Duits en Italiaans en was uitstekend in Latijn en Grieks; hij citeerde uit het hoofd in al die talen.

    Voor mij was het een totaal nieuwe ervaring. In de voorbije jaren heb ik uitvoerig gelezen en zelfs gestudeerd over de periode net voor de Romantiek, namelijk de Verlichting. Dat heeft onvermijdelijk een grote invloed gehad op mijn eigen denken en doen. Ik heb in de Verlichting de bevestiging gevonden van wat ik zelf sinds lang aanvoelde als de juiste richting voor mijn denken en voor mijn persoonlijk leven, maar ook als de basis voor elk democratisch bestel. Lees daarover misschien nog eens wat ik schreef naar aanleiding van het meest recente boek van Jonathan Israel, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=630277.

    Ik was dan ook zeer benieuwd naar wat Isaiah Berlin te vertellen had over de Romantiek, die hij precies met de Verlichting in contrast brengt.

    In het eerste hoofdstuk gaat hij op zoek naar een definitie van het begrip. Dat is niet gemakkelijk, geeft hij zelf ook toe: er is meer geschreven over de romantiek dan in de romantiek en zelfs de literatuur over wat romantiek is, is zeer omvangrijk en divers. In 1965 noemde de auteur het de laatste belangrijke verschuiving in de beschaving van het Westen, groter dan en tevens de basis voor alle andere evoluties van de 19de en de 20ste eeuw. De Romantiek is een totaalconcept, dat invloed heeft op alle aspecten van de cultuur en de beschaving. Het is een breuk met alles wat voorafgaat. Tot in de tweede helft van de 18de eeuw was men ervan overtuigd dat er ergens een absolute waarheid bestond en dat het volstond om die te zoeken en te vinden, opdat iedereen gelukkig zou zijn op aarde. Vanzelfsprekend was men het oneens over die absolute waarheid, maar elke denker, elke hervormer was ervan overtuigd dat er zo een ultieme waarheid was. De Romantiek bracht daarin grondige en blijvende verandering.

    Waar is de romantiek als beweging ontstaan? Ook dat is niet evident. Er is de Franse Revolutie, die voorzeker een breuk is met al wat voorafging. Er is ook de Industriële Revolutie, die ongetwijfeld een bron van conflict was. De Romantiek was eveneens een internationaal Europees verschijnsel, het deed zich voor in alle landen, waarvan vele voorbeelden.

    Het tweede hoofdstuk gaat onder de titel The First Attack on Enlightenment. Vertrekkend van een uitvoerige definitie van de Verlichting, contrasteert de auteur de nieuwe romantische manier van denken met het Verlichtingsdenken, dat de Rede als hoogste ideaal heeft. De Verlichting was geen uniform model, er zijn verscheidene benaderingen en variaties op het algemene thema. Voor sommigen was het evident dat de Rede universeel was, dat als men een Waarheid had gevonden, die voor de hele mensheid gold. Anderen, zoals Montesquieu, betwijfelden of dat zo was en hechtten groot belang aan de omstandigheden van tijd en plaats. Wat waar is voor een Fransman in Parijs is niet meteen toepasselijk op een Chinees of een wilde in het toen pas ontdekte Canada. Het was echter in het Duitsland van de 17de en 18de eeuw dat men de fundamenten van de Verlichting zelf in vraag zou stellen. Duitsland was, in tegenstelling met de andere grote naties van die tijd, een verbrokkeld land, met driehonderd prinsen en twaalfhonderd kleinere autonome adellijke heersers. De Dertigjarige godsdienstoorlog (1616-1648) had het land en het beschavingsweefsel grondig verwoest en een groot gedeelte van de bevolking omgebracht. Er was geen bestuurlijk of politiek centrum zoals Parijs, Amsterdam of Londen. Het Lutheranisme zette de mensen aan tot een berustend en verinnerlijkt piëtisme. De grote cultuurdragers waren geen edelen of vooraanstaande burgers, zoals elders in Europa, de beschaving beleefde haar hoogtepunt niet aan de Koninklijke hoven, maar bij de middenklasse, de burgerij. De Romantiek is geboren als een verzet tegen de overwegend Franse cultuur en alles waar die voor stond. Berlin illustreert dat aan de hand van de esoterische figuur van Johann Georg Hamann, die een zeer duister en fragmentair literair oeuvre heeft nagelaten, dat typisch is voor de nieuwe beweging. De mens is niet op zoek naar evenwicht, klare en heldere lijnen, redelijkheid, tevredenheid, vredigheid, nee: de mens wil handelen, doen, zijn wil doorzetten en als hij daardoor botst met anderen, dan is de strijd het enige alternatief. Het leven is niet geordend, maar een wilde stroom die allen met zich meesleurt.

    In het derde hoofdstuk gaat Isaiah Berlin op zoek naar de ware vaders van de Romantiek. Na enkele mindere figuren vermeld te hebben, komt hij bij Johann Gottfried von Herder (1744–1803), die hij uitvoerig belicht.

    Het vierde hoofdstuk draagt de titel The Restrained Romantics. Het is verrassend om hier Immanuel Kant aan te treffen, een figuur die we veeleer tot de Verlichting rekenen. Maar wat Berlin over hem zegt, is verrijkend en ter zake. De tweede figuur is onvermijdelijk Johann Christoph Friedrich von Schiller (1759–1805), de derde Johann Gottlieb Fichte (1762–1814). Ik ga niet in op de analyses die Berlin maakt van hun werk en hun invloed. Wie daarover meer wil weten leest het best eens de Wikipedia-artikels over deze figuren.

    Hoofdstuk vijf handelt over de ongeremde Romantiek. De auteur steunt zich daarbij vooral op Karl Wilhelm Friedrich (von) Schlegel (1772-1829) en Friedrich Wilhelm Joseph (von) Schelling (1775–1854). Ook over deze figuren leest men het best eens een inleidend artikel. Het zou me te ver brengen om er hier uitvoerig op in te gaan, en aan oppervlakkige dooddoeners hebben jullie ook niets.

    Dat brengt ons bij het zesde en laatste hoofdstuk, The Lasting Effects waarin de auteur de conclusies bijeenbrengt uit de vorige hoofdstukken en de lijnen doortrekt naar wat er gebeurd is na de Romantiek, tot op onze dagen, bijvoorbeeld het fascisme en het existentialisme.

    Dit al bij al bescheiden werk qua omvang, ongeveer 150 bladzijden tekst voor de lezingen zelf, plus nog wat inleiding, referenties en index, is niettemin een uitstekende en zeer grondige kennismaking met de Romantiek. Het doet je nadenken over de evolutie van het denken, over de radicale breuk die zich heeft voorgedaan tussen 1760 en 1830. Het is onmogelijk om de geschiedenis en de beschaving van de laatste tweehonderd jaar te begrijpen zonder een inzicht in de Romantiek. Dat vergt enige inspanning, maar ik heb bij het lezen herhaaldelijk gedacht dat een synthese als deze wellicht een van de beste manieren was om zelf over deze revolutie na te denken. Tezelfdertijd ben ik mij ervan bewust geworden wat een fenomenale intellectuele inspanning het moet geweest zijn voor Isaiah Berlin om dit in zes lezingen te brengen op basis van zijn notities, dus zonder uitgeschreven tekst: ongelooflijk gewoon.

    Wanneer men de karakteristieken van een periode wil belichten, is het gebruikelijk en normaal dat men ze contrasteert met de voorgaande. Dat heeft de auteur hier ook met brio gedaan. Maar hij is niet in het vaak voorkomende euvel vervallen om er een zwart-wit tegenstelling van te maken. Hij legt herhaaldelijk verbanden met de Verlichting en ziet gemeenschappelijke kenmerken, zoals het individuele vrijheidsstreven dat in beide prominent aanwezig is. Hij schetst evenmin een eenvormig beeld: dat zou voor een bij uitstek individualistische beweging als de Romantiek totaal misplaatst zijn.

    Pas in de laatste paragrafen maakt Sir Isaiah Berlin het bilan, de balans op van de Romantiek en die is niet positief: hij gebruikt het woord fallacious, dat zich moeilijk laat vertalen: het is een misvatting, een verkeerde opvatting, geen goede benadering. Dat is ook mijn aanvoelen. Indien men afstand doet van de rede als grondbeginsel, waar komt men dan uit? Als men elke redelijkheid verwerpt, blijft enkel het onredelijke over. Als men zweert bij de individuele vrijheid en het recht van elk individu om zich zonder enige remming over te geven aan zijn passies, dan kan dat meevallen zolang het gaat over voorbeeldige figuren en hun even voorbeeldige passies. Maar dat is niet wat de Romantiek benadrukt. Het zijn veeleer de uitzonderlijk gewelddadige, duistere en aberrante passies die aan bod komen en bewonderd worden. In die zin heeft de Romantiek inderdaad de weg bereid voor het fascisme, voor de figuur van de leider, de Fuhrer, il Duce; voor het extreem nationalisme ook, voor het xenofoob racisme.

    Ik ervaar ook in mijzelf dat een leven van enkel redelijkheid en bespiegeling beklemmend kan zijn. Ik begrijp dat men ook eens uit de band wil springen, zich overgeven aan een roes of aan enthousiasme, bijvoorbeeld bij een grote sportmanifestatie. Maar uiteindelijk zijn dat onbevredigende ervaringen en, zelfs als ze onschuldig zijn, dragen ze in zich de kiem van het ongebreideld geweld en de strijd voor het eigen gelijk, het eigen belang. In die zin is de Verlichting het model dat we moeten nastreven, omdat daar de vrijheid onverbrekelijk verbonden is met en getemperd wordt door de even belangrijke gelijkheid en de broederlijkheid. De bloedige geschiedenis van de nationale en internationale conflicten vanaf 1789 tot op vandaag toont ons wat er gebeurt als men de romantische individuele of nationale vrijheid vooropstelt en ze losmaakt van de vrijheid van de anderen, zoals de Verlichting ons voorhoudt. Hitler was een grote bewonderaar, tot tranen toe bewogen, van Wagner, de aartsromanticus. George Bush leidde een kruistocht van het christelijke Westen tegen het Kwaad. Osama bin Laden strijdt voor zijn godsdienst, zijn Moslimbroederschap.

    Als ik moet kiezen tussen een levenshouding die zelfbevestiging door radicale vijandschap predikt en anderzijds de inderdaad relatief onvolkomen bevrediging van de redelijkheid onder alle omstandigheden, dan is mijn keuze snel gemaakt.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    02-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Argeloos

    Arg

    Sommige woorden lijken hun betekenis te verliezen als je er te lang naar staart of als je ze tien keer na elkaar uitspreekt. ‘Ook’ is er zo eentje voor mij.

    Misschien is dat omdat het zulke korte woordjes zijn, omdat er geen bekende sprekende elementen in zitten die de betekenis dragen, bijvoorbeeld 'doofpot'. Er zijn ook omzeggens geen andere woorden waarin ze een van de samenstellende elementen zijn: ik ken niet veel woorden die van ‘ook’ afgeleid zijn: alsook, …?
    OOK is een
     Einzelgänger, een eenzaat. Daardoor mist het de kans om op zichzelf betekenis te krijgen, het mist de stevige steun van behulpzame buren en vrolijke vrienden.

    Anders is het gesteld met ‘arg’.

    Het woord bestaat als adjectief, bijvoeglijk naamwoord en is een oudere vorm van erg. Het betekent dus: zeer, of heel (veel), maar ook: slecht, en dat is de betekenis die het meestal heeft in de samenstellingen. Arg is het kwade, het boze, het gevaar.

    Er zijn verscheidene afleidingen:

    - argernis is de verouderde vorm van ergernis en dat is alles wat aanleiding geeft tot het zich ergeren, aanstoot nemen aan iets; dat was vroeger
    - argeren (ergeren);
    - argeloos gebruiken we nog steeds: zonder kwade bedoelingen, zonder kwaad te vermoeden; vandaar
     
    - argeloosheid;
    - arglist is minder gebruikelijk: de kwade bedoeling, kwade trouw, maar
    - arglistig is dan weer wel ‘in’, evenals
     
    - arglistigheid, daarbij denken we aan Odysseus;
    - argwaan koesteren we allemaal wel eens: we vermoeden dat er iets niet pluis is, we zijn
     
    - argwanend, maar dat is de enige werkwoordvorm die we van het werkwoord
    - argwanen nog gebruiken, zelfs ik zou niet durven schrijven dat ik geargwaand heb.
     

    Aaaaargh!

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    30-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.five alls
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In een heruitgave van een slang-woordenboek uit 1785 vond ik een verwijzing naar alls. Op de bijgaande afbeelding zie je wat daarmee bedoeld is. 

    Wat een heerlijke illustratie van volkswijsheid, die lak heeft aan het gezag en maar al te goed beseft dat de gewone burger moet werken voor al wie boven hem staat: het leger, de advocaten en andere bureaucraten, de kerk en de staat.

    Onlangs las ik in die zin een leuke pointe op een weblog: arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet…

    Of nog: Ora et labora, maar het waren wel de priesters-monniken die baden en de lekenbroeders die werkten.

    Of zoals H.L. Mencken in zijn glorieus ontluisterende Treatise on the Gods (1930, 1946²) al schreef: je kan de priester in elke gemeenschap herkennen aan het feit dat hij niet werkt voor zijn brood, maar door de gemeenschap onderhouden wordt.



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    28-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.kattenbelletje, kattebelletje
    Klik op de afbeelding om de link te volgen




















    De kat de bel aanbinden…

    De uitdrukking gaat terug op een fabel van Aesopus, waarin de muizen overleggen hoe ze zich kunnen beschermen tegen de kat; een van de voorstellen is dat men haar een bel aanbindt. Een goed idee: dat is precies wat wij mensen met onze katten doen als we willen verhinderen dat ze ongehinderd muizen en vogels vangen. In de fabel zijn de muizen dan ook wild enthousiast over het voorstel, tot een senior-muis vraagt: en wie gaat de kat de bel aanbinden? Waarop een lange stilte volgde.

    Moraal: het is gemakkelijker voorstellen te formuleren dan ze uit te voeren.

    De betekenis van de uitdrukking is dan: een onuitvoerbare of uiterst gevaarlijke taak beginnen, de koe bij de horens grijpen.

    Maar niet alle belletjes die katten aangebonden krijgen zijn kattebelletjes. Mijn studiegenoot Peter gebruikte in 1965 of zo het mij toen niet bekende woord, in de betekenis van: een niemendalletje, een vlug of nonchalant geschreven boodschap of gedachte op een stukje papier. Van Dale steunt hem daarin. Peter zei erbij dat het woord van het Italiaans kwam: een cartobello is een klein kaartje. De volksetymologie maakt daarvan dan ons kattebelletje.

    Maar je hebt goed zoeken, vijfenveertig jaar later, naar cartobello in Italiaanse woordenboeken: niet te vinden, hoor. Van Dale beweert dan weer dat het komt van scartabello en dat zou ‘slecht boek’ betekenen; een van de betekenissen van scarto is inderdaad ‘van een minderwaardige kwaliteit’, maar bello betekent ‘mooi’, niet ‘boek’…

    Een Italiaans etymologisch woordenboek verklaart scartabello als afkomstig van het Spaans cartapel en dat zou een samentrekking zijn van charta en pellis (‘vel’ in het Latijn), een perkamenten kaartje dus. Scartabellare is in alle geval ook nu nog Italiaans voor haastig of nonchalant bladeren in een boek en een scartafaccio is een kladboek; faccia is ‘bladzijde’. Scartabello heeft in het moderne Italiaans de betekenis van een tekst van weinig belang.

    De Vereniging ‘Onze Taal’ verwijst eveneens naar scartabello, maar zij vertalen het als ‘boekje, register’.

    Van Dale zou dus de bal weer mis slaan; een scartabello, een ‘slecht boek’, voorwaar.

    De tussen-n dan. Volgens de taaladviseur van de VRT, die daarin Van Dale volgt, is een kattebelletje zonder tussen-n ons haastig geschreven onbelangrijk briefje, en een kattenbelletje met ‘n’ het belletje dat een kat draagt. Maar de onlangs gewijzigde taalregeling laat beide toe in beide gevallen, kwestie van het simpel te maken, natuurlijk.

    Onze Taal stelt voor dat we het nuttige onderscheid houden. Waarom ook niet? Maar het blijft arbitrair.

    Hoe dat Italiaanse scartabello hier geraakt is? Misschien via de Italiaanse internationale bankiers uit de Renaissance, die hun leningen en andere overeenkomsten op dergelijke papiertjes en bundeltjes schreven. Van Dale geeft als vroegste datum 1662 aan, dus dat zou kunnen kloppen.

    Mijn laatste kattebelletje dateert uit mijn studententijd. In de toen nog gezellige leeszaal van de filosofische bibliotheek in Leuven kwam een Amerikaanse jongedame van een sanitaire stop terug met een fors gapende rits achteraan haar rok en nam terug haar plaats in naast mij. Ik schreef op een snipper zoiets als ‘you left your skirt open’ (nadat ik skirt had opgezocht in het woordenboek...) en schoof haar het briefje toe. Ze wou het niet lezen, dacht wellicht dat ik oneerbare voorstellen deed; ik insisteerde, met een ernstig, zelfs bezorgd gezicht; zij nam het uiteindelijk dan toch aan, met lange vingers en een gezicht als stond míjn rits open. Dan kleurde ze karmijnrood, zette het op een lopen en kwam even later met een stralende glimlach en een veilig gesloten rits weer naast mij zitten.

    Er is geen vervolg aan dit verhaal geweest, heus.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    26-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.sycofant!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Mijn verhaal, lieve lezers, begint in Griekenland, Hellas, toen het daar nog beter ging met de economie dan vandaag. Toch was er toen, 2500 jaar geleden, ook al af en toe een haar in de boter. 

    Neem nu de vijgenhandel. Vijgen waren (en zijn) zeer voedzaam en bovendien lekker. De handel in verse vijgen was in Athene en gans Attica aan strenge regels onderworpen; wie toch vijgen uitvoerde buiten de grenzen of ze invoerde zonder belasting te betalen, moest zich daarover verantwoorden voor de rechtbank. Wie smokkelaars ontdekte en daarover klacht indiende, was een sukofantès, van Gr. sukon, vijg en fainein, tonen. In Athene had je geen openbare aanklager, de klacht kwam van je medeburgers. Vijgen kon je ook gebruiken om je belastingen te betalen. Wie daarmee een loopje nam en zich daarbij liet betrappen, kreeg ook met de sycofant te maken. Nog erger: wie de vijgen van de heilige bomen roofde, bijvoorbeeld als de vijgen schaars waren, werd voor de rechter gesleept, nog steeds door onze sycofanten.

    Van dat letterlijk gebruik, namelijk het ‘wijzen naar de vijgen’, kwamen er allerlei afgeleide betekenissen: een aanklager voor het gerecht in het algemeen en vandaar al gauw iemand die voor een kleinigheid (een vijg…) naar de rechter stapt, of mensen valselijk beschuldigt om hen te tergen of om hen geld af te truggelen; ook afpersing door ambtenaren, of omgekeerd, afpersing van hoger geplaatsten, blackmail. In het algemeen noemde men ook het twisten over beuzelarijen sycofanterij. Sycofant werd zo een scheldnaam, ook voor professionele zwendelaars en allerlei bedriegers van de kleine man.

    In het Latijn nam men het woord gewoon over, zoals wij al te veel woorden uit het Frans en meer recentelijk uit het Engels hebben geleend of gestolen. Men was toen al lang vergeten dat het iets met vijgen te maken had en dus was een Romeinse sycophanta gewoon een informant, een roddelaar, een kwaadspreker, een lasteraar, een bedrieger, een oplichter.

    Er kwam nog een andere betekenis bij: een sluwe vleier, een parasiet en dat is de betekenis die we behouden hebben in onze moderne talen, ook het Nederlands: een sycofant is een pluimstrijker, een onbetrouwbare vleier met loense bedoelingen, iemand die op zijn eigen voordeel uit is, maar dat probeert te bereiken door in het gevlei te komen bij belangrijke personen.

    Het is een verschijnsel van alle tijden en alle culturen, want het woord bestaat in ongeveer alle talen. Wij kennen allemaal wel dergelijke types. Het zijn meestal onopvallende figuren, zonder opvallende kwaliteiten, die zich door hun zalvende woorden en slaafse onderdanigheid tegenover hoger geplaatsten een plaatsje weten te verwerven, zich ongemerkt onmisbaar maken en zo goed voor zichzelf zorgen, onder het mom van dienstbaarheid aan anderen of aan een zaak, een hoger doel. Ze nemen nooit zelf de verantwoordelijkheid, ze voeren enkel uit wat men beslist heeft, of bevolen, of afgesproken. Zo slagen ze er al te vaak in om een machtige positie te verwerven, op de achtergrond, in de coulissen, zonder daartoe aangesteld te zijn. Ze usurperen de macht van anderen, door van hen het oninteressante voetwerk over te nemen, door hand- en spandiensten te bewijzen. Zo worden ze stilaan machtiger dan hun bazen.

    Horatius beschrijft onze sycofant meesterlijk in Satire I, 9, die begint met deze onsterfelijke woorden:

    Ibam forte Via Sacra, sicut meus est mos,

    nescio quid meditans nugarum, totus in illis:

    accurrit quidam notus mihi nomine tantum

    arreptaque manu “quid agis, dulcissime rerum?”


    In de fraaie vertaling van Anton Van Wilderode:

    Toen ik een keertje volgens mijn gewoonte

    flaneerde langs de Via Sacra, over

    ik weet niet welke onzin prakkezerend –

    maar alleszins geheel daarin verslonden –

    komt schielijk op mij toegeschoten iemand

    die ik niet anders dan bij name kende.

    Hij grabbelt naar mijn hand: ‘Mijn allerbeste,

    hoe maak je het?’

    In het boek van Frans de Waal dat ik hier onlangs besprak, geeft de auteur een prachtig voorbeeld van een mannetjesaap die zelf niet de envergure had om alfamannetje te zijn, maar die met een jonge pretendent voor die post samenspande om het oude topdier uit te schakelen. Als helper en bondgenoot van het nieuwe alfadier kon hij dan meegenieten van de voordelen: voedsel, maar vooral seks met de wijfjes van de groep, wat hem anders niet vergund zou zijn.

    Nu we het toch daarover hebben, seks dus, citeer ik hier gaarne, maar zonder enige garantie op de juistheid ervan, een etymologische uitleg die ik vond over ons woord in het Engels, sycophant. Het Griekse woord sukon, vijg betekent ook gemeenzaam en een beetje vulgair: vulva, het vrouwelijk geslachts- of schaamdeel, ook in het Nederlands trouwens, hoewel wij het vaker over een pruim(-pje) hebben. In het Engels is er natuurlijk het beruchte meer dan suggestief erotische gedicht van D.H. Lawrence, Figs, in 1986 vertaald door (wie anders dan) Paul Claes.

    Nu stelt de doorgaans welingelichte etymologische website voor het Engels etymonline.com dat ‘de vijg tonen’ verwijst naar een gebaar met de wijs- en middenvinger en de duim, waarbij de duim tussen de beide vingers gestoken wordt. In mijn jeugd was dat een courant obsceen gebaar, waarvan we in onze jeugdige onschuld en overmoed de fysische oorsprong niet konden vermoeden, namelijk de gelijkenis van dat gebaar (en de vijg) met het vrouwelijk schaamdeel, zoals Van Dale het noemt. Sindsdien is het alom vervangen door de opgestoken middenvinger, ontleend aan de Angelsaksische wereld, giving/flipping te finger.

    In het oude Griekenland zou dat gebaar, ik bedoel, duim tussen de vingers, al in gebruik geweest zijn en omwille van de gelijkenis met de vijg in beide betekenissen, bekend geweest zijn onder de naam sukofainèn, letterlijk de vijg tonen. Het gebaar was te vulgair om door prominente politici en juristen zelf gebruikt te worden en dus lieten ze het aan hun medewerkers over om hun tegenstanders op die manier te beledigen; dat zijn dan de sycofanten. Kan zijn, maar ik ken de bronnen niet voor deze uitleg, ik heb er niets over gevonden in mijn Grieks woordenboek.

    Ziedaar, lieve lezers, het verhaal van de sycofant, een woord dat ik gisteren gebruikte om iemand van wie we de naam met de mantel der onverdiende naastenliefde zullen omhullen, te typeren. Aangezien mijn gesprekspartners het woord niet kenden, beloofde ik het hier uit te doeken te doen ten bate van al wie in hetzelfde geval is.

    Rest me nog om, als mosterd na de maaltijd, het even te hebben over vijgen na Pasen, een Vlaamse uitdrukking die synoniem is met… mosterd na de maaltijd, juist. Maar wat is er zo speciaal aan vijgen na Pasen?

    Misschien omdat in de strenge vastentijd voor Pasen vaak vijgen op het menu stonden als een voedzaam alternatief voor het verboden vlees. (Overigens was toen alle ‘vlees’ verboden, ik bedoel ook seks, maar dat terzijde.) Wellicht was men de mierzoete gedroogde vijgen kotsbeu na veertig dagen; wie dus nog met vijgen kwam aandraven na Pasen, kwam te laat en had geen succes. Een andere uitleg: de vijgen kwamen toen zoals nu van het Midden-Oosten. Indien de aanvoer om een of andere reden vertraging opliep, kwamen de vijgen wel eens te laat aan, na de vasten, na Pasen en bleken ze onverkoopbaar.

    En dan nog dit als afsluiter: ik heb me ooit laten vertellen dat men Carolus, de Latijnse versie van mijn voornaam, Karel, moet uitspreken met de klemtoon op de a, zoals in het Nederlands en niet op de o; Cárolus, dus en niet Carooolus. ‘Caròlus’, zo uitgesproken zou Latijn zijn voor… paardenvijg, paardenuitwerpsel. Ik heb dat smeuïge verhaal vanzelfsprekend herhaaldelijk met smaak naverteld, evenwel zonder het ooit na te trekken. Toen ik het ook hier wou debiteren, zocht ik het toch maar even op in mijn naslagwerken en vervolgens ook op het web. Nergens een spoor van carolus gevonden in die betekenis… Het zal me leren.

    Anderzijds is het na al die jaren wel een hele opluchting dat mijn voornaam niets te maken heeft met onwelriekend dampende paardenvijgen, het is al erg genoeg dat mijn familienaam verwijst naar de leerlooierstiel, waarbij de huiden gevet werden met… urine.

    Ik kan in scherp contrast daarmee nu zelfs met enige onrechtmatige trots vermelden dat een carolus een gouden muntstuk is, geslagen onder een van de talloze koningen en keizers die de naam Karel, Charles, Carlos of Carolus gedragen hebben. Anderzijds... was er niet een ezeltje dat gouden muntstukken scheet? Ach...

    De enige echte etymologie van Karel is  heel simpel: het is een vorm van kerel, man.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    24-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gratis boek!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Al een hele tijd ben ik aan het denken: wat zou ik eens kunnen doen voor mijn lezers, om ze te danken voor hun voortdurende belangstelling?

    Eerst dacht ik aan een maandelijkse geschenkbon voor boeken of Cd’s of Dvd’s. Maar hoe leg je dat aan boord? Het heeft geen zin om iedereen te laten mailen, dat geeft jullie en mij allicht een hoop werk. Ik wens ook de privacy van mijn lezers te respecteren, men hoeft zich niet bekend te maken om mijn Kroniek te mogen lezen. Een ander probleem is de selectie: hoe pik je iemand uit de kandidaten? De onschuldige kinderhand, of een schiftingsvraag? Problemen, problemen…

    Na nog wat nadenken kwam ik tot dit voorstel.

    In principe elke maand bied ik een bepaald boek gratis aan, verzendingskosten in België en Nederland inbegrepen. Zo beperk ik meteen al het aantal geïnteresseerden: wie het boek niet wil, wacht een volgende gelegenheid af. Je kan ook maar één keer een boek winnen, dat lijkt me fair.

    Wie belangstelling heeft kan me mailen, gedurende 14 dagen en antwoorden op een vraag waarop het antwoord (ook) ergens in mijn Kroniek staat, in een van de recentere teksten. Na de afgesproken periode van 14 dagen bekijk ik de antwoorden en indien er meer dan één goed antwoord binnenkwam, steek ik de namen in een hoed en trek daaruit de winnaar (M/V); die krijgt dan een mailtje met het verzoek om zijn of haar adres mee te delen, zodat ik het boek kan opsturen. Wie dat liever doet, kan het ook altijd komen halen, natuurlijk, dan krijg je nog een koffie toe.

    Laten we beginnen met de pocketuitgave van Slow Man (2005) van J.M. Coetzee, winnaar van de Nobelprijs voor literatuur. Het is een nieuw en ongelezen exemplaar. Lezers die het Engels niet machtig zijn hoeven zich niet meteen benadeeld te voelen, binnenkort bied ik zeker een Nederlandstalig boek aan.

    De vraag luidt: delen van Elizabeth Costello (2003) van J.M. Coetzee verschenen al eerder onder een andere titel. Welke?

    Antwoorden via mail graag binnen voor donderdag 8 juli 2010 aan

    Karel D'huyvetters




    Categorie:ex libris
    Tags:ex libris
    23-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De aap in ons, Frans de Waal
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Met een naam als Frans De Waal kom je waarschijnlijk niet ver bij een Vlaamse politieke partij. Toch heeft de liberale Open VLD sinds jaren Patrick De Wael als een van hun toppolitici. Hij heeft het zelfs tot Kamervoorzitter gebracht, de eerste burger van het hele land. Het kan dus toch, nomen hoeft geen omen te zijn.

    Zijn naam heeft Frans De Waal (°1948) in elk geval niet gehinderd in zijn carrière als bioloog. Zijn CV leest als het palmares van een primus perpetuus. Na zijn studies en eerste successen in Nederland vertrok hij in 1981 naar de Verenigde Staten. Hij is nu een van de meest bekende primatologen ter wereld. Dat zijn biologen die zich bezighouden met de primaten, de orde van zoogdieren waartoe de mens, de mensapen, de apen en de halfapen behoren.

    De Waal observeert allerlei apen in gevangenschap zowel als in het wild en schrijft daarover in tijdschriften en boeken. Onlangs kocht ik bij De Slegte voor minder dan de helft van de officiële prijs deze mooie hardcover: Frans de Waal, Our Inner Ape. The Best and the Worst of Human Nature, xi + 272 pp., Granta, London, 2005, ₤ 17.99. Er is een Nederlandse vertaling: De aap in ons. Waarom we zijn wie we zijn, € 24,90 voor de hardcover, maar slechts € 10 voor de Poema Pandora Pocket-uitgave.

    Professor De Waal heeft dit boek geschreven voor een breed publiek, zoals dat heet en hij is daarin bijzonder goed geslaagd. Je hoeft helemaal geen achtergrond te hebben in welke wetenschappelijke discipline dan ook om dit boek van voren naar achter geboeid uit te lezen en daaraan veel plezier te beleven.

    Hij vertrekt steeds vanuit de jarenlange nauwgezette observaties die hij zelf en zijn teamgenoten uitvoerden op allerlei apen, vooral chimpansees en bonobo’s. Wat hem daarbij steeds treft is het ‘menselijk’ karakter van het dierlijk gedrag. Hij illustreert dat met talloze sprekende voorbeelden, zowel komische, schokkende als ontroerende. Denk nu niet dat hij zich ook maar een moment laat leiden door menselijke vooringenomenheid, dat hij met andere woorden de mens leest in dierlijk gedrag. Of het nu gaat om opvallende eenmalige gebeurtenissen of patronen die uit duizenden onafhankelijke waarnemingen overal ter wereld afgeleid worden, steeds hoedt hij zich angstvallig voor uitspraken die als onwetenschappelijk hineininterpretrieren zouden kunnen afgedaan worden.

    Herhaaldelijk beklemtoont de auteur de ontegensprekelijke verwantschap tussen mens en aap, die bewezen gemeenschappelijke voorouders hebben in de evolutie der soorten. De gelijkenissen in het gedrag van beide is daarom wel te verwachten, maar niet evident: de mens is zeer grondig verschillend van welk ander zoogdier dan ook, zelfs van de chimpansee, met wie we misschien wel 99% van onze genen gemeen hebben.

    De Waal gebruikt het typisch gedrag van deze dieren om elementen uit ons menselijk gedrag te belichten. Na een inleidend hoofdstuk bespreekt hij achtereenvolgens de thema’s van macht, seks, geweld en welwillendheid, bij deze dieren en bij de mens. Het laatste hoofdstuk brengt de verschillende benaderingen samen in een schitterende en sluitende samenvatting.

    Je kan het boek lezen om de vele dierenanekdoten, die zonder meer intrigerend zijn en van het boek een echte pageturner maken; wij hebben iets met apen, dat is duidelijk. Maar wat De Waal met deze voorbeelden doet is veel meer dan ons vermaken. De auteur is wel degelijk een wetenschapper en niet voor niets verbonden aan de (menselijke) psychologische faculteit van zijn universiteit. Hij is gefascineerd door ‘zijn’ apen, zoals hij ze noemt, maar niet minder door de mens, als individu, als een wezen levend in een maatschappij en als soort. Wat hij daarover te zeggen heeft is steeds verrassend en bijzonder verhelderend op alle punten. Hij sluit daarmee aan bij de grote traditie die met Darwin begonnen is en die op onze dagen tot de indrukwekkende syntheses heeft geleid die de biologie ver overschrijden in hun analyse van de mens en zijn beschaving.

    Ik las de Engelstalige versie en heb me voortdurend verbaasd over de vlotte, aangename, volkomen idiomatische taal. De auteur verblijft al dertig jaar in de VS, maar ik weet uit eigen ervaring hoe moeilijk het is om een vreemde taal te hanteren zoals de native speakers. Je merkt het aan het beeldend taalgebruik, aan allerlei uitdrukkingen die je niet op school leert. Ik weet niet in hoeverre zijn teksten herlezen en eventueel bewerkt zijn door medewerkers, maar het resultaat is in ieder geval voortreffelijk. Over de Nederlandse vertaling weet ik niets: heeft de auteur die zelf gemaakt, of is ze aan professionele vertalers overgelaten?

    Hoe dan ook, dit is een boek dat elke lezer zeker zal bekoren en een diep bevredigend gevoel zal nalaten op de verschillende niveaus die het aansnijdt.

    Er is een Engels spreekwoord dat zegt: the whole world loves a lover. In dit geval zou men dat zonder aarzelen terecht kunnen uitbreiden en meer specifiek maken tot: iedereen houdt van een dierenliefhebber. Frans De Waal is een animal lover in het kwadraat, een liefde die hem aanzet tot een ongemeen grote menslievendheid. Zeer warm aanbevolen!

    Terloops signaleer ik hier een interessant artikel, waarin ook Frans de Waal en Richard Dawkins e.a. geciteerd worden:

    http://partners.nytimes.com/library/magazine/home/20010114mag-atheism.html


    Hier vind je een interview met de auteur, met nog meer leuke foto's: http://www.pbs.org/wgbh/nova/beta/evolution/bonobo-all-us.html 


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    22-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BBQ, barbecue
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De zomer is officieel begonnen, de langste dag (16 uur en 30 minuten) en de kortste nacht zijn voorbij, op mijn elektronisch weerstationnetje is de smiley verdwenen die het lengen van de dagen aankondigt na 21 december. Bij Stonehenge heeft men het opgaan van de midzomerzon gevierd. Voor de kinderen en jongeren komt de vakantie nu echt dichtbij. Het festivalseizoen is aangebroken, honderdduizenden jongeren ondergaan hun seksuele initiatieriten en experimenteren met alcohol en drugs. Miljoenen vakantiegangers begeven zich op weg, te land, ter zee en in de lucht.

    In die lucht hang de onmiskenbare geur van walmende houtskoolvuren, Provençaalse kruiden, verhitte olie, gebraden vlees en vis: het is barbecuetijd!

    Barbecue, of BBQ, is een leenwoord. Het gaat terug naar de jaren 1650, toen de Spaanse ontdekkingsreizigers het oppikten op Haïti. In het plaatselijke Arawaks was barbakoa letterlijk een rooster van stokken. Ze gebruikten zo iets om erop te slapen, maar ook om er vlees op te drogen of te roken. Het Spaanse barbacoa en nadien het Engelse barbecue sloeg aanvankelijk op een maaltijd van geroosterd vlees of vis. Onze betekenis, waarbij allerlei gerechten gegrild worden op een open vuur in een bak, dateert slechts van 1931.

    Uit het Surinaams-Nederlands hebben we ook barbakot en barbakotten overgenomen. De oorsprong is dezelfde, maar slaat veeleer op het roken dan grillen.

    Ik ben, lieve lezers, geen liefhebber van barbecues en barbecueën.

    Vooreerst is het, zoals alle manier van koken, niet gemakkelijk om het goed te doen. Barbecueën is een kunst. Je moet een goede installatie hebben, de juiste houtskool of houtsoorten; het vuur gestadig opbouwen tot het de juiste temperatuur heeft, het voedsel klaarmaken en kruiden, de juiste olie, de geschikte afstand van de grill tot het vuur, het voedsel op de juiste plaats op de grill, tijdig keren en vooral net lang genoeg laten bakken: er kan zoveel verkeerd gaan! Als je rekening houdt met de hoeveelheid alcohol die barbecuekoks verwerken tijdens het bakken dan is het geen wonder dat het meestal ook helemaal in het honderd loopt. Zelden is een stuk vlees of vis net lang genoeg gebakken dat het van buiten knisperend is, van binnen heet maar niet droog, net genoeg gekruid om de smaak te verhogen, niet te verknoeien… Voor grote groepen houdt men het gebakken vlees warm au bain-marie; maar dan verliest het al het aantrekkelijke van het grillen.

    Ook de bekende kebabs, de spiesen met vlees en groenten zijn zelden helemaal gelukt. Men steekt er verschillende soorten vlees op, met daartussen groenten, maar die hebben allemaal een ander gaarpunt, dus als het lamsvlees al mooi rose is, is het varkensvlees nog gevaarlijk ongebakken vanbinnen en het runds veel te seignant, terwijl de (aj)ui(n) en de paprika’s al verbrand zijn.

    BBQ’s zijn zelden een culinair hoogtepunt. De kwaliteit van het vlees is meestal matig, alsof je voor het grillen niet het beste vlees mag gebruiken. Men neemt vrede met gedeelten van het beest die men anders niet op zijn bord zou willen; ter compensatie wordt het vlees dan veel te pikant gemarineerd of overvloedig in olie geweekt. Worsten zijn in, terwijl ik anders nooit worst eet.

    Ik hou ook niet van barbecueën als sociale bezigheid. Al van bij het aperitieven begint het overvloedige drinken, om in de stemming te komen. Bij het eten gaat dat door, om het pikante en veel te zoute voedsel door te spoelen. Al dat drinken verhoogt de ambiance, maar ook de decibels gaan de hoogte in, iedereen staat omzeggens te schreeuwen om zich verstaanbaar te maken tussen de kraaiende, gillende, daverend lachende gasten. Als geheelonthouder sta je erbij en kijkt ernaar, meewarig, niet geneigd om je te mengen in de algemene vrolijkheid.

    Op een BBQ is er geen gelegenheid voor een rustig gesprek of om de banden met vrienden en kennissen aan te halen en wat bij te praten. Ernstige onderwerpen zijn uit den boze. Je ‘kiest’ je gezelschap of je valt in een groepje en die groepjes blijven bijeen alsof ze met elkaar getrouwd waren, de hele avond. Misschien zit er in een ander groepje iemand die je al lang niet meer hebt gezien en die je echt graag zou willen aanspreken, maar je kliekje in de steek laten wordt als verraad beschouwd: zijn die anderen zoveel interessanter dan wij, ja? Iedereen zit met verlatingsangst, niemand wil muurbloempje zijn, iedereen is blij dat hij of zij erbij hoort.

    Zo’n barbecue kan vele lange uren duren. De tijd dat je met eten zelf doorbrengt, is beperkt. Wat doe je dan de rest van de tijd? Praten. Maar dat wordt vrijwel onmogelijk gemaakt, zeker als er ook nog luide muziek gemaakt wordt, van het type eviva España!

    En toch trekken we straks met zijn allen weer van de ene barbecue naar de andere, vreten we het nauwelijks te vreten zomervoeder, drinken we de goedkope zure wijn en het lauwe verschaalde bier, proberen we tevergeefs iets gezegd te krijgen boven de boembassen en het elektronische slagwerk uit.

    ’s Anderendaags worden we dan wakker met een fikse kater, een hese stem en brandende ingewanden die luidruchtig protesteren tegen de overdaad aan pikant verbrand eten, goedkope drank en hete kruiden.

    Men kan zich vragen stellen over de zin van het leven. Ik geef toe, ik ben geneigd om me daarmee in te laten, ik vind dat een boeiende, interessante bezigheid. Je bent er ook nooit klaar mee.

    Maar ik zal nooit, in geen honderd jaar begrijpen waarom de mensheid barbecuet.




    Categorie:samenleving
    Tags:eten en drinken
    18-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de evolutie van het godsdienstig bewustzijn, K.A.H. Hidding
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gisteren had ik het over de pocketboekjes die rond 1950 op de markt kwamen, kostprijs 1,25 gulden, 20 frank. Hier bij ons waren dat vooral die in de Prisma-reeks van Het Spectrum. Daarnaast had je ook de ‘Aula-boeken, het wetenschappelijke pocketboek’. Je vindt die nog vlot in tweedehandse boekenwinkels en op rommelmarkten, vaak voor minder dan een euro. Uitgeverij Lannoo heeft de fakkel en het imprint overgenomen en maakt nu op verzoek veel van die oude titels weer beschikbaar, je betaalt ongeveer € 12,50.

    Ik laat me bij die beduimelde boekjes wel eens verleiden door een titel, zoals onlangs door ‘De evolutie van het godsdienstig bewustzijn’ van prof. dr. K.A.H. Hidding, 186 blz. Ik was aangenaam verrast.

    Professor Hidding is nu welhaast vergeten, vrees ik, want Wikipedia kent hem niet en Google maakt ons ook niet wijzer. Hij werd geboren in Rotterdam in 1902. Hij promoveerde in 1929 in Leiden in de Oosterse letteren. Daarna vertrok hij naar Indonesië, waar hij tot 1948 actief was als hoofd van het Kantoor voor de Volkscultuur. In 1948 werd hij aangesteld als hoogleraar in de geschiedenis van de godsdiensten en in de fenomenologie van de godsdienst aan de universiteit van Leiden. Hij publiceerde verscheidene werken in zijn vakgebied, waaronder het hierboven vermelde werk.

    Aangenaam verrast was ik door het prachtige, gedragen Nederlands, dat echter op geen enkel moment gezwollen of verouderd aandoet. Meer nog viel mij zijn consciëntieus wetenschappelijke benadering van het verschijnsel godsdienst op. Ik vermoed dat de professor een gelovig man was, maar in dit boek is daarvan niet echt iets te merken. Geen spoor van religieuze retoriek, van apologetiek (geloofsverdediging), van kerkelijke dogmatiek. Hidding is voorwaar geen zieltjeswerver.

    In de eerste vijf hoofdstukken geeft hij ons een heldere, zeer bevattelijke en nog steeds verantwoorde uiteenzetting over de mens: bewustzijn en Zijn, het beeld van het lichaam, de openheid van de geest, de functies van het bewustzijn. Het zijn teksten die je vandaag, 45 jaar na dato zonder enige aanpassing kan gebruiken in het onderwijs en dat is zonder meer merkwaardig. Het toont aan hoe vooruitstrevend Hidding toen was. Hetzelfde kan gezegd over de volgende zes hoofdstukken die over het verschijnsel godsdienst handelen. De laatste hoofdstukken zijn elk gewijd aan één specifieke godsdienst: jodendom, Zarathoestra, boeddhisme, islam en christendom. In annex vindt je een selectie van relevante religieuze teksten uit die verschillende tradities. De aantekeningen en literatuuropgaven zijn beperkt maar nuttig.

    Dit bescheiden werk van professor Hidding is een interessante en waardevolle bijdrage in de discussie rond geloof en godsdienst die op onze dagen zoveel aandacht krijgt. Het steekt gunstig af bij sommige recente publicaties, doordat het de godsdienst de aandacht geeft die dit historisch wijd verspreide en invloedrijke verschijnsel ongetwijfeld verdient. Hij is er niet op uit om dat aspect van onze cultuur te verketteren of te verdedigen, hij probeert het te duiden op gezonde filosofische, antropologische en psychologische gronden. Hij doet aan vergelijkende godsdienstwetenschap, niet aan theologie.

    In 1965 was dat vernieuwend, in 2010 is dat normaal of zou het moeten zijn. Zowel van antiklerikale als van fundamenteel religieuze kant ziet men vandaag evenwel talrijke publicaties en stellingnamen die de ernst en de wetenschappelijke gedegenheid van professor Hidding niet eens benaderen en die zijn lichtend voorbeeld niet ter harte genomen hebben.

    Toch kan ik mij niet helemaal vinden in zijn opvattingen over God.

    Zeer terecht maakt hij een onderscheid tussen de (al te) concrete God van de wereldgodsdiensten en iets wat hij het Zijn noemt, de oorsprong van al het zijnde, het totaal andere, het onkenbare, het Mysterie. De bladzijden die hij daaraan wijdt zijn de meest lyrische en bevlogene, maar ook de minst overtuigende. De auteur moet hier noodgedwongen een verheven poëtische taal gebruiken, die echter niet anders kan zijn dan metaforisch. Het is niet mogelijk om op een objectieve manier te spreken over het onnoemelijke, het mysterieuze kan en mag zelfs niet onthuld worden.

    Dat is de grote moeilijkheid in het betoog van professor Hidding. Zolang hij over het Zijn spreekt in algemene termen blijft hij dicht in de veilige buurt van Spinoza, met wie hij ook het monisme gemeen heeft, de onverbrekelijke eenheid van lichaam en ziel, van materie en geest. Wij kunnen hem ook nog volgen als hij God benadert zoals ook de negatieve theologie dat probeert: God is wat de mens niet is.

    Het probleem daarbij is evenwel: wat kan men zeggen over wat de mens niet is, over ‘iets’ of ‘iemand’ die gans anders is dan de mens? Het gaat niet op de menselijke kenmerken gewoon op te sommen en daar dan een negatie aan toe te voegen. Op die manier blijft men toch nog altijd gevangen in het menselijke, het antropomorfe en dat heeft Feuerbach op overtuigende wijze als een pijnlijke dwaling ontmaskerd, wat professor Hidding over hem ook moge schrijven.

    Een voorbeeld: de mens is sterfelijk; God is dan onsterfelijk. Maar die uitspraak is zinloos, want wij kunnen ons daarbij niets substantieels voorstellen: zelfs als we belijden dat God onsterfelijk is, weten we niet echt wat we daarmee concreet bedoelen, de onsterfelijkheid blijft nog steeds een mysterie.

    De analyse van de auteur is wellicht bruikbaar binnen het domein van de godsdienstwetenschap, als een mogelijke verklaring van bestaande godsdiensten, die ontstaan en gegroeid zijn binnen concrete beschavingen. Wie op zoek is naar een God en een godsdienst voor vandaag, los van de compromitterende religies, zal in dit werk van professor Hidding veeleer een terechtwijzing vinden voor zulk onwijs en onredelijk verlangen. Wat hij over het Zijn als mysterie en als grond van alle zijnden schrijft, komt immers overeen met wat elke rechtgeaarde atheïst kan beamen. Lees in die zin eens na wat ik schreef over Spinoza en het pantheïsme, vooral de passage waar ik de principes vertaal van de World Pantheism Movement: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=454.

    Als je ergens een boek van professor K.A.H. Hidding op de kop kan tikken, aarzel geen seconde.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    17-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.katern
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In mijn jeugd verschenen de eerste goedkope ‘pockets’, boekjes van klein formaat, ongeveer 10/18 cm, met een aantrekkelijke slappe kartonnen omslag, een paperback dus.

    Bij de traditionele manier van boekbinden verzamelt men de katernen, naait ze en lijmt ze bijeen zodat ze een boekblok vormen. Daarna voorziet men dat boekblok van een band, dat wil zeggen een harde kaft vooraan en achteraan tussen beide kaften een rug die los staat van het boekblok. Zo’n (zorgvuldig) gebonden exemplaar valt netjes open en blijft ook mooi openliggen voor het lezen.

    Wat is een katern?

    Het traditionele basisprincipe van de drukkunst is dat men een groot vel papier bedrukt, een plano. Gebeurt aan één kant, zoals bij een grote affiche, dan spreekt men van ‘in plano’ drukken. Je kan ook beide zijden bedrukken en twee of meer bladzijden van een boek tegelijk aan elke zijde, dat gaat veel rapper natuurlijk.

    Als je slechts twee bladzijden aan elke kant drukt, dan kan je het blad slechts één keer vouwen; dat is dan ‘in folio’. Op de ene bladzijde staan de pagina’s 1 en 4, op de andere, de binnenkant 2 en 3, probeer het eens met een blad papier, dan zie je het zelf ook. Als je dergelijke foliobladen samenraapt en inbindt, heb je een foliant. Ze vormen telkens vier bladzijden, in het Latijn quaternus, katern.

    Je kan ook vier bladzijden tegelijk drukken op een plano, aan beide kanten (1-4-5-8 en 2-3-6-7). Zo’n blad kan je twee keer vouwen, dat heet een quarto (vier). Een stap verder is het octavo-formaat. Dan drukt men acht bladzijden (vandaar octavo) aan elke kant (1-4-5-9-8-12-13-16 recto en 2-3-6-7-10-11-14-15 verso). De verdeling op het blad ziet er zo uit:

    recto:        5 12  9 8

                     4 13 16 1

    verso:        7 10 11 6

                     2 15 14 3

    Het blad wordt dan drie keer gevouwen. Zo een bundeltje, dat is een klassieke katern van zestien bladzijden. Een boek is optimaal samengesteld uit volledige katernen, dus veelvouden van zestien bladzijden. Om de bladzijden van een gevouwen katern bijeen te houden, steekt men met een naald een draad op een bepaalde manier door de rug en knoopt dan de draad vast. Zo krijg je mini-boekjes, de samenstellende delen van het boekblok.

    Hoe groot is een plano, een ‘vel’? De afmetingen lagen aanvankelijk niet vast, elke drukker deed zijn zin en de papierfabrikanten ook. In de moderne tijd kan dat natuurlijk niet. Wij kennen vooral de DIN codering voor papierformaten (Deutsche Industrie Norme 16518/1964). Die vertrekt van een vel van één vierkante meter. Dat is handig omdat men het gewicht, of de zwaarte van papier uitdrukt in gram/m². Maar een vierkant blad gebruikt men zelden voor publicaties. Als men het papier in dat formaat aan de drukkers zou aanleveren, moest men altijd veel versnijden en ging er veel goed (en duur) papier verloren.

    Boeken hebben een bepaald uitzicht, ze zijn traditioneel hoger dan ze breed zijn; de breedte verhoudt zich tot de hoogte zoals de hoogte tot de som van de hoogte en de breedte (b/h= h/h+b). Deze verhouding vind je terug in de reeks van Fibonacci (†1230): 3-5-8-13-21-34-55, waarbij elk getal de som is van de twee voorgaande en twee opeenvolgende getallen de verhouding aangeven tussen de breedte en de hoogte van een boek.

    Men wou dus een vaste mathematische verhouding tussen hoogte en breedte, die dezelfde zou blijven wanneer men de hoogte van het blad halveerde en dat werd 1:√2.

    Toegepast op 1m² geeft dat 841 mm op 1189 mm, dat is een A0. Als je zo’n vel in twee vouwt, heb je een A1; nog eens vouwen of snijden geeft A2, nog eens A3, vervolgens het bekende A4 (21x29,7cm), dan het kleinere A5je &c. Elk van deze formaten heeft identiek dezelfde vorm.

    Bij een paperback, het woord zegt het zelf, verzamelt men de katernen en kleeft ze aan de rug van de omslag. Bij de eerste pockets kapte men de katernen soms aan de vier kanten, zodat men een boekblok had van losse velletjes, die dan zo aan de kartonnen omslag gekleefd werden. Als dat niet goed gedaan is en met slechte lijm, dan breekt na verloop van tijd de lijm van de rug en komen de individuele bladzijden of de katernen los bij het lezen. Gelukkig zijn de katernen meestal behouden en zijn ze dus genaaid, met draden samengehouden. De synthetische lijmsoorten die men nu gebruikt blijven heel lang elastisch en klevend.

    Als je de juiste termen van het boekbinden wil gebruiken, dan moet je wel goed opletten. Er zijn namelijk verscheidene manieren om van losse vellen een boek te maken en die hebben elk een naam, maar over die namen heerst enige verwarring. Laat het ons houden bij het onderscheid dat ik hierboven maakte tussen een duur (in)gebonden boek, een hardcover dus en een goedkope paperback.

    Termen als genaaid, ingenaaid, gebrocheerd zijn verwarrend; etymologisch verwijzen ze naar het bijeenbrengen van de katernen met garen, met naald en draad en dat is ook nu nog zo. Ook de bladzijden van de katernen van een ingebonden boek zijn op die manier bijeengebracht, maar nadien zijn die ook nog in een harde band verwerkt, vandaar de term hardcover. In feite is het voorbereidend werk voor een hardcover of een paperback dus hetzelfde: men naait de bladzijden van de katernen met naald en draad aaneen en verzamelt dan de genaaide katernen in een boekblok. Een genaaid boek is dus ‘slechts’ genaaid, een gebonden boek is (genaaid én) ingebonden. Het onderscheid tussen gebonden en ingenaaid slaat dus uitsluitend op de omslag, de band. En op de prijs, want een mooie band rond een boek doen is veel bewerkelijker dan er gewoon een omslag rond plakken.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    16-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Krijtlijnen in de politiek
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Bij de recente verkiezingen is nog duidelijker gebleken dat wij steeds minder traditioneel stemmen. Ik bedoel daarmee dat we niet ons leven lang voor dezelfde partij stemmen, de partij van onze eigen zuil. Een evidente reden daarvoor is dat er nu ook partijen zijn die nadrukkelijk buiten de zuilen staan, die geen binding hebben met vakbonden, mutualiteiten, banken, verzekeringsinstellingen, reisbureaus, onderwijsnetten of met religieuze of ideologische organisaties.

    Vroeger was dat wel anders. In België had je de socialisten, de katholieken en de liberalen, die elk een volledige zuil hadden uitgebouwd. Men bleef zijn hele leven lang daaraan trouw, met weinig afwijkingen. De verschuivingen tussen de partijen waren dan ook niet spectaculair.

    Het is met de opkomst van de thema-partijen dat daarin verandering is gekomen. Dat was in de eerste plaats een Vlaamse partij, de Volksunie en daarnaast een milieu-partij, Agalev, later Groen. Vooral jonge kiezers werden erdoor aangetrokken, zij hadden het niet zo voor verzuiling. Zij voelden immers aan dat de oude opdeling niet meer klopte. Links, rechts en centrum waren loze begrippen, waarvan niemand nog wist wat ze betekenden.

    Laten we eens proberen om daarin wat klaarheid te brengen. Op welke punten lopen de meningen van de mensen vandaag uiteen?

    Met de spectaculaire winst van de N-VA, de Vlaamse nationalisten, kunnen we er niet om heen: de Vlamingen willen een meer autonoom Vlaanderen. Hoe dat moet, in welke context, dat heeft minder belang. Wat telt is dat wij niet meer afhankelijk willen zijn van inmenging van de Franstaligen. Wij willen het zelfbestuur dat wij nu al legitiem hebben in ons ‘gewest’, met een echt parlement en een eigen Vlaamse administratie, verder uitbouwen. Wij willen meer bevoegdheden overnemen van de centrale Belgische staat en die zelf uitoefenen zoals het ons belieft.

    Dit is een duidelijke optie binnen de hele Vlaamse bevolking. Alle Vlaamse partijen sluiten zich daarbij aan, maar niet met dezelfde overtuiging en niet met dezelfde prioriteiten.

    Deze keuze voor zelfbestuur wordt niet gedeeld door de Franstaligen, niet in Wallonië en niet in Brussel. Toch beschikken zij nu reeds over dezelfde autonomie als Vlaanderen en beginnen zij er de voordelen van in te zien. Maar zij weten ook dat zij minder talrijk zijn dan de Vlamingen, minder welvarend ook. In een land waar nog heel wat kwesties paritair verdeeld worden, dat wil zeggen evenveel voor de Franstaligen als voor Vlaanderen, is de Franstalige minderheid steeds in het voordeel. Evenzo voor kwesties die geregeld worden zonder dat men rekening houdt met de sub-nationaliteit van de mensen: alle Belgische werklozen krijgen steun als ze daar recht op hebben; als er meer zijn in Wallonië dan in Vlaanderen, dan is dat zo. Als er meer kosten gemaakt worden in Waalse ziekenhuizen dan in Vlaamse, dan is dat zo. Als er meer mensen met een leefloon zijn in Brussel, dan is dat maar zo. Dat betekent dus dat we voor elkaar opdraaien, dat we solidair zijn. Vlamingen betalen zo jaarlijks vele miljarden voor uitgaven aan Franstalige kant. Een van de meest frappante voorbeelden is de verdeling van de opbrengst van de verkeersboetes. Onder meer door het plaatsen van flitspalen proberen we in Vlaanderen het verkeer veiliger te maken. Maar de opbrengst van de boetes gaat voor een zeer groot gedeelte rechtstreeks over de taalgrens, waar men niet eens flitspalen wil plaatsen.

    Het is dus evident waarom de Franstaligen België willen behouden: zij hebben er financieel voordeel bij. Het is meteen ook duidelijk dat de Vlamingen dat beu zijn: waarom zouden wij betalen voor de Franstaligen, wij betalen toch ook niet voor de Luxemburgers of de Nederlanders? Wij denken over de Franstaligen niet als landgenoten. Er is geen Belgisch nationaliteitsgevoel, het is er nooit geweest, alle kunstmatige pogingen ten spijt. Vandaag schiet er in Vlaanderen vrijwel niets meer over van die fictie. Men spreekt nu openlijk van het einde van België. Eindelijk.

    Er zijn ook scheidingslijnen die de ‘Belgen’ onderling verdelen. Ook binnen een autonoom Vlaanderen en een autonoom Franstalig gewest zullen er meningsverschillen en politieke tegenstellingen zijn. Wellicht zullen die anders zijn aan weerskanten van de taalgrens, dat blijkt duidelijk uit de verkiezingsuitslag: in Vlaanderen stemt 80% rechts, 20% links. Bij de Franstaligen is dat precies andersom. Maar daarmee weten we nog niet wat we bedoelen met rechts, links en centrum…

    In feite betekenen die termen zo goed als niets meer. De socialisten noemen we links, omdat ze voor de kleine man opkomen. Er is echter geen enkele partij die het zich kan permitteren om niet voor de kleine man op te komen, die zijn namelijk vrij talrijk en vormen dus een niet onaanzienlijke groep van de kiezers. Nog talrijker, in onze welvaartsstaat, zijn de kiezers in het centrum, de modale Belg die in Vlaanderen zeker niet arm is. Alle partijen vissen in die vijver.

    En dan is er het thema van de economie, de basis van onze welvaart. Geen enkele partij kan het zich veroorloven om maatregelen voor te stellen die de bedrijven in moeilijkheden zouden brengen. Zelfs de vakbonden brengen een gezond respect op voor de ondernemers. De tijd van het marxisme, van de staatsbedrijven en van de nationalisering van ondernemingen is definitief voorbij. Zelfs de vroegere traditionele staats- nutsbedrijven, water, gas, elektriciteit, openbaar vervoer, post, luchtvaart… ze ontsnappen niet aan privatisering en internationale schaalvergroting. De Europese Unie bevordert dat: er moet op alle domeinen een gezonde concurrentie komen binnen de Unie, zodat er lagere prijzen komen, een betere dienstverlening en meer eenheid en gelijkvormigheid binnen de Unie.

    De verschillen tussen de partijen zijn in de praktijk dus zeer klein, ook ideologisch. Op economisch vlak gelooft iedereen in de vrije markteconomie en de globalisering, mits er sociale correcties ingebouwd worden om de zwaksten te beschermen. Dat laatste is overigens vastgelegd in internationale en Europese verdragen die de basismensenrechten garanderen.

    Sinds het ontstaan van België was vormde de katholieke godsdienst steeds een scherpe breuklijn. Je had de katholieken en de ongelovigen, een duidelijk onderscheid, dat ook in de verzuiling tot in de kleinste details werd uitgebouwd. Maar de zaak is veel complexer dan dat. De Kerk van België heeft immers steeds ook ideologische en politieke keuze gemaakt voor haar gelovigen. Zo koos zij onveranderlijk voor het gezag, voor het establishment en dus ook voor de rijken. Zij gebood haar gelovigen volgzaamheid, nederigheid, gehoorzaamheid: men moest zijn plaats kennen in de maatschappij. Opstand, verzet, protest was uit den boze.

    De Kerk was behoudsgezind. In België staat dat gelijk met steun aan de Franstaligen, die de macht stevig in handen hadden. Maar in Vlaanderen sprak het gewone volk Vlaams… De Kerk heeft ingezien dat zij die groep niet mochten verliezen: het geloof gedijt immers vooral bij de arme, slecht opgeleide bevolking. De Kerk loste dat op door aan te sturen op een verfransing van de hogere bevolkingslagen, vooral door het secundair onderwijs uitsluitend in het Frans te organiseren, en anderzijds de pastoraal in de volkstaal te organiseren; de liturgie was hoofdzakelijk in het Latijn voor iedereen.

    De ongelovigen, de ideologische erfgenamen van de Verlichting, zagen dat met lede ogen aan. Zij bestreden dan ook de Kerk en de godsdienstigheid, die ze als een bedreiging zagen van de ontvoogding van de mens. Meteen bestreden ze ook het ‘Vlaams’, want dat was de taal van de lagere bevolking, die in de greep was van de Kerk. Het Frans was dus in hun ogen een element van ontvoogding, ook van de Vlamingen.

    Vandaag liggen de kaarten anders. Het België van 1830 bestaat niet meer, zelfs niet meer het België van 1960. Het Nederlands is een volwaardige taal op alle gebied. Niemand in Vlaanderen aanvaardt nog dat er een Franstalige intellectuele superioriteit zou zijn. Bij de Franstaligen leeft dat wel nog, zij spreken immers een ‘internationale’ taal en sommige Franstalige intellectuelen denken helaas nog altijd dat wij Vlamingen een vergissing begaan hebben door niet voor het Frans te kiezen. Maar hun droom van een tweetalig Vlaanderen is niet uitgekomen. De tweede taal in Vlaanderen is het Engels, niet het Frans.

    Vlaanderen is ook grondig geseculariseerd. Kerkbezoek is teruggelopen tot minder dan 10%. De invloed van de Kerk is gering. Wellicht zitten er nog meer gelovigen bij de Vlaamse ‘christelijke’ partij, de CD&V, maar er zitten er ook elders. De CD&V heeft haar volstrekte meerderheid van na 1945 nu wel definitief verloren, ze zijn ook niet meer de grootste partij van Vlaanderen. Het katholiek zijn speelt geen rol van betekenis meer bij de verkiezingen en dat zal zich nog doorzetten in de toekomst.

    En dan is er nog het koningschap. Het is merkwaardig dat in 1830 de niet-gelovigen, die dus normaal gesproken ook voor de idealen van de Verlichting stonden, toch voor een nieuw Belgisch koningshuis hebben gekozen en dat ook trouw gebleven zijn, zelfs min of meer tot op vandaag.

    België is vandaag verdeeld over het koningschap. Het staat symbool voor de eenheid van België. Wie dus België wil behouden, op een of andere manier, is voor de koning. Wie geen rol van betekenis meer ziet voor een unitaire staat, is republikein of ziet nog enkel een protocollaire rol weggelegd voor de vorst.

     

    Dit is mijn analyse, anno 2010, van de Vlaamse kiezer: hij is in de eerste plaats Vlaams. Verder is hij links noch rechts, zeker niet extreem. Hij is ongelovig of onverschillig. Hij wil de resultaten van zijn arbeid zoveel mogelijk in eigen handen houden en ziet slechts een beperkte rol voor de staat, die hij vooral beoordeelt op zijn efficiëntie. Hij is bereid een deel van zijn inkomsten af te staan, onder de vorm van belastingen, voor het gemene goed en zelfs voor de minderbedeelden, maar dat laatste slechts met mate: hij wil zelf niet profiteren en houdt dus niet van ‘profiteurs’: mensen die geld krijgen zonder ervoor te werken of zonder ervoor gewerkt te hebben. Dat zijn werkonwilligen, of mensen die van het systeem profiteren zonder ertoe bijgedragen te hebben, zoals asielzoekers en werkloze economische immigranten.

    Politieke partijen zullen het dus moeilijk hebben om zich te profileren, ze zullen allemaal hetzelfde verhaal moeten vertellen, met ten hoogste enkele accentverschillen.

    Het verschil met de Franstalige kiezers is opvallend. Zij zijn even ongelovig, maar de arbeidsethiek is veel minder uitgesproken aanwezig. Zij verwachten wel veel van de staat, ook als ze er niet aan meegebouwd hebben. Zij zijn niet Vlaams, vanzelfsprekend en zien in elke uitbreiding van de Vlaamse zelfstandigheid een bedreiging voor hun beschermd statuut. Ze beschouwen een nationaal parlement, een nationale regering en de koning als de garantie voor hun (onrechtmatig) verworven rechten en hun niet te verantwoorden bevoordeelde positie in het land. Ze weigeren de taalgrens te aanvaarden als een definitieve territoriale grens en eisen het recht op om overal in België, dus ook in Vlaanderen, Franstalig te zijn.

    In een ‘land’ dat zo verschillend is in zijn gemeenschappen en gewesten, is het dwaas en zelfs onmogelijk om een betekenisvolle unitaire bovenstructuur te behouden. Laten we naast een protocollaire koning ook de rest van België protocollair maken, tot we op een dag, binnen Europa, echt solidair autonoom kunnen zijn.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    14-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bart De Wever
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een Vlaamse verkiezingsoverwinning, zo mogen we het wel noemen. Wij zijn de overwinnaars, maar wie of wat hebben we overwonnen?

    In de eerste plaats onszelf. Eindelijk hebben we massaal als zelfbewuste Vlamingen gestemd, voor Vlaanderen. Niet zozeer tegen iets of iemand, maar voor onszelf, als individu en als volk.

    We hebben ook een aantal individuen en organisaties overwonnen, die ons hadden aangeraden om niet voor Vlaanderen te stemmen, maar voor België: de vakbonden, de leiders van het verzuilde middenveld, maar ook de traditionele partijen, die ons voorhielden dat stemmen voor Vlaanderen niet goed was, dat België moest behouden blijven, dat we moesten blijven samenwerken met de Franstaligen. Ik schreef hier dat zij een historische vergissing maakten (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=655684).

    Het resultaat van de verkiezingen heeft mij gelijk gegeven. Ik hoop dat al degenen die voor het behoud van de status quo gepleit hebben (en dus voor hun eigenbelang en hun goedbetaalde baantjes) nu eindelijk zullen inzien dat zij zich vergist hebben. Maar ik vrees dat zij hardnekkig zullen blijven geloven in hun eigen gelijk.

    De Vlaamse christen-democratie beleeft barre tijden. Het heeft me altijd verbaasd dat de katholieke Vlamingen wel massaal de kerk de rug hebben toegekeerd, maar de katholieke zuil zijn trouw gebleven: het katholiek onderwijs, katholieke ziekenhuizen, katholieke vakbond, katholieke mutualiteit, katholieke bank en spaarkas, katholieke vrijetijdsverenigingen, katholieke reisbureaus en vooral: de katholieke partij.

    Gisteren is aan die laatste verankering eindelijk een einde gekomen. De CD&V heeft nog nooit zo weinig stemmen gehaald. De partij wankelt, de verzuiling werkt niet meer, de innige en zekerheid biedende band tussen zuil en partij is niet meer.

    De traditionele partijen geven hun nederlaag toe, maar stilletjes verwijten zij de kiezer dat hij zich vergist heeft: wij hadden voor hen moeten stemmen. Het is echter hun vergissing, niet de onze. Zij hebben jaren de tijd en de gelegenheid gehad om het Belgisch probleem op te lossen en zij hebben nagelaten om dat te doen. Vlaanderen is al voor een groot stuk onafhankelijk binnen België, maar zij weigeren het werk af te maken. Zij blijven ideologisch denken: links, rechts, centrum… in plaats van Vlaams. Zij zien blijkbaar niet in dat je met de Franstaligen NIET moet blijven praten en onderhandelen en compromissen sluiten om een zogenaamd gezamenlijk standpunt te bereiken dat voor het hele land geldt.

    Het moet radicaal anders: wij moeten aan de Franstaligen gewoon zeggen wat wij willen. Als zij dat ook willen, dan kunnen wij dat samen doen, voor heel België. Willen zij iets anders, dan doen zij dat maar, maar enkel voor de Franstaligen. Wij zullen dan in Vlaanderen doen wat wij willen.

    Een voorbeeld: het asielbeleid en de immigratie. In Vlaanderen is er een overgrote meerderheid van de bevolking die de instroom van vreemdelingen aan banden wil leggen, die voorwaarden wil stellen voor immigratie, die een onderscheid wil maken tussen echte asielzoekers en economische vluchtelingen en gelukzoekers en rondzwervende misdadigers en mentaal of sociaal gehandicapten. De Franstaligen denken daar anders over, waarom, ik weet het niet en het interesseert me ook niet. Zij mogen hun eigen politiek bepalen, wij de onze.

    Een ander duidelijk voorbeeld: de Franstaligen menen dat je de misdaad niet moet beteugelen met gevangenis- en andere straffen, zeker niet voor jongeren. Zij menen dat je met heropvoeding en intensieve (en dure) begeleiding betere resultaten kan bereiken. Wij Vlamingen menen dat daarvoor geen enkel bewijs is, wetenschappelijk of in de praktijk, wel integendeel. Wij wensen strengere wetten en een hardere aanpak, ook als dat betekent dat we meer mensen in de gevangenis moeten stoppen om ons tegen hen te beschermen. Wij willen dus justitie hervormen: geen middeleeuws standengerecht, maar een efficiënt apparaat dat uitsluitend gericht is op de bescherming van de maatschappij. Wie een misdaad begaat, moet daarvoor boeten.

    Die tegenstelling zorgt ervoor dat niets verandert, dat niets werkt. De misdadigers profiteren van de situatie, de politie is gefrustreerd, justitie slaapt en draait vierkant. Het is beter dat de Franstaligen het op hun manier proberen en wij op de onze.

    Dat zijn de onderhandelingen die moeten gebeuren: kijken wat we eventueel samen kunnen doen.

    Wat zou dat kunnen zijn? Het leger, zegt men dan gewoonlijk. Maar zijn wij het daarover eens? Willen wij hetzelfde met het leger aan beide zijden van de taalgrens? Het zou me verbazen…

    De moeilijkheid is velerlei. Wij spreken niet alleen een andere taal, wij hebben niet alleen een grote culturele en sociale en zelfs economische autonomie, wij hebben ook andere politieke, sociale en economische ideeën. Dat heeft zich gisteren nogmaals uitzonderlijk geuit in de verkiezingsuitslag. Aan Vlaamse kant zijn er amper nog 15% linkse kiezers, 85% is centrum-rechts, rechts en extreem-rechts. Aan Waalse zijde is het net omgekeerd. Hoe wil je dan dat wij een federale regering maken?

    Wellicht wordt het een Belgische oplossing, zoals we die meegemaakt hebben vóór het Egmont-akkoord. Dat ging zo: binnen een formeel unitaire instelling maakt men twee afdelingen die in de praktijk volledig onafhankelijk werken, met een eigen leiding en eigen budget, maar met een vage superstructuur en een unitair hoofd, dat eigenlijk niets te zeggen heeft.

    Zo heeft men de Leuvense universiteit op termijn gesplitst. Het begon met de zogenaamde ‘Vlaamse Leergangen’, enkele colleges in het Nederlands voor de Vlamingen. In de woelige jaren ’60 en ’70 heeft dat geleid tot twee vrijwel onafhankelijke universiteiten, elk met een pro-rector, met daarboven een klerikale Rector Magnificus. Die unitaire superstructuur heeft nog vele jaren bestaan als een fantoominstelling, zoals fantoompijn: je hebt pijn in een lidmaat dat er niet meer is. Zo was er een heuse Raad van Beheer van een unitaire universiteit die er al lang niet meer was.

    Iets dergelijks kan men doen met de sociale zekerheid, bijvoorbeeld de RVA, de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling, die de werklozen schorst als ze niet aan de voorwaarden voldoen om een uitkering te krijgen. Vlaanderen wil ook daar een hardere lijn volgen. Welnu, laten we de sociale zekerheid en de RVA niet splitsen, maar wel de facto opdelen in twee autonome afdelingen, die elk een eigen beleid voeren met hun deel van de (rechtvaardig, dat wil zeggen volgens objectieve criteria) verdeelde middelen.

    Ik vermoed echter dat de N-VA iets anders op het oog heeft met de sociale zekerheid. Zij willen echt zelfstandig werken. Als dan blijkt dat de Franstaligen niet toekomen met hun inkomsten, dat zij dus in het rood gaan, dan kan Vlaanderen desgevallend bijspringen, of omgekeerd (!). Dat zal dan evenwel gebeuren in overleg: de Franstaligen zullen moeten kunnen aantonen dat hun deficit niet te wijten is aan wanbeleid of buitensporige uitgaven, maar structurele demografische oorzaken heeft. Wellicht zal men van Vlaamse kant dan zekere compensaties en wederkerigheid eisen, met een transparante boekhouding.

    De komende dagen en weken zullen beslissend zijn voor de toekomst van België. De N-VA heeft de sleutel in handen, voor het eerst kan men niet federaal regeren zonder hen. Als Bart De Wever dus meent dat men niet eerlijk onderhandelt zoals hierboven beschreven, kan en zal hij beslissen, ja, beslissen, zonder verder overleg en zonder compensaties, om het aan Vlaamse kant autonoom te doen zoals de Vlamingen willen, binnen een unitair maar steeds meer verdampt fantoom-België. Als men dat aan Franstalige kant niet wil, dan voorspel ik binnen het jaar een onafhankelijkheidsverklaring van Vlaanderen in het Vlaams Parlement, met een uit volle borst gezongen Vlaamse Leeuw en al.

    Let op mijn woorden…



    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij
    12-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Infanterie, kindsoldaten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Je hoeft geen legerdienst gedaan te hebben om te weten wat de infanterie is: het voetvolk. Dat heeft een bijklank van minderwaardigheid. Nog duidelijker is de term kanonnenvoer. De infanterie was dan ook samengesteld uit de jongste, minst ervaren soldaten. Die kwamen uit de laagste lagen van de bevolking. Ze kregen ook nauwelijks een opleiding. Ze waren het talrijkst en ze waren expendable, een moeilijk te vertalen Engelse term voor het feit dat men die troepen gemakkelijk kon vervangen als ze omkwamen, dat men hen dus kon opofferen om een doel te bereiken, wat ook de verliezen in eigen rangen: het innemen van een vijandelijke stelling, de verdediging van de eigen stellingen of van andere, meer belangrijke afdelingen: de cavalerie, de artillerie, de generale staf.

    Het is vooral in de Eerste Wereldoorlog dat de generaals aan beide kanten op een onmenselijk wrede manier omsprongen met de infanterie. Grote offensieven kostten tienduizenden doden per dag, zonder enig blijvend strategisch voordeel. Officieren joegen hun troepen de dood in, het pistool in de hand, niet om zelf aan te vallen, maar om ‘zwakkelingen’ ter plaatse neer te schieten. Deserteurs werden massaal terechtgesteld. In het Belgisch leger was de gewone soldaat een Vlaming, alle hogere rangen waren Franstalig, zonder Frans kwam je nooit hogerop. De soldaten verstonden de bevelen niet, de officieren verstonden hun soldaten niet. De Vlaamse zaak is in de 20ste eeuw geboren uit de ervaringen van de Vlamingen aan het front.

    Misschien heb je er nooit aan gedacht, maar de benaming ‘infanterie’ heeft een zeer cynische etymologie. Wij hebben ze overgenomen uit het Frans, dat het woord zelf leende van het Italiaans. De wortel is het Latijnse infans, een kind. Letterlijk is het zelfs een baby, een kind dat nog niet kan spreken: in-fans. In het Frans werd dat later enfant.

    De infanterie bestond dus uit kinderen, uit kindsoldaten. Dat is een ontnuchterende gedachte. Wij waren geen haar beter dan de Afrikaanse warlords van vandaag, die hun ‘infanterie’ bevolken met geroofde kinderen, des enfants.

    Wij dragen de schande van onze geschiedenis mee in onze taal. Maar aangezien we onze geschiedenis vergeten zijn, gebruiken we de schandnaam infanterie nu onbeschaamd. Voor de schandelijke hedendaagse versie verzinnen we dan noodgedwongen een nieuwe term: kindsoldaten, een samenstelling waarvan de delen elkaar nooit zouden mogen naderen, een benaming die een verontwaardigde veroordeling inhoudt voor een praktijk die amper vijfenzestig jaar geleden hier bij ons nog bittere realiteit was, zoals bij de verdediging van Berlijn door de Volkssturm.

    Infanterie, kindsoldaten. Plus ça change, plus ça revient au même. We leren het blijkbaar nooit.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    11-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Arthur Conan Doyle & George Edalji
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    De Britse auteur Julian Barnes is mijn tijdgenoot: hij is drie dagen na mij geboren in 1946. Ik las van hem Nothing To Be Frightened Of, klik hier voor de bespreking en een verwijzing naar mijn bespreking van zijn roman Staring At the Sun: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=143316.

    In 2008 verscheen van hem een kortverhaal, klik hier voor de volledige tekst: http://entertainment.timesonline.co.uk/tol/arts_and_entertainment/books/article5244889.ece

    Ik kocht enkele jaren geleden in de ramsj zijn boek Julian Barnes, Arthur and George, 360 pp., J. Cape, 2005, een mooie ‘retro’ uitgegeven hardcover voor weinig geld. Om een of andere reden heb ik die toen niet onmiddellijk gelezen. Enkele dagen geleden wou ik eens wat anders dan filosofie en geschiedenis lezen en mijn oog viel op Barnes’ boek.

    Het duurt even voor je het door hebt, maar de Arthur in de titel is de overbekende auteur Sir Arthur Conan Doyle (1859-1930), de man die Sherlock Holmes en Watson creëerde maar nog veel andere werken schreef. George Edalji is ook een figuur uit het reële leven: hij was een solicitor, iets tussen een advocaat en een notaris in Engeland, die in 1903 ten onrechte veroordeeld werd voor een reeks vreemde aanslagen op vee in zijn geboortedorp. Conan Doyle nam zijn verdediging op zich en slaagde erin om de veroordeling ongedaan te maken.

    Julian Barnes heeft zich vastgebeten in dit voorval. Hij zocht de historische bronnen op, de originele documenten van de rechtszaak en de vele krantencommentaren. Op basis daarvan heeft hij deze roman geschreven, die de gebeurtenissen getrouw volgt en vele documenten letterlijk citeert. Maar het is in de eerste plaats een roman en het leest ook zo. Barnes heeft zich helemaal in de stijl van de tijd ingewerkt. Soms leest het boek als een Sherlock Holmes-verhaal, soms als een roman uit de Victoriaanse tijd, die officieel eindigde met de dood van Queen Victoria in 1901, maar nog een hele tijd nadien kenmerkend en zelfs bepalend was voor de Britse en West-Europese levenshouding.

    Het boek heeft dus iets van een pastiche, een nabootsing van iets anders. Dat kan leuk zijn, als het goed gedaan is; je kan dan de handigheid en vindingrijkheid van de auteur bewonderen in zijn imitatie van iets dat je kent. Maar het blijft altijd een nabootsing. Op de zwakste momenten, waarbij er meer sprake is van slaafs navolgen van het voorbeeld, krijg je ook de nadelen van het Victoriaans origineel: de langdradigheid, de (valse!) preutsheid, de fascinatie voor rang en stand, de uitgesponnen karakterbeschrijving, de verdrongen seksualiteit…

    Julian Barnes is een uitstekend auteur. Dat blijkt ook hier weer. Hij is in ongetwijfeld zijn opzet geslaagd, con brio zelfs. Persoonlijk heb ik het echter niet zo voor dit procedé, het heeft iets onechts, iets artificieels. Men is als auteur én als lezer teveel met de vorm bezig. Je beoordeelt de auteur voortdurend op zijn succes als pasticheur. Dat is overigens niet eenvoudig, want wie is er nu echt vertrouwd met de Victoriaanse literatuur? Ik beken: ik heb nog nooit iets gelezen van Sir Arthur, geen enkel Sherlock Holmes-verhaal.

    Gelukkig is Barnes ook zichzelf gebleven. Voor het grootste gedeelte is het boek gewoon een uitstekend verhaal, vlot geschreven, met veel aandacht en sympathie voor de nevenfiguren. Slechts hier en daar zijn die te schematisch en karikaturaal om levensgetrouw te zijn. Dat dit gevaar voor bouffonnerie aanwezig is, blijkt uit de talrijke pastiches die er op Sherlock Holmes gemaakt zijn, vooral in de film. Blijkbaar voelt men aan dat de Victoriaanse samenleving enkel nog als een parodie met enig succes kan gebracht worden in onze tijd. Barnes heeft met dit boek bewezen dat het ook anders kan. Het is een literaire krachttoer, een tour de force, die slechts zeer af en toe iets te geforceerd overkomt.

    Zeker op rijpere leeftijd was Conan Doyle heel sterk geïnteresseerd in het typisch Victoriaanse spiritisme. Dat blijkt ook uit verscheidene van zijn werken. Voor mij was dit aspect, dat Barnes niet uit de weg gaat, het minst boeiende. Het heeft me altijd verbaasd dat verstandige, welopgeleide mensen zich ernstig met dergelijke onzin kunnen bezighouden, terwijl er zoveel andere en meer boeiende en geloofwaardige benaderingen zijn van de wereld. Onlangs ontmoette ik een vooraanstaand fysicus die me toevertrouwde dat hij, samen met enkele collega’s, bezig was met een onderzoek naar de invloed van de hemellichamen op ons leven; dat noemt men gemeenzaam horoscopen. 

    Nu ben ik de laatste om te ontkennen dat bijvoorbeeld de zwaartekracht van de ons omringende planeten en vooral van de maan een invloed heeft op de aarde. De zon bepaalt zelfs ál het leven. Maar ik sta wel perplex als bona fide wetenschappers de constellatie van de hemellichamen in concreto willen toepassen op de levensloop van individuele mensen. Er zijn, meen ik, zoveel andere factoren waarvan we weten dat ze echt belangrijk zijn en waarvan we nog lang het fijne niet weten. Persoonlijk vind ik dan dat we ons ten minste voorlopig beter volop daarop kunnen concentreren.




    Categorie:ex libris
    Tags:ex libris
    09-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.België, staat van ontbinding, Peter De Graeve
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Als je op pensioen bent, heb je niet alleen al de tijd van de wereld om na te denken over het verleden, je wordt er als het ware ook toe genoopt. Je denkt terug aan de gebeurtenissen van vroeger, je kijkt terug op je leven, je probeert te begrijpen, letterlijk de dingen op een rijtje te zetten, een verantwoording geven van je ‘actieve’ leven. Je wil de zin, de betekenis achterhalen van wat voorbij is. Tijdens je leven is er immers veel gebeurd dat je op dat moment zelf niet kon duiden. Je weet niet waarom de dingen gebeurd zijn zoals ze zijn gebeurd, je weet niet waarom mensen je zus of zo behandeld hebben.

    Ik was, daarover zijn alle bronnen het eens, geen gemakkelijke jongen. Ik was nooit spontaan sympathiek bij klasgenootjes, neefjes en nichtjes; bij ouderen en volwassenen, mijn opvoeders en leraars wekte ik ronduit vijandige gevoelens op. Als kind voel je dat wel aan, natuurlijk, maar begrijpen doe je het niet. Je ziet jezelf niet bezig en kan dan de reacties van je omgeving niet plaatsen. Je reageert met dezelfde vijandigheid die je ondervindt, met een opstandigheid en arrogantie die je reputatie van moeilijk kind nog versterken. Je sluit je op in jezelf en sluit je af van de anderen. Ik was een einzelgänger

    Dat heeft een trend gezet, die mijn hele verdere leven mede heeft bepaald. Veel zorgen heb ik me daarover meestal niet gemaakt, ik glorieerde veeleer in mijn uitzonderingsstatuut, ik voelde me boven de massa verheven. Odi profanum vulgus et arceo, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=401.

    Nu mijn jeugd als een steeds ijlere herinnering achter mij ligt en het gewoel van mijn carrière en het groeiend gezinsleven hebben plaats gemaakt voor echt vrije tijd en berusting, denk ik inderdaad vaak: waarom toch? Waarom ben ik zoals ik ben, waarom zien de anderen me zo?

    Was het mijn vroegrijpheid, ook seksueel; mijn rijzige gestalte en fysieke kracht; mijn scherp verstand en belezenheid, mijn taalgevoeligheid? Dat alles in de grootst mogelijke bescheidenheid, natuurlijk…

    Dat zal wel meegespeeld hebben. Maar als ik een constante zoek in de vele wrijvingen en conflicten die ik in mijn leven heb meegemaakt, dan denk ik dat het mijn intellectuele eerlijkheid is geweest die me het meest parten heeft gespeeld en mijn sterk rechtvaardigheidsgevoel.

    Ik beoordeelde de dingen onbevangen, onderwierp ze aan mijn spontane kritiek en gaf dan ongezouten mijn mening te kennen, zonder veel rekening te houden met gevestigde posities, tradities, afspraken en koehandel.

    Dat heeft me van heel jongs af aan voortdurend in botsing gebracht met gezag en voogdij. Voor een kind is dat zijn hele omgeving, zeker in de twintig eerste naoorlogse jaren. Pas rond 1965 kwam daarin een radicale breuk, toen jongeren overal ter wereld op velerlei wijze in opstand kwamen tegen de wereld van hun ouders. Alle gezag moest het ontgelden: wij zouden zelf wel beslissen hoe we wilden leven, want wat onze ouders ervan gemaakt hadden, dat trok ons niet aan. Het was vooral hun algemene onderdanigheid aan het werelds en religieus gezag die ons tegen de borst stuitten, een gezag dat op niets anders gebaseerd was dan traditie, dat niet gesteund was op redelijke, maar enkel op gezagsargumenten. Waarom? Daarom! Omdat ik het zeg! Omdat het nu eenmaal zo is! Omdat het altijd zo geweest is!

    De enige functie van gezag, zo zagen wij al gauw in, is het gezag in stand houden. Men deed niets met de autoriteit die men had, of toch niet veel goeds. Men oefende het gezag uit en dat was dat. Onze ouders, opvoeders, de kerk, de jeugdbeweging, de politiek, het leger, de zakenwereld: alles was gegrondvest op blind gezag en even blinde onderworpenheid. Mijn generatie, of toch een deel daarvan, een veeleer beperkt deel zelfs, moet ik toegeven, nam daarmee geen vrede. Wij zagen dagelijks het falen van het gezag en de tekortkomingen van de pompeuze gezagsdragers. Wij doorzagen de intellectuele en morele leegte van elke autoriteit. Het gevolg was dat wij het ‘systeem’ verwierpen en de gezagsdragers minachten: wij voelden ons boven hen verheven. Wij zouden de wereld veranderen. En dat hebben we gedaan.

    Wij hebben, met vallen en opstaan, onze wereld meer democratisch gemaakt. Kinderen zijn geen onmondige onderworpenen meer, ouders en leraars geen potentaten. Lijfstraffen zijn uit den boze en jongeren zijn nu oneindig veel vrijer dan toen. De individuele vrijheid van de mens is enorm toegenomen, kadaverdiscipline wordt niet meer getolereerd. Iedereen vult zijn leven in zoals het hem uitkomt. Wat we doen en laten is geïnspireerd door persoonlijke keuzes. Niemand moet ons komen vertellen wat goed en slecht is, dat maken we zelf wel uit. Autoriteit is niet meer van deze tijd. Zelfs van de hoogste gezagsdragers zeggen we zonder aarzelen: zijn kak stinkt net zoals de mijne.

    Geen wonder dat instellingen die enkel op gezag gebouwd zijn het hard te verduren hebben gehad. Het leger, waar jongens gedrild werden tot ze man werden, hebben we afgeschaft. De kerk, de wrekende arm Gods, heeft afgedaan. De elitaire politieke klasse, de adel, de bourgeoisie: weg ermee.

    Dergelijke gedachten speelden door mijn hoofd bij het lezen van Peter De Graeve, Staat van ontbinding. Essay over de ontsporing van de democratie in België, 152 blz., ASP, 2008,  € 17,50.

    Dit is een essay in de ware betekenis van het woord. Van Dale geeft deze definitie: niet te korte, voor een ruim publiek bestemde, subjectief gekleurde verhandeling over een wetenschappelijk, cultureel of filosofisch onderwerp, gekenmerkt door goede, persoonlijke stijl. Zelden is een definitie zo raak geweest op alle punten. De auteur is professor filosofie aan de Universiteit Antwerpen en politiek publicist.

    In dit essay bekijkt hij de geschiedenis van België, van het ontstaan in 1830 tot op het onzalige huidige moment van het nakende einde van de unitaire staat. De rode draad die hij blootlegt is die van het democratiseringsproces van onze maatschappij.

    De revolutie van 1830 in België was echter, in scherpe tegenstelling met de Franse Revolutie van 1789, geen doorbraak van het democratisch gedachtegoed. Het waren behoudsgezinde krachten die toen het ancien regime in stand hielden en de macht verankerden in de nieuwe Belgische monarchie, de adel, de bourgeoisie en de kerk, die allen, zonder uitzondering uitsluitend Franstalig waren en het Nederlands verafschuwden. Ook de Vlaamse Beweging was lange tijd gevangen in dat feodale denken, ook zij verwachtten het heil van bovenaf.

    De auteur ziet in de ontvoogdingsstrijd van de Vlamingen tegenover de Franstaligen dus niet zozeer een ‘romantisch’ nationalisme, als wel een bewustwording van de democratische rechten van de Vlaamse bevolking, die zich verzette tegen het gezag van een autoritaire Franstalige opperlaag. Wat men wou was niet een Vlaamse autonomie naar het liberale, ancien regime Belgisch model, maar een volksdemocratie.

    In die zin is 1948 een kantelmoment, toen alle Belgen inderdaad gelijk voor de wet werden door de invoering van het enkelvoudig algemeen stemrecht voor mannen en vrouwen. Het was het begin van een evolutie die zich onverminderd zou doorzetten tot op vandaag. Want wanneer wij ons vandaag willen afscheiden van België, dan is dat vooral omdat wij afstand willen nemen van een ondemocratische voogdij over ons volk en ons land door een Franstalige volksvreemde politieke elite. Wij wensen niet bestuurd te worden door Franstaligen, wij wensen niet bestuurd te worden vanuit Brussel.

    In die zin is het een onvergeeflijke dwaasheid geweest om van Brussel onze hoofdstad te maken en ons Vlaams parlement daar onder te brengen, in een stad die van ons en onze taal niet wil weten, die alleen uit is op ons geld. Brussel zal nooit onze hoofdstad zijn!

    En zo komen de twee vluchtlijnen van mijn verhaal bijeen.

    In 1946 ben ik geboren in een wereld die nog heel dicht lag bij het ancien regime, maar die de kiemen in zich droeg van de democratische revolutie die zich in Vlaanderen zou afspelen in de volgende twintig jaar. Als kind heb ik me steeds verzet tegen alle onterecht en ongefundeerd gezag, thuis en op school en in de kerk. Toen ik de eerste keer aan de verkiezingen mocht deelnemen, heb ik mee de spectaculaire opgang van de Volksunie bewerkt, die de politieke macht aan het volk en aan Vlaanderen wou geven. Aan de universiteit in Leuven heb ik als ‘schacht’ mee betoogd en geschreeuwd tegen de heerschappij van de bisschoppen over de unitaire universiteit en vervolgens tegen de aanwezigheid van de Waalse universiteit op Vlaams grondgebied en de verfransing van Leuven en omstreken. Ik heb, eerst als student en later als universiteitsambtenaar, meegewerkt aan de democratisering van de onderwijsstructuren, aan het medebestuur door de studenten en het administratief personeel.

    Vandaag beleven we ontegensprekelijk belangrijke momenten in die geschiedenis van de Vlaamse democratische bewustwording. Die krijgt nu haar definitieve vorm in een grote nieuwe stap naar de autonomie, de zelfstandigheid, ja de onafhankelijkheid. Mijn engagement en mijn temperament getrouw, zal ik in mijn laatste levensjaren blijven ijveren voor de idealen van mijn jeugd: individuele vrijheid binnen een Vlaams democratisch en solidair bestel, waarin niemand, wat ook zijn geslacht, geaardheid, afkomst, overtuiging of huidskleur weze, het hoofd moet buigen voor zijn medemens of de knieval moet doen voor wie zich boven anderen verheft.

    Wie zich ernstig en aangenaam wil bezinnen over de toekomst van Vlaanderen, wie zich terdege wil voorbereiden op de ongemeen belangrijke verkiezingen van zondag, doet er goed aan te rade te gaan bij Peter De Graeve en zijn essay Staat van ontbinding. Dan mag je al het geleuter en de slogans in de media vrolijk vergeten.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek, maatschappij


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!