mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
18-12-2025
Vrijheid
Ik heb altijd al een hekel gehad aan bevelen en geboden, aan situaties waarin ik niet vrij was om zelf te bepalen wat er moest gebeuren, of er mij geen keuze gelaten werd. Ik wou altijd zelf beslissen, mijn eigen gang gaan.
Als kind en als opgroeiende jongeling leidde dat voortdurend tot spanningen. Thuis had men al gauw door dat er met mij niets aan te vangen was onder dwang. Ook op school waren er enkele leraren en opvoeders die dat inzagen, en die deden dan de moeite om me met argumenten te overtuigen, met wisselend succes. Maar het opvoedingssysteem was toen hoofdzakelijk een kwestie van gezag en discipline, en dat slikte ik niet.
Ik heb het geluk gehad dat ik in mijn werksituatie meestal grotendeels zelfstandig kon werken. Dat gaf mij grote voldoening en grote conflicten waren zeldzaam.
Op mijn zestigste ging ik op pensioen, en sindsdien is mijn vrijheid alleen maar toegenomen, tot mijn groot genoegen. Nu de laatste belemmeringen weggevallen zijn, heb ik mij kunnen uitleven in wat ik echt graag doe en belangrijk acht.
Die vrijheidsdrang heeft mijn leven beheerst, maar pas nu denk ik daarover na. Waarom wil ik zo vrij zijn? Waarom verzet ik mij zo heftig tegen dwang?
Ik ben niet de enige die behoefte voelt aan vrijheid. Het is een algemeen menselijk verschijnsel. Er is wellicht niemand die ervoor kiest om de slaaf te zijn van iemand anders. Wij houden er niet van dat men ons zegt wat we moeten doen, en nog veel minder wat we moeten denken. Wij aanvaarden gezag enkel wanneer het niet anders kan, en dan nog met moeite.
Anderzijds zijn er steeds mensen geweest die een sterke behoefte hadden aan gezag, die niets liever deden dan anderen hun wil opleggen, desnoods manu militari. Dat was vroeger zo, en het is nog steeds zo. Het kan dan niet anders dan dat die twee botsen.
Zolang datgene wat gezagvoerders opleggen redelijk is en onze instemming kan wegdragen, gaat het nog goed. Wij rijden rechts en stoppen voor rood, omdat dat nu eenmaal zo beslist is, en het maakt ook niet uit of het zo is of anders: in Groot-Brittannië rijdt men links, en we zouden evengoed kunnen afspreken dat we stoppen voor blauw of zo. De moeilijkheden beginnen wanneer wij de bevelen van het gezag ervaren als strijdig met onze eigen opvattingen. Niet weinig mensen vinden de snelheidsbeperkingen op onze wegen overdreven, nutteloos, zinloos of zelfs belachelijk. Wij overtreden ze massaal, een beetje, of heel veel, ondanks scherpe controles en strenge beteugeling, en veel slachtoffers. We blijven ook drinken en rijden. Dat zijn misschien vreemde domeinen om onze vrijheid op te eisen, maar we doen het wel.
Er zijn ook andere domeinen, zoals de politiek en de godsdienst. In onze moderne tijd zijn een groot aantal menselijke vrijheden opgenomen in charters, zoals de Universele verklaring van de rechten van de mens. Een politiek bestel of een godsdienst mag geen afbreuk doen aan die rechten en aan de menselijke vrijheid. In het ancien régime kon de vorst eigenmachtig iemand laten gevangen zetten, en ook moderne dictators hebben dat massaal gedaan. Godsdiensten hebben aan hun gelovigen verplichtingen opgelegd en verboden uitgevaardigd die zo zinloos waren dat men nauwelijks kan geloven dat iemand zoiets kan verzinnen of aanvaarden. Ook vandaag nog is dat het geval. Er zijn regimes waarin de menselijke vrijheid en waardigheid met voeten getreden worden. Er zijn wereldgodsdiensten die praktijken opleggen die onverenigbaar zijn met de universele mensenrechten.
Individuen en organisaties hebben zich steeds verzet tegen dergelijke inperkingen van de menselijke vrijheid. De geschiedenis van onze beschaving is er een van onafgebroken verzet tegen absoluut gezag en van menselijke ontvoogding. De vrijheid om te doen en te denken wat men wil, en om daarvoor ook uit te komen, is een fundamenteel recht, ja het meest fundamentele recht van de mensheid en van elke mens. Wanneer dat geschonden wordt, zijn de gevolgen altijd onoverzienbaar en funest.
Zeker, er zijn beperkingen aan onze vrijheid, al was het maar omdat we met zovelen zijn, en de vrijheid van de ene mens eindigt waar die van de andere begint. In elke samenleving zijn er regels die we moeten respecteren, we kunnen niet alles doen waar we zin in hebben. Er zijn mensen die de meest bizarre en zelfs misdadige neigingen hebben. De menselijke vrijheid houdt niet in dat men om het even wat mag doen. Het zal er dus op aan komen om enerzijds zo weinig mogelijk te verbieden en zoveel mogelijk toe te laten, maar anderzijds duidelijke afspraken te maken over wat niet kan, en die ook te doen naleven, desnoods met bestraffing.
Wie moet er dan uitmaken wat mag en wat niet? Wij zijn zover gekomen dat wij beseffen dat de beste manier om dat te regelen een democratie is. Dat is een samenleving waarin zoveel mogelijk mensen betrokken worden bij het overleg, en waarin men zoveel mogelijk beslist op basis van redelijke argumenten, die door de meerderheid als zodanig erkend worden. In een democratie berust het gezag niet bij één persoon of een kleine kliek, maar bij de bevolking, die dat gezag delegeert aan instellingen, die bevolkt worden met personen die democratisch verkozen worden. Bovendien behoudt het volk altijd het volste recht om te allen tijde die instellingen te controleren en zich te verzetten tegen beslissingen die het als onrechtmatig of schadelijk beschouwt. In het ergste geval, wanneer de instellingen totaal van het volk vervreemd zijn, kan dat leiden tot zelfs gewelddadige revoluties.
Laten we in de discussies over hoe het met onze maatschappij en met onze wereld verder moet altijd rekening houden met die fundamentele individuele vrijheid van de mens, en met het democratisch proces. Dat is de beste, wellicht zelfs de enige garantie voor een stabiele en vreedzame samenleving. En laten we ook in onze persoonlijke betrekkingen altijd vertrekken van het fundamenteel recht van elke mens om zichzelf te zijn. Wanneer men aan die vrijheid tornt, hetzij op grond van het hoger politiek of staatsbelang, of vanuit religieuze principes die niet gesteund zijn op de rede maar op zogenaamde openbaringen of uitspraken van religieuze leiders of profeten, zijn niet alleen individuele mensen in gevaar, maar de hele mensheid.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
13-12-2025
Rot op, Rutte!
Quos Deus perdere vult, prius dementat.
Als je sommigen bezig hoort en ziet, dan denkt een mens weleens: hoe is het mogelijk!? Is iemand als Donald Trump nog wel bij zijn verstand? Zelfs als veel, bijna alles wat we van hem zien louter theater is, kan men toch moeilijk ontkennen dat zijn gedrag verre van normaal is, en dat is een ongepast eufemisme. Als het om een gewone burger zou gaan, zouden we daarbij niet te lang blijven stilstaan: zoals mijn Vader zaliger zei: Ons Heer moet zijn getal hebben, it takes all sorts of people. Maar de president van Amerika, een van de belangrijkste figuren in de wereld?
Dezelfde gedachte kwam spontaan bij me op bij de zoveelste oorlogszuchtige uitspraken van Mark Rutte, secretaris-generaal van de NATO. In tegenstelling met Trump, die altijd al een buitenissige figuur was, zou je van Rutte denken dat het geen idioot kan zijn: een goede academische opleiding, een begaafd muzikant, een ervaren bedrijfsleider, een succesvol politicus, veertien jaar lang minister-president van Nederland. Maar zelfs als men aanvaardt dat de topman van de NATO niet veel anders kan dan zich afzetten tegen de ‘vijanden’ waartegen de alliantie tenslotte opgericht werd, blijkt toch onmiskenbaar dat Rutte meent wat hij zegt, en zich niet louter pro forma inleeft in de rol die hij na zijn verkiezingsnederlaag toebedeeld gekregen heeft van zijn collega-staatshoofden. Zeker, wat Poetin uitspookt, vooral in Oekraïne, maar ook daarbuiten, is zonder enige twijfel kwaadaardig en levensgevaarlijk. Maar de reactie daarop van Rutte, van ministers van defensie (of van oorlog, zoals Trump zegt), van de legertop in alle landen, en zelfs van de meeste politici, is althans in mijn aanvoelen, eveneens levensgevaarlijk. De beste manier om met gestoorde mensen omgaan is niet de confrontatie, en nog minder even gestoord gedrag. Uit de beide Wereldoorlogen en ook uit de Koude Oorlog zouden we moeten geleerd hebben dat een bewapeningswedloop niet van aard is om de oorlog te vermijden, maar veeleer om die te doen losbarsten.
Ooit zat ik op de trein in Duitsland, en op een of andere manier kwam in het compartiment een gesprek op gang, waaraan ik in mijn heel gebrekkig Duits naar best vermogen deelnam, over de Tweede Wereldoorlog. Een oude man die als frontsoldaat had meegevochten, keek daarnaar meewarig terug. Wat me vooral trof, en altijd is bijgebleven, is deze uitspraak van hem: je staat tegenover elkaar met een wapen in de hand; als je zelf niet schiet, word je neergeschoten, dus schiet je.
Dat is waarom mensen elkaar uitmoorden in oorlogen: ze zijn door hun politieke en militaire leiders in een situatie gebracht waar het een kwestie is van doden of gedood worden, van doden om te overleven. De echte verantwoordelijken voor de miljoenen slachtoffers zijn, op psychopathische uitzonderingen na, uitsluitend de politieke en militaire leiders.
Waarom die leiders die zware verantwoordelijkheid om op grote schaal mensen te doden toch steeds weer op zich nemen, is voor mij werkelijk onbegrijpelijk, zodat ik geneigd ben te denken dat ze wel degelijk gestoord zijn, gek, waanzinnig. Kan men iets anders denken van Stalin, Hitler, Tojo, Franco, Pol Pot, Mao, Kim Il-sung, om slechts die te noemen? En moeten we niet hetzelfde denken van een aantal figuren die met hen de strijd aangebonden hebben, en niet minder slachtoffers gemaakt hebben?
Onze treffende Latijnse spreuk bevestigt dat: als de goden iemand in het verderf willen storten, maken ze die eerst waanzinnig. Anders gezegd: je moet wel gek zijn om jezelf in het ongeluk te storten. Uiteindelijk is dat ook wat er gebeurt bij zelfdoding. En zeker bij Hitler is het duidelijk dat zijn waanzin hem te gronde gericht heeft, terwijl dictators veeleer uitzonderlijk een vreedzaam einde gekend hebben, zoals Franco.
Maar er is meer. De waanzin van dictators brengt niet alleen henzelf tot een gewelddadig einde, maar talloze anderen, militairen en burgers. Je moet geen genie zijn om dat in te zien. Als de geschiedenis ons iets heeft geleerd, dan wel dit: wie met het zwaard omgaat, zal door het zwaard vergaan (Mt. 26:52). Oorlogen lossen niets op, ze bereiken nooit hun doel, ze veroorzaken alleen onnoemelijk veel leed, miljoenen doden, en onafzienbare materiële schade.
Ik weiger dan ook om me aan te sluiten bij al diegenen die vandaag stellen dat ons antwoord op de al dan niet reële buitenlandse militaire bedreiging erin moet bestaan dat wij nog veel meer miljarden gaan uitgeven aan bewapening, die niet gericht is op defensie, dus zelfverdediging, maar op open strijd op het slagveld en in de lucht, en zelfs op preemptive strikes, preventieve aanvallen, zoals die van Hitler op Polen, en die van Japan op de USA.
Ik ben het evenmin eens met het opleggen van sancties aan ‘vijanden’, aangezien die onmogelijk af te dwingen zijn en op grote schaal omzeild worden, door beide partijen.
Het enige juiste antwoord is overleg, ook als dat moeilijk verloopt, onophoudelijk en niet-aflatend overleggen op alle mogelijke manieren. Zolang mensen met elkaar kunnen praten, is nog niet alles verloren. Waar mensen spreken, zwijgen de wapens.
Ook in ons land zwijgen nu mensen en politici, en laten en doen ze de wapens spreken. Laten we onze stem verheffen en pleiten voor overleg, voor het te laat is en oorlogsstokers zoals de infame Mark Rutte gelijk krijgen met hun self fulfilling prophecies.
De goden brengen weliswaar meestal dictators gewelddadig om die ze eerst in de waanzin gestort hebben, maar niet zonder dat die zelf eerst op grote schaal anderen gewelddadig omgebracht hebben.
Categorie:samenleving
12-12-2025
persoonlijk
Het is niet mijn gewoonte om hier veel over mijn persoonlijk leven uit te weiden. Maar nu er ingrijpende veranderingen op til zijn, maak ik daarvoor een uitzondering. Lut, mijn levensgezellin (°1942) lijdt al sinds 2018 aan de ziekte van Parkinson. Ik word op 16 januari 2026 tachtig, en ik voel de jaren wegen. Daarom hebben we besloten ons huis te verkopen:
Ons adres vanaf 6 januari 2026 is: Karel D'huyvetters & Lut De Rudder, Populierenlaan 10 C/0011, 3001 Leuven
29-11-2025
de niet zo schijnbare paradox
Op een dag gaat een vader met zijn zoon boodschappen doen met de wagen. Op een kruispunt worden ze aangereden door een andere wagen, die het rode licht genegeerd had. De vader overlijdt ter plaatse. De zoon is zwaargewond en wordt naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gebracht. Op de spoedafdeling komt de dokter van dienst toegesneld en zegt dan in tranen: Ik kan dit niet doen. Dit is mijn zoon!
Dat klopt niet, denk je dan. De vader was toch overleden? Je zoekt naar een oplossing voor de tegenspraak die in dit verhaal besloten ligt. Misschien kom je er zelf op, maar de meeste mensen niet meteen. Het gaat namelijk om een vrouwelijke dokter, de moeder van de jongeman. Evident!
En toch staan we aanvankelijk perplex: hoe kan dat nou? Omdat we bij 'dokter' nog altijd in de eerste plaats aan een man denken. Het verhaaltje hierboven gaat al een hele tijd mee en vroeger was het aantal vrouwelijke spoedartsen nog veel kleiner dan nu. Onze spontane conclusie dat het verhaaltje niet klopt, is dus niet uit de lucht gegrepen. Wij hebben goede redenen om ervan uit te gaan dat de dokter een man is: de allermeeste dokters waren vroeger mannen en ook vandaag zijn spoedartsen dat vaak nog. Het aantal vrouwelijke huisartsen is de laatste jaren spectaculair gestegen, er zijn nu ongeveer evenveel vrouwelijke als mannelijke.
Het is onze manier van denken: we veralgemenen om het ons gemakkelijk te maken. En dat brengt op: in de meeste gevallen heb je namelijk gelijk, enkel in uitzonderlijke gevallen niet. Een veralgemening klopt niet altijd, maar het loont om niet te veel aandacht te besteden aan de uitzonderingen, omdat je dan sneller conclusies kan trekken. In het gedateerde verhaal hierboven loop je vast, precies omdat je geen rekening hebt gehouden met een toentertijd uitzonderlijk geval: de dokter is een vrouw.
Een verhaal of een uitspraak die zo'n verrassende tegenspraak bevat, noemen we een paradox, van het Grieks para, naast en doxa, mening. Het is dus iets dat tegen de gevestigde mening of verwachting ingaat. Je verwacht dat de dokter een man is, maar het is onverwachts een vrouw. Iets dat op het eerste gezicht niet lijkt te kloppen, maar bij nader toezien wel, dat noemen we paradoxaal. Om bij dokters te blijven: er zijn nog nooit zoveel dokters, verplegenden, ziekenhuizen, medicijnen, medische apparatuur enzovoort geweest als nu, maar ook nog nooit zoveel zieken. Amerika is het rijkste land ter wereld, maar één op vijf mensen leeft er in armoede. Als je vrede wil, maak je dan klaar voor de oorlog. Je PC afzetten doe je door op de knop 'start' te drukken. De laatsten zullen de eersten zijn. Ik lieg altijd. Als er een spoorwegstaking is, of aangekondigde wegen werken, is het vaak minder druk op de wegen (omdat men de drukte anticipeert en zo vermijdt).
We weten nu wat een paradox is, maar wat is een schijnbare paradox? Ik las een artikel van een professor psychologie met precies die titel; het gaat over de schijnbare tegenstelling tussen senioren en ICT; dit is de conclusie van het artikel: 'Er is namelijk sprake van een schijnbare paradox: ict zou geen onbereikbaar doel, maar een vanzelfsprekend middel moeten zijn bij het ondersteunen en verbeteren van de cognitieve vermogens van ouderen.' Schijnbare paradox, tot tweemaal toe, en op cruciale plaatsen: de titel en de conclusie. De gangbare mening is dat senioren niet zo goed zijn met de moderne media; dat blijkt maar zeer gedeeltelijk te kloppen (crede Roberto experto, of: ik kan ervan meespreken). Bovendien is bezig zijn met computers en zo ook goed om je mentale functies op peil te houden. De tegenstelling tussen senioren en ICT is dus niet echt, maar vermeend; ze is er niet, of: het is een schijnbare tegenstelling, dus een paradox.
Waarom dan spreken van een schijnbare paradox? Dat is dan een schijnbare schijnbare tegenstelling, of een paradox die er geen is. Maar een paradox die geen paradox is, dat is niets, of alles. Een schijnbare paradox bestaat dus niet. Het gaat hier blijkbaar om een pleonasme (van het Grieks pleon, teveel): we gebruiken meer woorden dan nodig, we zeggen twee keer hetzelfde: een paradox is al 'schijnbaar', dus een schijnbare paradox is dubbel-op.
Je kan de kwestie van senioren en ict ook zo stellen: er is een positieve verhouding tussen senioren en ict die je niet zou verwachten: ze zijn vaak erg goed met de computer, heel wat senioren zijn ermee bezig en het is ook goed voor hen. Er is dus een paradoxale, onverwachte band tussen twee op het eerste gezicht tegengestelde elementen. Ook in dat geval is het gewoon een paradox, geen schijnbare.
Je vindt de uitdrukking ook in het Engels: a seeming paradox en in het Frans: un faux paradoxe en zelfs in het Duits: das scheinbare Paradoxon. Maar als je gaat kijken wat men daarmee bedoelt, stel je altijd vast dat het gewoon om simpele paradoxen gaat, geen speciale. Men weet blijkbaar niet goed wat een paradox is, het is ook zo'n geleerd woord. En dus verduidelijkt men dat op zich nietszeggend of onbegrijpelijk leenwoord met een verhelderende toevoeging die echter al in het woord besloten ligt, zonder dat men het (goed) weet.
Onze conclusie is dus dat een schijnbare paradox... paradoxaal is. Je verwacht dat het een speciaal soort paradox is, niet zomaar een gewone verrassende afwijking van de gangbare mening of verwachting, maar dat is het toch niet, het is gewoon een paradox, meer niet. Een schijnbare paradox is dus een gewone paradox. Het is een pleonasme, zoals: iets opnieuw herhalen, of een verbetering ten goede, of een ronde cirkel, gehandhaafd blijven, een mogelijke kans, Hiv-virus (V staat al voor virus), BIC-code (C = code), ISBN-nummer (N = nummer), de Faerøer-eilanden (øer = eilanden).
Pleonasmen vermijden we maar beter, ze zijn overbodig en verwarrend, zelfs een beetje dom: ze laten zien dat je niet goed weet wat je zegt, of dat je onzorgvuldig bent.
Er zijn dus geen schijnbare paradoxen.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
21-11-2025
Vrijdenkers: De bedienaars van de erediensten (baron d'Holbach)
De plichten van de bedienaars van de eredienst.
P.H.D. d'Holbach, La Morale universelle, 1776, section IV, chapitre VII
Het behoort niet tot het opzet van dit werk, dat enkel tot doel heeft de principes van de natuurlijke moraal uit te werken, de grondslagen te onderzoeken van de gevarieerde godsdiensten die we tot stand gebracht zien in de verschillende contreien van de wereld. Wat ook de ideeën zijn die de verschillende volkeren zich vormen van de godheid, of van de onzichtbare beweger van de natuur, het is altijd tot de goedheid van dat wezen dat de mensen hun eerbetuigingen richtten; ze moeten verondersteld hebben dat die hun welwillend was, dat die hun gebeden aanhoorde, dat die de macht en de wil had om hen gelukkig te maken; vandaar dat ze tot het besluit moeten gekomen zijn dat de mensen goed moesten zijn voor hun soortgenoten, om zich te conformeren aan de zienswijzen van dat weldadige wezen. Vanuit dat oogpunt bekeken kan de godsdienst niets anders zijn dan de natuurlijke moraal, of de plichten van de mensen, die bevestigd is door het erkende, of veronderstelde gezag van de meester van de natuur en van de mensen, dat niet in tegenspraak kan zijn met de wetten waarmee hun behoud en hun welzijn klaarblijkelijk verbonden is. Volgens de principes van alle godsdiensten moeten de goddelijke morele eigenschappen en de wilsuitingen als modellen en regels functioneren voor de mensen: al de erediensten die veronderstellen dat de godheid kwaadwillig, wreed, onrechtvaardig, wraakzuchtig is, de mensen vijandig gezind, kortom immoreel, kunnen slechts beschouwd worden als bijgeloof en leugens, uitgevonden door bedriegers die er belang bij hebben de rust van de menselijke soort te verstoren. Een godsdienstig systeem dat een despotische of ongeregelde god zou veronderstellen, in wiens ogen de ongelukken van de volkeren en de tranen van de stervelingen een amusant spektakel zouden zijn, zou onverenigbaar zijn met elke moraal. Zelfs Jupiter, zegt Plutarchus, heeft het recht niet om onrechtvaardig te zijn. Cicero zegt: een god zou niet langer god zijn als hij de mensen niet behaagde. Op een andere plaats stelt deze filosofische redenaar God voor als ‘de behoeder en de vriend van het sociale leven’; hij is volkomen in overeenstemming met de eeuwige wijsheid, die verklaart dat ‘de gemeenschap van de mensenkinderen zijn dierbaarste genot uitmaakt.’
Het aantal keren dat ik in mijn kindertijd en jeugd deze woorden heb gehoord, gezongen of niet, is niet te tellen. Het was het teken dat de mis bijna gedaan was, er volgde alleen nog het ‘laatste evangelie’, de onbegrijpelijke proloog van het evangelie van Johannes. Als antwoord zeiden of zongen we dan: Deo gratias!, godzijdank, de in onze ogen schier eindeloze mis was eindelijk gedaan…
Vanaf mijn 12de jaar leerde ik Latijn, en ik gebruikte die langzaam, voor mij tergend langzaam opgebouwde kennis om de Latijnse liturgische teksten van de verplichte dagelijkse mis en andere diensten te proberen te vertalen. Dat viel behoorlijk tegen, ook in dit geval. Ite, dat was duidelijk: ga, of ga heen. Maar missa est, ‘de mis is’? Het is verbazingwekkend dat die aansporing om weg te gaan, die wegzending, die tot de vroegste onderdelen van de eucharistieviering behoort, grammaticaal niet te verklaren is. In de loop der eeuwen zijn verscheidene uiteenlopende interpretaties voorgesteld, maar geen enkele is helemaal bevredigend. Toch is ons gewone woord voor een eucharistieviering, namelijk ‘mis’, ervan afgeleid, dus zonder dat we weten wat missa eigenlijk betekent. ‘Naar de mis gaan’ was synoniem voor ‘katholiek zijn’: naar een ongelovige verwees men door te zeggen dat die niet naar de mis ging. ‘Ongelovig’ was een taboewoord, het idee dat iemand ongelovig kon zijn, was ondenkbaar, althans voor gelovigen.
Voor wie geen Latijn kende, was de mis een onbegrijpelijke bedoening, op de preek na, die in de volkstaal gehouden werd (maar daarom nog niet altijd beter te verstaan was). De rest van de tijd onderging men de rituelen en luisterde men naar de muziek, die deels uit beurtzangen bestond, waarbij na de aanhef door de priester het koor voorzong, en de kerkgangers het volgende vers zongen, alles in het Latijn. Van sommige teksten kenden we de inhoud wel, omdat we die buiten de kerk ook in het Nederlands ‘vanbuiten’ moesten leren, zoals het credo, de geloofsbelijdenis of het symbolum des geloofs; of het Pater noster, het onzevader. Maar ook in het Nederlands waren die teksten verre van duidelijk: ‘…en vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren’ is niet veel duidelijker dan et dimitte nobis debita nostra, sicut et nos dimittimus debitoribus nostris, een echte tongue twister, een tongbreker. Welke schulden moesten ons vergeven worden, en wat waren schuldenaren? Als kind ratelde je dat af zonder er bij stil te staan, en als volwassene bleef je dat doen.
Men zegt dat mensen van rituelen houden, dat ze rituelen nodig hebben; dat kan, al ben ik daarvan niet overtuigd, ik voel meer voor woorden en handelingen die aangepast zijn aan elke omstandigheid, en het persoonlijk uitdrukken van gedachten en gevoelens. Onbegrijpelijke rituelen in een onverstaanbare taal kunnen niet echt beantwoorden aan een reële behoefte, en verworden algauw tot afgerammelde gebeden en onnadenkend uitgevoerde handelingen, zoals knielen en opstaan, of het maken van het kruisteken. De troost die daarvan uitgaat lijkt uiterst miniem, zoal niet onbestaande.
Dat is mijn grote bezwaar tegen het rituele katholicisme: het doet niet wat het beweert te doen, het kan zijn belofte van troost niet waarmaken. De mis was voor ons veeleer een stomvervelende aangelegenheid die je lijdzaam moest uitzitten, keer op keer, met altijd dezelfde woorden, gebaren en gezangen, dag na dag, en waarvan je geen gebenedijd woord verstond, zodat je niet eens meer luisterde, zelfs niet naar wat je zelfs mee reciteerde of zong. Papegaaienwerk. Slechts uitzonderlijk werd je aangegrepen door de muziek, zoals de prachtige kersthymne Rorate, caeli, desuper, waarvan je al evenmin de woorden begreep. Ik geef toe, ik heb nog steeds heimwee naar sommige van die zeldzame momenten, maar dat waren er veeleer van artistieke ontroering dan van religieuze vervoering. Grote kunstenaars hebben zich om den brode ten dienste gesteld van de Kerk, die gretig van hun talenten gebruikmaakte, maar zij hebben vooral in essentie profane kunstwerken tot stand gebracht, zij het in een obligate religieuze context, zoals de kerkelijke muziek van Bach, die weliswaar evident artistiek hoogstaand is, maar met teksten die bijna steeds niet om aan te horen zijn.
Ite, missa est is een formule die aangeeft dat de misviering voorbij is. De woorden kloppen niet, maar dat blijkt nooit iemand gehinderd te hebben, omdat bijna niemand het Latijn verstond. En wie het wel verstond, stelde zich daarover blijkbaar evenmin vragen, en wie dat toch deed, kreeg zeker geen antwoord, omdat er geen zinnig antwoord is. We bevinden ons in het gezelschap van Charles Ives’ bevreemdend fascinerende The Unanswered Question, waarbij op een muzikale manier uitgedrukt wordt dat er op eeuwige existentiële vragen geen bevredigend universeel antwoord te verwachten is. Bovennatuurlijke, verzonnen antwoorden op reële levensvragen brengen geen inzicht bij, en bieden geen troost. Onbegrijpelijke woorden evenmin.
Ga dus maar, de mis is uit.
Categorie:etymologie
13-11-2025
Thomas Paine, Het tijdperk van de rede
Zopas verscheen bij Uitgeverij Damon het vierde deel in de reeks Vrijdenkers, Het tijdperk van de rede van Thomas Paine, ingeleid en vertaald door Karel D'huyvetters.
In Het tijdperk van de rede stelt Thomas Paine kritische vragen bij het georganiseerde geloof. In de geest van de Verlichting verdedigt hij het deïsme: het geloof in een God die de wereld volgens rationele wetten creëerde, zonder tussenkomst van openbaring, kerk of priesterschap. Paine verwerpt de Bijbel als goddelijk gezag en benadrukt de kracht van het menselijk verstand in de zoektocht naar waarheid. Zijn toon is helder en compromisloos – een krachtig pleidooi voor religieuze vrijheid en individuele verantwoordelijkheid. Het boek verscheen tijdens de Franse Revolutie, een periode van ingrijpende verandering, waarin traditionele machten wankelden. Paine’s scherpe kritiek op kerk en staat maakte hem tot een held voor vrijdenkers, maar ook tot een vijand voor religieuze en politieke machthebbers. Het tijdperk van de rede veroorzaakte bij verschijning dan ook felle reacties, verbodsbepalingen en zelfs strafvervolging. Het geldt nog altijd als een klassieker van de vrijzinnige filosofie en een mijlpaal in de geschiedenis van het vrije denken.
Categorie:God of geen god?
10-11-2025
Les mots d'amour -- De woorden van liefde
De woorden van liefde
Tekst: Michel Rivegauche
Muziek: Charles Dumont
Gezongen door Édith Piaf
’t Is gek hoe ik van je kan houden
Hoe ik soms van je houden kan
Soms moet ik ervan wenen
Want nooit heb ik liefgehad
Nooit zo liefgehad
Dat kan ik je wel zweren
Als je ooit weg zou gaan
Weggaan en me verlaten
Me voor altijd zou verlaten
Zou ik er zeker aan ten onder gaan
Zeker van liefde aan ten onder gaan
Mijn geliefde, mijn geliefde
’t is gek wat hij me zei
Al die mooie woorden van liefde
En hoe hij die zei
Maar hij is er niet aan dood gegaan
Want ondanks zijn liefde
Is hij het die me verlaten heeft
Zonder een woord te zeggen
En nochtans, woorden
Er waren er zo veel
Er waren er te veel
’t Is gek hoe ik van je kan houden
Hoe ik soms van je houden kan
Soms moet ik ervan wenen
Want nooit heb ik liefgehad
Nooit zo liefgehad
Dat kan ik je wel zweren
Als je ooit weg zou gaan
Weggaan en me verlaten
Me voor altijd zou verlaten
Zou ik er zeker aan ten onder gaan
Zeker van liefde aan ten onder gaan
Mijn geliefde, mijn geliefde
En zie, vandaag
diezelfde woorden van liefde
zeg ik nu op mijn beurt
zeg ik nu op mijn beurt
met evenveel liefde
aan een andere dan hem
Ik zeg woorden
Want woorden
Er zijn er zo veel
Dat er te veel van zijn
’t Is gek hoe ik van je kan houden
Hoe ik soms van je houden kan
Soms moet ik ervan wenen
Want nooit heb ik liefgehad
Nooit zo liefgehad
Dat kan ik je wel zweren
Als je ooit, lalala
Zou ik er zeker lalala
Mijn geliefde, mijn geliefde
Eigenlijk was jij het niet
Zoals het zelfs ik niet ben
Die die woorden van liefde zeg
Want jouw stem elke dag
En mijn stem en andere stemmen
Dat is de stem van de liefde
Die woorden zegt
Nog meer woorden
Altijd maar woorden
Woorden van liefde
’t Is gek hoe ik van je houden kan
Mijn geliefde, mijn geliefde
Als je ooit weg zou gaan
Zou ik er zeker aan ten onder gaan
’t Is gek hoe ik van je kan houden
Hoe ik vol liefde van je houden kan
Les mots d’amour
Texte : Michel Rivegauche
Musique : Charles Dumont
C'est fou c'que j'peux t'aimer C'que j'peux t'aimer des fois Des fois, j'voudrais crier Car j'n'ai jamais aimé Jamais aimé comme ça Ça je peux te l'jurer
Si jamais tu partais Partais et me quittais Me quittais pour toujours C'est sûr que j'en mourrais Que j'en mourrais d'amour Mon amour, mon amour
C'est fou c'qu'il me disait comme jolis mots d'amour Et comme il les disait Mais il ne s'est pas tué Car malgré son amour, c'est lui qui m'a quittée
Sans dire un mot Pourtant des mots Y en avait tant Y en avait trop
C'est fou c'que j'peux t'aimer C'que j'peux t'aimer des fois Des fois, j'voudrais crier Car j'n'ai jamais aimé Jamais aimé comme ça Ça je peux te l'jurer
Si jamais tu partais Partais et me quittais Me quittais pour toujours C'est sûr que j'en mourrais Que j'en mourrais d'amour Mon amour, mon amour
Et voilà qu'aujourd'hui Ces mêmes mots d'amour C'est moi qui les redis C'est moi qui les redis Avec autant d'amour À un autre que lui
Je dis des mots Parce que des mots Il y en a tant Qu'il y en a trop
C'est fou c'que j'peux t'aimer C'que j'peux t'aimer des fois Des fois j'voudrais crier Car j'n'ai jamais aimé Jamais aimé comme ça Ça, je peux te l'jurer
Si jamais, lalala, la, lalalalala, la, lalalalala C'est sûr que, lalala, la, lalalalala Mon amour, mon amour
Au fond c'n'était pas toi Comme ce n'est même pas moi Qui dit ces mots d'amour Car chaque jour ta voix Ma voix, ou d'autres voix C'est la voix de l'amour
Qui dit des mots Encore des mots Toujours des mots Les mots d'amour
C'est fou c'que j'peux t'aimer Mon amour, mon amour Si jamais tu partais C'est sûr que j'en mourrais C'est fou c'que j'peux t'aimer C'que j'peux t'aimer d'amour
Categorie:poëzie
05-11-2025
Ooh...
Ooh…
Mijn Vader zaliger was van 1909, en leerde op school dus de ‘oude spelling’, waarbij in open lettergrepen de klinkers dubbel geschreven werden om de lange klank aan te geven: rooken, loopen, droomen. Dat veranderde pas in 1947, dus een jaar na mijn geboorte. Ik herinner me dat mijn Vader eens zei dat ons Eekloos dialect nuttig was om in de oude spelling te weten of een woord met twee klinkers geschreven werd of met één; de klank was in de uitspraak immers dezelfde: dromen klonk even lang als droomen; het gevaar dat men ‘dromen’ als ‘drommen’ zou uitspreken was in feite onbestaande, er was immers de schrijfwijze ‘drommen’ om dat te doen. Dat is allicht ook de reden waarom die verdubbelingen allengs afgeschaft werden: ze waren niet echt nodig, het was een geintje van de taalkundigen, dat de zaken echter veeleer compliceerde dan ze te vereenvoudigen. Het ezelsbruggetje dat mijn Vader me leerde was dit: in het Eekloos wordt de lange o op twee verschillende manieren uitgesproken, enerzijds zoals uuë, anderzijds een niet al te lange o. Welnu, in Eeklo noemt men de groente kuuëln, en steenkool koln. Nog steeds volgens mijn Vader zou men dus het meervoud van kool, de groente als koolen schrijven, en het meervoud van (steen)kool als kolen. Bij nazicht in de zogenaamde 1ste editie van Van Dale uit 1864 blijkt dat toen toch al in beide gevallen ‘kolen’ werd gebruikt.
Ik ben al jaren bezig om wat mijn Vader toen zei terdege te begrijpen. Toentertijd was het voor mij althans nutteloze informatie, omdat we toen vast ‘kolen’ schreven voor beide, het ezelsbruggetje was dus niet meer nodig. Was het dat wel nog in zijn tijd? Ik weet het niet, en ik heb het hem nooit gevraagd. Ik spreek al veel langer geen Eekloos meer dan ik het wel sprak, dat veranderde toen ik als veertienjarige op internaat ging in Antwerpen, en daar onder de sociale druk vlot het dialect van mijn medestudenten overnam, en sindsdien nog sporadisch in Eeklo kwam. Maar ik blijf dat dialect kennen en liefhebben, het is immers mijn moedertaal. Ik hou van de eigen woordenschat en van de eigen tongval. Er zijn klanken die niet in het AN voorkomen, en dat vind ik een verarming, zoals kolen voor zowel kuuëln als koln.
Maar wanneer gebruik je die eerste vorm en wanneer de tweede? De eerste vorm, uuë is zowel in het enkelvoud als het meervoud de algemene vorm voor de o in een open lettergreep: luuëp, luuëpn. Waarom dan koln voor steenkolen? Men heeft dat verschil niet kunstmatig ingevoerd om een homoniem te vermijden, zo werkt de volkstaal niet. In het Eekloos noemen we een stuk steenkool een kolle, dus met een korte o; dat het meervoud vroeger ‘kolen’ was, met één o, naast ‘koolen’ voor de groente, lijkt er eveneens op te wijzen dat de oorspronkelijke uitspraak ‘kollen’ was. Zijn er andere gevallen die dat bevestigen? Een zool is zolle, meervoud zoln. Violle > violn; idem voor scholle > scholn, pistolle > pistoln, riolle > rioln, notte > notn, notte > notn, rotte (rij) > rotn. Het meervoud van woorden met een korte o wordt dus in het dialect een ietwat langere o, en geen uuë, zoals bij woorden die in het enkelvoud al een lange o hebben; daar blijft de uuë behouden. In beide gevallen wordt er dus enkel een n toegevoegd aan het enkelvoud: kol wordt koln, kuuël wordt kuuëln; in het AN wordt het meervoud van kool (in beide betekenissen) eenvormig kolen, omdat ook in het enkelvoud het onderscheid tussen beide verdwenen is.
Het ezelsbruggetje van mijn Vader was waarschijnlijk iets dat hij op school geleerd had van een pientere onderwijzer, die zelf nog de heel oude spelling had gekend, toen het meervoud van (steen)kool nog ‘kolen’ was, naast ‘koolen’ voor de groenten. Hij, noch mijn vader, hadden zich blijkbaar afgevraagd waarom er twee meervoudsvormen waren, zowel in het (toenmalige) AN als in het dialect. Mijn veronderstelling is dus dat het om woorden gaat waarin de o, gevolgd door twee medeklinkers, in het AN in het enkelvoud ten onrechte verlengd is, dus kolle tot kool, zolle tot zool, violle tot viool, scholle tot school, pistolle tot pistool, riolle tot riool, notte tot noot, rotte tot root, en dat dientengevolge het meervoud de gebruikelijke vorm met lange o in de open lettergreep heeft aangenomen. In het dialect is het onderscheid behouden.
Er is nog een andere eigenaardigheid over de lange o in ons dialect; die kan namelijk ook als eu uitgesproken worden: weun’n, weunste, zeune, deur(e), veuële voor wonen, woonst, zoon, door(heen), vogel.
De uuë is helemaal verdwenen uit het AN, samen met nog enkele andere vertrouwde klanken uit onze dialecten, en de verscheidenheid heeft plaats gemaakt voor een opgelegde eenvormigheid. Men kan dat als een verbetering beschouwen, en in menig opzicht is dat ook zo. Vanuit mijn heimwee naar mijn Eeklose moedertaal vind ik het toch ook een spijtige verarming. Naast het AN een dialect kennen, of zelfs meer dan een, is althans in mijn ogen een niet te verwaarlozen verrijking. En er is trouwens geen enkele reden om neer te kijken op mensen die door omstandigheden enkel hun dialect kennen, of het onder elkaar spreken.
Categorie:samenleving
29-10-2025
In paradisum
In paradisum
LAZARUS EN DE RIJKE 19Er was eens een rijk man die in purper en fijn linnen gekleed ging en iedere dag uitbundig feestvierde, 20terwijl een arme, die Lazarus heette, met zweren overdekt voor de poort lag. 21Hij verlangde er naar zijn honger te stillen met wat bij de rijkaard van de tafel viel. Ja, zelfs kwamen honden zijn zweren likken. 22Nu gebeurde het dat de arme stierf en door de engelen in de schoot van Abraham werd gedragen. De rijke stierf ook en kreeg een eervolle begrafenis. 23In de onderwereld, ten prooi aan vele pijnen, sloeg hij zijn ogen op en zag van verre Abraham, en Lazarus in diens schoot. 24Toen riep hij uit: Vader Abraham, ontferm u over mij en geef Lazarus opdracht de top van zijn vinger in water te dopen en mijn tong daarmee te komen verfrissen, want ik word door de vlammen hier gefolterd. 25Maar Abraham antwoordde: Mijn zoon, herinner u hoe gij tijdens uw leven uw deel van het goede hebt gekregen en op gelijke manier Lazarus het kwade; daarom ondervindt hij nu hier de vertroosting, maar wordt gij gefolterd. 26Daarenboven gaapt er tussen ons en u voorgoed een wijde kloof, zodat er geen mogelijkheid bestaat, zelfs als men het zou willen, van hier naar u te gaan noch van daar naar ons te komen. 27De rijke zei: Dan vraag ik u, vader, dat gij hem naar het huis van mijn vader wilt sturen, 28want ik heb nog vijf broers; laat hij hen waarschuwen, opdat zij niet eveneens in deze plaats van pijniging terecht komen. 29Maar Abraham sprak: Zij hebben Mozes en de profeten; laat ze naar hen luisteren. 30Maar hij zei: Och neen, vader Abraham! Maar als er een uit de doden naar hen toegaat, zullen ze zich bekeren. 31Hij echter sprak tot hem: Als ze naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen ze zich ook niet laten overreden, als er iemand uit de doden opstaat.'
In paradisum deducant te angeli; in tuo adventu suscipiant te martyres, et perducant te in civitatem sanctam Ierusalem.
Chorus angelorum te suscipiat, et cum Lazaro, quondam paupere, æternam habeas requiem.
Dit zijn best vreemde teksten. De eerste staat bij Lukas, 16, 19-31 — en alleen daar, dus niet in een van de drie andere evangelies. Het verhaal wordt voorgesteld als een parabel, een gelijkenis die Jezus ter lering voorhoudt aan zijn volgelingen. De verscheidene vooral mondeling overgeleverde verhalen die rond het begin van onze tijdrekening bijeengebracht zijn in een raamvertelling rond de mythische Jezus-figuur zijn echter samengesteld uit zeer divers materiaal, veelal uit de Hebreeuwse Schriften, waarin nog oudere elementen en invloeden uit vreemde culturen aanwezig waren. Het verhaal van Lazarus —een vorm van Eliëzer, de naam in Gen. 15,2 van een medewerker van Abram die zijn erfgenaam zou worden, aangezien die toen nog kinderloos was —is gebaseerd op soortgelijke Talmoedische en Egyptische verhalen, en bevat dan ook elementen die niet echt passen in het Nieuwe Testament. De rol van Abraham als een soort van hemelse vader is joods, niet christelijk. De onderwereld als een plaats van foltering en pijn voor wie slecht geleefd heeft, is geen vast thema in het Oude, en evenmin in het Nieuwe Testament. Merk op dat de rijke man geen misdaden heeft begaan, hij was rijk en genoot van het leven, in schrille tegenstelling tot Lazarus. In het hiernamaals wordt die lotsbestemming echter omgekeerd, wat veeleer een context van legenden en volksverhalen is dan een religieuze. Het idee van een definitieve en onoverbrugbare (behalve dan in dit verhaal!) scheiding tussen hemel en hel vind men nergens anders vermeld. De uitdrukking ‘de schoot van Abraham’ is joods, maar daarmee wordt geen specifieke plaats bedoeld, veeleer een algemene gedachte van naar de voorvaderen te gaan, waarbij vaak ook Jakob en Isaak vernoemd worden. Het gaat om een vaag maar vredevol voortbestaan, nox est perpetua una dormienda. De laatste zinsnede werd later vaak gezien als een verwijzing naar de opstanding van Jezus uit de doden en het feit dat de ‘hardnekkige’ Joden dat niet hebben geloofd, maar dat is een duidelijke hineininterpretierung, in het verhaal is het een logische conclusie uit de premissen.
De tweede tekst hoorde men vroeger bij elke christelijke begrafenis — en niet-christelijke waren zeldzamer dan witte raven. De tekst en de melodie staan onuitwisbaar in ons geheugen gegrift, en het volstaat ze te horen om tranen in onze ogen te doen opwellen, bij de herinnering aan de talloze geliefde en minder geliefde mensen die we mee ten grave hebben gedragen. Dat heeft niets te maken met de inhoud van die antifonen of beurtzangen, maar met de droevige omstandigheden waarin ze traditioneel gezongen werden: het einde van de begrafenisplechtigheid in de kerk, wanneer de doodskist met het lijk weggedragen wordt om begraven te worden.
Ten paradijze geleiden u de engelen;
mogen de martelaren u bij uw aankomst opnemen
en u leiden naar de hemelse stad Jeruzalem.
Moge het koor der engelen u opnemen
en moge u met Lazarus, de arme van weleer,
voor altijd rusten in vrede.
Ik heb, ondanks de vermelding van Lazarus, er nooit bij stilgestaan waar die teksten vandaan kwamen, maar na het (her)lezen van het verhaal van Lazarus is het meteen duidelijk. Lazarus wordt hier nominatim vernoemd, wat uitzonderlijk is voor een parabel, want daarin is meestal sprake van een zaaier, of een weduwe, of een tollenaar, niet een met naam genoemde persoon. Men verwarre hem niet met de Lazarus uit Joh. 11, 1-44, die door Jezus uit de doden wordt opgewekt.
De engelen zijn zo ook terecht. De schoot, of de boezem van Abraham is hier het paradijs, de figuurlijke lusthof waarvan sprake; de hemelse stad Jeruzalem wordt vermeld bij Johannes (21, 3); het is de Holy City uit de beroemde triomfantelijke christelijke hymne (1892), die door talrijke operazangers vertolkt is, en die ook ik in mijn katholieke opvoeding vaak — en zelfs, wegens de muziek, niet de woorden, gedreven, moet ik toegeven — meegezongen heb. Het roept eveneens levendige beelden op van de Last night of the Proms, wanneer het voltallige publiek aan het einde van het programma als in vervoering de meeslepende toonzetting door Hubert Parry van het best wel vreemde gedicht van William Blake aanheft, overbekend als de hymne Jerusalem, die in Groot-Brittannië bijna het nationale volkslied werd, en nu nog te pas en vooral te onpas gezongen wordt, zoals bij de aanvang van sportwedstrijden, iets wat Blake allicht niet in gedachten had. Wij mensen zijn best wel rare snuiters als het op tradities aankomt.