mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
23-12-2011
Darwin op vinkenslag
Mijn Nederlandse
penvriend Jacques volgt mijn Kroniek op de voet en laat zich door mijn teksten
wel eens verleiden om een en ander nog eens na te lezen in boeken en
tijdschriften of op internet. Zo bezorgde hij me onlangs een citaat over de
fameuze vinken van Darwin. Hij voegde aan zijn mail een motto toe: Op het
vinkentouw zitten. In Vlaanderen zeggen we ook: op vinkenslag zitten.
Van Dale
kent er weer niets van: hij ziet het vinkentouw en de vinkenslag enkel
letterlijk, een net om vinken te vangen. Maar wij gebruiken die uitdrukking nog
uitsluitend overdrachtelijk, in de zin van: met gespannen aandacht iets in het
oog houden, klaar om gretig toe te slaan. Vinken vangen is immers al jaren verboden
bij wet. Arme Van Dale.
Dit is het
citaat dat Jacques las: Zoals reeds gezegd, kunnen we aan de
snavels de ontstaansgeschiedenis van de darwinvinken begrijpen. De
snavelgrootte bij deze nauw verwante soorten geeft een zeer nauwkeurige indruk
van de grootte en hardheid van de zaden waarmee zij zich voeden.
En hij contrasteert dat ogenschijnlijk
met dit citaat uit mijn Kroniek: Darwin
meende dat die verschillen veeleer toevallige mutaties zijn, willekeurige
herschikkingen van erfelijk materiaal, dingen die kunnen gebeuren en het dan af
en toe ook doen: een vink wordt geboren met een wat langere snavel, zomaar,
toevallig, omdat er ergens in het genetisch materiaal een mogelijkheid
verscholen lag voor een dergelijke afwijking. Dat is het basisgegeven en deze
inzichten zijn sindsdien onder meer door de wetten van Mendel en ook
recentelijk door de moleculaire genetica bevestigd en verder uitgewerkt.
Het blijft
voor iedereen, ook voor mij, een uitdaging om de in de grond uiterst simpele
theorie van Darwin altijd en overal juist te interpreteren en toe te passen.
Het eerste
onderscheid dat we moeten maken is dat tussen kenmerken die genetisch worden
overgedragen (Darwin) en andere, die niet genetisch maar cultureel worden
overgeleverd, die dus worden aangeleerd door de ouderen aan de jongeren
(meestal), maar, in het algemeen, kenmerken die tijdens het leven worden
gecommuniceerd, niet via de voortplanting (Lamarck).
Neem nu de
vinken in kwestie. Darwin stelde vast dat op de Galapagos (nadruk op là) vinken
waren met opvallend verschillende snavelvormen, die telkens specifiek geschikt bleken
te zijn voor de vruchten en de zaden die op dat bepaald eiland voorkwamen. Er
was dus, zoals in het eerste citaat terecht gesteld wordt, een overduidelijke
band tussen de zaden en de vorm van de snavel van de vinken. Maar hoe is dat
gekomen, wat is het mechanisme dat daarachter zit? Dat is de vraag die Darwin
zich stelde en die hij vele jaren later ook als eerste bevredigend beantwoordde.
Het is onzin
om te denken dat een vink tijdens zijn/haar leven zou evolueren qua snavel. Maar
zelfs als die snavel door het voortdurend zoeken en eten van bepaalde zaden zo
zou afslijten dat die meer geschikt is om bij bepaalde zaden te komen of ze te
kraken, dan nog is het volkomen onterecht om te denken dat die afgesleten snavelvorm
op miraculeuze wijze zou overgaan in het nageslacht. Dat was de uitdaging die
Darwin onderkende: als wij een bepaalde afwijking zien (de snavel), die
duidelijk verband houdt met de omgeving (de zaden), hoe kan die nuttige
afwijking van generatie of generatie overgedragen worden? Hoe kan een
evolutionair voordeel vastgelegd en behouden worden voor het nageslacht? Waar
wordt die informatie opgeslagen zodat ze veilig kan bewaard worden?
De
veranderingen die zich niet eenmalig maar structureel voordoen, dat zag Darwin
onvermijdelijk in, gebeuren noodzakelijkerwijze steeds bij het
voortplantingsproces. Maar hoe komt het dan dat er aanpassingen zijn die
precies aan die omgeving aangepast zijn? Het was Darwins genie dat hij inzag
dat die aanpassing helemaal niet veroorzaakt werd door de omgeving, maar dat ze
volkomen toevallig was, een onvolkomenheid of een variante in het genetisch
materiaal, zoals we er zoveel zien bij mens en dier. Door toevallige mutaties
heeft die ene vink als allereerste een ietwat andere snavel, zoals jouw neus
(gelukkig) niet dezelfde qua vorm is als de mijne. Met die lichtjes afwijkende
snavel kan die ene vink misschien net wat beter bij een soort zaden die
voorhanden zijn op een bepaald eiland. Ze heeft daardoor dan een (louter
toevallig) evolutionair voordeel: ze heeft meer kansen op overleven en om zich
voort te planten.
Als (en
alleen als) die genetische afwijking ook nog erfelijk is (wat zeker niet altijd
het geval is, mijn kinderen hebben (gelukkig) niet allebei mijn neus), dan
zullen ook alle volgende jonge vinkjes die geschikte snavel hebben. Dan kan het
succesverhaal zich doorzetten, met een explosieve stijging van het aantal
vinken met die snavel tot gevolg. Na verkoop van tijd zullen die vinken, met
die ondertussen vaste genetische kenmerken, dus meer overvloedig aanwezig zijn
op dat specifieke eiland met die specifieke zaden. Dat is wat Darwin zo
scherpzinnig opmerkte en probeerde te verklaren.
Je kan dus,
zoals in het artikel, zeggen dat je de snavelvorm kan afleiden van de zaden die
aanwezig waren op dat eiland. Je kan zelfs zeggen dat die zaden
verantwoordelijk zijn voor de snavelvorm, maar enkel in overdrachtelijke zin,
niet letterlijk. Het zijn immers niet de zaden die de snavelvorm op enige
directe wijze hebben bepaald of veroorzaakt, maar wel de toevallige genetisch
mutatie bij de voortplanting, iets waarop die zaden geen enkele invloed hebben.
Maar die mutatie was wel (toevallig) geschikt voor die specifieke zaadsoort en
niet voor een andere. Het is, zoals steeds, een aanpassing aan de omgeving,
maar niet een bewuste of doelgerichte, maar steeds een toevallige en
genetische. Dat is, me dunkt de essentie van het Darwinisme, en dat verliezen
we soms uit het oog.
Wat de zaadjes
betreft, kunnen we twee kanten uit. Ofwel heeft de plant er voordeel bij dat
haar zaad wordt opgepikt door de vogels, om zo ruimer verspreid te worden (op
voorwaarde dat het zaad onverteerd door het spijsverteringsstelsel geraakt);
ofwel net niet, wanneer het zaadje verteerd wordt in de maag van de vogel.
Waarom zou een vogel overigens zaadjes eten die hij niet kan verteren? Enkel
als er een extra voordeel is, bijvoorbeeld de vorm, de geur, de smaak, of het
vruchtvlees. Er zijn insecten die liever seks hebben met bloemen die eruit zien
als prachtige vrouwelijke voortplantingsorganen dan met hun natuurlijke en meer
efficiënte sekspartners.
In het ene
geval zal de plant die door toevallige mutaties haar zaden beter verbergt een
nadeel hebben: haar zaden worden minder verspreid. Een plant die haar zaden
beter aanbiedt, heeft dan een evolutionair voordeel. In het andere geval,
waarbij de zaden verteerd worden, is het net andersom. Zo zie je hoe de
toepassing van Darwins wetten heel verscheiden kan zijn en hoe ze kunnen spelen
in het voordeel of het nadeel van de betrokkenen, in dit geval de vink en het
zaadje. Maar we mogen nooit uit het oog verliezen dat het om de wetten van de
genetica gaat, die via de voortplanting werken, zoals de naam zelf zegt, en
nooit om aangeleerde zaken. We moeten dus enerzijds zoals Darwin goed kijken
wat er in de praktijk gebeurt, tijdens het leven, maar voor de verklaring ervan
moeten we bijna altijd terecht bij de genetica.
Dat is de
reden waarom het principe zelf van het Darwinisme zo laat in onze beschavingsgeschiedenis
duidelijk geworden is en waarom het nog steeds op verzet stuit. De mens wist
heel weinig over de voortplanting, zeker die van zichzelf. De evidente oorzaak
daarvan is het christendom, dat voortplanting, seks en erotiek om voor mij
onbegrijpelijke redenen steeds met een torenhoog en loodzwaar taboe belast
heeft, in tegenstelling met bijvoorbeeld het Hindoeïsme en andere Oosterse
godsdiensten, waar men er normaal mee omgaat en erotiek zelfs (terecht)
verheerlijkt wordt. Bij ons blijft seks nog steeds vuile manieren, we doen
het allemaal, maar we praten er niet over, het gebeurt in den duik, verdoken,
met de ogen toe, tussen de lakens. Erotiek is iets voor stiekem gekochte
blaadjes en voor bedenkelijke tv-kanalen voor volwassenen, waarvoor je extra moet
betalen. Deftige mensen lezen of beklijken geen porno. Of vergis ik mij?
Hoe dan ook,
de wetenschap was om maatschappelijke en religieuze redenen niet vrij om
openlijk over de voortplanting te spreken of zelfs na te denken en dus werd dat
domein van de biologie volkomen verwaarloosd, met het gevolg dat men blind was
voor de genetische veranderingen en mutaties als oorzaak van evolutie en
diversiteit. Darwin en zijn collegas zagen wel dat er mutaties waren, bij mens
en dier, maar zij begrepen de motor niet van die evolutie. Mendel ontdekte
bepaalde mechanismen en die wetten hadden Darwin kunnen helpen, maar die twee
ideeën kwamen tijdens hun leven niet tot onderlinge bevruchting, helaas, dat
gebeurde pas in de twintigste eeuw.
Het was
Darwins genie dat hij die motor bij inductie afleidde uit de feiten: als de
dingen waren zoals ze waren, dan kon alleen de struggle for life en de survival
of the fittest daarvan de oorzaak en de reden zijn, het moest wel zo zijn,
het kon niet anders. Dat was inderdaad een inductieve redenering, waarbij men
de regel afleidt uit de feiten, in tegenstelling met deductieve redeneringen,
waarbij men de feiten probeert te vatten onder een (hopelijk logische)
redenering, zoals Lamarck, die zag hoe giraffen de vruchten van de hoogste
bomen aten en daaruit afleidde dat hun nek altijd maar langer werd door steeds
naar die hoogste vruchten te reiken.
Er is dus
wel degelijk een verband tussen de snavel van de vink en de zaden die ze eten.
Maar de invloed van het zaadje op de vorm van de snavel verloopt uitsluitend via
de voortplanting en de toevallige mutaties die zich daarbij voordoen. Het is
dus (meestal) een zeer langzaam proces, omdat alle nodige elementen toevallig
moeten aanwezig zijn, wat maar zelden gebeurt. Er zijn dus talloze generaties
nodig alvorens een bepaald nuttig effect zich manifesteert. Maar zoals het bij
het toeval nu eenmaal gaat, kan het ook zeer snel gaan, zoals je ook, heel
toevallig, driemaal na elkaar twee zessen kan gooien met de dobbelstenen, of El
Gordo winnen door slechts één keer in je leven een loterijticket te kopen.
Dan kunnen we de indruk krijgen dat er een doelgerichte evolutie is, dat de
vinken zelf hun snavel aanpassen aan de zaadjes waarop ze verzot zijn, of dat
er een bovenaards wezen is dat alles in goede banen leidt, dat van de evolutie
gebruik maakt om een (goed) doel te bereiken, dat je het groot lot gewonnen
hebt omdat jouw God het zo gewild heeft. MAAR DAT IS NIET ZO!
De hele
wereld van de wetenschap is het daarover nu wel eens: genetische mutaties die
toevallig een betere aanpassing aan het milieu meebrengen, zijn de oorzaak van
het leven in zijn onvoorstelbare diversiteit. Wanneer we dat inzien, verandert
onze blik op de wereld ten gronde. Allerlei mythologische en fantaisistische
verzinsels zoals godsdienstige ideologieën en pseudowetenschappelijke theorieën
als intelligent design kunnen op die
manier definitief weerlegd worden.
Met dank aan
Jacques die me door zijn pientere vragen steeds uitdaagt en uitnodigt om
logisch te denken en helder te schrijven. Ik hoop dat ik hier in beide een
beetje gelukt ben.
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
22-12-2011
Idolen en hun voetstuk
Als kind
keek ik altijd op naar de grote mensen en hun wereld. Vooral de wereld van de
cultuur imponeerde me danig. Dat was vooral de godsdienst enerzijds en de literatuur
anderzijds. Dat leken me de hoogtepunten van het mens-zijn: de priester en de
schrijver. Ik heb nooit goed geweten naar welk van de twee mijn voorkeur
uitging, maar het werd me al heel vroeg duidelijk gemaakt dat het priesterschap
niet voor mij was. Dat ging zo.
Als kleine
knaap, een peuter nog, werd ik geconfronteerd met een jonge priester-leraar van
het college in Eeklo die me bij ons thuis op de schoot nam en van een ogenblik
van afwezigheid van de rest van de familie profiteerde om zijn handen in de open
val van mijn gestreept pyjamaatje te steken en even met mijn verbaasd en nietsvermoedend
fluitje te spelen. Dat was genoeg om me te doen aarzelen.
Ik was een
vroegrijp kereltje en erg pienter. Dat bracht me heel snel in conflict met al
wat gezag was, vooral op school. En wie in die tijd gezag zei, zei ook
godsdienst, kerk en priesters. Ik kreeg het dus voortdurend aan de stok met priester-leraars,
-subregenten, -prefecten, -directeurs en superiors. Als ik ooit gedroomd had
van een toekomst als priester, dan was het al van in de eerste jaren van de
lagere school duidelijk dat dit niet zou lukken: al die priesters haatten me
gewoon, ze lustten me rauw, ze konden me niet uitstaan. Ik was opstandig, ik
wist het altijd beter, ik wou altijd weten waarom, ik kon me niet neerleggen
bij halve antwoorden en ik vond dat gezag goed was, zolang het gesteund was op intelligentie
en redelijkheid. Het was niet omdat ik nog een kind was dat ze mij moesten
behandelen als quantité négligeable. Ik
wilde meetellen, ik eiste dat men rekening hield met mij.
Ik werd dus
voortdurend gepest en gestraft door al wat gezag was, ik behoorde tot wat men
nu the usual suspects noemt: ik had
het altijd gedaan. Ik had een slechte naam en stilaan begon ik dat zelf ook te
geloven, vooral toen ik mijn ontluikende seksualiteit begon te ontdekken.
Volgens het priesterlijk gezag was daar niets goeds aan, in tegendeel, het was
allemaal slecht en doodzonde, ik zou branden in de hel, maar niet alvorens hier
op aarde blind, melaats of nog erger te worden en een vroegtijdige, afschuwelijke
en pijnlijke dood te sterven. Ziedaar een dilemma, lieve lezers, voor een kind:
omdat ik het niet kon laten van te masturberen, was ik slecht en verdoemd; en
nochtans wou ik goed zijn en zelfs priester worden
Het is niet
goed met mij gegaan, daar in het college in Eeklo. Mijn studieresultaten gingen
zienderogen achteruit, tot ik in het derde jaar van de humaniora de laatste van
de klas was, tot mijn eigen verbazing en amusement. Toen ik aan mijn Vader
zaliger in de vakantie zei dat ik niet terug wou naar het College, zei hij dat
ze me ook niet terugwilden. En zo kwam er een einde aan die lijdensweg. Ik trok
naar Antwerpen, naar de Normaalschool en de rest is geschiedenis.
Het
alternatief model, naast het priesterschap dat me niet vergund werd, was de
literatuur. Ik las alles dat me onder de handen kwam, bijvoorbeeld De Idioot
van Dostojevski toen ik dertien was of zo. Ik schreef mooie opstellen, was goed
in talen (en niet in wetenschap of wiskunde). Schrijver worden, dat heb ik
altijd gewild. Maar ik besefte dat het een onbereikbaar ideaal was. Zelf een
boek schrijven en het gepubliceerd zien, dat leek me totaal uitgesloten.
Auteurs waren zowat halfgoden, een superieur ras, waartoe ik nooit zou behoren.
Hun namen klonken als muziek in mijn oren. En niet alleen zij waren
onbereikbaar, ook hun boeken waren dat. In onze parochiale bibliotheek vond je
alleen wat de katholieke boekenliga goedgekeurd had, met haar bekende morele
beoordeling in cijfertjes. Hoe ik ooit aan dat boek van Dostojevski ben geraakt,
ik weet het nog altijd niet. En dus droomde ik van al die grote namen en hun
boeken, zonder er ooit mee in contact te komen.
Later, toen
ik getrouwd was, vader en echtgenoot, koesterde ik nog steeds die droom. Ik
begon weer te lezen, zelfs wat te schrijven. En ik kocht boeken, vooral
tweedehands, tientallen, honderden boeken, meer dan ik kon gelezen krijgen. Ik
kocht ze omdat de namen van die auteurs beroemd waren en de titels van hun
werken bekend. Ik zocht in naslagwerken op wie de belangrijkste auteurs waren
in de wereldliteratuur en wat hun voornaamste werken en ik legde een
steekkaartensysteem aan waarop ik dat noteerde. Tijdens vakanties met het gezin
in Engeland en Frankrijk dook ik met mijn steekkaarten de tweedehandse
boekhandels in en verzamelde zo al wat naam had in de wereldliteratuur, meestal
goedkope pockets en oudere gebonden uitgaven.
Maar ik las
bijna niets van wat ik verzamelde. Als ik een of ander meesterwerk ter hand
nam, bleek dat veel taaier en saaier dan me lief was. En dus verdween het weer
op de boekenplank. Dat weerhield me er evenwel niet van om nog voortdurend
boeken bij te kopen. En zo is mijn collectie ontstaan.
Toen ik na
dertig jaar huwelijk eindelijk besloot om mezelf een nieuwe kans te geven op
een ander leven, liet ik alles achter, ook mijn boeken. Slechts heel langzaam kon
ik een deel ervan bemachtigen. Mijn echtgenote wou immers het familiebezit
ongeschonden bewaren, niet zozeer voor zichzelf, neem ik aan, maar voor de
kinderen. Uiteindelijk heb ik een groot gedeelte van de boeken die ik verzameld
had toch in mijn bezit gekregen. Andere werken heb ik zelf aangekocht en
vervolgens ook nog honderden nieuwe en oude boeken rond oude en nieuwe interesses.
Een jaar of
zo geleden ontdekte ik LibraryThing,
een programma om je boeken online te catalogiseren. Veel van mijn boeken heb ik
daarop ingevoerden je kan het
resultaat zien hier in mijn Kroniek, in de linker kolom, onderaan. Daar
verschijnen allerlei boeken uit mijn verzameling. Als je op LibraryThing klikt, ga je naar mijn
collectie.
De laatste dagen
heb ik nog wat Franse boeken toegevoegd, een honderdtal. Soms was het me droef
te moede: ik had bijna geen enkel van die boeken open gedaan, laat staan ze
gelezen. Al die klinkende namen: Sartre, de Beauvoir, Camus, de Montherlant,
Céline, Daudet, Gautier, Sand, Quéneau, Wittig, Duras, Chateaubriant,
Alain-Fournier, Apollinaire, Aragon, Arsan, Artaud, Verlaine, Rimbaud,
Lautréamont, Balzac, Vian, Bataille, Bazin, Benoit, Bernanos, Butor, Restif de la
Bretonne, Claudel, Malraux, Daninos, Anatole France, Gide enzovoort tot Zola:
slechts hier en daar één boek ervan gelezen.
En: zal ik
er nu nog toe komen? De literaire goden van toen zijn van hun voetstuk gevallen,
voor mij en voor de rest van de wereld. Hun roem was vooral gebaseerd op loftuitingen
die men in literaire kringen en in het onderwijs voortdurend herhaalde, niet op
de lectuur van hun werken. Ik leerde nieuwe auteurs kennen, vooral door The New Yorker, die ik wel las en lees,
met veel genoegen en zelfs genot. Er is zoveel dat ik nog hoop te lezen, dat ik
waarschijnlijk deze oude, nu vergeelde en broze Franse pockets uit de jaren
1960 voor het laatst heb vastgenomen om ze in te voeren in een computersysteem
waar zij noch ik toen konden van dromen.
Een
schrijver ben ik dan toch geworden, lieve lezers, maar dan niet zoals de idolen
uit mijn jeugd. Ik heb geleerd dat je niet schrijft om gelezen en beroemd te
worden, maar voor jezelf. Dat anderen willen lezen wat je voor jezelf hebt
geschreven, dat is best leuk, maar het is een nevenaffect, als het al geen collateral damage is Boeken zal ik niet
schrijven, ik heb met overtuiging voor de nieuwe media gekozen en ik voel me er
uitstekend bij, dankuwel.
Dus bij
leven en welzijn: tot de volgende keer.
Categorie:literatuur Tags:literatuur
21-12-2011
De zonnewende, het feest van het Licht
Vandaag is
het 21 december 2011 en vannacht om 5.30 uur is het de winterzonnewende. Van
dan af beginnen de dagen weer te lengen. De reden daarvoor is dat de aarde om
de zon draait, terwijl ze zelf om haar (denkbeeldige) as draait, een as die schuin
staat tegenover de baan die ze om de zon beschrijft. Dat klinkt ingewikkeld. Het
helpt als je het uitbeeldt, bijvoorbeeld met een globe, een wereldbol, en die
om een lamp laat draaien. Dan zie je dat tijdens de omloop rond de zon nu eens
de Noordpool dichter bij de zon komt en dan langzaam aan de Zuidpool. Vannacht
staat de Noordpool het verst van de zon, de zon staat het laagst en het kortst
aan de hemel en daarom is het nu bij ons winter.
Veel mensen
denken dat winter en zomer te maken hebben met de afstand van de aarde
tegenover de zon; de baan van de aarde is geen cirkel maar een ellips. Maar dat
kan natuurlijk niet de reden zijn, want bij een ellips is de afstand tot het
middelpunt twee keer per jaar maximaal en twee keer minimaal; we zouden dan
twee winters hebben en twee zomers. In feite is de ellipsvorm van de baan van
de aarde om de zon heel beperkt. De grootste afstand tussen aarde en zon (begin
juli, een bewijs dat die afstand er niet toe doet voor de temperatuur) is
ongeveer 152 miljoen kilometer, de kortste, rond drie januari (dus ook een
bewijs voor hetzelfde) is ongeveer 147 miljoen kilometer. Meteen zie je dat de
zon niet in het centrum van de ellips staat, maar in één van de twee brandpunten.
Hoe dan ook,
de winterzonnewende is een belangrijk moment van het jaar. Dat weten wij mensen
al heel lang, want wij kijken al sinds mensenheugenis naar boven en we noteren
zorgvuldig al wat we zien, lang voor we ook de redenen verstonden waarom dat zo
is. Voor de primitieve mens, die nog zeer intens met de natuur verbonden was en
die nauwelijks weet had van kalenders en natuurlijk niet kon beschikken over
klokken of uurwerken, was het niet alleen interessant maar ook nuttig om te
weten wanneer het dieptepunt van de winter voorbij was, wanneer de dagen weer
begonnen te lengen. Traditioneel was dat het begin van een nieuw jaar en dus
een zinvol moment om het jaar mee te beginnen en uitbundig te vieren, vooral
met licht en vuur.
Onze
jaartelling houdt enigszins rekening met dit astronomisch verschijnsel, maar
niet helemaal, wij hebben om historische redenen beslist om het nieuw jaar ongeveer
een week later te laten beginnen. En het christendom heeft een van zijn
hoogdagen op 25 december geplaatst, wanneer het Licht der Wereld geboren wordt.
Hier zien we
het verschil tussen natuur en cultuur. Vertrekkend van een fysisch fenomeen,
namelijk de baan van de hellende aarde om de zon en het lengen van de dagen in
het noordelijk halfrond, heeft de mensheid allerlei festiviteiten ingebouwd,
kerstmis en Nieuwjaar, met al de tradities die we zo goed kennen. Maar
ondertussen zijn we rats vergeten wat we vieren, wat de eigenlijke aanleiding
is. Kerstmis is een eigen leven gaan leiden, de geboorte van Jezus van
Nazareth, een fictieve, mythologische figuur die binnen een Joodse sekte gegroeid
is uit verhalen rond een of andere predikant. Gedurende tweeduizend jaar, maar
vooral tijdens de laatste honderd jaar, hebben zich daarop tradities geënt,
zoals de kerstboom, het stalleke (dat nu alweer goeddeels verdwenen is),
liederen, poëzie, gebruiken zoals het geven van geschenken. Ook voor
oudejaarsavond en nieuwjaarsdag is dat zo, denk maar aan de nieuwjaarsbrieven
die grootouders zo kunnen ontroeren.
Traditie is
het in stand houden van die gebruiken, ook al weten we niet meer waarom of wanneer
ze ontstaan zijn.
Zo begon het
nieuwe jaar lang geleden op 1 maart, daaraan herinneren ons de namen van de laatste
maanden: september, oktober, november, december, respectievelijk de zevende,
achtste, negende en tiende maand, maar nu de negende, tiende, elfde en twaalfde,
ondanks hun naam.
Soon Ill be
the only one to remember
That the tenth
month is not December
But November.
Kerstmis
werd niet eens gevierd gedurende de eerste duizend jaar van het christendom. Onze
jaartelling, die begint met het geboortejaar van Jezus van Nazareth, begon pas
vanaf rond 650 in het jaar 1 en dan nog enkel in Rome en sporadisch hier en
daar. Het zijn allemaal afspraken, conventies. Ze hebben niets te maken met
enige werkelijkheid, behalve zichzelf. Op kerstmis vieren we niet iets, maar
kerstmis. Op 1 januari begint er in de fysische wereld helemaal niets nieuws,
dat is op of rond 21 december.
Ikzelf vind
dat allemaal een beetje jammer. Over enkele jaren weet geen mens nog wat
kerstmis was, wie dat kindje is in de kribbe. Jezus is zo goed als verdwenen
uit onze cultuur, samen met al de verzonnen heiligen en martelaars. Over honderd,
of duizend jaar is het christendom iets als de mythologie van de Egyptenaren,
de Grieken en de Romeinen. Het vieren van kerstmis zal in de komende generaties
stilaan helemaal zinloos worden en dus verdwijnen, tenzij wij eraan denken om
het een nieuwe of, waarom niet, zijn oorspronkelijke invulling terug te geven,
namelijk het feest van het terugkerende licht, de winterzonnewende.
Dit is een
vraag die ik me dikwijls stel. Ik behoor officieel tot de ouden van dagen, tot
de generatie die eigenlijk voorbij is. Moet ik de toekomst overlaten aan mijn
kinderen en kleinkinderen, hen het initiatief laten om hun leven in te richten zoals
zij dat wensen en aanvoelen en me dus afzijdig houden, of mag ik daarover ook
mijn zeg hebben, hen begeleiden, raad geven of inspireren? Ik ben niet
verantwoordelijk voor de tradities die ik geërfd heb van mijn ouders, maar ik
ben er wel verantwoordelijk voor dat ik ze heb doorgegeven. Daarin zie ik een
voldoende reden om mijn kinderen erop te wijzen dat ze vrij zijn, dat ze de
tradities maar moeten in stand houden als hen dat zelf ook zinvol lijkt, dat ze
bepaalde gebruiken gerust kunnen afschaffen, andere in ere herstellen en dat er
gerust nieuwe kunnen invoeren. Daarmee doen ze maar wat de mensheid altijd al
gedaan heeft: bewaren en vernieuwen, al naar gelang de inzichten evolueren.
Dat is
waaraan het christendom dreigt ten onder te gaan, voor zover dat al niet gebeurd
is: men heeft mythen en tradities willen in stand houden, maar zonder enige
band met de werkelijkheid. Aan Kerstmis en Pasen beantwoordt niets, geen enkel historisch
feit, geen enkele fysische realiteit, alleen een mythe. Zoiets kan men
onmogelijk in stand houden, mythen zijn gedoemd om te verdwijnen. Een al te
traditioneel christendom, dat de band met de menselijke realiteit en de
fysische wereld verliest, behoudt wat oppervlakkig, zinloos en waardeloos is en
verliest zo fataal wat waardevol is. De vermeende behoeders van het christendom
zijn in feite zijn cynische doodgravers.
Morgen ga ik
dus met enig enthousiasme het Feest van het Licht vieren, op mijn eentje, meer
dan waarschijnlijk. Ik ga de hele dag de lampjes laten branden aan de (plastieken)
kerstboom en ook die aan het raam die ik elk jaar ophang tussen het Sinterklaasfeest
en Driekoningen. En ik ga enkele kaarsen aansteken in het huis, misschien zelfs
een aan de voordeur. Ik nodig al mijn lieve lezers uit om misschien ook eens te
denken aan de zonnewende en om dat op of andere manier ook voor zichzelf en hun
omgeving vorm te geven. Het is een minieme geste, maar tradities moeten ergens
beginnen. En dit is een zinvolle, vandaar.
Sinds enige
tijd is er een belangrijke evolutie aan gang in de wereld van het lezen. Ik
meen zelfs dat we stilaan van een echte revolutie mogen spreken, die best te
vergelijken is met dat ander belangrijk moment in de intellectuele geschiedenis
van de mensheid: de uitvinding en verbreiding van de boekdrukkunst. Waarover
heb ik het?
Over
elektronisch lezen of in het Engels e-reading.
Het moest er
wel van komen. Sinds vele jaren zijn velen onder ons gewend geraakt aan het
lezen van allerlei documenten op ons computerscherm, zowel op het werk als
thuis. We staan er niet meer bij stil. Wij lezen of schrijven omzeggens geen
brieven meer, alles gaat via e-mail of sms of twitter of facebook, noem maar
op. Ook onze facturen krijgen we op die manier aangeboden en betalen doen we via
thuisbankieren. Alle aanbieders van nieuws en informatie, radio en tv, de
kranten en tijdschriften, zijn aanwezig op internet. En wat ben jij op dit
ogenblik aan het doen? En ik op het ogenblik dat ik dit schrijf?
Eén domein
ontbrak aanvankelijk: het boek. Daarin is nu, na een vrij lange en aarzelende aanloop,
een doorbraak gekomen die onze leefomgeving grondig aan het veranderen is.
Het was al
enige tijd zo dat je bepaalde boeken op internet kon vinden, vele oudere
publicaties zelfs helemaal gratis. Maar boeken lezen op je computerscherm
vonden veel mensen niet prettig. Het formaat waarin boeken aangeboden werden
was ook niet specifiek gericht op die manier van lezen en de kwaliteit van de
schermen liet ook wel eens te wensen over, zeker bij langdurig gebruik. Het was
vooral Amazon, de wereldleider in boekenverkoop (naast ongeveer alles) via
internet, die het gat in de markt zag en die een eigen systeem ontwikkelde,
waarbij enerzijds boeken werden aangeboden in een elektronische versie die
specifiek gericht was op lezen op scherm en anderzijds ook specifieke e-readers ontwierp, kleine handige
toestelletjes waarop je die boeken kon lezen. Kindle was geboren.
Aanvankelijk
waren die nog vrij duur, ongeveer $500, maar vandaag kan je al een Kindle kopen
voor minder dan 100. Het zijn merkwaardige gadgets, 16x11x0,8 cm, met een
scherm dat ongeveer zo groot is als een pagina van een pocket, vaal wit van
kleur en scherpe, duidelijke zwarte letters. Men spreekt van e-inkt,
elektronische inkt, omdat het niet gaat om een scherm dat licht uitstraalt
zoals een computerscherm, maar om een wit oppervlak waarop de zwarte letters
verschijnen. Als je in het donker wil lezen, heb je dus verlichting nodig, wat
bij je PC of laptop niet het geval is. Precies omdat er geen licht uitgestraald
wordt, is het lezen van e-inkt veel minder vermoeiend dan letters op een
PC-scherm.
Er zijn tal
van aantrekkelijke kanten aan zon e-reader of e-lezer.
Om te
beginnen is er het formaat. Het toestel weegt bijna niets, is flinterdun en
ligt gemakkelijk in de hand. Er zijn geen draden aan, de batterij gaat geruime
tijd mee en laadt op via de usb-ingang van je PC. Er is een geheugen van
ongeveer twee Gb, genoeg om meer dan duizend (!) boeken op te slaan. Je kan het
geheugen uitbreiden met een SD-geheugenkaart, zodat je het onwaarschijnlijke
aantal van bijna twintigduizend boeken kan meenemen waar je ook gaat.
Dit is nu wat
ik bedoel met een revolutie: ons huis staat van boven tot onder vol met boeken,
maar wij komen waarschijnlijk niet eens aan tienduizend.
E-boeken
koop je via internet. Die zijn (meestal) een flink stuk minder duur dan de
papieren exemplaren. Boeken waarop geen auteursrechten meer rusten zijn gratis
of voor slechts enkele euros verkrijgbaar. Zo zijn er al tienduizenden oude en
nieuwe publicaties beschikbaar bij verscheidene aanbieders zoals Amazon zelf,
maar ook bol.com doet mee en stilaan springen alle uitgevers op de kar.
Boeken
aankopen is ook simpel: je kan het aanbod raadplegen op je e-lezer, even
klikken en binnen de dertig seconden staat de hele tekst op je apparaatje! De
technologie is die van je GSM, je mobieltje.
Lezen op een
e-reader is best aangenaam, het scherm went snel. Je ontdekt ook allerlei
hulpmiddelen. Ik erger me elke dag aan de veel te kleine letters van allerlei
publicaties, sommige boeken kan ik gewoon niet lezen en dat is frustrerend,
omdat ik weet dat dit niet zal beteren, mijn ogen gaan er nu eenmaal op
achteruit, binnenkort kan ik alleen nog de boeken in grote letter lezen, maar het
weinige dat in dat formaat beschikbaar is, interesseert me langs geen kanten.
Met de e-lezer is dat opgelost: je bepaalt zelf de lettergrootte, zelfs het
lettertype, de lengte van de regel, het contrast, de helderheid, bij sommige
modellen zelfs de achtergrondkleur.
En niet
alleen dat: het ding onthoudt welk boek je aan het lezen was en opent op de
bladzijde waar je gebleven was! Je kan ook aantekeningen maken, met een stift,
zoals je met een potlood (nooit met iets anders!) zou doen in je (eigen) boek.
Als je een woord niet kent, in het Nederlands of in tien andere talen, dan
dubbelklik je op dat woord en je ziet de uitleg van het woordenboek
verschijnen. Als dat niet voldoende is, kan je zomaar overschakelen naar
internet (als je een draadloze verbinding in huis hebt) en zoeken met Google of
op Wikipedia. Dit is volledig kosteloos, er is geen abonnement nodig, er zijn
geen verborgen kosten. Je kan ook markeringen aanbrengen om belangrijke of
interessante passages gemakkelijk terug te vinden, je kan teksten ook markeren
zoals je dat met een stift zou (willen maar niet durven) doen. De bladzijde
omslaan doe je met een druk op de knop of met een veeg van je vinger zoals op
een IPhone. Je kan ook je eigen teksten opslaan, zoals je boekenlijst bijvoorbeeld, zodat je geen boeken meer koopt die je al hebt.
Kindle is
ook beschikbaar als een programma voor PC en Mac, maar ook voor iPhone en IPad.
Ik heb Kindle op mijn PC en heb er een aantal gratis of bijna gratis boeken gedownload.
Gisteren heb ik op die manier een boek van Voltaire gelezen, zijn Lettre sur la tolérance, à loccasion de la
mort de Jean Calas (1763 sqq.) Eerst het boek gratis aankopen bij
Amazon.fr, het staat ogenblikkelijk op je PC. Dan de instellingen: bladspiegel,
lettertype en corpsgrootte, achtergrondkleur, woordenboek enzovoort, even mijn
laptop installeren op mijn leestafeltje en we zijn vertrokken van uit mijn luie
zetel. Ik heb een draadloos klavier en muis bij de hand. Op de achtergrond
draait Internettuner.nl en via een kabeltje is mijn laptop verbonden met de
stereoset; als de muziek op een van de zestien klassieke radiokanalen me niet
bevalt stop ik een cd in mijn laptop en zo begeleidt Mendelssohns kwartetmuziek
me aangenaam. De hemel op aarde, toch?
Ik heb lang
geaarzeld voor een Kindle en op een dag, enkele weken geleden was ik zover dat
ik er een wou bestellen, prijs 99. Tot mijn verbazing bleek dat van uit België
niet mogelijk te zijn bij een van de Europese Amazon-winkels op internet. Frankrijk,
Spanje, Italië, Duistland, Groot-Brittannië, Oostenrijk, Zwitserland, zelfs Canada,
Japan en China, maar niet België en Nederland. Wij kunnen enkel terecht in de
V.S. Daar kost de goedkoopste Kindle amper $79, dat is omgerekend 60, maar!
Voor het buitenland is de basisprijs voor hetzelfde toestel $109; daar komt BTW
en verzendingskosten bij, samen omgerekend ongeveer 135. Kijk, lieve lezer,
dat neem ik niet, op zon momenten ben ik een erg principieel mens. Als ik in
Frankrijk en Duitsland, enkele tientallen kilometers hiervandaan, een toestel
kan kopen voor 99, dan ga ik dat niet kopen in Amerika voor bijna 40 extra.
En dus ben
ik op zoek gegaan naar een alternatief. Onmiddellijk bleken die overvloedig
voorhanden te zijn, in alle vormen, kleuren en prijzen. Je hebt al een e-reader
met kleurenscherm (geen e-inkt) voor amper 50 bij Blokker!
Enig
vergelijkend onderzoek bracht me bij de gloednieuwe Sony PRS t1, richtprijs 144,
die nog enkele voordelen had boven de Kindle. Maar die bleek plots bij onder
meer bol.com niet leverbaar wegens de overstromingen in Thailand, waar ie
gemaakt wordt en de prijs was dientengevolge ook gestegen tot ongeveer 180,
ook bij Sony zelf. Even zoeken op internet en ja hoor: bij Fnac.be was hij er
nog, in wit, zwart of rood; prijs 155. Leden krijgen een korting, maar niet op
e-readers. Maar Fnac heeft ook maandelijkse ledendagen en dan krijg je als lid
10% op alles. Dus heb ik mijn e-reader gekocht op de ledendag. Thuisgekomen,
uitgepakt, geïnstalleerd en klaar is kees. Ik ben binnengetreden in de brave new world van het e-boek.
Lieve lezer,
dit is waarlijk een revolutie. Niet alleen voor de lezer, maar ook voor de andere
spelers in de boekenwereld. De schrijver moet nu al zijn boek elektronisch
aanleveren aan de uitgever, manuscripten willen ze daar met geen tang meer
aanraken. Maar nu kan je als auteur een stapje verder gaan. Je kan je werk
immers als e-boek rechtstreeks aanbieden bij een boekverkoper zoals Amazon,
bol.com, Waterstones, Barnes & Noble enzovoort. Het hoeft dus niet meer zo
nodig gedrukt te worden, maar als iemand daar behoefte zou aan hebben, zijn er
drukker-uitgevers die dat op bestelling doen, voor een prijs die niet
noodzakelijk veel hoger ligt dan bij grote oplagen.
Ik zie dus
een toekomst waarin de nadruk die eeuwenlang heeft gelegen bij de letterzetters,
de drukkers en de boekbinders in dienst van de uitgevers, helemaal verschuift
naar de auteur en zijn publiek, met als tussenpersoon ten hoogste een
elektronische boekhandel die voor de reclame en de verkoop instaat. Dat is een
revolutie op tal van punten, waarvan het fysische aspect wel het meest
opvallende is: geen papieren boeken meer, of slechts uitzonderlijk en op
bestelling. Dus geen papierverslindende uitgeverijen meer die miljoenen
goedkope pockets de wereld insturen die binnen de kortste keren tot pulp
vermalen worden of bij de wegenbouw gebruikt worden, geen bibliotheken meer,
privé of openbaar met kasten vol snel verouderende en desintegrerende boeken.
In de plaats daarvan een wereld vol e-boeken, oud en nieuw, gratis of voor een
zeer beperkte som ter beschikking van iedereen vanuit zijn of haar luie zetel,
op reis, op vakantie, waar je ook bent.
Denk eens
aan een bestseller zoals De da Vinci-code
van Dan Brown. In plaats van een berg van miljoenen papieren pockets, één
elektronische tekst die kan vermenigvuldigd worden naar believen en verspreid
via GSM-masten en opgeslagen op een simpel apparaatje, waar die nauwelijks
enige plaats inneemt. Dat moet kunnen voor een fractie van wat het nu kost en
dat moet zich dan ook vertalen in de prijs die de consument ervoor betaalt.
Neem nu het
boek van Voltaire dat ik net las. Als ik dat zou willen lezen in gedrukte vorm,
dan moet ik naar een gespecialiseerde bibliotheek, waarschijnlijk een
universiteitsbibliotheek, waar ik het in het beste geval kan ontlenen voor een
maand en dan nog moet terugbrengen ook, natuurlijk. Als ik het echt wil, dan
gaat me dat veel geld, tijd en moeite kosten om het te vinden en aan te kopen,
waarna het een plaatsje zal moeten zien te krijgen op mijn overvolle
boekenrekken. Vergelijk dat met de nieuwe mogelijkheden: gratis en onmiddellijk
voor altijd van mij, op elk moment, om het even waar, zonder dat het plaats inneemt,
zonder dat er bomen moeten sneuvelen, voor eeuwig fris en onvergankelijk en leesbaar
in steeds grotere letters naarmate ik ouder word en nadien zonder enige moeite desgewenst
overdraagbaar naar de volgende generaties, die daar ook geen zolderruimte
moeten voor vrijmaken. Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik ervoor gewonnen
ben.
Ik weet het
wel, lezers zijn nostalgische wezens, of dat is toch wat ik hoor. Ze willen een
boek kunnen vastnemen, het ruiken, het opbergen, het koesteren, het bezitten
vooral. Ze willen het echt lezen, elke bladzijde omslaan, genieten van elke fraai
gedrukte letter op het al dan niet handgeschept papier
Hoewel ik
ook zo ben, ben ik toch volledig gewonnen voor de nieuwe wereld. Ik ben nu al
weken het jongste boek Jonathan Israel aan het lezen. Het is mooi uitgegeven, stevig
gebonden. Maar het weegt 1,1 kilogram, het papier is hinderlijk blauwig wit, de
veel te kleine letters, de veel te lange regels en de veel te volle bladzijden en
het gewicht laten me niet toe om er langer dan een uur na elkaar in te lezen en
zo krijg ik de duizend bladzijden maar niet verwerkt Geef mij maar een
elektronisch exemplaar! Meer nog: indien ik al mijn boeken elektronisch zou
hebben, op mijn PC, mijn laptop en/of mijn e-reader, dan zou ik zeker negen op
de tien boeken in mijn bezit met plezier van de rekken halen. Het is mij immers
niet te doen om een boek te bezitten, maar om het te lezen. Bij een boek gaat
het mij om de inhoud.
Maar wat met
al die afgedankte boeken?
Lieve e-lezer
(want dat ben je nu toch), ik kan het niet over mijn hart krijgen om zelfs het
meest dwaze boek te liquideren of het naar de kringloopwinkel te brengen, en de
tweedehandse boekhandels nemen de meeste boeken zelfs niet meer gratis aan, er
zijn er gewoon al te veel. Ik koop nog elke week echte boeken, nieuwe en tweedehands.
Ik kan het niet laten. Het is een gewoonte, een hobby. Het is iets dat ik doe.
Mijn
elektronische bibliotheek is dus geen vervanging voor mijn echte, het is veeleer
een fantastische aanvulling ervan, een die ik enthousiast onthaal. Toen
Columbus voet aan wal zette in de Nieuwe Wereld moet hij zich zo gevoeld
hebben. Hij hoefde toch ook Europa niet te verloochenen of achter zich te laten
nu hij deze nieuwe horizonten had ontdekt, met al hun wondere mogelijkheden die
hij toen, vijfhonderd jaar gelden, nauwelijks kon vermoeden?
Lets boldly go
where no man has gone before
Categorie:ex libris Tags:maatschappij
17-12-2011
Water en bloed zweten, of Blood, sweat and tears
Bij het
lezen van een passage bij Voltaire (waarover later meer) viel mijn oog op een
bekende uitdrukking.
Si le Christ
sembla craindre la mort, si langoisse quil ressentit fût si extrême quil en
eut une sueur mêlée de sang, ce qui est le symptôme le plus violant et le plus
rare, cest quil daigna sabaisser à toute la faiblesse du corps humain, quil
avait revêtu. Son corps tremblait et son âme était inébranlable ; il nous
apprenait que la vraie force, la vraie grandeur consistent à supporter des maux
sous lesquels notre nature succombe. Il ya un extrême courage à courir à la
mort en la redoutant.
Ik vertaal
vrij voor u:
Als Christus
de dood bleek te vrezen, als de angst die hij doorstond zo extreem was dat hij
ervan uitbrak in zweet, gemengd met bloed, een verschijnsel dat ongemeen hevig
is en uitzonderlijk, dan is dat omdat hij zich verwaardigde zich te verlagen
tot al de zwakheden van het menselijk lichaam dat hij bekleedde. Zijn lichaam
sidderde maar zijn ziel was onvermurwbaar. Hij leerde ons dat de ware kracht,
de ware grandeur gelegen is in het ondergaan van de kwalen waaraan onze natuur
onderworpen is. Er is extreme moed van doen om de dood tegemoet te treden
terwijl men die vreest.
Je hebt
ongetwijfeld de uitdrukking herkend: water en bloed zweten. Wellicht kennen de
Bijbelvaste lezers onder jullie ook de perikoop waarnaar Voltaire hier
verwijst: de nacht in de hof van Olijven of Gethsemane. Het viel mij op toen ik
(evident ) de tekst ging nalezen, dat slechts één van de vier Evangelisten de
uitdrukking vermeldt, namelijk Lukas (22, 39-45). Ik citeer uit de
Willibrordvertaling: Zijn zweet werd tot
dikke druppels bloed, die op de grond neervielen. Dit is een merkwaardige,
om niet te zeggen totaal ongegronde vertaling, een die de nadruk legt op het
wonderbaarlijke zonder dat daarvoor enige reden of aanleiding is. Merk overigens
ook hier het verschil met Voltaire en met onze uitdrukking, water én bloed
zweten. In deze vertaling is er sprake van een transsubstantiatie zoals bij de eucharistie
of de bruiloft van Kana: water wordt bloed. We horen een echo daarvan aan het einde
van het passieverhaal, maar dan enkel bij Johannes (19, 34), wanneer een van de
soldaten bij het kruis met zijn speer Jezus zijde doorboort en er water en
bloed uitvloeit, naar verluidt (?) een teken dat de dood is ingetreden.
Wanneer we de
Nieuwe Bijbelvertaling erop naslaan, dan lezen we dit, ik geef je de hele korte
perikoop:
39 Hij vertrok en ging volgens zijn
gewoonte naar de Olijfberg. De leerlingen volgden hem. 40 Toen hij daar was
aangekomen, zei hij tegen hen: Bid dat jullie niet in beproeving komen. 41 En
hij liep bij hen weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om
te bidden. Hij bad: 42 Vader, als u het wilt, neem dan deze beker van mij weg.
Maar laat niet wat ik wil, maar wat u wilt gebeuren. 43 Uit de hemel verscheen hem een engel om hem kracht te geven. 44 Hij werd
overvallen door doodsangst, maar bleef bidden; zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond. 45 Toen
hij na zijn gebed opstond en terugliep naar de leerlingen, zag hij dat ze van
verdriet in slaap waren gevallen, 46 en hij zei tegen hen: Waarom slapen
jullie? Sta op en bid dat jullie niet in beproeving komen.
In
verscheidene andere Nederlandse vertalingen, inclusief de Statenbijbel, merken
we nog meer nuances, doch allemaal in dezelfde zin: de meeste stellen dat zijn
zweet werd als grote druppels bloed, die op de grond vielen. Hij zweette
dus geen water en bloed, maar zijn angstzweet was zo overvloedig dat het van hem
afdroop in dikke druppels, zoals bloed. Dat vinden we ook weer in de Vulgaat: Et factus est sudor eius, sicut guttae
sanguinis decurrentis in terram. Letterlijk: En zijn zweet brak uit, als
druppels bloed dat afloopt op de aarde. Decurrentis
hoort bij sanguinis, niet bij guttae of bij sudor. Zoals het bloed op de grond neervalt in dikke druppels, zo
viel zijn zweet.
De Griekse
tekst zegt: kai egeneto ho hidroos autou
hoosi thromboi haimatos katabainontes epi tên gen. Hier horen thromboi en katabainontes bij elkaar: druppels (van bloed) die naar beneden
vallen: het zweet brak hem zo uit als bloeddruppels die op de grond neervallen.
Waarom zo in
detail deze Bijbeltekst analyseren?
Vooreerst om
zijn etymologisch belang: als we ons ooit afgevraagd hebben waar de uitdrukking
water en bloed zweten vandaan komt, niet alleen in Het Nederlands maar ook in
het Frans, dan weten we het nu: Lukas 22, 44.
Vervolgens
omdat het een tekst is die enkel bij Lukas voorkomt en niet bij de andere
Evangelisten. Dat wijst erop dat het niet gaat om een bekend en erkend mirakel
of een bijzonder verschijnsel, maar om een eenvoudige stijlfiguur van één
bepaalde Evangelist.
Maar vooral
om nog maar eens aan te tonen dat wij de Bijbel niet goed lezen. Er staat
helemaal niet dat hij water en bloed zweette. Voltaire heeft het dus helemaal
mis wanneer hij dit verschijnsel als beschrijft als le symptôme le plus violant et le plus rare. Niemand heeft ooit
water en bloed gezweet, dat is fysiek onmogelijk. Wij transpireren water, geen
bloed. En er staat ook niet in het Evangelie dat Jezus miraculeus water en
bloed zweette in zijn doodsangst. Het is niet meer dan een stijlfiguur, een
vergelijking: het zweet liep van hem af als bloed uit een verse wonde, in dikke
druppels.
Van Dale,
lieve lezers, beweert dat onze uitdrukking gewestelijk is en dat de
standaardversie luidt: etter en bloed
zweten, met een verwijzing naar Lukas 22,44. Nou, dan hebben de redacteuren van
de Dikke Vandaal toch hun Bijbel niet opengeslagen, want van etter is op die
plaats helemaal geen sprake. Ikzelf heb nog nooit die versie gehoord.
Vervolgens meent Van Dale dat bloed zweten of (zelfs) bloedzweten ook een
uitdrukking is, die teruggaat op een fysisch verschijnsel waarbij het zweet
lichtjes verkleurt door de aanwezigheid van bloed. Nou Dit lijkt me veeleer
een twijfelachtige, overbodige en misplaatste poging om een ingeburgerde maar onterechte
Bijbellezing enige grond van waarheid te geven. Het lijkt me meer
waarschijnlijk dat zoals we verderop zullen zien, zweet en bloed, die een totaal
verschillende oorsprong hebben, zich wel degelijk vermengen bij hevige
inspanningen of strijd.
Ongetwijfeld
heb je immers bij het lezen van deze bedenkingen ook gedacht aan die andere
uitdrukking die wij nog voortdurend gebruiken: Blood, sweat and tears. Het zal je, mij kennende, niet verwonderen
wanneer bij nader toezien blijkt dat ook die uitdrukking niet helemaal is wat
ze lijkt.
Vooreerst
schrijft men die tekst toe aan Winston Churchill en hij heeft dergelijke
woorden inderdaad ook gebruikt op 13 mei 1940 in zijn eerste toespraak tot het
Lagerhuis als premier. Maar het zijn niet de precieze woorden die hij uitsprak.
Dit is het correcte citaat: I would say to the House as I said to those
who have joined this government: I have nothing to offer but blood, toil,
tears and sweat. We have before us an ordeal of the most grievous kind. We
have before us many, many long months of struggle and of suffering.
Noch waren
dit zijn eigen woorden... Het was de Italiaanse revolutionair Giuseppe
Garibaldi die in 1849 zijn troepen in dier voege toesprak toen zij verslagen
waren door een Frans leger dat aan de Paus zijn wereldlijke macht teruggaf. Het
is echter weinig waarschijnlijk dat Churchill daar de mosterd haalde. Theodore
Roosevelt, de latere Amerikaanse president en een befaamd militair historicus,
ontleende deze woorden aan Garibaldi toen hij in 1897 zijn eerste toespraak
hield als Assistant Secretary of the Navy. Churchill kende ongetwijfeld die
tekst, hij was zelf ook eerst benoemd als First
Lord of the Admiralty voor hij Chamberlain opvolgde als Prime Minister. Hij citeerde dus (zonder
bronvermelding) zijn Amerikaanse voorganger, die hetzelfde had gedaan met
Garibaldis woorden.
Zo zie je
maar hoe onze taal gelardeerd is met uitdrukkingen uit lang vervlogen dagen,
maar ook hoe weinig nauwkeurig wij zijn wanneer wij Bijbelse en andere
gevleugelde woorden tot de onze maken, hoe zorgeloos we in onze taal omspringen
met de natuurverschijnselen, en hoe zelfs de coryfeeën van de literatuur zich flagrant
laten misleiden door platte volksetymologieën en manifest verkeerde tekstlezingen.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
15-12-2011
Pico della Mirandola eenmaal, andermaal
Wie zoals ik
op zoek gaat naar de vroegste sporen van het verzet tegen alle religie, botst
onvermijdelijk op welluidende namen, die evenwel op zichzelf geen boodschap
meer brengen, omdat hun stem verstomd is in de mistige verten van ver vervlogen
tijden.
Giovanni Pico
della Mirandola was de jongste zoon uit een adellijk geslacht uit de provincie
Modena in de Po-vlakte, het noorden van Italië. Hij werd geboren in 1463 en
stierf in Firenze in 1494, waarschijnlijk vergiftigd. Tijdens zijn korte leven
verwierf hij een grote bekendheid als humanistisch renaissancegeleerde, een
prototype van de uomo universale
zoals zijn tijdgenoot Leonardo da Vinci. Zijn faam is tot op heden gebleven,
maar het is voor mij zeer de vraag of die ook gegrond is. Zijn meest bekende en
geciteerde werk is zijn Rede over de menselijke waardigheid. Toen ik laatst in
de Leuvense gemeentelijke bibliotheek Tweebronnen op een Nederlandse vertaling
ervan stootte, ontleende ik die prompt. Enkele andere interesses weerhielden me
om het meteen te lezen, maar nu is het er dan toch van gekomen.
Het gaat om
een erg korte tekst, amper achtenveertig kleine bladzijden, grote letter, ruime
interlinie, de oorspronkelijke tekst besloeg dertien kwarto bladzijden. De
titel, Rede over de menselijke
waardigheid, is er later aan toegevoegd. De redevoering is nooit gehouden
en de tekst is later sterk herwerkt en aangevuld, slechts gedeeltelijk door
Pico zelf.
Voor de
moderne lezer is het lezen ervan een bevreemdende ervaring. Je verwacht je, in
het licht van de titel en de faam van het werk, aan een gepassioneerd pleidooi
voor de menselijke waardigheid. Enkel de eerste bladzijden kunnen daarvoor
doorgaan, maar zelfs daarin moeten wij ons een weg banen door het literair kreupelhout
dat onze weg naar een goed begrip danig belemmert. In de rest van de tekst is
er zelfs geen spoor meer van een pad, zo heeft de erudiete beeldspraak de
rechtlijnige gedachtegang overwoekerd. Enkel specialisten en uitzonderlijk
gemotiveerde lezers zullen dit werkje helemaal uitlezen. Zo zie je maar dat een
(valse) aantrekkelijke titel en aloude faam veeleer een nadeel kunnen zijn dan
een voordeel; hoe hoger gespannen de verwachtingen, hoe deerlijker de teleurstelling
wanneer die niet ingelost worden.
Wij hebben,
vrees ik, maar weinig objectieve redenen om Pico met dezelfde eretitels te
bekleden als Leonardo da Vinci, Nicholas van Cusa, Leone Battista Alberti,
Galileo Galilei of Michelangelo. Het komt mij voor dat zijn al dan niet
terechte faam grotendeels berust op dit ene werkje, waarin hij ons overdondert
met citaten en verwijzingen en waarin hij beweert zowat alle toen bekende talen
grondig te kennen, naast het Latijn ook het Grieks dat toen maar nauwelijks
bekend was in het Westen, maar ook Chaldeeuws (of Aramees?), Perzisch,
Hebreeuws en Arabisch naast andere levende en dode Oosterse talen en zelfs de
Egyptische hiërogliefen die pas ettelijke eeuwen later zouden ontcijferd
worden. Niet alleen was hij zeer vertrouwd met die talen, hij had ook zowat
alles gelezen dat in die talen geschreven was, en dat alles al op de uiterst
jeugdige leeftijd van tweeëntwintig jaar. Zelfs indien hij uiterst begaafd was,
wat wel het geval lijkt geweest te zijn, is het in de praktijk uiterst
onwaarschijnlijk dat hij over de eruditie beschikte die hij zichzelf
toeschrijft, al was het maar omdat de drukkunst toentertijd pas ontdekt was en
manuscripten erg zeldzaam, en de kennis van vreemde talen zelfs bij de grootste
geleerden zeer summier of totaal afwezig. Bovendien stond de jonge Pico bekend als
een zeer wereldse jongeling, met een reputatie als minnaar en hoveling die voor
zijn literaire en filosofische renommee niet moest onderdoen. Ik neem dus aan
dat er sprake is van enige overdrijving in wat hij over zichzelf zegt in zijn
zogenaamde Rede, dat hij zich schuldig maakt aan niet geringe zelfoverschatting
en bluf.
Indien we
dat zouden vergoelijken als een onschuldig kenmerk van de literaire stijl van
het ogenblik, wat zeker geen bewezen stelling is, dan nog moeten we ons de
vraag stellen naar de werkelijke betekenis van Pico della Mirandola voor de ontwikkeling
van de Westerse ideeën. Is hij inderdaad een voorloper geweest van wat Jonathan
Israel de radicale Verlichting noemt? Waren zijn opvattingen in zijn tijd niet
alleen uitzonderlijk maar ook nog waardevol en seminaal?
Wanneer ik
probeer om zijn grondgedachte te vatten, kom ik tot een conclusie die zowel
positief als negatief is. Enerzijds heeft hij ongetwijfeld ingezien dat de historische
veelheid van godsdiensten en filosofieën evident een gezamenlijke grond van
waarheid hebben, dat ze op andere manieren allemaal hetzelfde zeggen. Dat
behoedt hem ervoor om van het christendom, de overheersende godsdienst van zijn
tijd en omgeving, een exclusief en universeel dogmatisch systeem te maken, met
uitsluiting van al het andere. Door zijn nochtans ongetwijfeld oppervlakkige
kennismaking met andere godsdiensten en filosofieën is hij tot de overtuiging
gekomen dat niet de uiterlijke vorm en de toevallige verwoordingen belangrijk
zijn, maar de achterliggende realiteit. Niet de godsdienst of de filosofie zijn
belangrijk, maar God en de Waarheid, en die zijn identiek.
In die zin
is hij dus wel degelijk een voorloper en staat hij met recht en reden in de grote
traditie van de Verlichting, die hem steeds heeft geclaimd als een van de
hunnen. Anderzijds blijft hij heilig overtuigd van het bestaan van een godheid
of van een bovenmenselijke werkelijkheid, die het geheel van de Natuur
bestiert. Hij is dus op zijn minst een theïst zoals Voltaire en Newton en zoveel
anderen die de sterke gematigde vleugel van de Verlichting vormen. Hij heeft,
in tegenstelling met Spinoza, die trouwens tweehonderd jaar later leefde, niet
de logische stap gezet naar een vereenzelviging van de Natuur met God. Hij
houdt vast aan een universum dat op zichzelf zinvol is, omdat er een God is die
er zin aan geeft. Toegegeven, de mens speelt in zijn opvatting een belangrijke
rol, niet in het minst omdat hij beschikt over een vrije wil die hem toelaat te
kiezen voor het goede of het kwade, voor de hemel of de hel. Maar er is steeds
een bovennatuurlijke dimensie, een God die garant staat voor het goede en voor
de bestraffing van het kwade. In die zin blijft Pico della Mirandola
schatplichtig aan de intrinsiek religieuze, neoplatoonse traditie van zijn tijd
(en lang daarna).
Pico della Mirandola, Rede over de menselijke waardigheid, vertaald en van
aantekeningen voorzien door Michiel op de Coul, ingeleid en van een nawoord voorzien
door Jan Papy, Historische Uitgeverij-Groningen, 2008, 164 blz., gebonden. ISBN
978 90 6554 4520, nieuw 24,95. Er is ook een degelijke bibliografie en een uitstekend
register van namen met (noodzakelijke) uitvoerige toelichtingen.
Al in 1998 schreef
Paul Claes zijn historische Pico-roman:
De
Phoenix, De Bezige Bij-Adam, 168 blz., paperback, nieuw 14,75. Het
is een typische mengeling van historische gegevens, ingekleed in een
geromantiseerd verhaal, zoals Umberto Ecos kanjer De naam van de Roos, er is
zelfs een detectiveverhaaltje ingebouwd. Het verbaast me niet dat Paul Claes
bij Pico is terechtgekomen, in tegendeel. Hij moet gefascineerd geweest zijn
door de vele gelijkenissen tussen de opzoekingen van Pico en zijn eigen onverdroten
speurtocht in de wereld van het geschrevene. Zoals steeds is dit ook een stijloefening
voor Paul Claes en naar mijn aanvoelen een geslaagde. Je blijft geboeid lezen
omwille van het historisch verhaal, maar ondertussen krijg je een filosofische
bagage mee die je zelfs aan de universiteit vruchteloos zou zoeken. Om nog te
zwijgen van de talloze terloopse weetjes, zoals de etymologie van bril: de
eerste glazen waren gemaakt van beril, een mineraal
(beryllium-aluminiumsilicaat); de heldere soorten zijn edelstenen: aquamarijn,
goudberil en smaragd.
Twee niet
voor de hand liggend boeken, maar voor de liefhebbers echte aanraders. Het boek
van Paul Claes vind je zeker in je plaatselijke bibliotheek of tweedehands voor
een erg schappelijke vier euro.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
07-12-2011
Indignado: el pueblo unido jamas sera vencido
Je hoort het
dezer dagen een beetje overal: het geld is in onze maatschappij niet eerlijk
verdeeld, de tegenstellingen zijn te groot. Of het nu gaat om de bonussen van
topbankiers en traders, het salaris
van managers van grote bedrijven, de inkomsten van topsporters, fotomodellen,
kunstenaars of zelfs auteurs, wij ergeren ons aan de exorbitante bedragen
waarover sommige mensen kunnen beschikken. Dat is vooral zo in tijden van
besparingen. Zolang we het zelf goed hebben, kan het ons niet zoveel schelen
dat een ander het nog beter heeft. Maar als men ons komt zeggen dat we moeten
inleveren, dan vinden we dat men maar beter eerst de superrijken kan aanpakken,
of toch zeker wie rijker is dan wij.
Het is een
normale reactie. Wie schatrijk is, merkt niet eens dat de prijs van het brood
of de brandstof naar omhoog gaat. Het algemeen aanvoelen is dus ongeveer dit: wij
hebben allen recht op welstand, maar niet op rijkdom.
Dat is op
zich geen slechte redenering. Als iedereen het redelijk goed heeft, als niemand
iets tekort komt, als onze basisbehoeften ruim gedekt zijn, dan is iedereen toch
gelukkig? Wat is het nut van superrijk te zijn? Wat ben je met vele miljoenen
op je bankrekening?
Het is ook
een kortzichtige redenering. Een eerste kwestie is: hoe zorg je ervoor dat
iedereen het goed heeft? Mensen zijn verschillend, ze hebben verschillende
talenten en mogelijkheden. De ene zal dus meer verdienen dan de andere, zelfs
veel meer. Een topvoetballer verdient ongeveer vierhonderd keer zoveel als de
gemiddelde voetbalfan, om het eens extreem te stellen. Als we dat willen
nivelleren, dan moeten we de topsporter zo zwaar belasten dat hij of zij
bijvoorbeeld maar twee keer zoveel verdient als de gemiddelde burger. Maar dan
stelt zich de tweede vraag: zou de topsporter zich dezelfde inspanningen willen
getroosten voor een dergelijk loon?
Ik herinner
me een familielid, vijftig jaar geleden, die onderhoudsproducten verkocht voor
autos. Een gedeelte van zijn salaris werd berekend op zijn omzet. Dus
probeerde hij zoveel mogelijk te verkopen. Op een dag kiende hij het
aanrekensysteem uit dat zijn werkgever gebruikte om zijn premies te berekenen.
Hij ontdekte al gauw dat zijn verdiensten omhoog gingen tot op een bepaald
punt, maar dan plots niet meer, er was een aftopping ingebouwd. Toen hij dat
doorhad, hield hij elke maand op met verkopen op het moment dat hij de grens
bereikt had waarop zijn extra inspanningen geen bijkomende inkomsten meer opbrachten.
Er zijn
verscheidene manieren om werk te verlonen. Je kan iedereen een basisinkomen
geven, wat men ook doet, zelfs als men niets doet. Dat is het systeem van het
communisme, maar in zekere mate ook dat van onze welvaartstaat, vooral in de
rijkste landen van West-Europa. Iedereen heeft recht op een basisinkomen, of
dat nu een minimumsalaris is, een werkeloosheidsuitkering, een bijdrage van de
ziekteverzekering, een pensioen of een toelage van het OCMW of een andere
dienst die het bestaansminimum garandeert. Dat is echter maar mogelijk als men
aan alle werknemers een belasting oplegt die het uitbetalen van al die toelagen
dekt. Het is een vorm van herverdeling, van solidariteit.
Het probleem
daarbij is dat als je geld kan krijgen zonder te werken, dat een zekere
aantrekkingskracht heeft op een groeiend aantal mensen. Het zet hen vanzelfsprekend
niet aan om te werken. Maar voor elke mens die niet werkt en toch geld krijgt,
moet er iemand anders zijn die wel werkt en van wie je een stuk van zijn of
haar zuur verdiende centen afneemt.
Wij zijn het
allemaal eens met solidariteit, maar met mate. Wij willen mensen helpen die het
echt nodig hebben, maar we houden niet van profiteurs. De evolutie heeft in ons
een bijna onfeilbaar instinct ingebouwd waarmee we profiteurs ontdekken en ontmaskeren.
Sociale fraude is een zeer efficiënte manier om te overleven: je laat de
anderen voor jou werken, je profiteert zonder te investeren en je houdt al wat
je zelf verdient voor jezelf. Solidariteit kan echter alleen maar werken,
indien er weinig of geen bedriegers zijn. En dus maken we onze solidariteit
afhankelijk van allerlei strenge regels en beperken we het systeem al gauw tot
het naakte bestaansminimum en zelfs dat beperken we in de tijd.
We stellen
vast dat wij helemaal niet geïnteresseerd zijn in een totale herverdeling van
de rijkdom. Wij willen dat onze inspanningen renderen. Als dat niet het geval
is, dan zijn we niet meer bereid om ons in te spannen.
Een mooi
voorbeeld van de herverdeling vinden we in de belastingen. Hoe meer je
verdient, hoe zwaarder je belast wordt. Een basisinkomen wordt nauwelijks
belast, terwijl tweeverdieners ongeveer de helft van hun inkomsten zien
verdwijnen in allerlei vormen van belasting. Waarom doen ze het dan, vraag ik
me soms af, waarom heb ik het zelf heel mijn leven gedaan?
Vooreerst
hebben we geen goed inzicht in ons globaal inkomen en de belastingen daarop. Ik
ken niemand die een uitgekiend jaarlijks budget heeft, met alle inkomsten en
uitgaven en met mogelijkheden om simulaties te doen: wat gebeurt er als ik meer
of minder verdien? Bovendien is het niet altijd mogelijk om in te grijpen. Stel
dat ik zou vaststellen dat ik door een beperkte loonsverhoging plots in een
hogere belastingsschaal terechtkom. Zal ik die loonsverhoging dan weigeren? Zo
werkt het natuurlijk niet.
Vervolgens
is het ook zo dat we zelfs met hogere belastingen en solidariteitsbijdragen toch
nog altijd iets overhouden van onze extra inspanningen. Het is het klassieke
antwoord als iemand zegt dat ie veel belastingen betaalt: ik zou graag zoveel
belastingen betalen, want dat zou betekenen dat ik veel geld verdien! De staat
is er inderdaad op bedacht om mensen niet al te zeer te ontmoedigen om meer te
verdienen. Je wordt nooit honderd procent belast, dat zou contraproductief
zijn, denk aan de beruchte Laffercurve ten tijde van Reagan: op een bepaald
ogenblik brengen hogere belastingen steeds minder op.
Je hebt dus
enerzijds een aanvoelen dat iedereen het recht heeft op een correct maar
beperkt bestaansminimum, maar anderzijds een even sterke overtuiging dat men
recht heeft op de vruchten van zijn arbeid. Het is een dubbel systeem van
solidariteit en eigenbelang, dat zo typisch is voor de mens. Eerst komt het
eigenbelang, dat is de basis van alles. Maar omdat wij ontdekken dat het leven
in gemeenschap voordelig is voor elk lid van die gemeenschap, zijn we bereid om
een deel van ons eigenbelang op te offeren voor die gemeenschap. Dat is precies
wat solidariteit is: verkapt eigenbelang. Onze solidariteit heeft niets te
maken met nobele gevoelens, medelijden of naastenliefde, dat zijn maar de
emoties die de evolutie en de cultuur ons heeft aangeleerd om het systeem van
de solidariteit veilig te stellen. Uiteindelijk gaat het erom dat de mensen tot
meer in staat zijn wanneer zij samenwerken. Zelfs de sterksten hebben er voordeel
bij om in gemeenschap te leven. Ook de allerrijksten zijn voor ongeveer alles
aangewezen op de anderen. Wij hebben er dus allen belang bij dat het goed gaat
in de maatschappij. Dat betekent dat wij ook allen een deel van onze rijkdom
afstaan aan de gemeenschap.
Zoals ik al
zei, zijn we zeer beducht voor bedriegers, mensen die wel genieten van de
voordelen van de maatschappij maar er zelf zo weinig mogelijk toe bijdragen.
Dat is vooral zo indien we zouden vaststellen dat ze dat zeer bewust doen, uit
berekening en niet omdat ze door omstandigheden of beperkingen niet in staat
zouden zijn om hun deel van de lasten te dragen. De verhalen zijn klassiek van
de echtgenote van de dokter die met haar Mercedes naar het stempellokaal rijdt,
de immigrant die leeft van zijn uitvoerig kindergeld en een ziekte-uitkering
wegens een slechte rug, het slachtoffer van een ongeval dat levenslang
werkonbekwaamheid veinst en door verzekering en sociale voorzieningen royaal onderhouden
wordt. Dergelijke voorbeelden, reëel of verzonnen, maken ons echt boos en
terecht, hoewel we zelf, wanneer de kans zich voordoet om een graantje mee te
pikken, niet aarzelen om van allerlei systemen gebruik te maken, ook als het in
de grond van de zaak niet echt nodig of verantwoord is.
Maar het is
niet alleen tegenover regelrechte profiteurs en bedriegers dat wij op onze
achterste poten gaan staan. Wanneer wij merken dat het systeem ervoor zorgt of
toelaat dat sommigen zich buitenmate verrijken, meer dan hun talenten of
inspanningen verantwoorden, dan stellen wij daar even terecht vragen bij. Het
is niet dat wij elke ongelijkheid afwijzen, in tegendeel, wij streven allen
naar een vorm van ongelijkheid, omdat dit de basis zelf is van ons systeem, waarbij
inspanningen een persoonlijk voordeel opleveren. Maar blijkbaar mag die
ongelijkheid niet te ver gaan. Wij kunnen best verdragen dat iemand met een
chique wagen rijdt, als we de kans krijgen, doen we dat zelf ook. We hebben
evenmin bezwaren tegen een mooi huis met tuin, of een jaarlijkse vakantie. Dat
zijn dingen waarnaar we allen streven. We willen goed leven, we leven tenslotte
maar eens. En dus kijken we naar onze gegoede medeburgers niet zozeer met
afgunst, maar zien we in hen zelfs een inspiratiebron: als we maar hard genoeg
werken en sparen of zelfs enige risicos nemen, dan kunnen we ons dat ook
veroorloven. Het is al bij al een gezond principe, het zet ons aan om naarstig
te zijn. Een persoon of een gemeenschap die vlijtig is, draagt daarvan steeds
de vruchten.
Rijkdom wordt
maar een probleem wanneer we aanvoelen dat sommige rijken ook bedriegers zijn,
net zoals de sociale profiteurs. Met een normale wedde of zelfs met twee, word
je niet echt rijk in onze maatschappij. De legendarische hardwerkende Vlaming, Nederlander
of Duitser weet dat hij of zij nooit schatrijk zal zijn. En toch zijn er mensen
die zeer rijk zijn, stinkend rijk zeggen we dan. Hoe doen die dat?
Tja, als ik
dat wist
Soms
organiseren we het zelf. Er bestaan sinds mensenheugenis loterijsystemen,
waarbij je met een minimale inleg een fortuin kan verdienen. Het succes van loterijen
neemt nog steeds toe, ze beantwoorden blijkbaar aan een reële menselijke
behoefte. Dat wil zeggen dat heel wat mensen er stiekem van dromen om schatrijk
te worden zonder er iets voor te doen en zich daar helemaal niet voor schamen.
De reden daarvoor is dat het geen kwestie van bedrog is, maar van het toeval.
De kansen dat je met je ene euro een miljard euro wint is infinitesimaal klein
en iedereen heeft evenveel kans, dus is er niets aan de hand, vinden we en doen
we met zijn allen mee aan dat gokspel, want dat is het toch.
Maar eens er
een winnaar is, dan begint de miserie. Geen enkele winnaar van het groot lot
wil dat zijn of haar naam bekend gemaakt wordt. Maar wat dan? Als je plots je
werk opzegt, een kasteel koopt, met een Rolls Royce en chauffeur rondrijdt, dan
gaat men in je omgeving vragen stellen. Het duurt niet lang voor men vermoedt
wat er gebeurd is en dan zit het spel op de wagen. Je hebt je fortuin eerlijk verworven,
maar toch nemen al je medemensen, ook zij die aan dezelfde loterij deelgenomen
hebben, het kwalijk dat je gewonnen hebt, dat je nu tot de stinkend rijken
behoort.
Ook in het
geval van zeer succesvolle ondernemers en topambtenaren met fabelachtige wedden
is er een spontane reactie. Wij gunnen onze medemens wel enig succes en
financieel gewin, maar als het verschil te groot wordt, dan aanvaarden wij dat
niet meer zo gemakkelijk. Waarom zou je als zelfstandige ondernemer zoveel meer
mogen verdienen dan als arbeider of bediende? Wat is het verschil? Het gaat
hier wel zeer duidelijk om een gradueel verschil. Een loodgieter, dakwerker,
restauranthouder of wat dan ook mag gerust welvarend zijn, zelfs meer dan
mensen die een vaste wedde hebben en dus minder risicos nemen, maar het mag
niet overdreven zijn, vinden we. Met andere woorden: als iemand zelfs door zijn
eigen inzet en talent buitensporig rijk wordt in onze maatschappij, dan vinden
wij dat ook een vorm van bedrog, net zoals sociale fraude. Wanneer de winsten
excessief worden, dan spreken wij al gauw van fiscale fraude, ook wanneer een
ondernemer of een CEO of PDG geen enkele wet overtreden heeft.
Ook hier
organiseert de maatschappij zelf de rijkdom, precies door enorme winsten en spectaculaire
salarissen en bonussen toe te laten. Wij leven in een vrijemarkteconomie, in
een kapitalistisch systeem. Het eigen initiatief wordt aangemoedigd,
onproductief gedrag wordt bestraft. Intelligentie en ijver loont, beperkingen
zijn precies dat: een blinde of gehoorgestoorde werknemer heeft het veel moeilijker om werk te vinden dan iemand zonder die handicap. De wet van vraag en aanbod heerst. Een succesvol manager die voor
zijn bedrijf grote winsten opbrengt, zal dus door andere bedrijven gezocht
worden en verleid met een hoger salaris. Bedrijven die niet bereid zijn om hun
bedrijfsleiders zwaar te vergoeden, zullen het moeten doen met mindere goden en
zullen dus minder succesvol zijn, zo gaat de redenering. En zo komen we in een
opwaartse spiraal terecht waarvan het einde nog niet in zicht is.
Maar dat was
vijftig jaar geleden ook waar en toch was de kloof of de spanning tussen de
hoogste wedden en de laagste in een bedrijf nooit zo hoog als nu. Een
bedrijfsleider kan nu tot tweehonderd keer zoveel verdienen als een van zijn
bedienden. Stel dat je 2.000 per maand verdient, netto, dan steekt je baas
elke maand 400.000 op zak, kunt ge u dat voorstellen? En dan spreken we nog
niet over de miljoenenbonussen en al de andere voordelen. Dit gebeurt niet
alleen in privé ondernemingen, waar de vrije markt ongehinderd speelt, maar ook
in staatsbedrijven, die eigendom zijn van de gemeenschap. Het is dus inderdaad
de gemeenschap die de buitensporige winsten en salarissen niet alleen toelaat maar
ze ook zelf toepast.
Mijn overtuiging
is, dat precies daar het ethisch probleem ligt dat wij zo goed aanvoelen. Wij
zijn natuurlijke voorstanders van een samenleving waarin arbeid loont, maar
niet van een onbeperkte vrijheid van het individu om zich grenzeloos te
verrijken. Wanneer wij vaststellen dat er een te grote ongelijkheid ontstaat
tussen de burgers, zelfs als ze de regels van het spel (grotendeels) volgen,
dan verwachten wij dat de maatschappij ingrijpt.
Een goed voorbeeld daarvan is
de monopoliepositie in ons land van Electrabel, het bedrijf dat alle stroom
produceert die België zelf voortbrengt, hoofdzakelijk in de kerncentrales. Die
centrales zijn allemaal grotendeels afgeschreven, dus het bedrijf maakt nu
zuivere winst, ook al omdat ze niet meer investeren in nieuwe kerncentrales,
omdat die als onveilig en vervuilend beschouwd worden. De maatschappij voelt bij
monde van de burger en de politiek het voordeel dat Electrabel daarbij doet aan
als woekerwinst en legt het bedrijf een extra belasting op van honderden
miljoenen euro, waartegen het bedrijf zich met alle macht verzet. Maar dat is
een uitzondering. Meestal doet de politiek het omgekeerde, namelijk bedrijven belastingsvrijstelling
verlenen, in de hoop hen hier te krijgen of te houden. Het perverse effect
daarvan is dat de ondernemers zich nog meer verrijken, op kosten van de kleine
man en vrouw, die zelf steeds meer belastingen moeten betalen.
Het lijkt
een dilemma. Als we het vrij initiatief fnuiken door te hoge belastingen, dan
ontmoedigen we ongetwijfeld fataal het naarstig werken. Als we het winstbejag
vrije loop laten, dan neemt even onvermijdelijk de onaanvaardbare schrijnende ongelijkheid
toe tussen arm, welstellend, rijk en opulent.
Vanuit een
ethisch oogpunt, dus los van elke economische realiteit, ware het wenselijk dat
elkeen zich spontaan zou inspannen om het zelf goed te hebben binnen een
gemeenschap waartoe men zelf ook ruim bijdraagt, zo dat iedereen kan
participeren aan de lusten en de lasten, maar zonder dat de individuele verschillen,
of die tussen bepaalde bevolkingsgroepen, al te groot worden. De geschiedenis
leert ons dat dit een ijdele hoop is, een utopie. De ongelijkheid is altijd
zeer groot geweest en is nu globaal gezien niet geringer dan vroeger, wat men
ook doet. Zowel het communisme als het kapitalisme leiden tot flagrante
excessen, zowel economisch als op het vlak van de persoonlijke vrijheid en de
algemene menselijke waardigheid. Het maakt niet uit of je een proletariër bent
onder de tsaar, Stalin, Louis XVI of George W. Bush, een slaaf in het
Ottomaanse Rijk, het Britse Imperium, Belgisch Kongo honderd jaar geleden of
Abu Dhabi vandaag.
Als we het
aan de menselijke vrijheid overlaten, lukt het niet om de heilsstaat te
realiseren, hoogstens tijdelijk een relatieve welvaartsstaat op enkele plaatsen
ter wereld en zelfs dan en daar nog enkel voor een beperkte bevolkingsgroep, op
de rug van een andere.
Als we
willen dat het anders is, en het is nog zeer de vraag of we dat echt allemaal
willen, dan zal de staat regulerend moeten optreden. Dat is wat we nu meemaken.
De burgers
zijn het niet meer eens met de manier waarop de samenleving georganiseerd is.
De ongelijkheid is te groot, ze zorgt voor sociale onrust. Het kapitalistische
systeem maakt onschuldige slachtoffers, de democratie is geen garantie voor
goed bestuur. De meerderheid laat zich horen via een mondige verontwaardigde
minderheid, of ze nu echt indignados
heten of niet. De sociale onrechtvaardigheid, het onverantwoord omgaan met
staatsgelden en de onduldbare risicos die banken en bedrijven nemen, worden
overal aangeklaagd. Men wil af van de uitspattingen van het kapitalisme, maar
tegelijkertijd is men bevreesd voor die van het communisme en het fascisme, die
nog vers in het collectief geheugen liggen.
Het zal een
moeilijke evenwichtsoefening worden tussen het laisser faire en het staatsdirigisme. In elk geval biedt enkel een
echte volksdemocratie de garantie dat de macht binnen de gemeenschap niet geaccapareerd
wordt door enkelingen. Telkens wij vaststellen dat een individu of een groep
zich buiten alle proporties verrijkt of politieke macht naar zich toetrekt,
weten wij met zekerheid dat de maatschappij en haar burgers in gevaar zijn. Dan
is het tijd om op te treden, binnen de grenzen van het democratisch overleg.
Wanneer echter ook dat in het gedrang komt, zal geen enkele dictatuur bestand
blijken tegen een volksopstand. El pueblo
unido jamás será vencido.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
04-12-2011
absolute macht
Het lijkt alsof
de macht in deze wereld zich concentreert in slechts enkele mensen. Dat blijkt
het duidelijkst in dictaturen. In Nazi-Duitsland was Hitler, de Führer de belichaming van de macht,
zoals Stalin in de USSR en Mussolini in Italië. In vroegere tijden waren het
keizers en koningen die almachtig waren. Op het hoogtepunt van het absolutisme verklaarde
Louis XIV, de Zonnekoning: létat, cest
moi. Hij regeerde officieel vanaf zijn vierde levensjaar tot zijn dood, tweeënzeventig
jaar, drie maanden en achttien dagen later.
Maar niet
alleen de groten der aarde trekken alle macht naar zich toe. Dictators zijn er
overal. Op het kleinste schip is de kapitein almachtig, schipper naast God. Een
onderwijzer is meester in zijn klas. Een diensthoofd beslist autonoom. Het
gezinshoofd was vroeger baas in eigen huis en op veel plaatsen in de wereld is
dat nog zo.
Toch is er
iets vreemds met die situatie. Machthebbers zijn namelijk gewone mensen, zoals
jij en ik. Zelfs wanneer men ooit aan koningen quasi goddelijke vermogens
toeschreef, wist iedereen dat zij sterfelijk waren en behept met alle kenmerken
van het mens-zijn. Machthebbers zijn, op de keper beschouwd, machteloos. Zij
kunnen niet meer dan iemand anders, ze kunnen geen zieken genezen, doden
opwekken, lood in goud veranderen, de oogst doen lukken; ze zijn niet
onfeilbaar, noch onkwetsbaar, onoverwinnelijk of onsterfelijk. Ontelbaar zijn
de koningen, hertogen en graven en later de hooggeplaatste politici die bij een
moordaanslag om het leven kwamen. De gebroeders Kennedy waren daarvan het
spectaculaire voorbeeld bij uitstek in de twintigste eeuw. Een kogel is
voldoende om zelfs de machtigste mens ter wereld te vellen.
De concrete macht
waarover zij wel degelijk beschikken, hebben ze niet uit zichzelf. Herman Van
Rompuy was een totaal onbetekenende politicus, tot hij op een dag eerste
minister werd van België, en even later, om dezelfde redenen, president van Europa.
Hij werd voor die functie gekozen niet omdat hij een machtig man was, maar
precies omdat hij dat niet was. Wie was Barack Obama voor hij president van
Amerika werd?
De macht
behoort niet bij de persoon, maar bij de functie. De machthebber bekleedt een
functie, soms zeer tijdelijk, zoals Johannes Paulus I, die paus was gedurende
welgeteld drieëndertig dagen. Wanneer een Franse koning stierf, verscheen een
bode op het balkon die uitriep: le roi
est mort, vive le roi!
De functies die
zij bekleden, hebben ze niet zelf gemaakt. Ze bestonden al voor hen en zullen
ook na hen nog bestaan. Zelfs als zij een functie als het ware uitgevonden
hebben, zoals Hitler, dan nog hebben zij dat maar kunnen doen omdat men hen dat
heeft laten doen. Het is de maatschappij die de functies creëert en in stand
houdt. De machthebbers beschikken niet over eigen middelen die hen in staat
zouden stellen om een functie op te eisen of er zich aan vast te klampen,
wanneer een meerderheid of zelfs een enkeling zich daartegen verzet. Berlusconi
moest uiteindelijk aftreden, omdat zijn Europese collegas vonden dat ze lang
genoeg een beschamende clown naast zich geduld hadden. Indira Gandhi (niet de
dochter van de Mahatma, maar van Pandit Nehru, de eerste premier van India) werd
door haar eigen lijfwacht vermoord. De maatschappij en zelfs een enkeling kan
op elk ogenblik een einde maken aan de macht van een individu.
Het heeft
dus niet veel zin om ons boos te maken over de machtigen der aarde en hen
verantwoordelijk te houden voor al wat verkeerd gaat op de wereld. Keizer
Karel, Philips II, Henry VIII, Louis XIV, Catharina de Grote van Rusland,
Frederik van Pruisen, Maria Theresia en Jozef II, allen berucht om hun absolute
macht, waren slechts mensen. Als zij aan de macht gekomen zijn en aan de
macht gebleven, is dat omdat een gans machtsapparaat hen aan de macht geholpen
heeft en aan de macht gehouden. Wij zien slechts wie helemaal aan de top staat,
maar daaronder bevindt zich een piramide van kleinere, veel minder zichtbare
machthebbers die het systeem in stand houden. Het Nazisme is niet Hitler, het
is gans het onzalige systeem dat gedurende een korte periode de hele wereld in
vuur en vlam heeft gezet en meer dan zestig miljoen mensenlevens heeft geëist,
2,5 % van de wereldbevolking.
Wanneer wij
ons ergeren aan wat een of andere leider zegt of doet, dan moeten wij steeds
beseffen dat wij niet machteloos hoeven toe te zien. Wij kunnen onze stem
verheffen om ons ongenoegen of onze afkeuring te laten blijken. Wij kunnen
protesteren. En wanneer het om onze eigen leiders gaat, kunnen wij ons
democratisch recht laten gelden om hen de macht te ontnemen wanneer wij in het
stemhokje staan. Met andere woorden: wij kunnen ons niet wegsteken achter de
brede rug van onze leiders en zeggen dat het allemaal hun schuld is. Hitler
heeft vermoedelijk niemand ooit zelf vermoord, dat hebben anderen gedaan. De
schuld berust zowel bij de ene als bij de anderen. Er waren in Nazi-Duitsland
genoeg tegenstanders van het regime om zelfs de machtigste en de meest
beveiligde (en meest paranoïde) dictator van de twintigste eeuw uit te
schakelen. Dat de enkele aanslagen op zijn leven mislukt zijn, zegt meer over
zijn tegenstanders dan over hem.
Wat is mijn
pointe, zal je me vragen. Misschien dit: er bestaat geen absolute macht, alleen
gedeelde macht. Wie deelt in de macht, deelt ook de verantwoordelijkheid. Laten
we dus goed uitkijken wanneer we ons inschrijven in een verhaal, wanneer we
onze steun verlenen aan een machtsapparaat, hoe aarzelend, onwillig of woordeloos
ook. Als de twintigste eeuw ons iets geleerd heeft, dan ten minste dit: niemand
zal ooit nog kunnen beweren: Wir haben es
nicht gewusst.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
02-12-2011
December 1626
Het is nu december en de advocaat maakt een einde aan
zijn oogst en zijn klant ziet het laatste van zijn geld. Wie op straat loopt
zal het vuil op zijn schoenen zien, tenzij hij helemaal gelaarsd gaat. Nu
moeten kapoenen en hoenders, net zoals kalkoenen, ganzen en eenden, samen met
runderen en schapen, allemaal sterven als een memoriaal en een zoenoffer voor
het Feest van de Heiland, het grote en enige Zoenoffer. Want op twaalf dagen zal
een mensenmenigte niet kunnen gevoed worden met een peulschil. De ezelin die
een heel jaar lang getorst heeft, moet nu eventjes rusten. De os en de koe en het
paard en de merrie krijgen nu hun verdiend kerstvoer. Pruimen en kruiden,
suiker en honing passen nu uitstekend bij vlaaien en grogs. Een toast drink ik
voor vrienden en kennissen, en voor jou, hoe gaat het met jou, van harte
welkom, laten we ons goed amuseren, dank je wel!
Nu zijn de kleermakers en de wielmakers druk in de weer
tegen de feestdagen en een werkman ziet niet op een inspanning voor zijn baas,
al drinkt hij zijn kriekenlikeur de twaalf dagen lang. Nu of nooit moet de
muziek de juiste toon treffen, want de jeugd moet dansen en zingen om het warm
te krijgen, terwijl de ouden van dagen bij het vuur zitten; zo is de wet van de
Natuur en de Rede ziet het niet anders. De vette os moet sterven, de magere mag
nog een tijdje leven tot het meer de moeite is om hem te slachten. De
boodschapper begaat nu menige misstap en de stalknecht loopt gedurig achter de
hielen van de paarden. En de praatzieke herbergier die zijn glazen niet telt,
ligt dronken in zijn kelder. De boerenmeid brengt maar de helft van haar waren
van de markt mee en moet nog eens op pad, als ze een paar kerstkaarten vergeet
op kerstavond.
De strijd tussen hulst en klimop woedt in alle hevigheid,
om uit te maken wie in huis de broek draagt. De prijs van vlees gaat gestadig
omhoog en de feestdos van de ijdeltuiten maakt de kleermakers rijk en zo ijdel
als ze zelf zijn. Teerlingen en speelkaarten brengen wat op voor de butler en
als de kok niet gek is likt hij zijn zoete vingers. Nu hebben stijfsters en
wasvrouwen de handen vol met werk en met pruiken. Tekeningen zijn nu erg
gegeerd. Ongewone dingen zijn nu snel verkocht, rare verhalen vlot verteld, vreemde
toestanden graag bezocht, zeldzame zaken graag gekocht, en al wat er
overschiet.
Ik besluit: ik houd december voor een kostelijke
aanleiding tot overdaad, de oorzaak van onnodige verspilling, het beoefenen van
dwaasheid en het vagevuur van de Rede.
(vertaling: Karel D'huyvetters 2011)
It is now December, and hee that walkes the streets, shall find durt on
his shooes, Except hee goe all in bootes: Now doth the Lawyer make an end of
his harvest, and the Client of his purse: Now Capons and Hennes, beside
Turkies, Geese and Duckes, besides Beefe and Mutton, must all die for the great
feast, for in twelve dayes a multitude of people will not bee fed with a
little: Now plummes and spice, Sugar and Honey, square it among pies and broth,
and Gossip I drinke to you, and you are welcome, and I thanke you, and how doe
you, and I pray you bee merrie: Now are the Taylors and the Tiremakers full of
worke against the Holidayes, and Musicke now must bee in tune, or else never:
the youth must dance and sing, and the aged sit by the fire. It is the Law of Nature,
and no Contradiction in reason: The Asse that hath borne all the yeare, must
now take a little rest, and the leane Oxe must feed till he bee fat: the
Footman now shall have many a foule step, and the Ostler shall have worke
enough about the heeles of the Horses, while the Tapster, if hee take not heed,
will lie drunke in the Seller: The prices of meat will rise apace, and the
apparell of the proud will make the Taylor rich: Dice and Cardes, will benefit
the Butler: And if the Cooke doe not lacke wit, hee will sweetly licke his
fingers: Starchers and Launderers will have their hands full of worke, and
Periwigs and painting will not bee a little set by, strange stuffes will bee
well sold, strange tales well told, strange sights much sought, strange things
much bought, And what else as fals out. To conclude, I hold it the costly
Purveyour of Excesse, and the after breeder of necessitie, the practice of
Folly, and the Purgatorie of Reason.