mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
22-05-2014
Vlaams nationalist, ik?
Mensen die mij een beetje kennen, verbazen zich erover wanneer ze vernemen dat ik uitgesproken Vlaams voelend ben. Hoe kan dat nou? Karel is een individualist, die in geen enkele groep thuishoort; een rationeel denker, die lak heeft aan romantische begrippen als vaderland, moedertaal, volksaard of historische natie; een universalist veeleer dan een nationalist; een wereldburger veeleer dan een… Vlaming.
Niet dus.
Hoe combineer ik dan mijn hoge idealen met een ‘bedenkelijke en voorbijgestreefde’ ideologie als het Vlaams nationalisme?
België maakt mij dat uiterst gemakkelijk.
Zie je, ik ben een democraat in hart en nieren. Het is mijn diepste overtuiging dat wij allemaal gelijk zijn en evenwaardig, dat niemand beter is dan een ander. Wij zijn verschillend, natuurlijk, er zijn geen twee mensen identiek. Maar we zijn allemaal mens, niet meer en niet minder. Als we dus ons samenleven willen ordenen, dan moeten we dat doen in overleg met elkaar. Als we van mening verschillen, dan moeten we dat uitpraten en elkaar proberen overtuigen. In dat gesprek zullen de argumenten doorwegen, niet het aantal personen dat ze aanhangt. We zullen ons daarbij laten leiden door onze democratische principes: vrijheid, gelijkheid, solidariteit, en er nog aan toevoegen: milieubewustzijn, als een specifiek en onvermijdelijk gevolg van de eerste drie.
Absolute democratie is maar mogelijk in uiterst kleine gemeenschappen. Op grotere schaal hebben we andere systemen nodig. In beschaafde landen is dat volksvertegenwoordiging, waarbij de vertegenwoordigers vrij verkozen worden voor relatief korte ambtstermijnen. En daar wringt het Belgisch schoentje.
België is ontstaan als een historisch compromis na de val van Napoleon, in een poging om rust te brengen in een Europa dat door oorlogen geteisterd was. De Unie van België en Nederland onder de vorm van een onafhankelijk koninkrijk moest een geloofwaardige buffer vormen tussen de aartsrivalen, Frankrijk en Duitsland. Maar die kunstmatige unie van zeer verschillende delen was gedoemd om te mislukken. Vlaanderen en Nederland waren al gescheiden van in de zestiende eeuw en Nederland was protestants, Vlaanderen katholiek. Wallonië en een intellectuele en economische elite sprak Frans. Nederland wilde België vernederlandsen. De koning was een ambitieuze Nederlander en Nederland samen met Vlaanderen woog zwaar door binnen de unie.
Dat was op zich al voldoende om al na enkele jaren de unie op te blazen. In 1830 werd België onafhankelijk van Nederland.
Daarmee waren de interne tegenstellingen echter niet opgelost. Er was de taalkwestie, waarbij het Nederlands stelselmatig verdrukt en uitgeroeid werd, hoewel het door de meerderheid werd gesproken. Er was het economische onevenwicht, met een verpauperd Vlaanderen, dat bovendien intellectueel een grote achterstand had, terwijl Vlaanderen wel de grootste bevolking had. Er was ook een ideologische en religieuze verdeeldheid, met een overwegend conservatief katholiek Vlaanderen en een overwegend ongelovige en antiklerikale Belgische bourgeoisie en een groeiend aantal socialistische bewegingen in het geïndustrialiseerde zuiden, terwijl het noorden hoofdzakelijk agrarisch bleef.
Dat alles leidde tot een eindeloze resem conflicten en compromissen. Vlaanderen werd steeds belangrijker op alle gebied en eiste meer zelfbestuur. Dat werd stilaan verworven in opeenvolgende staatshervormingen. Wij zijn nu zo ver dat er in de grondwet staat dat België bestaat uit verschillende gewesten en gemeenschappen, die allemaal een vorm van zelfbestuur hebben. De staatsstructuur is daaraan aangepast. Vlaanderen heeft een eigen regering en parlement, met rechtstreeks verkozen volksvertegenwoordigers die autonoom wetten kunnen stellen.
Er blijft echter nog een centraal bestuur bestaan, het federale niveau. Ook daar is er een parlement en het is precies daar dat het Belgische schoentje knelt. De federale volksvertegenwoordigers worden rechtstreeks verkozen, niet federaal echter, maar in elk van de gewesten. Vlaanderen verkiest Vlaamse federale parlementsleden, Wallonië Waalse, Brussel Brusselse. Ook de politieke partijen zijn opgesplitst, er zijn geen federale partijen meer. Vlamingen kunnen niet voor Waalse partijen stemmen en omgekeerd; enkel Brusselaars kunnen voor Brusselse partijen stemmen.
Kijk, daar heb ik het moeilijk mee.
In een democratie verkiest de burger rechtstreeks zijn vertegenwoordigers in het parlement. Je stemt voor een persoon of een partij, en op die manier beïnvloed je de manier waarop het land geregeerd wordt. Je kan zo, op een bescheiden manier, bepalen hoe je zelf leeft. De verkozenen zijn aan jou verantwoording verschuldigd. Als ze hun werk niet naar jouw zin doen, stem je de volgende keer voor anderen.
Het federale parlement en de federale regering zijn slechts gedeeltelijk rechtstreeks verkozen. Ik kan niet stemmen voor of tegen Waalse of Brusselse partijen of personen, en toch maken die deel uit van het parlement en van de regering. Dat zijn dus vertegenwoordigers van anderen, niet van mijzelf. Het is vandaag zelfs zo, dat de partijen die de meerderheid uitmaken, geen meerderheid hebben in Vlaanderen. Vlaanderen, dat ten minste twee derden uitmaakt van België, wordt geregeerd door mensen die grotendeels niet verkozen zijn door Vlaanderen. De Belgische minister van binnenlandse zaken, bijvoorbeeld, beslist voor heel België, maar is niet door Vlaanderen gelegitimeerd. De partijen die de federale regering vormen, betekenen in Vlaanderen niets, terwijl de grootste Vlaamse partij niet tot de Belgische regering behoort.
Vlaanderen en Wallonië zijn twee verschillende staatkundige entiteiten. Zij hebben een eigen parlement en een eigen regering en een eigen administratie. Niemand die dat betwist, in tegendeel: alle partijen willen de autonomie van de gewesten uitbreiden. Maar men houdt desondanks toch vast aan een federale structuur voor de belangrijkste domeinen: binnenlandse zaken, sociale zaken, economie, begroting, buitenlandse zaken, justitie, verkeer, ‘defensie’, of beter: oorlog.
Als ik het niet eens ben met wat de federale regering, een federale minister, het federaal parlement beslist, dan kan ik daar niets tegen doen, ik kan zelfs niet laten blijken dat ik het niet goed vind. Het federale ontsnapt voor een groot deel aan mijn democratisch recht op controle. En dat kan ik niet hebben, als rechtgeaard democraat. Als men in mijn naam regeert, dan eis ik het recht op om mij daarover uit te spreken bij de verkiezingen, en dat kan dus niet in België. De Belgische staatshervormingen en hun compromissen hebben dat onmogelijk gemaakt. Zij hebben wel de verkiezing van de volksvertegenwoordigers naar de gewesten verplaatst, maar niet de macht, die is federaal gebleven.
De macht wordt dus uitgeoefend door vertegenwoordigers die niet door het hele volk verkozen (kunnen) worden. Dat is niet zomaar een democratisch deficit, dat is het tegenovergestelde van democratie. Dat lijkt als twee druppels water op de situatie die wij hadden voor het algemeen enkelvoudig stemrecht, toen grote delen van de bevolking hun stem niet konden uitbrengen: vrouwen, ongeschoolden, economisch zwakken. Ook nu zijn er vertegenwoordigers voor wie wij niet kunnen stemmen.
Ik eis dus het herstel van de elementaire democratie: enkel wie rechtstreeks door mij verkozen is, heeft het recht om beslissingen te nemen over mij. Waalse, Brusselse of Duitstalige partijen, vertegenwoordigers of ministers zijn illegalen als het over Vlaanderen gaat. Dat ze over hun eigen mensen beslissen en door hen beoordeeld worden in het kieshokje!
Ik ben dus een Vlaamse nationalist, niet omdat ik vind dat Vlaanderen zo anders is dan al het andere, of beter, of belangrijker, of mooier, maar omdat ik Vlaming ben en democraat. Ik wil helemaal niet dat Vlaanderen beter behandeld wordt dan andere delen van België of van Europa, ik vraag alleen dat wij Vlamingen daarover kunnen beschikken, zoals dat in alle andere landen gebeurt.
Dat de Europese Unie steeds belangrijker wordt, heeft daar niets mee te maken: dat is immers voor alle Europeanen zo, dus daar komt de democratie niet in het gedrang. Ik ben dan ook even overtuigd Europees in mijn denken en aanvoelen als Vlaams. Het Europese niveau waarborgt ons dat we beslissingen nemen die niet kleinschalig of kleinzielig zijn. Het Vlaamse niveau functioneert volgens het heilige principe van de subsidiariteit: leg de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid op het laagst mogelijke niveau en beslis alleen op een hoger niveau wanneer dat een aanwijsbaar voordeel oplevert.
Als Wallonië en Brussel niet zo verschillend waren van Vlaanderen op zowat alle gebied, dan was er ook geen probleem. Dan zouden er geen afzonderlijke Waalse en Vlaamse en Brusselse partijen zijn, geen afzonderlijke parlementen en regeringen. Maar wij zijn verschillend, zeer verschillend, ook structureel en administratief en ideologisch, niet zomaar vaagweg emotioneel. Democratie moet daarmee rekening houden. Zolang dat niet gebeurt, kan het in België niet goed gaan. Democratie is een heilig recht. Zolang daaraan afbreuk gedaan wordt, moeten wij blijven protesteren.
Als Vlaming erger ik mij aan een eerste minister die mijn taal radbraakt (laat hem dat woord eens uitspreken…), die een ideologie voorstaat die in Vlaanderen minder dan tien procent van de stemmen haalt en die met Vlaanderen zoveel affiniteit heeft als met de Aleoeten of Myanmar. Maar ik erger mij vooral aan het fundamenteel ondemocratisch karakter van het Belgisch staatsbestel. Kunnen stemmen voor de volksvertegenwoordigers die in jouw naam regeren, is zowat het enige democratische recht dat je als burger kan uitoefenen, eens om de vier, vijf of zes jaar. Als men ons zelfs dat afneemt, dan gaan we met recht en reden op onze achterste poten staan. En als de Walen, Brusselaars en Duitstalige Belgen vijf minuten hun verstand zouden gebruiken, dan zouden ze inzien dat ze dat beter ook zouden doen. Er zal immers ooit een dag komen, ook binnen de bestaande Belgische staatsstructuur, dat de Vlamingen van hun meerderheid zullen gebruik maken om beslissingen te nemen over Brussel, Wallonië en de Oostkantons, desnoods tegen hun eigen wil in.
Dan zal je wat horen!
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
21-05-2014
Voor een democratisch Vlaanderen
Ik heb me tot nog toe niet gemengd in het verkiezingsdebat. De lijnen tekenen zich vrij duidelijk af in de peilingen, en komen vrij goed overeen met mijn eigen voorkeuren en aanvoelen, en dus zag ik geen goede reden om te proberen mijn medemensen te overtuigen van het gelijk van de enen, of het ongelijk van de anderen.
Toch moet een en ander me van het hart voor we allen ons democratisch recht gaan uitoefenen in het stemhokje.
Vooreerst is er de kwestie van de zwakkeren in de samenleving, de mensen met het kleinste inkomen en geen noemenswaardig bezit. Die vaag omschreven groep, waarvan niemand precies weet hoe groot die is, of hoe arm, lijkt dezer dagen een gegeerde prooi te zijn voor politici. De socialisten werpen zich op als de enige verdedigers van die groep. Maar de traditionele socialistische partij, met al haar verzuilde aanhangsels en satellieten, lijkt als twee druppels water op de andere traditionele partijen. Het valt mij steeds weer op dat haar partijtop, net zoals die van de socialistische mutualiteit, de vakbond enzovoort, helemaal niet bestaat uit personen die tot de groep behoren die zij zeggen te vertegenwoordigen. Het zijn allemaal mensen met een goede opleiding en een vaste en goed betaalde baan. Partijgetrouwen bezetten de hoogste functies in het land en strijken daarvoor onbetamelijke miljoenensalarissen op. De officiële socialistische partij in Vlaanderen heeft niets meer van een partij van de armen: het is een lokale branche van een multinational (De Internationale?) die vergelijkbaar is met zeg maar IBM. Een poging om de partij ‘roder’ te maken, vond vanzelfsprekend weinig gehoor bij de (niet-arme) leden, en werd in de kiem gesmoord door het partijbestuur. Geen wonder dat een alternatieve socialistische partij ontstond bij de echte armen. Wij wensen die idealisten veel succes toe, maar betwijfelen of ze veel invloed zullen kunnen uitoefenen op het politiek proces, zelfs indien ze de kiesdrempel zouden halen.
Andere partijen willen die armen veeleer ‘beschermen’. Dat wil zeggen dat men hen bepaalde sociale voordelen wil toestaan, zoals een betaalbare gezondheidszorg, werkloosheidsuitkeringen, lage belastingen enzovoort. Dat heeft altijd iets weg van paternalisme: de meer gegoede personen staan via de belastingen een deel van hun inkomen af, zodat de behoeftige personen niet van honger omkomen. Ook hier zijn het dus niet de armen die de sociale zekerheid in handen hebben en er de administratie over voeren, maar goedbetaalde, goed opgeleide burgers die zelf beslissen hoever ze willen gaan in hun liefdadigheid. Bij de meer burgerlijke partijen zijn de armen geen ‘natuurlijke’ kiezers, maar een groep die men ‘niet wil achterlaten’, en waarvan men hoopt dat ze uit dankbaarheid voor deze liefdadigheid toch voor de partij zullen stemmen.
Sommige burgerlijke partijen gaan nog iets verder. Ze zien in dat paternalisme en liefdadigheid uit den boze zijn: ze zijn een blijk van minachting voor de armen. Bovendien houdt men op die manier de armen gevangen in hun armoede: aangezien deze personen dank zij uitkeringen kunnen overleven zonder te werken, te sparen, te plannen, te sorteren, te studeren enzovoort, overleven zij in hun weinig benijdenswaardig bestaan en vormen zo een blijvende poel waarin vooral populistische partijen naar cliënten en stemmen kunnen vissen. Tegen dat cliëntelisme, die politieke klantenbinding die sinds vele jaren vooral in Wallonië de dienst uitmaakt, komt in Vlaanderen steeds meer verzet, niet het minst omdat de werkende Vlamingen zijn gaan beseffen dat zij goeddeels de rekening betalen, via onzalige Belgische transfers naar het zuiden van het land, voor dat verderfelijk modern systeem van uitbuiting van de zwakste personen. De PS, de Franstalige socialistische partij verdedigt de armen niet, ze teert op hen, en de ontelbare mandatarissen en acolieten van die partij verdienen, zoals Didier Bellens, schatten aan hun ‘inzet’ voor werkloze, haveloze, uitzichtloze migrantenkinderen.
Als men dus echt iets wil doen voor de zwakste personen in onze samenleving, dan moet men proberen hen uit die armoede te halen. Niet door hen te overstelpen met al bij al karige uitkeringen, waarmee ze amper kunnen overleven, maar door hen aan te moedigen om hun leven in eigen handen te nemen, werk te vinden, een plaats te veroveren in het economisch systeem en zo volop mee te genieten van de voordelen van het maatschappelijk bestel. Gemakkelijker gezegd dan gedaan, hoor ik je al zeggen: het is moeilijk om een goede baan te vinden, het is crisis, weet je wel. Ja, maar er zijn ook honderdduizenden banen die maar niet ingevuld geraken, en niet alleen hooggekwalificeerde. We importeren (en tolereren tersluiks) massaal buitenlandse werkkrachten die hier als laaggeschoolden eenvoudige handenarbeid verrichten, of hogere banen innemen die niet ingevuld geraken met ‘Belgen’, die nochtans het beste onderwijs ter wereld krijgen.
Er moet dus iets gedaan worden om meer mensen aan het werk te krijgen, en meer en meer gaan politieke partijen inzien dat een overdreven sociale zekerheid wel eens een van de oorzaken zou kunnen zijn van de zogenaamde harde werkloosheid. Men ziet dus in vrijwel alle partijprogramma’s besparingen opduiken in de sociale zekerheid, en dat is een goede zaak.
Een ander heikel punt is het evenwicht in de staatshuishouding: wij mogen van Europa niet (veel) meer uitgeven dan we verdienen. De uitgaven van de staat mogen dus niet hoger zijn dan de belastingen, om het nogal cru te stellen. Dat lijkt min of meer te lukken, de laatste tijd, maar we zitten wel met een onvoorstelbare schuldenberg uit het verleden, en de toekomst ziet er niet echt rooskleurig uit, maar veeleer grijs: het aantal gepensioneerden zal spectaculair toenemen, en indien er niets gedaan wordt, zal dat leiden tot een zwaar deficitaire begroting, tot meer leningen en dus een nog hogere rentelast, en uiteindelijk tot het failliet van de staat.
Alle partijen zijn het erover eens: de staat moet besparen, moet dus minder uitgeven, of meer inkomsten verwerven, of beide. Er zijn allerlei voorstellen, maar het lijkt allemaal verdacht veel op gerommel in de marge: hier en daar wat wegsaneren, vooral onopvallende ingrepen die niemand verontrusten, maar waarvan men de desastreuze gevolgen niet overziet. Bovendien zijn nieuwe belastingen geen goed verkiezingsmateriaal. Elke partij wil dus de uitgaven beperken, maar dat betekent dat de burgers nog minder zullen terugkrijgen van hun belastingen, die toch al de hoogste ter wereld zijn. Slechts één enkele partij stelt een eenvoudige maatregel voor, die meteen resultaat oplevert en die de sociale verhoudingen niet fundamenteel schaadt: een indexsprong, dat wil zeggen: de salarissen en uitkeringen eenmalig bevriezen, dus één keer niet automatisch aanpassen aan de stijging van de levensduurte. Het is een beproefd systeem, dat in het verleden bewezen heeft dat het economische winst oplevert zonder een sociaal bloedbad te veroorzaken.
Die automatische koppeling van lonen en uitkeringen aan de levensduurte ligt overigens bij velen onder vuur. Wij zijn blijkbaar het enige land ter wereld waar dat zo strikt het geval is. Men kan dat zien als een sociale verworvenheid, maar ook als nefast voor onze concurrentiekracht. Vanzelfsprekend moet er een bepaalde koppeling blijven bestaan, zeker indien de levensduurte spectaculair zou stijgen; het is trouwens voor een dergelijk scenario dat die koppeling ontworpen is. Wanneer er slechts een lichte of geen stijging is, heeft die koppeling geen enkele invloed en is dus relatief of zelfs absoluut onbelangrijk: een partij die in deze tijd zweert dat zij de ‘index’ zal behouden, belooft dus weinig of helemaal niets, het is alsof je belooft dat morgen de zon opgaat, gratis nog wel. De socialistische partijen waren overigens de eersten om een indexsprong te veroorzaken door het manipuleren van de goederen en diensten die men in aanmerking neemt voor het berekenen van de levensduurte, of door het sjoemelen met de prijzen van die producten: een btw-verlaging op de energieprijzen zorgde ervoor dat er geen indexsprong kwam, en bespaarde de staat zo miljarden; er werd echter met geen woord gerept over de inkomsten die de staat zo moest ontberen.
De eindeloze werkloosheidsuitkeringen liggen onder vuur, zowel vanuit een terecht rechtvaardigheidsgevoel als om financiële reden: ze zijn even sociaal onverkoopbaar als onbetaalbaar. Er zal dus iets moeten mee gebeuren. Allicht zal er een hopelijk niet zo talrijke groep van mensen zijn die niet geschikt zijn om actief deel te nemen aan het productieproces en de verzorgingsstaat. Aan die personen moet men een waardig bestaan verzekeren. Ook tijdelijke werkloosheid moet men gepast opvangen. Maar wie wel kan werken, maar geen werk heeft, kan niet eindeloos op kosten van de gemeenschap leven en moet binnen een redelijke termijn actief ingezet worden in het maatschappelijk leven.
En dan zijn er nog de ethische kwesties. De CD&V blijft koppig vasthouden aan haar christelijke naam, en maakt dat ook waar door bijvoorbeeld over euthanasie, abortus en de rechten van homoseksuele personen zeer conservatieve standpunten in te nemen, en maakt zo elke vooruitgang op dat punt moeilijk of onmogelijk, tegen de uitdrukkelijke wil van de meerderheid van de Vlamingen in. Daaruit blijkt dat zij niet zozeer de wil van het volk verdedigen, maar bij wet de wil van de katholieke kerk aan de bevolking willen opdringen, of wetten verbieden die mensen toelaten zelf te beslissen over het eigen lot. Dat soort van katholieke betweterigheid hoort werkelijk niet meer thuis in de 21ste eeuw. Een absolute scheiding van kerk en staat impliceert dat de kerk zich onthoudt van elke inmenging in de staat. Het subsidiëren van godsdiensten, en van godsdienstig geïnspireerd onderwijs, behoort niet tot de essentiële taken van de staat.
Jij en ik, lieve lezers, hebben onvoldoende informatie, kennis en doorzicht om te weten hoe het allemaal moet. Voor wie moeten we dan stemmen?
Dit lijken me enkele nuttige vuistregels:
1. Een programma dat alleen maar meer belooft voor iedereen, is ongeloofwaardig: iemand zal ooit de rekening moeten betalen.
2. Door aan de staat een nog grotere rol toe te bedelen, maakt men mensen afhankelijk van parasitaire systemen en organisaties.
3. Mensen aanmoedigen om actief deel te nemen aan het economisch leven, leidt automatisch tot meer welstand voor iedereen.
4. Wie voor en op kosten van de gemeenschap werkt, op welke manier ook, mag daarvoor een billijk loon ontvangen, maar er zijn grenzen. Wie als politicus of in overheidsdienst buitensporig rijk geworden is, heeft zich verrijkt op jouw kosten, met jouw belastinggeld.
5. Er moeten slechts zoveel belastingen geïnd worden als nodig is om de elementaire verplichtingen van de staat na te komen.
Wij stemmen zondag ook voor het Vlaams parlement en voor de Vlaamse vertegenwoordigers in het Belgisch parlement. Houd er dus rekening mee dat de Belgische staatsstructuur in belangrijke mate zal bepalen hoe het je de volgende vijf jaar zal vergaan. Het zullen, zoals in de voorbije legislatuur, in belangrijke mate Franstalige politici zijn die de dienst uitmaken, politici voor of tegen wie je niet kan stemmen zondag. Als je echter van mening bent dat er een einde moet komen aan dat totaal ondemocratische systeem, als je wil dat Vlaanderen eindelijk volledig zelfbestuur krijgt, stem dan niet voor een partij die hardnekkig het vermolmde, onwerkbare België verdedigt, maar voor een partij die er zich in de eerste plaats voor inzet dat alle inwoners van Vlaanderen autonoom en democratisch kunnen beslissen over hun eigen toekomst, vrij van arrogante en ondemocratische Franstalige betutteling.
Categorie:samenleving Tags:politiek
12-05-2014
Julian Barnes, The Sense of an Ending
Julian Barnes, The Sense of an Ending, London: Jonathan Cape, 2011, 150 pp., € 12,50 (hardcover), maar er zijn goedkopere aanbiedingen, tweedehands zelfs voor minder dan één euro.
Dit boek won de Man Booker Prize in 2011. Ik kocht het toen, omdat ik nogal van Barnes houd en begon het toen ook te lezen. Het sprak me niet meteen aan, en dus liet ik het links liggen, ik heb wel beter te doen dan boeken lezen die me niet aanspreken. Gisteren gaf ik het een tweede kans, maar het resultaat was niet beter dan bij de eerste poging. Ik heb het dan snel doorgelezen, en uiteindelijk met een diepe zucht van teleurstelling en frustratie neergegooid.
Ik ben verbaasd. Barnes is een uitstekend auteur, van wie ik al verscheidene boeken las en lovend besprak. Dit lijkt wel door iemand anders geschreven, of door Barnes toen hij 18 was of zo. Of anders is het een persiflage, een parodie op dit soort verhalen. Het lijkt immers onwaarschijnlijk dat Barnes een dergelijk plot ernstig kan bedoeld hebben, daarvoor is het te dun, te doorzichtig, te sensationeel, te onwaarschijnlijk, teveel een opeenstapeling van clichés. En de geforceerde diepzinnig lijkende maar in feite puberale bespiegelingen van de ik-persoon maken het alleen maar erger.
Verbaasd ook dat een dergelijke korte roman, eigenlijk niet meer dan een novelle, en dan nog met zulke evidente tekortkomingen, de prestigieuze Man Booker Prize krijgt. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat Barnes iedereen, inclusief de jury, bij de neus genomen heeft met deze pastiche.
De commentaren zijn verdeeld: sommige spreken van een meesterwerk ondanks de beperkte omvang, andere zijn meer genuanceerd en doen hun best om hun teleurstelling niet al te zeer te laten merken. Men mag het met mij oneens zijn, maar voor mij is dit een waardeloos boek: als men het ernstig neemt, is het zo slecht dat het lachwekkend wordt; als men het leest als een persiflage, is het zo onbenullig dat het irritant wordt. Ik zie dus geen enkele reden om het te lezen. Wat een teleurstelling!
Ik eindig met een terzijde uit het boek, dat echter wellicht Barnes’ schuldige binnenpretjes verraadt. De ik-persoon vraagt in de snackbar waar hij vaak gaat eten of de huisbereide (hand-cut)frieten voor hem ook dunner konden gesneden worden. Na enig over en weer gepraat met de verbaasde patron blijkt dat hand-cut op het menu niets anders betekent dan dat de frieten dik zijn; ze worden niet ter plaatse en vers dik gesneden met de hand, maar komen zo van het industriële aardappelverwerkende bedrijf, met hand-cut als technische term voor dikke frieten.
Ook dit boek is niet echt hand-cut, dus eerlijk artisanaal ter plaatse bereid uit verse producten; het is een wel heel flauwe grap van deze auteur. De werkelijke waarde ervan wordt perfect uitgedrukt door de prijs voor de tweedehandse exemplaren: niet meer dan enkele eurocenten. Dat een auteur als Barnes zich hiertoe verlaagd heeft, is onbegrijpelijk.
Ludo Abicht, Democratieën sterven liggend. Kritiek van de tactische rede, Antwerpen/Utrecht: Houtekiet, 2014, 214 blz., € 18,95 (paperback).
Ludo Abicht (1936) schreef dit boek in zijn intussen bekende stijl: wijdlopig, gezapig badinerend, met talrijke nevengedachten en ondergeschikte bijzinnen, overvloedige verwijzingen naar andere werken, naar anekdoten en gebeurtenissen uit het verleden of de actualiteit, in bladzijden lange paragrafen zonder enige typografische of structurele adempauze. Ik noemde het eerder al een waar teksttapijt dat zich schier eindeloos en onappetijtelijk voor de lezer uitspreidt. Het vraagt telkens weer een inspanning om aan de volgende uitzichtloze portie van die woordenvloed te beginnen.
Abicht heeft ook de irritante gewoonte om geen komma’s te plaatsen tussen opeenvolgende vervoegde werkwoordvormen. Dat maakt sommige zinnen erg lastig om lezen en begrijpen: ‘Dat dit verlangen naar zekerheid des mensen is wordt mooi geïllustreerd in…’ (blz.41). ‘… een beschrijving die ofwel niets betekent, want vanaf het moment dat iemand het om welke reden dan ook niet met je eens is en dat ook zegt kan je als controversieel bestempeld worden.’ (blz. 113).
De auteur komt traag op gang. De inleiding loopt op tot dertig bladzijden, maar maakt de lezer niet wijzer over de bedoeling van het boek of de structuur van wat hem te wachten staat. Het vraagt van de lezer een akte van geloof om zich er doorheen te worstelen, in de hoop dat de volgende hoofdstukken enig soelaas zullen bieden. Maar ook dat valt tegen. Het is pas ruim voorbij de helft van het boek dat Ludo Abicht enigszins op dreef komt en dat zijn opzet duidelijk(er) wordt. Het blijkt te gaan om een kritiek op de verschillende maatschappijmodellen, ideologieën en economische en sociale theorieën, waarbij telkens de vinger gelegd wordt op tere plekken en open wonden. Stilaan laat de auteur ook zijn eigen voor- en afkeuren blijken, zij het altijd relativerend en wel erg begripsvol voor het menselijk tekort.
Wanneer de auteur naar het einde van zijn boek dan toch aanstalten maakt om na de kritiek ook naar oplossingen uit te kijken, heeft hij het al even moeilijk om uitgesproken keuzes te maken, hetzij voor remedies voor het falen of de aberraties van de bekende systemen, hetzij om een radicaal ander systeem aan te prijzen. Een hoofdstuk draagt als titel: ‘Voor een christendom zonder God’, een ander ‘Voor een communisme zonder leiders’. Daarmee wrijft hij inderdaad zout in de wonden, maar indien hij ervan overtuigd is dat door het weglaten van God en de leiders die systemen plotseling wel werkbaar zouden zijn, overtuigt hij geenszins.
God is immers de essentie van het christendom, en leiders de essentie van het communisme zoals van alle ondemocratische systemen. Het zijn ideologieën die uitgaan van hun eigen gelijk, dat ze afleiden uit heilige geschriften, openbaringen, ernstige filosofieën of idiote prietpraat, en die anderen dwingen om te denken zoals de ideologie het voorschrijft. Terecht spreekt Abicht van fundamentalisme, maar hij lijkt te geloven in een toekomst voor een gemitigeerd en dus niet-fundamentalistisch christendom en communisme, en misschien wel een verlichte Islam, en dat lijkt wel erg problematisch, zowel theoretisch als praktisch.
Terecht besluit de auteur, zij het pas in de allerlaatste bladzijden, en toch nog erg aarzelend, dat enkel een radicaal alternatief uitkomst biedt, namelijk een democratisch en sociaal bestel.
Ludo Abicht zet zich terloops en tersluiks maar toch opvallend herhaaldelijk af tegen het kapitalisme. Dat is meestal terecht, maar in tegenstelling met zijn waardering, ondanks de kritiek, voor bepaalde aspecten van fundamentalistische systemen, heeft hij bitter weinig aandacht voor het onmiskenbare succes van het kapitalistisch systeem, dat grotendeels verantwoordelijk is voor de materiële welvaart en de technologische vooruitgang die het leven van zeven miljard mensen mogelijk maken, een ver van volmaakt leven, maar een veel beter leven dan voor de opeenvolgende industriële revoluties. Hij vraagt zich op geen enkel ogenblik af wat de ultieme drijfveer is voor het menselijk handelen, en dat is toch de hamvraag.
Stel dat een of ander fundamentalistisch systeem gelijk zou hebben, dat het in staat zou zijn om iedereen gelukkig te maken, zoals ze overigens allemaal pretenderen. Dan nog blijft men voor het probleem staan om iedereen daarvan te overtuigen: een onmogelijke opgave. Dan is er geen andere mogelijkheid dan dwang, fysiek en mentaal. En bijgevolg verlaat men de democratie. Een ideologie of een maatschappijmodel moet dus gebaseerd zijn op iets dat noodzakelijk aanwezig is in elke mens, en waarvan niemand met geweld moet overtuigd worden. Er is een lange traditie in het denken die stelt dat zelfbehoud intrinsiek aanwezig is in elk levend wezen. Het is wat de biologische evolutie aandrijft en wat mensen ertoe aanzet om niet alleen in leven te blijven, maar het eigen lot te verbeteren. Het winstprincipe van het verguisde kapitalisme is dus geen inhumaan verderfelijk bedenksel van misdadige machtswellustelingen die enkel uit zijn op het verwerven van zoveel mogelijk persoonlijke rijkdom, maar het essentieel kenmerk van alle leven.
Vanzelfsprekend moeten we dat principe correct duiden, anders komen we inderdaad terecht in hetzelfde destructieve fundamentalisme. Zelfbehoud is voor alle leven en dus ook voor de mens een individuele aandrift, die echter enkel in gemeenschap beleefd en waargemaakt wordt. Geen enkel wezen kan individueel of als soort overleven, en de mens, als de onmiskenbaar hoogste trap van de biologische evolutie, is voor zijn bestaan en voortbestaan als soort totaal afhankelijk van de samenleving, de maatschappij, de beschaving waarin wij leven. Dus geen sociaal Darwinisme, dat men veel beter niet met de naam van Darwin zou associëren, aangezien het niets te maken heeft met zijn theorieën, geen ongeremd egoïsme en winstbejag, geen strijd van allen tegen allen, maar het welbegrepen inzicht dat de mens essentieel een sociaal wezen is.
Dat ziet ook Abicht in, maar hij legt helaas het verband niet met het biologische, genetische principe van het zelfbehoud. Hij roept op tot een verdediging, een voortdurende strijd voor het behoud van het sociale en van de democratie, en dat siert hem, en het maakt dit boek uiteindelijk leesbaar en verdienstelijk. Maar hij blijft ervan overtuigd dat de mensen moeten overtuigd worden (door anderen, zoals hijzelf) van het belang van die sociale democratie, en vrijwel nergens blijkt dat hij zich ervan bewust is dat wanneer men anderen moet overtuigen van iets, er steeds overredingskracht nodig is, en dus een vorm van ‘geweld’.
Men zou kunnen stellen, zoals Abicht ook doet, dat het Verlichtingsideaal, namelijk het ‘verlichten’ van alle mensen, zodat ze uit zichzelf het goede zien en het ook doen, de oplossing is. De ervaring leert ons echter dat dit een utopische gedachte is. Ook het opvoeden van de hele mensheid tot helder denken, kan enkel onder dwang, en is dus gedoemd om te mislukken. En zelfs mensen die perfect in staat zijn om helder te denken, doen dat daarom niet altijd, en doen daarom ook nog niet altijd het goede. Wij zijn niet volmaakt en zullen dat allicht nooit zijn, dat zou de geschiedenis ons althans moeten geleerd hebben.
Als we eerlijk zijn, moeten we toegeven dat het enige principe dat echt werkt, dat van het zelfbehoud is. Als we daarop wijs kunnen verder bouwen, hebben we enige kans op slagen. Alle andere principes neigen uiteindelijk naar geweld, ook wanneer ze vertrekken van de meest verheven idealen. Dat is de verrassende paradoxale conclusie die ik overhield aan dit boek: niet de gepredikte naastenliefde, of de afgedwongen broederlijkheid en opgelegde gelijkheid zijn de idealen die we moeten nastreven; we moeten integendeel enkel ons welbegrepen egoïsme volgen.
Categorie:samenleving Tags:levensbeschouwing
06-05-2014
Recensie: Paul Frentrop, Het jaar 1759.
Paul Frentrop, Het jaar 1759. Een doorsnede van de Verlichting, Amsterdam: Prometheus, 2014, 224 blz., € 19,95 (paperback). Noten, bibliografie, z/w afbeeldingen.
Dat er nog een boek meer verschijnt over de Verlichting kan alleen maar toegejuicht worden. Het is een van de meest boeiende periodes uit onze beschavingsgeschiedenis, en de discussies die toen op gang zijn gekomen of vaste vorm hebben gekregen, beroeren ons vandaag nog steeds.
Zowel bij de eerste aanblik van dit boek, dat op het kaft prominent het bekende schilderij van François Boucher etaleert waarop een naakte jonge vrouw als een onverholen seksobject van machtigen en rijken en nu als een wel heel weinig subtiel commercieel lokkertje prijkt, als na lezing van de veertien korte hoofdstukken, moeten we onze vreugde over deze nieuwe publicatie echter behoorlijk temperen.
Laten we eerst het jaartal uit de titel verklaren. De auteur gebruikt het als de rode draad die door zijn betoog heen loopt, maar veel meer dan een gimmick is dat niet. 1759 was een jaar in het leven van alle personages uit de periode die men als het hoogtepunt van de Verlichting ziet, maar het was zelden een bijzonder jaar in hun leven, en 1759 was, hoewel er natuurlijk wel een en ander gebeurde gedurende dat jaar, evenmin een jaar dat in zijn tijd wereldschokkend was, noch werd het later zo gekarakteriseerd door historici. Het was dus al bij al een banaal jaar in de Verlichting, en de keuze van de auteur is dus niet alleen arbitrair, maar even banaal als het jaar zelf.
De selectie van de onderwerpen van de verscheidene hoofdstukken sluit daarbij aan. De auteur kiest een anekdote uit, en plaatst die dan in het ruimer tijdskader. Dat is best leuk, maar alles hangt af van de manier waarop dat gebeurt. Een pittig detail kan de lezer moeiteloos naar inzichten brengen die een lang wetenschappelijk betoog nooit kan onthullen. Helaas blijft de auteur al te vaak steken bij het detail, bij de anekdote, die hij uitmelkt tot in het triviale, dat elk verband met de diepere inzichten mist, en dat integendeel de aandacht daarvan afleidt en zo jammer genoeg niet meer is dan oppervlakkig badineren over goeddeels onbetekenende gebeurtenissen, veeleer dan ze hun juiste plaats geven in het grotere verhaal.
De auteur haalt zijn wijsheid niet zelden bijna letterlijk uit de literatuur die hij heeft geraadpleegd, en dat is opvallend secundaire literatuur. Er is geen spoor van Jonathan Israel’s monumentaal werk over de Radicale Verlichting, maar evenmin vinden we er Porter terug, Cassirer, Margaret Jacob, Gay, Trevor-Roper, Adorno, Himmelfarb… Wel allerlei onbehoorlijk gedateerde werken uit de vroege 20ste eeuw, waaronder opvallend veel biografieën, die vanzelfsprekend de bron zijn voor pittige details en anekdotes.
Een goed voorbeeld van de werkwijze van de auteur is het hoofdstuk gewijd aan het boek van Helvétius, De l’Esprit. 1759 is het jaar van de pauselijke veroordeling, maar is overigens niet echt betekenisvol in de geschiedenis van het boek of van de auteur. Over de inhoud van het boek vernemen we zo goed als niets, maar wel alle details over zijn wedervaren met de censuur en over alle personen die er ook maar iets over gezegd of geschreven hebben, vele bladzijden lang, met als afsluiter een zielige maar overigens totaal irrelevante ‘beschrijving’ van Madame Helvétius door een rivale, ik bespaar je de gore details.
Dit is niet de geschiedenis van de Verlichting, maar la toute petite histoire van enkele hoofd- maar vooral van talloze randfiguren uit die periode. Wie daarvoor belangstelling mocht hebben, zal misschien wel goed aan zijn trekken komen in dit boekje. Wie echter eerlijk op zoek is naar de ideeën van de Verlichting, zal fameus op zijn honger blijven ondanks de anekdotische hoorn des overvloeds die hier werkelijk niet-aflatend over ons uitgestort wordt.
Al bij al dus veeleer een gemiste kans, omdat de lezer nauwelijks enig inzicht verwerft in de oorsprong, de ontwikkeling en de nawerking van de Verlichting, terwijl de onvermijdelijke banaliteit van de overvloedige anekdotische details daarvoor absoluut geen compensatie kan bieden en uiteindelijk toch gaat vervelen en zelfs op de zenuwen werken, wat althans deze lezer helaas onbevredigd achterliet.
Categorie:historisch Tags:geschiedenis
04-05-2014
Edward Elgar, Sea Pictures
Edward Elgar (1857-1934) is voor de meeste mensen in het beste geval een naam die ze wel eens gehoord hebben, een componist misschien? Inderdaad. Een typische Brit, zoals blijkt uit zijn foto’s, maar ook uit zijn muziek.
We kennen hem wellicht van een van de klassiekers op de Last Night of the Proms, de jaarlijkse razend populaire afsluiter van de Londense concerten in Albert Hall: zijn marsmuziek onder de naam Pomp and Circumstance, zoiets als ‘pracht en praal’, vooral dan de eerste van de vijf marsen, waarop iemand later, naar verluidt op verzoek van de vorst, de gevleugelde patriottische tekst schreef die door het laaiend enthousiaste publiek nog steeds uit volle borst wordt meegezongen: Land of Hope and Glory! Ook vaste kost op die avond is de hooggestemde hymne Jerusalem van Parry, die Elgar orkestreerde. Wellicht herinneren we ons nog zijn Enigma Variations, die vaak gebruikt worden om (te proberen) schoolkinderen toch enige kennis van de klassieke muziek bij te brengen. Melomanen, dat zijn de echte muziekliefhebbers, zijn wild van zijn celloconcert, vooral dan in de legendarische cult uitvoering van de Jacqueline Dupré, de hoogbegaafde en zeer geliefde maar jong aan MS gestorven celliste.
Ik wil hier echter een lans breken voor een van zijn zeker in Vlaanderen minder bekende werken, namelijk zijn Sea Pictures op. 37 voor alt en orkest (1897-1899); er is ook een versie voor piano en sopraan. Het zijn vijf liederen, op teksten van vijf verschillende dichters, die allemaal iets met de zee te maken hebben, maar verder geen echte eenheid vormen; die komt er uitsluitend door de muziek.
Er zijn verscheidene uitvoeringen, ook op YouTube; die met Janet Baker is werkelijk uitmuntend. Neem eens de tijd om er een half uurtje rustig te gaan bij zitten, open je hart voor de ontroering en de verrukking van de fascinerende klanken van de lage vrouwenstem en de meeslepende brede golven van de nu eens majestueuze, dan weer subtiele en intieme orkestrale begeleiding, die vooral in het heerlijke vierde lied, Where the Corals Lie een absoluut hoogtepunt bereikt.
En voor wie er zin in heeft, ziehier mijn bescheiden werkvertaling van de gebruikte Engelse teksten.
1. Sea Slumber Song, Roden Noel
Zee-sluimerlied
De zeevogels slapen, de wereld vergeet te wenen; de zee murmelt zacht zijn sluimerlied op het beschaduwde zand van dit elfenland.
Ik ben je milde moeder en ik sus je, mijn kindje, vergeet de wilde stemmen, sus, sus, toe.
Eilanden dromen in elfenlicht, de rotsen en grotten, gewiegd door fluisterende golven, omhullen hun schitterend marmer, schuim glanst vagelijk wit op het schelpenzand van dit elfenland.
Zeegeluid als van violen wiegt in sluimer en slaap, ik murmel mijn zachte sluimerzang, weg, wee en weeklacht en verdriet.
De schaduwduistere macht van de oceaan zucht goede nacht, goede nacht.
2. In Haven (Capri), Caroline Alice Elgar (zijn echtgenote)
Hou me stevig bij de hand, storm raast over zee en land, liefde alleen houdt stand.
Klamp je vast, want de golven slaan snel toe, schuimvlokken bewolken de haastige vlagen, liefde alleen houdt vol.
Kus mijn lippen en zeg me zacht: vreugde, aangewakkerd door de zee, kan elke dag vergaan, liefde alleen blijft bestaan.
3. Sabbath Morning at Sea, Elizabeth Barrett Browning
Plechtstatig voer het schip uit
Het duister van het diep tegemoet
Ging het plechtstatig schip.
Daar boog ik neer, vermoeid
Want afscheidstranen en slaap die kwam
Drukten mijn oogleden dicht.
Die nieuwe aanblik, wat een wonderlijk zicht
Het water turbulent om me heen
De lucht roerloos boven me uit
Kalm in een maanloos, zonloos licht
Alsof verheerlijkt bij zelfs maar de wil
Om de heerlijkheid van het daglicht vast te houden.
Heb me lief, lieve vrienden, op deze sabbatdag.
De zee zingt rondom mij terwijl jullie ver weg
Onveranderlijk de hymne laten weerklinken
En knielen daar waar ik ooit neerknielde in gebed
En zegen me dieper in uw ziel
Want uw stem is gestokt.
En hoewel deze sabbat me treft
Zonder priester of gewaad
Of zingende gemeente
Zal Gods Geest vertroosting brengen, die
Zacht over sombere wateren zweefde
Schepper over schepping.
Die zal mijn blik naar hoger richten
Waar heiligen met harp en gezang
Een eindeloze sabbatmorgen houden
En op die zee met vuur vermengd
Vaak hun oogleden luiken al te lang
Gericht op het volle vuur van God.
4. Where Corals Lie, Richard Garnett
Het diep heeft muziek, zacht en stil
Wanneer de wind de oude lucht ontwaakt
Dan lokt hij, lokt hij mij nog verder heen
Om het land te zien waar de koralen zijn.
Over berg en dal, over weide en beek
Diep in de nacht en bij volle maan
Zoekt me die muziek en vindt me weer
En zegt me waar de koralen zijn.
Ja, druk mijn oogledenmaar toe
Maar snel vliegt de verbeelding dan
Naar rollende werelden van golf en schelp
En al het land waar koralen zijn.
Je lippen zijn als de gloed van de avondzon
Je glimlach is als de lucht in de morgen
Maar laat me, laat me, laat me gaan
En het land zien waar de koralen zijn.
5. The Swimmer, Adam Lindsay Gordon
(enkel de tekst die Elgar gebruikte, wordt weergegeven)
Met korte, scherpe, wilde lichtflitsen verlevendigd
Zuidwaarts zover als het zicht kan reiken
Enkel de wieling van het aanstormend water loodgrijs
De zee die klimt en de golven die krullen
Enkel de rots en het klif noordwaarts
De rotsen die wijken en het rif naar voren geworpen
Strandgoed als wrak naar zee en als afbraak landwaarts
Op het ondiep bedekt met vlammend schuim.
Een grimmige, grijze kust en een vreselijk strand
Oeverlijnen zelden door mensenvoet betreden
Waar de gehavende kiel en de gebroken mast ligt
Daar liggen ze nu al meer dan tien jaar.
Liefde! Toen we hier samen wandelden
Hand in hand door het sprankelende weer
Van de hoogte en de holten van varen en heide
God moet ons toen een beetje liefgehad hebben.
De hemel was helderder en het strand vaster
De blauwe zee rolde over het glinsterende zand
De glans van zilver en het klateren van goud.
Kijk daar! Omgord met storm en met vleugels van donder
Gekleed met bliksem en geschoeid met ijsregen
Hevige wind die de snelle golven schopt
En de vliegende rollers met schuimende voeten
Een enkele lichtflits zwemt als een bloedig zwaard
Aan de hemel en kleurt de groene golf bloedrood
Een doodsteek fel gegeven door een gedimde zon
Die toeslaat dwars door zijn stormachtige lijkwade.
O dappere witte paarden! Jullie troepen samen in galop
De stormgeest viert de teugels in vlagen
Het sterkste schip is slechts een frêle bark
Op uw holle ruggen, op de hoge bogen van uw manen
Ik zou rijden als nooit een man reed
Verborgen in jullie slaperige, wervelende stortzeeën
Gisteren was er een nieuwsbericht over een katholiek priester, actief in de zorgsector, die aan zijn bisschop had opgebiecht dat hij een zoon had van negen jaar. Zonder te willen ingaan op de details van dit concreet geval, past het even na te denken over de vele implicaties voor onze samenleving.
De man is zo al niet meteen ontslagen, dan toch verwijderd uit zijn professionele functie ‘in overleg’; hij werd eveneens voorlopig geschorst als priester. De woordvoerder van de bisschop vergeleek het met het voetbal: er zijn nu eenmaal regels, en wie de regels niet volgt, mag niet meer meespelen.
Nogmaals, het is niet de bedoeling dit concreet geval te bespreken, doch enkel het aan te grijpen als een voorbeeld.
Laten we beginnen met de beroepssituatie. Wij gaan ervan uit dat hem op dat vlak niets te verwijten valt. Waarom kan hij dan niet verder functioneren? Als hij het negen jaar lang of nog langer goed gedaan heeft, waarom zou hij het dan nu niet meer goed doen? Er zijn ook gehuwde leken die gelijksoortige of zelfs dezelfde functies waarnemen. De celibaatsverplichting heeft bijgevolg niets te maken met die specifieke functie in de zorgsector.
Men kan dit trouwens probleemloos uitbreiden tot de zielzorg en de eredienst. Ook daar zijn vandaag wegens het acuut gebrek aan roepingen wellicht meer leken actief dan priesters, blijkbaar zonder enig nadeel voor de kwaliteit van de zorg of de geldigheid van de sacramenten. Ook hier is het celibaat inhoudelijk geen essentiële vereiste, doch enkel een enigermate traditioneel maar irrelevant louter kerkelijk voorschrift.
Het is echter iedereen bekend dat de naleving van de celibaatsverplichting altijd en overal op zijn minst bedenkelijk is geweest. Elke priester heeft ‘faciliteiten’: intieme vrienden en vriendinnen, al dan niet inwonend huispersoneel of verwanten, medewerkers, en ja, vaak officieuze maar algemeen aanvaarde vaste partners of lossere relaties. Niemand binnen de kerk die daaraan ooit iets gedaan heeft of doet, het wordt allemaal bedekt met de mantel van de liefde.
Waarom dan nu deze man zo behandelen?
Vooral omdat hij bekend heeft. Eens de bisschop officieel op de hoogte gesteld is, kan die niet meer doen alsof hij van niets weet, de oudste uitvlucht van de katholieke kerk. Er is een scandalum, een bedienaar van de eredienst komt in opspraak, en dus ook de kerk, en dus moet men optreden. Vandaar dat men meestal vermeed en vermijdt dat men tot bekentenissen overgaat, zelfs als de feiten zwaarwichtig, langdurig, en algemeen geweten zijn. Kinderen geen bezwaar, zolang men ze niet erkende; er was altijd wel een oplossing, zoals destijds met een vooraanstaand priester-hoogleraar in Leuven en de kinderen die hij had verwekt bij de vrouw van een collega. Pas toen hij dat toegegeven had, kwam er enige druk op hem. Maar hij is nooit ontslagen, evenmin als talrijke andere priester-hoogleraren die openlijk samenleefden met een partner. Telkens wanneer iemand bij zijn overste melding maakte van een of andere overtreding, werd hem op het hart gedrukt dat stil te houden, en werd de bekentenis ofwel als ingetrokken beschouwd, ofwel onder het biechtgeheim als onbespreekbaar behandeld.
Het geeft dus geen pas nu regels in te roepen die sinds eeuwen met de voeten worden getreden, om iemand te treffen in de uitoefening van zijn beroep in de zorgsector.
Bovendien is de celibaatsverplichting een kerkelijke regel, die door geen enkele rechtbank kan of mag erkend worden: huwen is een universeel mensenrecht. Geen enkele burgerlijke instantie kan een dergelijke regel uitvaardigen. Dat betekent in feite dat ook de kerk dat niet kan. Een van de eerste maatregelen van de revolutionairen van 1789 was dan ook de afschaffing van alle religieuze geloften (armoede, celibaat, gehoorzaamheid) als strijdig met de universele mensenrechten. De kerk kan dus ten hoogste het celibaat vragen, maar juridisch gezien niet opleggen of afdwingen, en in de praktijk gaat het ook zo. Maar in dit geval heeft de man zichzelf de bel aangebonden en zo de bisschop en de kerk voor een vervelend probleem gesteld.
En zo komen we tot de vaststelling dat de kerk nog steeds een staat in de staat is, met een eigen wetgeving en eigen rechtbanken en een eigen hoogste gezag, waarin beslissingen kunnen genomen worden over burgers die niet in overeenstemming zijn met de burgerlijke wetgeving of de universele mensenrechten. Men mag in bepaalde functies zoals priester of religieus niet gehuwd zijn, geen seksuele relaties hebben en dus geen kinderen op de wereld zetten. Men mag zelfs geen vrouw zijn, of homoseksueel.
Dat is de kern van het probleem met elke godsdienst, zoals de Franse revolutionairen al goed begrepen hadden. Men kan geen twee heren dienen. In een maatschappij kan er slechts één hoogste gezag zijn, en dan maakt het in feite niet uit of het burgerlijk of religieus is, zolang het maar democratisch is. Een theocratische staat is dus in principe mogelijk, maar enkel wanneer die integraal democratisch functioneert; in de praktijk zal er dan geen enkel verschil meer zijn met een burgerlijke staat.
Dat de katholieke kerk met dit geval zeer verveeld zit, is wel duidelijk. De tijd is blijkbaar voorbij dat men een dergelijk geval kon ‘regelen’, de betrokkene een andere functie geven, het kind ergens plaatsen en de moeder op een of andere manier het zwijgen opleggen. Het gaat evenmin op de man gewoon op straat te zetten: daardoor zou men een inbreuk plegen op zijn burgerlijke rechten en de universele mensenrechten: hij heeft immers geen enkele misdaad begaan, geen enkele daad waarvoor iemand kan veroordeeld worden.
Als we zien hoe de kerk priesters die zich schuldig gemaakt hebben aan kindermisbruik en daarvoor zelfs veroordeeld zijn de hand boven het hoofd houdt, dan mag men zich de vraag stellen wat het verschil is met deze man, die in feite niets anders gedaan heeft dan wat alle andere mensen doen: een vrouw liefhebben en samen een kind op de wereld zetten.
Het is dus uitkijken naar de verdere reacties van de kerk. Daaruit zal blijken of zij uiteindelijk bereid zal gevonden worden om zich te onderwerpen aan de democratische wetten van de burgerlijke maatschappij, dan wel zal blijven wegdeemsteren in een eigenmachtige victoriaanse hypocritische waan, waarbij straks de paus en de bisschoppen nog de enige gelovigen zijn.
Categorie:samenleving Tags:godsdienst
20-04-2014
Verrijzenis
1 Korintiërs 15,1-58
De opstanding van de doden
1 Broeders en zusters, ik herinner u aan het evangelie dat ik u verkondigd heb, dat u ook hebt aangenomen, dat uw fundament is 2 en uw redding, als u tenminste vasthoudt aan de boodschap die ik u verkondigd heb. Anders bent u tevergeefs tot geloof gekomen. 3 Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, 4 dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, 5 en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf leerlingen. 6 Daarna is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven. 7 Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen en daarna aan alle apostelen. 8 Pas op het laatst is hij ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was. 9 Want ik ben de minste van de apostelen, ik ben de naam apostel niet waard omdat ik Gods gemeente heb vervolgd. 10 Alleen dankzij zijn genade ben ik wat ik ben. En zijn genade is bij mij niet zonder uitwerking gebleven. Integendeel, ik heb harder gezwoegd dan alle andere apostelen, niet op eigen kracht maar dankzij Gods genade. 11 Hoe dan ook, of zij het nu zijn of ik, wij verkondigen allemaal dezelfde boodschap, en door die boodschap bent u tot geloof gekomen.
12 Maar wanneer nu over Christus wordt verkondigd dat hij uit de dood is opgewekt, hoe kunnen sommigen van u dan zeggen dat de doden niet zullen opstaan? 13 Als de doden niet opstaan, is ook Christus niet opgewekt; 14 en als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos. 15 Dan blijkt dat wij als getuigen van God over hem hebben gelogen, omdat we verklaard hebben dat hij Christus heeft opgewekt – want als er geen doden worden opgewekt, dan kan hij dat niet hebben gedaan. 16 Wanneer de doden niet worden opgewekt, is ook Christus niet opgewekt. 17 Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden 18 en worden de doden die Christus toebehoren niet gered. 19 Als wij alleen voor dit leven op Christus hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn.
20 Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. 21 Zoals de dood er is gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens. 22 Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door Christus allen levend worden gemaakt. 23 Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem toebehoren. 24 En dan komt het einde en draagt hij het koningschap over aan God, de Vader, nadat hij alle heerschappij en elke macht en kracht vernietigd heeft. 25 Want hij moet koning zijn totdat ‘God alle vijanden aan zijn voeten heeft gelegd’. 26 De laatste vijand die vernietigd wordt is de dood, 27 want er staat: ‘Hij heeft alles aan zijn voeten gelegd.’ Wanneer er ‘alles’ staat, is dat natuurlijk uitgezonderd degene die alles aan hem onderwerpt. 28 En op het moment dat alles aan hem onderworpen is, zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem onderworpen heeft, opdat God over alles en allen zal regeren.
Dat we vandaag even stilstaan, gelovigen en ongelovigen, bij deze tekst van Paulus, is passend en nuttig. Want duidelijker kan Paulus de kern van de christelijke boodschap niet verwoorden: Christus is werkelijk verrezen, daarvan hebben we overvloedige en betrouwbare getuigenissen. We kunnen er dus zeker van zijn. Meer nog: als hij niet verrezen is, dan heeft het geloof helemaal geen zin. Maar hij is verrezen, en daarom zullen ook wij verrijzen, als wij hem toebehoren.
En toch is die verrijzenis voor christenen zowel als voor ongelovigen een steen des aanstoots. De getuigenissen die Paulus opsomt, overtuigen niemand. Verrijzen uit de doden, weer levend worden, hoe men het ook draait of keert, is vreemd aan het leven. Alle nieuw leven ontstaat uit bestaand leven door de voortplanting; wij geven het leven door aan onze nakomelingen. Maar iedereen sterft, vroeg of laat, en dat is definitief. Dat is wat we ervaren, en er is geen enkele betrouwbare aanwijzing of zelfs maar een vermoeden dat het anders zou kunnen zijn.
In zijn antwoord op de brief van 16 december 1675 van zijn vriend Henry Oldenburg, schrijft Spinoza op 1 januari 1676:
Hoogedele Heer,
Eindelijk zie ik wat het was dat je me vroeg niet openbaar te maken, maar aangezien net dat het belangrijkste fundament is van al wat in de Verhandeling voorkomt die ik voor publicatie bestemd had, wil ik hier in het kort uitleggen in welke zin ik de onvermijdelijke noodzakelijkheid van alle dingen en alle gebeurtenissen wel bedoel. Want ik maak God helemaal niet ondergeschikt aan het lot, maar in mijn opvatting volgt alles met onvermijdelijke noodzaak op dezelfde manier uit de natuur van God, als iedereen ook meent dat het uit de natuur van God voortvloeit dat hij zichzelf verstaat; absoluut niemand zal ontkennen dat dit noodzakelijkerwijs voortvloeit uit de natuur van God, en toch meent niemand dat God door een of ander noodlot gedwongen, maar integendeel geheel en gans vrij, en toch noodzakelijkerwijs zichzelf verstaat.
Vervolgens: deze onvermijdelijke noodzaak van de dingen heft noch de goddelijke noch de menselijke wetten op. Want of de morele voorschriften nu de vorm van een wet of van een recht krijgen van God zelf of niet, ze zijn hoe dan ook goddelijk en heilzaam; en als we het goede dat voortvloeit uit de goddelijke kracht en liefde van God als rechter aanvaarden, of dat het voortkomt uit de noodzakelijkheid van de Goddelijke natuur, het zal daarom niet meer of minder begerenswaardig zijn; zo is ook al het onheil dat voortvloeit uit slechte praktijken en gedachten net daardoor niet minder te vrezen omdat het noodzakelijkerwijs daaruit voortvloeit; en ten slotte: of we dat wat we doen noodzakelijkerwijs doen of zomaar, we worden hoe dan ook geleid door hoop en vrees.
En dan: de mensen zijn voor God enkel daarom geen verantwoording verschuldigd, omdat zij in de macht van God zelf zijn, zoals klei in de macht van de pottendraaier die uit dezelfde massa potten maakt, waarvan de ene hem tot eer strekken, de andere tot schande. Als je daaraan ook maar enigszins aandacht wil schenken, dan twijfel ik er niet aan dat je met weinig moeite zal kunnen antwoorden op al de opwerpingen die men gewoonlijk tegen deze opvatting inbrengt, zoals heel wat mensen net zoals ik al ervaren hebben.
Mirakelen en onwetendheid heb ik als gelijklopend beschouwd, omdat zij die het bestaan van God en de Godsdienst proberen te bewijzen met mirakelen, een duistere zaak willen aantonen met een nog meer duistere, die ze helemaal niet kennen; daarmee voeren ze een nieuw soort redenering in, en vervallen daarmee niet in een bewijs uit het onmogelijke, zoals men zegt, maar uit het ongerijmde. Overigens heb ik, als ik me niet vergis, mijn opvatting over mirakelen al voldoende uiteengezet in de Theologisch-staatkundige verhandeling. Ik voeg daaraan hier slechts dit toe: als je er rekening mee houdt dat Christus inderdaad niet aan de Senaat, noch aan Pilatus, noch aan iemand van de ongelovigen, doch enkel aan de heiligen is verschenen, en dat God noch een rechter- noch een linkerzijde heeft, en niet op één plaats is, maar essentieel overal is, en dat de materie overal eender is, en dat God zich niet vertoont buiten de Wereld in een denkbeeldige ruimte die men heeft verzonnen, en ten slotte dat het menselijk gestel alleen maar binnen zijn voegen gehouden wordt door de luchtdruk, dan zal je gemakkelijk inzien dat die verschijning van Christus niet verschilt van die waarmee God aan Abraham verscheen, toen die daar mensen zag die hij uitnodigde om met hem de maaltijd te gebruiken. Maar je zal zeggen: al de Apostelen hebben helemaal geloofd dat Christus uit de dood is verrezen, en werkelijk ten hemel is opgestegen: en dat ontken ik niet. Want Abraham geloofde ook zelf dat God met hem de maaltijd gebruikt had, en al de Israëlieten geloofden dat God, gehuld in vuur, uit de hemel is nedergedaald op de berg Sinaï, en rechtstreeks tot hen gesproken heeft; en dat terwijl deze en andere soortgelijke zaken verschijningen of openbaringen waren, aangepast aan het bevattingsvermogen en de opvattingen van die mensen, waarmee God zijn gedachten aan hen wou openbaren. Ik kom dan ook tot de conclusie dat de verrijzenis uit de dood van Christus in werkelijkheid naar de geest geweest is, en enkel aan gelovigen geopenbaard is naar hun bevattingsvermogen, namelijk dat Christus met eeuwigheid begiftigd werd en uit de doden is opgestaan (doden bedoel ik hier in dezelfde zin als toen Christus zei: Dat de doden hun doden begraven) en ook dat hij door zijn leven en dood een voorbeeld heeft gesteld van uitzonderlijke heiligheid, en in die zin zijn volgelingen uit de dood opwekt, naarmate ze dit voorbeeld van zijn leven en dood navolgen. En het zou niet moeilijk zijn om heel het Evangelie uit te leggen volgens deze hypothese. Immers, hoofdstuk 15 van I Korintiërs kan alleen maar vanuit deze hypothese verklaard worden, en de argumenten van Paulus zijn alleen zo begrijpelijk, terwijl ze anders, wanneer men de gebruikelijke hypothese volgt, gebrekkig blijken te zijn en moeiteloos weerlegd kunnen worden. En dan heb ik het niet eens over het feit dat de Christenen al wat de Joden lichamelijk opvatten naar de geest uitleggen. Met jou stel ik de menselijke domheid vast. Laat me toe je op mijn beurt dit te vragen: bezitten wij povere mensen zoveel kennis van de Natuur, dat wij kunnen uitmaken hoever haar kracht en haar macht reikt, en wat haar kracht te boven gaat? Aangezien niemand dit zonder aanmatiging kan beweren, mag men dus zonder grootspraak mirakelen zoveel mogelijk verklaren door natuurlijke oorzaken, en wat we niet kunnen uitleggen, noch bewijzen, daarover moeten we maar beter ons oordeel opschorten, en de Godsdienst zoals ik zei enkel onderbouwen met de wijsheid van de Leer. Ten slotte: jij meent dat er passages zijn in het Evangelie van Johannes en in de Hebreeënbrief die in tegenspraak zijn met wat ik heb gezegd; dat komt doordat jij uitdrukkingen uit oosterse Talen beoordeelt naar het Europese taalgebruik. Hoewel Johannes zijn Evangelie in het Grieks schreef, dacht hij als jood. Wat daar ook van zij, geloof je misschien dat wanneer de Schrift zegt dat God zich in een Wolk heeft vertoond, of dat hij in het Tabernakel of in de Tempel aanwezig was, God zelf de natuur heeft aangenomen van een Wolk, of van het Tabernakel of van een tempel? En dit is nochtans het hoogste dat Christus over zichzelf heeft gezegd, namelijk dat hij de Tempel Gods was, ongetwijfeld omdat, zoals ik in mijn eerdere brief schreef, God zichzelf het allermeest heeft vertoond in Christus, en om dat nog beter te kennen te geven heeft Johannes gezegd dat het woord vlees is geworden. Maar genoeg daarover.
Op 7 februari 1667 komt hij daarop nog eens terug:
Overigens neem ik samen met u de passie, dood en begrafenis van Christus letterlijk op, maar zijn verrijzenis allegorisch. Ik geef wel toe dat ook die door de evangelisten onder omstandigheden verhaald wordt die maken dat wij niet kunnen ontkennen dat de evangelisten zelf geloofd hebben dat het lichaam van Christus verrezen is en ten hemel is opgestegen, om aan de rechterhand van God te zetelen; en dat dit ook zichtbaar zou geweest zijn voor ongelovigen, indien ze eveneens aanwezig zouden geweest zijn op die plaatsen waar Christus zelf aan de leerlingen verscheen; maar daarin kunnen zij zich vergist hebben, zonder afbreuk te doen aan de leer van het evangelie, zoals ook andere profeten overkwam, waarvan ik in mijn voorgaande brief voorbeelden aanhaalde. Paulus echter, aan wie Christus later ook verscheen, beroemt zich erop dat hij Christus heeft gekend, niet volgens het vlees, maar volgens de geest.
Wij stellen vast dat er een wereld van verschil is tussen de letterlijke tekst van Paulus, zoals de christenen die overgeleverd hebben, waarin sprake is van echte ooggetuigen, die de werkelijke en onmisbare grond zijn voor het geloof in de verrijzenis, en een andere, meer allegorische of spirituele uitleg. Het lijkt me, zoals ook Spinoza meent, onmogelijk om die twee op een zinvolle manier te verzoenen. Feiten die in strijd zijn met de natuurwetten kan men enkel symbolisch opvatten.
Verre van de waarde van symbolen te ontkennen, meen ik toch dat aan dergelijk allegorisch denken een sluipend maar zeer reëel gevaar verbonden is. Mensen zijn immers geneigd om in hun taal de grenzen tussen werkelijkheid en verbeelding te laten vervagen. In de verheven rituele taal spreekt men over gebeurtenissen en ideeën alsof ze reëel zijn. De Bijbel is daarvan een schoolvoorbeeld waarmee wij allen vertrouwd zijn, of waren. Spinoza waarschuwt daarvoor: we moeten de beeldende taal goed lezen, met inachtneming van de normen en gebruiken die voor die manier van spreken en schrijven gelden. Het is een zware vergissing om de beelden van de Bijbel voor werkelijkheid te nemen, zoals het een dwaasheid is om andere verhalen of poëzie te lezen alsof het geschiedschrijving is, of een positief-wetenschappelijke beschrijving van de werkelijkheid. Men moet met gepaste schroom en goede begeleiding op zoek gaan naar de diepere betekenis die schuilgaat onder de beelden. Pas dan kunnen we recht laten wedervaren aan de zin of onzin van dergelijke teksten.
De Bijbel, zowel het Oude als het Nieuwe Testament, spreekt voortdurend over God in de meest persoonlijke en emotionele bewoordingen die men zich kan indenken. God wordt dan een werkelijk bestaande persoon, die verantwoordelijk is voor alles wat gebeurt en voor al wat is. Al het goede dat ons overkomt, is een geschenk van God, dat hij ons gunt vanuit zijn oneindige liefde voor ons. Zelfs het kwaad dat wij ondervinden is goed voor ons, al zien we dat niet meteen in. We moeten een houding aannemen waarbij we onvoorwaardelijk op God vertrouwen, zodat we in alle omstandigheden het leven aankunnen. Er is immers iemand die het goed voor heeft met ons en die ons nooit in de steek zal laten.
Wanneer iemand meent dat er een wezen of kracht is die verantwoordelijk is voor al het kwaad dat hem of haar overkomt, noemt men dat een psychische afwijking of stoornis, achtervolgingswaan of paranoia. Zo iemand leeft in voortdurende angst voor wat gaat komen. Het is een vreselijke marteling, waartegen niemand bestand is. Niet zelden leidt zoiets in extreme vormen tot zelfdoding.
Godsdienstwaan kan men daarmee wel degelijk vergelijken. Ook hier gaat men ervan uit dat er iemand is, God namelijk, die alles in de hand houdt en alles aanstuurt, die bedoelingen heeft met ons die wij nauwelijks kunnen doorgronden, en tegenover wie men volkomen machteloos staat. In beide gevallen gaat het erom dat men ten onrechte denkt dat er een externe kracht is die de wereld en ons leven aanstuurt, terwijl dat helemaal niet het geval is. Net zoals er geen kwaadwillige persoon is die de paranoia-patiënt achtervolgt, is er geen welwillende persoon of God die de gelovige overlaadt met weldaden.
Men zou kunnen stellen, en dat is precies wat de godsdienst doet, dat in tegenstelling tot de paranoia het geloof een weldaad is, meer nog, de bevrijdende redding uit de paranoia die ons bedreigt. Wie een gelovige, vertrouwende houding aanneemt tegenover zijn God, vindt daarin troost, rust, zekerheid, zaligheid. Zelfs als die God niet zou bestaan, is godsdienst de totale preventie en de ultieme therapie. Dat is echter niet wat men vaststelt. Net zoals de paranoia leidt een blind geloof in een onbestaand wezen immers tot vertwijfeling en angst. Hoe onwaarschijnlijker datgene is wat men moet geloven, hoe dichter men bij de fatale paranoia komt, en wat het christendom aan zijn gelovigen vraagt of eist te geloven, grenst niet zozeer aan het onmogelijke, maar overschrijdt die grens glorieus en met vlag en wimpel. Het geloof is niet rationeel, het overstijgt het rationele en gaat eraan voorbij. De rituele taal maakt hard wat in de realiteit onmogelijk en zinloos is, en vraagt dat men zich daaraan onvoorwaardelijk overgeeft.
Dat opent vanzelfsprekend wagenwijd de poorten naar misbruik door sluwe of ronduit misdadige personen en instellingen. Wie zich op die manier kan verzekeren van de toewijding en de onvoorwaardelijke volgzaamheid van devote volgelingen, kan hen moeiteloos misleiden en inzetten voor het eigen voordeel. Dat is de essentie zelf van elke godsdienst: mensen maken gebruik van verhalen om andere mensen aan zich te binden en te onderwerpen, in de eerste plaats om daar zelf beter van te worden; in het beste geval zijn die misleiders ervan overtuigd dat ook de volgelingen daar beter van worden, maar dat blijkt steeds opnieuw niet essentieel te zijn, of zelfs totaal overbodig.
Dat kan ook niet, natuurlijk, want het is nu eenmaal volkomen onmogelijk dat men mensen gelukkig zou kunnen maken door hen onwaarheden voor te houden en hen te misbruiken voor eigen gewin.
Ook Spinoza spreekt op elke bladzijde van zijn geschriften over God. Hij heeft het dan overduidelijk niet over dezelfde God als die van het christendom. Voor hem is God het universum, alles, dus ook wijzelf. Het is een oneindig geheel, waarvan al wat is, was en zal zijn deel uitmaakt. Het is ook een ordelijk geheel, waarin alles verloopt volgens eigen wetmatigheden, waarvan niets of niemand kan afwijken. Zeker, wij kunnen niet alles doorgronden, niet als individu en wellicht ook niet als mensheid. Maar de werkelijkheid is niet chaotisch, en ze wordt evenmin aangestuurd door een boosaardig of in het andere geval welwillend wezen. Alles gebeurt binnen de dwingende natuurwetten, maar daarbinnen is oneindig veel mogelijk, ook al gebeurt maar een heel klein deeltje daarvan. Wij zijn onlosmakelijk opgenomen in dat geheel, en wij kunnen erop vertrouwen, op grond van wat wij weten over dat geheel, dat die natuurwetten nooit zullen falen, dat er nooit iets kan gebeuren dat tegen die wetmatigheden ingaat. Wanneer wij soms de indruk zouden hebben dat dit uitzonderlijk toch het geval is, dan moeten wij blijven beseffen dat het niet gaat om een mirakel of een abnormaal verschijnsel, maar om een toeval binnen de mogelijkheden die de natuurwetten toelaten.
Dat is een zekerheid die geen enkele godsdienst kan bieden, en ze vraagt geen enkel geloof, geen enkele overgave, geen enkel offer. Het enige wat ervoor nodig is, is het diepe besef, dat elke dag in theorie en praktijk bevestigd wordt, van de onverbrekelijke eenheid en ordelijkheid van het universum.
Op deze paasdag gaan mijn gedachten dan ook niet naar dat bizar Bijbels verhaal of naar de hele zinsverbijsterende constructie die Paulus en het christendom daaromheen verzonnen hebben, tenzij om het te relativeren en te ontkrachten. Misschien gaat daarmee enig jeugdsentiment en wat bedenkelijke folklore verloren, maar dat is een prijs die ik graag betaal voor het bevrijdend gevoel van eigen kracht en verbondenheid met het hele universum.
De mens heeft misschien wel behoefte aan rituelen, maar wanneer die nergens op slaan en enkel nog dienen om onrechtvaardige machtsverhoudingen te bevestigen, is het beter om de oude gewaden af te leggen; lees daarover hier nog eens wat ik daarover schreef, vier jaar geleden.
Zoals Paulus in dezelfde eerste brief aan de Korintiërs, 13.11 zegt: ‘Toen ik nog een kind was sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind. Nu ik volwassen ben heb ik al het kinderlijke achter me gelaten.’
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
16-04-2014
Adel
Het heeft de Vorst behaagd…
Er zijn weer adellijke titels verleend en linten uitgedeeld in het Koninkrijk België. We laten de details grootmoedig achterwege, hoewel sommige eretitels talrijke wenkbrauwen tot ongekende hoogten van verbazing hebben gedreven. Men kan voor ongeveer voor alles een ereteken krijgen, maar er bestaat maar weinig kans dat kritische stemmen op die manier beloond worden, zeker wanneer die kritiek gericht is tegen het koningshuis of de vorst, het land, zijn instellingen, of de kerk, kortom: de gevestigde macht. In feite is het dus zelfbediening van de machthebbers, gekoppeld aan de ijdelheid van de argeloze ambitieuze burger. Het resultaat is dat velen zich elk jaar opnieuw staan te verdringen om in aanmerking te komen, en géén lintje krijgen ervaren sommigen als een bittere teleurstelling en een onrechtvaardige miskenning van hun verdiensten.
Er is in België naast die nieuwe adel ook een oude adel, waarvan de eretitels misschien verder teruggaan in de tijd, maar daarom niet anders verworven zijn dan de huidige: het waren altijd al de ambitieuze strebers en de arrivisten die zich op die manier lieten onderscheiden door angstige of sluwe koninklijke machtshebbers. Het feodale stelsel was gebouwd op de ongebreidelde machtswellust van woeste krijgsheren, gewiekste politieke kazakkeerders en ondernemers zonder enige scrupule. Het heeft geduurd tot aan de grote revoluties, in Amerika en in Frankrijk, vooraleer de adel werd afgeschaft als een erfelijk privilege met enige betekenis. België is een van de weinige landen waar men nog adellijke titels verleent.
De adel had vroeger een eigen politiek ‘lichaam’: de senaat. Dat ziet men nu nog in Groot-Brittannië, waar men nog spreekt van the House of Lords, hoewel zelfs daar timide hervormingen traag op gang komen. Ook in België was dat traditioneel zo: de Kamer van volksvertegenwoordigers stemde de wetten, maar die moesten dan naar de Senaat voor bekrachtiging. Als die senaat een eigen samenstelling heeft, bijvoorbeeld gebaseerd op adellijke titels, dan betekent dat een inperking van de democratische macht van de volksvertegenwoordigers. Als die senaat samengesteld is uit democratisch verkozenen van dezelfde partijen als in de kamer, dan heeft een senaat politiek geen zin meer: een partij gaat vanzelfsprekend geen ander standpunt innemen in de senaat dan in de kamer. Een bijzonder geval doet zich voor wanneer de verkiezingen voor de senaat een andere meerderheid opleveren dan in de kamer; dan kan de oppositie in de senaat het werk vertragen of zelfs ongedaan maken van de kamer. Dat is vaak het geval in de V.S., en het levert waanzinnige scenario’s en hilarische vertoningen op: een machtig land dat zichzelf maandenlang verlamt door zijn eigen idiote wetten.
Op een of andere manier hebben de Belgische politici uiteindelijk toch ingezien dat het bicamerisme of tweekamerstelsel in een echte democratie zinloos is. Door middel van een reeks hervormingen heeft men de senaat vleugellam gemaakt en in het zogeheten Vlinderakkoord van 2011 heeft men de senaat in feite afgeschaft als politieke instelling. Er zijn geen verkiezingen meer voor de functie van senator; de leden worden aangeduid onder de leden van de verscheidene parlementen die ons land rijk is, aangevuld met een aantal door hen (maar in feite door de partijen) gecoöpteerde leden. De functie van de nieuwe senaat is zeer beperkt: het is een vrijblijvende ontmoetingsplaats voor leden van de parlementen, waar nog uitsluitend kan gesproken worden over de staatshervorming en het koningshuis.
Op die manier komt ook in België formeel een einde aan de rechtstreekse politieke invloed van de adel. Het was een lange weg, maar uiteindelijk hebben de democratische principes het gehaald op de antidemocratische aristocratische traditie. Dat, samen met de scheiding tussen kerk en staat, maakt een wereld van verschil met bijvoorbeeld het ‘ancien regime’, toen de adel en de clerus alle macht in handen hadden ‘onder de koning’. Helaas hebben wij in België nog steeds een hereditair koningschap: de ‘hoogste’ macht is nog steeds erfelijk, en dat is fundamenteel in strijd met alle democratische principes en zelfs met de universele rechten van de mens. En ik bedoel dat in beide richtingen: men mag niemand op die manier verheffen boven de andere burgers, maar men mag het ook niemand aandoen boven alle andere burgers verheven te zijn, dat is niet gezond.
En dat erfelijk koningschap houdt niet alleen de erfelijke adel in stand, maar creëert zelfs een nieuwe erfelijke adel. Zo komt het dat de huidige Belgische koning een van zijn oudste en trouwste adviseurs de titel heeft verleend van graaf. We zouden dat nog kunnen vergoelijken als een aandoenlijke blijk van erkentelijkheid van een ‘jonge’ vorst jegens zijn hoogbejaarde nestor, ware het niet dat het precies om een erfelijke titel ging. Wat ook de verdiensten zijn van die nestor, en daarover valt ook wel een en ander te zeggen, zijn kinderen en verdere nakomelingen, die tot in de eeuwigheid (of tot aan de volgende revolutie of staatshervorming) in de adelstand verheven zullen blijven, hebben althans geen enkel aandeel gehad in die verdiensten, en kunnen derhalve geen aanspraak maken op een dergelijke royale erkentelijkheid.
Erfelijke en ook persoonlijke eerbetuigingen zijn ondemocratisch; door ze toch toe te kennen creëert men een onverantwoord en dus onaanvaardbaar onderscheid tussen de wezenlijk gelijke burgers, ware het niet dat men door ze arbitrair te verlenen aan parvenu’s en nouveaux riches de waardigheid van alle betrokkenen niet zozeer benadrukt, maar volkomen belachelijk maakt.
Karel D’huyvetters, Ridder in de Leopoldsorde (echt waar).