mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
30-11-2011
Het nut van vrome leugens: Schopenhauer
Onlangs was
ik in de Leuvense stedelijke bibliotheek Tweebronnen de rekken die aan
filosofie gewijd zijn aan het afspeuren op zoek naar twee werken die daar volgens
de catalogus te vinden moesten zijn, maar die om een of andere duistere reden
ontbraken. Daarbij viel mijn oog op een titel die me meteen aansprak: Het nut
van vrome leugens. Over godsdienst. Het bleek de vertaling te zijn van drie essays
van Arthur Schopenhauer door Hans Driessen.
Over de metafysische behoefte van de
mens is een
hoofdstuk uit het voornaamste werk van Schopenhauer, De wereld als wil en voorstelling. Het lijkt oneerlijk om het te
beoordelen los van de context van dit zeer uitvoerige werk, maar het heeft me ondanks
een zeer markante aanval op alle vormen van godsdienst toch een beetje teleurgesteld.
Schopenhauer wijst, net zoals Kant, elke bovennatuurlijke verklaring van de
werkelijkheid af, maar zoals Kant ziet hij wel een plaats voor de filosofie en
zelfs voor een metafysica, een leer dus die zich bezighoudt met een
werkelijkheid die achter de zichtbare wereld ligt en die bepalend is voor hoe
deze wereld aan ons verschijnt, hoe hij in zijn werk gaat en wat de zin en
bedoeling ervan is.
Het is
echter precies op dit punt dat dit hoofdstuk op zichzelf volkomen tekortschiet.
Schopenhauer slaagt er niet in om ook maar een aanzet te geven van hoe we deze
metafysica en deze achterliggende wereld moeten verstaan. De wereld die we zien
is maar schijn, het is de wereld zoals de mens die ziet. Onze aandacht moet
echter niet gaan naar hoe die wereld verschijnt, maar wat er verschijnt, wat
zich aandient door het verschijnende heen. Wat dat kan zijn, daar hebben we eigenlijk
het raden naar. Hij verwijst ons naar de rest van zijn boek, maar voor de lezer
van dit essay is dat weinig relevant. Het gaat er bij Schopenhauer om dat de
mens in staat is om met behulp van zijn zelfbewustzijn door te dringen tot de
kern der dingen. Hij stelt dat metafysica niet transcendent kan zijn, maar
immanent, omdat ze onlosmakelijk verbonden is met de waarneming van de dingen.
Maar als dat zo is, dan is het geen metafysica meer, want die houdt zich precies
bezig met datgene wat de waarneembare realiteit overstijgt.
De cirkelredenering
die Schopenhauer aan Kant toeschrijft, blijkt ook uit zijn eigen vasthouden aan
een denkwijze die de Westerse filosofie kenmerkt sinds haar ontstaan en waaraan
ook vandaag nog slechts met grote huiver wordt geraakt. Het Westers denken is
metafysisch, het zoekt naar bovennatuurlijke verklaringen voor de werkelijkheid.
Die zijn er evenwel niet, geen enkele filosoof heeft ze ooit gevonden, de Westerse
metafysica is een onverstaanbaar verhaal van elkaar op alle punten
tegensprekende denkers, een warrig verhaal dat zich afspeelt in het
luchtledige, op vele lichtjaren verwijderd van elke realiteit. De metafysica is
inderdaad het zoeken naar een zwarte kat in een donkere kamer, terwijl er
helemaal geen kat is (de theologie vindt ze desondanks).
Dat
Schopenhauer vasthoudt aan deze zinloze zoektocht is des te merkwaardiger wanneer
we nader ingaan op de opvattingen van deze filosoof over zijn collegas en over
godsdienst in het algemeen en het christendom in het bijzonder. Telkens weer
blijkt immers dat hij elke bovennatuurlijkheid fundamenteel verwerpt.
Godsdienst is voor hem niets anders dan ten hoogste een allegorie, een
verhaaltje ten behoeve van de 90% van de mensheid die niet in staat is om
zelfstandig te denken, omdat ze het te druk hebben met te werken en af te zien.
Dat is de kern van het tweede essay Over
godsdienst, dat genomen is uit de Parerga
et paralipomena, een verzameling van essays en opstellen allerhande. Het
neemt de traditionele vorm aan van een dialoog tussen de vriend van de
waarheid en de man van het volk, gevolgd door enkele algemene beschouwingen
over godsdienstige onderwerpen. Men vindt er veel van de argumenten in die ook
vandaag nog aangehaald worden in verband met godsdienst, à charge et à decharge.
Het derde
essay is niet meer dan wat zijn titel zegt: Enkele
woorden over het pantheïsme en het is het lezen niet waard. Ik maak me
sterk dat wat ik hier zelf schreef over atheïsme, agnosticisme en pantheïsme
meer verhelderend is dan wat deze grote filosoof hier aan het papier heeft
toevertrouwd. Pantheïsme is een contradictio in terminis, het is Een onmogelijk
woord: als God (theos) gelijk staat
met alles (pan), dan is het God niet
meer, want dat begrip is eenduidig verbonden met een persoonlijke, almachtige
en transcendente schepper en in standhouder van de wereld, Iemand die buiten de
wereld staat. Wanneer men het geheel der dingen voor God houdt, dan spreekt men
ook niet meer van een godsdienst, maar van een eerbiedige en ontzagvolle
houding tegenover het bestaan, waarvan men zelf deel uitmaakt. Dat is geen -theïsme,
er is geen God mee gemoeid. In die zin is ook Schopenhauers hautaine afwijzing
van Spinoza en van alle naturalisme en materialisme erg bedenkelijk: zijn eigen
opvattingen staan immers veel dichter bij deze strekkingen dan bij de Westerse
metafysische traditie.
Wat me in
deze drie essays het meest deed grommen, zijn de blatante en onbeschaamde antisemitische
uitspraken van een man van het intellectueel kaliber van een Schopenhauer. Hij
heeft het herhaaldelijk over jodenstank en laat geen gelegenheid onverlet om
het Joodse volk en de Joodse religie te beschimpen. Het is geen excuus dat hij zich
daarin niet onderscheidt van zijn voorgangers, tijdgenoten en volgelingen. Een
echte intellectueel houdt zich ver van dergelijke vuilbekkerij.
Arthur
Schopenhauer, Het nut van vrome leugens.
Over godsdienst, vertaald door Hans Driessen, Wereldbibliotheek Adam,
2007, 144 blz., paperback, nieuw 12.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
29-11-2011
Cicisbeo
Cicisbeo
G
roteske minuskel
Grijnzende halfedelsteen
Grafschrift in een lijzige zijbeuk
Versleten godvergeten woord
Geamuseerde opwelling
Vernederende kwelling ener
Vertederd nederige aanbidder
Soupirant de dame
Cavalier
servant
Chevalier
galant
Ami
tendre ami de cur
Damoisel
damoiseau
Triste jusquau fond de lâme
Een dobberend driftwoord
Maskers van Muranoglas
Bautablinden en volte-face
Casanova door achterklap gestoord
Betrapt met een vierdeukenhoed
Op het Canal Grande onvermoed
Carnaval de Venise als slotakkoord
Cicí sist de siciliaan
Kijk hem gaan de epigoon
Dienaar zonder loon
Leenroerig vazal en kompaan
Hangend aan de slippen
En zijn douce dames lippen
Hij aanbidt doch niet in bed
Amper onteerd begeerd
Noch wederkerig begerig
Onbevredigd tevreden
Met karig verleende gunst
Verlangen verheven tot kunst
Druk doende
Dritte im Bunde
Lancelot Iskarioth
Sigisbée
Cicisbeo
Categorie:poëzie Tags:poëzie
28-11-2011
belastingen
In mijn
jeugd heeft er nooit iemand de moeite genomen om me uit te leggen wat
belastingen zijn. En toen ik begon te werken, in oktober 1968, was het enige
dat me interesseerde aan mijn loon de som die op mijn bankrekening kwam. Dat er
allerlei inhoudingen gebeurden op mijn bruto loon leek me een noodzakelijk
kwaad. Wist ik veel voor wie of wat, of wat de tarieven waren. Ik kon er toch
niets aan doen, de staat bepaalde alles en de personeelsdienst voerde het
hopelijk correct uit. Zo is het veertig jaar gebleven. In Amerika zeggen ze: er
zijn slechts twee zekerheden in het leven: death
and taxes.
Waarom
betalen wij belastingen?
Om de
algemene voorzieningen te betalen: de straten, de autosnelwegen, de openbare
verlichting, de riolering, dat soort dingen. Maar ook allerlei diensten: de
politie en staatsveiligheid, het leger, de ambtenaren, het onderwijs. En
vervolgens ook de sociale voorzieningen: ziekteverzekering, ouderschapsverlof, loopbaanonderbreking,
vakantiegeld, werkeloosheidsuitkering, pensioen, kinderbijslag enzovoort.
Iedereen geniet van de voordelen van onze welvaartstaat. En iedereen betaalt
ervoor.
Er zijn veel
soorten van belasting. Als je iets koopt, dan betaal je belasting op de
toegevoegde waarde (BTW). Dat loopt gauw op tot meer dan 20% voor zogenaamde
luxeproducten, voor andere betaal je soms maar 6%. Ben je eigenaar van een
woning, dan is er een jaarlijkse heffing, berekend op basis van de waarde van
je eigendom. Maar de grootste brok is de personenbelasting. Enerzijds is dat
wat de staat inhoudt op je loon of pensioen, anderzijds het gevolg van een
herberekening eenmaal per jaar, waarbij alle stukjes van de belastingpuzzel
voor elke burger samen gelegd worden. Als blijkt dat men te veel inhoudingen
heeft gedaan, krijg je een stuk terug. In het omgekeerde geval moet je
bijbetalen.
Dat geeft
soms aanleiding tot vreemde toestanden. Lut en ik zijn allebei gepensioneerd,
wij krijgen een basispensioen van de staat. Lut krijgt elke maand het volledig bruto
bedrag, er wordt niets afgehouden. Elk jaar noteren we dat netjes op het
aanslagbiljet en enkele maanden later krijgen we de rekening gepresenteerd,
altijd vervelend. Van mijn pensioen wordt van alles afgehouden, ik ontvang
alleen het nettobedrag. Vraag me niet waarom bij mij wel en bij Lut niet. Toen
ik nog aan pensioensparen deed, een levensverzekering afbetaalde en ook nog aan
lange termijnsparen deed, kon ik die uitgaven gedeeltelijk in rekening brengen,
zodat ik elk jaar een bescheiden som terugkreeg bij de eindafrekening van de
belastingen, altijd een leuk moment.
Op een dag
heb ik eens uitgerekend hoeveel belastingen Lut in feite betaalde, dus na de
eindafrekening en hoeveel dat voor mij was. Het was toch wel even schrikken:
Lut, die dus elk jaar serieus moest bijleggen, betaalde maar half zoveel
belastingen als ik, die elk jaar geld terugkreeg. De indruk die we hadden was
dus helemaal verkeerd: het is niet omdat het saldo op je belastingbrief
negatief is dat je zwaarder belast bent en het is niet omdat je een som
terugkrijgt dat je minder belastingen betaalt. Waarom ik aanmerkelijk meer
belastingen betaal dan Lut? Ik heb er geen flauw idee van!
Deze morgen
kreeg ik nog maar eens een brief in de bus van de Rijksdienst voor pensioenen.
Goed nieuws: mijn pensioen stijgt met een maandelijks bedrag van 21 euro, bruto
wel te verstaan. Maar ook de inhouding voor ziekte- en invaliditeitsverzekering
gaat naar omhoog, evenals de solidariteitsafhouding en de bedrijfsvoorheffing,
vooral die. Het netto batig saldo is 5,4 euro. Dat is slechts 25% van de
verhoging, de overige 75% gaat dus naar de belastingen. Merkwaardig, maar niemand
die me uitlegt waarom dat zo is, ik heb er het raden naar. Ik kan wel telefoneren
naar een gratis nummer, maar daar zullen ze me in het beste geval haarfijn
uitleggen waarom dat zo is. Ik kan daar niets aan veranderen, de staat heeft
het zo wettelijk vastgelegd, de ambtenaren doen niets anders dan de
beslissingen uitvoeren, ook als het resultaat in dit specifieke geval toch wel
opmerkelijk is.
De onderhandelaars
over de Belgische federale regering hebben net een akkoord afgesloten over de staatsbegroting.
De discussie ging er vooral over of we het miljardengat in de begroting gaan dichten
met nieuwe, bijkomende belastingen dan
wel met besparingen op de staatsuitgaven. In mijn geval is het dus een kwestie
of men mijn pensioen zwaarder gaat belasten dan wel het bedrag ervan verminderen.
Het verschil tussen beide laat me in principe koud, enkel het eindresultaat is
van concreet belang en in beide gevallen zal ik minder pensioen hebben, niet
veel minder wellicht, ik zal mijn levensstijl niet drastisch moeten aanpassen,
ik zal het niet echt voelen, neem ik aan. Kan men met dergelijke kleine
bijsturingen echt de grootste crisis sinds 1930 oplossen? Dat ze het dan doen
in plaats van er zo over te zaniken!
Ik denk dat
ik de opinie van vele burgers vertolk wanneer ik hier verzucht: is het nu echt
niet mogelijk om de onbeschrijflijk complexe materie van de belastingen wat
eenvoudiger te maken, zodat wij zelf kunnen oordelen over de rechtvaardigheid
van de herverdeling?
Is het echt
teveel gevraagd om bij de uitbetaling en de inning een en ander te combineren,
vooral in het geval van mensen die uitsluitend van een uitkering of pensioen
leven? De staat weet perfect wat onze inkomsten zijn, aangezien de staat ze zelf
uitbetaalt. Net zo voor de onroerende voorheffing. Na enkele jaren zou men toch
de nodige inhoudingen aan de bron kunnen doen, zodanig dat een belastingsbrief
overbodig wordt. Als men het achteraf kan, waarom dan niet daarop anticiperen?
Waarom Lut elke maand teveel geven en het dan achteraf terugvragen? Waarom van
mij jaar na jaar teveel afhouden en me dan een stuk teruggeven? Wat al onzin om
ambtenaren bezig te houden
En moet dat
nu echt, een gepersonaliseerde brief met briefhoofd en enveloppe in
veelkleurendruk, via de post thuis besteld om me met de regelmaat van de klok
te laten weten dat ik enkele luttele euros meer (of minder) zal krijgen?
Waarom niet een mailtje, of een algemene aankondiging via het tv-journaal en de
krant? Dat zou al een serieuze besparing zijn.
Er zijn maar
twee zekerheden: de dood en belastingen. De dood is op zich gekenmerkt door een
merkwaardige eenvoud: het ene moment ben je er nog, het volgende niet.
Belastingen zijn veel complexer, omdat ze te maken hebben met het leven. Het is
de manier van de staat om zich met ons leven te bemoeien: belastingen zijn er
meer en meer om te bepalen hoe wij leven, hoe het geld verdeeld wordt, welke
algemene voorzieningen er zijn, wie en wat begunstigd wordt en wie en wat niet.
Het is hoog tijd dat we met zijn allen even stilstaan bij ons belastingsstelsel
en dat de politici duidelijk maken waar het geld vandaan komt en waar het
naartoe gaat, zodat wij ons daarover kunnen uitspreken, al was het maar om de
echte armoede aan te pakken en de schandalige rijkdom, veeleer dan met een
apothekersweegschaal de minuscule verschillen af te meten tussen twee min of
meer welstellende mensen met een identieke loopbaan, zoals Lut en ikzelf, en ons
om de haverklap blij te maken met een dode mus.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
24-11-2011
Montserrat Figueras 1942-2011
Elke mens bewaart diep in zijn hart dierbare herinneringen aan bijzondere
momenten die ons emotioneel overweldigd hebben. Dat hoeven geen grote
gebeurtenissen te zijn die we hebben meegemaakt. Het is vaak niet meer dan een spontane
glimlach, een vriendelijke blik, een uitnodigend gebaar, maar het blijft ons
bij zolang we leven.
Melomanen, dat zijn muziekliefhebbers, kennen dat goed. Wij
koesteren die ervaringen met al de tederheid van onze voorliefde. De eerste
keer dat ik Every valley of He was despised hoorde uit Haendels Messiah, dat vergeet ik nooit. De stem
van Kathleen Ferrier, het laatste pianotrio van Schubert, de slotscène van
Aïda, de treurmars uit Wagners Siegfried,
Beethovens Grosse Fuge, Un bel di uit
MadamaButterfly van Puccini Ach, lieve lezers, ik kan ettelijke
bladzijden vullen met moments musicaux
die me tot tranen toe bewogen hebben en die dat elke keer opnieuw doen. Er is niets
dat mij zo diep vermag te ontroeren als muziek. Ik ben totaal weerloos
tegenover de emoties die me dan overspoelen, ik ben machteloos overgeleverd aan
de overweldigende gevoelens en aan de spontane reacties van mijn lichaam die muziek
bij mij oproept. Dat is altijd zo geweest, van in mijn prille jeugd. Met het
ouder worden is mijn ontvankelijkheid nog toegenomen en mijn emoties nog meer
onbeheersbaar.
Toen ik gisterenmiddag tijdens Klaras middagprogramma Belle vue van Bart Stouten het
overlijden vernam van Montserrat Figueras, ben ik in snikken uitgebarsten. Ik
was alleen thuis, met niemand om mijn ontsteltenis en verdriet te delen. Ik heb
minutenlang geweend, lieve lezer.
De eerste keer dat ik de onvergetelijke stem van Montserrat
Figueras hoorde, herinner ik me alsof het gisteren was, hoewel er ondertussen
meer dan dertig jaar verlopen zijn. Het was een zaterdagvoormiddag,
waarschijnlijk in 1979 en ik luisterde zoals gewoonlijk naar Musique ancienne aujourdhui op RTBF3
gepresenteerd door musicoloog Jérôme Lejeune. Uit de luidsprekers weerklonk
plots een stemgeluid zoals ik er nog nooit een gehoord had. Het was een
sopraan, maar met een timbre dat ik niet voor mogelijk hield. Het was alsof
haar stem elektronisch gemanipuleerd was, met echokamers, toegevoegde weergalm
en allerlei magische boventonen En toch was het gewoon een stem, die van
Montserrat Figueras.
Dit was uitzonderlijk, dit was ongehoord, dit was nauwelijks te
geloven. Ik bleef aan de grond genageld staan en luisterde met ingehouden adem
naar de stem van deze vrouw. Dikke, hete tranen gleden spontaan over mijn
wangen. Ik werd overstelpt door verwarrende, verbaasde gevoelens, ik was
gegrepen door zoveel schoonheid, door het volmaakte zelf dat zich zo
overweldigend aan mij aanbood.
Sindsdien heb ik Montserrat Figueras gevolgd. Telkens ze op de
radio te horen was, herkende ik moeiteloos haar stem. Ik kocht haar cds en één
keer kon ik haar bewonderen tijdens een concert in de Begijnhofkerk in Leuven.
De laatste jaren kon ik haar ook op tv zien en horen op de muziekzender Mezzo.
Enkele dagen geleden nog zat ik aan het scherm gekluisterd bij een solo optreden
van haar tijdens een Frans muziekfestival. Dit was pure schoonheid, diepe
melancholie, maar berustend, zonder wanhoop.
De laatste jaren trad ze minder op. Soms zat ze gewoon tussen de
orkestleden van Hespérion XXI, zonder zelf te zingen, een vlek dieprode kleur
tussen al het zwart, zwijgend enthousiast meelevend met de muziek. Was ze toen
al ziek? Ik weet het niet. Maar nu is ze ons ontvallen. Ze was geboren in 1942.
Op recente fotos merk ik nu dat ze al erg getekend was door de haar ziekte, de
stralende, verbluffende schoonheid van haar jeugd getekend door aftakeling en pijn.
Ik bewaar haar beeld en haar stem diep in mijn hart. Zij heeft
mij met haar natuurlijke gaven en met haar glorieuze kunst diep geraakt. Door
ons zoveel heerlijke muziek te brengen op haar unieke wijze heeft ze ons
verwend. Ze heeft ons leven vervuld met een schoonheid die wij niet voor
mogelijk hielden en die we als een onverdiend geschenk mochten aanvaarden. Zij
heeft ons met algehele overgave getoond tot wat een mens in staat is, wanneer
het leven iemand uitverkoren heeft om het beste en het schoonste te belichamen.
Haar overlijden kwam voor mij totaal onverwacht, ik had er nooit
bij stilgestaan dat er ooit een ogenblik zou komen dat Montserrat Figueras er
niet meer zou zijn, of dat ze oud en ziek zou zijn. Artiesten zijn
onsterfelijk, gevangen in hun moment de
gloire als in eeuwig bewarend amber. Mensen sterven.
Wanneer ik straks uiteindelijk de moed zal kunnen opbrengen om
haar stem weer te beluisteren, zal ze terug de trotse Catalaanse schone zijn
die me met haar volmaakte stem en haar warme, innemende vrouwelijkheid ontroert
zoals enkel zij dat kan.
Ik ben het leven voor altijd dankbaar voor Montserrat Figueras.
PS in de linkermarge heb ik een selectie van opnames van
Montserrat Figueras opgenomen, met een directe link naar Amazon.
Categorie:muziek Tags:muziek
23-11-2011
Dromen, helter skelter
Droom, dromen:
het zijn woorden die een veelheid aan betekenissen dragen. We onderscheiden
daarin wat we gemeenlijk dagdromen noemen. Het zijn geen echte dromen, want we
slapen niet tijdens het dagdromen. We laten onze gedachten de vrije loop,
waarbij ze vaak de meest aantrekkelijke wegen kiezen. We stellen ons voor hoe
het zou zijn als bepaalde gunstige of verleidelijke omstandigheden zich zouden
voordoen. We vermijden de overduidelijke hinderpalen, we wuiven de evidente onwaarschijnlijkheden
weg en laten ons ongeremd en onbeheerst meedrijven op de gouden vleugels van
onze stoutste of zoetste dromen.
Eigenlijk is
het vreemd dat we dit zonder aarzelen ook dromen noemen. Het is immers een
activiteit die zowat in alle opzichten verschilt van het echte dromen. Reeds in
de term activiteit is het verschil al duidelijk: dagdromen is een bezig-heid
van de wakkere of wakende toestand van de mens, het is een bewuste inspanning.
We mogen dan al enigszins afwezig zijn en onze aandacht voor de omgeving afgeleid
of verslapt, in die mate dat we zelfs duidelijke signalen niet meteen opmerken,
toch weten we zeer goed dat we niet ingedommeld zijn: onze ogen zijn open en
ook onze andere zintuigen zijn alert, we horen en voelen, we ruiken en smaken
desgevallend.
Meteen is
het voornaamste verschil met die andere betekenis van dromen al duidelijk: echt
dromen doen we tijdens het slapen, of dat nu s nachts is of overdag. Onze ogen
vallen dicht en ons bewustzijn wordt op een of andere manier uitgeschakeld of
gereduceerd. Het lijkt enigszins op een comateuze toestand of een algehele
verdoving bij een operatie, maar dan een waaruit we vrij gemakkelijk en snel kunnen
ontwaken. Onze zintuiglijke waarneming is dan nog veel sterker teruggedrongen dan
tijdens het dagdromen. Sommige mensen slapen zo diep, dat je ze behoorlijk hard
dooreen moet schudden voor ze wakker worden, of herhaaldelijk en luid aanroepen.
Het feit dat onvoorzichtige rokers (en hun onschuldige huisgenoten) in bed
sterven, wijst erop dat ons ruikvermogen en onze tastzin tijdens het slapen op
een laag pitje staan. Dat is ook zo voor onze smaakzin. We zijn als het ware
van de wereld afgesloten, omdat onze zintuigen de prikkels die ze normaal van
de buitenwereld krijgen niet verwerken.
Onze ogen
kunnen we sluiten, ook overdag. We knijpen gemakkelijk een oogje dicht voor een
of ander, letterlijk of figuurlijk. Bij het slapengaan kunnen we beginnen met
de ogen doelbewust te luiken, of we kunnen wachten tot ze vanzelf dichtvallen.
Dat gebeurt gemakkelijker in een donkere ruimte, wanneer er ook weinig andere
prikkels zijn: eventueel wat zachte muziek, geen lawaai van buiten uit, geen opvallende
of hinderlijke geuren, geen overdreven warmte of koude, geen pijn of ongemak.
Slapen of inslapen doen we het best als de omgeving neutraal is. Een zacht,
warm bed in een vertrouwde, verduisterde, stille, fris ruikende kamer, dat is
wat we wensen.
Een ander
element is vermoeidheid. We hebben behoefte aan slaap, maar het grootste
gedeelte van onze tijd zijn we wakker. Ook de meest interessante bezigheid en het
meest aantrekkelijke gezelschap kunnen ons echter niet wakker houden als we
doodmoe zijn. Maar zelfs het meest verleidelijke bed en de liefste bedgenoot
kunnen ons niet weerhouden om op te staan eenmaal we goed wakker zijn. De mens
heeft in zich een oerritme van waken en slapen, een echte biologische klok. Men
noemt dat het circadiaans ritme, van het Latijn circa en dies, ongeveer
een dag, het dagritme dus, of het dag-en-nachtritme. Circa of ongeveer, want
niet iedereen slaapt even lang en elke mens slaapt niet elke dag op precies
dezelfde minuut in, noch worden we altijd op het zelfde uur wakker. Maar
statistisch gezien slapen we ongeveer een derde van de vierentwintig uren van
een etmaal.
Tijdens het
slapen dromen we. Iedereen droomt. Sommige dromen herinneren we ons als we
wakker zijn. Het lijkt wel of die herinnering oppervlakkig of kortstondig of
onvast is: als we s nachts even wakker worden, is de herinnering levendig,
maar als we s morgens opstaan, herinneren we ons meestal alleen dat we gedroomd
hebben, niet wat we gedroomd hebben, of toch niet met even veel details als we s
nachts konden onderscheiden. Misschien zijn we tijdens dat nachtelijk ontwaken nog
niet echt wakker, zweven we even tussen slaap en bewustzijn, tussen alert zijn
en slaperig en hebben we zo halfbewust iets meer toegang tot onze dromen.
Ons
bewustzijn is tijdens de slaap wel sterk verminderd, maar het is niet helemaal uitgeschakeld.
Onze hersenen zijn tijdens de slaap misschien minder actief, maar ze werken nog
volop: ze houden ons lichaam in leven, onze bloedsomloop, spijsvertering,
hormonale huishouding en al wat er nodig is om te overleven. Maar ook de hersenactiviteit
die ons wanneer we wakker zijn in staat stelt om te denken (in al zijn vormen),
is niet helemaal uitgeschakeld. Het is alsof ons bewustzijn tijdens het slapen
vrij spel krijgt, ongehinderd door ons sturend ego en ongestoord door de vele
ingewikkelde taken die het tijdens het waken moet vervullen. Het is tijdelijk
vrijgesteld van werken, het is met vakantie, het is speeltijd in onze
bovenkamer. Al onze herinneringen, al de indrukken die wij een leven lang
onverwist hebben opgeslagen, al onze gevoelens, alle emoties mogen nu naar boven
komen. Het is alsof de poppen van onze poppenkast, die overdag door onze eigen
handen bewogen worden, nu een zelfstandig leven mogen leiden in een ongebreidelde
fantasiewereld. In onze dromen kan alles: we vliegen door de lucht, we
verplaatsen ons moeiteloos in ruimte en tijd, we verzetten bergen met een
vingerknip. Het is de wereld van het sprookje, de sciencefiction, de
literatuur, de film, de computerspelletjes. Alles kan. Het is als een surrealistisch
verhaal in het ongerijmde.
Deze laatste
uitdrukking vinden we ook in het Engels: without
rhyme nor reason. De betekenis is duidelijk: het gaat om iets dat geen zin
heeft, noch vanuit poëtisch standpunt, noch vanuit de redelijkheid. Zoals we al
herhaaldelijk vastgesteld hebben, is het vrijwel onmogelijk om de oorsprong van
dergelijke uitdrukkingen en gezegden te achterhalen. Een eerste spoor vinden we
bij John Russell, in The Boke of Nurture, circa
1460:
As for ryme
or reson, ye forewryter was not to blame,
For as he founde hit afore hym, so wrote he ye same.
Nicolas
Udall, in zijn The first tome or volume of the paraphrase of Erasmus upon
the Newe Testament, in 1548, gebruikte voor het eerst de nu meer gebruikelijke
negatieve vorm 'rhyme nor reason':
Seeyng there
is nether ryme ne reason in saing ye one eiuill spirite driueth out an other
eiuil spirite.
Maar zoals
bij werkelijk ontelbare uitdrukkingen is het meer waarschijnlijk dat de
uitdrukking haar huidige bekendheid dankt aan Shakespeare, eerst in Comedy
of Errors, 1590:
Was there
ever any man thus beaten out of season,
When in the why and the wherefore is neither rhyme nor reason?
Hij gebruikte de wellicht in die tijd reeds staande uitdrukking opnieuw
in As You Like It,
1600:
But are you
so much in love as your rhymes speak?
Neither rhyme nor reason can express how much.
Deze morgen
ben ik opgestaan met een houten kop, een fikse kater. Niet van het drinken of
drugs, ik houd me ver van beide. Ik weet goed dat ik gedroomd heb, ik herinner
me flarden, maar niet het hele verhaal, noch de details. Er zaten heel
duidelijke elementen in van gebeurtenissen en personen uit mijn verleden, maar
dan in een bevreemdende mengeling, kop over kloten zegt men in Eeklo, halsoverkop,
holderdebolder, helter skelter in het
Engels, zoals in de song van de Beatles en in de moordzuchtige waanzin van Charles
Manson in 1969. Helter skelter is
waarschijnlijk niet meer dan een rijmpje zoals holderdebolder en het heeft
dezelfde betekenis. Het is ook de benaming voor een ronde, spits oplopende of
verjongende toren in een amusementspark, met binnenin een trap om naar boven te
klimmen en aan de buitenkant een glijbaan in een spiraal naar beneden.
Ik voel me
een beetje zoals na een dolle roetsj op een eindeloze helter skelter, in de war, verdwaasd. Het is alsof mijn hersenen
flink dooreen geschud zijn en hun inhoud hopeloos overhoop gehaald, alsof iemand
de encyclopedie in mijn hoofd herschreven heeft without rhyme nor reason, zonder logische volgorde, alsof mijn
harde schijf een ferme tik heeft gekregen met een stevige hamer.
Zo gaat het
soms. Wat is de oorzaak? Ik heb er het raden naar. Te zwaar gegeten
gisterenavond? Iets dat ik gelezen heb, iets op TV? Een gedachte die opkwam in
een telefonisch gesprek met Jacques, mijn Nederlandse mailvriend? Een
haperingetje in de miljarden cellen in mijn brein? Ik zal het nooit weten. Het
is een ontnuchterende gedachte voor een rationeel mens als ik: There are more things in heaven and earth,
Horatio, than are dreamt of in your philosophy (Hamlet). Ik beheers mijn
brein niet, het heeft er meer van weg dat mijn brein mij beheerst.
Door over
deze ervaring na te denken en mijn gedachten te formuleren op een manier die
ook voor jullie, lieve lezers, begrijpelijk is, hoop ik mijn dierbaar innerlijk
evenwicht terug te vinden, steeds in het besef dat wij over onszelf veel minder
weten dan we denken.
Categorie:spreekwoorden Tags:etymologie
21-11-2011
Liberaal of sociaal?
Vandaag
staan in België, maar ook in alle andere Europese landen en zelfs in de hele
wereld, twee ideologieën lijnrecht tegenover elkaar, twee maatschappijvisies.
Enerzijds is er het liberale standpunt, anderzijds het socialisme. De discussie
is vandaag des te heviger omdat er een niet aflatende economische crisis woedt,
die de basis zelf van onze welvaart dreigt te ondergraven.
Wie van de
twee gelijk heeft, is de vraag. Het lijkt immers moeilijk denkbaar dat ze
allebei gelijk hebben, zo diametraal tegengesteld zijn hun standpunten en de
voorgestelde oplossingen. De liberalen verwijten de socialisten dat ze jarenlang
de staatsfinancies hebben laten in het rood gaan om hun kiezers allerlei
sociale en financiële voordelen te bieden. De socialisten wijzen naar de
financiële crisis en haar economische gevolgen, die niet door hen veroorzaakt
zijn, maar door het onrechtvaardig kapitalisme dat enkel de rijken steunt.
De grondvraag
daarbij, los van alle partijpolitiek, is inderdaad ideologisch. Het socialisme
gelooft dat de minst begoeden in de maatschappij zich moeten verenigen om hun
invloed te laten gelden in de politiek om de rijkdom te verdelen. Het liberalisme
gelooft in de individuele vrijheid en het initiatief van elke burger, in zijn eigen
kracht om voor zijn rechten op te komen en om zijn eigen welstand te
verbeteren.
De
socialisten leggen de macht bij de partij, de vakbond, de mutualiteit, de
socialistische verenigingen en uiteindelijk bij de staat, die onder hun leiding
alle bezit eerlijk zal verdelen, door iedereen een minimaal menswaardig bestaan
te garanderen, maar uiteindelijk door een volledige gelijkheid van alle burgers
als ideaal voorop te stellen, los van hun persoonlijke verdiensten, zelfs los elk
economisch principe. Elk socialisme is een vermomd communisme.
Het liberaal
principe benadrukt de individuele vrijheid en verantwoordelijkheid. De rol van
de staat zien zij als minimaal, niet meer dan de garantie voor de individuele
vrijheid van de burgers. De staat moet niet tussenkomen in de economie en mag
de rijkdom die de burgers verwerven door hun inzet en talent niet afnemen om
die zomaar weg te schenken aan anderen, die er niets voor gedaan hebben.
Wanneer iedereen zich inzet voor zichzelf, is er geen staat nodig om voor zijn
burgers te zorgen.
In de ideale
liberale staat zijn er geen belastingen en is de economie volledig in privé
handen. Het is bijvoorbeeld niet de staat die de wegen aanlegt of het openbaar
vervoer organiseert, maar privé ondernemers die dat doen volgens de wetten van
de economie, die van winst en verlies.
Voor de
socialist is de heilsstaat pas bereikt als de staat alle macht in handen heeft
en als een goede huisvader alle beslissingen neemt. Iedereen werkt voor de
staat, er is geen privé bezit meer, geen privileges, iedereen is even rijk,
iedereen is fundamenteel gelijk op alle vlakken.
Stilaan zie
je waar de adder in het gras zit.
In een liberaal
systeem is de individuele vrijheid de hoogste waarde. Er is niemand die zijn
wil kan opleggen aan iemand anders. Iedereen mag zijn eigen talenten
ontwikkelen naar best vermogen, zonder geremd te worden door bevoogding van wie
of wat dan ook. Het resultaat is een veelheid van initiatieven in grote
verscheidenheid, waarbij mensen samenwerken en met elkaar in concurrentie
treden, steeds met de bedoeling om elke inspanning zo goed mogelijk te laten
renderen. De kansen zijn er voor iedereen, succes is er voor de meest
getalenteerde en de hardst werkende. Er is geen andere ideologie dan die van de
vrijheid, die alles mogelijk maakt omdat ze niets verbiedt. De burgers zijn
fundamenteel gelijk, omdat ze allen vrij zijn, ondanks hun onderlinge
verschillen.
In het
socialistisch model bepaalt de staat wat goed is voor de mens en voor de
maatschappij. Er is een staatsideologie, die beslist in alle domeinen van de
samenleving. Er is een centrale instelling die alle beslissingen neemt, voor
het goed van de burgers. Het is hier dat het schoentje wringt. Het is immers
onvermijdelijk, zo leert ons de geschiedenis, dat degenen die deel uitmaken van
het centrale gezag, zelfs indien zij aanvankelijk democratisch verkozen zijn, in
feite een totaal ondemocratisch bestel organiseren. Elk centraal bestuur is een
vorm van dictatuur, ook als het uitgeoefend wordt door de meest welwillende of
zelfs meest verstandige mensen.
Door
liberalisme en socialisme extreem voor te stellen, komen de verschillen pas tot
uiting. De keuze tussen de twee is uiteindelijk een keuze tussen vrijheid en
dictatuur.
Ik weet het
wel, het socialisme is vandaag niet meer zo radicaal als ten tijde van het IJzeren
Gordijn en de communistische overheersing van de helft van de wereld. En het
liberalisme heeft zich verzoend met veel van de syndicalistische eisen. Maar
over de grond van de zaak is er geen twijfel mogelijk: het gaat om vrijheid of
dictatuur.
De nadelen
van het socialisme hoeven we nauwelijks te illustreren. Het volstaat te
verwijzen naar de landen die nu in zware moeilijkheden zijn: telkens zijn het
socialistische regeringen of coalities waarin zij de meerderheid uitmaken, die
de desastreuze politiek hebben uitgetekend en uitgevoerd die hun land aan de
rand van de afgrond heeft gebracht. Typisch zijn de enorme jarenlange
begrotingstekorten door overdreven staatsuitgaven, niet gedekt door belastingen
of natuurlijke rijkdommen.
Wat dan over
de nadelen van het liberaal kapitalisme? Zijn zij dan niet verantwoordelijk
voor de huidige crisis? Is het niet de graaicultuur van de banken die de
wereldeconomie heeft doen wankelen? Ja en neen. Het is ongetwijfeld zo dat er in
de financiële instellingen onverantwoorde risicos genomen zijn en zelfs
misdadige praktijken. Maar dat is niet de regel. Geen enkele persoon, geen
enkel bedrijf kan zich op termijn handhaven indien het oneerlijk te werk gaat,
indien het de elementaire regels van de economie met voeten treedt. Men kan sjoemelen,
maar vroeg of laat valt men door de mand. Men kan zich vergissen, maar
vergissingen worden meestal zeer duur betaald. Zoals in alle aspecten van de
samenleving is de beste langetermijnstrategie gebaseerd op eerlijke ethische
beginselen: vrijheid, gelijkheid en solidariteit.
De
financiële instellingen en de andere bedrijven hebben een hoofddoel: succes,
dat wil zeggen rendement voor de geleverde arbeid en het geïnvesteerde
kapitaal, dat overigens niets anders is dan het resultaat van arbeid. Dit is
een principe dat essentieel gezond is, er is niets verkeerds mee, wij beoefenen
het allemaal en zonder enige scrupule in al wat we doen. Hoe komt het dan dat
het toch verkeerd gegaan is?
Ik denk dat
we het antwoord op die vraag moeten zoeken bij de socialistische ideologie. Onder
invloed van het socialisme zijn alle staten ter wereld geëvolueerd tot uiterst
machtige instellingen. Wij staan er niet bij stil, wij vinden het evident dat
de staat in alles het laatste woord heeft. Maar dat is een flagrante en onvergeeflijke
vergissing. Waarom zou dat zo zijn? Waarom zou een individu het niet net zo
goed of nog beter kunnen voor hebben dan de staat? Wat is er belangrijker, de
staat of het individu?
Wij hebben
gezien wat er gebeurt als de staat belangrijker wordt dan het individu, onder
het communisme, het nationaalsocialisme, het fascisme en alle andere
dictaturen. Er is geen enkele reden waarom de staat beter of belangrijker zou
zijn dan het individu, aangezien de staat steeds geleid wordt door een beperkt
aantal individuen met beperkte inzichten (en enorme macht). Maar wij kunnen er
niet naast kijken: in de twintigste eeuw heeft overal ter wereld het
staatsapparaat de macht overgenomen van de burgers.
Op die
manier is er een mythe ontstaan, die van de onfeilbare staat. De staat heeft
altijd gelijk, kan zich niet vergissen, is altijd eerlijk, rechtvaardig,
efficiënt enzovoort. Het is een vergoddelijking van de staat, die op absoluut
niets gebaseerd is. Kijk maar naar het Sovjetmodel en het nazisme, naar de
waanzin van Pol Pot, Iran, Libië, Syrië en de Kim-dynastie, naar Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse
dictators. De staat kan wel degelijk misdadig zijn en zijn bevolking en die van
andere landen stelselmatig terroriseren en zelfs uitroeien.
Het is de
combinatie van deze twee gegevens die tot de huidige crisis heeft geleid.
De economie
is ervan uitgegaan dat de staat het spel eerlijk zou spelen, dat de
staatshuishouding eerlijk en ernstig zou gebeuren, dat men de tering naar de
nering zou zetten, dat men bij het nemen van de beslissingen zou uitgaan van gezonde
principes. Maar dat is niet gebeurd, men heeft vals gespeeld. Men heeft de
waarheid verborgen gehouden voor de burgers, men heeft de rekeningen vervalst,
men heeft de opstapeling van de schulden verdoezeld en verborgen achter steeds
nieuwe leningen en cosmetische maatregelen. Wij herinneren ons allemaal het
moment toen men de Belgische schatkist heeft gered door het loon van alle
ambtenaren van dit land niet aan het begin van de maand te betalen maar aan het
einde, door het loon van december pas in januari uit te betalen. Wij herinneren
ons de verkoop van staatsgebouwen, die op dat moment grote sommen opbracht,
maar die ons voor de volgende decennia opzadelde met exorbitante huren voor
dezelfde gebouwen. Zelfs een kind begrijpt dat je daarmee niets doet aan de
economische realiteit, dat dit boekhoudkundige bewerkingen zijn die niets aan
de zaak veranderen, die het probleem niet oplossen maar het alleen maar
vergroten, omdat de oorzaken niet aangepakt worden, alleen de symptomen.
De banken en
de bedrijven hebben de overheid vertrouwd en dat is een zware vergissing
gebleken. Zij hebben hun geld, nee ons geld toevertrouwd aan een stelletje politici
die wel democratisch verkozen zijn, maar die volslagen amateurs zijn als het
erom gaat om een moderne staat te beheren. Verscheidene democratische landen
zijn op dit ogenblik niet alleen blut, dus zonder middelen, maar ze zijn op een
misdadige wijze failliet gegaan: ze hebben zoveel geld geleend dat ze het op
geen enkele manier nog kunnen terugbetalen. Als jou of mij dat overkomt, dan
vliegen we in de bak. Niet zo de politici. Die stemmen gauw een wet zodat hun
persoonlijke immuniteit veilig wordt gesteld en ze gaan gewoon door met hun desastreuze
praktijken. Geen van hen durft het aan om de waarheid te zeggen en orde op
zaken te brengen. De staat is een onbetrouwbare handelspartner gebleken.
De banken
hadden dat moeten voorzien, zegt men nu, maar dat lijkt me oneerlijk. Vaak zijn
de banken door de staat gedwongen om leningen toe te staan, of heeft de staat
hen verleid met staatswaarborgen die achteraf waardeloos bleken te zijn.
Hier ligt
een les voor ons allemaal: de staat moet zich niet inlaten met de economie,
moet zich beperken tot het garanderen van de rechtsstaat, waarin burgers veilig
kunnen opereren en desgevallend bij een onpartijdige justitie terecht kunnen om
hun onderlinge conflicten op te lossen. Geen totalitaire regimes dus, geen
staatsideologie, geen socialisme. Om het even waar het socialisme aan de macht
is geraakt, is er een fataal virus binnengedrongen in de samenleving, waarbij
de vrijheid en de verantwoordelijkheid van elke burger ondergeschikt gemaakt is
aan de staat. Maar geen enkele staat is bij machte gebleken om van bovenaf voor
de welvaart van zijn bevolking in te staan, in tegendeel. Socialisme heeft
overal geleid tot armoede, onrecht, geweld, extreme ongelijkheid, economisch
debacle.
Elke mens moet
zelf ijveren voor zijn geluk, niets of niemand kan dat voor hem of haar doen.
Wij moeten op onszelf vertrouwen. Indien we dat niet doen, op wie of wat zouden
we dan wel vertrouwen?
Wij maken hier
in België nu al jaren een crisis van het politiek bestel mee. De
staatsstructuur kraakt, België barst. Men buigt moeizaam maar onvermijdelijk voor
de realiteit van twee autonome gemeenschappen in dit land, maar men aarzelt om
dat in wetten om te zetten die zowel de onafhankelijkheid als de samenwerking
tussen de gemeenschappen regelen. In Wallonië is er een overgrote meerderheid
die kiest voor een socialistisch model. In Vlaanderen is de liberaal denkende
meerderheid ten minste even groot. In Brussel is er een sociale en economische chaos
van staatarme immigranten, asielzoekers en sans-papiers vierdewereldburgers,
steenrijke industriëlen, fiscale vluchtelingen en zwaar overbetaalde Europese
ambtenaren en een dagelijkse toevloed van vooral Vlaamse pendelaars.
Vandaag
onderhandelt men tegen alle beter weten in verder over een regering voor het
hele land, terwijl men zou moeten praten over de toekomst van de beide regios,
elk volgens de eigen vrije keuzes. Vlaanderen kan zich onmogelijk verzoenen met
de ideologische keuzes die noodzakelijk zijn om in Franstalig België de
verkiezingen te winnen. De Franstalige linkse partijen ervaren de eisen van de
Vlaamse partijen als een belediging voor hun levenswijze. En toch hoopt men een
regering te vormen die wetten goedkeurt die gelden voor Vlamingen en Walen en Brusselaars
en enkele duizenden Duitstalige gijzelaars van oorlogen en vredesakkoorden uit
de vorige eeuw.
In
Vlaanderen beseft de meerderheid van de bevolking dat wij ons lot in eigen
handen moeten nemen, dat wij niet naar de staat moeten kijken voor ons persoonlijk
geluk. In Wallonië is men daar nog niet aan toe, omdat men kan rekenen op een
centraal bestel dat onder het mom van sociale rechtvaardigheid de vruchten van
de arbeid van Vlaanderen massaal overhevelt naar het Waalse cliëntelisme. De
Franstaligen willen kost wat kost de centrale en socialistische staat als
melkkoe behouden, Vlaanderen wil ervan af, zoals het ook af wil van de
onverbeterlijke sociale parasieten die een socialistisch staatsbestel onveranderlijk
met zich meebrengt.
De Vlaamse
liberaal-democraten en christendemocraten hebben de Vlaamse liberale democraten
van de N-VA gedumpt om met de Franstalige linksen scheep te gaan in een
regering waarin de 2/3 meerderheid van België een minderheidspositie inneemt.
Ze willen een regering vormen die steunt op een meerderheid waarin de
Franstaligen meer vertegenwoordigers in het parlement hebben dan de Vlamingen.
Zover is het gekomen met de Belgische democratie. Ik hoop van ganser harte dat
deze infame onderhandelingen na meer dan vijfhonderd dagen spectaculair
mislukken. Bah!
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
17-11-2011
Veilig beleggen
Dat het niet
goed gaat in de financiële wereld, dat hoef ik je niet te vertellen. Enkele
dagen geleden probeerde ik al een tipje van de sluier op te lichten (het
gebruik van dit werkwoord is louter toevallig ) die over de banken en hun
activiteiten hangt, toen ik het had
over short gaan.
Vandaag
vraag ik me af of ons spaargeld wel veilig is. De aanleiding daarvoor is de spectaculaire
teloorgang van de financiële afdeling van de christelijke zuil: eerst Dexia en
nu ook ARCO. Jarenlang heb ik daar al mijn spaarcenten naartoe gedragen en ook enkele
Arcopar-aandelen gekocht om te kunnen genieten van de al bij al beperkte extralegale
voordelen. Ter gelegenheid van mijn echtscheiding, meer dan tien jaar geleden,
heb ik dat gedeelte van de christelijke zuil verlaten, zoals
ik hier beschreef.
Alle
instanties haasten zich nu om te zeggen dat ons spaargeld veilig is. Ook bij
het debacle van Fortis en Dexia is geen enkele spaarder zijn geld kwijt
geraakt. Er is een staatsgarantie per spaarboekje en per (spaar)verzekering van
telkens 100.000 euro. Maar hoe realistisch is dat?
Ik ben geen
specialist ter zake, maar een snelle google leert me dat de Belgische
particuliere activa ongeveer 922.000 miljoen euro bedragen. Dat is 922 miljard
euro, bijna een biljoen. Als ik het goed begrijp, zijn dat de spaarcenten,
onder een of andere vorm, van alle Belgen. Ik weet niet of die allemaal onder
de garantieregel van 100.000 euro vallen, maar ik neem aan dat dit voor het
grootste gedeelte zo is.
Stel nu dat
enkele grote banken failliet gaan, zoals bijna het geval was in 2008. Dat wil
zeggen dat ze het geld niet meer hebben om iedereen zijn spaarcenten terug te
betalen en dat de staatsgarantie dus speelt. Het gaat dan om enorme bedragen:
zelfs als het maar om een tiende van al het geld gaat, is dat nog bijna honderd
miljard euro!
Maar de
staat is zelf eigenlijk failliet: wij hebben een constant begrotingstekort en
een opgebouwde staatsschuld van 340 miljard euro. De staat heeft dus helemaal
de middelen niet om de garanties waar te maken die hij op zich heeft genomen.
De staat is blut.
Zelfs als ze
niet failliet gaan, zijn de banken op geen enkel ogenblik bij machte om
iedereen zijn spaargeld terug te geven. Dat kan ook niet: zij investeren ons
spaargeld, zodat het opbrengt voor de bank en voor ons. Ze geven het dus aan
iemand anders als een lening en krijgen daarvoor een interest, waarvan ze een
deel aan ons geven, als interest op onze spaarcenten. Een bank heeft slechts
een fractie van het geld in huis dat wij erin gestoken hebben, niet meer dan
tien procent of zo.
Ik wil je
niet ongerust maken, maar het is toch wel goed dat we af en toe eens bedenken
dat het allemaal draait om vertrouwen. Als wij er gerust in zijn en niet allemaal
samen in paniek naar de banken lopen om onze spaarcenten af te halen, zoals in
1930 gebeurde in Amerika, dan is er niets aan de hand. De banken beleggen onze
spaarcenten en wij krijgen een rente en we kunnen op onze beide oren slapen.
Net zo voor
de staatsgarantie: de staat bevestigt en herhaalt voortdurend: uw geld is
veilig, tot 100.000 euro per spaarboekje en je kan verscheidene spaarboekjes
hebben, soms zelfs binnen dezelfde bank. Voorwaarde is echter dat de staat die
garantie nooit moet waar maken, want dat kan de staat echt niet, helemaal niet,
absoluut niet, langs geen kanten. Daarom kan de staat ook geen banken laten
failliet gaan, desnoods koopt de staat gewoon de bank of neemt een groot aantal
van de aandelen over, zodat de staatsgarantie niet moet uitbetaald worden.
Je begrijpt
het: het is een kwestie van vertrouwen. Je spaarcenten zitten niet in een kluis
bij de bank of bij de Nationale Bank, ze zijn belegd, ze circuleren. Ook zo
voor het geld van de staat: de staat heeft geen geld, alleen maar schulden; de
begroting dient enkel om de rente op de oude schulden en op het
begrotingstekort te betalen.
Geld is geen
goud, het ligt niet ergens opgestapeld, het moet rollen, het moet werken. Geld is
virtueel, het zijn bedragen op rekeningen en in statistieken, het is niet reëel
aanwezig zoals in jouw portemonnee en zelfs die bankbiljetten zijn zelfs niet
zoveel waard als het papier waarop ze gedrukt zijn. De waarde van geld is een
afspraak, een fictie die werkt zolang we erin geloven. Denk aan je eigen
bankrekening: het bedrag dat erop staat, zelfs op je lopende rekening, dat is
er niet echt, het is maar een cijfer op papier of op een computerscherm. Het
bestaat maar zolang je het niet opvraagt, zolang we het niet allemaal tegelijk
opvragen. Onze wereld hangt aaneen met haken en ogen, met geld dat we sparen,
op de bank zetten, die het uitleent, zodat het kan uitgegeven worden en er
interest op betaald wordt enzovoort.
Er zijn
mensen die geen enkele lening hebben lopen. Ze hebben geen schulden. Ze komen
toe met hun inkomsten om hun uitgaven te betalen en hebben nauwelijks genoeg
overschot om een klein spaarpotje aan te leggen, een appeltje voor de dorst.
Maar er zijn ook anderen, die een enorme schuldenlast torsen. Ze lenen voor
alles: een eigen huis met alles erop en eraan, een auto, vakanties, zelfs voor
hun dagelijkse uitgaven. Zo kunnen ze zich van alles permitteren, zonder dat ze
daarvoor het kapitaal hebben. Ze betalen immers niet het volledig bedrag, maar
enkel de interest op dat bedrag.
Zie je het
verschil?
In het ene
geval beschikt iemand over het kapitaal van zijn of haar inkomsten, stel 2000
euro per maand, waarmee je dus van alles kan kopen, maar in beperkte mate. Voor
grote uitgaven, zoals een nieuwe auto, moet je jaren sparen. Dergelijke mensen
hebben zelden iets tekort, maar ze leiden ook geen opvallend bestaan.
In het
andere geval heb je 2000 euro om leningen af te betalen. Stel dat je daarvoor 5%
interest moet betalen. Voor 100 is dat dus 5. Met elke euro kan je dus 20
euro lenen. Met je 2000 euro kan je dus 40.000 euro lenen! Dat is wat heel wat
huishoudens doen: ze lenen zoveel ze kunnen afbetalen en vergroten zo hun concrete
rijkdom, hier en nu.
Zie je ook
de fout in die redenering?
Als je een
lening aangaat, dan moet je niet alleen de interest betalen, maar uiteindelijk
ook de lening terugbetalen, zodat anderen dat geld kunnen gebruiken. Je leent
bijvoorbeeld 100.000 euro om een flatje te kopen. Je betaalt dan over een
periode van zeg maar 25 jaar maandelijks een interest en een gedeelte van het
kapitaal terug, zodat na die 25 jaar het flatje helemaal van jou is. En gedurende
al die tijd hoef je geen huishuur te betalen. Zo gaat het met alle leningen.
Stel dat je
leent om een dure auto te kopen. Je betaalt bijvoorbeeld op tien jaar af, de
interest en het kapitaal. In feite kost je auto je dan veel meer dan als je hem
cash zou kopen: de interest komt erbij, gedurende tien jaar. Als die interest 10%
zou zijn, zou dat betekenen dat je voor je auto twee keer zoveel betaalt als
dat je hem cash zou kopen. Zie je t verschil?
Iets anders
is een ondernemer. Die koopt bijvoorbeeld een vrachtwagen aan en leent daarvoor
geld aan 10%. Maar hij gebruikt die vrachtwagen om stookolie te vervoeren en
maakt daarmee winst, zeg maar 15% van de aankoop van de vrachtwagen. Hij houdt
dus 5% over als winst.
Steeds meer
gezinnen lenen zonder na te denken. Als ze hun leningen niet meer kunnen
afbetalen, dan lenen ze om hun leningen te betalen. Ze laten zich verleiden tot
aankopen die ze onmogelijk kunnen afbetalen met hun inkomsten. Ze lenen voor zaken
die niets opbrengen, die zelfs geld kosten, zoals een auto, of die meteen op
zijn, zoals een vakantie. Leven op krediet is a way of life voor veel mensen, maar het gaat ook vaak fout.
Stel: je koopt
voor zoonlief een blits wagentje voor zijn achttiende verjaardag, of omdat hij
geslaagd is in zijn eerste jaar aan de unief. Maar de eerste week al rijdt hij
dronken tegen een boom. Weg auto, maar niet weg lening: alles moet verder
afbetaald worden, ook al is de wagen weg.
Of je leent een
fiks bedrag voor een mooi huis met tuin en zwembad, met een langlopende lening.
De afbetaling doe je met je royale inkomsten als goedopgeleide en gezonde tweeverdieners,
maar o wee: de ene verliest zijn baan wegens de crisis en de andere belandt in
een diepe depressie
Laten we
besluiten.
Een gezonde
economie draait op sparen en lenen, daar is niets mis mee. De banken nemen
noodzakelijk risicos: er zullen altijd leningen zijn die niet terugbetaald
worden, dat kan niet anders, dus dat risico wordt mee verrekend in de
interesten, zo gek zijn ze nu ook weer niet (hoop ik). De verbruiker kan
inderdaad zijn voordeel doen met leningen aan te gaan: een eigen huis is een
uitstekende belegging voor de toekomst en je hebt er het onmiddellijk genot van.
Het gaat maar
fout als er overdreven wordt. Als de gebruikers meer ontlenen dan zij kunnen afbetalen,
als de bank leningen toestaat die onverantwoord zijn, meer risico neemt dan
goed is. Het is dus een kwestie van vertrouwen, namelijk dat de ontlener zijn
schulden afbetaalt en dat de spaarder kan rekenen op een interest en op het
vrijwaren van zijn of haar kapitaal. Het komt erop aan dat iedereen zijn eigen
zaken goed beheert: de verbruiker, de bank, de staat. Iedereen moet handelen en bon père de famille, als een goede
huisvader en moeder.
Als het
ergens verkeerd loopt, dan is het omdat iemand dat niet gedaan heeft. Als dat
op kleine schaal gebeurt, dan is er nog niets aan de hand, het systeem kan
tegen een stootje. Als het echter massaal gebeurt, als het een gewoonte wordt, a way of life, dan is er something rotten in the state of (in te
vullen naar believen). Zonder goed beheer kan het hele kaartenhuisje instorten.
Helaas is
het dan steeds de werkende mens die de rekening kan en dus moet betalen. Alleen
de belastingbetaler kan zonder enige moeite aangesproken worden, alleen wij
kunnen ons niet verdedigen, alleen wij zijn de gewillige of machteloze slachtoffers
van de grootheidswaan van de anderen.
Zijn er dan
geen absoluut veilige beleggingen? Toch: je geld in een bankkluis stoppen, de
kans dat het daar gestolen wordt is gering. Maar dat is geen belegging, in
tijden van inflatie verliest het jaarlijks aan waarde. Het geld dat oma twintig
jaar geleden in een sok onder haar matras stopte, is nu maar half zoveel meer
waard.
Dus zelfs
als je gewoon maar de waarde van je geld wil veilig stellen, voor jezelf of
voor je kinderen, dan moet je ermee naar de bank. Dat wil zeggen dat je
aangewezen bent, zoals bij alles wat we doen, op anderen. Zijn die te
vertrouwen? Aan je eigen ken je de andere, zeggen ze bij ons. De meeste mensen
zijn net zo goed en zo kwaad te vertrouwen als jijzelf.
Ik geef je
nog gratis deze gouden regel mee, die niet gesteund is op enige economische
kennis of financieel inzicht, maar op vijfenveertig jaar ervaring: als een bankier
beter gekleed is dan jij of slechter verzorgd, draai je dan om en zoek er een
andere.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
15-11-2011
te schotsbrokke
Het Eekloos dialect was de eerste taal die ik leerde, het is
dus mijn moedertaal. Een dialect is veel meer dan een accent: er zijn woorden
en uitdrukkingen die eigen zijn aan een streek en vaak zijn die zeer beeldrijk.
Ze hebben vooral betrekking op heel praktische dingen, op het leven van elke
dag, op eten en drinken, op werken en feesten, op geboorte en dood, op vreugde
en pijn, op seks en uitwerpselen. Het is een emotionele taal, verbonden met de
ontdekking van het leven.
Ik heb Eeklo en mijn dialect achter mij gelaten toen ik in
1962 niet meer welkom was in het Sint-Vincentiuscollege (de gevoelens waren
wederzijds) en naar Antwerpen trok op internaat in het Pius X-Instituut, een
normaal- of kweekschool. Ik sprak al snel genoeg Antwaarps om niet meer op te
vallen tussen de andere leerlingen. Later, aan de universiteit, spraken we
allemaal geschaafd Nederlands, omdat we van alle kanten van Vlaanderen
kwamen. Mijn eerste echtgenote was van Schriek, op de rand van Vlaams-Brabant
en Antwerpen; in dat huwelijk was het min of meer AN de voertaal, ook met mijn
twee zonen, die zich nooit een dialect hebben eigen gemaakt. Lut, mijn partner
sinds 1999, is van Sint-Gillis-Waas, maar zij heeft blijkbaar het plaatselijke
dialect nooit fanatiek gesproken. Wij spreken dus AN. Deze zomer is mijn
laatste broer gestorven, de enige met wie ik nog Eekloos sprak, hoewel hij het
zelf niet meer kon na een cardiovasculair accident en een moeizame revalidatie:
de logopediste leerde hem AN spreken, aarzelend, maar vrij goed verstaanbaar.
Alleen vloeken deed hij sporadisch nog wel in het Eekloos.
Ik spreek dus mijn echte moedertaal al lang niet meer met
enige regelmaat en nu zelfs helemaal niet meer en dat bedroeft me zeer. Af en
toe spoelt er in mijn bewustzijn een woord of uitdrukking aan uit die verre
tijd, met een frisheid alsof het gisteren was. Dan vraag ik aan Lut of ze die
ook kent, maar vaak is dat niet zo. Wat doe je dan met die spontane rijkdom aan
diep verankerde en emotioneel geladen taal, die je nergens meer kwijt kan?
Als we als kind of puber schrokkerig aten, dan verweet ons
Moeder ons steevast dat we het eten te schotsbrokke
verorberden. Het is een prachtige uitdrukking, maar waar komt ze vandaan? Ik
zocht vergeefs met Google en ook in het Zuid-Nederlands woordenboek en het Oost-Vlaams
en Zeeuws-Vlaams Etymologisch Woordenboek van Debrabandere staat ze niet. Van
Dale heeft enkele elementen die ons mogelijks op weg zetten:
schot: er komt schot in de zaak, het gaat goed vooruit, er
zit vaart in; schot duidt hier op snel vooruit gaan, haast, overhaasting
schots en scheef: in deze uitdrukking is schots een
versterking van de betekenis: wanordelijk
schots: heeft een gewestelijke bijbetekenis van schrokkig
schotbrood: is ook gewestelijk voor het brood dat overblijft
bij het afruimen van de tafel; ook: een klein brood dat met die brokken gemaakt
wordt. Waarschijnlijk van overschot-brood of broodoverschot.
Als je dus iets te schotsbrokke(n) opeet, dan eet je
schrokkig of schrokkerig, haastig, zonder omzien, gulzig, vraatzuchtig. Je laat
geen brokken achter, geen schotbrood, je verslindt al wat er is, je laat niets
over voor een ander of voor een volgende keer, je eet meer dan je part, meer
dan om je honger te stillen. Allemaal dingen die we niet mochten doen aan
tafel.
Het zou me veel plezier doen indien een lieve lezer of lezeres
die zich deze uitdrukking herinnert me dat zou willen melden. Ik zou me een
beetje minder eenzaam voelen in mijn Eekloos dialect.
Postscriptum: bij de spellingcontrole in Word kreeg ik bij schotsbrokke als suggestie: schotsproke. Vreemd, want het woord is
onvindbaar in beide versies van de elektronische Van Dale en op het web. Heeft
iemand het woord ooit toegevoegd aan de woordenlijst en is het zo opgenomen in
de centrale aanvullende woordenlijst van Word?
Op de foto: de oude stadsschool in het Raamstraatje; wij woonden enkele huizen verder. Hier was ook de muziekschool gevestigd, waar ik enkele jaren avondles kreeg van Meester Buche.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
14-11-2011
I Modi en Aretino's Wulpse Sonnetten
Het
christendom is nooit een goede vriend geweest van seksualiteit. Maar waarom? Het
is immers waanzin om zich tegen seksualiteit te keren. Je kan net zo goed tegen
eten en drinken zijn. James Thurber en E.B. White gaven samen een hilarisch boek
uit in 1929 onder de titel Is Sex
Necessary?
Paulus was
ertegen. Waarschijnlijk leefde hij in de veronderstelling dat de terugkomst van
Christus op aarde niet lang meer zou uitblijven. Het had dus geen zin om rap
nog wat kinderen bij te maken, het einde was nabij. Het celibaat, de
verplichting voor priesters om ongehuwd te zijn op het ogenblik van de wijding
en ongehuwd te blijven en zich ook te onthouden van alle seksuele activiteit, was
echter niet van bij de aanvang de regel voor priesters, bisschoppen en zelfs
pausen. Pas in het Eerste en Tweede concilie van Lateranen (1123, 1139), en het
concilie van Trente (154564) werd het formeel opgelegd, maar nog altijd met (evident)
beperkt succes. De meeste priesters bleven openlijk met een partner leven.
Men stelde
het voor als waren ongehuwde mannen en vrouwen meer toegewijd aan God en aan
hun medemens dan gehuwden. Dat is nog altijd de stelling van de
rooms-katholieke kerk. Maar zelfs als dat waar zou zijn, wat ik betwijfel, dan is
dat toch nog altijd geen reden om tegen seks te zijn? Wie zich om Godswil
onthoudt van seks hoeft seks niet te verafschuwen of te haten, hij of zij moet
het gewoon laten, zonder meer.
Maar zo is
het niet gegaan, o, nee.
In mijn
jeugd was het zelfs zo dat men over seks niet eens mocht praten, nooit, onder
geen enkele omstandigheid, behalve in de biechtstoel. Seks kwam in het publieke
leven niet voor. Seks in boeken en films was verboden, niet alleen door de
kerk, maar ook door de staat. Openbare zedenschennis, bijvoorbeeld naaktheid of
zelfs een te gewaagd decolleté of je broek afsteken was een misdaad. Zelfs
wildplassen was een seksueel misdrijf.
Het was
natuurlijk allemaal vechten tegen de bierkaai, of zoals men het in het Frans
zegt: le nier serait nier la lumière du
soleil. De mens is een seksueel wezen, zonder seks kunnen wij ons niet
(natuurlijk) voortplanten en bovendien zijn wij zo geëvolueerd dat wij seksueel
opgewonden raken door anderen. Wij zijn zo en daarmee uit. Wat heeft de kerk
dan bezield om niet alleen priesters en religieuzen tot absolute seksuele
onthouding te dwingen, maar ook elke vermelding van seksualiteit te verbieden?
Ik weet het werkelijk niet, het is pure waanzin.
Natuurlijk hebben
de mensen dat verbod steeds aan hun laars gelapt, ook de priesters en religieuzen,
het bleven mensen en wat men ook probeert, de seksualiteit kan men nooit
onderdrukken.
Er is altijd
veel belangstelling geweest voor seksueel getinte verhalen en afbeeldingen. Als
dat niet open en bloot kon, dan maar in het geheim. Hoe meer iets verboden is,
hoe meer het gegeerd is.
Een goed
voorbeeld daarvan zijn de afbeeldingen van zestien seksuele variaties, oorspronkelijk
geschilderd door Giulio Romano voor het paleis van de Gonzagas in Mantua, maar
gepubliceerd als gravures door Marcanatonio Raimondi in 1524 als I Modi. De brave man werd prompt door de
paus gevangen gezet en alle exemplaren werden vernietigd, of berusten nu ergens
in de kelders van het Vaticaan. De dichter Pietro Aretino schreef zestien frivole
sonnetten, één voor elk van de afbeeldingen.
Er moeten
toch enkele afbeeldingen ontsnapt zijn en er kwam dus een tweede uitgave, met
de gedichten van Aretino, die echter ook helemaal in beslag werd genomen. Er zijn
enkele fragmenten van de gravures bewaard in het British Museum. Nadien zijn er verscheidene pogingen ondernomen om
de afbeeldingen toch weer te publiceren, sommige duidelijk op basis van de
originelen, zoals blijkt uit de overeenkomst met de fragmenten in het British Museum.
I Modi waren berucht sinds hun ontstaan en
ze zijn dat gebleven. Vandaag kan je ze gewoon bekijken op Wikipedia. Ik
wou ook graag eens de vermaarde scabreuze gedichten van Aretino lezen, maar dat
bleek minder gemakkelijk. De volledige tekst in het Italiaans vind je redelijk gauw,
maar voor vertalingen in het Engels, Frans of Duits, talen die ik beter meester
ben, was het wel even zoeken. Uiteindelijk ontdekte ik dat er een moderne Nederlandse
vertaling bestaat en wel van die meester-dichter en vertaler en schrijver van
liedteksten, Ernst van Altena. Zijn vertaling is gepubliceerd, samen met de
afbeeldingen, in een boekje van 1981 onder de titel: Pietro Aretino, Wulpse sonnetten.
Je vindt hier of daar nog wel een tweedehands exemplaar te koop aangeboden. Voor de
tekst kan je hier terecht.
Zowel bij de
afbeeldingen als bij de gedichten zal je merken dat Shakespeares stelling klopt:
much ado about nothing. Wij zijn
natuurlijk wat gewoon sinds je de eerste Playboy
hier onder de toog kon kopen. Men kan zich terecht de vraag stellen waarom de
kerk zich zo vreselijk druk heeft gemaakt over deze afbeeldingen en de
gedichten. Waarin bestond het vermeende kwaad dat ze konden veroorzaken bij het
lezen of bekijken? Oordeel zelf maar.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
12-11-2011
Zonder woorden - Sans paroles
Sans
paroles je me retrouvai délaissée
Toute seule
depuis nos adieux
Malgré toutes
nos promesses répétées
De
découvrir ensemble et heureux
Les plus
tendres de nos années.
Personne
ne soupçonnait
Mon
monde secret
Et moi
je gardai le silence
Dans
toutes les mille langues
que
crie la souffrance.
Féroce
comme le feu fulminant
La
douleur brûlait mon corps ardant.
Tu avais
disparu vers la plaine
De la
mémoire sourde et soudaine.
Dans
mon univers tu restes en présence
Même si
le désir a perdu de sa puissance
Et la
nostalgie absorbée en dautres absences.
Seul mon
souvenir sigillaire
Retient
ton image claire
Ton nom
tellement cher
Placé
en signe indélébile
Sur ma
peau vive et sensible.
Gedicht door Lut De Rudder bij
het beeld Les Pénitents van Anne Cornil
Een attente en
vriendelijke lezer stuurde me een uitvoerige mail met een interessante
aanvulling bij mijn tekst van gisteren over Wallon,
Waal, Welsh &c. Blijkt dat de
walnoot thuishoort in dat verhaal, waarin wal
onder een of ander vorm altijd verwijst naar een vreemd element. In het geval
van onze walnoot is dat inderdaad zo: ze is afkomstig uit het zuiden, vooral
uit Frankrijk en bij haar aankomst in het Germaanse noorden kreeg ze de
benaming vreemde noot, of walnoot. Toevallig was ze afkomstig uit Gallië,
waar men Frans sprak, dat men als een vreemde taal beschouwde en dus Waals, Welsh noemde. Geen wonder dus dat de
Latijnse benaming van de walnoot nux
Gallica is, Gallische noot maar ook als vreemde en dus waalse of wal-noot.
Een synoniem,
een ander woord voor walnoot is okkernoot. Dat is een eigenaardig woord, want wat
is een okker? In feite gaat het helemaal niet over het rare okker maar over nokker,
dat we gehaald hebben bij het laat-Latijnse woord nucarium, een notelaar, van nux,
Latijn voor noot. In het Frans is noix nog
altijd het woord voor de okkernoot, het is niet zoals bij ons een algemeen
woord voor elke noot, une noix is
enkel een okkernoot, un noyer is een okkernotenboom.
Maar waar is
de n- gebleven van nokker? Dat is een typisch taalverschijnsel: een
nokkerboom wordt algauw een okkerboom, we vermijden de ongemakkelijke tweede
n, zeker als we vergeten zijn wat nokker betekent. Dat is ook zo gegaan met
adder, dat oorspronkelijk nadre was, van het Latijnse natrix, slang. Nen nadre werd dan een adder.
Opmerkelijk
is ook dat onze (okker)notelaar plantkundig gezien geen notelaar is en onze
wal- of okkernoot geen noot, maar een steenvrucht, zoals de perzik, kers, pruim
en olijf. De bolster van de okkernoot is het vruchtvlees, de okkernoot zelf is
de beschermende steen en wat erin zit is de eigenlijke vrucht.
Misschien is
het je nog niet opgevallen, maar er zijn in het Frans maar weinig woorden die
beginnen met w. Ze hebben zelfs geen naam voor die letter, ze noemen hem double v, die kennen ze wel. Er zijn enkele
leenwoorden en bastaarden: wagon
hebben ze net zoals de Engelsen en de Amerikanen van ons gepikt. Water is de afkorting van het
eufemistische Engelse water-closet,
dat zelf closet (besloten ruimte) van
het Frans geleend heeft. Maar daarmee hebben we het zo wat gehad.
Er is één
uitzondering: Wallon. De benaming Wallonie komt niet eens voor in de
meeste woordenboeken.
Merkwaardig,
toch?
Wallon komt van een oud-Germaans woord, waarmee
men een Keltische volksgroep aanduidde, die Caesar de Volcae noemde (spreek uit: wolkae). Van oudsher is het een
verwijzing naar een andere en dus onbegrijpelijke taal, zowel vanuit de Franse languedoc als vanuit de Germaanse talen. Walesquier is brabbelen.
Ons koeterwaals
heeft echter een andere maar gelijklopende oorsprong: de Duitssprekende
Zwitsers hadden moeite met het Reto-Romaans van hun landgenoten uit Chur, een
stad die zij Kauer noemden, vandaar Kauderwelsch,
wat later een algemene term werd voor een onbegrijpelijke taal, eerst in het
Duits en zo bij ons als koeterwaals.
Welsh, Waals, Wallon, Wales, Cornwall, Walachije, het verwijst allemaal naar de
Kelten en later, na de grote volksverhuizing westwaarts van de Kelten, ook naar
al wie Latijn of Romaans sprak.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
08-11-2011
van god los
Een
organisatie zoals het christendom of zelfs de katholieke kerk zou fantastisch
zijn, indien ze niet over God ging, maar over de mens. Ik wou inderdaad dat er
een wereldwijde gemeenschap was van mensen die eensgezind maar zonder dwang zouden
samenwerken in liefde voor elkaar en voor de natuur, maar dan zonder de
traditionele christelijke personele God, die men vereert, aanbidt, aanroept
enzovoort, die de schepper is van alles en die alles in de hand houdt, die het
goed voor heeft met elk van ons en met de mensheid als geheel. Een dergelijke bevrijde
gemeenschap heeft ook geen behoefte aan een onfeilbaar geachte leider, noch aan
een kerk met centrale en nationale kerkvorsten die uit zijn op wereldse macht
en bezit. Wel kunnen plaatselijke gemeenschappen desgewenst iemand uitnodigen om
hen dienstbaar bij te staan in hun vieringen van vreugde en smart.
Elk
antropomorfisme bij het beschrijven van God is uit den boze. De mens denkt niet
automatisch in antropomorfe termen over God, dat is de schuld van de priesters,
de uitvinders van de godsdienst, die een personele almachtige God nodig hebben
om hun eigen wereldse macht te vestigen en in stand te houden. Wanneer we dan God
beschrijven zonder personele kenmerken, los van elke openbaring, wars van elke
kerk, komen we automatisch bij het pantheïsme terecht, een vorm van religieus
en spiritueel en liturgisch atheïsme, of een godsdienst zonder God.
Wanneer men mensen
vraagt of ze in God geloven, krijgt men vaak het antwoord: misschien, maar ik
geloof wel dat er iets is dat de mens overstijgt, dat er iets anders is dan
alleen maar de mens.
Natuurlijk
is er iets dat de mens overstijgt, er is zelfs heel wat dat ruimer is dan de
mens: de mensen, de mensheid, de geschiedenis van het mensdom; onze cultuur,
de beschaving; het leven op aarde, het universum. Vanzelfsprekend zijn er
krachten in de natuur die de mens overschrijden, zoals de zwaartekracht en alle
andere krachten die we al kennen en die we nog kunnen ontdekken. Zeker, er is
een dynamiek in de natuur, er zijn er zelfs veel, waarvan sommige de mens raken
en andere helemaal niet. En ook in onze menselijke verhoudingen zijn er
mechanismen en wetmatigheden die wij stilaan ontwaren.
Wanneer men
dus stelt dat er iets is dat de mens overschrijdt, dan is dat een enorm
understatement.
Maar van al
wat de mens overschrijdt is er niets dat men kan identificeren als een soort
mens met superlatieve kenmerken, zoals almachtig, alwetend, oneindig goed, de
schepper van hemel en aarde, kortom de traditionele kenmerken van God.
De
verleiding is blijkbaar nochtans groot om de ontwikkeling van de gedachten van
de mensheid en de evolutie van onze beschaving te zien als een zinvol proces,
teleologisch van aard, dus met een einddoel en daartoe geleid door een of
andere immanente of transcendente kracht. Dat is echter Intelligent Design
toegepast op de filosofie en dus even grote onzin.
Net zoals de
fysische wereld, inclusief het leven zelf zich ontplooid heeft volgens de eigen
wetmatigheid en het toeval, is ook de menselijke beschaving het product van eigen
wetmatigheden en van het toeval. Maar terwijl natuurwetten een grotere rol
spelen in de ontwikkeling van de fysische wereld dan het toeval, is het
omgekeerde waar voor de beschaving. Mensen zijn individueel zo verschillend en
zo onberekenbaar complex dat het samenspel van de mensheid meer weg heeft van
chaos dan van enig systeem. Waar men de meeste natuurverschijnselen vrij tot
uiterst accuraat kan voorspellen, zijn voorspellingen betreffende de mens of de
mensheid quasi onmogelijk. Waar men met de materie op een uiterst
gecontroleerde manier kan omgaan, is elke manipulatie van mensen onderhevig aan
onberekenbare risicos.
Alle
pogingen om in de evolutie van de beschaving een drijvende kracht of een
uiteindelijk doel te onderscheiden, zijn gedoemd om te mislukken. Men kan misschien
wel tijdelijke trends vaststellen of bepaalde aspecten blootleggen, maar een algemeen
systematisch en onfeilbaar patroon is er niet, net zoals er geen kracht of
entiteit is die daarvoor verantwoordelijk zou zijn.
De wereld is
veel eenvoudiger te verklaren dan gelijk welke godsdienst ons wil doen geloven.
Maar tegelijkertijd is hij oneindig veel ingewikkelder dan om het even welke
godsdienst kan bevroeden.
De
wetenschap heeft sinds lang elk godsbeeld achter zich gelaten bij het verklaren
van al wat is en in haar spectaculaire impact op de wereld. Het wordt hoog tijd
dat wij ook in de verdere ontwikkeling van onze samenleving de laatste nutteloze
overblijfselen van alle nefaste godsdiensten opruimen en de wereld welgemoed en
enthousiast tegemoet treden, bewust van onze eigen waarde, mogelijkheden en
beperkingen, in volle respect voor onze medemens en voor de natuur.
Categorie:God of geen god? Tags:levensbeschouwing
07-11-2011
de volmaaktheid is niet van deze wereld
De
volmaaktheid is niet van deze wereld.
Hoe vaak
hebben we deze spreuk, dit gezegde niet bovengehaald als een lamlendige verontschuldiging
wanneer we weer eens tekortgeschoten waren. Zelfs indien we ons uiterste best
doen, kan het nog behoorlijk verkeerd lopen. En hoe moeilijker de taak, hoe
meer kans dat het resultaat minder dan optimaal is. There is many a slip between the cup and the lip
En toch is
er blijkbaar iets in de mens dat ons aanzet om het steeds weer opnieuw te
proberen en wel zo goed mogelijk. If its
worth doing, its worth doing well. Niemand begint aan een taak met de
bedoeling er een zootje van te maken, al draait het helaas vaak zo uit. Waar
komt die neiging vandaan om wat we doen ook goed te doen, om te streven naar de
volmaaktheid die we toch nooit kunnen bereiken? Is dat een algemeen menselijk
kenmerk? Of zijn er ook mensen die al fluitend door het leven gaan, die zich
tevreden stellen met de dingen zoals ze zijn, die nergens een probleem van
maken?
Ik weet het echt
niet. Iedereen denkt wellicht van zichzelf dat hij of zij het beter voorheeft
en dat de anderen er hun broek aan vegen. Dat is een
zelfverdedigingsmechanisme: niemand kan gezond overleven als hij of zij
zichzelf maar niets vindt. Kritiek op de anderen is een middel om het eigen
zelfbeeld op te krikken. Het kan ook een gewoonte worden en dan is dat een
probleem, vind ik. Zeurende mensen zijn zelden aangename mensen.
Er is ook
een dieper liggend probleem met kritiek op de anderen. De vraag is immers op
welke grond ons smalend oordeel over de anderen gevestigd is. Wie zijn wij dat
wij een oordeel kunnen vellen over wat anderen doen of laten of hoe ze het
doen? Zijn wij dan volmaakt? Weten wij het allemaal beter?
Akkoord, er
zijn mensen die het beter weten. Er zijn er die rap iets doorhebben, veel
sneller dan anderen. Er zijn mensen die een enorme energie hebben, die dingen
in beweging kunnen zetten, die de verantwoordelijkheid kunnen op zich nemen voor
een heel bedrijf met honderden, zelfs duizenden werknemers, de beslissingen
kunnen nemen over belangrijke zaken, die over miljoenen gaan. Hebben die mensen
dan al de wijsheid in pacht? Mogen zij oordelen over hun medemensen? Geeft hun
begaafdheid, waaraan zij toch maar in beperkte mate zelf enige verdienste
hebben, hen het recht om de anderen te minachten of van hen te eisen dat zij met
misschien heel wat minder capaciteiten toch maar dezelfde prestaties leveren?
Je kan de
vraag ook anders stellen: moet alles wel volmaakt zijn, of: is het wel mogelijk
dat alles volmaakt is? Moeten we niet veeleer realistisch zijn en aanvaarden
dat de volmaaktheid inderdaad niet van deze wereld is? Dat wil niet zeggen dat
we sjamfoetisten moeten zijn, van het Frans je
men fous, het kan me niet schelen. Wel moeten we aanvaarden dat mensen
zeer verschillend zijn, ook in hun mogelijkheden en dat sommigen zelfs als ze
hun uiterste best doen toch maar tot een mager resultaat zullen komen. Wij
hebben allemaal onze beperkingen en dus is het volmaakte niet voor morgen.
We mogen dus
wel verwachten dat iedereen zijn uiterste best doet, maar niet dat iedereen
volmaakt is. Wat voor de ene een koud kunstje is, is voor de andere een
onbereikbaar doel. Dit lijkt belangrijk: we moeten mensen niet beoordelen op
wat ze bereiken, maar op hoe goed ze proberen. Dat is de enige manier om iedereen
respectvol te behandelen.
De vraag
stelt zich dan: hoe kan je de mensen motiveren om er het beste van te maken, om
zich in te zetten, om te proberen de dingen zo goed mogelijk te doen, elk naar
eigen vermogen?
Als je de
lat te hoog legt, zullen ze misschien afhaken, er het bijltje bij neerleggen
nog voor het hakken begonnen is. Als je mensen voortdurend controleert en
terechtwijst, zullen ze er waarschijnlijk op den duur genoeg van krijgen en er
de brui aan geven. Als je hen voortdurend de indruk geeft dat zij onbekwaam
zijn of niet voldoende gemotiveerd, moet je niet veel van hen verwachten. Als
je hen de vruchten van hun arbeid onthoudt, als je hen uitbuit en onmenselijk
behandelt, krijg je vroeg of laat de rekening gepresenteerd.
Door mensen
aan te moedigen, hun inspanningen te belonen, hen taken toe te vertrouwen die
ze aankunnen, door hen te respecteren in wie ze zijn, zal je het beste uit hen
halen. Dat mag dan al minder zijn dan volmaakt, maar misschien is dat het hoogst
haalbare. Wie doet wat hij kan is een eerlijk man (of vrouw, al rijmt dat
niet). Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij of zij leeft.
We kunnen
ons voor deze redenering baseren op de drie principes van de Verlichting: vrijheid,
gelijkheid, broederlijkheid; dit laatste begrip formuleren we vandaag minder
seksistisch als solidariteit.
We
vertrekken van de vaststelling dat wij allen mensen zijn en als dusdanig
gelijken, ook al zijn we zeer verschillend. Elke mens is volwaardig mens, wat
ook zijn of haar gebreken zijn. De tijd is voorbij dat iemand zich belangrijker
kon achten, of door anderen zo beschouwd werd, gewoon omdat hij of zij geboren
was in een adellijke familie, omdat hun vader koning was, omdat zij een fortuin
hadden geërfd. Dat is de kern van onze democratie: in het stemhokje heeft
iedereen één stem en iedereen is gelijk voor de wet.
Elk individu
heeft ook fundamentele rechten waaraan niet kan getornd worden. Dat is de basis
voor onze vrijheid: niemand mag ons van die fundamentele mensenrechten beroven.
Wij hebben allemaal evenveel recht op zelfontplooiing, niemand kan aan iemand
anders zeggen wat hij of zij moet doen. Niemand heeft gezag over iemand anders,
wij zijn immers allen gelijken.
Onze
vrijheid is evenwel niet absoluut: zij wordt beperkt door de vrijheid van de
anderen. Zo zijn wij allerminst vrij om anderen te benadelen of te schaden, dat
is in tegenspraak met het gelijkheidsbeginsel.
Bovendien
leven wij als mens in gemeenschap en dat brengt afspraken en verplichtingen
mee. Er is niets verkeerds met links rijden, in Engeland doen ze het allemaal,
maar het is toch best om het hier niet te proberen. Dat heeft dus niets te
maken met goed of slecht, het is gewoon een afspraak. Maar er zijn ook dingen
die op zich slecht zijn en dat is altijd omdat er iemand nadeel bij heeft. Gij
zult niet doden, dat is evident: als wij allen gelijk zijn en dezelfde rechten
hebben, dan kan het niet dat de ene de andere het leven zelf ontneemt.
Solidariteit is een essentieel kenmerk van ons mens-zijn. No man is an island.
Deze
gedachte moet ook meespelen als we nadenken over hoe we met elkaar omgaan. We
moeten er altijd aan denken dat de andere een volwaardig mens is en dat wij
nooit het recht hebben om over hem of haar een oordeel te vellen. Wij mogen
eventueel wel eens denken dat iemand een flater begaat, dat is onvermijdelijk,
maar we moeten er altijd voor beducht zijn om een negatief waardeoordeel uit te
spreken over iemand. Wij weten immers niet wat de mogelijkheden van die mens
zijn, wat hij of zij heeft meegemaakt, welke beperkingen hij of zij heeft.
Zelfs als iemand zich volgens ons echt niet gedraagt, echt zijn best niet doet
of objectief gezien tekortschiet of zich ontrekt aan zijn of haar
verplichtingen, dan nog moeten wij bedenken dat het een mens is zoals wij, met
dezelfde fundamentele rechten en waardigheid. Wij mogen wel een eigen mening
hebben, maar wij mogen geen moreel oordeel vellen over anderen, wij mogen nooit
zeggen: dat is een slecht mens.
Het is
inderdaad enkel de maatschappij als geheel die een uitspraak kan doen en dan nog
enkel in conflictsituaties, wanneer de vrijheid en de rechten van de ene
benadeeld worden door de ambities van de andere. Iemand die zich probeert te
verrijken door zijn mede mens te bestelen, overtreedt de basiswet van de
gelijkheid van alle mensen. De benadeelde zal zich tot de maatschappij wenden
om zich daarover te beklagen (veeleer dan het recht in eigen handen te nemen).
De maatschappij zal desgevallend vaststellen dat er inderdaad een onrecht
geschied is en zal optreden.
Maar dan
stelt zich de vraag: wat kan men doen? Bij diefstal is het nog eenvoudig: men
kan eisen dat het gestolen goed wordt teruggegeven of vergoed, maar vaak is dat
niet mogelijk. Wat bij moord? Hoe kan je iemand vergoeden voor het verlies van
zijn leven?
Meteen
zitten we midden in een oeverloze discussie over de functie van het gerecht:
schuld en boete, misdaad en straf. Een winkeldief krijgt een straf van drie
maand cel. Wat is daarvan de bedoeling? Er is geen sprake van restitutie van
het gestolen goed, het is wel degelijk een straf. Wat is dat eigenlijk, een
straf? Wat is de functie ervan? Wat hopen we ermee te bereiken? In feite is het
een afschrikking: als je steelt, sluiten we je op en dat is niet aangenaam, de
mens ervaart vrijheidsberoving als een ernstige aanslag op zijn persoon. Maar
er zijn allerlei problemen met die redenering. Om te beginnen zitten onze
gevangenissen overvol, zodat straffen van minder dan drie jaar niet uitgevoerd
worden. Wordt iemand toch opgesloten, dan blijkt dit in bijna alle gevallen
geen voldoende afschrikking te zijn: de meeste veroordeelden belanden vroeg of
laat opnieuw in de gevangenis. De meeste ernstige juristen en criminologen zijn
het erover eens dat afschrikking een zeer bedenkelijk argument is, een dat
vrijwel nooit werkt.
Kritiek op
onze medemens heeft niet zozeer te maken met misdaden die men tegenover ons
begaat, maar met de onvolmaaktheid die wij constateren in de wereld en waarvan
wij het slachtoffer menen te zijn. Iedereen vindt dat wij teveel belastingen
moeten betalen, dat men dat geld bovendien niet goed aanwendt; wij zijn
ontevreden over de dienstverlening van de openbare diensten. Ik schreef
hierover al enkele dagen geleden: geen enkele ondernemer zou er zelfs maar aan
denken om het eigen bedrijf te runnen als een democratie. Wij vergelijken graag
de staat met de privébedrijven: was de staat maar zo efficiënt!
Denk aan het
openbaar vervoer (in België, ik ben niet op de hoogte over hoe het in Nederland
gaat): zonder gigantische staatssubsidies zouden de treinen en de trams en de
bussen niet rijden. Idem voor de post, de belastingsdiensten, de sociale
zekerheid enzovoort.
We moeten
toch eens nadenken over die onnadenkende uitspraken, vind ik.
Willen we echt
dat bijvoorbeeld het openbaar vervoer als een privébedrijf werkt? Dat zou
betekenen dat het winstgevend zou moeten zijn, met andere woorden dat de
gebruikers zoveel zouden moeten betalen voor een rit als die kost en dat er
geen enkele staatssubsidie meer zou zijn. Als we dat op korte termijn zo zouden
organiseren, dan ben ik er zeker van dat de prijs van een ticket zou
vertienvoudigen of nog erger. Maar zelfs op langere termijn, wanneer de
resultaten van een strikt economische aanpak van de sector de verwachte of
vermeende resultaten zouden hebben opgeleverd, met een drastische reductie in
de tewerkstelling, een massale inlevering op de lonen en de extralegale
voordelen en het doorbreken van de almacht van de vakbonden, dan blijft het nog
zeer de vraag of het openbaar vervoer ooit een winstgevend bedrijf kan zijn.
Als dat zo was, dan zou dat ooit ergens ter wereld al zo moeten zijn of geweest
zijn. Ik ken daarvan echter geen voorbeelden; geen enkele ondernemer is
blijkbaar in staat om de enorme investeringen te doen die nodig zijn voor een
degelijk netwerk met een behoorlijke dienstverlening, en bovendien nog winst te
maken ook.
Sommige
voorzieningen zullen dus altijd door de staat moeten gesubsidieerd worden. Wil
dat zeggen dat ze ook door de staat moeten georganiseerd worden?
Dat is een
heel moeilijke vraag. Stel dat we de postbedeling privatiseren (iets wat ons naar
verluidt binnenkort te wachten staat). De privéondernemer die dat op zich
neemt, zal dat enkel doen als hij winst kan maken. Indien de eisen die de
overheid stelt voor deze dienstverlening zo hoog zijn dat winst maken onmogelijk
is, dan zullen er geen kandidaten zijn om de Post over te nemen. In dat geval
zal de staat dus een privébedrijf moeten subsidiëren, zodanig dat het winst kan
maken.
Hier botsen
twee werelden, die van de staat, die democratisch moet werken, zonder
winstbejag, enkel gebaseerd op recht en rechtvaardigheid en zelfs op een
aanzienlijke graad van herverdeling, en aan de andere kant die van de economie,
die is gebaseerd op winst, op het recht van de sterkste, die lak heeft aan
democratie. De staat zal dus met het geld van de belastingbetaler een bedrijf
subsidiëren om op ondemocratische wijze sommige mensen, de aandeelhouders,
(heel) rijk te maken zonder dat ze daar iets hoeven voor doen.
Je ziet het
probleem, hoop ik. We vinden het nu al erg dat de staat miljoenen uitgeeft aan
privé consultingbureaus (al dan niet met politieke connecties). Het is echt wel
een nevralgiek punt in de discussie: willen we de staat als een economisch
systeem organiseren? Als we dat doen, dan verlaten we ten enenmale de
democratie en belanden ofwel in een staatsdictatuur zoals onder het communisme of
het fascisme of een dictatuur van het kapitalisme zoals in het begin van de
twintigste eeuw in Amerika. Wij hebben het verschrikkelijke debacle van dergelijke
systemen meegemaakt.
Ik vrees dus
dat we de evidente nadelen van een democratisch staatsbestel, meer bepaald een onvermijdelijk
minder dan optimaal gebruik van mensen en middelen in de overheidsdiensten,
zullen moeten voor lief nemen, omdat de alternatieven nog veel slechter zijn.
De keerzijde van democratie is altijd en onveranderlijk: dictatuur, dat mogen
we nooit vergeten.
We merken
dat voortdurend in de praktijk. In een democratie is het mogelijk dat mensen
minder dan volmaakt zijn. In een dictatuur niet. Elk menselijk falen wordt daar
ongenadig afgestraft. Daar geldt de wet van de sterkste, de wet van de winst
of, in het slechtste geval, de absolute willekeur van de dictator en ik moet
nog de eerste goede dictator tegenkomen, het wemelt in de geschiedenis van verlichte
despoten die de hemel op aarde beloofden en misschien zelfs betrachtten, maar
het leven van hun medemensen tot een ware hel maakten, denk aan de afloop van
de Franse Revolutie.
We komen
terug bij het sjamfoetisme. Is het mogelijk om een democratisch staatsbestel zo
te organiseren dat de staatsambtenaren toch werken als in een privébedrijf? Het
lijkt een contradictio in terminis, maar dat hoeft het niet te zijn. Enerzijds zijn
er talloze ambtenaren en andere mensen die rechtstreeks door de staat betaald
worden, zoals de mensen in het onderwijs, die hun taken op voorbeeldige wijze
vervullen. Het is dus wel degelijk mogelijk om mensen te motiveren in een ander
dan een louter economisch systeem. Waarom zet een onderwijskracht zich zo in
voor zijn taak? Uit idealisme, zeggen we dan, want voor het geld kan het niet
zijn. Ik vermoed echter dat het meer te maken heeft met de voldoening die men vindt
in zijn werk, dat is de echte drijfveer voor heel veel van die mensen.
Maar we
mogen het niet zo eenzijdig voorstellen. Er zijn ook in het onderwijs en in de
overheidsdiensten mensen die gewoon hun uren kloppen en helemaal niet geïnteresseerd
zijn in voldoening, die gewoon hun centen komen verdienen in ruil voor een
minimum aan inzet en inspanning. Anderzijds zijn er ook in de vrijemarkteconomie
talloze mensen die niet vies zijn van een hoger loon en een bedrijfswagen, maar
die hetzelfde idealisme aan de dag leggen bij de uitvoering van hun taken als
hun betere collegas in overheidsdienst. En in de economische sector zitten er
zeker ook meelopers en profiteurs, die je met geen stokken tot enig enthousiasme
kan bewegen. In beide systemen, overheidsdiensten en de economie, is er een
minimum aan rationeel beleid dat echter nooit alle misbruik kan uitsluiten.
Misschien
ligt het niet eens aan het systeem, denk ik dan. We zijn allemaal gelijk, maar
o, zo verschillend. Je hebt mensen die zich totaal inzetten in gelijk welk
systeem en je hebt anderen die zich altijd en overal met veel minder inspanning
tevreden stellen. Misschien kiezen de eerst genoemden spontaan vaker voor de
privé en zijn de laatstgenoemden meer geneigd om werk te zoeken in
overheidsdienst, maar dat is een onbewezen stelling, vind ik, al hoor je die
voortdurend in allerlei discussies. Misschien is het goed dat we, wanneer we
ons nog eens laten verleiden om over dit thema elkaar in de haren te vliegen,
eerst even nadenken over de grond van de zaak: we zijn allemaal mensen, fundamenteel
gelijk en toch grondig verschillend, genetisch en door de omstandigheden. We
moeten zowel de fundamentele rechten van eenieder als de diepe verschillen tussen
de mensen onderling respecteren.
We mogen
niet wensen dat iedereen is zoals wij en wij mogen niet verwachten dat iedereen
volmaakt is. Lenfer, cest lautre?
Nee: pas als iedereen verplicht wordt om identiek te zijn en om tot dezelfde
resultaten te komen, pas dan zou het hier een hel zijn.
Het is
wellicht een onbereikbare droom, maar het zou mooi zijn indien alle mensen tot
de overtuiging zouden komen dat de beste manier van leven die is, waarin elkeen
zich inzet om de eigen mogelijkheden ten volle te benutten.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
03-11-2011
November 1626, Nicholas Breton
Het is nu
november en zoals het oude spreekwoord zegt: laat de dorsvlegel nu slaan en de
schepen niet meer buitengaan; want de hevige wind en de woelige zee zijn een
beproeving voor de ribben van het schip en het hart van de zeeman. Nu komen de
mensen van den buiten helemaal doorweekt naar de markt en de zwoegende vrachtrijders
zien er niet uit. De jonge reiger en de slobeend zijn nu goed aangevet voor het
grote feest en de houtsnip stevent af op de loo. De jachtopzieners beginnen nu te
oogsten en de slager die een goede zaak heeft gedaan drinkt op de gezondheid
van de vetmester. De kok en de konfijtmaker maken zich klaar voor kerstmis. De menestrelen
te lande tikken hun leerlingen op de vingers als ze vals spelen. Geleerde heren
voelen voor het ontbijt hun maag keren bij de aanblik van hun boeken en een Magister
zonder Artes is goed voor het alfabet. Bokking met sherry haalt een gevoelige
maag overhoop en het vasten van de arme is beter dan de overdaad van de
veelvraat. Kijkborden en schotels zijn nu nuttige helpers en een slot op de
schapraai houdt een appeltje voor de dorst. Nu begint de havik de bossen te pluimen
van fazant en de wilde eend hoort niet graag het gerinkel van de bellen van de
slechtvalk. De wind is nu koud en de lucht kil en de arme sterft als hij liefdadigheid
moet ontberen. Boter en kaas zien hun prijs rijzen en al wat je nodig hebt in
de keuken is niet eenieder gegeven. Kortom, bij het gedacht aan zijn killige
koude, is dit mijn besluit van deze maand: voor mij is ze het onaangenaamste
van de natuur en een test voor ons redelijk uithoudingsvermogen.
Nicholas
Breton, London, 1626
T is now Nouember, and according to the old Prouerbe, Let
the Thresher take his flayle, And the ship no more sayle : for the high winds
and the rough seas will try the ribs of the Shippe, and the hearts of the
Sailers : Now come the Countrey people all wet to the Market, and the toyling
Carriers are pittifully moyled: The yong Herne and the Shoulerd are now fat for
the great Feast, and the Woodcocke begins to make toward the Cockeshoot : the
Warriners now beginne to plie their haruest, and the Butcher, after a good
bargaine drinks a health to the Grasier : the Cooke and the Comfit-maker, make
ready for Christmas, and the Minstrels in the Countrey, beat their boyes for
false fingring: Schollers before breakefast haue a cold stomacke to their
bookes, and a Master without Art is fit for an A.B.C. A red herring and a cup
of Sacke, make warre in a weake stomacke, and the poore mans fast, is better
then the Gluttons surfet: Trenchers and dishes are now necessary seruants, and
a locke to the Cubboord keepes a bit for a neede : Now beginnes the Goshauke to
weede the wood of the Phesant and the Mallard loues not to heare the belles of
the Faulcon : The winds now are cold, and the Ayre chill, and the poore die
through want of Charitie: Butter and Cheese beginne to rayse their prices, and
Kitchen stuffe is a commoditie, that euery man is not acquainted with. In summe,
with a conceit of the chilling cold of it, I thus conclude in it : I hold it
the discomfort of Nature, and Reasons patience. Farewell.
Chopin
schreef de meeste van zijn werken voor piano solo: Albumblad; Allegrode Concert; Andante Spianato et Grande
Polonaise; Andantino; 4 ballades; Barcarolle; Berceuse; Bolero; 2 bourrees; Canon; Cantabile; Contradans;
3 écossaises; 27 etudes; Fantasie;
Fuga; 4 impromptu's; Largo; 51 mazurka's; 2 marsen; 21 nocturnes; 16
polonaises; 24 preludes; 4 rondo's; 4 scherzi; 3 sonates; Tarantella; 4 variatiewerken; 20 walsen.
Verscheidene
werken dragen de naam van dansen die toen populair waren: ballade, bolero,
contradans, écossaise of scottish,
mazurka, mars, polonaise, tarantella, wals. Het zou echter een vergissing zijn
om te denken dat Chopin populaire dansmuziek schreef, waarop men werkelijk danste
in de cafés en theaters, zoals de Strauss-familie dat zo succesvol deed. Chopin
schreef geen populaire deuntjes. Hij componeerde muziek van een uitzonderlijk hoog
artistiek en technisch muzikaal niveau die enkel hijzelf, enkele professionele
pianisten en misschien de meest begaafde amateurs konden vertolken. Dat gebeurde
tijdens de zeldzame concerten die Chopin gaf, of in de relatieve beslotenheid
van de salons van rijke bewonderaars. Zijn faam was legendarisch, maar het
aantal mensen dat de muziek van Chopin gehoord heeft tijdens zijn leven moet al
bij al erg beperkt geweest zijn.
Zoals
talrijke componisten voor en na hem, heeft Chopin voor zijn muziek inspiratie
gevonden in de volksmuziek van zijn Poolse vaderland, ook toen hij dat al lang
achter zich gelaten had en zich definitief in Parijs gevestigd had.
Een typisch
voorbeeld is de polonaise, de nationale
dans in Polen, die sterk verwant is met de Zweedse polska en waarschijnlijk dezelfde oorsprong heeft in de volksmuziek
van die streken. Het was daar een geliefkoosde dans op carnavalvieringen en
traditioneel de eerste dans op de 100-dagenfeesten van studenten. Wellicht
danken we daaraan een van de hedendaagse betekenissen van polonaise: een ietwat
ruige dans in lange slierten, waarbij men de handen op de schouders van de
voorganger legt; een geliefkoosde manier om uiting te geven aan zijn uitgelaten
vreugde, of een duidelijk teken van vrolijke dronkenschap. Het is een dans in
driekwartsmaat, zoals de wals. Toch klinken de polonaises ritmisch helemaal
anders dan wat wij ons bij een wals voorstellen, beïnvloed als wij zijn door de
nieuwjaarsconcerten uit Wenen. Bij Chopin is de benaming polonaise nogenkeleen aanleiding voor een compositie die
misschien wel de geest maar nog nauwelijks de typische vorm of het strakke
ritme van het origineel bewaart. Luister eens naar de meest bekende van Chopins
zestien polonaises, het opus 53, bijgenaamd de heroïsche, dan merk je meteen
het verschil. Een knappe kerel of dame die daarop een walsje kan dansen. In de
klassieke muziek geeft de aanwijzing alla
polacca aan dat de uitvoering moet gebeuren in de stijl van de polonaise.
Sinds Bach hebben ontelbare componisten polonaises geschreven, tot op onze
dagen, zowel in de klassieke als in de populaire muziek.
De mazurka is ook een dans van Poolse
origine, de mazurek. Waar de
originele polonaise nog aan een matig
tempo werd gedanst, is de mazurka een meer levendige, soms zelfs heftige dans,
eveneens in driekwartsmaat, met het accent meestal op de tweede (een-TWEE-drie)
of derde (een-twee-DRIE) tel. Het is
eigenlijk een combinatie van elementen uit drie andere Poolse volksdansen, de mazur, kujawiak en oberek. De oberek was een
steeds versnellende werveldans en dat merk je in sommige van Chopins mazurkas.
Het was een populaire salondans in heel Europa tot rond 1900.
Wellicht
zijn Chopins walsen het meest bekend, zoals zijn Minutenwals. In tegenstelling
tot wat men denkt is het niet de bedoeling (en eigenlijk ook onmogelijk, al
zijn er altijd pianisten die het proberen) om die binnen de zestig seconden af
te haspelen. Valse Minute is de naam
die er door de uitgever aan gegeven is, en minute
betekent gewoon klein of kort. Een andere naam is Valse du Petit Chien; Chopin zou dit heel levendig walsje
geschreven hebben toen hij een schoothondje zijn eigen staart zag
achternajagen Chopin schreef geen Weense walsen, zoals die ontstaan waren rond
1750 en een hoogtepunt kenden in Europa na het congres in Wenen waar men de
politieke kaart van Europa vastlegde na de val van Napoleon. Zijn twintig walsen
zijn niet bestemd om gedanst maar om beluisterd te worden, zoals trouwens al
zijn pianomuziek.
Waar amateurdansers
tekortschieten, kunnen geschoolde dansers uitkomst brengen. De verleiding is
altijd groot geweest voor choreografen om iets te doen met de meeslepende muziek
van Chopin. De componist Alexander Glazoenov had enkele dansen van Chopin
bewerkt als een orkestsuite, onder de naam Chopiniana.
De choreograaf Fokine bracht op die muziek een eerste opvoering van een ballet
onder die naam in 1907 in het Maryinski theater in Sint-Petersburg. Wegens het
succes kwamen er nog verscheidene andere opvoeringen in Rusland en daarbuiten,
steeds op muziek van Chopin, maar niet noodzakelijk de vier dansen die Glazunov
had bewerkt en nog maar zelden in zijn orkestratie. Men gebruikt daarvoor sinds
1909 de titel Les Sylphides, die
verwijst naar een soort van etherische nimfen, die een delicaat ballet dansen
zonder een echt verhaal, met een choreografie die helemaal gebaseerd is op de
muziek van Chopin, maar dan georkestreerd voor de gelegenheid.
Zo vinden de
artistieke dansen van Chopin de vertolkers die ze verdienen: geen stuntelende
amateurs of dronken studenten en voetbalfans, maar ballerinas en sterdansers.
Categorie:muziek Tags:muziek
30-10-2011
Adieu
Alors je me retournais,
sachant fort bien:
cet adieu est à tout jamais.
Javais appris la senteur brûlante
Dardeur, amour, abandon.
Mais il fallait retourner
vers une existence bourgeoise,
respirer selon les normes,
réaliser les rêves de ses parents.
La passion ne sétait pas fanée,
le désir rageait encore,
chaque pore de mon être
crevait tes embrassements.
Mais nos promesses de se revoir
avant les premières neiges
se réduisaient en froideur dévorante,
arrachant toute chaleur
de mon corps.
Et on appelle ça: vivre
Gedicht door Lut De Rudder bij het beeld van
Anne Cornil, Les pénitents
Short Het woord deed hier bij ons zijn
intrede rond 1960, toen de Amerikaanse cultuur Europa veroverde, in de
nasleep van onze bevrijding. Wij liepen al langer in korte broek, maar nu
moest die short heten, om te passen bij de T-shirts die toen ook opdoken.
Eigenlijk is
het Engelse woord shorts, meervoud
dus, omdat ook pants meervoud is. Shorts is een afkorting (!) van short pants. Pants is dan weer een afkorting van pantaloons en dat was de naam die men gaf aan de spannende lange mannenbroeken
die rond 1650 in Frankrijk in de mode kwamen en die je nu nog ziet in
ceremoniële kostuums. Ze kregen die naam naar een figuur uit de Italiaanse komedie,
Pantaleone, die de typische Venetiaan voorstelde, en die uitgedost was met dergelijke
broeken. En Pantaleone droeg de naam van een populaire heilige, San Pantaleone,
die rond het jaar 300 de marteldood stierf en met zijn laatste ademtocht God om
vergeving vroeg voor zijn beulen, waarop de stem van Christus weerklonk die hem
de naam gaf waaronder hij bekend en vereerd zou worden: Panteleèmon. Daarin herkennen we pan, alles en eleèo,
vergeven, zoals in Kyrie eleison,
Heer vergeef ons. Hij die alles vergeeft, dus. In het Frans zegt men nog altijd
pantalon.
In het
Engels is pants meervoud zoals
gebruikelijk voor dingen die uit twee delen bestaan, zoals ook scissors, schaar (zoals het Frans ciseaux), in beide gevallen ook
voorafgegaan door respectievelijk a pair
of en une paire de Denk ook aan glasses en binoculars. Panties is dan weer een verkleinwoord voor pants en verwijst naar de onderbroekjes
van kinderen en vrouwen. Panty is het
enkelvoud, zoals in pantyhose,
broekkousen of kousenbroek. Hier bij
ons is panty (enkelvoud, zoals broek)
de afkorting voor kousenbroek.
Maar ik wou
het eigenlijk over een andere betekenis van short
hebben, een die we dezer dagen af en toe in het nieuws horen, wanneer men het
over de financiële crisis heeft. We beleven vreemde tijden. De staten, zoals de
Verneigde Staten en de Europese Unie, maar ook afzonderlijke landen zoals
Ierland, Portugal, Spanje, Italië maar vooral Griekenland worden belaagd door de
beleggers en blijken onmachtig om zich daartegen te verzetten. De beleggers,
dat zijn burgers zoals jij en ik, belagen dus hun eigen land of dat van anderen
en veroorzaken zo een wereldwijde crisis waarbij fortuinen verloren gaan,
banken failliet gaan en de wereld in een recessie terechtkomt zoals nooit
tevoren. Iedereen wordt armer, zou je denken, maar is dat ook zo?
Om de
huidige problemen enigszins te kunnen volgen moeten we een cruciaal begrip uit het
financiewezen doorhebben. Als wij denken aan speculeren, dan verstaan wij
daaronder dat men iets koopt waarvan men hoopt dat het later meer zal waard
zijn, zodat men het kan verkopen met winst. Als je een aandeel koopt in een
bedrijf dat goede zaken doet, dan zal de waarde van dat aandeel stijgen. Door aandelen
goedkoop te kopen en duur te verkopen kan je rijk worden, heel rijk, want de
waarde van aandelen kan spectaculair stijgen, soms met honderden procenten op
korte tijd.
Maar
aandelen kunnen ook in waarde dalen. Denk aan de bankaandelen van Fortis en
Dexia: ooit waren die veertig keer zoveel waard als nu.
Speculeren,
dat is erop rekenen dat de waarde van een aandeel of iets anders zal
veranderen. En let nu goed op: je kan ook geld verdienen als je speculeert op
een waardedaling. Dat klinkt eigenaardig. Als je aandelen had van Fortis of
Dexia, dan ben je nu je geld kwijt, toch?
Hier komt
ons woord voor de dag: short gaan of shorten. Wat is dat precies? Het is
speculeren op een sterke waardedaling. En hoe doet men dat? Stel dat je vermoedt
dat de waarde van de dollar sterk zal dalen tegenover de euro. Dan leen je een
stapeltje dollars, laat ons zeggen voor 1000 , aan de huidige prijs van 1,5
dollar per euro, dat is dus 1.500 $, voor een periode van drie maand. Aangezien
het om een lening gaat, betaal je niet 1000 , maar een rente, zoals voor elke
lening. Stel dat de rente 4% is op jaarbasis, dan betaal je voor drie maand 1%
op je 1000 , dat is 10 euro. Je verkoopt vervolgens de geleende dollars en je
bent zo 1000 euro rijker. Maar je hebt iets verkocht dat je eigenlijk niet
hebt, dat is dus een tekort, vandaar short gaan of short selling.
We waren
uitgegaan van de veronderstelling dat de dollar zou dalen in waarde. Stel dat
dit inderdaad gebeurt binnen die drie maand, bijvoorbeeld met 10%, een niet
eens overdreven veronderstelling. Op dat ogenblik kan je met je geleende 1000
dus 10% meer dollars kopen, dus 1.500 plus 150 maakt 1650$. Daarmee betaal je
je lening van 1.500$ terug en je houdt 150$ over. Elke dollar is dan slechts
1,35 euro waard, maar dat is nog altijd 150 x 1,35= 202,5. Daarmee betaal je
je rente van 10 en je hebt een zuivere winst van 192,5 op drie maand tijd en
dat zonder dat je ook maar één euro van je eigen kapitaal hebt moeten inzetten.
Een belegger
die erop rekent dat zijn geleend goed in waarde zal dalen, neemt natuurlijk een
serieus risico: als de waarde in tegenstelling tot de verwachtingen plots
spectaculair stijgt, moet die belegger de hogere waarde terugbetalen op het
einde van de lening.
In tijden
van crisis is er voor beleggers niet veel te verdienen. De rente op leningen wordt
laag gehouden om de economie weer aan te zwengelen en dus is ook de rente op
spaargeld laag. Daarom zoeken zij andere manieren om hun geld te laten renderen
en shorten of short gaan is er een
van. Zij zoeken dan hun slachtoffers uit en vallen die aan door massaal
aandelen te lenen en die te verkopen, erop rekenend dat ze die goedkoop zullen
kunnen teruggeven. Wanneer de markten dit door hebben, verdwijnt het vertrouwen
in die aandelen en gaan ze nog sneller dalen.
Dat is, in
een notendop en zeer sterk vereenvoudigd wat er nu gebeurt. Als er negatieve
berichten verschijnen over een land, bijvoorbeeld Griekenland, dat een groot
gat in de begroting heeft en dat zijn leningen niet meer kan afbetalen, dan lenen
de beleggers massaal Griekse waardepapieren, en verkopen die onmiddellijk, waardoor
de waarde ervan nog verder daalt. Ze kopen dan de bijna waardeloos geworden stukken,
betalen daarmee hun leningen terug en strijken hun enorme winsten op.
Dit is maar
een tipje van de sluier die over de financiële wereld ligt. Er gebeuren daar
zaken die onze verbeelding ver te boven gaan. Er zijn machten aan het werk
waarvan niemand weet heeft, machten die sterker zijn dan de landen, de staten
zelf. Er zijn groepen die meer geld bezitten dan zelfs grote landen, die een
omzet hebben die groter is dan de begroting van aanzienlijke landen, die in
feite bepaalde landen zouden kunnen kopen en dat in de praktijk ook doen.
Wij denken
dat wij in een democratie leven, waarbij de burger stemt voor een bepaalde
partij en de aldus verkozen vertegenwoordigers de beslissingen nemen. Nu blijkt
dat de politici als het erop aankomt totaal afhankelijk zijn van de financiële
belangengroepen, die over veel meer geld en macht beschikken dan welk land ook,
de V.S., de E.U. en China inbegrepen. De machtigen der aarde zijn niet de
presidenten van die landen, maar anonieme financiële groepen. Zij nemen de
beslissingen, die wij allen voelen. Zij laten een bank of zelfs een land failliet
gaan als zij hun kans schoon zien, dat wil zeggen als een land of een groep
beleggers teveel risicos heeft genomen. En vervolgens nemen zij het zaakje
over en maken nog meer winst.
Naast en
achter de ogenschijnlijke democratie zijn er dus wel degelijk andere krachten
aan het werk, die aan elke democratische controle ontsnappen. Dit heeft niets
te maken met idiote samenzwerings- of complottheorieën, dit gebeurt echt en op
grote schaal.
En toch die
verborgen krachten zijn niet helemaal verborgen. Het zijn de banken en de
financiële instellingen die wij kennen en waaraan wij zelf mee werken, aan wie
we ons spaargeld toevertrouwen en van wie we lenen voor onze noden en ons
comfort. Als jij je spaarcenten aan een bank toevertrouwt, vraag jij dan wat ze
ermee doen? Ik ook niet. Ik strijk mijn armzalige percentjes op, zelfs niet genoeg
om de inflatie bij te houden. Op geen enkel ogenblik vragen wij rekenschap van
de banken en verzekeraars, zolang ze hun verplichtingen tegenover ons naleven.
Dat zij bijvoorbeeld enorme winsten maken met ons geld, daar hebben wij niets
aan: zij hebben beloofd om ons een aalmoes te geven en dat doen ze en voor de
rest hebben wij het nakijken. Wij werken dus mee, zij het als dommekrachten. Het
is met ons geld dat de duistere financiële machten speculeren en hun macht
opbouwen. Het zijn mensen zoals jij en ik die in die instellingen werken, het
zijn eenvoudige mensen die aandelen hebben in die instellingen, of die op hen
rekenen voor hun bijkomend pensioen.
Er is dus
een dubbel systeem aan het werk in onze maatschappij. Enerzijds heb je de politieke
democratie en de mensen die werken voor hun boterham. Daarnaast wordt er ook op
grote schaal gehandeld, al zullen sommigen zeggen: gesjoemeld. In die andere
wereld gelden de regels van de democratie niet, noch die van de ethiek, zelfs
niet die van het fatsoen. Daar is maar een wet, die van de sterkste en een
principe, dat van de winst.
Dat is niet
moeilijk te begrijpen. Als je een bedrijf wil runnen als een democratie, dan
ben je niet goed snik. Je hoeft maar naar de Belgische staat te kijken om dat
te beseffen. Geen enkele bedrijfsleider ter wereld zal ons democratisch stelsel
als model nemen. Het democratisch beslissingsproces is wel het meest ethisch
hoogstaande dat er is voor de samenleving, maar het deugt niet als economisch
principe. Wie winst wil maken, zal andere normen en waarden hanteren. Dat is de
dubbele bodem in onze democratie. Voor de staat zijn alle burgers gelijk voor
de wet, maar niet in onze economische structuur. Daar heerst een verregaande en
fundamentele ongelijkheid, het is zelfs de basis van het systeem, want het
beantwoordt blijkbaar aan een algemeen menselijke karaktertrek: iedereen wil
zijn eigen lot verbeteren.
We moeten ook
niet onmiddellijk denken dat die duistere krachten enkel negatieve invloeden
hebben. Zij zijn niet rechtstreeks verantwoordelijk voor de crisis in
Griekenland: het zijn de politici die vervalste begrotingen hebben ingediend en
die de putten gevuld hebben met onbetaalbare leningen. Alle landen hebben
begrotingstekorten, alle landen hebben enorme staatsschulden. De staten leven
boven hun stand. Wanneer de markten, lees: de duistere financiële wereld,
Griekenland op de korrel nemen, dan heeft dat een helend effect. Het is enkel
door de speculatie tegen dat land dat eindelijk duidelijk is geworden hoe
desastreus de politiek wel was. Politici kunnen om het even wat beslissen, hun
rekeningen hoeven niet te kloppen, zij handelen zogezegd in het algemeen
belang, maar concentreren zich op het individueel belang van hun kiezers,
zonder zich veel zorgen te maken over zelfs de meest elementaire regels van winst
en verlies. De ander krachten, de economische en financiële, kunnen daarop een noodzakelijke
correctie zijn.
Uit dit
alles blijkt dat ons bestel niet alleen politiek en dan democratisch is, maar
ook economisch en dan kapitalistisch. De politici geven nu grif toe dat zij
niet alles te zeggen hebben. Zij kunnen de markten niet dwingen, zij willen dat
ook niet, wij geloven in een vrijemarkteconomie (met minimale correcties). De
vrijemarkteconomie is wat de wereld doet draaien. Gelukkig maar dat zij niet
werkt zoals onze democratische instellingen, onze parlementen, ons koningshuis,
onze internationale instellingen zoals de U.N.O
Natuurlijk
zijn er misbruiken in dat economisch bestel, die komen voortdurend aan het
licht en er is nog veel meer dat het daglicht niet verdraagt. Je hebt
individuele fouten, zoals plaatselijke kantoorhouders die met het geld van hun
klanten gaan lopen en traders die met
veel meer geld spelen dan toegelaten en dan plots miljarden verliezen. Je hebt
de beruchte piramidesystemen, waarbij men grote winsten uitdeelt, niet op basis
van reële opbrengsten, maar met de inleg van nieuwe klanten. Soms gaan
individuele banken, of zelfs het hele bankstelsel in de fout, zoals in de
Verenigde Staten, waar consumentenkrediet zoal a way of life is, maar waar men huizenhoge hypothecaire leningen
toestond aan totaal onkredietwaardige klanten. Dat gebeurt vandaag ook hier bij
ons.
Maar hoor ik
iemand ons kapitalistisch systeem fundamenteel in vraag stellen, behalve enkele
jongeren die binnen enkele jaren zelf een burgerpak zullen aantrekken of anders
een leven als halve gare marginalen tegemoet gaan? Zelfs de meest linkse
traditionele partijen houden zich verre van al te grote staatsinmenging in het
economisch leven. Ik heb nog niemand gehoord die bijvoorbeeld stelde dat short
gaan zou moeten verboden worden. En de Tobintaks op financiële verrichtingen
blijft een heikel punt, waaraan geen enkele politicus zich wil verbranden. Iedereen
heeft schrik om de vrije markten onvrij te maken. Wij herinneren ons nog
levendig wat dat heeft opgeleverd onder het communisme.
Er moet dus
een wederzijdse controle zijn: de banken moeten erop toezien dat de politici
geen dwaze dingen doen, dat de begrotingen kloppen, dat de tering naar de
nering gezet wordt. En de politici moeten ervoor zorgen dat de banken geen
onverantwoorde risicos nemen met het geld van de kleine spaarder en de
argeloze belegger.
Hoe dat moet
gebeuren, is helemaal niet duidelijk. Enkele lucratieve maar louter symbolische
postjes voor gesjeesde of bejaarde politici in de bestuurscolleges en
beheerraden van de financiële instellingen zijn totaal nutteloos, dat is ten
overvloede gebleken. De staat moet volledige maar discrete transparantie eisen van
alle financiële verrichtingen en dat kan maar wanneer het staatsapparaat zelf beschikt
over gekwalificeerd personeel. En de controle van de staatsfinanciën zal pas
dan efficiënt zijn, wanneer ze gebeurt door onafhankelijke experts, die daartoe
niet alleen alle informatie krijgen, maar ook het gezag om zelf in te grijpen,
veeleer dan het recht om lauwe en vrijblijvende aanbevelingen te doen.
Het zal niet
voor morgen zijn.
Categorie:samenleving Tags:etymologie
28-10-2011
Herfstmijmeringen
Het vallen
van de blaren
Sinds ik
mijn blog schrijf, de Kroniek van mijn leven vanaf mijn zestigste, toen ik op
pensioen ging, heb ik hier al enkele keren een min of meer droefgeestig geluid
laten weerklinken. Niet zelden gebeurde dat in deze periode, in de herfst,
begin november. De blaren van bomen en struiken beginnen te verkleuren en
vallen af, de kruiden, de bloemen en planten verwelken. De vissen in de vijver
komen nog maar zelden aan de oppervlakte, ze bewegen zich veel langzamer dan in
de zomer. Het wordt kouder, vooral s nachts. Dit jaar hebben we een heerlijke
nazomer, zelfs lang na Sint-Michiel. Overdag is het warm voor de tijd van het
jaar, heerlijk open weer met een stralende hemel en een zon die ons nog koestert
met haar gulle warmte. Maar we zijn aan de overgang begonnen naar de winter,
dat merken we.
Ik merk het
ook aan mezelf. Ik voel me verwant met de tijd van het jaar. Weemoed heet dat
en het is een complex gevoel. Ik kan niet zeggen dat ik eronder lijd of ervan
geniet, het is een vreemde mengeling van beide. Nu ik officieel oud ben, vijfenzestig
geworden, ben ik me intens bewust dat mijn laatste levensfase is aangebroken. Het
grootste deel van mijn leven is voorbij, al wat nog komt is een reden tot tevredenheid,
althans zo lang het goed gaat. Het is alsof ik geen recht meer heb op nog veel
meer. Misschien komt dat omdat we in mijn familie niet oud worden. Ik ben de
enige overblijvende uit ons gezin.
Dat stemt me
niet bepaald droefgeestig, ik voel me niet depressief of wanhopig. Ik weet
gewoon dat het einde nadert, dat mijn leven bijna voorbij is. Ik hoef me
daarover geen illusies te maken, er is ook niets bijzonders aan, sterven hoort net
zo vanzelfsprekend bij het leven als geboren worden. Voor mij voelt het heel
natuurlijk aan, zoals de herfst onvermijdelijk volgt op de zomer. Mijn dood
komt elke dag een dag dichterbij, het zou kinderachtig zijn om dat te negeren
of ertegen in opstand te komen. Leven is leren sterven.
Als
gepensioneerde kijk je ook anders tegen het leven aan. Ik ben nu rentenier, ik
hoef niet te werken voor mijn brood. Elke maand krijg ik mijn pensioen en dat
is genoeg om aangenaam te overleven, ik heb niets tekort, misschien ook wel
omdat ik geen buitensporige noden of verlangens heb. Grote reizen doen we niet
en we geven ook niet veel uit aan restaurantbezoek, dure concerten of modieuze
kledij, drank of tabak. We kopen nog altijd heel wat boeken, maar vaak
tweedehands of aan gereduceerde prijs.
Maar die veeleer
passieve manier van leven heeft een invloed op je gemoed. Ik heb geen grote of
langlopende projecten meer voor mijn leven. Ik moet geen gezin meer stichten of
onderhouden, geen huis meer bouwen, geen loopbaan uitbouwen, geen netwerk
onderhouden, geen aanzien of rijkdom verwerven, geen publieke erkenning, geen belangrijke
plaats in de maatschappij. Dat alles is voorbij, het ligt achter me, het hoeft
niet meer.
Maar als je
ongeveer veertig jaar precies daarmee bezig geweest bent, dan is het niet
vanzelfsprekend om van de ene dag op de andere zomaar het geweer van schouder
te veranderen. Ik ben nu vijf jaar gepensioneerd en het is nog altijd wennen.
Het komt me voor dat het vooral het ontbreken van betekenisvolle maatschappelijke
taken is dat me het meest onwennig maakt. Ik heb de indruk, nee, ik weet dat de
wereld nu aan mij voorbij gaat. Vroeger had ik een duidelijke en directe invloed
op mijn omgeving in ongeveer alles wat ik deed, ik nam actief deel aan het
maatschappelijk leven, door mijn arbeid en mijn inzet, door mijn gezin. Nu
bevind ik mij aan de rand van die maatschappij. Ik word door die maatschappij betaald
om te rusten, om niet meer te werken, om van mijn oude dag te genieten. Ik mag,
vaak helemaal gratis, een beroep doen op al wat de maatschappij voor ons doet
en dat is enorm veel.
Maar ik voel
me een beetje een profiteur: ik krijg alles en ik doe niets in de plaats. Vroeger
stak ik het grootste deel van mijn tijd en energie in mijn arbeid en ik vond
dat ik elke frank en later elke euro waard was die ik verdiende. Nu krijg ik
zomaar geld, elke maand en ik moet er niets voor doen of beter gezegd: ik mag
er niets voor doen.
Nu zou je
kunnen zeggen: ja maar, Karel, wat vertel je nou voor onzin. Niemand heeft je
gedwongen om op je zestigste op pensioen te gaan, je had nog vijf jaar kunnen
werken?
Ja en neen.
Ik weet niet zeker of het een algemeen verschijnsel is, maar ik denk het wel: het
is niet evident om als ouder wordende werknemer mee te draaien in de onze
economie. Heel veel mensen stoppen voor hun vijfenzestigste, aan de
universiteit kende ik niemand die zo lang werkte. Het klimaat was daarvoor,
laat ons het zo maar stellen, niet echt gunstig. Als je het gevoel krijgt dat
men min of meer zit te wachten tot je opstapt of, erger nog, als men duidelijke
signalen geeft dat men je liever kwijt dan rijk is, dan heb je niet veel nodig
om een beslissing te nemen en de eer aan jezelf te houden, zeker als dat geen
financieel nadeel biedt. Ik ben heel gelukkig dat ik vijf jaar geleden gestopt
ben.
Maar ik denk
vaak na over hoe onze maatschappij met ouder wordende werknemers omgaat. Indien
men het einde van onze loopbaan anders zou aanpakken, zouden we waarschijnlijk
bereid zijn om langer te werken. Nu ligt het hoogtepunt van iemands loopbaan
meestal helemaal aan het einde, ook financieel: men werkt zich op, steeds hoger
op de ladder. Maar dat systeem staat onder druk. Enerzijds ervaart men zelf dat
men vanaf zijn vijftigste niet meer dezelfde is. Anderzijds staan de jongeren
te trappelen om de hogere functies over te nemen, zoals wij destijds.
Indien men
mij een andere, meer nederige functie had voorgesteld, met minder directe
verantwoordelijkheden en impact en dus minder stress, eventueel minder dan
voltijds, maar waarin ik mijn ervaring en kennis nog ten dienste had kunnen stellen,
dan zou ik dat zeker aanvaard hebben, ook indien dat een loonverlies zou
meegebracht hebben.
De looncurve
van vrijwel alle werknemers piekt nu op de dag dat ze op pensioen gaan. Maar
dat hoeft niet zo te zijn. De financiële last van de werknemers vertoont een
andere curve: zij is het hoogst op het moment dat zij een gezin stichten, een
huis bouwen, een of meer autos kopen, op vakantie gaan; wanneer de kinderen
groter worden en op hun beurt allerlei noden hebben. Wanneer de kinderen het
huis uit zijn, daalt de behoefte aan geld, terwijl de wedde zelfde blijft of
zelfs nog stijgt. Voor werknemers die dat wensen, zou het mogelijk moeten zijn
om op dat moment een andere wending te geven aan hun loopbaan, om dan te
beginnen aan de afbouw, over een langere periode die uiteindelijk uitmondt in
een volledig pensioen. Dat kan voor iedereen verschillend zijn, afhankelijk van
een hele boel factoren.
Ik ben nu
vijf jaar weg uit het actieve leven en ik hoor elke dag dat men iets zal moeten
doen om de vergrijzing op te vangen, dat men onvermijdelijk langer zal moeten
werken, dat brugpensioenen moeten afgeschaft worden enzovoort. Maar ik verneem
heel weinig over concrete plannen om dat te doen. Als men echt iets wil
veranderen, dan zal men moeten praten over de loopbaanopbouw en vooral de
afbouw ervan. Men zal de arbeid anders moeten gaan organiseren, rekening houdend
met de leeftijd van de werknemers. Men zal met name iets moeten doen met de
leeftijdsgroep vanaf ongeveer vijftig jaar en wel iets positiefs, terwijl men nu
aan heel veel mensen op die leeftijd een zeer negatieve boodschap stuurt: je
bent niet goed genoeg meer, we willen jou weg
Het gaat
daarbij niet alleen over een andere werkindeling: het is vooral een kwestie van
respect voor de ouder wordende weknemer, zowel vanwege de directies en de
personeelsdiensten als van de jongere werknemers. Vandaag is het zo dat respect
wordt uitgedrukt in euros, extralegale voordelen, bedrijfswagens,
verantwoordelijkheden, beslissingsmacht. Dat hoeft niet zo te zijn. Mensen op leeftijd
hebben meer aan waardering voor wie en wat ze zijn op dat moment. Ze hebben
meer aan begrip dan aan macht. Ze hebben meer behoefte aan rust dan aan geld.
Maar dat
terzijde. Of eigenlijk niet, want indien men er zou in slagen om mensen zoals
ik langer zinvol aan het werk te houden, wat hoe dan ook toch nodig zal zijn,
dan zou ik vandaag minder weemoedig zijn. Indien men ook de gepensioneerden
meer zou betrekken in het maatschappelijk leven, dan zou ik me minder nutteloos
voelen en minder schuldig omdat ik alleen maar krijg zonder er iets voor te
doen.
Ik heb vanaf
de eerste dag van mijn pensioen geprobeerd om me nog maatschappelijk nuttig te
maken, zonder daar enige vergoeding voor te vragen. Maar als vrijwilliger ben
je een randverschijnsel, je telt niet echt mee, je hebt geen
verantwoordelijkheid, geen stem in het kapittel. Je krijgt de minst
interessante taken toegewezen, vaak dingen die anders helemaal niet zouden
gebeuren, die men voor jou uitvindt en die dan ook geen enkel gevoel van
voldaanheid kunnen opleveren. Een na een heb ik mijn vrijwillige taken
opgegeven, precies om die reden. Ik heb me aangeboden voor andere taken, maar herhaaldelijk
kreeg ik een nee, toch maar niet te horen, of zelfs helemaal geen antwoord.
Niemand reageert enthousiast op mijn aanbod om gratis voor hem of haar te
werken. Is dat niet vreemd? Ik vind het wel. Maar ik weet nu stilaan dat het nu
eenmaal zo is en dat ik maar beter daarmee kan leren leven.
En toch
toch besluipt me onwillekeurig het gevoel dat het ook anders kan, dat ik wel
degelijk nog iets kan betekenen voor de samenleving. Misschien is het daarom
dat ik me zo verbeten op het lezen gestort heb, zeg maar studeren. En op het
schrijven, want zo kan ik de kennis die ik opdoe en de inzichten die ik verwerf
ten goede laten komen van jou, lieve lezeres, lieve lezer.
Voor mensen in
de herfst van het leven is dit seizoen als een donkere een spiegel, waarin we
onszelf met weemoedige, ietwat meewarige blik bekijken. Wij herkennen onszelf
in de natuur en putten kracht uit die verbondenheid. Maar er is een belangrijk,
essentieel onderscheid. In de natuur volgt op de barre winter steeds een
verrukkelijke nieuwe lente. Voor ons niet. Wanneer de laatste nacht valt, is
het voorgoed voorbij voor ons. De lente is voor anderen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
27-10-2011
leesblindheid, Jacques Quekel
Mijn penvriend Jacques Quekel (klik op zijn naam voor zijn blog) schreef naar aanleiding van mijn verhaal over het kapitaalbandje volgend epigram: