Groei en bloei van het Beverse St.-Gregoriuskoor (deel 3)
Ontstaan van het Sint-Gregoriuskoor "André Nolf werd dus koster van Beveren in het jaar 1927. Nauwelijks zeventien was hij toen. Hij was immers geboren op 19 november 1910. Bitter jong voor zo een koster zou je denken. Hij had toen echter reeds een ervaring die heel wat beginnende kosters hem konden benijden. Toentertijde was oppermeester René Algoet de man die het muzikale leven in Beveren zowat in handen had. Och van dat leven zelf moeten we ons niet zoveel voorstellen! Meester Algoet kon echter goed zingen, kende wat van notenleer en had hij niet jarenlang met zijn knapenkoortje de hoogmis toch iet of wat vertoon van plechtigheid gegeven? Meester Algoet was evenwel van mening dat er heel andere mogelijkheden waren, nu onze parochie zulk een jonge koster gekregen had. En was het daarenboven niet een van zijn eigen leerlingen ? Ergens in het jaar 1929 ging hij dus André Nolf opzoeken en vroeg hem of het niet mogelijk ware met enkele mannen en vrouwen een behoorlijk kerkkoor op te richten. Een kerkkoor? Nou, de koster vond er geen graten in. En ja, nu hij het eens goed overdacht, je zou toch beter af wezen met volwassen mannen en vrouwen dan met zo een kleuterkoortje waar de bezetting om de haverklap wisselt. Jaja, de koster had er wel oren naar.
André Nolf deed toen wat hij sedertdien nog dikwijls heeft gedaan. Hij nam zijn fiets en peddelde de parochie rond op zoek naar mooie stemmen. Het is allemaal reeds lang geleden en nergens werd er iets over opgetekend, maar toch weet hij nog enkele namen uit zijn herinnering op te diepen. Hij vindt het echter beroerd dat hij onvermijdelijk sommige mensen vergeten moet hebben. Bij de meisjes weet koster Nolf nog te vermelden: Lieske Byttebier, Haria Christiaens, Rachel Delabie, Aline Christiaens, Madeleine Nolf, Agnes Verkaemer, Rachel Nolf, Rachel Samyn , Jeanne Vandeplassche, Louisa Vanhoutteghem en Margriet Devroe. Bij de mannen: Albert Desmet (vader van Albrecht) , René Algoet, Jozef Samyn, Marcel Coussement (zoon van Hektor), Juul Duhou, Emeric Verplaetse, Antoon Follet, Antoon Nolf, Arthur Kerkhove en André Vandorpe. Als je nu denkt dat die mannen en die maagdekes zo maar devotelijk naast elkaar op het dokzaal stonden te zingen, dan snap je geen snars van de moraal toentertijde. Pastoor Lebbe was van oordeel dat je de kat nooit in de kelder mag kweken! Derhalve zaten de meisjes links vooraan in de kerk, terwijl de mannen 's Heren glorie van op het dokzaal bezongen. Op kerstmis 1930 werd zo de mis "Sursum Corda" van De Hovre gezongen. Niet in twee stemmen evenwel, maar beurtelings een zin door mannen en door vrouwen. Hoe pover ons dit nu ook kan toeschijnen, toch moet het voor de Beverse parochianen een hele openbaring geweest zijn toen. Verwend waren ze inderdaad niet op dat gebied. We hebben een programma uit dat jaar voor ons liggen. Een beduimeld en verkreukeld blad. Het oudst bewaarde zover we weten. Het nieuwbakken koor moet de zaken reeds groots opgevat hebben. Behalve de "Sursum Corda"- mis werd ook het volledige gregoriaanse eigene uitgevoerd. Het mannenkoor stond daarvoor in. Kerstliederen werden verder gezongen door Marcel Coussement, Arthur Kerkhove en Jozef Samyn. Ook de vrouwen hadden blijkbaar hun beste solisten voor die liederen naar voor geschoven. Dit waren dan: Alice Byttebier, Maria Christiaens, Agnes Verkaemer, Rachel Samyn, Rachel Nolf, Jeanne Vandeplassche en Margriet Devroe. Ook de kinders waren niet vergeten. Voor die was het echter slechts een mager kluifje. Eén kerstlied. Hun overwegende rol van enkele jaren vroeger was dus blijkbaar uitgespeeld.
We kunnen misschien nog even aanstippen dat die kerstprogramma's toen verkocht werden tegen de prijs van één frank per stuk. De opbrengst werd besteed aan de versiering van de kerstkribbe. We hebben niet veel moeite om hierin de invloed te onderkennen van onderpastoor Elie Liefooghe, die hier in het jaar 1929 was aangekomen. Hoe en wanneer juist de kink in de kabel gekomen is, hebben we niet kunnen achterhalen. Feit is echter dat deze vroege kombinatie van mannen- en vrouwenstemmen geen lang leven beschoren was. Och, het zal ook wel niet meegevallen zijn een deel van het koor te laten zingen in de kerk, terwijl de rest op het dokzaal stond opgesteld. Je mag ze reeds genoeg in de gaten houden als ze broederlijk naast elkaar staan. Met Kerstmis 1931 waren de eerste sporen van het uiteenvallen reeds te zien. Er stond een nieuwe mis op het programma: de tweestemmige Missa Quarta van Alfons Moortgat. Ze werd echter gezongen door kinderen en mannen. Aan de eigenlijke mis kwamen de vrouwen niet meer van pas. Wél mochten ze tijdens de gelezen missen nog enkele kerstliederen zingen. Dat was alles.
Met Kerstmis 1932 was hun rol definitief uitgespeeld. Zelfs geen kerstliederen meer. Forse mannenstemmen zongen de Missa Quarta van Moortgat, terwijl enkel in het kantwerk nog een kinderstem te horen viel. Hiermee had het koor een plooi gekregen die het een kleine dertig jaar lang zou behouden. Als er sopraans nodig waren, dan werd er beroep gedaan op kinderen. Vrouwen kwamen niet meer aan bod.
Als er iemand hartzeer gehad heeft dat het allemaal zo gelopen is, dan moet het wel Zuster Denise geweest zijn. Dat goede nonnetje had ook zoveel tijd besteed aan het drillen van haar meisjes, zelfs nog voor er van een echt koor sprake was. Maar ja, er was niet zoveel aan te doen. Geen mannen en vrouwen samen op een dokzaal. Dat was een wet waaraan niet te tornen viel. Bij die eerste lichting zangers waren mannen die bij het koor het rijk der legende zijn ingetreden. Je moet maar eens horen hoe de koster bijvoorbeeld nog kan vertellen over Emeric Verplaetse. Emeric was veldwachter geweest in Beveren. Het lag dus voor de hand dat hij voor de rest van zijn leven" Emeric de garde" of "de oude garde" werd geheten. Een pronte kerel die Emeric ! Hij droeg een snor die hij, net als keizer Wilhelm, bij de punten opwaarts wribbelde. Hij was verzot op een speciale tonus van het Tantum Ergo, die hij "de danser" heette. Koster asjeblief, smeekte hij dikwijls, deze keer de danser! . Dan was daar nog Juul Duhou ! Juul ! Een ietwat raadselachtig figuur voor het kleine zangersgrut. Groot en zwaar, met grijze snor, en een been dat hem een beetje hinderde .' Juul was in Beveren terecht gekomen als de schoonvader van meester Marcel Schotte en, van alles wat ons dorp hem bieden kon, waren zang en muziek hem het liefst. Zang en muziek? Ja. Misschien. Ware daar niet het kaartspel geweest. Hij zou er zich voor verhangen hebben. In het koor stond Juul altijd bij de bassen. Dat was de enige partij die hij de moeite waard vond. En altijd stond hij heimelijk de maat mee te slaan. En dan moeten we nog vertellen over Jozef Samyn, de neef van de koster. Een man die overborrelde van talent. Die liederen uit zijn mouw schudde alsof het knikkers waren. Jozef heeft het koor de schalkse plooi helpen geven die het altijd gekenmerkt heeft. En Albert Desmet dan! Albert, de welvarende krotenhandelaar. Zingen heeft hij nooit veel gedaan, maar steunen als de kas ledig was des te meer. Hij was er nog bij toen het koor in het jaar 1956 zijn zilveren jubileum vierde. Maar hij was reeds oud dan. Zeer oud. Als we dat eerste lijstje van mannelijke koorleden bekijken, dan zien we dat er niet zo veel meer overschiet. De meesten zijn gestorven, een paar zijn elders gaan wonen of zijn het zingen verleerd, en tenslotte staat alleen nog Arthur Kerkhove overeind. Maar Tuur denkt nog lang niet aan ontwapenen!"
|