Een ware, klassieke bard De Vlaamse meester-dichter Pol de Mont (1857-1931) was degene, die ervoor heeft gezorgd dat Hélène Swarth
een Tachtiger werd en niet in het Frans bleef schrijven en publiceren.
Hij had de ware dichteres in haar herkend. De titel van zijn bundel Zomervlammen,
op 1 september 1922 weliswaar gedrukt te Antwerpen, maar in Leiden
uitgegeven door A.W. Sijthoff 's Uitgeversmaatschappij, is in zoverre
vanuit de lezer gedacht misleidend, aangezien deze in principe niet
verwacht dat ook daarin eveneens herfstgedichten te vinden zullen zijn.
Doch aangezien nergens wordt gepretendeerd dat er alleen zomerse
toestanden in dat boek te vinden zullen zijn, is het een goede zaak om
eerst eens de inhoudsopgave te bekijken, dan zal men zien dat ook de
maanden april en mei erin voorkomen, en ook die zijn, van oudsher
althans niet doorspekt met zomervlammen althans, tot dusver niet,
want je weet immers niet exact wat er door die klimatologische
veranderingen op onze planeet over achttien of over tachtig jaar zal
zijn gebeurd. Zomervlammen
telt 200 bladzijden met in totaal 122 gedichten. Het exemplaar dat ik,
nu vijf jaar geleden, heb gekregen, is één van de honderd genummerde
exemplaren: 97 staat erin met een numeroteur. Deze spciale exemplaren
werden gedrukt op oud-Engels papier en door de dichter 'getekend'.
OKTOBERAVOND
Een uitspansel van lood... Heel hoog, inktzwarte traag heendrijvende wolken; lager, bij de oneffen horizon, die van het Zuiden onmerkbaar glooiend naar het Noorden loopt, pikdonkre strepen op groenachtige grond, en lager nog, de kimme rakend schier, een dunne, rode, helverlichte strook... Daaronder strekt, beeld van verlatenheid en arme, zich een onfzienbare vlakte: steenachtig land, waarop slechts hier en daar wat pover onkruid wegteert, wijl, heel ver, een enkle boom, verwrongen door de storm,
wat schaduw spreidt. Krijtachtig loopt, gelijk een lange slang, een smalle wegel dwars door 't eenzaam veld, en pikzwart, slechts van binnen geelrood verlicht, verrijst uit twintig schouwen een dikke smoor uitpaffend, de fabriek, zwoegend uit hese longen in de stilte van vallende avond door het eenzaam veld, zuchtend, als wilde de onbezielde stof te zamen vatten in één enkle zucht al 't menslik lijden, dat die muren bergen... Uit: Natuur (1890-1922) als onderdeel van de bundel Zomervlammen (1922)
|