Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (60)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (241)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (227)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    10-07-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Extreemrechts

    De extreemrechtse verleiding

     In de aanloop naar de recente Belgische, Vlaamse en Europese parlementsverkiezingen probeerde ik me aan de hand van de vele interviews, debatten, stemtesten en andere media-formats, en de websites van de partijen zelf, een idee te vormen van de verschillende partijprogramma’s. Het was voor mij, zoals veel anderen immers niet voor de hand liggend naar wie mijn voorkeur kon uitgaan. Ik heb in mijn leven al voor verschillende partijen gestemd, al naargelang de omstandigheden en de personen. Nu was er geen enkele partij waarbij ik geen aarzelingen had. Ik had dus wel genoeg redenen om niet voor een van de partijen te stemmen die nu aan de verkiezingen deelnamen, maar blijkbaar niet genoeg redenen om er wel voor te stemmen.

    Omdat ik geen traditionele of trouwe stemmer ben, lagen de mogelijkheden voor mij zeker nu helemaal open. De stemtesten boden geen hulp: de resultaten lagen allemaal heel dicht bij elkaar. Dat is niet te verwonderen: de partijstandpunten eveneens. Toen een van die stemtesten toch Vlaams Belang als mijn voorkeur aangaf, was ik toch even geschrokken. Ik heb nog nooit voor het Blok of het Belang gestemd. Voor mij waren dat gevaarlijke antidemocraten, racisten, fascisten, noem maar op. Geen haar op mijn hoofd, baard inbegrepen, dat eraan dacht voor hen te stemmen. Maar de strenge rationele mens in mij dwong me om ook dat in vraag te stellen. Was mijn opvatting over die partij wel gegrond? Hoe kwam het dat zij als de beste uit althans een van mijn stemtesten kwamen, en nooit als de slechtste? Toen de kopman van de partij in enkele media-optredens echt geen slechte beurt maakte, en zelfs een keer als enige een pacifistisch standpunt innam over de oorlog tussen Rusland en Oekraïne, kon ik niet anders meer dan me afvragen om welke objectieve redenen ik niet op die partij zou stemmen.

    Toch heb ik dat niet echt gedaan. Ik geef het toe, ik heb me uiteindelijk laten leiden door het negatieve imago van die partij. Maar dat moment van opkomende aarzeling en twijfel en bezinning was op zich al verontrustend. Als zelfs ik al begon te overwegen om toch maar eens hun partijprogramma nader te bekijken, dan moeten ongetwijfeld vele anderen dat ook gedacht hebben. Het mentale cordon sanitaire rond de partij was duidelijk aan het afbrokkelen. Dat is ook gebleken uit de verkiezingsresultaten. In het federale parlement is ze na N-VA (24 zetels en bijna 17%) de op een na grootste partij met 20 zetels en bijna 14% van de stemmen. In het Vlaamse parlement hebben N-VA en VB elk 31 zetels, en allebei ongeveer 23% van de stemmen. In het Europese parlement behalen ze drie zetels zoals N-VA en de MR, maar behalen ze de meeste stemmen (14,5%). Dat is niet niks.

    Er waren blijkbaar partijstandpunten waarin ik me kon vinden. Ik ben al van kleins af aan flamingant. Destijds was dat evident voor mij, het maakte deel uit van de Vlaamse ontvoogding en de strijd tegen de verfransing. Ik ben nog altijd een voorstander van Vlaamse autonomie, zoals die overigens in de grondwet staat: ‘België is een federale Staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten.’ Wat de gemeenschappen aan het federale bestuursniveau toewijzen, bepalen ze zelf. Alle eigen bevoegdheden oefenen ze autonoom uit met dezelfde macht als het federale bestuursniveau. Ik zie geen enkele bevoegdheid die niet beter kan uitgeoefend worden door de gemeenschappen en de gewesten, zij het in onderling overleg. Het Vlaams Belang wil een einde maken aan de huidige onzalige toestand en Vlaanderen functioneel onafhankelijk maken. Voor N-VA is dat geen prioriteit (meer).

    De immigratie is een probleem in België, daarover is iedereen het wel eens. Ook daar is het standpunt van het VB het duidelijkst. Maar terwijl ik over de Vlaamse autonomie geen twijfels heb, kan ik me niet vinden in de oplossingen van het VB voor de immigratie, en zeker niet in de toon van hun betoog. Het is heel waarschijnlijk daarop dat ik afgeknapt ben.

    Maar wat is de grond van de zaak? Ben ik dan voor open grenzen? Moeten we alle asielzoekers gul onthalen? En alle ‘economische’ migranten, alle gelukzoekers uit de hele wereld? Moeten ze onmiddellijk toegang krijgen tot al onze sociale voordelen? Moeten ze zich integreren, onze taal leren? Moeten we hen verspreiden over het grondgebied? Wat met de islam? Ook de andere partijen willen iets doen aan bepaalde vormen van immigratie, en aan de problemen die het samenleven met immigranten oplevert. De vragen die ik me daarbij stel zijn van meer fundamentele aard.

    Ik vertrek voor mijn gewetensonderzoek van de enige goede grondslagen die ik ken, de Verlichtingsidealen van vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Het VB bestempelt allochtonen, althans niet-Europese vreemdelingen, als vijanden. De toestroom daarvan moet meteen gestopt worden, en vervolgens moet er een terugkeerbeleid gevoerd worden, op korte termijn voor bijvoorbeeld illegalen, misdadigers en werklozen en andere nuttelozen, op langere termijn voor alle anderen. Dat wijst op een onderliggende gedachte, namelijk dat de eigenheid van ons ‘volk’ moet gevrijwaard worden: geen ‘omvolking’.

    De strijd voor Vlaamse autonomie is echter een andere kwestie. Die is ontstaan uit een historische algemene achterstelling van Vlaanderen en de Vlaamse taal in België, en is volkomen terecht, legaal en ethisch verantwoord. Wij vragen niets anders dan gelijkberechtiging en de zelfbeschikking die de grondwet voorschrijft. Dat heeft niets te maken met racisme en xenofobie. Het is niet omdat men pleit voor een autonoom Vlaanderen dat men principieel tegen immigratie is. Immigratie is een kwestie die nuchter moet bekeken worden. Wij hebben immigratie aangemoedigd toen we dat economisch nuttig en noodzakelijk achtten, en dat is nog altijd de manier om dat te bekijken. Het recht op asiel voor bepaalde vluchtelingen is een universeel recht en een humanitaire plicht. Ook dat heeft niets te maken met de autonomie van Vlaanderen. Als flamingant heb ik ook niets tegen Franssprekenden, en wil ik hen niets ontnemen van alles waarop ze recht hebben, noch hen dwingen om Nederlands te spreken. Ik gun hun dezelfde autonomie die ik voor Vlaanderen vraag.

    Het discours van het Vlaams Belang, en van vele andere extreemrechtse en radicaal-rechtse partijen en van talrijke gelijksoortige ideologische groepen is van een gans andere aard dan het Vlaamse streven naar politieke autonomie. Het is gekenmerkt door het zogenaamde identiteitsdenken, waarbij men aan een bepaalde groep een bepaalde identiteit toekent, toeschrijft of toedicht, met uitzondering van alle anderen. Dat leidt tot radicale vormen van nationalisme, racisme, seksisme, religieus fanatisme, fascisme, conservatisme en antidemocratische, gewelddadige, chauvinistische, collectivistische, populistische, autoritaire, dictatoriale politieke bewegingen. Door de al dan niet vermeende eigenheid van de leden van een groep te maximaliseren, sluit men anderen niet alleen uit, maar demoniseert men hen bovendien. Men bekijkt individuen niet meer in hun algemeen-menselijkheid, maar selecteert hen op basis van één enkel aspect, of een beperkt aantal eigenschappen. Zo creëert men een wij-zij verhouding, en die staat haaks op de fundamentele beginselen die de Verlichting vooropstelt. Van personen die men uitsluit, beperkt men de vrijheid, ontkent men de gelijkheid, en men ontzegt hun solidariteit, louter omdat zij niet aan een willekeurige norm beantwoorden.

    Dat lijkt me de grond van de zaak te zijn: in plaats van anderen, alle anderen zonder onderscheid te beschouwen als gelijken, ziet men in hen enkel ‘anderen’, en worden hun rechten ontzegd. Het volstaat dat ze een andere huidskleur hebben, of andere opvallende lichaamskenmerken, of een andere taal spreken, een andere godsdienst belijden, andere kledij dragen, andere culturele en sociale gebruiken hebben, een andere ideologie aanhangen, of een combinatie van dat alles vertonen, om als ‘indringers’ beschouwd te worden, en een bedreiging voor de eigenheid.

    Zo zien bepaalde groepen de immigratie uit islamitische landen als een bedreiging voor onze Europese waarden. Ontegensprekelijk is de islam een verwerpelijke godsdienst, maar niet verwerpelijker dan het fundamentalistische christendom dat diezelfde groepen voorstaan, of het christendom dat gedurende twintig eeuwen onze wereld geteisterd heeft. Maar de bedreiging komt niet alleen van buiten uit. Extreemrechtse groepen verzetten zich ook tegen alles wat ingaat tegen wat zij ‘gevestigde waarden’ noemen, zoals euthanasie, abortus, vaak ook homoseksualiteit en alles wat met gender te maken heeft. Niet zelden pleiten ze voor het behoud van het bestaande klassenonderscheid. Kenmerkend is hun verzet tegen het vrij onderzoek en de rede en het intellectuele leven, tegen de vrijheid van de kunstenaar en van de vrijdenker. Vrije meningsuiting is voor hen werkelijk een bedreiging, en dus worden de media aan banden gelegd. Politieke tegenstanders worden uitgeschakeld, vaak met geweld. De scheiding der machten wordt ongedaan gemaakt, de onafhankelijkheid van het gerecht afgeschaft, het democratisch proces en zelfs de verkiezingen opgeschort of vervalst. Kortom, alles wat zich heeft voorgedaan tot rond 1968 steekt weer de kop op, en is overal in Europa en ver daarbuiten het voorwerp van nostalgie.

    Wat me aanzette tot deze overpeinzingen is vooral de recente omvang van die beweging. Als een derde van de bevolking te kennen geeft dat ze dergelijke gedachten koesteren en politici steunen die ze in daden willen omzetten, dan moeten mensen die het daarmee niet eens zijn zich ernstige zorgen beginnen te maken. Toen die bewegingen voor het eerst de kop opstaken, kon men ze nog negeren als te extreem om geloofwaardig te zijn en te onbeduidend om bedreigend te zijn. Men kon de politici die dergelijke ideeën voorstaan afdoen als opportunisten die proberen verkozen te worden door de gore onderlaag van de bevolking. Vandaag zijn ze aan de macht in verscheidene nochtans beschaafde landen, en eisen ze overal deelname aan de macht op basis van hun democratisch behaalde verkiezingsresultaten. En zelfs waar ze uitgesloten zijn van de macht, beïnvloeden ze de besluitvorming door de druk die ze uitoefenen op de andere partijen om hun standpunten ten minste deels bij te treden of over te nemen, uit vrees nog meer stemmen te verliezen.

    De idealen van de Verlichting zijn niet de idealen van iedereen. Ze staan altijd en overal onder grote druk en zijn steeds precair verworven en gemakkelijk ongedaan gemaakt. Dat was zo toen ze voor het eerst naar voren gebracht werden in de late 17de eeuw door eminente denkers zoals Spinoza, en evenzo meer dan honderd jaar later tijdens en na de Franse Revolutie, en nogmaals meer dan honderd jaar later met de opkomst van communisme, nazisme en fascisme. De tegenstanders van de Verlichtingsidealen zijn blijkbaar altijd talrijker en machtiger dan de voorstanders. Vandaag moeten we ons de vraag stellen aan welke kant we wensen te staan, aan welke kant elke weldenkende persoon moet staan. Wie kiest voor individuele en collectieve vrijheid, voor universele gelijkheid van alle mensen, en voor eerlijke algemene solidariteit, moet beseffen dat de extreemrechtse verleiding weer groot is, en dat de zwarte schaduw van het autoritaire denken zich weer over onze wereld uitbreidt. Wat wij nu doen, zal onze toekomst, die van onze kinderen en kleinkinderen en hun kinderen, en van onze wereld zelf allicht voor lange tijd drastisch en blijvend bepalen.

     


    Categorie:samenleving
    03-07-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarheid en verzinsel

    Waarheid en verzinsel

    Iedereen is vertrouwd met het verschil dat men in de literatuur maakt tussen fictie en non-fictie. In veel gevallen is dat onderscheid terecht en adequaat. Een roman is fictie, een geschiedenisboek is non-fictie. Vaak zijn romans en dergelijke inderdaad ‘fictief’, verzonnen dus. Dat wil echter niet zeggen dat wat erin staat niet strookt met de werkelijkheid. Niet zelden zijn verhalen gebaseerd op waar gebeurde feiten. En zelfs als dat niet het geval is, schetsen ze een geloofwaardig en verhelderend beeld van de wereld, of beogen dat althans te doen. Dat lijkt een belangrijke functie te zijn van dat soort van literatuur: op een aantrekkelijke, boeiende maar verzonnen manier iets betekenisvols zeggen over onze wereld.

    We maken wel degelijk terecht een scherp onderscheid tussen fictie en andere literaire vormen zoals geschiedschrijving, journalistiek, verslaggeving en getuigenissen. In fictie mogen auteurs de vrije loop laten aan hun verbeelding bij het voorstellen of interpreteren van de werkelijkheid; in non-fictie is dat uit den boze. Maar die fictie geeft bijna altijd een beeld van de werkelijkheid, hetzij concreet, hetzij door een omweg zoals de allegorie, het gebruik van symbolen of andere literaire conventies. Geschiedschrijving bevat naast objectieve altijd ook een aantal speculatieve, zeg maar verzonnen gegevens en interpretaties, zij het op grond van beschikbare aanwijzingen.

    In sommige gevallen wordt een verzonnen verhaal voorgesteld als een objectief getuigenis over ware gebeurtenissen. Dat noemen we dan fraude. We willen altijd goed weten of wat verteld wordt waar is of fictie, ook als het over dezelfde feiten en gebeurtenissen gaat. Een verhaal dat als een ooggetuigenverslag wordt aangeboden, moet authentiek zijn. Men aanvaardt allicht nog een zekere marge van verdichting in de voorstelling, maar er mogen geen flagrante leugens in staan.

    Een specifiek geval is de literatuur over de holocaust. Wegens het gruwelijke karakter en de omvang van die ontstellende gebeurtenissen zijn daarover ontelbaar veel boeken geschreven, zowel door ooggetuigen als door latere auteurs, zowel fictie als non-fictie, en zolang dat onderscheid duidelijk is, is er niets aan de hand. Als we daarover een roman lezen, weten we dat het een verzonnen verhaal is, en we houden daar uiteindelijk altijd rekening mee. We weten dat dergelijke zaken gebeurd zijn, ook al was dat anders dan zoals ze beschreven zijn. We nemen auteurs niet kwalijk dat ze ons een verzonnen verhaal vertellen, dat is immers hun goed recht, en verzonnen verhalen kunnen gerust heel wat boeiender, indrukwekkender of vreselijker zijn dan wat echt gebeurd is.

    Er zijn evenwel een aantal bekende gevallen waarbij auteurs over de holocaust een verzonnen verhaal hebben voorgesteld als een ooggetuigenverslag, en zowel het publiek als de critici overtuigd hebben. Men heeft een aantal van dergelijke frauduleuze publicaties hoog geprezen om hun literaire kwaliteiten, of juist om het ontbreken daarvan, wanneer ze zogezegd door eenvoudige lieden geschreven zijn, of het verhaal vertellen vanuit een kind als ik-persoon. Ze zijn in vele talen vertaald en haalden de wereldpers. Er zijn filmversies van gemaakt, uitgaven voor de jeugd en zelfs stripverhalen. De auteurs zijn uitvoerig en enthousiast gelauwerd en verschenen in alle media. Tot men ontdekte, bijvoorbeeld op grond van details, dat het verhaal niet klopte.

    Dat veroorzaakte fameuze schandalen. Maar waarom? Was alles wat voorheen gezegd was over die boeken plots niet meer waar? Waren de literaire kwaliteiten plots verdwenen omdat het niet om ware verhalen ging maar om fictie? Zouden die verhalen als ze van meet af aan als fictie waren aangeboden hetzelfde succes gehad hebben? Meer dan waarschijnlijk niet. En wanneer de auteurs als regelrechte bedriegers ontmaskerd waren, was de verontwaardiging groot. We gaan met ooggetuigen en hun verslagen anders om dan met fictie. We appreciëren beide genres, maar we aanvaarden niet dat men zich anders voordoet dan men is, dat men het respect dat men heeft voor ooggetuigen opeist op grond van een verzonnen verhaal. We willen niet bedrogen worden als het om de feiten gaat, zeker als dat belangrijke of uitzonderlijke feiten zijn.

    Dat is zeker zo in flagrante gevallen, zoals dat van Binjamin Wilkomirski (Bruno Dössekker, geboren Grosjean) en zijn Bruchstücke (1995), Misha Defonseca (Monique De Wael) en haar Survivre avec les loups (1997), en Herman Rosenblat en zijn Angel at the Fence (gepland voor 2009, maar ingehouden).

    Als we de zaak ruimer bekijken, dan moeten we ten minste uitgaan van de veronderstelling dat er ongetwijfeld nog meer getuigenissen zijn die minder geloofwaardig zijn dan men aanneemt, of zelfs volledig verzonnen zijn, en dat over alle mogelijke onderwerpen. Naast flagrante en opzettelijk fraude zijn er zeker nog meer gevallen van leugens om bestwil, getuigenissen die te goeder trouw afgelegd zijn, maar die vertekend zijn door de tijd of de omstandigheden, en interpretaties die niet altijd door de feiten ondersteund zijn. Wat wij menen te weten, berust niet altijd op de waarheid, de volledige waarheid en niets dan de waarheid. We zouden ons voortdurend moeten afvragen of wat we vernemen wel waar is, maar meestal ontbreekt het ons aan de middelen om dat na te gaan. Zo blijven heel wat frauduleuze zaken allicht voor altijd verborgen voor de meeste mensen, en zijn er heel wat zaken die iedereen voor waar aanneemt, maar het helaas niet zijn. Dat er geen enkel historisch bewijs is voor het bestaan van een persoon Jezus van Nazareth, of Paulus, verhindert de Kerk niet dat al tweeduizend jaar te verkondigen, noch de gelovigen om het voor waar aan te nemen. Men zegt dat de ‘Eskimo’s’ 52 woorden hebben voor sneeuw, maar dat klopt niet, ze hebben er maar ongeveer evenveel als wij.

    Een conclusie die zich opdringt, is dat we voorzichtig moeten zijn met fictieve literatuur.

    Een oorlogsdagboek is misschien wel authentiek, maar is het accuraat? Is dat het geval met Virginie Loveling over de Eerste Wereldoorlog (1999)? Met Ludo Simons over Jozef Simons (2016)? Met de ‘roman’ ‘Oorlog en terpentijn’ van Stefan Hertmans? Of de dagboeken van grootvader Hermans echt bestaan, zullen we allicht nooit weten. Veel van wat Livius schreef over de geschiedenis van Rome is zonder meer verzonnen. Of het verhaal van Abélard en Héloïse, of dat van Jan Breydel enige grond van waarheid heeft, is uiteindelijk triviaal voor de meesten onder ons, hoezeer die verhalen later in de literatuur ook opgang gemaakt hebben. De vraag naar de waarheid wordt pas echt relevant als het om echt belangrijke zaken gaat.

    Dat is inzonderheid zo voor de geschriften die als basis dienen voor de zogenaamde godsdiensten van het boek, het jodendom, het christendom en de islam. De godsdiensten beschouwen die teksten als heilig, en zeker de laatste twee als door God zelf geïnspireerd. De impact van die teksten op onze wereld was en is onvoorstelbaar groot. En toch wist men al heel vroeg dat niet alles wat erin staat echt gebeurd kan zijn, en dat ze bedacht en geschreven en herschreven zijn door mensen.

    Het boek Job is om verschillende redenen een opvallende verschijning in de Joodse Bijbel, in zoverre zelfs dat men veronderstelt dat het verhaal niet oorspronkelijk Joods is. Maar aan de andere kant is het wel een typisch Joods verhaal, omdat de God die erin optreedt alle kenmerken vertoont van de Joodse God. Hij veroorzaakt of duldt al het leed van Job, en beloont hem honderdvoudig voor zijn trouw geloof. We lezen het verhaal geboeid, maar we weten dat het een emblematisch en een stichtend, geen waargebeurd verhaal is. Als we lezen dat Salomo zevenhonderd vrouwen had en daarnaast driehonderd bijvrouwen (1 Kon 11:3), monkelen we even, halen de schouders op en lezen dan weer verder. Niemand neemt het verhaal met de sprekende ezelin van Bileam (Num 22:28-32) letterlijk. Maar toch verwacht men van de lezers van de Joodse Bijbel dat ze onvoorwaardelijk geloven in de almachtige, belonende en bestraffende God die erin beschreven wordt.

    Ongetwijfeld het belangrijkste geloofspunt van het christendom is de verrijzenis van Jezus, de mens-geworden zoon van God, en de opstanding van alle gelovigen bij het einde der tijd. In Paulus 1ste brief aan de Korintiërs lezen we:

    In de eerste plaats dan heb ik u overgeleverd wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen, namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden, volgens de Schriften, en dat Hij begraven is, en dat Hij is opgestaan op de derde dag, volgens de Schriften, en dat Hij is verschenen aan Kefas en daarna aan de Twaalf. Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nog in leven zijn, hoewel sommigen zijn gestorven. Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen. En het laatst van allen is Hij ook verschenen aan mij, de misgeboorte.

    Paulus geeft toe dat hij geen getuige was van de hemelvaart. De overlevering die hij ontvangen heeft over de verrijzenis vinden we enkel bij Lukas, in zijn Evangelie en de Handelingen, niet bij de andere drie evangelisten, en zelfs bij Lukas is de tekst erg twijfelachtig en contradictoir. ‘Volgens de Schriften’ betekent hier niet dat de gebeurtenissen in de (Joodse) Schriften beschreven staan, maar dat ze erin voorspeld werden. Dat verhindert Paulus niet om vervolgens te stellen:

     Als er geen opstanding van de doden bestaat, is ook Christus niet verrezen. En wanneer Christus niet is verrezen, is onze prediking zonder inhoud en uw geloof eveneens. Dan volgt zelfs dat wij over God een vals getuigenis hebben afgelegd; want dan hebben wij tegen God in getuigd dat Hij Christus ten leven heeft gewekt, wat Hij niet gedaan heeft, indien, zoals zij beweren, de doden niet verrijzen. Want als de doden niet verrijzen, is ook Christus niet verrezen, en als Christus niet is verrezen, is uw geloof waardeloos en zijt gij nog in uw zonden. Dan zijn ook zij die in Christus ontslapen zijn verloren. Indien wij enkel voor dit leven onze hoop op Christus hebben gevestigd, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen. Maar zo is het niet! Christus is opgestaan uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn. 

    Voor wie ook maar een greintje gezond verstand heeft, is het onbegrijpelijk dat iemand op zulke losse gronden heeft kunnen geloven dat wat Paulus zegt waar is. Dat mensen sterven en weer levend worden, dat is echt onmogelijk, dat heeft nog nooit iemand meegemaakt. En toch heeft men dat tweeduizend jaar lang staande gehouden, en dat doet men nog steeds, en dat is de basis en de bestaansreden voor het christelijk geloof, dat nog steeds 2,38 miljard mensen belijden.

    Het dogma van de wederopstanding is niet zomaar een vreemd idee dat men blindelings moet geloven op het getuigenis van anderen. Het heeft ook enorme implicaties, en daar is het om te doen. Aan het leven na de dood zijn immers voorwaarden verbonden, en de essentie daarvan is dat men zich onderwerpt aan het gezag van de Kerk, en de voorschriften en verbodsbepalingen strikt naleeft. Doet men dat niet, dan zal me na de dood voor eeuwig gemarteld worden in de hel. Hemel en hel, beloning en bestraffing zijn dus de stok achter de deur om de mensen in het gareel te houden, niet alleen voor het onderhouden en uitvoeren van talloze banale of idiote rituele verplichtingen, maar ook voor het naleven van opgelegde gedrags- en samenlevingspatronen. De Kerk bepaalt alle aspecten van heel het privéleven en van de hele samenleving. Wie gelooft en de geboden en verbodsbepalingen naleeft, zal in dit leven gelukkig zijn; en mocht dat toch niet het geval zijn, dan gebeurt dat in het hiernamaals. Dat geldt vice versa ook voor wie dat niet doet; hun wacht onheil in dit leven, en eeuwige bestraffing na de dood, of de totale vernietiging.

    De Kerk ziet toe op de verspreiding van die onzalige onzin, en op het naleven van de regels. De bedienaars van de eredienst bekleden een hoge gezaghebbende functie in het maatschappelijk leven en worden daarvoor gerespecteerd en goed betaald. En dat is in feite waar het hun om te doen is. Godsdienst is in feite niets anders dan een systeem van economische onderdrukking van de massa door een religieuze elite. De hele rituele inkleding is niet meer dan dat, een middel om het lucratieve machtssysteem in stand te houden.

    Ik beweer niet dat godsdienst het enige onderdrukkingsmiddel is. Vanouds was er ook het recht van de sterkste, en ook dat kan vele vormen aannemen. Naast de fysieke overmacht is er ook de sluwheid, en gewiekste bedriegers vindt men overal. De politiek is altijd een kwestie van macht en sluwheid geweest en is dat nog steeds. Maar daarnaast zijn er ook altijd mensen geweest die een plaats in de samenleving wisten te veroveren door het vertellen van verhalen. Het Oude Testament is daarvan een krachtig voorbeeld, net zoals nadien het Nieuwe Testament en de Koran, en al de commentaren die erbij verteld en geschreven zijn. Naast al de eindeloze religieuze literatuur is er ook de profane, en die is verantwoordelijk voor vele andere ideeën die mensen overnemen en aankleven. Denk aan het Romeinse patriotisme, aan de feodaliteit, aan hoofse liefde, aan de gilden, aan romantiek, aan het kolonialisme, aan nationalisme, racisme, antisemitisme, socialisme, liberalisme, communisme, kapitalisme, ecologisme…

    Literaire roem en commercieel succes is iets wat velen nastreven. Er bestaat een hele literaire industrie, met een geschatte waarde aan omzet van meer dan 100 miljard per jaar. Jaarlijks worden er massa’s ‘boeken’ gepubliceerd, naargelang de telling tussen de 500.000 en vier miljoen… Daarin worden feiten en gebeurtenissen weergegeven, en ideeën voorgesteld, waarvan die miljarden lezers kennisnemen. De waarheidswaarde van al die publicaties gaat van het absolute nulpunt tot een onbereikbaar hoogtepunt. Bovendien lezen mensen zelden heel kritisch. De kans is dus groot dat veel van wat geschreven wordt niet helemaal waar is, en toch door velen voor waar aangenomen wordt. Zo komt het dat sommige valse ideeën zelfs gemeengoed worden, terwijl ze door een enkeling verzonnen zijn. Dat kan verregaande gevolgen hebben. Denk bijvoorbeeld aan het verhaal over de massavernietigingswapens van Saddam Hoessein in Irak.

    Wat de mens onderscheidt van andere levende wezens is ongetwijfeld de taal, als uitdrukking van onze hogere mentale vermogens. Taal is een machtig wapen, naast fysiek geweld. Taal kan bevrijden en verhelderen, maar ook onderdrukken en verduisteren. In onze mediatieke tijd is taal alomtegenwoordig, maar het is nu niet gemakkelijker om de waarheid te achterhalen dan vroeger. Nog nooit waren er zoveel mensen, objectief en relatief, die kunnen lezen en schrijven, en nog nooit is er zoveel onzin en onwaarheid verteld. Fake news wordt als waar verkocht, en geverifieerde feiten worden als fake news bestempeld. Stilaan krijgt nu ook AI het (laatste?) woord, en is er niemand meer hoofdelijk verantwoordelijk voor wat daar gezegd wordt. Fact-checken wordt alsmaar moeilijker, en eerlijke en competente journalistiek veeleer een zeldzaamheid. Alles is een verhaal, alles een fictie, een virtuele realiteit, een alternatieve waarheid, een opinie, een ideologie. We hebben de grote verhalen achter ons gelaten, en iedereen heeft nu een eigen verhaal, een eigen waarheid. De Babelse of Babylonische spraakverwarring (Gen 11:1-9) is compleet. We kunnen niemand nog geloven, en geloven in niets meer, omdat we al zo vaak bedrogen en verraden zijn. Tot we weer een andere rattenvanger achternalopen, verleid door een nieuw deuntje, door een nieuw verhaal, een nieuw beloofde land of een nieuwe catastrofe tegemoet.


    Categorie:literatuur
    02-07-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over geloof en psychologie (recensie)

    Hanneke Schaap-Jonker, Goed voor de geest. Over geloof en psychologie, Utrecht: KokBoekencentrum, 2024, 158 blz., 9789043541435, € 17,99 (hc)

    Het leek een goed idee om eens iets te lezen over godsdienst vanuit psychologische hoek. Dit boekje leek een goede aanleiding daartoe. Het eerste hoofdstuk heeft als titel: ‘Wat is geloof? Geloof kun je psychologisch onderzoeken.’ Precies, dat is wat ik bedoelde. Maar gaandeweg blijkt dat dat niet is wat de auteur bedoelt. Zij is theoloog en (klinisch) psycholoog, en ik althans had moeten weten dat theologen geen wetenschappers zijn, wat ze daarover zelf ook zeggen. Wat hier beschreven wordt, is naar mijn aanvoelen geen godsdienstpsychologie, dat wil zeggen een onbevangen wetenschappelijk psychologisch onderzoek naar godsdienstige fenomenen, maar veeleer een therapie voor mensen met mentale problemen zoals godsdienstwaan, of voor gelovigen die met hun godsdienst worstelen. Voortdurend wordt benadrukt dat godsdienst geen oorzaak is van die mentale problemen, maar veeleer de oplossing. Mentale problemen, ook verslaving, zouden veel minder voorkomen onder gelovigen, enzovoort. Het klinkt allemaal heel goed en vroom, maar het komt erg eenzijdig over. Ik neem aan dat gelovige zielzorgers er iets kunnen aan hebben, en eventueel zelfs een occasionele gelovige patiënt, maar voor ongelovigen is dit onzin. Misschien, heel misschien geen gevaarlijke onzin, maar niettemin onzin. Dat is een hard oordeel, maar het is beter dat je het weet voor je het overigens fraai gepresenteerde en goed geschreven boekje koopt, en dat is waarvoor er recensies zijn: niet alleen om mensen aan te moedigen, maar ook om hen te waarschuwen als dat moet.


    Categorie:ex libris
    29-06-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De misdadige geschiedenis van de Kerk

    Karlheinz Deschner

     Karlheinz Deschner (1924-2014) is een uitzonderlijke figuur. Zijn hele leven lang heeft hij zich in al zijn werken onverdroten ingezet voor het bestrijden van de misdaden en de misleidende leugens van de christelijke godsdienst, inzonderheid de katholieke Kerk. Zijn Kriminalgeschichte des Christentums (1970-2013) alleen al telt tien delen, samen meer dan 5000 bladzijden. Vanzelfsprekend hebben christelijke criticasters zijn werk als onwetenschappelijk afgewezen en veroordeeld. Zijn kenmerkende agressieve toon mag daartoe dan al aanleiding geven, maar die kritiek blijft stekeblind voor het uiterst gedetailleerde, uitgebreide en onweerlegbare historische bronnenonderzoek dat aan al zijn werk voorafgaat, en waarvan op elke bladzijde de ontstellende resultaten prijken.

    In het Nederlands zijn slechts deze werken vertaald, maar al jaren uitverkocht, en de eerste twee zijn ook tweedehands bijna niet te vinden:

    Andermaal kraaide de haan: een ontmaskering van het christendom van de evangelisten tot aan de fascisten (Wetenschappelijke Uitgeverij – Amsterdam, 1974)

    De kerk en haar kruis: geschiedenis van de seksualiteit in het christendom (De Arbeiderspers - Amsterdam, 1980)

    Herders en wolven: pausen van de twintigste eeuw (EPO - Berchem, 1995)

    Het laatstgenoemde boekje bevat naast 85 bladzijden tekst 15 bladzijden vaak erg bezwarende z/w foto’s. Het is een striemende aanklacht tegen de katholieke Kerk en haar inmenging in wereldpolitieke aangelegenheden, vanaf de eerste wereldoorlog, maar vooral in verband met het nazisme in Duitsland en het fascisme in Italië. Aan de hand van archiefdocumenten toont Deschner overduidelijk aan dat het Vaticaan zich schuldig gemaakt heeft aan verregaand diplomatiek klerikalisme ten gunste van die misdadige politieke bewegingen, daarin slaafs gevolgd door de hoogste plaatselijke kerkelijke gezagsdragers, die op hun beurt hun ondergeschikte clerici onder grote druk zetten om hetzelfde te doen.

    Het is ontstellende lectuur, zelfs voor iemand die zich zoals ik al bijna twintig jaar verdiept in de katholieke kerkgeschiedenis, en derhalve niet onbekend is met de duistere kanten van de Kerk. Net zoals men het eeuwenlange wijdverbreide seksuele misbruik door bedienaars van de eredienst altijd wist te camoufleren en ontkennen, zijn ook de verachtelijke schaamteloze tussenkomsten van de Kerk in de meest afschuwelijke gebeurtenissen van de eerste helft van de twintigste eeuw aan de algemene aandacht kunnen ontsnappen tot op de dag van vandaag, ondanks publicaties zoals die van Deschner. Zijn boekje uit 1994 werd nochtans al in 1995 in het Nederlands vertaald en in Vlaanderen en Nederland verspreid. Het is nog tweedehands te vinden, en het heeft niets van zijn prangende urgentie en zijn pijnlijk belang verloren. Het blijft evenwel meer dan waarschijnlijk dat overtuigde katholieken, als die er in onze contreien nog zijn, de onweerlegbare aantijgingen zullen blijven ontkennen of minimaliseren, en dat naamkatholieken er even weinig aandacht zullen aan besteden als aan de kerkelijke voorschriften op alle gebied. Wie de Kerk verlaten heeft, of er nooit toe behoord heeft (fortunati!) zal daarin een bevestiging vinden van al de redenen om die Kerk ten minste definitief de rug toe te keren, maar om ze hopelijk tevens uitdrukkelijk en publiekelijk te veroordelen voor haar misdaden, toen en nu. Het is pas wanneer alle misdaden van de Kerk aan het licht gebracht worden dat men de hoop mag koesteren dat ook de goegemeente en het establishment ooit de intellectuele eerlijkheid en de moed zullen opbrengen om daaraan een einde te maken. Misdadigers moeten veroordeeld worden, misdadige organisaties moeten verboden worden. Il faut écraser l’infame.


    Categorie:God of geen god?
    24-06-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)

    Judith Butler, Wie is er bang voor gender?, Utrecht: Ten Have, 2024, 351 blz., eindnoten, register, € 24,99 (pb).

    Ik lees sinds 1968 bijna uitsluitend in het Engels, Frans, Duits en Latijn, maar toen ik de aankondiging zag van de Nederlandse vertaling van Judith Butlers Who’s Afraid of Gender? (New York: Farrar, Straus & Giroux, 2024) heb ik me toch laten verleiden. Wat de vertaling betreft, viel dat best mee, men hoeft niet te aarzelen als men liever Nederlands leest.

    Wat de het boek zelf aangaat, moet ik bekennen dat ik voortdurend geaarzeld heb, en nu het boek uit is, aarzel ik nog steeds. Het is, en ik druk me voorzichtig uit, een uitdaging. Dat geldt zowel voor de taal en stijl als voor de inhoud. Butler schrijft in een soort van veredelde spreektaal. Ze formuleert haar gedachten zoals ze blijkbaar bij haar opkomen. Dat betekent enerzijds dat het betoog heel levendig en geëngageerd is, maar anderzijds dat er nogal wat herformuleringen en zelfs herhalingen zijn van dezelfde gedachten in de loop van de 300 bladzijden van de tekst. Niet dat dat echt stoort: veel van die gedachten zijn vrij complex en vernieuwend, zodat verschillende benaderingen en formuleringen helpen om ze te doen doordringen. Ik vond het op den duur wel vervelend om op bijna elke bladzijde een of andere vorm van het woord ‘fantasma’ terug te vinden; op de achterflap alleen al zelfs twee…

    De inhoud is inderdaad, althans voor mij, vrij radicaal. Ik heb het feminisme altijd een warm hart toegedragen. Wat we hier krijgen, gaat echter veel verder. Het vraagt, nogmaals: althans voor mij, heel wat mentale openheid, om niet te zeggen: acrobatie, om de gedachtegang van de auteur te volgen. Maar het loont zonder enige twijfel al de moeite die men er zal willen (en moeten!) voor doen.

    Wat ‘gender’ precies is, wist ik niet, en na lezing weet ik het nog altijd niet precies. Voor Butler dekt het vele ladingen, en dat zet ze gaandeweg op een al bij al heel bevattelijke manier uiteen. Ik zal daarop niet dieper ingaan, dat lijkt me zo goed als onmogelijk in kort bestek. Haar persoonlijke standpunten worden onverbloemd uit de doeken gedaan, en ze gaat de confrontatie met haar (vele…) vijanden niet uit de weg, integendeel. Men zou zelfs kunnen zeggen dat het hele boek een afrekening is met zo niet alle, dan toch een heel groot aantal van haar vijanden aller aard.

    De vraag is niet of haar betoog geloofwaardig overkomt, want dat is zeker wel het geval. Ze schetst een indringend beeld van zowel het individu als van de samenleving dat grondig verschilt van het traditionele beeld waarmee de meesten onder ons, de jongste generatie wellicht uitgesloten, opgegroeid zijn. De vele en radicale correcties die ze voorstelt, of liever: opeist, zijn evenzoveel uitdagingen voor de argeloze lezer.

    Mij althans heeft ze overtuigd. (Ik neem deze gelegenheid te baat om te vermelden dat ‘ze’ liever heeft dat men over haar niet met vrouwelijke persoonlijke voornaamwoorden spreekt en schrijft, maar dat ze daarvan niet echt een punt maakt; ik vind het vooralsnog ondoenbaar om haar voorkeur te volgen en haar genderneutraal ‘hen’ te noemen (singular they, them): ‘hen verwierf wereldfaam’(achterflap)? Ze is officieel non-binair, en lesbisch.) Na dit boek blijkt het onmogelijk om niet grondig anders te denken over tja, gender, allicht? Met andere woorden over de rol die de menselijke seksualiteit in al haar vormen speelt in het leven van het individu en in de samenleving. Ik weet niet of de wereld die Butler hier schetst ooit algemeen en algemeen aanvaard zal worden, maar het ziet ernaar uit dat we hier te maken hebben met een reële en ingrijpende paradigmaverschuiving. Als je mee wil zijn, is dit boek onmisbare lectuur.


    Categorie:ex libris
    18-06-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Erwten en kikkers

    Cicero's erwt en de identiteitscrisis van een kikker

    Vrijwel sinds het begin van onze beschaving, dus al ongeveer 10.000 jaar, eten wij erwten, meer bepaald de cicer arietinum. De oorsprong van deze populaire voedselplant ligt in Klein-Azië, Asia Minor, wat nu Turkije is. Ze gedijt vooral in een subtropisch klimaat met veel regenval, zoals het Middellandse Zeegebied, waar ze nu hoofdzakelijk geteeld worden. Zoals onze struikbonen wordt ze ongeveer 30 cm hoog, de peulen hebben twee of drie erwten. De Grieken noemden ze erebinthos, de Romeinen cicer, wat in het Frans eerst cice werd dan het huidige pois chiche. In het Engels ging het net zo: chiche, chickpea en in het Nederlands niet anders: kikkererwt.

    'Kikker-' heeft hier dus geen eponieme functie: de erwt is niet genoemd naar de kikker, de puit, de kikvors, zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij de reine-claudepruim, naar de dochter van Louis XII die de echtgenote werd van François I van Frankrijk en hem op tien jaar tijd zeven kinderen schonk; dat laatste feit heeft bij de naamgeving van de pruim allicht minder een rol gespeeld dan het feit dat de koningin zeer geliefd was om haar goedaardigheid, en ook een grote belangstelling had voor de fruitteelt.

    De 'kikker' in de kikkererwt heeft dus een ernstige identiteitscrisis, een existentieel probleem: hij is helemaal geen kikker en ook geen prins maar een erwt, kikker betekent gewoon een bepaald soort erwt, de cicer arietinum.

    Marcus Tullius Cicero, de klassieke advocaat en politicus, bekend van zijn redevoeringen die we in de Latijnse les moesten bestuderen, heeft zijn cognomen waarschijnlijk wel aan de erwt te danken: sommige afbeeldingen stellen hem voor met een gezwelletje op zijn neus, maar de naam Cicero of Kikeroon bestond in de gens Tullia al lang voor zijn geboorte en neusgezwelletjes zijn nu niet bepaald erfelijk. Een cicerone (zeg sisserone) is in het Engels maar ook in het Nederlands een toeristengids in musea &c. Cicero is ook de naam in drukkerswereld voor een letter met een korpsgrootte van twaalf didotpunt; dat gaat terug op een wiegedruk van Cicero's de officiis uit 1466 van Peter Schöffer uit Gernsheim, een medewerker van Gutenberg.

    Kikkererwten of kekererwten of kekers eten we als groente of als vleesvervanger, je moet ze wel een nachtje laten weken. Je kan ze ook roosteren voor snacks. Falafel is een mengsel van kekers, ui en kruiden dat men vaak in een (Turks) broodje stopt. Het Fr. pois en het E. pea komen via het Lat. pisum van het Gr. pison: erwt. Onze erwt behoort tot de familie die waarschijnlijk bij de Gr. erebinthos begon en via het Lat. ervum ook tot het Spaanse garbanzo, het Du. Erbse en onze erwt geleid heeft. In het Oost-Vlaamse dialect zegt men niet 'ert' maar 'eirrewete' en dat lijkt wel erg op het Griekse erebinthos.

    Om het helemaal rond te maken moeten we vermelden dat keker of kikkererwt nog een (verouderd) synoniem heeft in het Nederlands, eveneens ontleend aan het Lat. cicer (toen dat al als 'chicher' uitgesproken werd) of het Fr. chiche, en het Engelse chiche(s), namelijk 'sisser', maar dat weet Van Dale niet. En die sisser heeft dan weer niets te maken met de onschadelijke of mislukte sissers van het vuurwerk, die wegens het ontbreken van een echte knal als onomatopee of klanknabootsing ook opduiken in de uitdrukking 'op een sisser aflopen'

    Een kikker is geen puit maar een erwt, een sisser is geen rotje maar dezelfde erwt, wat een snertverhaal!

    P.S. Als je het niet wist: snert is erwtensoep, het is een woord uit de zeemanstaal, en blijkbaar was dat niet de lievelingsschotel van de matrozen, vandaar dat snert- een voorvoegsel is met een pejoratieve of ongunstige betekenis.


    Categorie:etymologie
    06-06-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.David Hume

    David Hume, Essays & verhandelingen. Een selectie, vertaald en ingeleid door Ton Vink, Eindhoven: Damon, 2024, isbn 9789463404204, € 29,90 (gebonden).

    Laten we vooreerst Uitgeverij Damon een pluim geven voor deze andermaal in alle opzichten uiterst fraaie, ja luxueuze gebonden uitgave, en dat voor een prijs die men gewoonlijk voor een simpele paperback betaalt. Ook vertaler Ton Vink verdient onze waardering: Hume is niet de gemakkelijkste auteur om te lezen, laat staan om te vertalen. Slechts enkele keren moest ik mijn toevlucht nemen tot het origineel om mijn twijfels over de betekenis van een passage te verduidelijken. De vertaler heeft een raak evenwicht gevonden tussen het statige Engels van het midden van de achttiende eeuw en ons hedendaagse Nederlands, waartussen voorwaar een niet te onderschatten kloof gaapt.

    De eerste essays uit deze selectie vragen wat tijd en inspanning om op dreef te komen en met Humes betoogtrant vertrouwd te raken; de onderwerpen zijn ook niet meteen wereldschokkend. Het essay over ‘Luxe en Verfijning’ is dan veeleer een miskleun op inhoudelijk gebied, waar Hume naar voren komt als een typische eigentijdse gentleman, in de minst gunstige zin van het woord. De laatste acht essays maken dat echter goed, with a vengeance, en ook de vertaler lijkt hier dieper door te dringen in al de nuances van Humes eigenzinnige betoog. Te beginnen met ‘Over het idee van een Noodzakelijk Verband’, tot en met het laatste essay ‘Over de onsterfelijkheid van de Ziel’ krijgen we hier zowat de essentie van Humes denken op een voorbeeldige wijze aangeboden.

    Met de zienswijze van Hume heb ik het altijd al moeilijk gehad. Zijn opvatting is bekend, vooral uit het voorbeeld van de biljartballen: wat wij bij de botsing van twee biljartballen waarnemen, is beweging en opeenvolgende gebeurtenissen, en louter dat. Dat de ene bal de oorzaak is van de beweging van de andere, kunnen we niet afleiden uit wat we zien, het is een conclusie die we daaruit trekken. Wat meer is: de eerste keer dat iemand dat ziet, is het zelfs niet mogelijk die conclusie te trekken, of daarover enige zekerheid te hebben. Het is pas door vaak herhaalde en identieke waarnemingen dat we de botsing gaan verklaren als oorzaak en gevolg. Met andere woorden, voor de verklaring van de natuur en het hele universum beschikken wij slechts over de inductieve methode: uit de regelmaat van gevolgen leiden we de oorzaak af, en stellen we wetmatigheden vast.

    We kennen echter naast de grote betekenis ook de beperking van die zuiver inductieve methode: wij dachten dat alle zwanen wit zijn, tot we op een dag een zwarte zagen. Alles is waar tot het bewijs van het tegendeel. Toch spreekt Hume zonder aarzelen over universele en onveranderlijke natuurwetten, en dat is m.i. toch een fameuze non sequitur. Er hapert iets in zijn fundamentele redenering, maar het is niet gemakkelijk om de vinger op de wonde te leggen, Hume is best intelligent en pienter, en hij heeft ongetwijfeld een punt: onze kennis berust grotendeels op waarneming en experiment, en dat is maar goed ook. Maar er is onmiskenbaar ook nog de deductieve methode, waarbij we uit juiste premissen geldige conclusies trekken, die we dan vanzelfsprekend ook nog experimenteel moeten testen. Maar het verifiëren van deductieve conclusies is iets anders dan het primitieve afleiden van wetmatigheden uit herhaalde proef- en waarnemingen. In dat laatste geval bewijst enkel het resultaat de wet, en is de wetmatigheid daarvan volledig afhankelijk. Bij deductie gebruiken we ons verstand en de wetenschap om conclusies te trekken die logisch, mathematisch en algemeen-wetenschappelijk juist zijn; de daarop volgende experimenten bevestigen enkel de juistheid van de redenering in de feiten, zoals met onderdelen van de relativiteitstheorie gebeurd is. Einsteins fait primitif was, voor zover ik dat begrijp, geen kwestie van herhaalde waarnemingen, maar puur en subliem denkwerk. Idem voor Copernicus. Onze hele technologische wereld is daarop gebouwd, en niet op herhaalde waarnemingen en experimenten.

    Telkens we Hume daarover lezen, en dat is heus nog altijd zeker wel de moeite waard, voelen we aan dat er iets ontbreekt in zijn zienswijze. Hij lijkt de natuur, het universum, de feiten uitsluitend als pure materie te zien die zich voor onze ogen en andere zintuigen ontvouwt, en waaraan wij met ons verstand karakteristieken en eigenschappen toeschrijven op basis van onze waarneming. Dat laat evenwel te weinig recht wedervaren aan de materie zelf, die immers niet bestaat uit losse atomen of nog kleinere al dan niet identieke elementaire deeltjes, maar die uiterst verscheiden is, niet-chaotisch, maar streng onderhevig aan inderdaad universele en onveranderlijke wetmatigheden, waarvan wij sommige goed onderkennen, ook al kunnen we ze niet altijd volledig verklaren, zoals de zwaartekracht, en andere ongetwijfeld (nog) niet. Waarschijnlijk is het daarom dat het roemruchte voorbeeld van de biljartballen zo contra-intuïtief is: het is evident dat de ene bal de andere in beweging zet, het kan onmogelijk anders, dat ziet iedereen toch in! Hume ook, natuurlijk, maar toch doet hij ons (en Kant) daarover nadenken, en dat is zijn grote verdienste. Maar in zijn enthousiasme over zijn ‘vondst’, blijkt hij andere aspecten over het hoofd te zien, of te minimaliseren. Zowel de fenomenologie als de neurowetenschappen hebben daarbij belangrijke, noodzakelijke aanvullingen en correcties aangebracht. Onze waarneming is altijd intentioneel, er is altijd een ontmoeting tussen ons als fysische en mentale levensvorm, en de diverse en intrinsiek wetmatige wereld om ons heen. De betekenis komt niet uitsluitend tot stand door ons ‘verstand’, maar door de herkenning van reële wetmatigheden in de natuur zelf door ons als betrokken persoon, die deel uitmaakt van dat universum.

    Als dat al duidelijk wordt wanneer Hume het over de waarneming van de materiële wereld heeft, dan wordt het pas evident wanneer hij zijn redenering gaat toepassen op bijvoorbeeld moreel gebied, zoals in de essays ‘Over de Algemene Beginselen van de Moraal’ en ‘Over het Morele Gevoel’. Hij stelt dat er ook morele wetmatigheden zijn, maar dat die, zoals de materiële, enkel inductief te bepalen zijn, aan de hand van ‘experimenten’, dat wil hier zeggen door na te gaan welke morele opvattingen gangbaar zijn, en hoe individuen en samenlevingen daar al dan niet wel bij varen. Dat doet Hume onder meer veronderstellen dat (n-woord) en vrouwen van nature inferieur zijn… Als men alleen op elementaire (of rudimentaire?) waarneming voortgaat, beperkt men de mogelijkheden van het menselijke vernuft op een compleet onverantwoorde manier: plus est en nous! Slavernij, zowel van mensen van kleur als van vrouwen en de lagere klassen van de maatschappij, was in Humes tijd heel ‘normaal’, maar in feite even verwerpelijk als nu, en dat zagen tijdgenoten van Hume (en zelfs lang daarvoor) perfect in. Hume blijkbaar niet. Het heeft hem postuum de woede van wokeïsten opgeleverd, maar ook de twijfels en de terechte wrevel van al wie de ware beginselen van de Verlichting diep in het hart draagt en in gemoede aankleeft. Hume was een van de voornaamste denkers van de overheersende klasse van zijn tijd, ook al was hij verre van alom geliefd en gelezen, en verscheidene van zijn standpunten, zoals over wonderen, over de onsterfelijkheid van de ziel en over godsdienst in het algemeen zijn nog steeds van groot belang. Maar Hume was geen Spinoza. Ik vermoed dat men toen zoals nu moeilijk van de wereld kan zijn zonder ook werelds te zijn, en moeilijk filosoof zonder als filosoof te leven.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    03-06-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Denken en geloven in de oudheid (recensie)

    Anton van Hooff, Je hebt gewonnen, Galileeër. Denken versus geloven in de oudheid, Utrecht: Omniboek, 2023, 176 + 8 blz., ISBN 9789401919388, € 24 (paperback).

    De titel van het boek is enigszins raadselachtig, de ondertitel is uitnodigend voor wie zoals ik begaan is met de geschiedenis van het vrijdenken; de auteur is een bekende, om niet te zeggen notoire vrijdenker en atheïst. Allemaal goede redenen om dit boek ter recensie aan te vragen en gretig te beginnen lezen. Is het ook de aankoop waard?

    Er zijn wel wat problemen. De auteur is vooral bekend als strijdlustige polemist, en dat blijkt ook uit zowel het opzet van het boek als uit zijn taal en stijl. Hij is wat dat betreft een treffend voorbeeld van wat meer bedaarde Vlamingen weleens als Nederlandse ongegeneerde opgewondenheid of zelfs agressieve querulantie ervaren. Verwacht je dus niet aan een rustig betoog, noch aan een gedegen methodische aanpak, er staan nogal wat uitgezette uitroeptekens en verontwaardigde vraagtekens in de tekst.

    Maar er is meer. De vlag van de ondertitel dekt niet echt de lading. Men verwacht zich aan de kritiek van antieke denkers op het opkomend en zegepralend christelijke geloof, maar wat hier aangeboden wordt is veeleer de zeer christelijke apologetische reactie op wat antieke niet-christelijke auteurs te zeggen hadden over het christendom. Dat verkleurt natuurlijk alles grondig. Dat de auteur zich daardoor heeft laten leiden is evenwel niet verwonderlijk. Van al die antichristelijke geschriften is immers niets bewaard. Dat kan heel goed zijn omdat de christenen daarop nauwlettend en met veel succes toegezien hebben. De enige bron die we over die geschriften nog hebben, zijn precies de christelijke apologeten, die men er nauwelijks kan van verdenken dat ze in dezen objectief waren. Ik heb eerder al, in verband met Celsus en Origenes, de mogelijkheid naar voren geschoven dat die christelijke auteurs hun tegenstanders ten minste gedeeltelijk, maar waarschijnlijk zelfs compleet verzonnen hebben. Na lezing van het boek van Anton van Hooff ben ik in die overtuiging danig gesterkt. Naast dat obligate tweetal voert hij twee andere duo’s ten tonele, namelijk enerzijds Julianus de Apostaat (331-363, Romeins keizer vanaf 361) wiens boek ‘Tegen de Galileeërs’ alleen verschijnt in de geschriften van Cyrillus van Alexandrië (376-444), en anderzijds de anonieme tegenstander van Makarios Magnes of van Magnesia. Deze Makarios was compleet onbekend tot in 1867 een 15de-eeuws manuscript ontdekt werd, van zijn Apokritos pros Hellinas; de anonieme tegenstander zou dan Porphyrius (ca. 234-305) zijn, die een werk Tegen de christenen geschreven heeft waarvan enkel fragmenten gevonden zijn bij christelijke tegenstanders.

    Het is dus een bekend patroon: de werken van antieke tegenstanders van het christendom zijn vernietigd door de christenen, maar de christenen hebben fragmenten daarvan bewaard in hun veel latere apologetische werken, die de enige ‘bron’ vormen voor het bestaan en de inhoud van die antichristelijke werken. Zelfs als die vermeende antichristelijke werken ooit bestaan hebben, moet de reconstructie ervan, uitsluitend op grond van wat hun verlate tegenstanders daarvan bewaard en weergegeven hebben, met veel meer dan het spreekwoordelijke korreltje zout genomen worden. We hebben integendeel alle redenen om ze met de grootste argwaan te bekijken, en ze van meet af aan als bevooroordeelde en ronduit onbetrouwbare getuigen te brandmerken, zowel voor de inhoud als het bestaan zelf van de vermeende werken.

    De auteur geeft zich daarvan geen rekenschap. Hij doet alsof alles is zoals de christelijke apologeten het voorstellen. Hij heeft evenmin oog voor de op zijn minst twijfelachtige en ongetwijfeld corrupte tekstoverlevering van die apologetische geschriften zelf. Een manuscript uit de 15de eeuw wordt zomaar als authentiek beschouwd van een totaal onbekende auteur, mogelijks een bisschop van rond 400. Deze compleet onkritische en onwetenschappelijke aanpak is verwonderlijk voor een academicus (hoofddocent Radboud (katholieke…) Universiteit tot 2008) en voor een vrijdenker (voorzitter De Vrije Gedachte 2009-2015). Inhoudelijk, en ook in zijn opzet staat het boek daardoor helaas op het uiterst bedenkelijke niveau van zijn christelijke apologetische bronnen, en is het dus voor de ernstige geïnteresseerde in de geschiedenis van het vrijdenken vermetel om het als betrouwbaar of zelfs maar relevant te beschouwen. De talrijke persoonlijke tussenkomsten van de auteur, zowel anekdoten uit zijn leven als interpretaties en parafrasen van geciteerde teksten, bevestigen de betreurenswaardige slordigheid van de ‘methode’ die de auteur hier aanwendt.

    Er is een zeer selectieve, dus summiere en onvolledige bibliografie, de eindnoten zijn louter bibliografische verwijzingen; de voetnoten zijn zelden ter zake; het register daarentegen is overvloedig doordat het talloze banale woorden bevat die slechts één keer voorkomen. De zwart-wit illustraties zijn vooral erg grijs en zo klein dat je slechts kan raden naar de afbeelding. De katern met kleurillustraties blinkt dan weer uit door de irrelevantie van de afbeeldingen, zoals een ‘forensische reconstructie’ van het hoofd van Julianus…

    Ik betwijfel of het boek veel mensen zal bevallen. Leken in het vak, als die er al toe aangetrokken zouden zijn, zullen er allicht snel de brui aan geven, afgeschrikt door de nodeloos gedetailleerde – maar hopeloos verwarde – weergave van de oude teksten. Specialisten zullen hopelijk ook nog aanstoot nemen aan de pijnlijk onkritische benadering van de auteur. Vrijdenkers die hopen hier materiaal aangereikt te krijgen om hun overtuiging kracht bij te zetten, of waardevolle kritische inzichten in de christelijke leer en de kerkgeschiedenis, zullen veeleer teleurgesteld afhaken lang voor het einde. Een péché de vieillesse?


    Categorie:God of geen god?
    31-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kinderspel?

    Kinderspel? Seksualiteit onder minderjarigen.

    Seks onder kinderen is een echt taboe, in de dubbele betekenis dat het niet mag en dat er niet over gesproken wordt. Ik ben nu 78, en na al die jaren meen ik dat het hoog tijd is om het toch ter sprake te brengen. Ik kan me niet meer herinneren wanneer mijn seksueel ontwaken gebeurde; het is alsof seksualiteit er altijd geweest is in mijn leven, nog voor mijn puberteit en de eerste seksuele activiteit. Ik was een nakomertje, vier jaar na de vorige, acht jaar na die daarvoor, tien jaar na de oudste. Mijn katholieke jeugd was preuts. Er werd over lichamelijkheid niet gesproken, en al zeker niet over seksualiteit of seks, dat woord leerde ik pas veel, veel later kennen. Wij hadden het over ‘vuile manieren doen’, en dat zegt alles, helaas. De term in de biechtstoel was onkuisheid, en dat was al wat ook maar enigszins met lichamelijkheid en seksualiteit te maken had. Zelfs het toevallig zien van slechts gedeeltelijke naaktheid, of een schuine mop vertellen, was een doodzonde. Een doodzonde was niets om mee te lachen: als je stierf zonder die gebiecht te hebben, ging je naar de hel, voor eeuwig.

    Dat was de theorie. In de praktijk masturberen kinderen, en hebben ze in en buiten het gezin experimentele seksuele contacten met andere kinderen. Dat laatste blijkt een (even) zeer verbreid fenomeen te zijn: ruim veertig tot zeventig procent, lees je hier of daar. Des te vreemder is het dat er totaal niet over gesproken wordt, en dat er bijgevolg zo weinig over geweten is. Het kan niet anders dan dat die seksuele activiteit gevolgen heeft voor de betrokkenen, zowel tijdens hun jeugdige ontwikkeling als voor hun later leven.

    Die seksuele contacten gebeuren, net zoals het solo masturberen, noodzakelijkerwijs in het geheim, gezien het strenge verbod. Je weet dus wel dat je iets doet dat niet mag. Maar zo voelt het niet aan: het is iets dat je graag wil doen, en dat je ook graag doet als je het doet. Dat zorgt voor een onoplosbaar innerlijk conflict, en vreselijke schuldgevoelens. Onze hele jeugd stond in het teken van dat meest expliciete verbod op seksualiteit, terwijl niet alleen ons lichaam maar heel ons wezen niets liever wou. Hoe kan men verwachten dat iemand een normaal seksueel leven leidt als volwassene, als men ons van in onze prilste jeugd op alle mogelijke manieren inprent dat seks zwaar zondig is, absoluut verkeerd, het ergste wat er is? Vooral de katholieke school, maar ook de jeugdbeweging en alle andere aspecten van de katholieke zuil die hun stempel drukten op het gezins- en maatschappelijke leven, hebben zo seksualiteit voor mij, en ik neem aan voor nog meer mensen danig en soms voorgoed verknoeid.

    Dat kinderen binnen het gezin seksuele contacten hebben was vroeger bijna onvermijdelijk. Broers sliepen steevast getweeën in één groot bed, zussen ook. De kamers waren verwarmd noch geïsoleerd, de dekens dun en versleten. We kropen bijeen, lepeltje-lepeltje, en van het een kwam het ander. Kinderen van eenzelfde gezin hebben zo al veel gemeen, kennen elkaar al heel lang en van heel dichtbij. Als ze dan ook nog bijna vaste partners in bed worden, schept dat een bijzonder intense, maar complexe band voor het leven. Ik heb het nu over broers, maar ik meen te weten dat het onder zussen niet anders is. Over seksueel verkeer tussen broers en zussen kan ik niet veel zeggen uit persoonlijke ervaring, maar ongetwijfeld komt het ook voor. Maar waar ouders meer dan een oogje dichtknijpen voor masturbatie bij hun kinderen, of ‘experimenteren’ onder broers, of onder zussen, was seksueel contact tussen kinderen van verschillend geslacht absoluut uit den boze. De schrik voor ‘als er iets zou van komen’ was te groot. Zodra de meisjes begonnen te menstrueren, werden ze streng gescheiden van hun broers. En hun vader.

    Die christelijke obsessie nopens lichamelijkheid en seksualiteit heeft een lange geschiedenis. Ze begon al met het Evangelie, Matteus 19:11-13, waar Jezus dit in de mond gelegd wordt: ‘Niet iedereen kan dit begrijpen, maar alleen zij aan wie het gegeven is. Er zijn onhuwbaren die zo uit de moederschoot zijn voortgekomen; en er zijn onhuwbaren die door de mensen zo gemaakt zijn; maar ook zijn er onhuwbaren die zichzelf onhuwbaar hebben gemaakt omwille van het Rijk der hemelen. Wie bij machte is dit te begrijpen, hij begrijpe het!’ 

    Laten we even stilstaan bij die passage. Het is het antwoord dat Jezus geeft over een opmerking van zijn leerlingen bij diens strenge uitspraak over het huwelijk, dat volgens hem onverbrekelijk is; bij de Joden was echtscheiding blijkbaar wel mogelijk, op grond van de wet van Mozes, en wel door een zogenaamde scheidingsbrief, dus desgevallend zonder enige ‘fout’ van de vrouw, zoals overspel (wat Jezus wel als een reden tot het verstoten vindt). De leerlingen opperen dan dat je maar beter niet kan trouwen, als je levenslang aan je echtgenote gebonden bent. Jezus gaat op die opmerking niet in, maar doet dan die mysterieuze uitspraak over ‘onhuwbaren’; de vertalingen verschillen: gesnedenen, mensen die niet kunnen huwen, celibatairen; de oorspronkelijke Griekse tekst zegt ‘eunuchen’, de Latijnse ook. Wat hier met ‘eunuch’ bedoeld wordt, is echter niet meteen duidelijk. Het kan gaan om mannen die om een of andere reden niet in staat zijn om een erectie te hebben, of onvruchtbaar zijn, of gecastreerd zijn. Maar het is ook mogelijk dat mensen bedoeld worden die op dat punt weliswaar onbelemmerd zijn, maar die om een of andere reden, van fysieke of mentale aard, hetzij vrijwillig, hetzij gedwongen, afzien van alle seksuele activiteit, of van bepaalde vormen daarvan.

    Dat die uitspraak mysterieus is, besefte de auteur zelf ook. Het is daarom dat ze ingeleid en afgesloten wordt met de waarschuwing dat niet iedereen ze zal begrijpen, doch enkel ‘wie het gegeven is’, wie ‘bij machte is’ om het te begrijpen. De tekst over de echtscheiding komt ook voor bij Lukas en Markus, de twee andere synoptici, de tekst over het celibaat enkel bij Matteus. Matteus heeft wel meer Sondergut, passages die alleen bij hem voorkomen: dat geldt voor ongeveer een derde van de verzen. Toch lijkt alles erop te wijzen dat het hier toch om een vreemde eend in de bijt gaat, een latere apocriefe toevoeging, om in het Evangelie zelf, dus in de woorden van Jezus, een basis aan te brengen voor een gebruik of een dogma dat in feite een andere en latere oorsprong heeft.

    Die andere bron voor de beruchte christelijke leer over seksualiteit en over het celibaat is natuurlijk Paulus, die daarover in de 1ste brief aan de Korintiërs het hele zevende hoofdstuk wijdt. We zien daarin een element dat sinds de oudheid in elke levensbeschouwing voorkomt, namelijk dat de hevige passies die met seksualiteit gepaard gaan, gevaren inhouden, zowel voor de eigen gemoedsrust als voor de samenleving. Aan de andere kant is er een typisch christelijk aspect (met zoals zo vaak oudere Joodse wortels), namelijk de nabijheid van het einde der tijden: men moet zich niet meer bekommeren om te huwen en kinderen te hebben, straks is het toch gedaan. En ten slotte is er allicht de voornaamste gedachte: mensen die met seksualiteit bezig zijn en met het stichten van een gezin, worden afgeleid van het belangrijkste, namelijk de godsdienst. Dat heeft uiteindelijk geleid tot de regeling over het celibaat in de katholieke Kerk; daarvan is sprake vanaf de derde eeuw, aanvankelijk als een sterke aanbeveling, later als een verplichting. Maar het is pas in de late Middeleeuwen en de Renaissance dat de celibaatsverplichting door concilies vastgelegd werd. Dat de naleving ervan altijd al een probleem is geweest in de Kerk, en dat nog steeds is, dat is wel voor iedereen overduidelijk.

    In mijn jeugd was de houding tegenover seksualiteit van de Kerk, en de door de Kerk gedomineerde samenleving, ondubbelzinnig negatief. Seks was toegestaan, ook door Paulus trouwens, maar dat was duidelijk louter als een toegeving voor mensen die zich onvoldoende kunnen beheersen. Maar dan mocht het alleen binnen het onverbrekelijke huwelijk, en in feite alleen met het oog op de voortplanting. Dat laatste was dan weer een toegeving toen bleek dat het einde van de wereld, ondanks alle stellige verzekeringen en voorspellingen, blijkbaar toch niet nabij was. Het ideaal was, zoals Paulus zegt, dat men zou zijn zoals hij: celibatair omwille van het Rijk Gods. Priesters, monniken, vrouwelijke religieuzen mochten in geen geval huwen, en deden een gelofte van kuisheid. Al de anderen waren per definitie onkuis, ook de kerkelijk en wettelijk gehuwden binnen hun huwelijk.

    Als kind werden wij het slachtoffer van die opvatting. Onkuisheid was de kern van onze jeugdige godsdienstige beleving. Het was namelijk zo dat als je daartegen gezondigd had, je niet ‘te communie’ mocht gaan tijdens de (dagelijkse en verplichte!) eucharistieviering. Je moest eerst gaan biechten, met details overigens: hoe vaak sinds je laatste biecht, alleen of met anderen, boven of onder de kleren… Pas als je daarvoor de absolutie had gekregen van de dienstdoende priester, kon je weer ‘ter heilige tafel naderen’. Het ideaal van de jeugd was dus volledige onthouding, je mocht zelfs geen ‘slechte gedachten’ hebben, als jongen niet eens ‘naar de meisjes kijken’, laat staan ‘achter de meisjes lopen’. Ik herinner me dat ik in volle klas daarop publiekelijk terechtgewezen werd door de klasleraar die me ‘betrapt’ had op straat, op weg naar school, in gezelschap van een meisje; we waren dertien jaar… En dat terwijl de jeugd een tijd is van hormonale hoogspanning, seksuele en relationele verkenning en onrust. Op school en in de jeugdbeweging ging het telkens weer daarover. Een van de schoolmeesters hield ooit een lange toespraak over zelfbevlekking, zo heette dat, waarbij hij de oude waarschuwing debiteerde dat je er blind kon van worden. Dat hij zelf een bril droeg met centimeters dikke brillenglazen weerhield hem niet, maar deed voor ons toch enigszins afbreuk aan zijn eigen vlekkeloosheid en geloofwaardigheid.

    Dat zowat alle priesters hun celibaatsverplichting soepel interpreteerden, lijdt geen twijfel. Ongetwijfeld masturbeerden ze, zoals iedereen. In feite reduceerden ze de gelofte van kuisheid tot het niet huwen, en hun seksualiteit tot vormen die niet tot voortplanting leiden, maar niet zelden was zelfs dat laatste voor hen niet haalbaar. De celibaatsverplichting betekende dus vooral dat men geen schandaal veroorzaakte. Wat er verder gebeurde, moest elke priester met zijn geweten uitklaren, of in de biechtstoel, die dan voor elk voorval vergeving schonk, ondanks een berouw dat toch veel minder dan volmaakt was, gezien de voortdurende herhaling…

    Wat moeten we denken van de seksuele contacten die we als kind hadden met een broer, een zus, met vriendjes en vriendinnetjes? Was dat kinderspel, zoals we ook met de knikkers speelden? Natuurlijk niet. Door de indoctrinatie en intimidatie, door het maatschappelijke taboe was seksualiteit in een waas van broeierige heimzinnigheid gehuld, wat op zich al voor rode oortjes en andere opwinding zorgde. Je kon je seksualiteit nooit open en bloot beleven, als je al aan beleving toekwam, en het niet bij nachtelijke dromen of ‘vuile boekjes’ of plaatjes en praatjes bleef. Doktertje spelen was niet hetzelfde als knikkeren. Seks is geen kinderspel. Nooit.

    Als we afstand nemen van wat de Kerk daarover zei en zegt, wat zegt de wetgeving erover? Er is een wet van 21 maart 2022, en een omzendbrief van 9 juni 2022 over het seksueel strafrecht, maar voor zover ik kon nagaan is daarin nergens sprake van consensuele seksuele contacten tussen minderjarigen, en dat is toch waarover ik het hier heb. Alles wat op dat vlak gebeurt voor je allebei zestien bent, valt dus niet onder de wet, voor geen van beide partijen. Als dat zo is, mogen we daaruit dan afleiden dat het niet alleen niet strafbaar is, maar dat men het zelfs toelaat, of ten minste gedoogt? Mogen of moeten we zelfs vinden dat het normaal is? Of misschien zelfs goed en aanbevelenswaardig? Het is in alle geval evident dat dit absoluut volledig in tegenspraak is met hoe ik althans dat ervaren heb in mijn jeugd. Volgens het voor ons hoogste gezag, dat van de Kerk en van onze opvoeders was niets meer verboden, strafbaar, verfoeilijk of door en door slecht dan dat. Wat de burgerlijke wetgever daarover zei, daar hadden we het raden naar, en daar stonden we niet bij stil, maar dat die daar anders zou over oordelen, was voor ons ondenkbaar.

    Is het mogelijk dat wat de Kerk toen voorhield echt compleet fout was? Moeten of mogen ouders hun minderjarige kinderen vrij laten experimenteren, of losse, kortstondige, of zelfs langdurige seksuele relaties laten hebben met elkaar en met vriendjes en vriendinnetjes? Valt daarover iets of niets te zeggen in een of andere zin? Moet het aangemoedigd worden, of ontraden? Of geen van beide?

    Dat we afstand nemen van het kerkelijke standpunt ter zake is nu geen punt meer, zeker niet voor wie niet kerkelijk is. Maar wat is bijvoorbeeld het standpunt hierover binnen kringen van de niet-confessionele zedenleer? Wat moet je als vrijzinnige daarover denken? Ik vind althans dat het de moeite loont om na te denken over pakweg de eerste tien jaar van ons seksueel leven, voor we zestien zijn. Ik weet dat het me sterk getekend heeft voor de rest van mijn leven, zowel door de zwaar intimiderende negatieve seksuele indoctrinatie van het christendom, als door de seksuele contacten die ik toen had, binnen het gezin en daarbuiten, en die ik maar niet vergeten kan.


    Categorie:samenleving
    27-05-2024
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over grenzen, Mark Elchardus

    Mark Elchardus, Over grenzen, Deurne: Ertsberg, 2024, 174 blz., isbn 9789464750911, € 22,50 (gebonden).

    Dit boek-essay van de befaamde socioloog en publicist Elchardus is, ik beken, het eerste dat ik van hem lees, en het heeft me verrast. Het bevestigt weliswaar al het goede dat ik over hem gehoord heb en in die zin was het een aangename kennismaking. Hij is erudiet, belezen, uitstekend geïnformeerd, scherpzinnig intelligent, ernstig, niet vooringenomen, helder denkend, meeslepend, objectief… wat wil je nog meer?

    Wel, dat valt te bezien. Als je op zoek bent naar een diepgaande studie over dit onderwerp, grenzen, en alles wat ermee te maken heeft, dan ben je niet aan het juiste adres. De auteur benadert het onderwerp in 169 (!) korte stukjes, die telkens een relevant aspect verhelderend naar voren brengen. Dat gebeurt bijna altijd aan de hand van opvallende recente en oudere anekdoten, en verwijzingen naar en citaten uit belangrijke, maar niet zelden vergeten wetenschappelijke werken. Tussendoor weerklinkt voortdurend de bedachtzame maar scherp oordelende stem van de oude(re) wijze, die kritisch reflecteert op de wereld waarin hij zich tot zijn eigen niet geringe verwondering bevindt, en af en toe de teugel viert van zijn persoonlijke wrevel of ergernis. Die caleidoscopische methode levert het eponieme aantrekkelijke resultaat op, en dat zal voor de meeste lezers allicht meer dan volstaan; wie toch meer wil, kan desgevallend terecht bij de geciteerde werken in de bescheiden voetnoten.

    Als lezer moet je wel vooral zelf op zoek naar rode draden, synthetische oordelen en de bottom line van de opvattingen die de auteur al dan niet expliciet voorstaat en dus impliciet aanprijst. Zijn grenzen nu goed of slecht? Is nationalisme te verkiezen boven kosmopolitisme? Is migratie een noodzaak of een noodzakelijk kwaad? Is democratie de beste van alle slechte staatsvormen, of een onhaalbare utopie? Is het neoliberale kapitalisme de bron van alle welvaart of van alle kwaad? Heeft globalisering ons rijkdom en vrede gebracht, of aan de rand van de afgrond? Elchardus heeft daarover altijd wel iets zinnigs en belangrijks te zeggen, maar zijn enerzijds heeft slag om slinger ook een anderzijds.

    Inzonderheid de onvermijdelijke migratieproblematiek blijft zo een Sisyphussteen des aanstoots. Telkens je denkt de oplossing ontwaard te hebben en klaarstaat om blij je instemming te betuigen, wijst de auteur fijntjes of olijk maar steeds ongenadig op een aspect dat onderbelicht was gebleven, en dat de olifant in de kamer weer abrupt in de schijnwerper plaatst. Legale migratie is goed, illegale is slecht, zoveel is duidelijk, maar wat maakt de ene goed en de andere slecht? Grenzen. Grenzen zijn er om overschreden te worden, dus om niet te werken. Dat is wat we nu beleven, maar wat de mensheid altijd al meemaakt, en op alle gebied. In deze veelzijdige en veelkleurige bundel van bevattelijke en boeiende essays vind je veel vragen en veel antwoorden, maar veel vragen blijven onbeantwoord, en niet weinig antwoorden roepen nog meer vragen op; zoals goede essays horen te doen, nietwaar?


    Categorie:ex libris


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!