Uit het Dagboek van Karel van de Woestijne ' in 1903 (2)
"Gisteren
vertelde mijne moeder mij een droom die ze had gehad. Zij waren mijne
gansche familie en die van Mar., samen met ons in eene omtuinde
begraasde vlakte, waar grote bomen om stonden. En midden ons speelde
een schoon knaapje met lang bruin krulhaar, dat was het kind van Mar.
en mij. En het droeg een pakje van Schotse snede. Toen opeens een
zwart man daar stond. En hij maakte vóór het kind heffende bewegingen
met zijne armen, als om er magnetische stroomingen om te weven. Toen
hief het knaapje zijne armpjes in de hoogte, met vlakke handjes den
lucht toe; en het rees, en sloot zijn oogen niet, en verdween in der
hoogte. Toen slaakte mijne moeder angst-kreeten (die haar deden
ontwaken), maar ik zei, kalm, in haar droom: 'oh, het is in den Hemel'." Het
DAGBOEK van Karel van de Woestijne loopt van 18 april 1903 tot 1
augustus 1905, echter onderbroken door de periode van 11 september 1903
tot 28 februari 1905. Het was oorspronkelijk een boekje in
dwarsformaat. "Het geheel is gehouden in Art-nouveau-stijl," schrijft
Karel Jonkheere hierover in de Inleiding met 'begeleidende nota's' bij
de heruitgave door De Arbeiderspers in 1974. Dienovereenkomstig is de
ornamentiek op de buitenzijde (zie Aflevering 1) en die aan de
binnenzijde van het voorplat (zie alhier, links en rechts).