Tijdloos cultuurgoed Sedert
de laatste decennia van de zeventiende eeuw hadden componisten bepaald
geen onbekommerd leven. Meestal stonden zij als cantor, muziekdirecteur
of kapelmeester in dienst van een vorstenhuis, universiteit, school of
kerk. Naast de onderwijzende functie hadden ze tot taak met een
zogenaamd collegium musicum
composities van zichzelf en anderen ten gehore te brengen, en daarnaast
moesten ze gelegenheidswerken schrijven voor het hof, het openbare
leven of voor kerkelijk gebruik. Dat zulke musici door deze culminatie
van functies dikwijls onder zeer sterke (vooral tijd-)druk kwamen te
staan, ligt voor de hand. Het is dan ook nauwelijks verwonderlijk dat
velen van hen de toevlucht hebben genomen tot het opnieuw verwerken van
eerder gecomponeerde stukken of delen daarvan, die in een andere
context hun functie hadden vervuld. Zulk hergebruik wordt bestempeld
als parodie. Het meest saillante voorbeeld daarvan is het Weihnachtsoratorium van Johann Sebastian Bach uit 1734. Vaste aanstellingen Reeds als achttienjarige kreeg Johann Sebastian Bach in 1703 een vaste aanstelling als organist te Arnstadt, een positie die hij vier jaar achtereen zou blijven bekleden. Vervolgens zou hij gedurende bijna een jaar dezelfde functie in Mühlhausen vervullen, om daarna bijna tien jaar ― van 1708 tot 1717 als
kamermusicus en hoforganist in dienst van de hertog van Sachsen-Weimar
werkzaam te zijn. In augustus 1717 werd Bach benoemd tot
hofkapelmeester van Leopold von Sachsen-Anhalt-Cöthen. Met die vorst maakte hij reizen naar Dresden, Kassel en Karlsbad. In die tijd ontstonden onder meer de befaamde Brandenburgse Concerten, de Orkestsuites, alsmede Das Wohltemperierte Clavier. Na
het overlijden van zijn eerste vrouw, Maria Barbara, in juli 1720, trad
Bach in december van het daarop volgende jaar in het huwelijk met Anna
Magdalena Wilcken. Tijdens zijn verblijf in Cöthen ontstond ook de Johannes Passion, op Goede Vrijdag 1723 voor het eerst in de Leipziger Thomaskerk uitgevoerd.
Thomascantor in Leipzig
Kort
tevoren, in juni 1722, was de illustere Thomascantor Johann Kuhnau op
62-jarige leeftijd gestorven. Diens opvolging hield vele gemoederen,
tot ver buiten Leipzig, bezig. Ongetwijfeld vanwege de bijzondere
positie, die immers was gekoppeld aan het ambt van director musices, hetgeen
inhield dat iemand dan tevens de muzikale verantwoordelijkheid had voor
alle overige Leipziger kerken. Dit instituut had in meer dan zes eeuwen
een voortreffelije reputatie weten op te bouwen. Ook Bach meende,
daar beter op zijn plaats te zijn, omdat daar zoveel was gedaan voor de
ontwikkeling van de Duitse kerkmuziek. Toch wachtte hij een half jaar
alvorens te solliciteren, ook al stond van tevoren vast dat hij als
basisinkomen niet meer dan een kwart zou verdienen van zijn bezoldiging
in Cöthen. Bovendien had zijn vrouw daar een eigen inkomen als zangeres. Ondanks de vele bezwaren, die aan de functie schenen te kleven, bleken de voordelen ― zoals een universiteit waar zijn zonen zouden kunnen studeren ― de doorslag te geven. In
de tussenliggende periode was het stadsbestuur van Leipzig er niet in
geslaagd een geschikte opvolger voor Kuhnau te vinden, al hadden zich
niet de slechtste musici van die dagen aangediend. Uiteindelijk viel de
formele keuze op 22 april 1723 ten gunste van Bach uit.

Weihnachtsoratorium Met
de verhuizing naar Leipzig begon Bach aan zijn laatste en tevens
langste dienstverband, dat tot aan zijn overlijden op 28 juli 1750
voortduurde. In die tijd, met name in de periode 1729-1735, ontstonden
de grote koorwerken: de Matthaeus Passion in 1729, de Hohe Messe vier jaar later, de Zes Motetten en het Weihnachtsoratorium in 1734. Hoewel de benaming oratorium van
de componist zelf stamt, is de betiteling niet helemaal correct, omdat
er geen sprake is van een dramatische voorstelling van bijbelse
geschiedenis, maar van een episch-lyrisch verhaal over de geboorte van Jezus Christus, door middel van teksten
uit de Evangeliën van Lukas en Matthaeus, onderbroken door lyrische
passages van een schrijvende tijdgenoot, waarschijnlijk Picander [1], de tekstdichter van onder meer de Matthaeus Passion. Zes Cantates Oorspronkelijk was het Weihnachtsoratorium
niet als een gesloten geheel geconcipieerd, maar is het ontstaan door
samenvoeging van zes cantates, die Bach in 1734 voor de gehele periode
van het Kerstfeest ― de drie kerstdagen: 24, 25 en 26 december, Nieuwjaarsdag, de daarop volgende zondag en Driekoningen ―,
om successievelijk tijdens de daarop betrekking hebbende
godsdienstoefeningen in de Thomaskerk te worden uitgevoerd. We kunnen
deze serie qua opzet derhalve wel als een liturgische, echter niet als
een artistieke eenheid beschouwen. Parodieën Het meest bijzondere van dit Weihnachtsoratorium ligt
echter besloten in de omstandigheid dat Bach voor de zes onderdelen
ervan heeft geput uit eerder gecomponeerde stukken, met name drie
cantates, die voor wereldse aangelegenheden waren geschreven, zoals een
vorstelijke verjaardag. Misschien is het niet alleen de enorme tijd- en
werkdruk geweest die Bach ertoe heeft doen besluiten om in totaal 17
gedeelten uit de Cantates BWV 213, 214 en 215 over te nemen. Immers, de
eerdere gelegenheden waarvoor ze waren gecomponeerd, waren
eenmalig en voor een zeer beperkte kring van toehoorders. Bij een
componist van het kaliber van Papa Bach is het echt ondenkbaar dat
gebrek aan muzikale invallen de reden voor die parodieën zou zijn
geweest. Hoe het ook zij, Bach heeft op deze wijze in ieder geval
enkele heel bijzondere muziekstukken voor de totale vergetelheid
gespaard door ze, in min of meer aangepaste vorm, voor deze gelegenheid
over te nemen. Dat geldt met name voor de grote koren ter inleiding en
voor een aantal belangwekkende arias.  Harmonisch geheel Bij nadere beschouwing valt vrijwel nergens in dit Weihnachtsoratorium discrepantie te bespeuren tussen muziek en tekst, met één uitzondering wellicht: de tenor-aria Auf meinen Flügeln sollst du schweben
uit de Hercules-cantate heeft Bach zonder meer overgenomen in de vierde
cantate van het onderhavige oratorium als tenor-aria met de tekst Ich will nur dir zu ehren leben.
Daar kan alleen extreme tijddruk als geldig excuus worden aangevoerd.
Doch daartegenover staan enkele staaltjes van Bachs bijzondere
scheppingskunst: al direct in de eerste cantate vinden we de alt-aria Bereite dich Zion, afkomstig van de alt-aria Ich will dich ncht hören. Door enkele ware kunstgrepen is Bach erin geslaagd de afwijzing door geringe veranderingen ― onder meer door toevoeging van een oboe damore ― in een sfeer van blijde verkondiging te doen omslaan. In andere gevallen waren echter andere ingrepen nodig zoals transpositie ― wanneer een sopraanaria werd omgezet in een alt-aria ― of toevoeging van meerdere instrumenten, zoals in het slaapliedje voor de jonge Hercules, dat in het Weihnachtsoratorium een wiegelied voor de kleine Jezus wordt.
Universele schoonheid Ondanks
het feit dat dit oratorium voor een zeer beperkte periode in het
kerkelijk jaar bestemd is, kan men de muzikale schoonheid ervan
voortdurend absorberen. Het werk blijft één van de meest fascinerende
mijlpalen uit de muziekgeschiedenis. ___________ Afbeeldingen 1. Johann Sebastian Bach. Tekening van Jarko Aikens, Groningen 1985. Archief Heinz Wallisch. 2. Prins Leopold von Anhalt-Cöthen. 3. Johann Kuhnau (1660-1722), Bachs voorganger als Thomascantor. 4. Thomaskirche met links de Thomasschule te Leipzig. 5.
De Evangelist Lukas. Illustratie overgenomen uit de Printbybel met 246
voorstellingen des Ouden & Nieuwen Testaments, A.D. 1698. reprint
van Foresta, Groningen, ca. 1976. 6. Christus geboren, in het Evangelie van Lukas, beschreven. Illustratie overgenomen uit de bovengenoemde Printbybel. 7. Gezicht op Leipzig omstreek 1720. Ets Johann Georg Ringlin (1691-1761).

|