mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
30-01-2022
Aloud atheïsme
Aloud atheïsme
Meestal gaat men ervan uit dat het atheïsme een recent verschijnsel is. Zeker de ouderen onder ons herinneren zich immers maar al te goed een Vlaanderen dat in feite één groot klooster was. Dat ook maar iemand zou opperen dat er geen God is, was zo goed als ondenkbaar. En toch…
Ik ben opgegroeid (°1946) in een katholiek midden en heb mijn hele ‘actieve’ leven doorgebracht in de katholieke zuil. Maar als ik daarop nu terugblik, dan realiseer ik me dat ik nooit gelovig ben geweest. Al van in mijn prilste jeugd stelde ik me spontaan vragen bij wat men mij probeerde bij te brengen over God en godsdienst. Ik was verbaasd over zoveel pertinente onwaarschijnlijkheid, en ook achterdochtig omdat iedereen zo wanhopig deed alsof ze het ernstig meenden. Al heel vroeg besefte ik dat het verhaal niet klopte, en ik zei dat ook. Dat viel natuurlijk niet in goede aarde, en zo kreeg ik de reputatie van een ‘moeilijk’ kind. Op (de katholieke) school leidde dat tot grove pesterijen door de priesters die instonden voor de directie en de tucht. De kwalijke herinneringen daaraan achtervolgen me tot op de dag van vandaag.
Ik haal mijn eigen voorbeeld maar aan om een ruimere gedachte te illustreren. Men moet voorwaar geen genie zijn om de verhalen en de voorschriften van de godsdienst onzin te vinden. Van zodra er mensen waren die dergelijke zaken verzonnen, waren er zowel mensen die daar lak aan hadden als anderen die zich erdoor lieten beïnvloeden, in minder of meerdere mate. Gewone mensen wisten nauwelijks iets over de plaatselijke godsdienst, maar deden mee met de groep, zeker wanneer die groep zich georganiseerd had tot een gemeenschap. Die ‘godsdienst’ was een deel van de structuur van de maatschappij waarvan men deel uitmaakte, een geheel van gedeelde rituelen en gebruiken en verhalen, meer niet. Mensen die een goede opleiding gekregen hadden of over wat meer gezond verstand beschikten of zich wegens hun eigen macht en rijkdom minder gemakkelijk lieten intimideren, en wat meer zelfstandig nadachten, kwamen onvermijdelijk tot dezelfde conclusie als ik in mijn kindertijd, namelijk dat het niet klopte, dat het verzinsels waren: mirakels zijn nu eenmaal onmogelijk, bovennatuurlijke wezens bestaan niet, bidden helpt geen zier, er zijn geen goden die tussenkomen in wat er gebeurt enzovoort. Men probeert ons gewoon iets wijs te maken, zoals over Sinterklaas.
De geschiedenis leert ons inderdaad dat er in onze westerse beschaving altijd mensen geweest zijn die er zo over dachten. Dat was zo bij de Grieken en de Romeinen, van wie er talloze geschriften overgeleverd zijn die datbewijzen. Ook bij de Joden is dat zo geweest, daarvan getuigen hun geschriften. Het christendom was evenmin immuun voor heterodoxie, zoals men dat noemde. En ook de Islam ontsnapte er niet aan.
Sommigen beweren dat er geen atheïsten geweest zijn voor de (late) 18de eeuw, en dat het vooral om een ‘modern’ verschijnsel gaat. Waarschijnlijk bedoelt men dan dat er voordien geen wijd verbreid en georganiseerd atheïsme was, en dat is inderdaad het geval. Maar ook sindsdien is het georganiseerde atheïsme, dat vrij goed gedocumenteerd is, een relatief beperkte en verzwegen onderneming gebleven, en dat is het nog steeds. Godsdiensten zijn sterk wervend: zij beweren als enigen over de waarheid te beschikkenen achten het hun plicht om iedereen daarvan met alle middelen, niet het minst met dwang en geweld, te overtuigen. Ze zijn erg ambitieus:ze willen niet minder dan de totale heerschappij. Het zijn grootschalige ‘bedrijven’, met talloze betaalde werknemers en nog veel meer ‘klanten’, en onuitputtelijke financiële middelen, afkomstig van hun gelovigen en van allerlei ‘deals’. Het atheïsme daarentegen is niets anders dan de spontane reactie van mensen met gezond verstand op zoveel onzin en bedrog. Van zodra iemand geld begint te slaan uit het atheïsme, wekt dat de achterdocht op van die mensen. Niets lijkt immers meer op een godsdienst dan een organisatie die zich als een godsdienst gedraagt.
Historici en filosofen twisten vanouds over de oorsprong van het atheïsme. De ideeën daarover zijn zo uiteenlopenddat een algemene conclusie daarover waarschijnlijk nooit zal bereikt worden, zowel wat de voedende ideeën zelf betreft als het ogenblik waarop men voor het eerst van atheïsme kan spreken. Deze discussies hebben hun belang, maar gaan meestal voorbij aan de nuchtere vaststelling dat alle godsdiensten precies door de inherente onwaarschijnlijkheid van hun verhaal een reactie van ongeloof oproepen in het gezond verstand.Elke ongerijmde leerstelling, elk vergezocht, nutteloos of mensonterend voorschrift zal door sommige mensen afgekeurd en afgewezen worden, en die mensen zullen argumenten aanbrengen tegen de godsdienstige leerstellingen, zich verzetten tegen de macht van de godsdienst en uiteindelijk op zoek gaan naar een andere, betere voorstelling van zaken. Dat is wat het atheïsme is en beoogt.
En dat atheïsme is van alle tijden. Dat het niet de spectaculaire successen heeft behaald van de wereldgodsdiensten, mag geen aanleiding zijn tot vertwijfeling, wanhoop of pessimisme, of laatdunkendheid. Indien we niet dezelfde macht verworven hebben van de godsdiensten, kunnen we erop bogen dat we ons evenmin schuldig gemaakt hebben aan hun perfide machtsmisbruik en hun gruwelijke misdaden tegen de mensheid. Bovendien mogen we terecht trots zijn op de stempel die de weinige atheïsten altijd al op onze beschaving gedrukt hebben, en op de belangrijke resultaten die dat ook voor het gemenebest heeft, niet het minst de democratie, de erkenning van de universele mensenrechten, en de wetenschap, die letterlijk ondenkbaar zijn zonder de inbreng van het atheïsme en het verzet tegen elk dwangmatig denken.
Atheïsme is van alle tijden, omdat mensen nu eenmaal in staat zijn om zelfstandig te denken en om zonder veel moeite verzinsels als zodanig te herkennen, en ze te confronteren met de waarheid. Anders dan de godsdiensten, heeft het atheïsme geen behoefte aan propaganda en macht, al verdient het ongetwijfeld vermelding en gepaste aanmoediging. Het vermogen om na te denken is genetisch gegrond en maakt onuitroeibaar deel uit van ons mens-zijn, het bepaalt ons als mens. Zeker, het is heel goed mogelijk om mensen te misleiden, dat is gebleken en blijkt nog elke dag, en niemand ontsnapt daaraan helemaal. Maar volgens een gevleugeld woord van Abraham Lincoln: ‘you may fool people for a time; you can fool part of the people all the time; but you can’t fool all the people all the time.’
Er zijn dus goede redenen om vertrouwen te hebben in de nadenkende mens. Er is, ondanks een onmiskenbare indruk van het tegendeel, wel degelijk voortschrijdend inzicht. De vooruitgang is niet te stuiten, omdat de mens zich uiteindelijk steeds laat leiden door welbegrepen eigenbelang, dat noodzakelijkerwijs samenwerking en solidariteit met de anderen veronderstelt.Het gezond verstand zegeviert niet altijd, maar het is onuitroeibaar en begint steeds weer bij elk kind dat geboren wordt en zich weinige jaren later spontaan die verwonderde vraag stelt waarop verzinsels geen antwoord weten: waarom?
Categorie:God of geen god?
07-01-2022
de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
De grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
De zogenaamde neutraliteit van de staat staat centraal in de heftige discussies die op onze dagen gevoerd worden, zowel in politieke controverses als in ideologische disputen. Dat doet althans bij sommigen de vraag oprijzen naar de grond van de zaak: waarop berust die neutraliteit van de staat die door de verdedigers ervan als evident en onbetwistbaar wordt beschouwd?
Het antwoord is veeleer ontnuchterend. De Grondwet spreekt nergens expliciet over neutraliteit. Wat staat er dan wel in over deze aangelegenheid? Het is belangrijk in deze context op te merken dat de Grondwet het niet heeft over de Kerk of Kerken, maar over ‘de eredienst en de niet-confessionele levensbeschouwing’.
Art. 19 handelt over de godsdienstvrijheid. De vrijheid van eredienst in strikte zin wordt beschermd: men is vrij in de keuze, en vrij om die keuze te herzien. Het gaat daarbij niet zozeer om de geloofsovertuigingen en ideologische opvattingen, maar om de uiterlijke en openlijke manifestatie daarvan. Die vrije openbare uitoefening wordt door de Grondwet gewaarborgd. Art. 26 bepaalt evenwel dat voor dergelijke manifestaties in open lucht, op straten en pleinen, de politiewetten van kracht blijven. Art. 20 waarborgt de vrijheid van meningsuiting, en het is duidelijk dat ook de vrijheid van eredienst daarmee te maken heeft. Maar hetzelfde artikel bepaalt dat de godsdienstvrijheid niet het plegen van misdrijven inhoudt tijdens de uitoefening van deze vrijheid. De godsdienstvrijheid is niet alleen positief geformuleerd als een keuzevrijheid, maar ook negatief, als het verbod om mensen te dwingen tot een of ander geloof of levensbeschouwing.
Art. 21 bepaalt de godsdienstvrijheden inhoudelijk: de godsdiensten zijn vrij om zich te organiseren zoals zij dat wensen: zij stellen zelf de bedienaars van de eredienst aan, die ook vrij met hun oversten, ook buitenlandse, kunnen overleggen; de teksten van de kerkelijke overheden mogen gepubliceerd worden, maar wel binnen de gebruikelijke normen van de drukpers en de publicatie. De Grondwet erkent dus het bestaan van ‘Kerken’, naast de individuele godsdienstvrijheid die iedereen heeft. Dat houdt in dat de Staat zich niet zal mengen in interne kerkelijke aangelegenheden en theologische kwesties, tenzij wanneer die een weerslag hebben op de samenleving.
Art. 181 regelt de financiering van de erediensten. Men gaat er daarbij vanuit dat de staatsbezoldiging verantwoord wordt door het maatschappelijke nut van de bedienaars van de erediensten en de leken-consulenten. Dit is een algemene bepaling, maar in de praktijk wordt een onderscheid gemaakt tussen erkende en niet-erkende godsdiensten. De erkenning lijkt te maken te hebben met het minimale aantal ‘gelovigen’ dat een eredienst heeft. Naast de bezoldiging door de staat zijn er nog andere voordelen, zoals de huisvesting van de bedienaars en het onderhoud van de gebouwen voor de eredienst.
In de Grondwet komt de scheiding van Kerk en Staat niet expliciet ter sprake. Men is bij het opstellen ervan evenwel uitgegaan van een volledige en absolute scheiding, die echter in de praktijk niet is gerealiseerd. De erkenning door de Staat van erediensten op zich, en de bezoldiging en andere vergoedingen voor de bedienaars getuigen daarvan in negatieve zin, het ontbreken van een echte staatsgodsdienst in positieve zin (al is de katholieke godsdienst dat lang geweest voor heel veel mensen).
Daarmee moeten we het in feite doen wat de Grondwet betreft. Alle andere bepalingen zijn toevoegingen en interpretaties, die aanleiding geven tot betwistingen tot bij de hoogste rechtsinstanties, en in concrete gevallen niet zelden tot uiteenlopende beslissingen aanleiding geven. Dat geldt in de eerste plaats voor het zogenaamde neutraliteitsbeginsel, dat in feite een bepaling is voor de handelingen gesteld door ambtenaren van de staat. De Raad van State stelt het in een advies zo: ‘in een democratische rechtsstaat dient de overheid neutraal te zijn, omdat zij de overheid is van en voor alle burgers en omdat zij deze in beginsel gelijk dient te behandelen zonder te discrimineren op grond van hun religie, hun levensbeschouwing of hun voorkeur voor een gemeenschap of partij. Om die reden mag dan ook van de overheidsbeambten worden verwacht dat ook zij zich in de uitoefening van hun functie ten aanzien van de burgers strikt houden aan deze neutraliteit en aan het beginsel van de benuttingsgelijkheid.’
Het gaat hier duidelijk om de gelijke behandeling van alle burgers door de ambtenaren, die zich neutraal moeten opstellen tegenover hen. Maar het advies gaat verder: ‘Het beginsel van onpartijdigheid is geschonden van zodra een schijn van onpartijdigheid legitieme twijfels laat rijzen over de bekwaamheid van de ambtenaar om zijn taak in volledige onpartijdigheid uit te voeren.’
En dan begint het debat. Wanneer is er sprake van onpartijdigheid? En vooral: van een schijn van onpartijdigheid? Is elke schijn van onpartijdigheid voldoende? En is elke schijn van onpartijdigheid terecht? En wie zal daarover oordelen? Zijn er algemene regels, of moet men elk geval afzonderlijk voorleggen aan de Raad van State?
Zo zien we hoe de kwestie van de scheiding van Kerk en Staat waarvan de Grondwet uitgaat, verglijdt tot de neutraliteit van de overheid in haar betrekkingen met de burgers, en tot het recht van elke burger om op grond van een schijn van partijdigheid een klacht in te dienen wegens discriminatie.
Al deze juridische discussies ten spijt, kan men zich ook vragen stellen over de filosofische gronden van de scheiding van Kerk en Staat, en de consequenties daarvan voor de concrete gevallen waarover de jongste jaren zo gepalaverd en geruzied wordt. Waarom Kerk en Staat scheiden? Omdat het twee verschillende en in belangrijke mate tegengestelde levensbeschouwingen zijn. Kerken zijn theocratieën, waarbij Kerk en Staat samenvallen en de kerkelijke hiërarchie het bestuur van de staat in handen heeft. De democratische rechtsstaat daarentegen berust op een democratische grondwet, een adequate en algemene volksvertegenwoordiging als wetgevende macht, en een onafhankelijke rechterlijke macht. In een dergelijke democratische staat kunnen Kerken actief zijn, maar zij mogen zich niet inlaten met de taken die voorbehouden zijn aan de staat: de wetgeving, de rechtspraak, de ordehandhaving, het onderwijs enzovoort. Dat is de kern van de zaak, en daarop moeten we voortdurend bedacht zijn, want de Kerken zijn er vanuit hun theocratische ideologie steeds op uit om de staat uit te schakelen en zelf de macht volledig in handen te nemen.
Dat de neutraliteit van de staat geen absoluut principe is, blijkt ten overvloede uit het feit dat dit principe uitdrukkelijk niet van toepassing is op de hoogste staatsinstellingen, namelijk de parlementen, en dat op alle niveaus. Wij zien daar hoe de democratie precies door de absolute vrijheid van mening gewaarborgd wordt. En omgekeerd zien we hoe een opgelegde absolute neutraliteit veeleer een kenmerk is van totalitaire staten. Een dergelijke afgedwongen neutraliteit heeft in vele gevallen zelfs een averechts effect. De uiterlijke neutraliteit van bijvoorbeeld de politie en leger in uniform of gevechtskledij en van rechters en advocaten in vol ornaat roept bij eenvoudige mensen immers veelal spontaan veeleer een zwaar vermoeden dan louter een schijn van partijdigheid op. Het doel van de staat is de vrijheid van de burgers (Spinoza). De staat moet democratisch zijn, niet neutraal, wat dat overigens ook moge wezen.
Dat is wat de Verlichting beoogde: individuele en dus collectieve vrijheid van alle burgers, fundamentele gelijkheid in rechten van alle personen, en solidariteit in de samenleving. De Verlichting verzette zich daarmee tegen de erfelijke absolute macht van de monarchie en de voorrechten van de adellijke aristocratie en van de clerus, tegen de ongelijkheid in de toepassing van de wetten, en tegen de uitbuiting van het gewone volk door de hogere klassen. De vermeende neutraliteit van de staat was wel de minste van de zorgen van de revolutionairen in 1789.
Het gaat vandaag dus niet in de eerste plaats om de schijn van partijdigheid van de ambtenaren, of de neutraliteit van de overheid in haar betrekkingen met de burgers, en al zeker niet om een utopische neutraliteit van de staat, wat slechts een ver afgeleid beginsel, zo al niet een onzinnig verzinsel blijkt te zijn, waarvoor concrete juridische en degelijke filosofische argumenten deerlijk ontbreken of tekortschieten, en dat onze aandacht afleidt van de grondbeginselen zelf en van de ware problemen. Wij moeten ons derhalve integendeel inzetten voor de grond van de zaak, namelijk de democratische rechtsstaat, en ons verdedigen tegen de politieke aanmatigingen van de Kerken, inzonderheid de Islam, die ons staatsbestel en ons rechtssysteem ondermijnen en op termijn willen omverwerpen. Wie daarover bezorgd is, zal zich niet vergapen aan hoofddoeken en andere bijkomstigheden, maar oog hebben voor belangrijker zaken.
De scheiding van Kerk en Staat is ongetwijfeld meer gediend met de afschaffing van de erkenning van godsdiensten door de staat, van de bijhorende wedden en privileges van de bedienaars van de eredienst (en dus ook van de leken-consulenten), met de herziening van de eertijds afgedwongen zogenaamde vrijheid van onderwijs, die neerkomt op de volledige staatssubsidiëring van het zogenaamd vrije, maar in feite katholieke onderwijs, en met de opheffing van de ideologische privileges van de katholieke zorginstellingen. En terwijl men daarmee bezig is, kan men misschien ook even denken aan die andere anomalie, namelijk het voortbestaan van een erfelijk koningshuis in onze democratie.
Categorie:samenleving
22-12-2021
Paul Claes, Het pelsken van Rubens
Paul Claes, Het pelsken, Werchter: Uitgeverij Coriarius, 2021, 40 blz., 10 x 25 cm.
De criticus Kees Fens noemde Paul Claes ‘de scherpzinnigste lezer van Noord en Zuid’. Sinds enkele jaren past de veelzijdige auteur zijn ontcijferkunst ook toe op beeldende kunst. Die geleerde analyses verpakt hij telkens in speelse verhalen. In de reeks Het goddelijk detail verschenen al drie deeltjes:
Wie is de bruidegom? Breugels Boerenbruiloft.
De kamerheer en de kanselier. Van Eycks De maagd van Autun.
Wie van de drie? De landloper van Bosch.
Dit vierde deeltje cirkelt om ‘Het pelsken’. Dat bekende werk van Rubens is vaak gelezen als een intieme hulde aan zijn jonge vrouw. Maar wat komt een plassend jongetje op zo’n schilderij doen?
De oplossing van het raadsel is even briljant als verrassend.
Paul Claes (Leuven 1943) is een vruchtbaar en veelzijdig romancier, dichter, criticus, essayist, pasticheur, vertaler en bloemlezer. In 2019 verscheen zijn honderdvijftigste boek.
‘Paul Claes is de Sherlock Holmes van de literatuurstudie.’ (Geert Buelens)
‘Claes heeft een eruditie die aan het fabelachtige grenst.’ (Jürgen Pieters)
‘Paul Claes is met gemak de meest virtuoze schrijver van ons taalgebied.’ (Tom van Deel)
Mensen die een functie bekleden, hebben nogal de neiging om zich met die functie te vereenzelvigen. Een politieagent wordt een politieagent in alle doen en laten, ook buiten het dienstverband. De voorbeelden zijn oneindig, omdat zowat elke functie aanleiding geeft tot deze identificering. Dat heeft zijn goede kanten, maar ook kwalijke. Het is goed dat men de eigen functie ernstig neemt, dat men zich erin inleeft, dat de functie iets wordt dat men is. Overigens heeft dat ook maatschappelijke voordelen voor de betrokkene: aan een functie is meestal ook enig aanzien verbonden, dat men niet heeft zonder die functie. Een dergelijke identificering is dan ook te verkiezen boven een al te afstandelijke en vrijblijvende houding, waarbij de functie slechts een taak is die men louter uitvoert omdat men ervoor betaald wordt. Dat leidt er immers weleens toe dat men zich veeleer ervan afmaakt. De identificering houdt evenwel het onmiskenbare gevaar in dat men werkelijk de functie wordt, en alleen nog denkt en handelt vanuit de functie, en niet meer als een autonoom individu. De functie wordt immers omschreven en gedefinieerd en ook gesanctioneerd door een hoger gezag. In extreme gevallen leidt dat tot de ontmenselijking van de persoon die een opgelegde functie uitoefent, zoals in de vernietigingskampen van het naziregime.
Het moet echter niet tot dergelijke extremen komen om toch goed fout te zijn. We zien een dergelijke verenging van het individu tot een functie ook in andere, minder gruwelijke, maar daarom nog niet totaal onbelangrijke maatschappelijke contexten. Ik denk daarbij concreet aan de kwestie die in de media en ook op deze blogpagina's recentelijk ter sprake is gekomen, en die de politieke wereld in ons land en ver daarbuiten uitermate beroert: het samenleven van mensen met een herkenbare verschillende achtergrond. Het valt telkens weer op dat men in deze discussie steevast de individuele personen herleidt tot een bepaalde meer algemene identiteit: man, vrouw of nog iets anders, christen, moslim, wit, niet-wit, autochtoon, allochtoon, burger, ambtenaar, leraar, leerling, extreemrechts of -links enzovoort. De beoordeling gebeurt dan bijna uitsluitend vanuit dat ene etiket dat men opgespeld krijgt. Dat men daarnaast nog allerlei andere kenmerken heeft, en dat elke persoon veel complexer is dan onder één etiket kan gevat worden, verliest men daarbij al te gemakkelijk uit het oog.
Zo is er de categorie 'burger', die te pas en te onpas ingeroepen wordt. Voortbouwend op de regel dat alle burgers van een land gelijk zijn voor de wet, meent men dan alle individuen te moeten verplichten om volkomen te beantwoorden aan dat begrip, en wel zoals men het zelf ingevuld wil zien. Extreemrechts vindt dat in Vlaanderen alleen Vlamingen thuishoren, en dat alle migranten dus de plicht hebben om zich aan te passen aan dat burgermodel, of anders maar moeten vertrekken, of zelfs verwijderd worden. Maar ook verdedigers van een grotere verscheidenheid bezondigen zich weleens aan een dergelijke bedenkelijke houding, bijvoorbeeld wanneer zij eisen dat religieuze kentekens, zoals een hoofddoek, verboden worden voor ambtenaren, leraren in het gemeenschapsonderwijs en voor leerlingen in die koepel wanneer zij in de klas zijn. Men geeft dan aan een uiterlijk teken een overdreven belang en herleidt het individu tot de drager ervan. Iemand met een keppeltje, een hoofddoek, een veelkleurige sjerp, een kruisbeeld, een speldje met de Vlaamse Leeuw enzovoort is alleen nog dat, en wordt daarop beoordeeld.
Op grond van de vereiste neutraliteit van de ambtenaar, eist men dan dat de staat dergelijke zaken voor hen verbiedt. We moeten ons echter altijd bewust blijven van de reden waarom de neutraliteit van de ambtenaar en van de staat zo belangrijk is. In deze context gaat het om de scheiding van Kerk en staat, een verworvenheid van de Verlichting die al door Spinoza glansrijk verdedigd werd. De staat hoeft zich niet te mengen in theologische disputen, noch een of andere godsdienst als staatsgodsdienst te propageren, of te verbieden. Daartegenover staat dat de Kerken zich niet mengen in het staatsbestel. De neutraliteit van de ambtenaar beperkt zich tot deze context. Er is geen enkele reden om de staat of de ambtenaren te verplichten tot een absolute neutraliteit, en dat is ook niet mogelijk. De beoogde neutraliteit is dus geen doel op zich, noch een vastgelegde norm, maar een streefdoel in het kader van een algemene regel, namelijk de scheiding van Kerk en staat. Zolang die niet in het gedrang komt, is er voldoende neutraliteit.
De discussies over wat die neutraliteit in de praktijk inhoudt, lopen echter hoog op. Dat is best vreemd. Ik ben 75 geworden en heb in mijn hele leven, waarvan ik veertig jaar als ambtenaar doorbracht, nog nooit enig probleem gehad met gelijk welke uiterlijke verschijning van een ambtenaar. Met hun karakter en hebbelijkheden daarentegen … Ambtenaren worden geacht zich neutraal op te stellen. Me dunkt dat dit evengoed mogelijk is met een keppeltje op, met een hoofddoek, een kruisbeeld en een speldje met de Vlaamse Leeuw, het fakkelsymbool van de georganiseerde vrijzinnigheid, als zonder. Onze maatschappij is multicultureel in vele opzichten, op de ene plaats al meer dan op de andere weliswaar, maar toch vrijwel overal. Dat is een gegeven, en we kunnen er maar beter mee leren leven, want het zal niet meer weggaan en veeleer nog toenemen dan uitsterven. Als we om ons heen kijken, ook over de landsgrenzen, stellen we vast dat allerlei groepen hun identiteit ten minste gedeeltelijk behouden, en dat alle dure pogingen om te komen tot de homogene groepen die men in het verleden zogezegd had, op weinig of niets uitdraaien. Zogezegd homogeen, want ook honderd of vijftig jaar geleden was die homogeniteit bijvoorbeeld in Vlaanderen grotendeels denkbeeldig; er waren toen allicht minder migranten, maar de verscheidenheid onder de Vlamingen was een harde realiteit, al was het maar omwille van de verregaande verzuiling.
Het blijkt dus weinig zin te hebben te 'eisen' dat de staat de uiterlijke neutraliteit afdwingt bij haar ambtenaren. Zeker, dat uiterlijk zal weleens enige invloed hebben op sommige gebruikers van overheidsdiensten, maar dat is nu ook al zo. Sommige mensen verkiezen een man boven een vrouw, een oudere persoon boven een jongere, een baardloze boven een gebaarde, een vrouw met een prominente boezem of juist niet. Door alle ambtenaren te ontdoen van alle zaken die de neutraliteit ook maar enigszins zouden kunnen in het gedrang brengen, maak je geen betere ambtenaren, maar wel een hele groep ontevreden en gefrustreerde ambtenaren, en ontzeg je de facto de toegang tot de ambtenarij aan mensen die vasthouden aan bepaalde kenmerken. De mensheid is divers en dat zie je. Waarom zou je die diversiteit bannen bij de ambtenaren? Ze worden er niet minder divers om, en een nurk blijft een nurk, een feeks een feeks.
Hoe ver kan je overigens gaan bij het verbieden van uiterlijke kenmerken om die inhoudelijke neutraliteit te vrijwaren (alsof dat al het geval zou zijn)? Geen hoofddoek, geen keppeltje, geen kruisteken, geen Leeuwen of Hanen of Irissen, geen fakkeltjes, geen LGBT-kleuren. Geen tatoeëringen, geen juwelen, geen decolletés, geen minijurken, hotpants, strakke jeans? Geen pijpenkrullen (voor mannen!), geen dreadlocks, geen hanenkam? Maar wel alle huidskleuren, alsof sommige gebruikers en politici daar helaas géén problemen zouden mee hebben. En wat met het taalgebruik? Mag dialect? Of een accent? Mag iemand stotteren? Wat is de uiterlijke neutraliteit die men wil bereiken? Alle abtenaren in uniform, of met een boerka? De vervanging van alle loketten door automaten?
Wat mij betreft mag de ambtenarij er net zo uitzien als de rest van de samenleving, aangezien ze in wezen ook net zo is. En elke ambtenaar mag eruitzien zoals die is of er wenst uit te zien. Misschien draagt dat bij tot het vermijden van overdreven identificering met hun functie, en blijven ze ondanks hun functie toch altijd een autonoom persoon, die oog heeft voor de persoon die ze voor zich hebben, hoe die er ook uitziet. Het is veel belangrijker dat elke ambtenaar een zelfstandig denkend en handelend mens blijft, die verder kijkt dan wat de functie vereist en oplegt of verbiedt. Dat zou ertoe kunnen bijdragen dat ambtenaren wat menselijker zijn en minder zweren bij strikte naleving van de letter van het reglement. Zo vermijdt men uiteindelijk eveneens dat er 'neutrale' ambtenaren zijn die ter verontschuldiging van hun wandadenBefehl ist Befehlinroepen en elke persoonlijke verantwoordelijkheid en schuld voor hun misdaden afwijzen.
Het belang van allerlei uiterlijke kentekenen wordt in de felle discussies even fel overdreven. In bijna alle gevallen zijn ze vrij onopvallend of weinig uitzonderlijk, en op zich niet aanstootgevend of strafbaar. Ook voor degenen die ervan gebruik maken, zijn ze zelden essentieel, maar gewoon een keuze die men maakt. Veeleer dan te verbieden, zou men beter aan die verscheidenheid, die er hoe dan ook toch is, leren wennen. Als het vanzelfsprekend wordt dat ook een ambtenaar uiting mag geven aan de eigen cultuur, godsdienst of overtuiging, zolang de dienstverlening correct verloopt, zal de samenleving uiteindelijk leefbaar kunnen zijn. Het is juist door het afdwingen van een uiterlijke neutraliteit dat men uiterlijke kentekenen belangrijker maakt dan de kwaliteit van de dienstverlening, en dat men mensen herleidt tot de kentekenen die ze verkiezen te gebruiken. Zo stopt men mensen in hokjes veeleer dan ze te betrekken in de samenleving als volwaardige burgers.
Het valt me op dat de mensen die het vaakst en het luidst hun stem verheffen in dit debat niet zelden precies het soort van ambtenaren zijn die zich vereenzelvigen met hun functie, en nog enkel vanuit hun functie denken, en gaandeweg blind geworden zijn voor zowel de wereld om hen heen, als voor de elementaire redelijkheid zelf. De scheiding van Kerk en staat lijkt me niet meteen in groot gevaar doordat een ambtenaar zelfs bij het uitoefenen van het ambt een of ander cultureel of religieus teken draagt. En de samenleving is veel meer gebaat met verregaande verdraagzaamheid dan met overdreven regelneverij.