49 ste BBC Prom 2008 Op zaterdag 23 augustus kunt u alweer of nog steeds; het is maar hoe u het beziet een BBC Promconcert beluisteren: het
gaat om het negenenveertigste van dit seizoen, dat ook weer wordt
gegeven in de Albert Hall te Londen. Deze keer valt het concert niet
alleen vanaf 19:30 uur (onze tijd) te beluisteren op BBC Radio 3, maar vanaf 20:30 uur! eveneens via BBC 2-televisie. Via
de radio zullen vier werken klinken, op de televisie drie, gevolgd door
een terugblik op het optreden, verleden jaar tijdens de Proms, van het
Simón Bolivar Youth Orchestra of Venezuela gedirigeerd door Gustavo
Dudamel, dat na een fraai concert voor de toegiften een weerzinwekkend
staaltje nationalisme ten beste gaf doordat alle musici een jack
aantrokken met de vlag van hun land. Alleen: in de Albert Hall vinden
ze dat natuurlijk allang prachtig, want ze blijven toch nog veelal Britannia rules the waves-luisteraars. Helaas.
Banaliteiten in overvloed Immers, we hebben het wel meegemaakt tijdens een Last Night of the Proms
in september, nog niet zo heel lang, maar zekeral wel weer een
decennium, geleden dat een soliste die de partij in C.H.H. Parry's Jerusalem
zong, na de laatste maat haar japon openknoopte en de Union Jack
tevoorschijn toverde. Walgelijk! Stuitend, gruwelijk en zo meer. Maar
ja, je krijgt, mede onder druk van dolgedraaide politici in ons eigen
land ook steeds meer van dergelijke smakeloosheden: de toekomstige
koning in een oranje broek te Beijing: niet alleen maar smakeloos
alsof dat niet erg genoeg is , het is allemaal ook nog eens
fantasieloos. Je zou je kunnen afvragen, welk van die beide aspecten
het ergst is. En, nu we het toch over smakeloosheid hebben: na het grandioze Amériques
van Edgard Varèse worden de luisteraars nog getracteerd op twee grote,
in banaliteit nauwelijks te overtreffen composities, die toch echt maar
beter ten eeuwigen dage op een onvindbare plek hadden kunnen worden
opgeborgen: Sergej Rachmaninovs Vierde Pianoconcert,
nog weer erger dan de drie daaraan voorafgaande, en vervolgens de
pijnlijk overbodige, van syncopen aan elkaar hangende, ellendige en
meer dan stomvervelende Derde Symfonie (1944-46) van Aaron Copland (1900-1990) [1]. De radioluisteraar krijgt daarna nog van dezelfde componist de Fanfare for the Common Man (1942), ook al zo'n ongelooflijk flutstuk dat zijn sporen in het laatste deel van die Derde Symfonie heeft nagelaten. Dat alles zal worden gespeeld door het Britse National Youth Orchestra onder Antonio Pappano, een toprigent die je eigenlijk in het geheel niet in verband wilt brengen met zulke grenzeloze banaliteiten.
Zeer grote bezetting In de jaren 1920-21 heeft Edgard Varèse in New York zijn Amériques gecomponeerd,
waarvan de definitieve, gereviseerde, versie in 1929 te Parijs werd
gerealiseerd. De eerste uitvoering werd twee avonden achtereen gegeven
te Philadelphia, op 9 en 10 april 1926, en in New York nog eens op de
13de van diezelfde maand. Alle drie presentaties stonden onder leiding
van Leopold Stokowski (1882-1977). De boven reeds aangehaalde,
definitieve versie werd op 30 mei 1929 in Parijs gespeeld; dirigent was
bij die gelegenheid Gaston Poulet (1892-1974), die vooral roem als uitzonderlijk violist had geoogst. Na die uitvoering is het werk tot 1965 niet meer gespeeld. Die
allereerste versie vereiste 142 uitvoerenden, de aangepaste kan het
echter met ongeveer 125 doen. De orkestbezetting kan veelzijdig worden
genoemd: een vijfvoudig bezette houtblazersgroep, waaronder, naast de
gebruikelijke piccolo's en gewone fluiten, ook een altfluit is voorzien, in de hobogroep vinden we, benevens drie normale en een Engelse hoorn ook nog een heckelfoon [2].
De klarinetten daarentegen vertonen geen opvallende afwijkingen: één
Es-klarinet, 3 Bes-klarinetten en een Basklarinet (ook in Bes), en bij
de fagotten is evenmin iets spectaculairs voorzien: 3 gewone en twee
contrafagotten. Er
zijn in totaal 21 koperblazers benodigd: 8 hoorns, 6 trompetten; en 5
trombones, waarvan 3 tenoren, 1 bas en 1 contrabas; alsmede 2 tuba's: 1
bas en 1 contrabas. Verder
heeft de componist 2 harpen voorgeschreven, en zes pauken waarvoor twee
spelers zijn vereist, en daarnaast nog zestien andere slaginstrumenten,
die door 8 uitvoerenden kunnen worden bediend: xylofoon, glockenspiel,
celesta, roffeltrommel, ratel, tamboerijn, zweep, gong, triangel, grote
trom, hangend bekken, castagnetten, klokken, bekkens, trommel en sirene. Een
strijkkwintet, ruim bezet, zoals dat in een groot orkest gebruikelijk
is veelal minimaal 60 instrumenten op basis van acht contrabassen,
hetgeen betekent 16 eerste en 14 tweede violen, 12 alten, 10 celli en 8
bassen , maar in dit geval zullen het er zo'n vijf meer zijn,
aangezien er circa 125 instrumentalisten vereist zijn, en het totaal
van de hierboven genoemde niet-strijkers komt op 60. De
compositie bestaat uit 535 maten, en heeft een duur van 22 à 23 minuten
Antonio Pappano doet er nog een minuut langer over ; de
oorspronkelijke versie van acht jaar eerder duurde goed anderhalf keer
zo lang: 35 minuten. Het
was de eerste compositie die Varèse na zijn overtocht naar Amerika
voltooide, en de titel moest volgens de maker worden beschouwd als een
symbool voor het nieuwe, voor ontdekkingen op aarde, in de ruimte, en
niet in de laatste plaats in het persoonlijke leven van de mens. __________
[1] Als
je die Derde Copland-symfonie thuis beluistert, is dat een hele
beproeving, tenzij je tegelijkertijd iets anders gaat doen. Als je het
treft een live-uitvoering bij te wonen, is er echter sprake van een
ernstige beproeving. Dat overkwam mij met een vriendin toen we het openingsconcert
van het Holland Festival 1976 in de Haagse Houtrusthallen bezochten
waar Leonard Bernstein (1918-1990) die zich langdurig en heel
nadrukkelijk voor de muziek van Copland heeft ingezet met zijn (toen
al net niet meer eigen) New York Philharmonic optrad, met Gershwin en
dat dodelijk vermoeiende, platvloers-eclectische
Copland-nummer. En ik steeds maar denken aan Alice Nahon: "Ik heb zo'n
honger naar muziek", zittend aldaar op een houten klapstoel. Eenmaal
weer buiten riep de vriendin, rillend, "Brrrr", maar niet doordat het
toen was gaan regenen en de temperatuur nogal was gedaald. [2] Een heckelfoon
is een baritonhobo, vervaardigd van esdoornhout, met een lengte van
1.40 meter, die in 1904 werd geconstrueerd door Wilhelm Heckel
(1856-1909). Het kleppensysteem lijkt op dat van de hobo, de
vingerzetting is identiek. Het instrument werd voor het eerst gebruikt
in de opera Salome (1903-05) van Richard Strauss (1864-1949), en daarna nog weer in diens opera Elektra (1906-08) en in (1911-15). Paul Hindemith (1895-1963) schreef in 1928 een Trio voor altviool, heckelfoon en piano. Aangezien
het instrument, dat heden ten dage bijna niet meer wordt gebouwd en
mede daardoor min of meer in onbruik is geraakt, worden die oude
heckelfoonpartijen meestal gespeeld door een sopraansaxofoon. De
helderheid van toon van de heckelfoon maakt het instrument uitermate
geschikt voor speciaal het hoge register.
Afbeeldingen 1. The Royal Albert Hall in Londen. 2. Dirigent Antonio Pappano. 3. De Franse violist en dirigent Gaston Poulet. 4. De massieve klankblok-kop van Edgard Varèse. 5. De Amerikaanse componist Aaron Copland. 6. De heckelfoon.
Edgard Varèse, de componist en diens oeuvre ' nog altijd pionier voor de muziek van morgen (1)
Tweemaal Varèse tijdens Londense Prom van 19 augustus Dinsdag
19 augustus, tussen 20:00 uur en 23:00 uur (onze tijd), geeft het BBC
Scottish Orchestra onder leiding van Ilan Volkov in de Royal Albert
Hall te Londen het vijfenveertigste concert in het kader van BBC Proms
2008. Op het programma staan zes werken, die we echter ondanks al de
onderlinge verschillen alle als eigentijds kunnen kwalificeren. De
twee laatste composities zijn beide aan de wereld toevertrouwd door de
Fransman Edgard Varèse (1882-1965): Poème électronique(1958) en Déserts (1950-54). Bepaald omvangrijk is het Varèse's oeuvre niet. Een goed dozijn vormt het wezen van al hetgeen hij heeft gepubliceerd.
Georganiseerd geluid Een
niet zelden gehoord 'verwijt' jegens de muziek van Edgard Varèse is dat
het daarbij om 'massieve klankblokken' gaat, om 'cerebrale uitingen'.
Dat mag in sommige gevallen zelfs juist zijn, doch dat blijft slechts
een bescheiden deel van de werkelijkheid aangaande datgene wat de
componist voor ogen stond en aanvankelijk in zijn hoofd en vervolgens
in levend(ig)e klanken gestalte kreeg. Zijn muziek is meer dan eens bestempeld als georganiseerd geluid,
van een 'kaliber' dat voor de toehoorder af en toe zeer veeleisend kan
zijn. Voor iemand die daarentegen intensief met muziek bezig is en
derhalve niet alleen maar uit is op ontspanning door muziek mag dat
echter geen criterium zijn, omdat goede muziek nu eenmaal onder alle
omstandigheden participatie van de luisteraar vereist.
Schandalen Edgard
Varèse werd op 22 december 1882 geboren te Parijs. Hij studeerde bij
onder anderen Vincent d'Indy (1851-1931) en Albert Roussel (1869-1937).
In 1916 verliet hij Frankrijk, tienjaarlater
zou hij zich definitief in de Verenigde Staten vestigen. Enkele van
zijn composities hebben schandalen veroorzaakt, en niet alleen bij de
eerste uitvoering. Tegelijkertijd toonden ze echter aan dat Varèse een
profetische pionier was. In
een tijdsbestek van vier decennia voornamelijk tussen 1920 en 1960
schreef hij veertien stukken, die zijn oeuvre nadrukkelijk kenmerken.
Wat hij voordien had geschreven, had hij zelf vernietigd of was bij een
brand verloren gegaan. Zo'n
vijfendertig jaar geleden zijn uit dat oeuvre tien werken verschenen op
geluidsdragers, uitgevoerd door het Columbia Symphony Orchestra onder
leiding van Robert Craft. Binnen zeer korte tijd waren deze echter al
niet meer verkijgbaar, en dat was niet het gevolg van grote
belangstelling van de zijde der muziekliefhebbers, doch juist van het
tegendeel. [1]
Het was in die dagen enerzijds begrijpelijk dat een firma de magazijnen
ruimt, maar het belang van een componist, wiens werken men weredkundig
maakt, dient daar zorgvuldig tegenover te worden gesteld.
Poème électronique Het
Poème Électronique werd in 1958 door Varèse voltooid. Het betrof een
opdrachtcompositie voor het Philips-paviljoen van de Brusselse Expo in
dat jaar. Samen met de Griekse architect en componist Yannis Xenakis [2]
zorgde Varèse ervoor dat dit gedicht dat de mogelijkheden belichaamt
welke de elektriciteit ons biedt tot klinken kwam via geluidsbanden
met wat de componist toen zelf als "organized sound" betitelde.
Daarvoor maakte hij gebruik van 425 luidsprekers, met als resultaat een
klankmassa, die is samengesteld uit piano-akkoorden, geluiden die door
machines worden gemaakt, koren en 'verminkte' klanken van klokken. Eén
en ander werd aangevuld met tal van akoestische effecten, hetgeen
leidde tot een 'ruimtelijke compositie', waarbi het lijkt of er
'geluidlichamen' door het vertrek zweven. Tijdens
die Brusselse presentatie, nu een halve eeuw geleden, zal het
ongetwijfeld nog veel meer indruk hebben gemaakt dan via de groeven van
een (nu ouderwetse) grammofoonplaat, die men in de eigen ruimte kan
laten klinken. Voor sommigen zal het zeker een voordeel zijn geweest
dat men thuis zelf de geluidssterkte kan regelen, hetgeen bij een
'live-uitvoering' nu eenmaal niet mogelijk is. Dat organiseren van effecten
was overigens niet nieuw of uniek binnen de ontwikkeling van de
westerse muziek. De Amerikaan Charles Ives (1874-1954) was Varèse
daarin voorgegaan, en na hem zijn er nog velen geweest die deze
mogelijkheden met meer of minder succes hebben toegepast.
Déserts De instrumentale gedeelten van Déserts
ontstonden tussen medio 1950 en eind 1952. De interolaties op
magneetband werden gerealiseerd van begin 1953 tot eind 1954, waarna
nog versies volgden in augustus 1960, april 1961 en een definitieve in
augustus 1961. De première daarvan werd in aanwezigheid van de
componist gegeven op 2 december 1954 te Parijs, onder leiding van
Hermann Scherchen (1891-1966). Naast 2 fluiten, 2 klarinetten, 2
hoorns, 3 trompetten, 3 trombones en 2 tuba's is er een omvangrijke batterij slagwerk vereist van 47 instrumenten. Voor
de componist zijn 'déserts' niet alleen woestijnen in de zin van
eindeloze vlakten zand, water of bergen, maar evenzeer onherbergzame
gebieden in de menselijke geest. Zelf had Varèse naar alle
waarschijnlijkheid enige tijd in een creatieve woestenij doorgebracht,
want 15 jaar lang had hij gezwegen. Doch met Déserts presenteerde hij weer een meesterwerk, alleen van nog grotere diepgang dan tot op dat moment. Déserts vormt een aanklacht tegen barbarij en gruweldaden [3],
en tegelijkertijd wil het een hartekreet om communicatie zijn. De drie
gedeelten die de instrumentale onderdelen aaneen moeten verbinden,
bestaan uit geluiden, die zijn opgenomen in metaalgieterijen, zagerijen
en fabrieken te Philadelphia. Déserts mag worden gezien als Varèse's hoofdwerk. __________ [1]
Hetzelfde gebeurde niet al te lang daarna met een lp waarop drie
Varèse-composities, door Pierre Boulez opgenomen voor dezelfde
maatschappij (toen CBS), maar toch bleef CBS nieuwe platen met stukken
van Edgard Varèse uitbrengen. Opnieuw onder leiding van Boulez
verscheen er in 1984 een zevental stukken van, nadat kort tevoren een
heruitgave van zes werken die in 1960 onder Robert Craft was
uitgebracht, op hetzelfde label.
[2]
De in Roemenië geboren Griekse componist Yannis Xenakis (1922-2001),
die zich tot Fransman had laten naturaliseren, was voor het vak
architectuur onder meer student van de wereldvermaarde Le Corbusier
(1887-1965).
[3]
Gezien de ontwikkelingen van de afgelopen tien dagen met betrekking tot
de krijgshandelingen tussen de Davidsstaat Georgië en de goliath
Rusland, had deze compositie nauwelijks op een beter tijdstip één dag
na de officiële terugtrekking van de Russische troepen geprogrammeerd
kunnen worden. ____________ Afbeeldingen 1. Edgard Varèse in 1910. 2. Dirigent Robert Craft, geboren in 1923. 3. Componist/architect Yannis Xenakis (1922-2001). 4. Atomium, het pronkstuk van de Brusselse Wereldtentoonstelling van 1958. 5. Dirigent Hermann Scherchen (1891-1966).
Over de voor- en nadelen van tal van vooroordelen ' het nieuwste boek van essayist Theodore Dalrymple in uitstekende Nederlandse vertaling beschikbaar
Mancher hält sich für vorurteilslos, dieweil er nur unfähig ist, zu urteilen. (Fritz Brupbacher; 1874-1945).
Het fenomeen preoccupatie Leve het vooroordeel! luidt de titel van de Nederlandse vertaling van
Theodore Dalrymple's nieuwste boek dat vanaf heden hopelijk tevens in
de Belgische boekhandels ligt en naar we weten eveneens in die van
hun directe noorderburen ligt. De titel is nogal provocerend,
aangezien binnen onze cultuur iemand, behept met vooroordelen, als een
buitenbeentje, als niet salonfähig, geldt. Zo iemand wordt veelal naar
de marge verwezen, of, als het heel erg met haar of hem gesteld is,
zelfs het liefst helemaal buiten de gemeenschap gesteld, omdat zij of
hij zorgt voor een prikkelend onbehagen binnen onze cultuur. Maar
daarbij wordt gemakshalve vergeten dat wij allen van jong tot oud,
van hoog tot laag, van rooms tot rood en van links tot en met rechts
van vroeg tot laat generaliserend discrimineren, discriminerend
generaliseren, en ons daarbij voortdurend laten leiden door bijna
altijd gevoelsmatig ingekleurde vooroordelen, die we echter zelf niet
als zodanig herkennen, omdat ze zich in een andere bewustzijnslaag
bevinden. En ook dat is alweer zo'n vooroordeel dat we maar liever niet
ingewreven krijgen.
Sigmund Freuds diagnose In 1915 schreef de inmiddels wereldwijd bekende Weense psychiater Sigmund Freud (1856-1939) in een essay (Zeitgemäßes) über Krieg und Tod over affectieve preoccupatie [1],
en in grote lijnen komt het erop neer dat je met duizend rationele
bewijsstukken van het tegendeel kunt komen aanzetten, de gevoelsmatig
bevooroordeelde zal het altijd beter weten. Dat is een uiterst
bedenkelijke vorm van vooroordeel, en waartoe een dergelijke instelling
in uiterste consequentie kan leiden, is in de loop der geschiedenis
duidelijk geworden, niet in de laatste plaats gedurende de twintigste
eeuw, die een zeer zwaar stempel op de tot dusver zwartste pagina's in
de Annalen der Geschiedenis heeft gedrukt. Weliswaar heeft die
verwrongen geesteloosheid van Adolf Hitler het antisemitisme niet
uitgevonden, maar mede en vooral door zijn toedoen is dit tot de toppen
van extremistische krankzinnigheid opgejaagd. Dat geldt, mutatis
mutandis, voor alle niet-Georgiërs in de optiek van die ene
Hitler-tegenpool en -handlanger, diens oudere 'tweelingbroer' binnen de
(on)menselijke destructiviteit van annodazumal, welke zich voornamelijk heeft gemanifesteerd in een uitzinnig
niet-seksueel sadisme: Josif Dzjoegasjvili, die in een vlaag van
onbedaarlijke idiotie welke eigenlijk zijn voortdurende
geestesgesteldheid heeft weergegeven, maar waarbinnen zich toch nog
weer pieken hebben voorgedaan tegen zijn rechterhand Andrej Zjdanov
riep dat deze ervoor moest zorgen dat "de volgende dag" de
niet-Georgiërs uit het Centraal Comité zouden worden verwijderd. Die
lijst met gepatenteerde, levensgevaarlijke dwazen die de wereld van
pool tot pool in vuur en vlam kunnen zetten en dat voor een al te groot
deel reeds hebben gedaan kan ad libitum worden aangevuld met figuren
die anno nu de eigen, persoonlijke en ambtsbegrenzingen niet (willen)
kennen en zich te buiten gaan aan handelingen, die eveneens zonder
uitzondering hun oorsprong vinden in diezelfde preoccupatie: Bush,
Poetin, Mugabe, alsmede leiders van grootmachten en mini-staatjes.
Familie en vrienden Ook
wanneer we ons beperken tot de veel kleinere schaal waarop de
dagelijkse drama's die alle worden ingegeven door een positief of
negatief vooroordeel zich afspelen, moeten we constateren dat deze
een minimale afspiegeling (kunnen) vormen van al datgene wat zich op
het wereldtoneel voordoet, heel dikwijls toch met maximale gevolgen
binnen dat eigen kader. Wat derhalve voor iedereen een bittere noodzaak
is, ligt opgesloten in een leerproces dat inzicht verschaft in de eigen
handelingen die ook worden aangestuurd door dieper liggende meningen,
fictie en feiten. Al zulke discriminatoire gedragingen die ervoor
(kunnen en veelal tevens zullen) zorgen dat gezinnen, families en
vriendenkringen voorgoed uiteengeslagen worden moeten binnen het
dagelijkse blikveld worden geplaatst, alvorens ze een uitwerking ten
faveure kunnen realiseren. Daarin ligt dan ook het onmetelijk
belangrijke onderscheid met de gevolgen van maatregelen die de
bovenomschreven vertegenwoordigers van het Eeuwige Kwaad indertijd te
Berlijn en Moskou hebben aangericht en welke niet meer kunnen worden
teruggedraaid. Sedertdien zijn en worden er nieuwe en steeds weer
vreselijkere misdaden tegen de menselijkheid, die zijn gebaseerd op een
conglomeraat van pijnlijke vooroordelen, bekokstoofd in tal van centra
in de wereld, waar de onmetelijke boosaardigheid steeds opnieuw
zegeviert; in het kort gezegd: in Het Witte Kremlin nummer 10. Voor
individuen ligt zoiets gelukkig anders, althans de mogelijkheden
daartoe zijn gegeven. Zelfs mensen met heel pijnlijke vooroordelen zijn, in
principe, wel in staat om hun verstand in te schakelen en, ook nog
zonder gezichtsverlies als gevolg, over hun schaduwen te springen, als
ze dat werkelijk willen. Het
allernieuwste boek van Theodore Dalrymple niet te omvangrijk en ook
niet al te intellectueel geschreven kan daarbij een goede leidraad
vormen. Tot leringe ende vermaek. Een geschenk voor vaders en zonen,
voor docenten en studenten, voor schrijvers en lezers.
De auteur en zijn boek Theodore Dalrymple is het pseudoniem van Anthony A.M. Daniels, die in 1949 werd geboren. Hij is gepensioneerd als arts en eveneens als forensisch psychiater, die lange tijd patiënten in gevangenissen heeft
behandeld. In beide functies zal hij zonder enige twijfel in aanraking
zijn gekomen met een enorm scala aan destructieve vooroordelen, hetgeen
zijn nadere beschouwing van het fenomeen beslist in de hand zal hebben
gewerkt. Dat hij echter onder de streep toch pleit voor de
instandhouding van bepaalde vooroordelen,
moet derhalve stoelen op nauwkeurige afwegingen. In negenentwintig
hoofdstukken behandelt Dalrymple stap voor stap de talrijke aspecten
van het fenomeen preoccupatie, en niet in de laatste plaats de
uitingsvormen van het vooroordeel jegens het vooroordeel. Zo toont
de schrijver aan dat de geschiedenis ons dat kan leren wat we erin
willen vinden, en we hoeven maar in het maatschappelijke gebeuren van
alledag te kijken om vast te stellen dat voorstanders van een bepaalde
positie precies datgene erin kunnen vinden wat ze willen. Dat zien we
aan destructieve politici als Wilders en Verdonk steeds opnieuw. Zoiets
noopt derhalve in alle gevallen tot relativeren, eventueel te
realiseren door nadrukkelijk observeren, deduceren en combineren,
waarbij zelfstandig, en niet te zwaar met vooroordelen belast, nadenken
zeer veel steun kan geven. Dan kan ook zonder al te veel moeite
worden geconcludeerd dat de opvoeding van kinderen onmogelijk langs de
gewenste lijnen kan verlopen zonder dat men zich daarbij toch laat
ondersteunen door vooroordelen, want hoe men het ook wendt of keert:
ook de positie men mag niet worden geleid door een vooroordeel
is vanzelfsprekend een gepreoccupeerde instelling. Hoe men die ten
detrimente dan wel ten faveure van de doelstellingen aanwendt, is een
ander chapiter. Het gaat er maar om welke vooroordelen iemand kiest
om zelf en zijn gezin, vrienden en kennissen, haar leerlingen of
patiënten verder te helpen. Dat in alle gevallen zorgvuldig zal moeten
worden gewikt en gewogen, zou geen betoog nodig moeten hebben. Wie
zich na het lezen van de veelzijdige behandeling door Dalrymple van het
Verschijnsel Vooroordeel en zijn talrijke gezichten niet nog eens
beraadt op de eigen meningen aan de hand van aangereikte feiten en
mogelijkheden, zou wel eens sterk, jawel, veel te sterk, vastgeroest
kunnen zitten in een conglomeraat van onwrikbare vooroordelen. Zo stelt
hij de vraag of (een eenmaal aangenomen) gewoonte verkeerd is omdat het
(een) gewoonte is, en daarmee reikt hij meteen een zeer geschikt
discussiethema aan voor bijvoorbeeld gezinsleden van verschillende
generaties, met evenzo verschillende achtergronden en ervaringen,
eventueel uit te breiden naar anders samengestelde groeperingen. En zo,
veronderstelt Dalrymple, kan het enorm verkeerd zijn een bepaalde
stelling, al dan niet uitgewerkt in een omvangrijk essay of zelfs dikke
turf, niet tot het einde te lezen als men erover wil discussiëren dan
wel een mening verkondigen. "Ongebreideld egoïsme" is volgens onze, medisch en maatschappelijk veelzijdig geschoolde, essayist het resultaat. De titel van hoofdstuk 19 luidt: Is onderscheid maken altijd slecht?
Daarmee relativeert de auteur in de praktijk heel duidelijk, en het is
aan de lezer zoiets te onderkennen en ermee in de slag te gaan. Immers
de vraag kan met één woord extra het woord geen op de tweede plaats niet alleen eenzelfde effect sorteren, maar tevens een wereld van onderscheid aanbrengen. Zo
behelst dit boek dat nog tal van aspecten biedt die eveneens
aanleiding geven tot doordenken, discussiëren en overwegen enkele van
de belangrijkste aspecten, die goede, betere of zelfs de best denkbare
boeken bieden: het prikkelen van de zinnen dat wil zeggen: het
animeren in een veelzijdiger betekenis dan bepaalde meisjes in zekere
situaties trachten te doen, hetgeen nu juist weinig op het principiële
animo en veel meer op het animale is gericht , want juist het
activeren van de eigen mogelijkheden bij de lezer is in het onderhavige
boek ruimschoots aanwezig, en daarmee kan de gepensioneerde arts en
psychiater met een middel, dat nimmer erger kan zijn dan de kwalen, die
het misschien of waarschijnlijk niet kan genezen, maar in ieder geval
kan uittillen boven de alledaagse platvloersheid die wordt gecreëerd
door onwrikbaar vastgeroeste preoccupatie. Hiermee kunnen zonen van
vaders leren en andersom, hier kunnen methoden ook als die ietwat
simplistischer zijn dan in de optiek van Cartesius worden getoetst op
hun werkzaamheid. Dalrymple's
essay leest heel vlot en ook dat draagt bij tot een positieve, kort en
krachtige conclusie: Bijzonder waardevol ook en vooral in onze tijd
vol met al te veel verschillende vooroordelen, die elkaar danig in de
wielen (kunnen) rijden. Dat vertaler Jabik Veenbaas daartoe het zijne
heeft bijgedragen, mag hier niet onvermeld blijven. Hij is één van de
helaas niet meer zo velen, die weten wanneer ze een komma moeten
plaatsen die bijdraagt tot de leesbaarheid van een tekst. Dat alleen al
is een aspect dat bij zo menig scribent zodanig in onbruik is geraakt
dat je welhaast geneigd bent om aan te nemen dat zij allen slachtoffer
zijn geworden van eventuele vooroordelen. __________ [1] Opgenomen in de bundel met Freud-opstellen Das Unbehagen in der Kultur. ____________ Theodore Dalrymple: Leve het vooroordeel! De noodzaak van vooropgezette ideeën. Nederlandse vertaling, door Jabik Veenbaas, van In Praise of Prejudice. The Necessity of Preconceived Ideas. 144 pag., paperback; Nieuw Amsterdam Uitgevers, Amsterdam 2008. ISBN 978-90-468-0413-1. ____________ Afbeeldingen 1. Vooroordelen-essayist Theodore Dalrymple. 2. De Weense, oudere collega van Dalrymple: Sigmund Freud, zenuwarts te Wenen anno toen. 3. De onbedaarlijke krankzinnige Josif Dzoegasjvili, beter bekend als J. Stalin: afsplitsing van het Gespuisbeest uit de Afgrond en tevens broertje-dood van de Führer. 4. Ivan Sergejevitsj Toergenjev, auteur van o.a. Vaders en zonen, geschilderd door Ilja Rjèpin (1844-1930). 5. René Descartes, oftewel Cartesius (1596-1650). Portret uit 1648, geschilderd door Frans Hals (1583-1666). 6. Voorplat van de Nederlandse vertaling van Leve het vooroordeel!, vanaf vandaag in de boekhandel verkrijgbaar.