mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
17-12-2011
Water en bloed zweten, of Blood, sweat and tears
Bij het
lezen van een passage bij Voltaire (waarover later meer) viel mijn oog op een
bekende uitdrukking.
Si le Christ
sembla craindre la mort, si langoisse quil ressentit fût si extrême quil en
eut une sueur mêlée de sang, ce qui est le symptôme le plus violant et le plus
rare, cest quil daigna sabaisser à toute la faiblesse du corps humain, quil
avait revêtu. Son corps tremblait et son âme était inébranlable ; il nous
apprenait que la vraie force, la vraie grandeur consistent à supporter des maux
sous lesquels notre nature succombe. Il ya un extrême courage à courir à la
mort en la redoutant.
Ik vertaal
vrij voor u:
Als Christus
de dood bleek te vrezen, als de angst die hij doorstond zo extreem was dat hij
ervan uitbrak in zweet, gemengd met bloed, een verschijnsel dat ongemeen hevig
is en uitzonderlijk, dan is dat omdat hij zich verwaardigde zich te verlagen
tot al de zwakheden van het menselijk lichaam dat hij bekleedde. Zijn lichaam
sidderde maar zijn ziel was onvermurwbaar. Hij leerde ons dat de ware kracht,
de ware grandeur gelegen is in het ondergaan van de kwalen waaraan onze natuur
onderworpen is. Er is extreme moed van doen om de dood tegemoet te treden
terwijl men die vreest.
Je hebt
ongetwijfeld de uitdrukking herkend: water en bloed zweten. Wellicht kennen de
Bijbelvaste lezers onder jullie ook de perikoop waarnaar Voltaire hier
verwijst: de nacht in de hof van Olijven of Gethsemane. Het viel mij op toen ik
(evident ) de tekst ging nalezen, dat slechts één van de vier Evangelisten de
uitdrukking vermeldt, namelijk Lukas (22, 39-45). Ik citeer uit de
Willibrordvertaling: Zijn zweet werd tot
dikke druppels bloed, die op de grond neervielen. Dit is een merkwaardige,
om niet te zeggen totaal ongegronde vertaling, een die de nadruk legt op het
wonderbaarlijke zonder dat daarvoor enige reden of aanleiding is. Merk overigens
ook hier het verschil met Voltaire en met onze uitdrukking, water én bloed
zweten. In deze vertaling is er sprake van een transsubstantiatie zoals bij de eucharistie
of de bruiloft van Kana: water wordt bloed. We horen een echo daarvan aan het einde
van het passieverhaal, maar dan enkel bij Johannes (19, 34), wanneer een van de
soldaten bij het kruis met zijn speer Jezus zijde doorboort en er water en
bloed uitvloeit, naar verluidt (?) een teken dat de dood is ingetreden.
Wanneer we de
Nieuwe Bijbelvertaling erop naslaan, dan lezen we dit, ik geef je de hele korte
perikoop:
39 Hij vertrok en ging volgens zijn
gewoonte naar de Olijfberg. De leerlingen volgden hem. 40 Toen hij daar was
aangekomen, zei hij tegen hen: Bid dat jullie niet in beproeving komen. 41 En
hij liep bij hen weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om
te bidden. Hij bad: 42 Vader, als u het wilt, neem dan deze beker van mij weg.
Maar laat niet wat ik wil, maar wat u wilt gebeuren. 43 Uit de hemel verscheen hem een engel om hem kracht te geven. 44 Hij werd
overvallen door doodsangst, maar bleef bidden; zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond. 45 Toen
hij na zijn gebed opstond en terugliep naar de leerlingen, zag hij dat ze van
verdriet in slaap waren gevallen, 46 en hij zei tegen hen: Waarom slapen
jullie? Sta op en bid dat jullie niet in beproeving komen.
In
verscheidene andere Nederlandse vertalingen, inclusief de Statenbijbel, merken
we nog meer nuances, doch allemaal in dezelfde zin: de meeste stellen dat zijn
zweet werd als grote druppels bloed, die op de grond vielen. Hij zweette
dus geen water en bloed, maar zijn angstzweet was zo overvloedig dat het van hem
afdroop in dikke druppels, zoals bloed. Dat vinden we ook weer in de Vulgaat: Et factus est sudor eius, sicut guttae
sanguinis decurrentis in terram. Letterlijk: En zijn zweet brak uit, als
druppels bloed dat afloopt op de aarde. Decurrentis
hoort bij sanguinis, niet bij guttae of bij sudor. Zoals het bloed op de grond neervalt in dikke druppels, zo
viel zijn zweet.
De Griekse
tekst zegt: kai egeneto ho hidroos autou
hoosi thromboi haimatos katabainontes epi tên gen. Hier horen thromboi en katabainontes bij elkaar: druppels (van bloed) die naar beneden
vallen: het zweet brak hem zo uit als bloeddruppels die op de grond neervallen.
Waarom zo in
detail deze Bijbeltekst analyseren?
Vooreerst om
zijn etymologisch belang: als we ons ooit afgevraagd hebben waar de uitdrukking
water en bloed zweten vandaan komt, niet alleen in Het Nederlands maar ook in
het Frans, dan weten we het nu: Lukas 22, 44.
Vervolgens
omdat het een tekst is die enkel bij Lukas voorkomt en niet bij de andere
Evangelisten. Dat wijst erop dat het niet gaat om een bekend en erkend mirakel
of een bijzonder verschijnsel, maar om een eenvoudige stijlfiguur van één
bepaalde Evangelist.
Maar vooral
om nog maar eens aan te tonen dat wij de Bijbel niet goed lezen. Er staat
helemaal niet dat hij water en bloed zweette. Voltaire heeft het dus helemaal
mis wanneer hij dit verschijnsel als beschrijft als le symptôme le plus violant et le plus rare. Niemand heeft ooit
water en bloed gezweet, dat is fysiek onmogelijk. Wij transpireren water, geen
bloed. En er staat ook niet in het Evangelie dat Jezus miraculeus water en
bloed zweette in zijn doodsangst. Het is niet meer dan een stijlfiguur, een
vergelijking: het zweet liep van hem af als bloed uit een verse wonde, in dikke
druppels.
Van Dale,
lieve lezers, beweert dat onze uitdrukking gewestelijk is en dat de
standaardversie luidt: etter en bloed
zweten, met een verwijzing naar Lukas 22,44. Nou, dan hebben de redacteuren van
de Dikke Vandaal toch hun Bijbel niet opengeslagen, want van etter is op die
plaats helemaal geen sprake. Ikzelf heb nog nooit die versie gehoord.
Vervolgens meent Van Dale dat bloed zweten of (zelfs) bloedzweten ook een
uitdrukking is, die teruggaat op een fysisch verschijnsel waarbij het zweet
lichtjes verkleurt door de aanwezigheid van bloed. Nou Dit lijkt me veeleer
een twijfelachtige, overbodige en misplaatste poging om een ingeburgerde maar onterechte
Bijbellezing enige grond van waarheid te geven. Het lijkt me meer
waarschijnlijk dat zoals we verderop zullen zien, zweet en bloed, die een totaal
verschillende oorsprong hebben, zich wel degelijk vermengen bij hevige
inspanningen of strijd.
Ongetwijfeld
heb je immers bij het lezen van deze bedenkingen ook gedacht aan die andere
uitdrukking die wij nog voortdurend gebruiken: Blood, sweat and tears. Het zal je, mij kennende, niet verwonderen
wanneer bij nader toezien blijkt dat ook die uitdrukking niet helemaal is wat
ze lijkt.
Vooreerst
schrijft men die tekst toe aan Winston Churchill en hij heeft dergelijke
woorden inderdaad ook gebruikt op 13 mei 1940 in zijn eerste toespraak tot het
Lagerhuis als premier. Maar het zijn niet de precieze woorden die hij uitsprak.
Dit is het correcte citaat: I would say to the House as I said to those
who have joined this government: I have nothing to offer but blood, toil,
tears and sweat. We have before us an ordeal of the most grievous kind. We
have before us many, many long months of struggle and of suffering.
Noch waren
dit zijn eigen woorden... Het was de Italiaanse revolutionair Giuseppe
Garibaldi die in 1849 zijn troepen in dier voege toesprak toen zij verslagen
waren door een Frans leger dat aan de Paus zijn wereldlijke macht teruggaf. Het
is echter weinig waarschijnlijk dat Churchill daar de mosterd haalde. Theodore
Roosevelt, de latere Amerikaanse president en een befaamd militair historicus,
ontleende deze woorden aan Garibaldi toen hij in 1897 zijn eerste toespraak
hield als Assistant Secretary of the Navy. Churchill kende ongetwijfeld die
tekst, hij was zelf ook eerst benoemd als First
Lord of the Admiralty voor hij Chamberlain opvolgde als Prime Minister. Hij citeerde dus (zonder
bronvermelding) zijn Amerikaanse voorganger, die hetzelfde had gedaan met
Garibaldis woorden.
Zo zie je
maar hoe onze taal gelardeerd is met uitdrukkingen uit lang vervlogen dagen,
maar ook hoe weinig nauwkeurig wij zijn wanneer wij Bijbelse en andere
gevleugelde woorden tot de onze maken, hoe zorgeloos we in onze taal omspringen
met de natuurverschijnselen, en hoe zelfs de coryfeeën van de literatuur zich flagrant
laten misleiden door platte volksetymologieën en manifest verkeerde tekstlezingen.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
15-12-2011
Pico della Mirandola eenmaal, andermaal
Wie zoals ik
op zoek gaat naar de vroegste sporen van het verzet tegen alle religie, botst
onvermijdelijk op welluidende namen, die evenwel op zichzelf geen boodschap
meer brengen, omdat hun stem verstomd is in de mistige verten van ver vervlogen
tijden.
Giovanni Pico
della Mirandola was de jongste zoon uit een adellijk geslacht uit de provincie
Modena in de Po-vlakte, het noorden van Italië. Hij werd geboren in 1463 en
stierf in Firenze in 1494, waarschijnlijk vergiftigd. Tijdens zijn korte leven
verwierf hij een grote bekendheid als humanistisch renaissancegeleerde, een
prototype van de uomo universale
zoals zijn tijdgenoot Leonardo da Vinci. Zijn faam is tot op heden gebleven,
maar het is voor mij zeer de vraag of die ook gegrond is. Zijn meest bekende en
geciteerde werk is zijn Rede over de menselijke waardigheid. Toen ik laatst in
de Leuvense gemeentelijke bibliotheek Tweebronnen op een Nederlandse vertaling
ervan stootte, ontleende ik die prompt. Enkele andere interesses weerhielden me
om het meteen te lezen, maar nu is het er dan toch van gekomen.
Het gaat om
een erg korte tekst, amper achtenveertig kleine bladzijden, grote letter, ruime
interlinie, de oorspronkelijke tekst besloeg dertien kwarto bladzijden. De
titel, Rede over de menselijke
waardigheid, is er later aan toegevoegd. De redevoering is nooit gehouden
en de tekst is later sterk herwerkt en aangevuld, slechts gedeeltelijk door
Pico zelf.
Voor de
moderne lezer is het lezen ervan een bevreemdende ervaring. Je verwacht je, in
het licht van de titel en de faam van het werk, aan een gepassioneerd pleidooi
voor de menselijke waardigheid. Enkel de eerste bladzijden kunnen daarvoor
doorgaan, maar zelfs daarin moeten wij ons een weg banen door het literair kreupelhout
dat onze weg naar een goed begrip danig belemmert. In de rest van de tekst is
er zelfs geen spoor meer van een pad, zo heeft de erudiete beeldspraak de
rechtlijnige gedachtegang overwoekerd. Enkel specialisten en uitzonderlijk
gemotiveerde lezers zullen dit werkje helemaal uitlezen. Zo zie je maar dat een
(valse) aantrekkelijke titel en aloude faam veeleer een nadeel kunnen zijn dan
een voordeel; hoe hoger gespannen de verwachtingen, hoe deerlijker de teleurstelling
wanneer die niet ingelost worden.
Wij hebben,
vrees ik, maar weinig objectieve redenen om Pico met dezelfde eretitels te
bekleden als Leonardo da Vinci, Nicholas van Cusa, Leone Battista Alberti,
Galileo Galilei of Michelangelo. Het komt mij voor dat zijn al dan niet
terechte faam grotendeels berust op dit ene werkje, waarin hij ons overdondert
met citaten en verwijzingen en waarin hij beweert zowat alle toen bekende talen
grondig te kennen, naast het Latijn ook het Grieks dat toen maar nauwelijks
bekend was in het Westen, maar ook Chaldeeuws (of Aramees?), Perzisch,
Hebreeuws en Arabisch naast andere levende en dode Oosterse talen en zelfs de
Egyptische hiërogliefen die pas ettelijke eeuwen later zouden ontcijferd
worden. Niet alleen was hij zeer vertrouwd met die talen, hij had ook zowat
alles gelezen dat in die talen geschreven was, en dat alles al op de uiterst
jeugdige leeftijd van tweeëntwintig jaar. Zelfs indien hij uiterst begaafd was,
wat wel het geval lijkt geweest te zijn, is het in de praktijk uiterst
onwaarschijnlijk dat hij over de eruditie beschikte die hij zichzelf
toeschrijft, al was het maar omdat de drukkunst toentertijd pas ontdekt was en
manuscripten erg zeldzaam, en de kennis van vreemde talen zelfs bij de grootste
geleerden zeer summier of totaal afwezig. Bovendien stond de jonge Pico bekend als
een zeer wereldse jongeling, met een reputatie als minnaar en hoveling die voor
zijn literaire en filosofische renommee niet moest onderdoen. Ik neem dus aan
dat er sprake is van enige overdrijving in wat hij over zichzelf zegt in zijn
zogenaamde Rede, dat hij zich schuldig maakt aan niet geringe zelfoverschatting
en bluf.
Indien we
dat zouden vergoelijken als een onschuldig kenmerk van de literaire stijl van
het ogenblik, wat zeker geen bewezen stelling is, dan nog moeten we ons de
vraag stellen naar de werkelijke betekenis van Pico della Mirandola voor de ontwikkeling
van de Westerse ideeën. Is hij inderdaad een voorloper geweest van wat Jonathan
Israel de radicale Verlichting noemt? Waren zijn opvattingen in zijn tijd niet
alleen uitzonderlijk maar ook nog waardevol en seminaal?
Wanneer ik
probeer om zijn grondgedachte te vatten, kom ik tot een conclusie die zowel
positief als negatief is. Enerzijds heeft hij ongetwijfeld ingezien dat de historische
veelheid van godsdiensten en filosofieën evident een gezamenlijke grond van
waarheid hebben, dat ze op andere manieren allemaal hetzelfde zeggen. Dat
behoedt hem ervoor om van het christendom, de overheersende godsdienst van zijn
tijd en omgeving, een exclusief en universeel dogmatisch systeem te maken, met
uitsluiting van al het andere. Door zijn nochtans ongetwijfeld oppervlakkige
kennismaking met andere godsdiensten en filosofieën is hij tot de overtuiging
gekomen dat niet de uiterlijke vorm en de toevallige verwoordingen belangrijk
zijn, maar de achterliggende realiteit. Niet de godsdienst of de filosofie zijn
belangrijk, maar God en de Waarheid, en die zijn identiek.
In die zin
is hij dus wel degelijk een voorloper en staat hij met recht en reden in de grote
traditie van de Verlichting, die hem steeds heeft geclaimd als een van de
hunnen. Anderzijds blijft hij heilig overtuigd van het bestaan van een godheid
of van een bovenmenselijke werkelijkheid, die het geheel van de Natuur
bestiert. Hij is dus op zijn minst een theïst zoals Voltaire en Newton en zoveel
anderen die de sterke gematigde vleugel van de Verlichting vormen. Hij heeft,
in tegenstelling met Spinoza, die trouwens tweehonderd jaar later leefde, niet
de logische stap gezet naar een vereenzelviging van de Natuur met God. Hij
houdt vast aan een universum dat op zichzelf zinvol is, omdat er een God is die
er zin aan geeft. Toegegeven, de mens speelt in zijn opvatting een belangrijke
rol, niet in het minst omdat hij beschikt over een vrije wil die hem toelaat te
kiezen voor het goede of het kwade, voor de hemel of de hel. Maar er is steeds
een bovennatuurlijke dimensie, een God die garant staat voor het goede en voor
de bestraffing van het kwade. In die zin blijft Pico della Mirandola
schatplichtig aan de intrinsiek religieuze, neoplatoonse traditie van zijn tijd
(en lang daarna).
Pico della Mirandola, Rede over de menselijke waardigheid, vertaald en van
aantekeningen voorzien door Michiel op de Coul, ingeleid en van een nawoord voorzien
door Jan Papy, Historische Uitgeverij-Groningen, 2008, 164 blz., gebonden. ISBN
978 90 6554 4520, nieuw 24,95. Er is ook een degelijke bibliografie en een uitstekend
register van namen met (noodzakelijke) uitvoerige toelichtingen.
Al in 1998 schreef
Paul Claes zijn historische Pico-roman:
De
Phoenix, De Bezige Bij-Adam, 168 blz., paperback, nieuw 14,75. Het
is een typische mengeling van historische gegevens, ingekleed in een
geromantiseerd verhaal, zoals Umberto Ecos kanjer De naam van de Roos, er is
zelfs een detectiveverhaaltje ingebouwd. Het verbaast me niet dat Paul Claes
bij Pico is terechtgekomen, in tegendeel. Hij moet gefascineerd geweest zijn
door de vele gelijkenissen tussen de opzoekingen van Pico en zijn eigen onverdroten
speurtocht in de wereld van het geschrevene. Zoals steeds is dit ook een stijloefening
voor Paul Claes en naar mijn aanvoelen een geslaagde. Je blijft geboeid lezen
omwille van het historisch verhaal, maar ondertussen krijg je een filosofische
bagage mee die je zelfs aan de universiteit vruchteloos zou zoeken. Om nog te
zwijgen van de talloze terloopse weetjes, zoals de etymologie van bril: de
eerste glazen waren gemaakt van beril, een mineraal
(beryllium-aluminiumsilicaat); de heldere soorten zijn edelstenen: aquamarijn,
goudberil en smaragd.
Twee niet
voor de hand liggend boeken, maar voor de liefhebbers echte aanraders. Het boek
van Paul Claes vind je zeker in je plaatselijke bibliotheek of tweedehands voor
een erg schappelijke vier euro.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
07-12-2011
Indignado: el pueblo unido jamas sera vencido
Je hoort het
dezer dagen een beetje overal: het geld is in onze maatschappij niet eerlijk
verdeeld, de tegenstellingen zijn te groot. Of het nu gaat om de bonussen van
topbankiers en traders, het salaris
van managers van grote bedrijven, de inkomsten van topsporters, fotomodellen,
kunstenaars of zelfs auteurs, wij ergeren ons aan de exorbitante bedragen
waarover sommige mensen kunnen beschikken. Dat is vooral zo in tijden van
besparingen. Zolang we het zelf goed hebben, kan het ons niet zoveel schelen
dat een ander het nog beter heeft. Maar als men ons komt zeggen dat we moeten
inleveren, dan vinden we dat men maar beter eerst de superrijken kan aanpakken,
of toch zeker wie rijker is dan wij.
Het is een
normale reactie. Wie schatrijk is, merkt niet eens dat de prijs van het brood
of de brandstof naar omhoog gaat. Het algemeen aanvoelen is dus ongeveer dit: wij
hebben allen recht op welstand, maar niet op rijkdom.
Dat is op
zich geen slechte redenering. Als iedereen het redelijk goed heeft, als niemand
iets tekort komt, als onze basisbehoeften ruim gedekt zijn, dan is iedereen toch
gelukkig? Wat is het nut van superrijk te zijn? Wat ben je met vele miljoenen
op je bankrekening?
Het is ook
een kortzichtige redenering. Een eerste kwestie is: hoe zorg je ervoor dat
iedereen het goed heeft? Mensen zijn verschillend, ze hebben verschillende
talenten en mogelijkheden. De ene zal dus meer verdienen dan de andere, zelfs
veel meer. Een topvoetballer verdient ongeveer vierhonderd keer zoveel als de
gemiddelde voetbalfan, om het eens extreem te stellen. Als we dat willen
nivelleren, dan moeten we de topsporter zo zwaar belasten dat hij of zij
bijvoorbeeld maar twee keer zoveel verdient als de gemiddelde burger. Maar dan
stelt zich de tweede vraag: zou de topsporter zich dezelfde inspanningen willen
getroosten voor een dergelijk loon?
Ik herinner
me een familielid, vijftig jaar geleden, die onderhoudsproducten verkocht voor
autos. Een gedeelte van zijn salaris werd berekend op zijn omzet. Dus
probeerde hij zoveel mogelijk te verkopen. Op een dag kiende hij het
aanrekensysteem uit dat zijn werkgever gebruikte om zijn premies te berekenen.
Hij ontdekte al gauw dat zijn verdiensten omhoog gingen tot op een bepaald
punt, maar dan plots niet meer, er was een aftopping ingebouwd. Toen hij dat
doorhad, hield hij elke maand op met verkopen op het moment dat hij de grens
bereikt had waarop zijn extra inspanningen geen bijkomende inkomsten meer opbrachten.
Er zijn
verscheidene manieren om werk te verlonen. Je kan iedereen een basisinkomen
geven, wat men ook doet, zelfs als men niets doet. Dat is het systeem van het
communisme, maar in zekere mate ook dat van onze welvaartstaat, vooral in de
rijkste landen van West-Europa. Iedereen heeft recht op een basisinkomen, of
dat nu een minimumsalaris is, een werkeloosheidsuitkering, een bijdrage van de
ziekteverzekering, een pensioen of een toelage van het OCMW of een andere
dienst die het bestaansminimum garandeert. Dat is echter maar mogelijk als men
aan alle werknemers een belasting oplegt die het uitbetalen van al die toelagen
dekt. Het is een vorm van herverdeling, van solidariteit.
Het probleem
daarbij is dat als je geld kan krijgen zonder te werken, dat een zekere
aantrekkingskracht heeft op een groeiend aantal mensen. Het zet hen vanzelfsprekend
niet aan om te werken. Maar voor elke mens die niet werkt en toch geld krijgt,
moet er iemand anders zijn die wel werkt en van wie je een stuk van zijn of
haar zuur verdiende centen afneemt.
Wij zijn het
allemaal eens met solidariteit, maar met mate. Wij willen mensen helpen die het
echt nodig hebben, maar we houden niet van profiteurs. De evolutie heeft in ons
een bijna onfeilbaar instinct ingebouwd waarmee we profiteurs ontdekken en ontmaskeren.
Sociale fraude is een zeer efficiënte manier om te overleven: je laat de
anderen voor jou werken, je profiteert zonder te investeren en je houdt al wat
je zelf verdient voor jezelf. Solidariteit kan echter alleen maar werken,
indien er weinig of geen bedriegers zijn. En dus maken we onze solidariteit
afhankelijk van allerlei strenge regels en beperken we het systeem al gauw tot
het naakte bestaansminimum en zelfs dat beperken we in de tijd.
We stellen
vast dat wij helemaal niet geïnteresseerd zijn in een totale herverdeling van
de rijkdom. Wij willen dat onze inspanningen renderen. Als dat niet het geval
is, dan zijn we niet meer bereid om ons in te spannen.
Een mooi
voorbeeld van de herverdeling vinden we in de belastingen. Hoe meer je
verdient, hoe zwaarder je belast wordt. Een basisinkomen wordt nauwelijks
belast, terwijl tweeverdieners ongeveer de helft van hun inkomsten zien
verdwijnen in allerlei vormen van belasting. Waarom doen ze het dan, vraag ik
me soms af, waarom heb ik het zelf heel mijn leven gedaan?
Vooreerst
hebben we geen goed inzicht in ons globaal inkomen en de belastingen daarop. Ik
ken niemand die een uitgekiend jaarlijks budget heeft, met alle inkomsten en
uitgaven en met mogelijkheden om simulaties te doen: wat gebeurt er als ik meer
of minder verdien? Bovendien is het niet altijd mogelijk om in te grijpen. Stel
dat ik zou vaststellen dat ik door een beperkte loonsverhoging plots in een
hogere belastingsschaal terechtkom. Zal ik die loonsverhoging dan weigeren? Zo
werkt het natuurlijk niet.
Vervolgens
is het ook zo dat we zelfs met hogere belastingen en solidariteitsbijdragen toch
nog altijd iets overhouden van onze extra inspanningen. Het is het klassieke
antwoord als iemand zegt dat ie veel belastingen betaalt: ik zou graag zoveel
belastingen betalen, want dat zou betekenen dat ik veel geld verdien! De staat
is er inderdaad op bedacht om mensen niet al te zeer te ontmoedigen om meer te
verdienen. Je wordt nooit honderd procent belast, dat zou contraproductief
zijn, denk aan de beruchte Laffercurve ten tijde van Reagan: op een bepaald
ogenblik brengen hogere belastingen steeds minder op.
Je hebt dus
enerzijds een aanvoelen dat iedereen het recht heeft op een correct maar
beperkt bestaansminimum, maar anderzijds een even sterke overtuiging dat men
recht heeft op de vruchten van zijn arbeid. Het is een dubbel systeem van
solidariteit en eigenbelang, dat zo typisch is voor de mens. Eerst komt het
eigenbelang, dat is de basis van alles. Maar omdat wij ontdekken dat het leven
in gemeenschap voordelig is voor elk lid van die gemeenschap, zijn we bereid om
een deel van ons eigenbelang op te offeren voor die gemeenschap. Dat is precies
wat solidariteit is: verkapt eigenbelang. Onze solidariteit heeft niets te
maken met nobele gevoelens, medelijden of naastenliefde, dat zijn maar de
emoties die de evolutie en de cultuur ons heeft aangeleerd om het systeem van
de solidariteit veilig te stellen. Uiteindelijk gaat het erom dat de mensen tot
meer in staat zijn wanneer zij samenwerken. Zelfs de sterksten hebben er voordeel
bij om in gemeenschap te leven. Ook de allerrijksten zijn voor ongeveer alles
aangewezen op de anderen. Wij hebben er dus allen belang bij dat het goed gaat
in de maatschappij. Dat betekent dat wij ook allen een deel van onze rijkdom
afstaan aan de gemeenschap.
Zoals ik al
zei, zijn we zeer beducht voor bedriegers, mensen die wel genieten van de
voordelen van de maatschappij maar er zelf zo weinig mogelijk toe bijdragen.
Dat is vooral zo indien we zouden vaststellen dat ze dat zeer bewust doen, uit
berekening en niet omdat ze door omstandigheden of beperkingen niet in staat
zouden zijn om hun deel van de lasten te dragen. De verhalen zijn klassiek van
de echtgenote van de dokter die met haar Mercedes naar het stempellokaal rijdt,
de immigrant die leeft van zijn uitvoerig kindergeld en een ziekte-uitkering
wegens een slechte rug, het slachtoffer van een ongeval dat levenslang
werkonbekwaamheid veinst en door verzekering en sociale voorzieningen royaal onderhouden
wordt. Dergelijke voorbeelden, reëel of verzonnen, maken ons echt boos en
terecht, hoewel we zelf, wanneer de kans zich voordoet om een graantje mee te
pikken, niet aarzelen om van allerlei systemen gebruik te maken, ook als het in
de grond van de zaak niet echt nodig of verantwoord is.
Maar het is
niet alleen tegenover regelrechte profiteurs en bedriegers dat wij op onze
achterste poten gaan staan. Wanneer wij merken dat het systeem ervoor zorgt of
toelaat dat sommigen zich buitenmate verrijken, meer dan hun talenten of
inspanningen verantwoorden, dan stellen wij daar even terecht vragen bij. Het
is niet dat wij elke ongelijkheid afwijzen, in tegendeel, wij streven allen
naar een vorm van ongelijkheid, omdat dit de basis zelf is van ons systeem, waarbij
inspanningen een persoonlijk voordeel opleveren. Maar blijkbaar mag die
ongelijkheid niet te ver gaan. Wij kunnen best verdragen dat iemand met een
chique wagen rijdt, als we de kans krijgen, doen we dat zelf ook. We hebben
evenmin bezwaren tegen een mooi huis met tuin, of een jaarlijkse vakantie. Dat
zijn dingen waarnaar we allen streven. We willen goed leven, we leven tenslotte
maar eens. En dus kijken we naar onze gegoede medeburgers niet zozeer met
afgunst, maar zien we in hen zelfs een inspiratiebron: als we maar hard genoeg
werken en sparen of zelfs enige risicos nemen, dan kunnen we ons dat ook
veroorloven. Het is al bij al een gezond principe, het zet ons aan om naarstig
te zijn. Een persoon of een gemeenschap die vlijtig is, draagt daarvan steeds
de vruchten.
Rijkdom wordt
maar een probleem wanneer we aanvoelen dat sommige rijken ook bedriegers zijn,
net zoals de sociale profiteurs. Met een normale wedde of zelfs met twee, word
je niet echt rijk in onze maatschappij. De legendarische hardwerkende Vlaming, Nederlander
of Duitser weet dat hij of zij nooit schatrijk zal zijn. En toch zijn er mensen
die zeer rijk zijn, stinkend rijk zeggen we dan. Hoe doen die dat?
Tja, als ik
dat wist
Soms
organiseren we het zelf. Er bestaan sinds mensenheugenis loterijsystemen,
waarbij je met een minimale inleg een fortuin kan verdienen. Het succes van loterijen
neemt nog steeds toe, ze beantwoorden blijkbaar aan een reële menselijke
behoefte. Dat wil zeggen dat heel wat mensen er stiekem van dromen om schatrijk
te worden zonder er iets voor te doen en zich daar helemaal niet voor schamen.
De reden daarvoor is dat het geen kwestie van bedrog is, maar van het toeval.
De kansen dat je met je ene euro een miljard euro wint is infinitesimaal klein
en iedereen heeft evenveel kans, dus is er niets aan de hand, vinden we en doen
we met zijn allen mee aan dat gokspel, want dat is het toch.
Maar eens er
een winnaar is, dan begint de miserie. Geen enkele winnaar van het groot lot
wil dat zijn of haar naam bekend gemaakt wordt. Maar wat dan? Als je plots je
werk opzegt, een kasteel koopt, met een Rolls Royce en chauffeur rondrijdt, dan
gaat men in je omgeving vragen stellen. Het duurt niet lang voor men vermoedt
wat er gebeurd is en dan zit het spel op de wagen. Je hebt je fortuin eerlijk verworven,
maar toch nemen al je medemensen, ook zij die aan dezelfde loterij deelgenomen
hebben, het kwalijk dat je gewonnen hebt, dat je nu tot de stinkend rijken
behoort.
Ook in het
geval van zeer succesvolle ondernemers en topambtenaren met fabelachtige wedden
is er een spontane reactie. Wij gunnen onze medemens wel enig succes en
financieel gewin, maar als het verschil te groot wordt, dan aanvaarden wij dat
niet meer zo gemakkelijk. Waarom zou je als zelfstandige ondernemer zoveel meer
mogen verdienen dan als arbeider of bediende? Wat is het verschil? Het gaat
hier wel zeer duidelijk om een gradueel verschil. Een loodgieter, dakwerker,
restauranthouder of wat dan ook mag gerust welvarend zijn, zelfs meer dan
mensen die een vaste wedde hebben en dus minder risicos nemen, maar het mag
niet overdreven zijn, vinden we. Met andere woorden: als iemand zelfs door zijn
eigen inzet en talent buitensporig rijk wordt in onze maatschappij, dan vinden
wij dat ook een vorm van bedrog, net zoals sociale fraude. Wanneer de winsten
excessief worden, dan spreken wij al gauw van fiscale fraude, ook wanneer een
ondernemer of een CEO of PDG geen enkele wet overtreden heeft.
Ook hier
organiseert de maatschappij zelf de rijkdom, precies door enorme winsten en spectaculaire
salarissen en bonussen toe te laten. Wij leven in een vrijemarkteconomie, in
een kapitalistisch systeem. Het eigen initiatief wordt aangemoedigd,
onproductief gedrag wordt bestraft. Intelligentie en ijver loont, beperkingen
zijn precies dat: een blinde of gehoorgestoorde werknemer heeft het veel moeilijker om werk te vinden dan iemand zonder die handicap. De wet van vraag en aanbod heerst. Een succesvol manager die voor
zijn bedrijf grote winsten opbrengt, zal dus door andere bedrijven gezocht
worden en verleid met een hoger salaris. Bedrijven die niet bereid zijn om hun
bedrijfsleiders zwaar te vergoeden, zullen het moeten doen met mindere goden en
zullen dus minder succesvol zijn, zo gaat de redenering. En zo komen we in een
opwaartse spiraal terecht waarvan het einde nog niet in zicht is.
Maar dat was
vijftig jaar geleden ook waar en toch was de kloof of de spanning tussen de
hoogste wedden en de laagste in een bedrijf nooit zo hoog als nu. Een
bedrijfsleider kan nu tot tweehonderd keer zoveel verdienen als een van zijn
bedienden. Stel dat je 2.000 per maand verdient, netto, dan steekt je baas
elke maand 400.000 op zak, kunt ge u dat voorstellen? En dan spreken we nog
niet over de miljoenenbonussen en al de andere voordelen. Dit gebeurt niet
alleen in privé ondernemingen, waar de vrije markt ongehinderd speelt, maar ook
in staatsbedrijven, die eigendom zijn van de gemeenschap. Het is dus inderdaad
de gemeenschap die de buitensporige winsten en salarissen niet alleen toelaat maar
ze ook zelf toepast.
Mijn overtuiging
is, dat precies daar het ethisch probleem ligt dat wij zo goed aanvoelen. Wij
zijn natuurlijke voorstanders van een samenleving waarin arbeid loont, maar
niet van een onbeperkte vrijheid van het individu om zich grenzeloos te
verrijken. Wanneer wij vaststellen dat er een te grote ongelijkheid ontstaat
tussen de burgers, zelfs als ze de regels van het spel (grotendeels) volgen,
dan verwachten wij dat de maatschappij ingrijpt.
Een goed voorbeeld daarvan is
de monopoliepositie in ons land van Electrabel, het bedrijf dat alle stroom
produceert die België zelf voortbrengt, hoofdzakelijk in de kerncentrales. Die
centrales zijn allemaal grotendeels afgeschreven, dus het bedrijf maakt nu
zuivere winst, ook al omdat ze niet meer investeren in nieuwe kerncentrales,
omdat die als onveilig en vervuilend beschouwd worden. De maatschappij voelt bij
monde van de burger en de politiek het voordeel dat Electrabel daarbij doet aan
als woekerwinst en legt het bedrijf een extra belasting op van honderden
miljoenen euro, waartegen het bedrijf zich met alle macht verzet. Maar dat is
een uitzondering. Meestal doet de politiek het omgekeerde, namelijk bedrijven belastingsvrijstelling
verlenen, in de hoop hen hier te krijgen of te houden. Het perverse effect
daarvan is dat de ondernemers zich nog meer verrijken, op kosten van de kleine
man en vrouw, die zelf steeds meer belastingen moeten betalen.
Het lijkt
een dilemma. Als we het vrij initiatief fnuiken door te hoge belastingen, dan
ontmoedigen we ongetwijfeld fataal het naarstig werken. Als we het winstbejag
vrije loop laten, dan neemt even onvermijdelijk de onaanvaardbare schrijnende ongelijkheid
toe tussen arm, welstellend, rijk en opulent.
Vanuit een
ethisch oogpunt, dus los van elke economische realiteit, ware het wenselijk dat
elkeen zich spontaan zou inspannen om het zelf goed te hebben binnen een
gemeenschap waartoe men zelf ook ruim bijdraagt, zo dat iedereen kan
participeren aan de lusten en de lasten, maar zonder dat de individuele verschillen,
of die tussen bepaalde bevolkingsgroepen, al te groot worden. De geschiedenis
leert ons dat dit een ijdele hoop is, een utopie. De ongelijkheid is altijd
zeer groot geweest en is nu globaal gezien niet geringer dan vroeger, wat men
ook doet. Zowel het communisme als het kapitalisme leiden tot flagrante
excessen, zowel economisch als op het vlak van de persoonlijke vrijheid en de
algemene menselijke waardigheid. Het maakt niet uit of je een proletariër bent
onder de tsaar, Stalin, Louis XVI of George W. Bush, een slaaf in het
Ottomaanse Rijk, het Britse Imperium, Belgisch Kongo honderd jaar geleden of
Abu Dhabi vandaag.
Als we het
aan de menselijke vrijheid overlaten, lukt het niet om de heilsstaat te
realiseren, hoogstens tijdelijk een relatieve welvaartsstaat op enkele plaatsen
ter wereld en zelfs dan en daar nog enkel voor een beperkte bevolkingsgroep, op
de rug van een andere.
Als we
willen dat het anders is, en het is nog zeer de vraag of we dat echt allemaal
willen, dan zal de staat regulerend moeten optreden. Dat is wat we nu meemaken.
De burgers
zijn het niet meer eens met de manier waarop de samenleving georganiseerd is.
De ongelijkheid is te groot, ze zorgt voor sociale onrust. Het kapitalistische
systeem maakt onschuldige slachtoffers, de democratie is geen garantie voor
goed bestuur. De meerderheid laat zich horen via een mondige verontwaardigde
minderheid, of ze nu echt indignados
heten of niet. De sociale onrechtvaardigheid, het onverantwoord omgaan met
staatsgelden en de onduldbare risicos die banken en bedrijven nemen, worden
overal aangeklaagd. Men wil af van de uitspattingen van het kapitalisme, maar
tegelijkertijd is men bevreesd voor die van het communisme en het fascisme, die
nog vers in het collectief geheugen liggen.
Het zal een
moeilijke evenwichtsoefening worden tussen het laisser faire en het staatsdirigisme. In elk geval biedt enkel een
echte volksdemocratie de garantie dat de macht binnen de gemeenschap niet geaccapareerd
wordt door enkelingen. Telkens wij vaststellen dat een individu of een groep
zich buiten alle proporties verrijkt of politieke macht naar zich toetrekt,
weten wij met zekerheid dat de maatschappij en haar burgers in gevaar zijn. Dan
is het tijd om op te treden, binnen de grenzen van het democratisch overleg.
Wanneer echter ook dat in het gedrang komt, zal geen enkele dictatuur bestand
blijken tegen een volksopstand. El pueblo
unido jamás será vencido.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
04-12-2011
absolute macht
Het lijkt alsof
de macht in deze wereld zich concentreert in slechts enkele mensen. Dat blijkt
het duidelijkst in dictaturen. In Nazi-Duitsland was Hitler, de Führer de belichaming van de macht,
zoals Stalin in de USSR en Mussolini in Italië. In vroegere tijden waren het
keizers en koningen die almachtig waren. Op het hoogtepunt van het absolutisme verklaarde
Louis XIV, de Zonnekoning: létat, cest
moi. Hij regeerde officieel vanaf zijn vierde levensjaar tot zijn dood, tweeënzeventig
jaar, drie maanden en achttien dagen later.
Maar niet
alleen de groten der aarde trekken alle macht naar zich toe. Dictators zijn er
overal. Op het kleinste schip is de kapitein almachtig, schipper naast God. Een
onderwijzer is meester in zijn klas. Een diensthoofd beslist autonoom. Het
gezinshoofd was vroeger baas in eigen huis en op veel plaatsen in de wereld is
dat nog zo.
Toch is er
iets vreemds met die situatie. Machthebbers zijn namelijk gewone mensen, zoals
jij en ik. Zelfs wanneer men ooit aan koningen quasi goddelijke vermogens
toeschreef, wist iedereen dat zij sterfelijk waren en behept met alle kenmerken
van het mens-zijn. Machthebbers zijn, op de keper beschouwd, machteloos. Zij
kunnen niet meer dan iemand anders, ze kunnen geen zieken genezen, doden
opwekken, lood in goud veranderen, de oogst doen lukken; ze zijn niet
onfeilbaar, noch onkwetsbaar, onoverwinnelijk of onsterfelijk. Ontelbaar zijn
de koningen, hertogen en graven en later de hooggeplaatste politici die bij een
moordaanslag om het leven kwamen. De gebroeders Kennedy waren daarvan het
spectaculaire voorbeeld bij uitstek in de twintigste eeuw. Een kogel is
voldoende om zelfs de machtigste mens ter wereld te vellen.
De concrete macht
waarover zij wel degelijk beschikken, hebben ze niet uit zichzelf. Herman Van
Rompuy was een totaal onbetekenende politicus, tot hij op een dag eerste
minister werd van België, en even later, om dezelfde redenen, president van Europa.
Hij werd voor die functie gekozen niet omdat hij een machtig man was, maar
precies omdat hij dat niet was. Wie was Barack Obama voor hij president van
Amerika werd?
De macht
behoort niet bij de persoon, maar bij de functie. De machthebber bekleedt een
functie, soms zeer tijdelijk, zoals Johannes Paulus I, die paus was gedurende
welgeteld drieëndertig dagen. Wanneer een Franse koning stierf, verscheen een
bode op het balkon die uitriep: le roi
est mort, vive le roi!
De functies die
zij bekleden, hebben ze niet zelf gemaakt. Ze bestonden al voor hen en zullen
ook na hen nog bestaan. Zelfs als zij een functie als het ware uitgevonden
hebben, zoals Hitler, dan nog hebben zij dat maar kunnen doen omdat men hen dat
heeft laten doen. Het is de maatschappij die de functies creëert en in stand
houdt. De machthebbers beschikken niet over eigen middelen die hen in staat
zouden stellen om een functie op te eisen of er zich aan vast te klampen,
wanneer een meerderheid of zelfs een enkeling zich daartegen verzet. Berlusconi
moest uiteindelijk aftreden, omdat zijn Europese collegas vonden dat ze lang
genoeg een beschamende clown naast zich geduld hadden. Indira Gandhi (niet de
dochter van de Mahatma, maar van Pandit Nehru, de eerste premier van India) werd
door haar eigen lijfwacht vermoord. De maatschappij en zelfs een enkeling kan
op elk ogenblik een einde maken aan de macht van een individu.
Het heeft
dus niet veel zin om ons boos te maken over de machtigen der aarde en hen
verantwoordelijk te houden voor al wat verkeerd gaat op de wereld. Keizer
Karel, Philips II, Henry VIII, Louis XIV, Catharina de Grote van Rusland,
Frederik van Pruisen, Maria Theresia en Jozef II, allen berucht om hun absolute
macht, waren slechts mensen. Als zij aan de macht gekomen zijn en aan de
macht gebleven, is dat omdat een gans machtsapparaat hen aan de macht geholpen
heeft en aan de macht gehouden. Wij zien slechts wie helemaal aan de top staat,
maar daaronder bevindt zich een piramide van kleinere, veel minder zichtbare
machthebbers die het systeem in stand houden. Het Nazisme is niet Hitler, het
is gans het onzalige systeem dat gedurende een korte periode de hele wereld in
vuur en vlam heeft gezet en meer dan zestig miljoen mensenlevens heeft geëist,
2,5 % van de wereldbevolking.
Wanneer wij
ons ergeren aan wat een of andere leider zegt of doet, dan moeten wij steeds
beseffen dat wij niet machteloos hoeven toe te zien. Wij kunnen onze stem
verheffen om ons ongenoegen of onze afkeuring te laten blijken. Wij kunnen
protesteren. En wanneer het om onze eigen leiders gaat, kunnen wij ons
democratisch recht laten gelden om hen de macht te ontnemen wanneer wij in het
stemhokje staan. Met andere woorden: wij kunnen ons niet wegsteken achter de
brede rug van onze leiders en zeggen dat het allemaal hun schuld is. Hitler
heeft vermoedelijk niemand ooit zelf vermoord, dat hebben anderen gedaan. De
schuld berust zowel bij de ene als bij de anderen. Er waren in Nazi-Duitsland
genoeg tegenstanders van het regime om zelfs de machtigste en de meest
beveiligde (en meest paranoïde) dictator van de twintigste eeuw uit te
schakelen. Dat de enkele aanslagen op zijn leven mislukt zijn, zegt meer over
zijn tegenstanders dan over hem.
Wat is mijn
pointe, zal je me vragen. Misschien dit: er bestaat geen absolute macht, alleen
gedeelde macht. Wie deelt in de macht, deelt ook de verantwoordelijkheid. Laten
we dus goed uitkijken wanneer we ons inschrijven in een verhaal, wanneer we
onze steun verlenen aan een machtsapparaat, hoe aarzelend, onwillig of woordeloos
ook. Als de twintigste eeuw ons iets geleerd heeft, dan ten minste dit: niemand
zal ooit nog kunnen beweren: Wir haben es
nicht gewusst.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
02-12-2011
December 1626
Het is nu december en de advocaat maakt een einde aan
zijn oogst en zijn klant ziet het laatste van zijn geld. Wie op straat loopt
zal het vuil op zijn schoenen zien, tenzij hij helemaal gelaarsd gaat. Nu
moeten kapoenen en hoenders, net zoals kalkoenen, ganzen en eenden, samen met
runderen en schapen, allemaal sterven als een memoriaal en een zoenoffer voor
het Feest van de Heiland, het grote en enige Zoenoffer. Want op twaalf dagen zal
een mensenmenigte niet kunnen gevoed worden met een peulschil. De ezelin die
een heel jaar lang getorst heeft, moet nu eventjes rusten. De os en de koe en het
paard en de merrie krijgen nu hun verdiend kerstvoer. Pruimen en kruiden,
suiker en honing passen nu uitstekend bij vlaaien en grogs. Een toast drink ik
voor vrienden en kennissen, en voor jou, hoe gaat het met jou, van harte
welkom, laten we ons goed amuseren, dank je wel!
Nu zijn de kleermakers en de wielmakers druk in de weer
tegen de feestdagen en een werkman ziet niet op een inspanning voor zijn baas,
al drinkt hij zijn kriekenlikeur de twaalf dagen lang. Nu of nooit moet de
muziek de juiste toon treffen, want de jeugd moet dansen en zingen om het warm
te krijgen, terwijl de ouden van dagen bij het vuur zitten; zo is de wet van de
Natuur en de Rede ziet het niet anders. De vette os moet sterven, de magere mag
nog een tijdje leven tot het meer de moeite is om hem te slachten. De
boodschapper begaat nu menige misstap en de stalknecht loopt gedurig achter de
hielen van de paarden. En de praatzieke herbergier die zijn glazen niet telt,
ligt dronken in zijn kelder. De boerenmeid brengt maar de helft van haar waren
van de markt mee en moet nog eens op pad, als ze een paar kerstkaarten vergeet
op kerstavond.
De strijd tussen hulst en klimop woedt in alle hevigheid,
om uit te maken wie in huis de broek draagt. De prijs van vlees gaat gestadig
omhoog en de feestdos van de ijdeltuiten maakt de kleermakers rijk en zo ijdel
als ze zelf zijn. Teerlingen en speelkaarten brengen wat op voor de butler en
als de kok niet gek is likt hij zijn zoete vingers. Nu hebben stijfsters en
wasvrouwen de handen vol met werk en met pruiken. Tekeningen zijn nu erg
gegeerd. Ongewone dingen zijn nu snel verkocht, rare verhalen vlot verteld, vreemde
toestanden graag bezocht, zeldzame zaken graag gekocht, en al wat er
overschiet.
Ik besluit: ik houd december voor een kostelijke
aanleiding tot overdaad, de oorzaak van onnodige verspilling, het beoefenen van
dwaasheid en het vagevuur van de Rede.
(vertaling: Karel D'huyvetters 2011)
It is now December, and hee that walkes the streets, shall find durt on
his shooes, Except hee goe all in bootes: Now doth the Lawyer make an end of
his harvest, and the Client of his purse: Now Capons and Hennes, beside
Turkies, Geese and Duckes, besides Beefe and Mutton, must all die for the great
feast, for in twelve dayes a multitude of people will not bee fed with a
little: Now plummes and spice, Sugar and Honey, square it among pies and broth,
and Gossip I drinke to you, and you are welcome, and I thanke you, and how doe
you, and I pray you bee merrie: Now are the Taylors and the Tiremakers full of
worke against the Holidayes, and Musicke now must bee in tune, or else never:
the youth must dance and sing, and the aged sit by the fire. It is the Law of Nature,
and no Contradiction in reason: The Asse that hath borne all the yeare, must
now take a little rest, and the leane Oxe must feed till he bee fat: the
Footman now shall have many a foule step, and the Ostler shall have worke
enough about the heeles of the Horses, while the Tapster, if hee take not heed,
will lie drunke in the Seller: The prices of meat will rise apace, and the
apparell of the proud will make the Taylor rich: Dice and Cardes, will benefit
the Butler: And if the Cooke doe not lacke wit, hee will sweetly licke his
fingers: Starchers and Launderers will have their hands full of worke, and
Periwigs and painting will not bee a little set by, strange stuffes will bee
well sold, strange tales well told, strange sights much sought, strange things
much bought, And what else as fals out. To conclude, I hold it the costly
Purveyour of Excesse, and the after breeder of necessitie, the practice of
Folly, and the Purgatorie of Reason.
Farewell.
Nicholas Breton, London, 1626
Categorie:tijd Tags:tijd
30-11-2011
Het nut van vrome leugens: Schopenhauer
Onlangs was
ik in de Leuvense stedelijke bibliotheek Tweebronnen de rekken die aan
filosofie gewijd zijn aan het afspeuren op zoek naar twee werken die daar volgens
de catalogus te vinden moesten zijn, maar die om een of andere duistere reden
ontbraken. Daarbij viel mijn oog op een titel die me meteen aansprak: Het nut
van vrome leugens. Over godsdienst. Het bleek de vertaling te zijn van drie essays
van Arthur Schopenhauer door Hans Driessen.
Over de metafysische behoefte van de
mens is een
hoofdstuk uit het voornaamste werk van Schopenhauer, De wereld als wil en voorstelling. Het lijkt oneerlijk om het te
beoordelen los van de context van dit zeer uitvoerige werk, maar het heeft me ondanks
een zeer markante aanval op alle vormen van godsdienst toch een beetje teleurgesteld.
Schopenhauer wijst, net zoals Kant, elke bovennatuurlijke verklaring van de
werkelijkheid af, maar zoals Kant ziet hij wel een plaats voor de filosofie en
zelfs voor een metafysica, een leer dus die zich bezighoudt met een
werkelijkheid die achter de zichtbare wereld ligt en die bepalend is voor hoe
deze wereld aan ons verschijnt, hoe hij in zijn werk gaat en wat de zin en
bedoeling ervan is.
Het is
echter precies op dit punt dat dit hoofdstuk op zichzelf volkomen tekortschiet.
Schopenhauer slaagt er niet in om ook maar een aanzet te geven van hoe we deze
metafysica en deze achterliggende wereld moeten verstaan. De wereld die we zien
is maar schijn, het is de wereld zoals de mens die ziet. Onze aandacht moet
echter niet gaan naar hoe die wereld verschijnt, maar wat er verschijnt, wat
zich aandient door het verschijnende heen. Wat dat kan zijn, daar hebben we eigenlijk
het raden naar. Hij verwijst ons naar de rest van zijn boek, maar voor de lezer
van dit essay is dat weinig relevant. Het gaat er bij Schopenhauer om dat de
mens in staat is om met behulp van zijn zelfbewustzijn door te dringen tot de
kern der dingen. Hij stelt dat metafysica niet transcendent kan zijn, maar
immanent, omdat ze onlosmakelijk verbonden is met de waarneming van de dingen.
Maar als dat zo is, dan is het geen metafysica meer, want die houdt zich precies
bezig met datgene wat de waarneembare realiteit overstijgt.
De cirkelredenering
die Schopenhauer aan Kant toeschrijft, blijkt ook uit zijn eigen vasthouden aan
een denkwijze die de Westerse filosofie kenmerkt sinds haar ontstaan en waaraan
ook vandaag nog slechts met grote huiver wordt geraakt. Het Westers denken is
metafysisch, het zoekt naar bovennatuurlijke verklaringen voor de werkelijkheid.
Die zijn er evenwel niet, geen enkele filosoof heeft ze ooit gevonden, de Westerse
metafysica is een onverstaanbaar verhaal van elkaar op alle punten
tegensprekende denkers, een warrig verhaal dat zich afspeelt in het
luchtledige, op vele lichtjaren verwijderd van elke realiteit. De metafysica is
inderdaad het zoeken naar een zwarte kat in een donkere kamer, terwijl er
helemaal geen kat is (de theologie vindt ze desondanks).
Dat
Schopenhauer vasthoudt aan deze zinloze zoektocht is des te merkwaardiger wanneer
we nader ingaan op de opvattingen van deze filosoof over zijn collegas en over
godsdienst in het algemeen en het christendom in het bijzonder. Telkens weer
blijkt immers dat hij elke bovennatuurlijkheid fundamenteel verwerpt.
Godsdienst is voor hem niets anders dan ten hoogste een allegorie, een
verhaaltje ten behoeve van de 90% van de mensheid die niet in staat is om
zelfstandig te denken, omdat ze het te druk hebben met te werken en af te zien.
Dat is de kern van het tweede essay Over
godsdienst, dat genomen is uit de Parerga
et paralipomena, een verzameling van essays en opstellen allerhande. Het
neemt de traditionele vorm aan van een dialoog tussen de vriend van de
waarheid en de man van het volk, gevolgd door enkele algemene beschouwingen
over godsdienstige onderwerpen. Men vindt er veel van de argumenten in die ook
vandaag nog aangehaald worden in verband met godsdienst, à charge et à decharge.
Het derde
essay is niet meer dan wat zijn titel zegt: Enkele
woorden over het pantheïsme en het is het lezen niet waard. Ik maak me
sterk dat wat ik hier zelf schreef over atheïsme, agnosticisme en pantheïsme
meer verhelderend is dan wat deze grote filosoof hier aan het papier heeft
toevertrouwd. Pantheïsme is een contradictio in terminis, het is Een onmogelijk
woord: als God (theos) gelijk staat
met alles (pan), dan is het God niet
meer, want dat begrip is eenduidig verbonden met een persoonlijke, almachtige
en transcendente schepper en in standhouder van de wereld, Iemand die buiten de
wereld staat. Wanneer men het geheel der dingen voor God houdt, dan spreekt men
ook niet meer van een godsdienst, maar van een eerbiedige en ontzagvolle
houding tegenover het bestaan, waarvan men zelf deel uitmaakt. Dat is geen -theïsme,
er is geen God mee gemoeid. In die zin is ook Schopenhauers hautaine afwijzing
van Spinoza en van alle naturalisme en materialisme erg bedenkelijk: zijn eigen
opvattingen staan immers veel dichter bij deze strekkingen dan bij de Westerse
metafysische traditie.
Wat me in
deze drie essays het meest deed grommen, zijn de blatante en onbeschaamde antisemitische
uitspraken van een man van het intellectueel kaliber van een Schopenhauer. Hij
heeft het herhaaldelijk over jodenstank en laat geen gelegenheid onverlet om
het Joodse volk en de Joodse religie te beschimpen. Het is geen excuus dat hij zich
daarin niet onderscheidt van zijn voorgangers, tijdgenoten en volgelingen. Een
echte intellectueel houdt zich ver van dergelijke vuilbekkerij.
Arthur
Schopenhauer, Het nut van vrome leugens.
Over godsdienst, vertaald door Hans Driessen, Wereldbibliotheek Adam,
2007, 144 blz., paperback, nieuw 12.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
29-11-2011
Cicisbeo
Cicisbeo
G
roteske minuskel
Grijnzende halfedelsteen
Grafschrift in een lijzige zijbeuk
Versleten godvergeten woord
Geamuseerde opwelling
Vernederende kwelling ener
Vertederd nederige aanbidder
Soupirant de dame
Cavalier
servant
Chevalier
galant
Ami
tendre ami de cur
Damoisel
damoiseau
Triste jusquau fond de lâme
Een dobberend driftwoord
Maskers van Muranoglas
Bautablinden en volte-face
Casanova door achterklap gestoord
Betrapt met een vierdeukenhoed
Op het Canal Grande onvermoed
Carnaval de Venise als slotakkoord
Cicí sist de siciliaan
Kijk hem gaan de epigoon
Dienaar zonder loon
Leenroerig vazal en kompaan
Hangend aan de slippen
En zijn douce dames lippen
Hij aanbidt doch niet in bed
Amper onteerd begeerd
Noch wederkerig begerig
Onbevredigd tevreden
Met karig verleende gunst
Verlangen verheven tot kunst
Druk doende
Dritte im Bunde
Lancelot Iskarioth
Sigisbée
Cicisbeo
Categorie:poëzie Tags:poëzie
28-11-2011
belastingen
In mijn
jeugd heeft er nooit iemand de moeite genomen om me uit te leggen wat
belastingen zijn. En toen ik begon te werken, in oktober 1968, was het enige
dat me interesseerde aan mijn loon de som die op mijn bankrekening kwam. Dat er
allerlei inhoudingen gebeurden op mijn bruto loon leek me een noodzakelijk
kwaad. Wist ik veel voor wie of wat, of wat de tarieven waren. Ik kon er toch
niets aan doen, de staat bepaalde alles en de personeelsdienst voerde het
hopelijk correct uit. Zo is het veertig jaar gebleven. In Amerika zeggen ze: er
zijn slechts twee zekerheden in het leven: death
and taxes.
Waarom
betalen wij belastingen?
Om de
algemene voorzieningen te betalen: de straten, de autosnelwegen, de openbare
verlichting, de riolering, dat soort dingen. Maar ook allerlei diensten: de
politie en staatsveiligheid, het leger, de ambtenaren, het onderwijs. En
vervolgens ook de sociale voorzieningen: ziekteverzekering, ouderschapsverlof, loopbaanonderbreking,
vakantiegeld, werkeloosheidsuitkering, pensioen, kinderbijslag enzovoort.
Iedereen geniet van de voordelen van onze welvaartstaat. En iedereen betaalt
ervoor.
Er zijn veel
soorten van belasting. Als je iets koopt, dan betaal je belasting op de
toegevoegde waarde (BTW). Dat loopt gauw op tot meer dan 20% voor zogenaamde
luxeproducten, voor andere betaal je soms maar 6%. Ben je eigenaar van een
woning, dan is er een jaarlijkse heffing, berekend op basis van de waarde van
je eigendom. Maar de grootste brok is de personenbelasting. Enerzijds is dat
wat de staat inhoudt op je loon of pensioen, anderzijds het gevolg van een
herberekening eenmaal per jaar, waarbij alle stukjes van de belastingpuzzel
voor elke burger samen gelegd worden. Als blijkt dat men te veel inhoudingen
heeft gedaan, krijg je een stuk terug. In het omgekeerde geval moet je
bijbetalen.
Dat geeft
soms aanleiding tot vreemde toestanden. Lut en ik zijn allebei gepensioneerd,
wij krijgen een basispensioen van de staat. Lut krijgt elke maand het volledig bruto
bedrag, er wordt niets afgehouden. Elk jaar noteren we dat netjes op het
aanslagbiljet en enkele maanden later krijgen we de rekening gepresenteerd,
altijd vervelend. Van mijn pensioen wordt van alles afgehouden, ik ontvang
alleen het nettobedrag. Vraag me niet waarom bij mij wel en bij Lut niet. Toen
ik nog aan pensioensparen deed, een levensverzekering afbetaalde en ook nog aan
lange termijnsparen deed, kon ik die uitgaven gedeeltelijk in rekening brengen,
zodat ik elk jaar een bescheiden som terugkreeg bij de eindafrekening van de
belastingen, altijd een leuk moment.
Op een dag
heb ik eens uitgerekend hoeveel belastingen Lut in feite betaalde, dus na de
eindafrekening en hoeveel dat voor mij was. Het was toch wel even schrikken:
Lut, die dus elk jaar serieus moest bijleggen, betaalde maar half zoveel
belastingen als ik, die elk jaar geld terugkreeg. De indruk die we hadden was
dus helemaal verkeerd: het is niet omdat het saldo op je belastingbrief
negatief is dat je zwaarder belast bent en het is niet omdat je een som
terugkrijgt dat je minder belastingen betaalt. Waarom ik aanmerkelijk meer
belastingen betaal dan Lut? Ik heb er geen flauw idee van!
Deze morgen
kreeg ik nog maar eens een brief in de bus van de Rijksdienst voor pensioenen.
Goed nieuws: mijn pensioen stijgt met een maandelijks bedrag van 21 euro, bruto
wel te verstaan. Maar ook de inhouding voor ziekte- en invaliditeitsverzekering
gaat naar omhoog, evenals de solidariteitsafhouding en de bedrijfsvoorheffing,
vooral die. Het netto batig saldo is 5,4 euro. Dat is slechts 25% van de
verhoging, de overige 75% gaat dus naar de belastingen. Merkwaardig, maar niemand
die me uitlegt waarom dat zo is, ik heb er het raden naar. Ik kan wel telefoneren
naar een gratis nummer, maar daar zullen ze me in het beste geval haarfijn
uitleggen waarom dat zo is. Ik kan daar niets aan veranderen, de staat heeft
het zo wettelijk vastgelegd, de ambtenaren doen niets anders dan de
beslissingen uitvoeren, ook als het resultaat in dit specifieke geval toch wel
opmerkelijk is.
De onderhandelaars
over de Belgische federale regering hebben net een akkoord afgesloten over de staatsbegroting.
De discussie ging er vooral over of we het miljardengat in de begroting gaan dichten
met nieuwe, bijkomende belastingen dan
wel met besparingen op de staatsuitgaven. In mijn geval is het dus een kwestie
of men mijn pensioen zwaarder gaat belasten dan wel het bedrag ervan verminderen.
Het verschil tussen beide laat me in principe koud, enkel het eindresultaat is
van concreet belang en in beide gevallen zal ik minder pensioen hebben, niet
veel minder wellicht, ik zal mijn levensstijl niet drastisch moeten aanpassen,
ik zal het niet echt voelen, neem ik aan. Kan men met dergelijke kleine
bijsturingen echt de grootste crisis sinds 1930 oplossen? Dat ze het dan doen
in plaats van er zo over te zaniken!
Ik denk dat
ik de opinie van vele burgers vertolk wanneer ik hier verzucht: is het nu echt
niet mogelijk om de onbeschrijflijk complexe materie van de belastingen wat
eenvoudiger te maken, zodat wij zelf kunnen oordelen over de rechtvaardigheid
van de herverdeling?
Is het echt
teveel gevraagd om bij de uitbetaling en de inning een en ander te combineren,
vooral in het geval van mensen die uitsluitend van een uitkering of pensioen
leven? De staat weet perfect wat onze inkomsten zijn, aangezien de staat ze zelf
uitbetaalt. Net zo voor de onroerende voorheffing. Na enkele jaren zou men toch
de nodige inhoudingen aan de bron kunnen doen, zodanig dat een belastingsbrief
overbodig wordt. Als men het achteraf kan, waarom dan niet daarop anticiperen?
Waarom Lut elke maand teveel geven en het dan achteraf terugvragen? Waarom van
mij jaar na jaar teveel afhouden en me dan een stuk teruggeven? Wat al onzin om
ambtenaren bezig te houden
En moet dat
nu echt, een gepersonaliseerde brief met briefhoofd en enveloppe in
veelkleurendruk, via de post thuis besteld om me met de regelmaat van de klok
te laten weten dat ik enkele luttele euros meer (of minder) zal krijgen?
Waarom niet een mailtje, of een algemene aankondiging via het tv-journaal en de
krant? Dat zou al een serieuze besparing zijn.
Er zijn maar
twee zekerheden: de dood en belastingen. De dood is op zich gekenmerkt door een
merkwaardige eenvoud: het ene moment ben je er nog, het volgende niet.
Belastingen zijn veel complexer, omdat ze te maken hebben met het leven. Het is
de manier van de staat om zich met ons leven te bemoeien: belastingen zijn er
meer en meer om te bepalen hoe wij leven, hoe het geld verdeeld wordt, welke
algemene voorzieningen er zijn, wie en wat begunstigd wordt en wie en wat niet.
Het is hoog tijd dat we met zijn allen even stilstaan bij ons belastingsstelsel
en dat de politici duidelijk maken waar het geld vandaan komt en waar het
naartoe gaat, zodat wij ons daarover kunnen uitspreken, al was het maar om de
echte armoede aan te pakken en de schandalige rijkdom, veeleer dan met een
apothekersweegschaal de minuscule verschillen af te meten tussen twee min of
meer welstellende mensen met een identieke loopbaan, zoals Lut en ikzelf, en ons
om de haverklap blij te maken met een dode mus.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
24-11-2011
Montserrat Figueras 1942-2011
Elke mens bewaart diep in zijn hart dierbare herinneringen aan bijzondere
momenten die ons emotioneel overweldigd hebben. Dat hoeven geen grote
gebeurtenissen te zijn die we hebben meegemaakt. Het is vaak niet meer dan een spontane
glimlach, een vriendelijke blik, een uitnodigend gebaar, maar het blijft ons
bij zolang we leven.
Melomanen, dat zijn muziekliefhebbers, kennen dat goed. Wij
koesteren die ervaringen met al de tederheid van onze voorliefde. De eerste
keer dat ik Every valley of He was despised hoorde uit Haendels Messiah, dat vergeet ik nooit. De stem
van Kathleen Ferrier, het laatste pianotrio van Schubert, de slotscène van
Aïda, de treurmars uit Wagners Siegfried,
Beethovens Grosse Fuge, Un bel di uit
MadamaButterfly van Puccini Ach, lieve lezers, ik kan ettelijke
bladzijden vullen met moments musicaux
die me tot tranen toe bewogen hebben en die dat elke keer opnieuw doen. Er is niets
dat mij zo diep vermag te ontroeren als muziek. Ik ben totaal weerloos
tegenover de emoties die me dan overspoelen, ik ben machteloos overgeleverd aan
de overweldigende gevoelens en aan de spontane reacties van mijn lichaam die muziek
bij mij oproept. Dat is altijd zo geweest, van in mijn prille jeugd. Met het
ouder worden is mijn ontvankelijkheid nog toegenomen en mijn emoties nog meer
onbeheersbaar.
Toen ik gisterenmiddag tijdens Klaras middagprogramma Belle vue van Bart Stouten het
overlijden vernam van Montserrat Figueras, ben ik in snikken uitgebarsten. Ik
was alleen thuis, met niemand om mijn ontsteltenis en verdriet te delen. Ik heb
minutenlang geweend, lieve lezer.
De eerste keer dat ik de onvergetelijke stem van Montserrat
Figueras hoorde, herinner ik me alsof het gisteren was, hoewel er ondertussen
meer dan dertig jaar verlopen zijn. Het was een zaterdagvoormiddag,
waarschijnlijk in 1979 en ik luisterde zoals gewoonlijk naar Musique ancienne aujourdhui op RTBF3
gepresenteerd door musicoloog Jérôme Lejeune. Uit de luidsprekers weerklonk
plots een stemgeluid zoals ik er nog nooit een gehoord had. Het was een
sopraan, maar met een timbre dat ik niet voor mogelijk hield. Het was alsof
haar stem elektronisch gemanipuleerd was, met echokamers, toegevoegde weergalm
en allerlei magische boventonen En toch was het gewoon een stem, die van
Montserrat Figueras.
Dit was uitzonderlijk, dit was ongehoord, dit was nauwelijks te
geloven. Ik bleef aan de grond genageld staan en luisterde met ingehouden adem
naar de stem van deze vrouw. Dikke, hete tranen gleden spontaan over mijn
wangen. Ik werd overstelpt door verwarrende, verbaasde gevoelens, ik was
gegrepen door zoveel schoonheid, door het volmaakte zelf dat zich zo
overweldigend aan mij aanbood.
Sindsdien heb ik Montserrat Figueras gevolgd. Telkens ze op de
radio te horen was, herkende ik moeiteloos haar stem. Ik kocht haar cds en één
keer kon ik haar bewonderen tijdens een concert in de Begijnhofkerk in Leuven.
De laatste jaren kon ik haar ook op tv zien en horen op de muziekzender Mezzo.
Enkele dagen geleden nog zat ik aan het scherm gekluisterd bij een solo optreden
van haar tijdens een Frans muziekfestival. Dit was pure schoonheid, diepe
melancholie, maar berustend, zonder wanhoop.
De laatste jaren trad ze minder op. Soms zat ze gewoon tussen de
orkestleden van Hespérion XXI, zonder zelf te zingen, een vlek dieprode kleur
tussen al het zwart, zwijgend enthousiast meelevend met de muziek. Was ze toen
al ziek? Ik weet het niet. Maar nu is ze ons ontvallen. Ze was geboren in 1942.
Op recente fotos merk ik nu dat ze al erg getekend was door de haar ziekte, de
stralende, verbluffende schoonheid van haar jeugd getekend door aftakeling en pijn.
Ik bewaar haar beeld en haar stem diep in mijn hart. Zij heeft
mij met haar natuurlijke gaven en met haar glorieuze kunst diep geraakt. Door
ons zoveel heerlijke muziek te brengen op haar unieke wijze heeft ze ons
verwend. Ze heeft ons leven vervuld met een schoonheid die wij niet voor
mogelijk hielden en die we als een onverdiend geschenk mochten aanvaarden. Zij
heeft ons met algehele overgave getoond tot wat een mens in staat is, wanneer
het leven iemand uitverkoren heeft om het beste en het schoonste te belichamen.
Haar overlijden kwam voor mij totaal onverwacht, ik had er nooit
bij stilgestaan dat er ooit een ogenblik zou komen dat Montserrat Figueras er
niet meer zou zijn, of dat ze oud en ziek zou zijn. Artiesten zijn
onsterfelijk, gevangen in hun moment de
gloire als in eeuwig bewarend amber. Mensen sterven.
Wanneer ik straks uiteindelijk de moed zal kunnen opbrengen om
haar stem weer te beluisteren, zal ze terug de trotse Catalaanse schone zijn
die me met haar volmaakte stem en haar warme, innemende vrouwelijkheid ontroert
zoals enkel zij dat kan.
Ik ben het leven voor altijd dankbaar voor Montserrat Figueras.
PS in de linkermarge heb ik een selectie van opnames van
Montserrat Figueras opgenomen, met een directe link naar Amazon.
Categorie:muziek Tags:muziek
23-11-2011
Dromen, helter skelter
Droom, dromen:
het zijn woorden die een veelheid aan betekenissen dragen. We onderscheiden
daarin wat we gemeenlijk dagdromen noemen. Het zijn geen echte dromen, want we
slapen niet tijdens het dagdromen. We laten onze gedachten de vrije loop,
waarbij ze vaak de meest aantrekkelijke wegen kiezen. We stellen ons voor hoe
het zou zijn als bepaalde gunstige of verleidelijke omstandigheden zich zouden
voordoen. We vermijden de overduidelijke hinderpalen, we wuiven de evidente onwaarschijnlijkheden
weg en laten ons ongeremd en onbeheerst meedrijven op de gouden vleugels van
onze stoutste of zoetste dromen.
Eigenlijk is
het vreemd dat we dit zonder aarzelen ook dromen noemen. Het is immers een
activiteit die zowat in alle opzichten verschilt van het echte dromen. Reeds in
de term activiteit is het verschil al duidelijk: dagdromen is een bezig-heid
van de wakkere of wakende toestand van de mens, het is een bewuste inspanning.
We mogen dan al enigszins afwezig zijn en onze aandacht voor de omgeving afgeleid
of verslapt, in die mate dat we zelfs duidelijke signalen niet meteen opmerken,
toch weten we zeer goed dat we niet ingedommeld zijn: onze ogen zijn open en
ook onze andere zintuigen zijn alert, we horen en voelen, we ruiken en smaken
desgevallend.
Meteen is
het voornaamste verschil met die andere betekenis van dromen al duidelijk: echt
dromen doen we tijdens het slapen, of dat nu s nachts is of overdag. Onze ogen
vallen dicht en ons bewustzijn wordt op een of andere manier uitgeschakeld of
gereduceerd. Het lijkt enigszins op een comateuze toestand of een algehele
verdoving bij een operatie, maar dan een waaruit we vrij gemakkelijk en snel kunnen
ontwaken. Onze zintuiglijke waarneming is dan nog veel sterker teruggedrongen dan
tijdens het dagdromen. Sommige mensen slapen zo diep, dat je ze behoorlijk hard
dooreen moet schudden voor ze wakker worden, of herhaaldelijk en luid aanroepen.
Het feit dat onvoorzichtige rokers (en hun onschuldige huisgenoten) in bed
sterven, wijst erop dat ons ruikvermogen en onze tastzin tijdens het slapen op
een laag pitje staan. Dat is ook zo voor onze smaakzin. We zijn als het ware
van de wereld afgesloten, omdat onze zintuigen de prikkels die ze normaal van
de buitenwereld krijgen niet verwerken.
Onze ogen
kunnen we sluiten, ook overdag. We knijpen gemakkelijk een oogje dicht voor een
of ander, letterlijk of figuurlijk. Bij het slapengaan kunnen we beginnen met
de ogen doelbewust te luiken, of we kunnen wachten tot ze vanzelf dichtvallen.
Dat gebeurt gemakkelijker in een donkere ruimte, wanneer er ook weinig andere
prikkels zijn: eventueel wat zachte muziek, geen lawaai van buiten uit, geen opvallende
of hinderlijke geuren, geen overdreven warmte of koude, geen pijn of ongemak.
Slapen of inslapen doen we het best als de omgeving neutraal is. Een zacht,
warm bed in een vertrouwde, verduisterde, stille, fris ruikende kamer, dat is
wat we wensen.
Een ander
element is vermoeidheid. We hebben behoefte aan slaap, maar het grootste
gedeelte van onze tijd zijn we wakker. Ook de meest interessante bezigheid en het
meest aantrekkelijke gezelschap kunnen ons echter niet wakker houden als we
doodmoe zijn. Maar zelfs het meest verleidelijke bed en de liefste bedgenoot
kunnen ons niet weerhouden om op te staan eenmaal we goed wakker zijn. De mens
heeft in zich een oerritme van waken en slapen, een echte biologische klok. Men
noemt dat het circadiaans ritme, van het Latijn circa en dies, ongeveer
een dag, het dagritme dus, of het dag-en-nachtritme. Circa of ongeveer, want
niet iedereen slaapt even lang en elke mens slaapt niet elke dag op precies
dezelfde minuut in, noch worden we altijd op het zelfde uur wakker. Maar
statistisch gezien slapen we ongeveer een derde van de vierentwintig uren van
een etmaal.
Tijdens het
slapen dromen we. Iedereen droomt. Sommige dromen herinneren we ons als we
wakker zijn. Het lijkt wel of die herinnering oppervlakkig of kortstondig of
onvast is: als we s nachts even wakker worden, is de herinnering levendig,
maar als we s morgens opstaan, herinneren we ons meestal alleen dat we gedroomd
hebben, niet wat we gedroomd hebben, of toch niet met even veel details als we s
nachts konden onderscheiden. Misschien zijn we tijdens dat nachtelijk ontwaken nog
niet echt wakker, zweven we even tussen slaap en bewustzijn, tussen alert zijn
en slaperig en hebben we zo halfbewust iets meer toegang tot onze dromen.
Ons
bewustzijn is tijdens de slaap wel sterk verminderd, maar het is niet helemaal uitgeschakeld.
Onze hersenen zijn tijdens de slaap misschien minder actief, maar ze werken nog
volop: ze houden ons lichaam in leven, onze bloedsomloop, spijsvertering,
hormonale huishouding en al wat er nodig is om te overleven. Maar ook de hersenactiviteit
die ons wanneer we wakker zijn in staat stelt om te denken (in al zijn vormen),
is niet helemaal uitgeschakeld. Het is alsof ons bewustzijn tijdens het slapen
vrij spel krijgt, ongehinderd door ons sturend ego en ongestoord door de vele
ingewikkelde taken die het tijdens het waken moet vervullen. Het is tijdelijk
vrijgesteld van werken, het is met vakantie, het is speeltijd in onze
bovenkamer. Al onze herinneringen, al de indrukken die wij een leven lang
onverwist hebben opgeslagen, al onze gevoelens, alle emoties mogen nu naar boven
komen. Het is alsof de poppen van onze poppenkast, die overdag door onze eigen
handen bewogen worden, nu een zelfstandig leven mogen leiden in een ongebreidelde
fantasiewereld. In onze dromen kan alles: we vliegen door de lucht, we
verplaatsen ons moeiteloos in ruimte en tijd, we verzetten bergen met een
vingerknip. Het is de wereld van het sprookje, de sciencefiction, de
literatuur, de film, de computerspelletjes. Alles kan. Het is als een surrealistisch
verhaal in het ongerijmde.
Deze laatste
uitdrukking vinden we ook in het Engels: without
rhyme nor reason. De betekenis is duidelijk: het gaat om iets dat geen zin
heeft, noch vanuit poëtisch standpunt, noch vanuit de redelijkheid. Zoals we al
herhaaldelijk vastgesteld hebben, is het vrijwel onmogelijk om de oorsprong van
dergelijke uitdrukkingen en gezegden te achterhalen. Een eerste spoor vinden we
bij John Russell, in The Boke of Nurture, circa
1460:
As for ryme
or reson, ye forewryter was not to blame,
For as he founde hit afore hym, so wrote he ye same.
Nicolas
Udall, in zijn The first tome or volume of the paraphrase of Erasmus upon
the Newe Testament, in 1548, gebruikte voor het eerst de nu meer gebruikelijke
negatieve vorm 'rhyme nor reason':
Seeyng there
is nether ryme ne reason in saing ye one eiuill spirite driueth out an other
eiuil spirite.
Maar zoals
bij werkelijk ontelbare uitdrukkingen is het meer waarschijnlijk dat de
uitdrukking haar huidige bekendheid dankt aan Shakespeare, eerst in Comedy
of Errors, 1590:
Was there
ever any man thus beaten out of season,
When in the why and the wherefore is neither rhyme nor reason?
Hij gebruikte de wellicht in die tijd reeds staande uitdrukking opnieuw
in As You Like It,
1600:
But are you
so much in love as your rhymes speak?
Neither rhyme nor reason can express how much.
Deze morgen
ben ik opgestaan met een houten kop, een fikse kater. Niet van het drinken of
drugs, ik houd me ver van beide. Ik weet goed dat ik gedroomd heb, ik herinner
me flarden, maar niet het hele verhaal, noch de details. Er zaten heel
duidelijke elementen in van gebeurtenissen en personen uit mijn verleden, maar
dan in een bevreemdende mengeling, kop over kloten zegt men in Eeklo, halsoverkop,
holderdebolder, helter skelter in het
Engels, zoals in de song van de Beatles en in de moordzuchtige waanzin van Charles
Manson in 1969. Helter skelter is
waarschijnlijk niet meer dan een rijmpje zoals holderdebolder en het heeft
dezelfde betekenis. Het is ook de benaming voor een ronde, spits oplopende of
verjongende toren in een amusementspark, met binnenin een trap om naar boven te
klimmen en aan de buitenkant een glijbaan in een spiraal naar beneden.
Ik voel me
een beetje zoals na een dolle roetsj op een eindeloze helter skelter, in de war, verdwaasd. Het is alsof mijn hersenen
flink dooreen geschud zijn en hun inhoud hopeloos overhoop gehaald, alsof iemand
de encyclopedie in mijn hoofd herschreven heeft without rhyme nor reason, zonder logische volgorde, alsof mijn
harde schijf een ferme tik heeft gekregen met een stevige hamer.
Zo gaat het
soms. Wat is de oorzaak? Ik heb er het raden naar. Te zwaar gegeten
gisterenavond? Iets dat ik gelezen heb, iets op TV? Een gedachte die opkwam in
een telefonisch gesprek met Jacques, mijn Nederlandse mailvriend? Een
haperingetje in de miljarden cellen in mijn brein? Ik zal het nooit weten. Het
is een ontnuchterende gedachte voor een rationeel mens als ik: There are more things in heaven and earth,
Horatio, than are dreamt of in your philosophy (Hamlet). Ik beheers mijn
brein niet, het heeft er meer van weg dat mijn brein mij beheerst.
Door over
deze ervaring na te denken en mijn gedachten te formuleren op een manier die
ook voor jullie, lieve lezers, begrijpelijk is, hoop ik mijn dierbaar innerlijk
evenwicht terug te vinden, steeds in het besef dat wij over onszelf veel minder
weten dan we denken.
Categorie:spreekwoorden Tags:etymologie
21-11-2011
Liberaal of sociaal?
Vandaag
staan in België, maar ook in alle andere Europese landen en zelfs in de hele
wereld, twee ideologieën lijnrecht tegenover elkaar, twee maatschappijvisies.
Enerzijds is er het liberale standpunt, anderzijds het socialisme. De discussie
is vandaag des te heviger omdat er een niet aflatende economische crisis woedt,
die de basis zelf van onze welvaart dreigt te ondergraven.
Wie van de
twee gelijk heeft, is de vraag. Het lijkt immers moeilijk denkbaar dat ze
allebei gelijk hebben, zo diametraal tegengesteld zijn hun standpunten en de
voorgestelde oplossingen. De liberalen verwijten de socialisten dat ze jarenlang
de staatsfinancies hebben laten in het rood gaan om hun kiezers allerlei
sociale en financiële voordelen te bieden. De socialisten wijzen naar de
financiële crisis en haar economische gevolgen, die niet door hen veroorzaakt
zijn, maar door het onrechtvaardig kapitalisme dat enkel de rijken steunt.
De grondvraag
daarbij, los van alle partijpolitiek, is inderdaad ideologisch. Het socialisme
gelooft dat de minst begoeden in de maatschappij zich moeten verenigen om hun
invloed te laten gelden in de politiek om de rijkdom te verdelen. Het liberalisme
gelooft in de individuele vrijheid en het initiatief van elke burger, in zijn eigen
kracht om voor zijn rechten op te komen en om zijn eigen welstand te
verbeteren.
De
socialisten leggen de macht bij de partij, de vakbond, de mutualiteit, de
socialistische verenigingen en uiteindelijk bij de staat, die onder hun leiding
alle bezit eerlijk zal verdelen, door iedereen een minimaal menswaardig bestaan
te garanderen, maar uiteindelijk door een volledige gelijkheid van alle burgers
als ideaal voorop te stellen, los van hun persoonlijke verdiensten, zelfs los elk
economisch principe. Elk socialisme is een vermomd communisme.
Het liberaal
principe benadrukt de individuele vrijheid en verantwoordelijkheid. De rol van
de staat zien zij als minimaal, niet meer dan de garantie voor de individuele
vrijheid van de burgers. De staat moet niet tussenkomen in de economie en mag
de rijkdom die de burgers verwerven door hun inzet en talent niet afnemen om
die zomaar weg te schenken aan anderen, die er niets voor gedaan hebben.
Wanneer iedereen zich inzet voor zichzelf, is er geen staat nodig om voor zijn
burgers te zorgen.
In de ideale
liberale staat zijn er geen belastingen en is de economie volledig in privé
handen. Het is bijvoorbeeld niet de staat die de wegen aanlegt of het openbaar
vervoer organiseert, maar privé ondernemers die dat doen volgens de wetten van
de economie, die van winst en verlies.
Voor de
socialist is de heilsstaat pas bereikt als de staat alle macht in handen heeft
en als een goede huisvader alle beslissingen neemt. Iedereen werkt voor de
staat, er is geen privé bezit meer, geen privileges, iedereen is even rijk,
iedereen is fundamenteel gelijk op alle vlakken.
Stilaan zie
je waar de adder in het gras zit.
In een liberaal
systeem is de individuele vrijheid de hoogste waarde. Er is niemand die zijn
wil kan opleggen aan iemand anders. Iedereen mag zijn eigen talenten
ontwikkelen naar best vermogen, zonder geremd te worden door bevoogding van wie
of wat dan ook. Het resultaat is een veelheid van initiatieven in grote
verscheidenheid, waarbij mensen samenwerken en met elkaar in concurrentie
treden, steeds met de bedoeling om elke inspanning zo goed mogelijk te laten
renderen. De kansen zijn er voor iedereen, succes is er voor de meest
getalenteerde en de hardst werkende. Er is geen andere ideologie dan die van de
vrijheid, die alles mogelijk maakt omdat ze niets verbiedt. De burgers zijn
fundamenteel gelijk, omdat ze allen vrij zijn, ondanks hun onderlinge
verschillen.
In het
socialistisch model bepaalt de staat wat goed is voor de mens en voor de
maatschappij. Er is een staatsideologie, die beslist in alle domeinen van de
samenleving. Er is een centrale instelling die alle beslissingen neemt, voor
het goed van de burgers. Het is hier dat het schoentje wringt. Het is immers
onvermijdelijk, zo leert ons de geschiedenis, dat degenen die deel uitmaken van
het centrale gezag, zelfs indien zij aanvankelijk democratisch verkozen zijn, in
feite een totaal ondemocratisch bestel organiseren. Elk centraal bestuur is een
vorm van dictatuur, ook als het uitgeoefend wordt door de meest welwillende of
zelfs meest verstandige mensen.
Door
liberalisme en socialisme extreem voor te stellen, komen de verschillen pas tot
uiting. De keuze tussen de twee is uiteindelijk een keuze tussen vrijheid en
dictatuur.
Ik weet het
wel, het socialisme is vandaag niet meer zo radicaal als ten tijde van het IJzeren
Gordijn en de communistische overheersing van de helft van de wereld. En het
liberalisme heeft zich verzoend met veel van de syndicalistische eisen. Maar
over de grond van de zaak is er geen twijfel mogelijk: het gaat om vrijheid of
dictatuur.
De nadelen
van het socialisme hoeven we nauwelijks te illustreren. Het volstaat te
verwijzen naar de landen die nu in zware moeilijkheden zijn: telkens zijn het
socialistische regeringen of coalities waarin zij de meerderheid uitmaken, die
de desastreuze politiek hebben uitgetekend en uitgevoerd die hun land aan de
rand van de afgrond heeft gebracht. Typisch zijn de enorme jarenlange
begrotingstekorten door overdreven staatsuitgaven, niet gedekt door belastingen
of natuurlijke rijkdommen.
Wat dan over
de nadelen van het liberaal kapitalisme? Zijn zij dan niet verantwoordelijk
voor de huidige crisis? Is het niet de graaicultuur van de banken die de
wereldeconomie heeft doen wankelen? Ja en neen. Het is ongetwijfeld zo dat er in
de financiële instellingen onverantwoorde risicos genomen zijn en zelfs
misdadige praktijken. Maar dat is niet de regel. Geen enkele persoon, geen
enkel bedrijf kan zich op termijn handhaven indien het oneerlijk te werk gaat,
indien het de elementaire regels van de economie met voeten treedt. Men kan sjoemelen,
maar vroeg of laat valt men door de mand. Men kan zich vergissen, maar
vergissingen worden meestal zeer duur betaald. Zoals in alle aspecten van de
samenleving is de beste langetermijnstrategie gebaseerd op eerlijke ethische
beginselen: vrijheid, gelijkheid en solidariteit.
De
financiële instellingen en de andere bedrijven hebben een hoofddoel: succes,
dat wil zeggen rendement voor de geleverde arbeid en het geïnvesteerde
kapitaal, dat overigens niets anders is dan het resultaat van arbeid. Dit is
een principe dat essentieel gezond is, er is niets verkeerds mee, wij beoefenen
het allemaal en zonder enige scrupule in al wat we doen. Hoe komt het dan dat
het toch verkeerd gegaan is?
Ik denk dat
we het antwoord op die vraag moeten zoeken bij de socialistische ideologie. Onder
invloed van het socialisme zijn alle staten ter wereld geëvolueerd tot uiterst
machtige instellingen. Wij staan er niet bij stil, wij vinden het evident dat
de staat in alles het laatste woord heeft. Maar dat is een flagrante en onvergeeflijke
vergissing. Waarom zou dat zo zijn? Waarom zou een individu het niet net zo
goed of nog beter kunnen voor hebben dan de staat? Wat is er belangrijker, de
staat of het individu?
Wij hebben
gezien wat er gebeurt als de staat belangrijker wordt dan het individu, onder
het communisme, het nationaalsocialisme, het fascisme en alle andere
dictaturen. Er is geen enkele reden waarom de staat beter of belangrijker zou
zijn dan het individu, aangezien de staat steeds geleid wordt door een beperkt
aantal individuen met beperkte inzichten (en enorme macht). Maar wij kunnen er
niet naast kijken: in de twintigste eeuw heeft overal ter wereld het
staatsapparaat de macht overgenomen van de burgers.
Op die
manier is er een mythe ontstaan, die van de onfeilbare staat. De staat heeft
altijd gelijk, kan zich niet vergissen, is altijd eerlijk, rechtvaardig,
efficiënt enzovoort. Het is een vergoddelijking van de staat, die op absoluut
niets gebaseerd is. Kijk maar naar het Sovjetmodel en het nazisme, naar de
waanzin van Pol Pot, Iran, Libië, Syrië en de Kim-dynastie, naar Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse
dictators. De staat kan wel degelijk misdadig zijn en zijn bevolking en die van
andere landen stelselmatig terroriseren en zelfs uitroeien.
Het is de
combinatie van deze twee gegevens die tot de huidige crisis heeft geleid.
De economie
is ervan uitgegaan dat de staat het spel eerlijk zou spelen, dat de
staatshuishouding eerlijk en ernstig zou gebeuren, dat men de tering naar de
nering zou zetten, dat men bij het nemen van de beslissingen zou uitgaan van gezonde
principes. Maar dat is niet gebeurd, men heeft vals gespeeld. Men heeft de
waarheid verborgen gehouden voor de burgers, men heeft de rekeningen vervalst,
men heeft de opstapeling van de schulden verdoezeld en verborgen achter steeds
nieuwe leningen en cosmetische maatregelen. Wij herinneren ons allemaal het
moment toen men de Belgische schatkist heeft gered door het loon van alle
ambtenaren van dit land niet aan het begin van de maand te betalen maar aan het
einde, door het loon van december pas in januari uit te betalen. Wij herinneren
ons de verkoop van staatsgebouwen, die op dat moment grote sommen opbracht,
maar die ons voor de volgende decennia opzadelde met exorbitante huren voor
dezelfde gebouwen. Zelfs een kind begrijpt dat je daarmee niets doet aan de
economische realiteit, dat dit boekhoudkundige bewerkingen zijn die niets aan
de zaak veranderen, die het probleem niet oplossen maar het alleen maar
vergroten, omdat de oorzaken niet aangepakt worden, alleen de symptomen.
De banken en
de bedrijven hebben de overheid vertrouwd en dat is een zware vergissing
gebleken. Zij hebben hun geld, nee ons geld toevertrouwd aan een stelletje politici
die wel democratisch verkozen zijn, maar die volslagen amateurs zijn als het
erom gaat om een moderne staat te beheren. Verscheidene democratische landen
zijn op dit ogenblik niet alleen blut, dus zonder middelen, maar ze zijn op een
misdadige wijze failliet gegaan: ze hebben zoveel geld geleend dat ze het op
geen enkele manier nog kunnen terugbetalen. Als jou of mij dat overkomt, dan
vliegen we in de bak. Niet zo de politici. Die stemmen gauw een wet zodat hun
persoonlijke immuniteit veilig wordt gesteld en ze gaan gewoon door met hun desastreuze
praktijken. Geen van hen durft het aan om de waarheid te zeggen en orde op
zaken te brengen. De staat is een onbetrouwbare handelspartner gebleken.
De banken
hadden dat moeten voorzien, zegt men nu, maar dat lijkt me oneerlijk. Vaak zijn
de banken door de staat gedwongen om leningen toe te staan, of heeft de staat
hen verleid met staatswaarborgen die achteraf waardeloos bleken te zijn.
Hier ligt
een les voor ons allemaal: de staat moet zich niet inlaten met de economie,
moet zich beperken tot het garanderen van de rechtsstaat, waarin burgers veilig
kunnen opereren en desgevallend bij een onpartijdige justitie terecht kunnen om
hun onderlinge conflicten op te lossen. Geen totalitaire regimes dus, geen
staatsideologie, geen socialisme. Om het even waar het socialisme aan de macht
is geraakt, is er een fataal virus binnengedrongen in de samenleving, waarbij
de vrijheid en de verantwoordelijkheid van elke burger ondergeschikt gemaakt is
aan de staat. Maar geen enkele staat is bij machte gebleken om van bovenaf voor
de welvaart van zijn bevolking in te staan, in tegendeel. Socialisme heeft
overal geleid tot armoede, onrecht, geweld, extreme ongelijkheid, economisch
debacle.
Elke mens moet
zelf ijveren voor zijn geluk, niets of niemand kan dat voor hem of haar doen.
Wij moeten op onszelf vertrouwen. Indien we dat niet doen, op wie of wat zouden
we dan wel vertrouwen?
Wij maken hier
in België nu al jaren een crisis van het politiek bestel mee. De
staatsstructuur kraakt, België barst. Men buigt moeizaam maar onvermijdelijk voor
de realiteit van twee autonome gemeenschappen in dit land, maar men aarzelt om
dat in wetten om te zetten die zowel de onafhankelijkheid als de samenwerking
tussen de gemeenschappen regelen. In Wallonië is er een overgrote meerderheid
die kiest voor een socialistisch model. In Vlaanderen is de liberaal denkende
meerderheid ten minste even groot. In Brussel is er een sociale en economische chaos
van staatarme immigranten, asielzoekers en sans-papiers vierdewereldburgers,
steenrijke industriëlen, fiscale vluchtelingen en zwaar overbetaalde Europese
ambtenaren en een dagelijkse toevloed van vooral Vlaamse pendelaars.
Vandaag
onderhandelt men tegen alle beter weten in verder over een regering voor het
hele land, terwijl men zou moeten praten over de toekomst van de beide regios,
elk volgens de eigen vrije keuzes. Vlaanderen kan zich onmogelijk verzoenen met
de ideologische keuzes die noodzakelijk zijn om in Franstalig België de
verkiezingen te winnen. De Franstalige linkse partijen ervaren de eisen van de
Vlaamse partijen als een belediging voor hun levenswijze. En toch hoopt men een
regering te vormen die wetten goedkeurt die gelden voor Vlamingen en Walen en Brusselaars
en enkele duizenden Duitstalige gijzelaars van oorlogen en vredesakkoorden uit
de vorige eeuw.
In
Vlaanderen beseft de meerderheid van de bevolking dat wij ons lot in eigen
handen moeten nemen, dat wij niet naar de staat moeten kijken voor ons persoonlijk
geluk. In Wallonië is men daar nog niet aan toe, omdat men kan rekenen op een
centraal bestel dat onder het mom van sociale rechtvaardigheid de vruchten van
de arbeid van Vlaanderen massaal overhevelt naar het Waalse cliëntelisme. De
Franstaligen willen kost wat kost de centrale en socialistische staat als
melkkoe behouden, Vlaanderen wil ervan af, zoals het ook af wil van de
onverbeterlijke sociale parasieten die een socialistisch staatsbestel onveranderlijk
met zich meebrengt.
De Vlaamse
liberaal-democraten en christendemocraten hebben de Vlaamse liberale democraten
van de N-VA gedumpt om met de Franstalige linksen scheep te gaan in een
regering waarin de 2/3 meerderheid van België een minderheidspositie inneemt.
Ze willen een regering vormen die steunt op een meerderheid waarin de
Franstaligen meer vertegenwoordigers in het parlement hebben dan de Vlamingen.
Zover is het gekomen met de Belgische democratie. Ik hoop van ganser harte dat
deze infame onderhandelingen na meer dan vijfhonderd dagen spectaculair
mislukken. Bah!
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
17-11-2011
Veilig beleggen
Dat het niet
goed gaat in de financiële wereld, dat hoef ik je niet te vertellen. Enkele
dagen geleden probeerde ik al een tipje van de sluier op te lichten (het
gebruik van dit werkwoord is louter toevallig ) die over de banken en hun
activiteiten hangt, toen ik het had
over short gaan.
Vandaag
vraag ik me af of ons spaargeld wel veilig is. De aanleiding daarvoor is de spectaculaire
teloorgang van de financiële afdeling van de christelijke zuil: eerst Dexia en
nu ook ARCO. Jarenlang heb ik daar al mijn spaarcenten naartoe gedragen en ook enkele
Arcopar-aandelen gekocht om te kunnen genieten van de al bij al beperkte extralegale
voordelen. Ter gelegenheid van mijn echtscheiding, meer dan tien jaar geleden,
heb ik dat gedeelte van de christelijke zuil verlaten, zoals
ik hier beschreef.
Alle
instanties haasten zich nu om te zeggen dat ons spaargeld veilig is. Ook bij
het debacle van Fortis en Dexia is geen enkele spaarder zijn geld kwijt
geraakt. Er is een staatsgarantie per spaarboekje en per (spaar)verzekering van
telkens 100.000 euro. Maar hoe realistisch is dat?
Ik ben geen
specialist ter zake, maar een snelle google leert me dat de Belgische
particuliere activa ongeveer 922.000 miljoen euro bedragen. Dat is 922 miljard
euro, bijna een biljoen. Als ik het goed begrijp, zijn dat de spaarcenten,
onder een of andere vorm, van alle Belgen. Ik weet niet of die allemaal onder
de garantieregel van 100.000 euro vallen, maar ik neem aan dat dit voor het
grootste gedeelte zo is.
Stel nu dat
enkele grote banken failliet gaan, zoals bijna het geval was in 2008. Dat wil
zeggen dat ze het geld niet meer hebben om iedereen zijn spaarcenten terug te
betalen en dat de staatsgarantie dus speelt. Het gaat dan om enorme bedragen:
zelfs als het maar om een tiende van al het geld gaat, is dat nog bijna honderd
miljard euro!
Maar de
staat is zelf eigenlijk failliet: wij hebben een constant begrotingstekort en
een opgebouwde staatsschuld van 340 miljard euro. De staat heeft dus helemaal
de middelen niet om de garanties waar te maken die hij op zich heeft genomen.
De staat is blut.
Zelfs als ze
niet failliet gaan, zijn de banken op geen enkel ogenblik bij machte om
iedereen zijn spaargeld terug te geven. Dat kan ook niet: zij investeren ons
spaargeld, zodat het opbrengt voor de bank en voor ons. Ze geven het dus aan
iemand anders als een lening en krijgen daarvoor een interest, waarvan ze een
deel aan ons geven, als interest op onze spaarcenten. Een bank heeft slechts
een fractie van het geld in huis dat wij erin gestoken hebben, niet meer dan
tien procent of zo.
Ik wil je
niet ongerust maken, maar het is toch wel goed dat we af en toe eens bedenken
dat het allemaal draait om vertrouwen. Als wij er gerust in zijn en niet allemaal
samen in paniek naar de banken lopen om onze spaarcenten af te halen, zoals in
1930 gebeurde in Amerika, dan is er niets aan de hand. De banken beleggen onze
spaarcenten en wij krijgen een rente en we kunnen op onze beide oren slapen.
Net zo voor
de staatsgarantie: de staat bevestigt en herhaalt voortdurend: uw geld is
veilig, tot 100.000 euro per spaarboekje en je kan verscheidene spaarboekjes
hebben, soms zelfs binnen dezelfde bank. Voorwaarde is echter dat de staat die
garantie nooit moet waar maken, want dat kan de staat echt niet, helemaal niet,
absoluut niet, langs geen kanten. Daarom kan de staat ook geen banken laten
failliet gaan, desnoods koopt de staat gewoon de bank of neemt een groot aantal
van de aandelen over, zodat de staatsgarantie niet moet uitbetaald worden.
Je begrijpt
het: het is een kwestie van vertrouwen. Je spaarcenten zitten niet in een kluis
bij de bank of bij de Nationale Bank, ze zijn belegd, ze circuleren. Ook zo
voor het geld van de staat: de staat heeft geen geld, alleen maar schulden; de
begroting dient enkel om de rente op de oude schulden en op het
begrotingstekort te betalen.
Geld is geen
goud, het ligt niet ergens opgestapeld, het moet rollen, het moet werken. Geld is
virtueel, het zijn bedragen op rekeningen en in statistieken, het is niet reëel
aanwezig zoals in jouw portemonnee en zelfs die bankbiljetten zijn zelfs niet
zoveel waard als het papier waarop ze gedrukt zijn. De waarde van geld is een
afspraak, een fictie die werkt zolang we erin geloven. Denk aan je eigen
bankrekening: het bedrag dat erop staat, zelfs op je lopende rekening, dat is
er niet echt, het is maar een cijfer op papier of op een computerscherm. Het
bestaat maar zolang je het niet opvraagt, zolang we het niet allemaal tegelijk
opvragen. Onze wereld hangt aaneen met haken en ogen, met geld dat we sparen,
op de bank zetten, die het uitleent, zodat het kan uitgegeven worden en er
interest op betaald wordt enzovoort.
Er zijn
mensen die geen enkele lening hebben lopen. Ze hebben geen schulden. Ze komen
toe met hun inkomsten om hun uitgaven te betalen en hebben nauwelijks genoeg
overschot om een klein spaarpotje aan te leggen, een appeltje voor de dorst.
Maar er zijn ook anderen, die een enorme schuldenlast torsen. Ze lenen voor
alles: een eigen huis met alles erop en eraan, een auto, vakanties, zelfs voor
hun dagelijkse uitgaven. Zo kunnen ze zich van alles permitteren, zonder dat ze
daarvoor het kapitaal hebben. Ze betalen immers niet het volledig bedrag, maar
enkel de interest op dat bedrag.
Zie je het
verschil?
In het ene
geval beschikt iemand over het kapitaal van zijn of haar inkomsten, stel 2000
euro per maand, waarmee je dus van alles kan kopen, maar in beperkte mate. Voor
grote uitgaven, zoals een nieuwe auto, moet je jaren sparen. Dergelijke mensen
hebben zelden iets tekort, maar ze leiden ook geen opvallend bestaan.
In het
andere geval heb je 2000 euro om leningen af te betalen. Stel dat je daarvoor 5%
interest moet betalen. Voor 100 is dat dus 5. Met elke euro kan je dus 20
euro lenen. Met je 2000 euro kan je dus 40.000 euro lenen! Dat is wat heel wat
huishoudens doen: ze lenen zoveel ze kunnen afbetalen en vergroten zo hun concrete
rijkdom, hier en nu.
Zie je ook
de fout in die redenering?
Als je een
lening aangaat, dan moet je niet alleen de interest betalen, maar uiteindelijk
ook de lening terugbetalen, zodat anderen dat geld kunnen gebruiken. Je leent
bijvoorbeeld 100.000 euro om een flatje te kopen. Je betaalt dan over een
periode van zeg maar 25 jaar maandelijks een interest en een gedeelte van het
kapitaal terug, zodat na die 25 jaar het flatje helemaal van jou is. En gedurende
al die tijd hoef je geen huishuur te betalen. Zo gaat het met alle leningen.
Stel dat je
leent om een dure auto te kopen. Je betaalt bijvoorbeeld op tien jaar af, de
interest en het kapitaal. In feite kost je auto je dan veel meer dan als je hem
cash zou kopen: de interest komt erbij, gedurende tien jaar. Als die interest 10%
zou zijn, zou dat betekenen dat je voor je auto twee keer zoveel betaalt als
dat je hem cash zou kopen. Zie je t verschil?
Iets anders
is een ondernemer. Die koopt bijvoorbeeld een vrachtwagen aan en leent daarvoor
geld aan 10%. Maar hij gebruikt die vrachtwagen om stookolie te vervoeren en
maakt daarmee winst, zeg maar 15% van de aankoop van de vrachtwagen. Hij houdt
dus 5% over als winst.
Steeds meer
gezinnen lenen zonder na te denken. Als ze hun leningen niet meer kunnen
afbetalen, dan lenen ze om hun leningen te betalen. Ze laten zich verleiden tot
aankopen die ze onmogelijk kunnen afbetalen met hun inkomsten. Ze lenen voor zaken
die niets opbrengen, die zelfs geld kosten, zoals een auto, of die meteen op
zijn, zoals een vakantie. Leven op krediet is a way of life voor veel mensen, maar het gaat ook vaak fout.
Stel: je koopt
voor zoonlief een blits wagentje voor zijn achttiende verjaardag, of omdat hij
geslaagd is in zijn eerste jaar aan de unief. Maar de eerste week al rijdt hij
dronken tegen een boom. Weg auto, maar niet weg lening: alles moet verder
afbetaald worden, ook al is de wagen weg.
Of je leent een
fiks bedrag voor een mooi huis met tuin en zwembad, met een langlopende lening.
De afbetaling doe je met je royale inkomsten als goedopgeleide en gezonde tweeverdieners,
maar o wee: de ene verliest zijn baan wegens de crisis en de andere belandt in
een diepe depressie
Laten we
besluiten.
Een gezonde
economie draait op sparen en lenen, daar is niets mis mee. De banken nemen
noodzakelijk risicos: er zullen altijd leningen zijn die niet terugbetaald
worden, dat kan niet anders, dus dat risico wordt mee verrekend in de
interesten, zo gek zijn ze nu ook weer niet (hoop ik). De verbruiker kan
inderdaad zijn voordeel doen met leningen aan te gaan: een eigen huis is een
uitstekende belegging voor de toekomst en je hebt er het onmiddellijk genot van.
Het gaat maar
fout als er overdreven wordt. Als de gebruikers meer ontlenen dan zij kunnen afbetalen,
als de bank leningen toestaat die onverantwoord zijn, meer risico neemt dan
goed is. Het is dus een kwestie van vertrouwen, namelijk dat de ontlener zijn
schulden afbetaalt en dat de spaarder kan rekenen op een interest en op het
vrijwaren van zijn of haar kapitaal. Het komt erop aan dat iedereen zijn eigen
zaken goed beheert: de verbruiker, de bank, de staat. Iedereen moet handelen en bon père de famille, als een goede
huisvader en moeder.
Als het
ergens verkeerd loopt, dan is het omdat iemand dat niet gedaan heeft. Als dat
op kleine schaal gebeurt, dan is er nog niets aan de hand, het systeem kan
tegen een stootje. Als het echter massaal gebeurt, als het een gewoonte wordt, a way of life, dan is er something rotten in the state of (in te
vullen naar believen). Zonder goed beheer kan het hele kaartenhuisje instorten.
Helaas is
het dan steeds de werkende mens die de rekening kan en dus moet betalen. Alleen
de belastingbetaler kan zonder enige moeite aangesproken worden, alleen wij
kunnen ons niet verdedigen, alleen wij zijn de gewillige of machteloze slachtoffers
van de grootheidswaan van de anderen.
Zijn er dan
geen absoluut veilige beleggingen? Toch: je geld in een bankkluis stoppen, de
kans dat het daar gestolen wordt is gering. Maar dat is geen belegging, in
tijden van inflatie verliest het jaarlijks aan waarde. Het geld dat oma twintig
jaar geleden in een sok onder haar matras stopte, is nu maar half zoveel meer
waard.
Dus zelfs
als je gewoon maar de waarde van je geld wil veilig stellen, voor jezelf of
voor je kinderen, dan moet je ermee naar de bank. Dat wil zeggen dat je
aangewezen bent, zoals bij alles wat we doen, op anderen. Zijn die te
vertrouwen? Aan je eigen ken je de andere, zeggen ze bij ons. De meeste mensen
zijn net zo goed en zo kwaad te vertrouwen als jijzelf.
Ik geef je
nog gratis deze gouden regel mee, die niet gesteund is op enige economische
kennis of financieel inzicht, maar op vijfenveertig jaar ervaring: als een bankier
beter gekleed is dan jij of slechter verzorgd, draai je dan om en zoek er een
andere.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
15-11-2011
te schotsbrokke
Het Eekloos dialect was de eerste taal die ik leerde, het is
dus mijn moedertaal. Een dialect is veel meer dan een accent: er zijn woorden
en uitdrukkingen die eigen zijn aan een streek en vaak zijn die zeer beeldrijk.
Ze hebben vooral betrekking op heel praktische dingen, op het leven van elke
dag, op eten en drinken, op werken en feesten, op geboorte en dood, op vreugde
en pijn, op seks en uitwerpselen. Het is een emotionele taal, verbonden met de
ontdekking van het leven.
Ik heb Eeklo en mijn dialect achter mij gelaten toen ik in
1962 niet meer welkom was in het Sint-Vincentiuscollege (de gevoelens waren
wederzijds) en naar Antwerpen trok op internaat in het Pius X-Instituut, een
normaal- of kweekschool. Ik sprak al snel genoeg Antwaarps om niet meer op te
vallen tussen de andere leerlingen. Later, aan de universiteit, spraken we
allemaal geschaafd Nederlands, omdat we van alle kanten van Vlaanderen
kwamen. Mijn eerste echtgenote was van Schriek, op de rand van Vlaams-Brabant
en Antwerpen; in dat huwelijk was het min of meer AN de voertaal, ook met mijn
twee zonen, die zich nooit een dialect hebben eigen gemaakt. Lut, mijn partner
sinds 1999, is van Sint-Gillis-Waas, maar zij heeft blijkbaar het plaatselijke
dialect nooit fanatiek gesproken. Wij spreken dus AN. Deze zomer is mijn
laatste broer gestorven, de enige met wie ik nog Eekloos sprak, hoewel hij het
zelf niet meer kon na een cardiovasculair accident en een moeizame revalidatie:
de logopediste leerde hem AN spreken, aarzelend, maar vrij goed verstaanbaar.
Alleen vloeken deed hij sporadisch nog wel in het Eekloos.
Ik spreek dus mijn echte moedertaal al lang niet meer met
enige regelmaat en nu zelfs helemaal niet meer en dat bedroeft me zeer. Af en
toe spoelt er in mijn bewustzijn een woord of uitdrukking aan uit die verre
tijd, met een frisheid alsof het gisteren was. Dan vraag ik aan Lut of ze die
ook kent, maar vaak is dat niet zo. Wat doe je dan met die spontane rijkdom aan
diep verankerde en emotioneel geladen taal, die je nergens meer kwijt kan?
Als we als kind of puber schrokkerig aten, dan verweet ons
Moeder ons steevast dat we het eten te schotsbrokke
verorberden. Het is een prachtige uitdrukking, maar waar komt ze vandaan? Ik
zocht vergeefs met Google en ook in het Zuid-Nederlands woordenboek en het Oost-Vlaams
en Zeeuws-Vlaams Etymologisch Woordenboek van Debrabandere staat ze niet. Van
Dale heeft enkele elementen die ons mogelijks op weg zetten:
schot: er komt schot in de zaak, het gaat goed vooruit, er
zit vaart in; schot duidt hier op snel vooruit gaan, haast, overhaasting
schots en scheef: in deze uitdrukking is schots een
versterking van de betekenis: wanordelijk
schots: heeft een gewestelijke bijbetekenis van schrokkig
schotbrood: is ook gewestelijk voor het brood dat overblijft
bij het afruimen van de tafel; ook: een klein brood dat met die brokken gemaakt
wordt. Waarschijnlijk van overschot-brood of broodoverschot.
Als je dus iets te schotsbrokke(n) opeet, dan eet je
schrokkig of schrokkerig, haastig, zonder omzien, gulzig, vraatzuchtig. Je laat
geen brokken achter, geen schotbrood, je verslindt al wat er is, je laat niets
over voor een ander of voor een volgende keer, je eet meer dan je part, meer
dan om je honger te stillen. Allemaal dingen die we niet mochten doen aan
tafel.
Het zou me veel plezier doen indien een lieve lezer of lezeres
die zich deze uitdrukking herinnert me dat zou willen melden. Ik zou me een
beetje minder eenzaam voelen in mijn Eekloos dialect.
Postscriptum: bij de spellingcontrole in Word kreeg ik bij schotsbrokke als suggestie: schotsproke. Vreemd, want het woord is
onvindbaar in beide versies van de elektronische Van Dale en op het web. Heeft
iemand het woord ooit toegevoegd aan de woordenlijst en is het zo opgenomen in
de centrale aanvullende woordenlijst van Word?
Op de foto: de oude stadsschool in het Raamstraatje; wij woonden enkele huizen verder. Hier was ook de muziekschool gevestigd, waar ik enkele jaren avondles kreeg van Meester Buche.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
14-11-2011
I Modi en Aretino's Wulpse Sonnetten
Het
christendom is nooit een goede vriend geweest van seksualiteit. Maar waarom? Het
is immers waanzin om zich tegen seksualiteit te keren. Je kan net zo goed tegen
eten en drinken zijn. James Thurber en E.B. White gaven samen een hilarisch boek
uit in 1929 onder de titel Is Sex
Necessary?
Paulus was
ertegen. Waarschijnlijk leefde hij in de veronderstelling dat de terugkomst van
Christus op aarde niet lang meer zou uitblijven. Het had dus geen zin om rap
nog wat kinderen bij te maken, het einde was nabij. Het celibaat, de
verplichting voor priesters om ongehuwd te zijn op het ogenblik van de wijding
en ongehuwd te blijven en zich ook te onthouden van alle seksuele activiteit, was
echter niet van bij de aanvang de regel voor priesters, bisschoppen en zelfs
pausen. Pas in het Eerste en Tweede concilie van Lateranen (1123, 1139), en het
concilie van Trente (154564) werd het formeel opgelegd, maar nog altijd met (evident)
beperkt succes. De meeste priesters bleven openlijk met een partner leven.
Men stelde
het voor als waren ongehuwde mannen en vrouwen meer toegewijd aan God en aan
hun medemens dan gehuwden. Dat is nog altijd de stelling van de
rooms-katholieke kerk. Maar zelfs als dat waar zou zijn, wat ik betwijfel, dan is
dat toch nog altijd geen reden om tegen seks te zijn? Wie zich om Godswil
onthoudt van seks hoeft seks niet te verafschuwen of te haten, hij of zij moet
het gewoon laten, zonder meer.
Maar zo is
het niet gegaan, o, nee.
In mijn
jeugd was het zelfs zo dat men over seks niet eens mocht praten, nooit, onder
geen enkele omstandigheid, behalve in de biechtstoel. Seks kwam in het publieke
leven niet voor. Seks in boeken en films was verboden, niet alleen door de
kerk, maar ook door de staat. Openbare zedenschennis, bijvoorbeeld naaktheid of
zelfs een te gewaagd decolleté of je broek afsteken was een misdaad. Zelfs
wildplassen was een seksueel misdrijf.
Het was
natuurlijk allemaal vechten tegen de bierkaai, of zoals men het in het Frans
zegt: le nier serait nier la lumière du
soleil. De mens is een seksueel wezen, zonder seks kunnen wij ons niet
(natuurlijk) voortplanten en bovendien zijn wij zo geëvolueerd dat wij seksueel
opgewonden raken door anderen. Wij zijn zo en daarmee uit. Wat heeft de kerk
dan bezield om niet alleen priesters en religieuzen tot absolute seksuele
onthouding te dwingen, maar ook elke vermelding van seksualiteit te verbieden?
Ik weet het werkelijk niet, het is pure waanzin.
Natuurlijk hebben
de mensen dat verbod steeds aan hun laars gelapt, ook de priesters en religieuzen,
het bleven mensen en wat men ook probeert, de seksualiteit kan men nooit
onderdrukken.
Er is altijd
veel belangstelling geweest voor seksueel getinte verhalen en afbeeldingen. Als
dat niet open en bloot kon, dan maar in het geheim. Hoe meer iets verboden is,
hoe meer het gegeerd is.
Een goed
voorbeeld daarvan zijn de afbeeldingen van zestien seksuele variaties, oorspronkelijk
geschilderd door Giulio Romano voor het paleis van de Gonzagas in Mantua, maar
gepubliceerd als gravures door Marcanatonio Raimondi in 1524 als I Modi. De brave man werd prompt door de
paus gevangen gezet en alle exemplaren werden vernietigd, of berusten nu ergens
in de kelders van het Vaticaan. De dichter Pietro Aretino schreef zestien frivole
sonnetten, één voor elk van de afbeeldingen.
Er moeten
toch enkele afbeeldingen ontsnapt zijn en er kwam dus een tweede uitgave, met
de gedichten van Aretino, die echter ook helemaal in beslag werd genomen. Er zijn
enkele fragmenten van de gravures bewaard in het British Museum. Nadien zijn er verscheidene pogingen ondernomen om
de afbeeldingen toch weer te publiceren, sommige duidelijk op basis van de
originelen, zoals blijkt uit de overeenkomst met de fragmenten in het British Museum.
I Modi waren berucht sinds hun ontstaan en
ze zijn dat gebleven. Vandaag kan je ze gewoon bekijken op Wikipedia. Ik
wou ook graag eens de vermaarde scabreuze gedichten van Aretino lezen, maar dat
bleek minder gemakkelijk. De volledige tekst in het Italiaans vind je redelijk gauw,
maar voor vertalingen in het Engels, Frans of Duits, talen die ik beter meester
ben, was het wel even zoeken. Uiteindelijk ontdekte ik dat er een moderne Nederlandse
vertaling bestaat en wel van die meester-dichter en vertaler en schrijver van
liedteksten, Ernst van Altena. Zijn vertaling is gepubliceerd, samen met de
afbeeldingen, in een boekje van 1981 onder de titel: Pietro Aretino, Wulpse sonnetten.
Je vindt hier of daar nog wel een tweedehands exemplaar te koop aangeboden. Voor de
tekst kan je hier terecht.
Zowel bij de
afbeeldingen als bij de gedichten zal je merken dat Shakespeares stelling klopt:
much ado about nothing. Wij zijn
natuurlijk wat gewoon sinds je de eerste Playboy
hier onder de toog kon kopen. Men kan zich terecht de vraag stellen waarom de
kerk zich zo vreselijk druk heeft gemaakt over deze afbeeldingen en de
gedichten. Waarin bestond het vermeende kwaad dat ze konden veroorzaken bij het
lezen of bekijken? Oordeel zelf maar.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
12-11-2011
Zonder woorden - Sans paroles
Sans
paroles je me retrouvai délaissée
Toute seule
depuis nos adieux
Malgré toutes
nos promesses répétées
De
découvrir ensemble et heureux
Les plus
tendres de nos années.
Personne
ne soupçonnait
Mon
monde secret
Et moi
je gardai le silence
Dans
toutes les mille langues
que
crie la souffrance.
Féroce
comme le feu fulminant
La
douleur brûlait mon corps ardant.
Tu avais
disparu vers la plaine
De la
mémoire sourde et soudaine.
Dans
mon univers tu restes en présence
Même si
le désir a perdu de sa puissance
Et la
nostalgie absorbée en dautres absences.
Seul mon
souvenir sigillaire
Retient
ton image claire
Ton nom
tellement cher
Placé
en signe indélébile
Sur ma
peau vive et sensible.
Gedicht door Lut De Rudder bij
het beeld Les Pénitents van Anne Cornil
Een attente en
vriendelijke lezer stuurde me een uitvoerige mail met een interessante
aanvulling bij mijn tekst van gisteren over Wallon,
Waal, Welsh &c. Blijkt dat de
walnoot thuishoort in dat verhaal, waarin wal
onder een of ander vorm altijd verwijst naar een vreemd element. In het geval
van onze walnoot is dat inderdaad zo: ze is afkomstig uit het zuiden, vooral
uit Frankrijk en bij haar aankomst in het Germaanse noorden kreeg ze de
benaming vreemde noot, of walnoot. Toevallig was ze afkomstig uit Gallië,
waar men Frans sprak, dat men als een vreemde taal beschouwde en dus Waals, Welsh noemde. Geen wonder dus dat de
Latijnse benaming van de walnoot nux
Gallica is, Gallische noot maar ook als vreemde en dus waalse of wal-noot.
Een synoniem,
een ander woord voor walnoot is okkernoot. Dat is een eigenaardig woord, want wat
is een okker? In feite gaat het helemaal niet over het rare okker maar over nokker,
dat we gehaald hebben bij het laat-Latijnse woord nucarium, een notelaar, van nux,
Latijn voor noot. In het Frans is noix nog
altijd het woord voor de okkernoot, het is niet zoals bij ons een algemeen
woord voor elke noot, une noix is
enkel een okkernoot, un noyer is een okkernotenboom.
Maar waar is
de n- gebleven van nokker? Dat is een typisch taalverschijnsel: een
nokkerboom wordt algauw een okkerboom, we vermijden de ongemakkelijke tweede
n, zeker als we vergeten zijn wat nokker betekent. Dat is ook zo gegaan met
adder, dat oorspronkelijk nadre was, van het Latijnse natrix, slang. Nen nadre werd dan een adder.
Opmerkelijk
is ook dat onze (okker)notelaar plantkundig gezien geen notelaar is en onze
wal- of okkernoot geen noot, maar een steenvrucht, zoals de perzik, kers, pruim
en olijf. De bolster van de okkernoot is het vruchtvlees, de okkernoot zelf is
de beschermende steen en wat erin zit is de eigenlijke vrucht.
Misschien is
het je nog niet opgevallen, maar er zijn in het Frans maar weinig woorden die
beginnen met w. Ze hebben zelfs geen naam voor die letter, ze noemen hem double v, die kennen ze wel. Er zijn enkele
leenwoorden en bastaarden: wagon
hebben ze net zoals de Engelsen en de Amerikanen van ons gepikt. Water is de afkorting van het
eufemistische Engelse water-closet,
dat zelf closet (besloten ruimte) van
het Frans geleend heeft. Maar daarmee hebben we het zo wat gehad.
Er is één
uitzondering: Wallon. De benaming Wallonie komt niet eens voor in de
meeste woordenboeken.
Merkwaardig,
toch?
Wallon komt van een oud-Germaans woord, waarmee
men een Keltische volksgroep aanduidde, die Caesar de Volcae noemde (spreek uit: wolkae). Van oudsher is het een
verwijzing naar een andere en dus onbegrijpelijke taal, zowel vanuit de Franse languedoc als vanuit de Germaanse talen. Walesquier is brabbelen.
Ons koeterwaals
heeft echter een andere maar gelijklopende oorsprong: de Duitssprekende
Zwitsers hadden moeite met het Reto-Romaans van hun landgenoten uit Chur, een
stad die zij Kauer noemden, vandaar Kauderwelsch,
wat later een algemene term werd voor een onbegrijpelijke taal, eerst in het
Duits en zo bij ons als koeterwaals.
Welsh, Waals, Wallon, Wales, Cornwall, Walachije, het verwijst allemaal naar de
Kelten en later, na de grote volksverhuizing westwaarts van de Kelten, ook naar
al wie Latijn of Romaans sprak.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
08-11-2011
van god los
Een
organisatie zoals het christendom of zelfs de katholieke kerk zou fantastisch
zijn, indien ze niet over God ging, maar over de mens. Ik wou inderdaad dat er
een wereldwijde gemeenschap was van mensen die eensgezind maar zonder dwang zouden
samenwerken in liefde voor elkaar en voor de natuur, maar dan zonder de
traditionele christelijke personele God, die men vereert, aanbidt, aanroept
enzovoort, die de schepper is van alles en die alles in de hand houdt, die het
goed voor heeft met elk van ons en met de mensheid als geheel. Een dergelijke bevrijde
gemeenschap heeft ook geen behoefte aan een onfeilbaar geachte leider, noch aan
een kerk met centrale en nationale kerkvorsten die uit zijn op wereldse macht
en bezit. Wel kunnen plaatselijke gemeenschappen desgewenst iemand uitnodigen om
hen dienstbaar bij te staan in hun vieringen van vreugde en smart.
Elk
antropomorfisme bij het beschrijven van God is uit den boze. De mens denkt niet
automatisch in antropomorfe termen over God, dat is de schuld van de priesters,
de uitvinders van de godsdienst, die een personele almachtige God nodig hebben
om hun eigen wereldse macht te vestigen en in stand te houden. Wanneer we dan God
beschrijven zonder personele kenmerken, los van elke openbaring, wars van elke
kerk, komen we automatisch bij het pantheïsme terecht, een vorm van religieus
en spiritueel en liturgisch atheïsme, of een godsdienst zonder God.
Wanneer men mensen
vraagt of ze in God geloven, krijgt men vaak het antwoord: misschien, maar ik
geloof wel dat er iets is dat de mens overstijgt, dat er iets anders is dan
alleen maar de mens.
Natuurlijk
is er iets dat de mens overstijgt, er is zelfs heel wat dat ruimer is dan de
mens: de mensen, de mensheid, de geschiedenis van het mensdom; onze cultuur,
de beschaving; het leven op aarde, het universum. Vanzelfsprekend zijn er
krachten in de natuur die de mens overschrijden, zoals de zwaartekracht en alle
andere krachten die we al kennen en die we nog kunnen ontdekken. Zeker, er is
een dynamiek in de natuur, er zijn er zelfs veel, waarvan sommige de mens raken
en andere helemaal niet. En ook in onze menselijke verhoudingen zijn er
mechanismen en wetmatigheden die wij stilaan ontwaren.
Wanneer men
dus stelt dat er iets is dat de mens overschrijdt, dan is dat een enorm
understatement.
Maar van al
wat de mens overschrijdt is er niets dat men kan identificeren als een soort
mens met superlatieve kenmerken, zoals almachtig, alwetend, oneindig goed, de
schepper van hemel en aarde, kortom de traditionele kenmerken van God.
De
verleiding is blijkbaar nochtans groot om de ontwikkeling van de gedachten van
de mensheid en de evolutie van onze beschaving te zien als een zinvol proces,
teleologisch van aard, dus met een einddoel en daartoe geleid door een of
andere immanente of transcendente kracht. Dat is echter Intelligent Design
toegepast op de filosofie en dus even grote onzin.
Net zoals de
fysische wereld, inclusief het leven zelf zich ontplooid heeft volgens de eigen
wetmatigheid en het toeval, is ook de menselijke beschaving het product van eigen
wetmatigheden en van het toeval. Maar terwijl natuurwetten een grotere rol
spelen in de ontwikkeling van de fysische wereld dan het toeval, is het
omgekeerde waar voor de beschaving. Mensen zijn individueel zo verschillend en
zo onberekenbaar complex dat het samenspel van de mensheid meer weg heeft van
chaos dan van enig systeem. Waar men de meeste natuurverschijnselen vrij tot
uiterst accuraat kan voorspellen, zijn voorspellingen betreffende de mens of de
mensheid quasi onmogelijk. Waar men met de materie op een uiterst
gecontroleerde manier kan omgaan, is elke manipulatie van mensen onderhevig aan
onberekenbare risicos.
Alle
pogingen om in de evolutie van de beschaving een drijvende kracht of een
uiteindelijk doel te onderscheiden, zijn gedoemd om te mislukken. Men kan misschien
wel tijdelijke trends vaststellen of bepaalde aspecten blootleggen, maar een algemeen
systematisch en onfeilbaar patroon is er niet, net zoals er geen kracht of
entiteit is die daarvoor verantwoordelijk zou zijn.
De wereld is
veel eenvoudiger te verklaren dan gelijk welke godsdienst ons wil doen geloven.
Maar tegelijkertijd is hij oneindig veel ingewikkelder dan om het even welke
godsdienst kan bevroeden.
De
wetenschap heeft sinds lang elk godsbeeld achter zich gelaten bij het verklaren
van al wat is en in haar spectaculaire impact op de wereld. Het wordt hoog tijd
dat wij ook in de verdere ontwikkeling van onze samenleving de laatste nutteloze
overblijfselen van alle nefaste godsdiensten opruimen en de wereld welgemoed en
enthousiast tegemoet treden, bewust van onze eigen waarde, mogelijkheden en
beperkingen, in volle respect voor onze medemens en voor de natuur.
Categorie:God of geen god? Tags:levensbeschouwing
07-11-2011
de volmaaktheid is niet van deze wereld
De
volmaaktheid is niet van deze wereld.
Hoe vaak
hebben we deze spreuk, dit gezegde niet bovengehaald als een lamlendige verontschuldiging
wanneer we weer eens tekortgeschoten waren. Zelfs indien we ons uiterste best
doen, kan het nog behoorlijk verkeerd lopen. En hoe moeilijker de taak, hoe
meer kans dat het resultaat minder dan optimaal is. There is many a slip between the cup and the lip
En toch is
er blijkbaar iets in de mens dat ons aanzet om het steeds weer opnieuw te
proberen en wel zo goed mogelijk. If its
worth doing, its worth doing well. Niemand begint aan een taak met de
bedoeling er een zootje van te maken, al draait het helaas vaak zo uit. Waar
komt die neiging vandaan om wat we doen ook goed te doen, om te streven naar de
volmaaktheid die we toch nooit kunnen bereiken? Is dat een algemeen menselijk
kenmerk? Of zijn er ook mensen die al fluitend door het leven gaan, die zich
tevreden stellen met de dingen zoals ze zijn, die nergens een probleem van
maken?
Ik weet het echt
niet. Iedereen denkt wellicht van zichzelf dat hij of zij het beter voorheeft
en dat de anderen er hun broek aan vegen. Dat is een
zelfverdedigingsmechanisme: niemand kan gezond overleven als hij of zij
zichzelf maar niets vindt. Kritiek op de anderen is een middel om het eigen
zelfbeeld op te krikken. Het kan ook een gewoonte worden en dan is dat een
probleem, vind ik. Zeurende mensen zijn zelden aangename mensen.
Er is ook
een dieper liggend probleem met kritiek op de anderen. De vraag is immers op
welke grond ons smalend oordeel over de anderen gevestigd is. Wie zijn wij dat
wij een oordeel kunnen vellen over wat anderen doen of laten of hoe ze het
doen? Zijn wij dan volmaakt? Weten wij het allemaal beter?
Akkoord, er
zijn mensen die het beter weten. Er zijn er die rap iets doorhebben, veel
sneller dan anderen. Er zijn mensen die een enorme energie hebben, die dingen
in beweging kunnen zetten, die de verantwoordelijkheid kunnen op zich nemen voor
een heel bedrijf met honderden, zelfs duizenden werknemers, de beslissingen
kunnen nemen over belangrijke zaken, die over miljoenen gaan. Hebben die mensen
dan al de wijsheid in pacht? Mogen zij oordelen over hun medemensen? Geeft hun
begaafdheid, waaraan zij toch maar in beperkte mate zelf enige verdienste
hebben, hen het recht om de anderen te minachten of van hen te eisen dat zij met
misschien heel wat minder capaciteiten toch maar dezelfde prestaties leveren?
Je kan de
vraag ook anders stellen: moet alles wel volmaakt zijn, of: is het wel mogelijk
dat alles volmaakt is? Moeten we niet veeleer realistisch zijn en aanvaarden
dat de volmaaktheid inderdaad niet van deze wereld is? Dat wil niet zeggen dat
we sjamfoetisten moeten zijn, van het Frans je
men fous, het kan me niet schelen. Wel moeten we aanvaarden dat mensen
zeer verschillend zijn, ook in hun mogelijkheden en dat sommigen zelfs als ze
hun uiterste best doen toch maar tot een mager resultaat zullen komen. Wij
hebben allemaal onze beperkingen en dus is het volmaakte niet voor morgen.
We mogen dus
wel verwachten dat iedereen zijn uiterste best doet, maar niet dat iedereen
volmaakt is. Wat voor de ene een koud kunstje is, is voor de andere een
onbereikbaar doel. Dit lijkt belangrijk: we moeten mensen niet beoordelen op
wat ze bereiken, maar op hoe goed ze proberen. Dat is de enige manier om iedereen
respectvol te behandelen.
De vraag
stelt zich dan: hoe kan je de mensen motiveren om er het beste van te maken, om
zich in te zetten, om te proberen de dingen zo goed mogelijk te doen, elk naar
eigen vermogen?
Als je de
lat te hoog legt, zullen ze misschien afhaken, er het bijltje bij neerleggen
nog voor het hakken begonnen is. Als je mensen voortdurend controleert en
terechtwijst, zullen ze er waarschijnlijk op den duur genoeg van krijgen en er
de brui aan geven. Als je hen voortdurend de indruk geeft dat zij onbekwaam
zijn of niet voldoende gemotiveerd, moet je niet veel van hen verwachten. Als
je hen de vruchten van hun arbeid onthoudt, als je hen uitbuit en onmenselijk
behandelt, krijg je vroeg of laat de rekening gepresenteerd.
Door mensen
aan te moedigen, hun inspanningen te belonen, hen taken toe te vertrouwen die
ze aankunnen, door hen te respecteren in wie ze zijn, zal je het beste uit hen
halen. Dat mag dan al minder zijn dan volmaakt, maar misschien is dat het hoogst
haalbare. Wie doet wat hij kan is een eerlijk man (of vrouw, al rijmt dat
niet). Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij of zij leeft.
We kunnen
ons voor deze redenering baseren op de drie principes van de Verlichting: vrijheid,
gelijkheid, broederlijkheid; dit laatste begrip formuleren we vandaag minder
seksistisch als solidariteit.
We
vertrekken van de vaststelling dat wij allen mensen zijn en als dusdanig
gelijken, ook al zijn we zeer verschillend. Elke mens is volwaardig mens, wat
ook zijn of haar gebreken zijn. De tijd is voorbij dat iemand zich belangrijker
kon achten, of door anderen zo beschouwd werd, gewoon omdat hij of zij geboren
was in een adellijke familie, omdat hun vader koning was, omdat zij een fortuin
hadden geërfd. Dat is de kern van onze democratie: in het stemhokje heeft
iedereen één stem en iedereen is gelijk voor de wet.
Elk individu
heeft ook fundamentele rechten waaraan niet kan getornd worden. Dat is de basis
voor onze vrijheid: niemand mag ons van die fundamentele mensenrechten beroven.
Wij hebben allemaal evenveel recht op zelfontplooiing, niemand kan aan iemand
anders zeggen wat hij of zij moet doen. Niemand heeft gezag over iemand anders,
wij zijn immers allen gelijken.
Onze
vrijheid is evenwel niet absoluut: zij wordt beperkt door de vrijheid van de
anderen. Zo zijn wij allerminst vrij om anderen te benadelen of te schaden, dat
is in tegenspraak met het gelijkheidsbeginsel.
Bovendien
leven wij als mens in gemeenschap en dat brengt afspraken en verplichtingen
mee. Er is niets verkeerds met links rijden, in Engeland doen ze het allemaal,
maar het is toch best om het hier niet te proberen. Dat heeft dus niets te
maken met goed of slecht, het is gewoon een afspraak. Maar er zijn ook dingen
die op zich slecht zijn en dat is altijd omdat er iemand nadeel bij heeft. Gij
zult niet doden, dat is evident: als wij allen gelijk zijn en dezelfde rechten
hebben, dan kan het niet dat de ene de andere het leven zelf ontneemt.
Solidariteit is een essentieel kenmerk van ons mens-zijn. No man is an island.
Deze
gedachte moet ook meespelen als we nadenken over hoe we met elkaar omgaan. We
moeten er altijd aan denken dat de andere een volwaardig mens is en dat wij
nooit het recht hebben om over hem of haar een oordeel te vellen. Wij mogen
eventueel wel eens denken dat iemand een flater begaat, dat is onvermijdelijk,
maar we moeten er altijd voor beducht zijn om een negatief waardeoordeel uit te
spreken over iemand. Wij weten immers niet wat de mogelijkheden van die mens
zijn, wat hij of zij heeft meegemaakt, welke beperkingen hij of zij heeft.
Zelfs als iemand zich volgens ons echt niet gedraagt, echt zijn best niet doet
of objectief gezien tekortschiet of zich ontrekt aan zijn of haar
verplichtingen, dan nog moeten wij bedenken dat het een mens is zoals wij, met
dezelfde fundamentele rechten en waardigheid. Wij mogen wel een eigen mening
hebben, maar wij mogen geen moreel oordeel vellen over anderen, wij mogen nooit
zeggen: dat is een slecht mens.
Het is
inderdaad enkel de maatschappij als geheel die een uitspraak kan doen en dan nog
enkel in conflictsituaties, wanneer de vrijheid en de rechten van de ene
benadeeld worden door de ambities van de andere. Iemand die zich probeert te
verrijken door zijn mede mens te bestelen, overtreedt de basiswet van de
gelijkheid van alle mensen. De benadeelde zal zich tot de maatschappij wenden
om zich daarover te beklagen (veeleer dan het recht in eigen handen te nemen).
De maatschappij zal desgevallend vaststellen dat er inderdaad een onrecht
geschied is en zal optreden.
Maar dan
stelt zich de vraag: wat kan men doen? Bij diefstal is het nog eenvoudig: men
kan eisen dat het gestolen goed wordt teruggegeven of vergoed, maar vaak is dat
niet mogelijk. Wat bij moord? Hoe kan je iemand vergoeden voor het verlies van
zijn leven?
Meteen
zitten we midden in een oeverloze discussie over de functie van het gerecht:
schuld en boete, misdaad en straf. Een winkeldief krijgt een straf van drie
maand cel. Wat is daarvan de bedoeling? Er is geen sprake van restitutie van
het gestolen goed, het is wel degelijk een straf. Wat is dat eigenlijk, een
straf? Wat is de functie ervan? Wat hopen we ermee te bereiken? In feite is het
een afschrikking: als je steelt, sluiten we je op en dat is niet aangenaam, de
mens ervaart vrijheidsberoving als een ernstige aanslag op zijn persoon. Maar
er zijn allerlei problemen met die redenering. Om te beginnen zitten onze
gevangenissen overvol, zodat straffen van minder dan drie jaar niet uitgevoerd
worden. Wordt iemand toch opgesloten, dan blijkt dit in bijna alle gevallen
geen voldoende afschrikking te zijn: de meeste veroordeelden belanden vroeg of
laat opnieuw in de gevangenis. De meeste ernstige juristen en criminologen zijn
het erover eens dat afschrikking een zeer bedenkelijk argument is, een dat
vrijwel nooit werkt.
Kritiek op
onze medemens heeft niet zozeer te maken met misdaden die men tegenover ons
begaat, maar met de onvolmaaktheid die wij constateren in de wereld en waarvan
wij het slachtoffer menen te zijn. Iedereen vindt dat wij teveel belastingen
moeten betalen, dat men dat geld bovendien niet goed aanwendt; wij zijn
ontevreden over de dienstverlening van de openbare diensten. Ik schreef
hierover al enkele dagen geleden: geen enkele ondernemer zou er zelfs maar aan
denken om het eigen bedrijf te runnen als een democratie. Wij vergelijken graag
de staat met de privébedrijven: was de staat maar zo efficiënt!
Denk aan het
openbaar vervoer (in België, ik ben niet op de hoogte over hoe het in Nederland
gaat): zonder gigantische staatssubsidies zouden de treinen en de trams en de
bussen niet rijden. Idem voor de post, de belastingsdiensten, de sociale
zekerheid enzovoort.
We moeten
toch eens nadenken over die onnadenkende uitspraken, vind ik.
Willen we echt
dat bijvoorbeeld het openbaar vervoer als een privébedrijf werkt? Dat zou
betekenen dat het winstgevend zou moeten zijn, met andere woorden dat de
gebruikers zoveel zouden moeten betalen voor een rit als die kost en dat er
geen enkele staatssubsidie meer zou zijn. Als we dat op korte termijn zo zouden
organiseren, dan ben ik er zeker van dat de prijs van een ticket zou
vertienvoudigen of nog erger. Maar zelfs op langere termijn, wanneer de
resultaten van een strikt economische aanpak van de sector de verwachte of
vermeende resultaten zouden hebben opgeleverd, met een drastische reductie in
de tewerkstelling, een massale inlevering op de lonen en de extralegale
voordelen en het doorbreken van de almacht van de vakbonden, dan blijft het nog
zeer de vraag of het openbaar vervoer ooit een winstgevend bedrijf kan zijn.
Als dat zo was, dan zou dat ooit ergens ter wereld al zo moeten zijn of geweest
zijn. Ik ken daarvan echter geen voorbeelden; geen enkele ondernemer is
blijkbaar in staat om de enorme investeringen te doen die nodig zijn voor een
degelijk netwerk met een behoorlijke dienstverlening, en bovendien nog winst te
maken ook.
Sommige
voorzieningen zullen dus altijd door de staat moeten gesubsidieerd worden. Wil
dat zeggen dat ze ook door de staat moeten georganiseerd worden?
Dat is een
heel moeilijke vraag. Stel dat we de postbedeling privatiseren (iets wat ons naar
verluidt binnenkort te wachten staat). De privéondernemer die dat op zich
neemt, zal dat enkel doen als hij winst kan maken. Indien de eisen die de
overheid stelt voor deze dienstverlening zo hoog zijn dat winst maken onmogelijk
is, dan zullen er geen kandidaten zijn om de Post over te nemen. In dat geval
zal de staat dus een privébedrijf moeten subsidiëren, zodanig dat het winst kan
maken.
Hier botsen
twee werelden, die van de staat, die democratisch moet werken, zonder
winstbejag, enkel gebaseerd op recht en rechtvaardigheid en zelfs op een
aanzienlijke graad van herverdeling, en aan de andere kant die van de economie,
die is gebaseerd op winst, op het recht van de sterkste, die lak heeft aan
democratie. De staat zal dus met het geld van de belastingbetaler een bedrijf
subsidiëren om op ondemocratische wijze sommige mensen, de aandeelhouders,
(heel) rijk te maken zonder dat ze daar iets hoeven voor doen.
Je ziet het
probleem, hoop ik. We vinden het nu al erg dat de staat miljoenen uitgeeft aan
privé consultingbureaus (al dan niet met politieke connecties). Het is echt wel
een nevralgiek punt in de discussie: willen we de staat als een economisch
systeem organiseren? Als we dat doen, dan verlaten we ten enenmale de
democratie en belanden ofwel in een staatsdictatuur zoals onder het communisme of
het fascisme of een dictatuur van het kapitalisme zoals in het begin van de
twintigste eeuw in Amerika. Wij hebben het verschrikkelijke debacle van dergelijke
systemen meegemaakt.
Ik vrees dus
dat we de evidente nadelen van een democratisch staatsbestel, meer bepaald een onvermijdelijk
minder dan optimaal gebruik van mensen en middelen in de overheidsdiensten,
zullen moeten voor lief nemen, omdat de alternatieven nog veel slechter zijn.
De keerzijde van democratie is altijd en onveranderlijk: dictatuur, dat mogen
we nooit vergeten.
We merken
dat voortdurend in de praktijk. In een democratie is het mogelijk dat mensen
minder dan volmaakt zijn. In een dictatuur niet. Elk menselijk falen wordt daar
ongenadig afgestraft. Daar geldt de wet van de sterkste, de wet van de winst
of, in het slechtste geval, de absolute willekeur van de dictator en ik moet
nog de eerste goede dictator tegenkomen, het wemelt in de geschiedenis van verlichte
despoten die de hemel op aarde beloofden en misschien zelfs betrachtten, maar
het leven van hun medemensen tot een ware hel maakten, denk aan de afloop van
de Franse Revolutie.
We komen
terug bij het sjamfoetisme. Is het mogelijk om een democratisch staatsbestel zo
te organiseren dat de staatsambtenaren toch werken als in een privébedrijf? Het
lijkt een contradictio in terminis, maar dat hoeft het niet te zijn. Enerzijds zijn
er talloze ambtenaren en andere mensen die rechtstreeks door de staat betaald
worden, zoals de mensen in het onderwijs, die hun taken op voorbeeldige wijze
vervullen. Het is dus wel degelijk mogelijk om mensen te motiveren in een ander
dan een louter economisch systeem. Waarom zet een onderwijskracht zich zo in
voor zijn taak? Uit idealisme, zeggen we dan, want voor het geld kan het niet
zijn. Ik vermoed echter dat het meer te maken heeft met de voldoening die men vindt
in zijn werk, dat is de echte drijfveer voor heel veel van die mensen.
Maar we
mogen het niet zo eenzijdig voorstellen. Er zijn ook in het onderwijs en in de
overheidsdiensten mensen die gewoon hun uren kloppen en helemaal niet geïnteresseerd
zijn in voldoening, die gewoon hun centen komen verdienen in ruil voor een
minimum aan inzet en inspanning. Anderzijds zijn er ook in de vrijemarkteconomie
talloze mensen die niet vies zijn van een hoger loon en een bedrijfswagen, maar
die hetzelfde idealisme aan de dag leggen bij de uitvoering van hun taken als
hun betere collegas in overheidsdienst. En in de economische sector zitten er
zeker ook meelopers en profiteurs, die je met geen stokken tot enig enthousiasme
kan bewegen. In beide systemen, overheidsdiensten en de economie, is er een
minimum aan rationeel beleid dat echter nooit alle misbruik kan uitsluiten.
Misschien
ligt het niet eens aan het systeem, denk ik dan. We zijn allemaal gelijk, maar
o, zo verschillend. Je hebt mensen die zich totaal inzetten in gelijk welk
systeem en je hebt anderen die zich altijd en overal met veel minder inspanning
tevreden stellen. Misschien kiezen de eerst genoemden spontaan vaker voor de
privé en zijn de laatstgenoemden meer geneigd om werk te zoeken in
overheidsdienst, maar dat is een onbewezen stelling, vind ik, al hoor je die
voortdurend in allerlei discussies. Misschien is het goed dat we, wanneer we
ons nog eens laten verleiden om over dit thema elkaar in de haren te vliegen,
eerst even nadenken over de grond van de zaak: we zijn allemaal mensen, fundamenteel
gelijk en toch grondig verschillend, genetisch en door de omstandigheden. We
moeten zowel de fundamentele rechten van eenieder als de diepe verschillen tussen
de mensen onderling respecteren.
We mogen
niet wensen dat iedereen is zoals wij en wij mogen niet verwachten dat iedereen
volmaakt is. Lenfer, cest lautre?
Nee: pas als iedereen verplicht wordt om identiek te zijn en om tot dezelfde
resultaten te komen, pas dan zou het hier een hel zijn.
Het is
wellicht een onbereikbare droom, maar het zou mooi zijn indien alle mensen tot
de overtuiging zouden komen dat de beste manier van leven die is, waarin elkeen
zich inzet om de eigen mogelijkheden ten volle te benutten.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
03-11-2011
November 1626, Nicholas Breton
Het is nu
november en zoals het oude spreekwoord zegt: laat de dorsvlegel nu slaan en de
schepen niet meer buitengaan; want de hevige wind en de woelige zee zijn een
beproeving voor de ribben van het schip en het hart van de zeeman. Nu komen de
mensen van den buiten helemaal doorweekt naar de markt en de zwoegende vrachtrijders
zien er niet uit. De jonge reiger en de slobeend zijn nu goed aangevet voor het
grote feest en de houtsnip stevent af op de loo. De jachtopzieners beginnen nu te
oogsten en de slager die een goede zaak heeft gedaan drinkt op de gezondheid
van de vetmester. De kok en de konfijtmaker maken zich klaar voor kerstmis. De menestrelen
te lande tikken hun leerlingen op de vingers als ze vals spelen. Geleerde heren
voelen voor het ontbijt hun maag keren bij de aanblik van hun boeken en een Magister
zonder Artes is goed voor het alfabet. Bokking met sherry haalt een gevoelige
maag overhoop en het vasten van de arme is beter dan de overdaad van de
veelvraat. Kijkborden en schotels zijn nu nuttige helpers en een slot op de
schapraai houdt een appeltje voor de dorst. Nu begint de havik de bossen te pluimen
van fazant en de wilde eend hoort niet graag het gerinkel van de bellen van de
slechtvalk. De wind is nu koud en de lucht kil en de arme sterft als hij liefdadigheid
moet ontberen. Boter en kaas zien hun prijs rijzen en al wat je nodig hebt in
de keuken is niet eenieder gegeven. Kortom, bij het gedacht aan zijn killige
koude, is dit mijn besluit van deze maand: voor mij is ze het onaangenaamste
van de natuur en een test voor ons redelijk uithoudingsvermogen.
Nicholas
Breton, London, 1626
T is now Nouember, and according to the old Prouerbe, Let
the Thresher take his flayle, And the ship no more sayle : for the high winds
and the rough seas will try the ribs of the Shippe, and the hearts of the
Sailers : Now come the Countrey people all wet to the Market, and the toyling
Carriers are pittifully moyled: The yong Herne and the Shoulerd are now fat for
the great Feast, and the Woodcocke begins to make toward the Cockeshoot : the
Warriners now beginne to plie their haruest, and the Butcher, after a good
bargaine drinks a health to the Grasier : the Cooke and the Comfit-maker, make
ready for Christmas, and the Minstrels in the Countrey, beat their boyes for
false fingring: Schollers before breakefast haue a cold stomacke to their
bookes, and a Master without Art is fit for an A.B.C. A red herring and a cup
of Sacke, make warre in a weake stomacke, and the poore mans fast, is better
then the Gluttons surfet: Trenchers and dishes are now necessary seruants, and
a locke to the Cubboord keepes a bit for a neede : Now beginnes the Goshauke to
weede the wood of the Phesant and the Mallard loues not to heare the belles of
the Faulcon : The winds now are cold, and the Ayre chill, and the poore die
through want of Charitie: Butter and Cheese beginne to rayse their prices, and
Kitchen stuffe is a commoditie, that euery man is not acquainted with. In summe,
with a conceit of the chilling cold of it, I thus conclude in it : I hold it
the discomfort of Nature, and Reasons patience. Farewell.