mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
07-04-2015
Slavoj Zizek, Eis het onmogelijke (recensie)
Slavoj Zizek, Eis het onmogelijke, Editie Leesmagazijn, 2015, 170 blz., vertaald door Menno Grootveld, € 14,95 (pb).
Dit boekje heeft een originele vorm. Het is het resultaat van een interview dat een Zuid-Koreaans team bij Zizek thuis van hem afnam. Het zijn vierendertig heel spontane antwoorden op vragen die hem werden voorgelegd. Dat geeft een directe charme aan het boekje en het draagt niet weinig bij tot zijn leesbaarheid. Anderzijds missen de korte uiteenzettingen van de geïnterviewde af en toe de ruimte en de omvang die noodzakelijk is voor een goed begrip en de nodige diepgang. Maar over het algemeen slaagt ´i¸ek er voorbeeldig in om heel concies de grond van de zaak accuraat weer te geven.
Al heel snel wordt duidelijk dat de vragen die hem voorgelegd worden vooral van politieke aard zijn, of moeten we zeggen staatkundig? Het gaat meestal niet zozeer over politiek partijen maar over ideologieën, hoewel die twee vanzelfsprekend sterk verweven zijn. Zizek is een linkse denker, maar anders dan Sartre en andere fellowtravelers spaart hij zijn kritiek niet op linkse regimes die zwaar in de fout gegaan zijn vanuit humanitair standpunt.
Wat sterk opvalt door de talrijke korte hoofdstukken heen is niet alleen het linkse jargon – dat af en toe zo gespecialiseerd is dat de vraag pas duidelijk wordt na het lezen van het antwoord – maar ook het linkse denkpatroon. Men gaat steeds uit van een analyse van de wereld zoals hij is en stelt daarbij vast dat er ongelijke verdeling is van de rijkdom en de macht. Vervolgens gaat men op zoek naar de methode om daaraan te verhelpen, op een vrij theoretische manier. Dan rijst natuurlijk de vraag naar de middelen om de verandering in de praktijk door te voeren. Dat kan gebeuren door het verwerven van voldoende politieke macht om het eigen politieke programma te kunnen doorvoeren. Dat kan als men voldoende mensen kan overtuigen om voor dat programma te stemmen bij vrije verkiezingen. Een andere mogelijkheid is het op gang brengen van een volksbeweging op grond van slogans en propaganda. En het kan ook door de macht met geweld te grijpen in een coup of door een revolutie. Enkel de eerste mogelijkheid is democratisch, maar het is zelden op die manier dat linkse regimes aan de macht gekomen zijn. Het linkse denken lijkt onvermijdelijk te ontstaan bij een uiterst kleine kern van linkse denkers die totaal onmachtig zijn om binnen het systeem ook maar iets te veranderen. En dus is men genoodzaakt om het systeem met een of andere vorm van geweld te veranderen; datzelfde geweld blijkt dan ook nodig te zijn om het nieuwe systeem in stand te houden. Dat is precies wat men heeft kunnen vaststellen in de twintigste eeuw met de talrijke revoluties en dictatoriale regimes.
Is er dan een alternatief? Dat is een van de vragen die voortdurend opduikt in dit interview. Is het denkbaar dat de massa voldoende nadenkt over haar eigen lot zodat er een echte volksbeweging tot stand komt, dus van onderuit en niet op gang gebracht door een militante ideologische kern? Af en toe zijn er opflakkeringen in die zin. Zizek besteedt veel aandacht aan de Arabische lente, aan de antiglobalisten en de occupy bewegingen. Op dit ogenblik, amper enkele jaren later, moeten we helaas vaststellen dat daarvan nog nauwelijks iets overblijft in de praktijk en dat de nieuwe situatie zo mogelijk nog erger is dan tevoren.
De linkse ideologie lijkt steeds uit te gaan van het principe dat een bewuste elite van geëngageerde filosofen altijd het voortouw moet nemen. Men gaat ervan uit dat zij niet alleen weten wat er verkeerd is in de maatschappij, maar ook hoe het er dan wel aan toe moet gaan. De geschiedenis heeft bewezen dat de eerste premisse in de meeste gevallen juist was: men verzette zich tegen toestanden die inderdaad wraakroepend waren. Maar diezelfde geschiedenis heeft pijnlijk aangetoond dat het verzet zich niet alleen voortdurend vergist heeft in de middelen om de verandering door te voeren (de gewelddadige revolutie), maar ook in het inzicht in de heilsstaat die men tot stand wou brengen en in de middelen om dat te realiseren.
Het is modieus om te kankeren over de kapitalistische neoliberale consumptiemaatschappij. Het is ook duidelijk dat die niet volmaakt is. Het is echter zeer de vraag of er iemand is in die maatschappij die ernstig overweegt om terug te gaan naar de gruwelijke toestanden die de linkse dictaturen veroorzaakt hebben in grote gebieden van de wereld. De verlokking van de onnoemelijk veel hogere levensstandaard van de verguisde consumptiemaatschappij blijkt voor de meeste mensen voldoende om zoveel mogelijk veeleer dat ideaal na te streven. De uitwassen neemt men erbij.
Zizek blijkt zich zeer goed bewust te zijn van deze problematiek en waarschuwt zijn ondervragers herhaaldelijk dat men bij elke maatschappijkritiek de lessen van de geschiedenis niet uit het oog mag verliezen. Hij lijkt de voorkeur te geven aan een vreedzame evolutie en aan de democratische politiek, ook al maalt die molen traagzaam en is het resultaat verre van volmaakt. Maar toch spoort hij ons aan om ons daarmee niet tevreden te stellen. Vandaar wellicht de titel van dit boek: we moeten het onmogelijke eisen, dat wil zeggen een rechtvaardige wereld die democratisch en geweldloos tot stand komt. Er is nog werk aan de winkel.
Ondanks de ongewone vorm is dit toch een heel leesbaar boek. Dat is vooral te danken aan de scherpe intelligentie en de grote historische en filosofische kennis Zizek. De vlotte Nederlandse vertaling doet vergeten dat het om een vertaling gaat van een gesprek waarbij wellicht niemand zich in zijn moedertaal kon uitdrukken.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
06-04-2015
Recensie: Nick Broers, Achter Darwins horizon. Een religie voor atheïsten.
Nick Broers, Achter Darwins horizon. Een religie voor atheïsten, Budel: Damon, 2015, € 24,90 (paperback).
Bij tijd en wijle duikt er weer een boek op dat aankondigt dat er nog hoop is voor atheïsten: ook zij kunnen nog aan religie doen. Dat is paradoxaal genoeg om de aandacht te trekken. Men verwacht immers niet dat atheïsten van nature geneigd zullen zijn om religieus te zijn in de vertrouwde betekenis van dat woord als een synoniem voor godsdienstig. Anderzijds zijn er bepaalde aspecten van de bestaande godsdiensten of van ‘religiositeit’ die ook atheïsten aanspreken, al was het maar het samenhorigheidsgevoel en de behoefte om de eigen opvattingen te delen met anderen en ze uit te dragen in de wereld. Er leeft dus bij menig atheïst een onbestemd verlangen naar zoiets als godsdienst, maar dan zonder God en zijn dienst.
De auteur van ‘Achter Darwins horizon. Een religie voor atheïsten’ wekt dan ook hoge verwachtingen. Nick Broers is, zo lezen we op de achterflap, ‘methodoloog en statisticus. Hij werkt als wetenschappelijk onderzoeker en statistiekdocent aan de Universiteit Maastricht.’ En dan volgt een merkwaardige toevoeging: ‘Het boek is op persoonlijke titel geschreven.’ Dat klinkt als een waarschuwing en een disclaimer. Hij schrijft het dus niet als methodoloog &c., noch als universiteitsdocent, zo moet men wel concluderen. Waarom dan toch die kwalificaties vermelden?
Bij lezing blijkt dat dit slechts een eerste aanduiding is van een diepgewortelde maar listig verborgen dubbelzinnigheid die het hele boek doorspekt. Ogenschijnlijk is het een niet onaardige, zij het weinig originele presentatie van de problematiek van de toenemende seculariteit in een wereld waarin de wetenschap een steeds grotere rol gaat spelen. Maar dat is slechts oogverblinding, zoals blijkt bij nader toezien. Dan stellen we vast dat de vele bladzijden, zowat 99% van het boek, weliswaar gewijd zijn aan de voorstelling van de wetenschappelijke vooruitgang en het aftakelen van de irrationaliteit, maar dat de auteur daarmee slechts een verborgen agenda dient. Op een bijzonder listige wijze en met uiterste precisie brengt hij in dat ogenschijnlijk objectief verhaal bijna ongemerkt minieme nuances aan, die hem in staat stellen om in enkele zinnen en passages de indruk te geven dat er geen enkele onverzoenlijkheid bestaat tussen de wetenschap zoals hij die heeft beschreven en zijn persoonlijk standpunt.
Wat is dat persoonlijk standpunt dan? Ook hier is hij verstandig (en leep) genoeg om dat niet expliciet te vermelden. Hij beweert alleen de ruimte te willen creëren, of te suggereren, waarin het weer mogelijk wordt de ‘grote vraag’ te stellen. Dat kan dan echter niets anders zijn dan de vraag naar de zin van het leven en naar datgene wat de wetenschap overschrijdt. En dat is, dat kan men toch maar moeilijk ontkennen, de vraag naar God.
Om die ruimte mogelijk te maken, moet de auteur o.i. de wetenschap ‘enigszins’ geweld aandoen. Hij doet dat echter niet als een beeldenstormer, maar met de slimme sluwheid en de zalvende zoetgevooisdheid van een slinkse Saruman. Herhaaldelijk zaait hij onschuldig en redelijk lijkende twijfels, binnen zijn voorstelling van de wetenschap en zogezegd op louter wetenschappelijke en algemeen aanvaarde en bewezen gronden, over bijvoorbeeld de evolutieleer en de kwantummechanica, die hem later moeten toelaten daaruit conclusies te trekken over wat de wetenschap overschrijdt. Maar telkens haast hij zich daarbij uitdrukkelijk te vermelden dat hij dan niet meer als wetenschapper spreekt, zodat men hem niet kan verwijten dat hij wetenschappelijke onwaarheden vertelt.
Het is een zeer subtiel spel dat Broers briljant speelt. Het is pas naar het einde van het boek toe dat de aap uit de mouw komt en dan nog op een quasi argeloze, omzeggens verontschuldigende manier. De wetenschap blijft helemaal intact, of toch bijna, en wat er achter Darwins horizon schuilt, vernemen we niet, maar dat er iets moet zijn, dat lijkt wel onvermijdelijk, nietwaar.
De auteur meent dat de wetenschap perfect kan samengaan met een houding waarbij men slechts twee onschuldige ogende bijkomende aannames postuleert, die echter door de wetenschap niet uitgesloten worden. Het gaat dan om ‘niet-lokale samenhang’ en ‘convergentie’. Wat moeten we daaronder verstaan? Blijkbaar dat er een niet-causaal verband bestaat tussen bepaalde dingen en dat die samenhang leidt tot specifieke gevolgen. De eerste claim ontleent hij aan het onzekerheidsprincipe van de kwantummechanica, het tweede aan zijn kritiek op de evolutietheorie. Hoewel slechts weinigen het zullen aandurven te stellen dat zij de kwantummechanica begrijpen, is het toch duidelijk dat Broers in zijn boek daarvan een hoogst bedenkelijke voorstelling geeft, die allicht door geen enkele geleerde zal onderschreven worden. Bovendien maakt hij een totaal ongeoorloofde gedachtesprong van het subatomaire niveau van de kwanta naar de wereld van de voorwerpen en de levende wezens; niemand heeft ooit kunnen aantonen dat een dergelijke enorme uitbreiding zelfs maar denkbaar is, laat staan dat men ze heeft kunnen vaststellen.
De tweede claim berust op een verdachtmaking van de evolutieleer en een ondergraven van het basisprincipe van de natuurlijke selectie. Enkel op die manier kan hij komen tot zijn opvatting over het betekenisvol toeval. Hij bedoelt daarmee niet dat het toeval een betekenis kan hebben voor een individu of een groep, maar dat sommige toevalligheden betekenisvol zijn, dat ze bedoeld zijn. Met andere woorden, dat ze niet toevallig zijn. Nu zal iedereen het er wel mee eens zijn dat de evolutie niet absoluut toevallig is en dat er wel degelijk sprake is van een zekere convergentie. Wanneer men, of de natuur, met bepaalde elementen experimenteert, zijn er slechts bepaalde gevolgen die zich kunnen voordoen. De gedachte dat op elk ogenblik om het even wat kan gebeuren is zo idioot dat het zonder meer ondenkbaar is dat een wetenschapper ze zou opperen. De vaststelling dat bijvoorbeeld de mens is ontstaan uit de elementen die resulteerden uit de oerknal is dan ook geen bewijs van een absoluut toeval, noch van een bedoelde convergentie of teleologie.
Wat moeten we met een boek als dit?
In de eerste plaats: voorzichtig zijn. Het grootste deel van het boek is een zonder meer bona fide voorstelling van de wetenschap. Er schuilen echter addertjes onder het gras en daarvoor moet men beducht zijn. De subtiele, niet agressieve manier waarop Broers bijna onmerkbaar zijn sluipende twijfel zaait, is verraderlijk. Het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend en het komt zo overtuigend over, zeker in de overweldigende correct voorgestelde wetenschappelijke context. Is de twijfel niet het begin van de wijsheid? En vinden we die twijfel niet overal in de wetenschap? De lezer moet dus al sterk in zijn schoenen staan om halverwege een drastische drogreden halt te houden en te zeggen: wacht eens even, is dat wel zo?
Een onbelangrijk detail illustreert dat duidelijk. Broers vermeldt Cees Dekker als een van de voorstanders van Intelligent Design. Ik vond dat verdacht en keek het even na op Wikipedia en daaruit blijkt dat hij zich al jaren geleden openlijk tegen ID heeft uitgesproken. Dit is slechts een voorbeeld van de manier waarop Broers de waarheid wel geweld moet aandoen om zijn doel te bereiken en dat doel is, ondanks de wetenschappelijke inkleding, niets anders dan het ontkennen van de fundamentele principes van de wetenschap.
Het is jammer dat we tot die strenge conclusie moeten komen. Het is immers voor velen duidelijk geworden dat er bij de steeds groeiende groep van mensen die diep overtuigd zijn van de wetenschappelijke methode, toch een verwachting leeft naar vormen van beleving van hun overtuiging, al dan niet gezamenlijk en al dan niet georganiseerd. Er zijn al dergelijke initiatieven in verscheidene landen, maar ze zijn divers en meestal marginaal en missen daardoor slagkracht in de maatschappij. Het is altijd al moeilijk geweest, en het zal wellicht steeds moeilijk blijven om individualisten te verenigen. Dat is een zware hypotheek op de levensvatbaarheid van een religie voor atheïsten.
Categorie:God of geen god? Tags:levensbeschouwing
30-03-2015
Niemand kan twee heren dienen, nogmaals.
In een vorige bijdrage onder de titel ‘Niemand kan twee heren dienen’ had ik het over de rijkdom van de kerken en hun economische organisatie. Ik zou echter diezelfde titel nu willen gebruiken in een andere betekenis dan de evangelische. Het is namelijk ook onmogelijk om zowel religieus te redeneren als rationeel.
Ik verklaar mij nader. Rationeel denken sluit uit dat men iets aanneemt op andere gronden dan rationele, bijvoorbeeld op grond van een openbaring. Dat er een God is zoals het christendom die vereert, is nog door iemand bewezen met redelijke argumenten. Men moet steeds een sprong in het onbekende wagen en aannemen, of geloven, dat die God bestaat. Er gaapt dus een onoverbrugbare kloof tussen geloof en rede. Dat is vooral een moeilijkheid wanneer men mensen wil doen geloven die gewoon zijn om hun verstand te gebruiken. Wanneer men in het dagelijkse leven en bij het nemen van beslissingen, ook de meest belangrijke, uitsluitend gebruik maakt van het gezond verstand, en niet van een of andere geloofsovertuiging, wordt het erg moeilijk om op andere momenten andere maatstaven aan te nemen en bijvoorbeeld te aanvaarden dat homoseksualiteit verkeerd is omdat God dat niet wil.
Die tweespalt tussen de rede en de godsdienst blijkt overduidelijk in het onderwijs. In Vlaanderen is het onderwijs grotendeels in handen van de katholieke kerk en dat is in allerlei wetten ook zo vastgelegd. Het onderwijs dat daar geboden wordt, is doorgaans van goede kwaliteit en volgens velen zelfs beter dan in het gemeenschapsonderwijs, dat onafhankelijk en seculier is. Men bereidt er jonge mensen voor op het leven door hen te laten kennismaken met de belangrijkste elementen uit de wetenschap en door hen behoorlijk en zelfstandig te leren denken. Daar komt niets religieus bij te pas: wiskunde, natuurkunde, taal, economie enzovoort wordt onderwezen op een objectieve manier, met eindtermen die voor alle scholen eender zijn, en met geen andere principes dan die van de wetenschap zelf, dus op een rationele manier. Er is daarbij geen sprake van God of religie.
Maar het katholiek onderwijs is ook katholiek. Het heeft een eigen opvoedingsproject dat elementen bevat die uitstijgen boven het louter rationele. Men wil de jongeren ook opvoeden tot een gelovige houding. Dat is trouwens de reden waarom de katholieke kerk sinds mensenheugenis onderwijs aanbiedt op alle niveaus en in alle richtingen. Indien het onderwijs enkel wetenschappelijk was, zou er geen enkele reden zijn waarom een kerk geïnteresseerd zou zijn in het aanbieden van onderwijs. Men maakt dus gebruik van het algemeen vormend onderwijs om een religieuze inhoud over te dragen. Zoals men jonge mensen tot aan de volwassenheid allerlei kennis en vaardigheden bijbrengt over niet-religieuze onderwerpen, doet men hetzelfde voor de godsdienst.
Die verweving is lange tijd uiterst succesvol geweest. Jonge en dus zeer beïnvloedbare mensen werden eeuwenlang geïndoctrineerd terwijl ze opgeleid werden, en wel door dezelfde mensen en in dezelfde scholen. De onderwijzer die hen leerde lezen en schrijven, leerde hen ook bidden en biechten. De leidinggevende en tuchtfuncties waren voorbehouden voor priesters. Deelname aan religieuze activiteiten was frequent en verplicht, verzet was ondenkbaar.
Dat veranderde grondig in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, toen onze hele westerse wereld een ware revolutie doormaakte. Het volstaat een fotoboek of een krant of tijdschrift uit 1950 te vergelijken met een van nu. Ook in het katholiek onderwijs is er veel veranderd. Priesters en religieuzen zijn er bijna niet meer. De leken die in hun plaats gekomen zijn, zijn veel minder religieus. De religieuze activiteiten zijn sterk gereduceerd. In de lessen wordt nog nauwelijks verwezen naar de godsdienst, ook niet impliciet. Zelfs de verplichte godsdienstlessen zijn veel minder religieus geworden.
Die evolutie was onvermijdelijk. Als men jonge mensen opvoedt tot zelfstandig rationeel denken, bouwt men de kritiek op de godsdienst in in het systeem. Men kan geen twee heren dienen, de rede en het geloof, want die zijn fundamenteel aan elkaar tegengesteld. Er zijn geen twee waarheden, de ene rationeel en de andere religieus. Het is werkelijk het een of het ander. Men kan onmogelijk tegelijk zeggen dat er geen God is en dat er wel een is, tenzij die God niets meer is.
Blijkbaar heeft, althans hier in het Westen, de rede het gehaald in die tweestrijd. De godsdienst is gemarginaliseerd en zelfs de weinige mensen die zich er nog toe bekennen, zijn nog nauwelijks religieus te noemen als men hen vergelijkt met vroeger. En dat is niet verbazingwekkend. De mens is een redelijk wezen. Wij kunnen zelf over de dingen nadenken op een behoorlijke manier. Wij hoeven van niemand wetten en regels te aanvaarden als we dat niet willen. De kerk als gezagsinstrument is dood en vergeten. Het religieus denken heeft afgedaan, niemand denkt nog ernstig in die termen zoals vroeger. En zelfs als er nog iets overblijft, is dat totaal anders dan vroeger, behalve bij enkele jammerlijk gestoorden. Het is werkelijk onmogelijk om twee heren te dienen, en niet alleen maar niet wenselijk of moeilijk. Wie voortgaat op het gezond verstand en op de redelijkheid, kan onmogelijk ook religieus denken over dezelfde dingen. Ofwel heeft God de wereld ooit geschapen, ofwel deed hij dat niet. Ofwel heeft hij zich geopenbaard aan de mens en blijft hij dat doen, ofwel niet. Ofwel is hij er, ofwel niet. En als hij er niet is, waarom dan nog doen alsof?
Men kan zich afvragen of men God zomaar overboord kan gooien. Gaan er geen belangrijke aspecten mee verloren? Dat is een belangrijke vraag, waarop het antwoord niet voor de hand ligt. De georganiseerde vrijzinnigheid heeft bepaalde taken op zich genomen die vroeger het exclusieve domein waren van de godsdienst, zoals levensrituelen, morele bijstand enzovoort. Andere vrijzinnigen staan zeer huiverig tegenover dergelijke initiatieven: die vrijzinnigheid lijkt verdacht veel op een kerk en is al even weinig democratisch. Ik meen dat het nog te vroeg is om daarover tot een definitief besluit te komen. Allerlei initiatieven worden uitgeprobeerd en het is aan de mensen om daarop te reageren. Wat aanslaat, zal bloeien en de rest zal verdwijnen. Als er geen behoefte is aan iets, moet men het ook niet opdringen. Veel van wat vroeger verplicht was, schuwen we nu als de pest. We weten verdomd goed hoe het niet moet uit onze ervaring, terwijl die ons niet meteen de weg wijst naar hoe het dan wel moet. Veel zal verdwijnen, is al verdwenen zonder dat iemand erom treurt. Onze kleinkinderen kunnen zich zelfs niet meer inbeelden hoe het vroeger was. De rede heeft grote vooruitgang gemaakt, de religie heeft een omgekeerde evolutie doorgemaakt.
Het past niet om voorspellingen te maken, maar het ziet ernaar uit dat we te maken hebben met onomkeerbare veranderingen. De trend is duidelijk naar beter en meer onderwijs en dat is de beste garantie voor meer redelijkheid en meer zelfstandig denken. Zo wordt de mogelijkheid tot indoctrinatie en het verspreiden van verzinsels in de grond beperkt, ook al doet men geen enkele moeite om tegen de godsdienst in te gaan. Daarnaast lijkt ook de democratie het stilaan te halen op allerlei vormen van dictatuur en ook dat is een positieve trend die ertoe bijdraagt dat mensen zelfstandig en vrij denken en niet gedwongen worden om te denken wat machthebbers willen dat men denkt.
Ik ben realistisch genoeg om niet al te optimistisch te zijn. Neem nu Groot-Brittannië. De rechtse regering spant zich daar om onverklaarbare redenen in om de staatsgodsdienst te bevorderen. Men kan die politici er nauwelijks van verdenken dat ze dat doen omdat ze echt overtuigd zijn van die vorm van het christendom. Er moeten dus andere redenen zijn. Wil men op die manier misschien een dam opwerpen tegen de andere godsdiensten die daar ook in opmars zijn onder immigranten, inzonderheid de islam? Of is het, zoals in Rusland, het oude monsterverbond tussen kerk en staat dat men opnieuw op de been tracht te brengen? We weten het niet, maar het lijkt ons weinig waarschijnlijk dat men de mensen zo terug naar de kerk krijgt, of dat men zo stemmen wint.
Ook in andere landen is de godsdienst nog steeds machtig en zelfs oppermachtig, zoals in Iran. Ik ben er echter van overtuigd dat de bevolking in die landen, mede door een degelijk onderwijs, vroeg of laat zal inzien dat de machthebbers daar de islam gebruiken zoals destijds hier bij ons de vorsten het katholicisme gebruikten om hun eigen macht veilig te stellen. Wanneer dat het geval is, zal ook daar een onweerstaanbare drang ontstaan naar meer vrijheid van denken en handelen, en dat is het einde van elke godsdienst.