En dan kwam het grote ogenblik. Meester Stevens, die voor de gelegenheid fungeerde als chef van het muziek, stak zijn hand de hoogte in en trommelslagen rolden door de plots ingevallen stilte. De fanfare stapte op en even verder bloeide de eerste processiemars open tussen de huizen van de Plaatse. De tocht was begonnen. Wij schreden ernstig en afgemeten. Bewust van de rol die we te spelen hadden. Onze herdersstafjes tikten op de kasseien. Telkens mooi gelijk in een slag. Achter ons defileerden de edellieden van de Heilige Aloysius en daarachter openden de paters in hun bruine pij de weg voor Sint-Jan met zijn lammetje en voor het Jezuskindje.
Die processieorde was volmaakt, als je het goed nagaat. Op het laagste trapje het gewone werkvolk, dan de sabelslepende adel en tenslotte de in hun stenen boeken verslonden monniken, als naaste buren van de hemel. Om voor Kindje Jezus of Sint-Jan te mogen spelen, moest je trouwens van zeer goeden huize zijn. Je moest de nodige garanties van deugdzaamheid en voornaamheid kunnen bieden.
Hetzelfde, maar iets minder streng, gold voor de edellieden. Wij sloebers uit de gewone arbeidersgezinnen, mochten al blij zijn als we een herdersmakke te pakken kregen. Zo zie je maar weer dat alles goed geregeld was in de samenleving. Tot in de processies toe. We hadden echter geen tijd om ons in te laten met sociale beschouwingen. Die lieten ons trouwens steenkoud.
Dievelings keken we van onder onze breedgerande herdershoeden naar de mens en die de stoet gadesloegen. Sommigen stonden op de stoep, of lagen halfgeknield op buitengezette stoelen. Anderen keken toe van achter weggeslagen gordijntjes, naast een met bloemen en brandende kaarsen versierd beeld van het Heilig Hart of van Maria.
Aan schier alle gevels hingen vlaggen. Zwart-geel-rood, met een enkele keer ook een eenzame leeuw. Over de grauwe straatkeien lag een kleurig tapijt van bloemblaadjes en gesnipperd groen. De Plaatsenaars maakten er een erezaak van. Sommigen hadden de dag voor de processie rust noch duur, vooraleer ze een volle paardemand pluk en groensnippers hadden staan. Oude volksgebruiken waarover we nu eens meewarig kunnen glimlachen? Voorzichtig! De mensen hadden werkelijk eerbied voor de processie.
Aan de Klokke sloegen we de terugweg in. We hadden nu alle gelegenheid om de groepen te bekijken die achter ons aangestapt kwamen. Een kleurige optocht van maagdekes en maagden in witte, blauwe, gele, paarse, groene en rode gewaden. Sommige meisjes droegen borden of banderollen waarop devote spreuken geschilderd stonden. Andere, in het gezelschap van de Heilige Godelieve, hadden een opgezette kraai op hun hand zitten. Weer een andere groep wuifde triomfantelijk met palmtakken en zong van Hosanna. Dan waren er ook nog de al wat overjarige maagden die in het paars gekleed waren en een sluier voorgeslagen hadden. Ze droegen kussens waarop de werktuigen van de Passie Onzes Heren lagen.
Mijn moeders jongste zuster heeft jarenlang in de processie opgestapt als Onze Lieve Vrouw van Lourdes. Een erepost! Zedig en ingetogen schreed ze over het kleurige bloementapijt, haar paternoster bungelend aan haar gevouwen handen. Wellicht was ze in gedachten bij haar Sint- Jozef, die ergens achter een raam op de loer stond. Als hij zijn duiven niet moest waken tenminste. Want dat ging voor. Naast haar stapte Bernadetje, zijn klompjes klabetterend op de straatkeien, en met verrukte ogen opkijkend naar de mooie Lieve Vrouwe. Dat Bernadetje van toen is nu al jaren bij de Heer.
Dan volgde het minder kleurige gedeelte van de processie. Maar half zo interessant dus. De koster en zijn Gregorianen stapten zingend op, maar hun gezang viel een beetje bleekjes uit tegen de achtergrond van klankfonteinen die opspoten uit de traagzaam voortstappende fanfare. Vlak daarachter kwam het baldakijn, geflankeerd door twee rijen flambouwdragers. Het werd getorst door vier jongelingen van ietwat beteren huize en beschutte pastoor Lebbe die een beetje moeizaam voortstapte onder het gewicht van zijn monstrans met het Allerheiligste.
Twee met engelenvlerken getooide meisjes gingen dat baldakijn vooraf. Om de zoveel stappen draaiden ze zich zwierig om en strooiden bloemenpluk uit voor het Sacrament. Een schare biddende gelovigen tenslotte vormde de achterhoede van de stoet. Na de processie was het in het Klooster een geharrewar en gedrang van alle duivels. Elk zocht zo spoedig mogelijk in zijn gewoon plunje te geraken om de straat op te kunnen. Een processie die voorbij was, interesseerde ons geen barst meer. Er lagen belangrijker aangelegenheden op ons te wachten.
Een van die aangelegenheden kon bijvoorbeeld het jaarlijkse tuinfeest van de fanfare zijn, dat onveranderlijk doorging op 15 augustus, in de hovingen van de Bouw, bij erevoorzitter De Plecker. Het was de enige keer dat we in dat bomenparadijs konden doordringen, zonder te moeten vrezen gesnapt te worden. Er stond daar een kiosk opgesteld waar De Leievrienden enkele nummertjes uitvoerden en daarna was er gratis tombola. Dat alles is allang geleden. Van die zonnige wereld van toen blijft niet veel meer over. Om de eerste dertig delen te lezen klik hier.
Weldra meer
|