Groei en bloei van het Beverse St.-Gregoriuskoor (deel 8) Op de bruiloft van Kana. Kerkzangers kunnen devoot doen als ze 's Heren lof bezingen. Geen mens die dit niet in de gaten heeft. Het is echter duidelijk dat ook een kerkzangersoog met welgevallen kan rusten op een pront maagdeke. Spreken sommige gewijde gezangen immers zelf niet van bevalligheid die verleidelijk kan lokken op meisjeslippen? Diffusa est gratia in labilis tuis. Het liegt er niet om.
Ook de leden van het Sint-Gregoriuskoor lieten zich in die aangelegenheid niet kennen. Ze vrijden en trouwden als hun tijd daarvoor gekomen was. Sommige van die bruiloften staan ons nog fris voor de geest. Alsof het pas gisteren gebeurd ware. Zo het huwelijk van Robert Meersman en Mariette Opsomer, in het jaar I946. Het trouwfeest ging door ten huize van de bruid. 's Avonds waren we erbij met een hele delegàtie. Zo een bruiloften kennen ze nu niet meer. Zingen en dansen en spelletjes doen. En geen een die zich afzijdig mocht houden of hij kreeg een verbolgen meester Stevens op de nek.
Robert en Mariette waren de eersten die het waagden in de naoorlogse periode. Velen hebben daarna nog hun voorbeeld gevolgd. Jaak Meersman in I948, Marcel Himpe en Marcel Vancompercolle in I952, André Ostijn in I951 , Lucien Meersman in I954 , Arseen Roobroeck in I955 , Michel Defreyne in I956. Mogelijks werden hier nog namen vergeten. Och, neem het ons niet kwalijk. Onze memorie begint zo zoetjesaan de afmetingen te krijgen van een konijnenstaartje. En dat is niet veel. De huwelijksfeesten die ons uit die periode het allerbest bijbleven, zijn die van André Ostijn met Marie-José Coucke, Lucien Meersman met Nelly Roose en Arseen Roobroeck met Noella Taelman. Niet dat de andere daarom minder waren. God nee! Maar aan deze drie zijn toch speciale herinneringen verbonden.
De bruid van André Ostijn woonde op de Ginste, een parochie van Oost-Rozebeke. Het feest ging door op de ouderlijke hoeve aldaar. Zo een feest op een hoeve is natuurlijk altijd iets speciaals. Breughel had er moeten bij zijn die keer. Hij zou er zijn werk gehad hebben. Het koor heeft daar zijn duivels ontbonden zoals nooit te voren misschien. Grappen en liedjes en koorzang. Het tuimelde door elkaar in een bruisende lawine. En ondertussen eten en drinken tot de dageraad reeds in de lucht zat. Enkele zangers hadden daarna nog genoeg fut over om de vroegmis te helpen zingen in de kapel van de Ginste. Zouden ze dat nu nog kunnen ? Vraagteken!
En meer dan één. Lucien Meersman en Nelly Roose vierden hun huwelijksfeest in "Het Gemeentehuis" . Ook daar werd gezongen tot de kelen er hees van werden. Toen het al wat later werd zaten een paar van ons in de kelder op zoek naar iets eetbaars. We zouden juist beginnen aan het overschot van de koeitong, toen Lieske de trap afgedaald kwam. Goedig glimlachte ze. Maar jongens toch, koude koeitong in tomatensaus is toch niets waard! Kom, ik ga dat een beetje opwarmen. Zulke steken mochten de zangers laten vallen bij de waardin uit het Fonteintje. Waren we er thuis of niet ?
Ook het huwelijksfeest van Arseen Roobroeck ging op een hoeve door. Noella immers was een boerendochter uit Deerlijk. De tapkast stond er opgesteld in een schuur en al spoedig hadden we in de omtrek daar onze draai gevonden. Voor er een uur verstreken was, werd de lof van bruid, bruidegom en bier gezongen in een veelheid van tongen en talen. 0ok Robert Vandeplassche klom nog eens op zijn zolder en liet de oude broeken als dreigende schietbuizen aan de hanebalken hangen. In de vroege morgenuren waren nog slechts enkele feestgangers in de ruime boerenkeuken bijeen. Arseen en Noella hadden reeds lang andere oorden opgezocht. In een roerende toespraak troostte Jozef Stevens dan de boerin om het heengaan van haar laatste dochter. We waren stilgevallen. Lichtelijk met bier gekruide weemoed hing in het zwartbezolderde vertrek. Door de ramen sloop het eerste daglicht naar binnen.
Op reis met het koor. Jarenlang is het traditie geweest dat het koor een reisje maakte. Nooit te ver. Er moest immers ruim tijd wezen om eens af te stappen en in volle gezelligheid een paar glazen te drinken. We gingen voor het eerst op reis in 1946. Het werd een voltreffer. Iets waarin je de speelse aard van meester Stevens erkent en zijn hang om van alles een soort toneel te maken. Het koor op reis gaan? Nou, voor mij niet gelaten! Maar dan niet als brave sulletjes. Iets speciaals moet het wezen. Iets ànders ! Zo ongeveer moet hij het toen gezegd hebben.
En het werd iets anders. Alleen de mannen mochten mee en ze moesten een bolhoed dragen. De reis zou alover Loppem en zijn abdij naar het H. Bloedspel in Brugge gaan. Op de gestelde dag waren ze er allemaal. Ieder had een bolhoed op. Ieder. Behalve één. En die stond voor de keuze: bolhoed halen of thuisblijven. Hij heeft dan wijselijk de vreugde boven de smart verkozen. Het werd een reis waar de guitigheid aan alle kanten uitgedrupt kwam. Verstomd staarden de voorbijgangers die schare bolhoeden na. Wie mogen dat zijn? Engelsen? Misschien. Maar dan toch een bijzonder galant soort. Zie eens hoe zwierig ze hun hoed afnemen en allen tegelijk buigen als ze iemand groeten. Neenee, stijve Engelsen zijn het beslist niet. Maar wie dan? Jozef Stevens had zijn doel bereikt. Zijn mannen akteerden als op de planken.
Heel wat reizen zijn daarna nog gevolgd in die periode. Naar Holland, naar Dinant, naar Bouillon, naar Meisbroek. We zijn er de tel bij kwijtgeraakt. Maar als die eerste keer werd het nooit meer. Of toch. Eéns. Toen we naar Calais en Duinkerke togen. Ook die reis moet in ieders geheugen blijven hangen zijn. Weet je het nog? In de warme namiddaguren hadden we ietwat loom door de zonovergoten straten van Calais geslenterd. We hadden een beetje wantrouwig de beroemde "Burgers Van Calais" gemonsterd en we hadden wat glazen wijn gedronken omdat het Frans bier nergens naar smaakte. Kortom, we hadden ons een beetje verveeld. Opeens vonden een paar groepjes zangers elkaar terug in een ruime gelagzaal. Er werd verheugd op het weerzien gedronken en, eer iemand goed wist wat er gebeurde, was meester Stevens op een stoel geklommen, sprak de aanwezige Fransen toe in hun zangerige moedertaal en gaf dan het sein voor "De Lieve Hei" , het lijfstuk van de zanggilde. Trippelend buitelden de speelse akkoorden door de open deur naar buiten. Wandelaars bleven verstomd staan. Wat mocht dat wezen? Een groep zingende mannen en een man die de maat sloeg met een broodmes. Gekken? Maar gek of niet, het moet mooi geweest zijn. De Fransen klapten frenetiek in de handen toen het laatste akkoord verklanken was. Zo was Jozef Stevens. Vol speelse invallen. Guitig. Bijdehand. Nooit kon je met zekerheid zeggen wat hij het volgende ogenblik zou uithalen.
In augustus van het jaar I955 heeft het koor tijdens zo een reis eens de hoogmis gezongen in de kerk van Grobbendonk. Er waren kontakten gelegd tijdens een van de schoolstrijdbetogingen. Vermoedelijk was het de Missa Secunda van Moortgat die daar uitgevoerd werd, maar heel precies weten we het toch niet meer. We stonden een beetje onwennig op het zangerspodium rechts vooraan in die ruime kerk. Zo vlak bij het volk te zingen waren we niet gewend. Moortgats melodieen klommen en daalden echter zwierig onder de statige gewelven. Na de mis knikten de Grobbendonkenaars ons waarderend toe. Het was hun bevallen. Het is de laatste reis geweest die Jozef Stevens meemaakte en de laatste keer dat hij het koor dirigeerde op vreemde bodem. Wie had dat toen echter kunnen denken?
Bonte avonden. Op ons eerste teerfeest had het bestuur dus besloten dat ieder zanger een bijdrage zou te betalen krijgen. Vijf frank per maand. Veel was dat heus niet. Je kon in die tijd voor twaalfmaal vijf frank nog wel een etentje krijgen, maar veel lekkere brokken zouden daarbij toch wel niet opgediend worden. Je kon toch ook niet ieder jaar een schaap slachten. En de muziekpartituren dan die moesten gekocht worden en de andere onkosten die zo een vereniging al eens heeft. Neenee, hoe je het dubbeltje ook draaide en keerde, veel kon je met die schamele bijdrage niet uitrichten. Er zou dus ook uit een ander vaatje moeten getapt worden. Dat lag voor de hand. Einde van het jaar I950 organizeerde het koor derhalve een avond met de goochelaar Florimondzo. Een naam die klank had in die tijd. Ook in de koorkas kwam er klank. Vierduizend frank overschot tuimelde erin. Daarmee konden wel een paar eindjes aan elkaar geknoopt worden. In het jaar I953 zag onze schatbewaarder echter weer ontstellend duidelijk de bodem van zijn geldkoffertje. Andermaal zou ingegrepen moeten worden. We zouden nu echter zelf bonte avonden verzorgen. Hadden we daartoe immers niet de beste wapens in handen die een mens zich maar dromen kan? Zang en muziek en toneel! Welke vereniging had zoveel pijlen op haar boog?
Onze eerste bonte avond ging door op 6 december I953. Een overweldigend sukses! Veel mensen die er niet bij geweest waren wilden het daarna ook wel eens bekijken en daarom werd nog eens opgetreden op I7 januari I954. En nochtans, het was allemaal zo eenvoudig geweest. Wat zang, wat muziek door enkele leden van de fanfare, wat schetsjes, en het boertige toneelstukje "Het Wonderkind “. Veel kunst was er niet aan. Maar het waren mensen van bij ons die optraden voor hun vrienden en kennissen. En dat maakt een enorm verschil. Onderpastoor Myngheer, die de zangers toch niet zo direkt in zijn grote hart droeg, liep dagen daarna nog rond met blauwe plekken op zijn dijen. Zozeer had hij er met zijn machtige handen op gekletst in uitbundige pret. Er was een zuiver overschot van zevenduizend frank. Zelden werd een gelukkiger schatbewaarder gezien dan juist in die dagen. Einde I954 zouden we het nog eens wagen. Het ijzer smeden terwijl het nog heet is. Ditmaal traden we op onder het motto: "Bij ons aan de Leieboorden” . Er werd gespeeld op 7 en 2I november. Weer werd het een enorme meevaller. Er viel nu achtduizend frank bij te schrijven in het kasboek. In het jaar I955 lieten we verstek gaan. We hadden voorlopig onze schaapjes op het droge en waarom ons afsloven om de kas nodeloos te spekken. Nooit zijn we verankerd geweest aan bovenmatig geldbezit. We konden nog altijd zien het volgende jaar. Het jaar I956 was echter anders dan we ons toen konden voorstellen. Helemaal anders. Zeker, we hadden iets op het getouw staan. We zouden het zangspel "Smidje Smee" brengen. Maar de uitvoering moest verschoven worden. Een zware slag had het koor getroffen. Een slag waaronder het even wankelde.
|