mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
15-11-2011
te schotsbrokke
Het Eekloos dialect was de eerste taal die ik leerde, het is
dus mijn moedertaal. Een dialect is veel meer dan een accent: er zijn woorden
en uitdrukkingen die eigen zijn aan een streek en vaak zijn die zeer beeldrijk.
Ze hebben vooral betrekking op heel praktische dingen, op het leven van elke
dag, op eten en drinken, op werken en feesten, op geboorte en dood, op vreugde
en pijn, op seks en uitwerpselen. Het is een emotionele taal, verbonden met de
ontdekking van het leven.
Ik heb Eeklo en mijn dialect achter mij gelaten toen ik in
1962 niet meer welkom was in het Sint-Vincentiuscollege (de gevoelens waren
wederzijds) en naar Antwerpen trok op internaat in het Pius X-Instituut, een
normaal- of kweekschool. Ik sprak al snel genoeg Antwaarps om niet meer op te
vallen tussen de andere leerlingen. Later, aan de universiteit, spraken we
allemaal geschaafd Nederlands, omdat we van alle kanten van Vlaanderen
kwamen. Mijn eerste echtgenote was van Schriek, op de rand van Vlaams-Brabant
en Antwerpen; in dat huwelijk was het min of meer AN de voertaal, ook met mijn
twee zonen, die zich nooit een dialect hebben eigen gemaakt. Lut, mijn partner
sinds 1999, is van Sint-Gillis-Waas, maar zij heeft blijkbaar het plaatselijke
dialect nooit fanatiek gesproken. Wij spreken dus AN. Deze zomer is mijn
laatste broer gestorven, de enige met wie ik nog Eekloos sprak, hoewel hij het
zelf niet meer kon na een cardiovasculair accident en een moeizame revalidatie:
de logopediste leerde hem AN spreken, aarzelend, maar vrij goed verstaanbaar.
Alleen vloeken deed hij sporadisch nog wel in het Eekloos.
Ik spreek dus mijn echte moedertaal al lang niet meer met
enige regelmaat en nu zelfs helemaal niet meer en dat bedroeft me zeer. Af en
toe spoelt er in mijn bewustzijn een woord of uitdrukking aan uit die verre
tijd, met een frisheid alsof het gisteren was. Dan vraag ik aan Lut of ze die
ook kent, maar vaak is dat niet zo. Wat doe je dan met die spontane rijkdom aan
diep verankerde en emotioneel geladen taal, die je nergens meer kwijt kan?
Als we als kind of puber schrokkerig aten, dan verweet ons
Moeder ons steevast dat we het eten te schotsbrokke
verorberden. Het is een prachtige uitdrukking, maar waar komt ze vandaan? Ik
zocht vergeefs met Google en ook in het Zuid-Nederlands woordenboek en het Oost-Vlaams
en Zeeuws-Vlaams Etymologisch Woordenboek van Debrabandere staat ze niet. Van
Dale heeft enkele elementen die ons mogelijks op weg zetten:
schot: er komt schot in de zaak, het gaat goed vooruit, er
zit vaart in; schot duidt hier op snel vooruit gaan, haast, overhaasting
schots en scheef: in deze uitdrukking is schots een
versterking van de betekenis: wanordelijk
schots: heeft een gewestelijke bijbetekenis van schrokkig
schotbrood: is ook gewestelijk voor het brood dat overblijft
bij het afruimen van de tafel; ook: een klein brood dat met die brokken gemaakt
wordt. Waarschijnlijk van overschot-brood of broodoverschot.
Als je dus iets te schotsbrokke(n) opeet, dan eet je
schrokkig of schrokkerig, haastig, zonder omzien, gulzig, vraatzuchtig. Je laat
geen brokken achter, geen schotbrood, je verslindt al wat er is, je laat niets
over voor een ander of voor een volgende keer, je eet meer dan je part, meer
dan om je honger te stillen. Allemaal dingen die we niet mochten doen aan
tafel.
Het zou me veel plezier doen indien een lieve lezer of lezeres
die zich deze uitdrukking herinnert me dat zou willen melden. Ik zou me een
beetje minder eenzaam voelen in mijn Eekloos dialect.
Postscriptum: bij de spellingcontrole in Word kreeg ik bij schotsbrokke als suggestie: schotsproke. Vreemd, want het woord is
onvindbaar in beide versies van de elektronische Van Dale en op het web. Heeft
iemand het woord ooit toegevoegd aan de woordenlijst en is het zo opgenomen in
de centrale aanvullende woordenlijst van Word?
Op de foto: de oude stadsschool in het Raamstraatje; wij woonden enkele huizen verder. Hier was ook de muziekschool gevestigd, waar ik enkele jaren avondles kreeg van Meester Buche.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
14-11-2011
I Modi en Aretino's Wulpse Sonnetten
Het
christendom is nooit een goede vriend geweest van seksualiteit. Maar waarom? Het
is immers waanzin om zich tegen seksualiteit te keren. Je kan net zo goed tegen
eten en drinken zijn. James Thurber en E.B. White gaven samen een hilarisch boek
uit in 1929 onder de titel Is Sex
Necessary?
Paulus was
ertegen. Waarschijnlijk leefde hij in de veronderstelling dat de terugkomst van
Christus op aarde niet lang meer zou uitblijven. Het had dus geen zin om rap
nog wat kinderen bij te maken, het einde was nabij. Het celibaat, de
verplichting voor priesters om ongehuwd te zijn op het ogenblik van de wijding
en ongehuwd te blijven en zich ook te onthouden van alle seksuele activiteit, was
echter niet van bij de aanvang de regel voor priesters, bisschoppen en zelfs
pausen. Pas in het Eerste en Tweede concilie van Lateranen (1123, 1139), en het
concilie van Trente (154564) werd het formeel opgelegd, maar nog altijd met (evident)
beperkt succes. De meeste priesters bleven openlijk met een partner leven.
Men stelde
het voor als waren ongehuwde mannen en vrouwen meer toegewijd aan God en aan
hun medemens dan gehuwden. Dat is nog altijd de stelling van de
rooms-katholieke kerk. Maar zelfs als dat waar zou zijn, wat ik betwijfel, dan is
dat toch nog altijd geen reden om tegen seks te zijn? Wie zich om Godswil
onthoudt van seks hoeft seks niet te verafschuwen of te haten, hij of zij moet
het gewoon laten, zonder meer.
Maar zo is
het niet gegaan, o, nee.
In mijn
jeugd was het zelfs zo dat men over seks niet eens mocht praten, nooit, onder
geen enkele omstandigheid, behalve in de biechtstoel. Seks kwam in het publieke
leven niet voor. Seks in boeken en films was verboden, niet alleen door de
kerk, maar ook door de staat. Openbare zedenschennis, bijvoorbeeld naaktheid of
zelfs een te gewaagd decolleté of je broek afsteken was een misdaad. Zelfs
wildplassen was een seksueel misdrijf.
Het was
natuurlijk allemaal vechten tegen de bierkaai, of zoals men het in het Frans
zegt: le nier serait nier la lumière du
soleil. De mens is een seksueel wezen, zonder seks kunnen wij ons niet
(natuurlijk) voortplanten en bovendien zijn wij zo geëvolueerd dat wij seksueel
opgewonden raken door anderen. Wij zijn zo en daarmee uit. Wat heeft de kerk
dan bezield om niet alleen priesters en religieuzen tot absolute seksuele
onthouding te dwingen, maar ook elke vermelding van seksualiteit te verbieden?
Ik weet het werkelijk niet, het is pure waanzin.
Natuurlijk hebben
de mensen dat verbod steeds aan hun laars gelapt, ook de priesters en religieuzen,
het bleven mensen en wat men ook probeert, de seksualiteit kan men nooit
onderdrukken.
Er is altijd
veel belangstelling geweest voor seksueel getinte verhalen en afbeeldingen. Als
dat niet open en bloot kon, dan maar in het geheim. Hoe meer iets verboden is,
hoe meer het gegeerd is.
Een goed
voorbeeld daarvan zijn de afbeeldingen van zestien seksuele variaties, oorspronkelijk
geschilderd door Giulio Romano voor het paleis van de Gonzagas in Mantua, maar
gepubliceerd als gravures door Marcanatonio Raimondi in 1524 als I Modi. De brave man werd prompt door de
paus gevangen gezet en alle exemplaren werden vernietigd, of berusten nu ergens
in de kelders van het Vaticaan. De dichter Pietro Aretino schreef zestien frivole
sonnetten, één voor elk van de afbeeldingen.
Er moeten
toch enkele afbeeldingen ontsnapt zijn en er kwam dus een tweede uitgave, met
de gedichten van Aretino, die echter ook helemaal in beslag werd genomen. Er zijn
enkele fragmenten van de gravures bewaard in het British Museum. Nadien zijn er verscheidene pogingen ondernomen om
de afbeeldingen toch weer te publiceren, sommige duidelijk op basis van de
originelen, zoals blijkt uit de overeenkomst met de fragmenten in het British Museum.
I Modi waren berucht sinds hun ontstaan en
ze zijn dat gebleven. Vandaag kan je ze gewoon bekijken op Wikipedia. Ik
wou ook graag eens de vermaarde scabreuze gedichten van Aretino lezen, maar dat
bleek minder gemakkelijk. De volledige tekst in het Italiaans vind je redelijk gauw,
maar voor vertalingen in het Engels, Frans of Duits, talen die ik beter meester
ben, was het wel even zoeken. Uiteindelijk ontdekte ik dat er een moderne Nederlandse
vertaling bestaat en wel van die meester-dichter en vertaler en schrijver van
liedteksten, Ernst van Altena. Zijn vertaling is gepubliceerd, samen met de
afbeeldingen, in een boekje van 1981 onder de titel: Pietro Aretino, Wulpse sonnetten.
Je vindt hier of daar nog wel een tweedehands exemplaar te koop aangeboden. Voor de
tekst kan je hier terecht.
Zowel bij de
afbeeldingen als bij de gedichten zal je merken dat Shakespeares stelling klopt:
much ado about nothing. Wij zijn
natuurlijk wat gewoon sinds je de eerste Playboy
hier onder de toog kon kopen. Men kan zich terecht de vraag stellen waarom de
kerk zich zo vreselijk druk heeft gemaakt over deze afbeeldingen en de
gedichten. Waarin bestond het vermeende kwaad dat ze konden veroorzaken bij het
lezen of bekijken? Oordeel zelf maar.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
12-11-2011
Zonder woorden - Sans paroles
Sans
paroles je me retrouvai délaissée
Toute seule
depuis nos adieux
Malgré toutes
nos promesses répétées
De
découvrir ensemble et heureux
Les plus
tendres de nos années.
Personne
ne soupçonnait
Mon
monde secret
Et moi
je gardai le silence
Dans
toutes les mille langues
que
crie la souffrance.
Féroce
comme le feu fulminant
La
douleur brûlait mon corps ardant.
Tu avais
disparu vers la plaine
De la
mémoire sourde et soudaine.
Dans
mon univers tu restes en présence
Même si
le désir a perdu de sa puissance
Et la
nostalgie absorbée en dautres absences.
Seul mon
souvenir sigillaire
Retient
ton image claire
Ton nom
tellement cher
Placé
en signe indélébile
Sur ma
peau vive et sensible.
Gedicht door Lut De Rudder bij
het beeld Les Pénitents van Anne Cornil
Een attente en
vriendelijke lezer stuurde me een uitvoerige mail met een interessante
aanvulling bij mijn tekst van gisteren over Wallon,
Waal, Welsh &c. Blijkt dat de
walnoot thuishoort in dat verhaal, waarin wal
onder een of ander vorm altijd verwijst naar een vreemd element. In het geval
van onze walnoot is dat inderdaad zo: ze is afkomstig uit het zuiden, vooral
uit Frankrijk en bij haar aankomst in het Germaanse noorden kreeg ze de
benaming vreemde noot, of walnoot. Toevallig was ze afkomstig uit Gallië,
waar men Frans sprak, dat men als een vreemde taal beschouwde en dus Waals, Welsh noemde. Geen wonder dus dat de
Latijnse benaming van de walnoot nux
Gallica is, Gallische noot maar ook als vreemde en dus waalse of wal-noot.
Een synoniem,
een ander woord voor walnoot is okkernoot. Dat is een eigenaardig woord, want wat
is een okker? In feite gaat het helemaal niet over het rare okker maar over nokker,
dat we gehaald hebben bij het laat-Latijnse woord nucarium, een notelaar, van nux,
Latijn voor noot. In het Frans is noix nog
altijd het woord voor de okkernoot, het is niet zoals bij ons een algemeen
woord voor elke noot, une noix is
enkel een okkernoot, un noyer is een okkernotenboom.
Maar waar is
de n- gebleven van nokker? Dat is een typisch taalverschijnsel: een
nokkerboom wordt algauw een okkerboom, we vermijden de ongemakkelijke tweede
n, zeker als we vergeten zijn wat nokker betekent. Dat is ook zo gegaan met
adder, dat oorspronkelijk nadre was, van het Latijnse natrix, slang. Nen nadre werd dan een adder.
Opmerkelijk
is ook dat onze (okker)notelaar plantkundig gezien geen notelaar is en onze
wal- of okkernoot geen noot, maar een steenvrucht, zoals de perzik, kers, pruim
en olijf. De bolster van de okkernoot is het vruchtvlees, de okkernoot zelf is
de beschermende steen en wat erin zit is de eigenlijke vrucht.
Misschien is
het je nog niet opgevallen, maar er zijn in het Frans maar weinig woorden die
beginnen met w. Ze hebben zelfs geen naam voor die letter, ze noemen hem double v, die kennen ze wel. Er zijn enkele
leenwoorden en bastaarden: wagon
hebben ze net zoals de Engelsen en de Amerikanen van ons gepikt. Water is de afkorting van het
eufemistische Engelse water-closet,
dat zelf closet (besloten ruimte) van
het Frans geleend heeft. Maar daarmee hebben we het zo wat gehad.
Er is één
uitzondering: Wallon. De benaming Wallonie komt niet eens voor in de
meeste woordenboeken.
Merkwaardig,
toch?
Wallon komt van een oud-Germaans woord, waarmee
men een Keltische volksgroep aanduidde, die Caesar de Volcae noemde (spreek uit: wolkae). Van oudsher is het een
verwijzing naar een andere en dus onbegrijpelijke taal, zowel vanuit de Franse languedoc als vanuit de Germaanse talen. Walesquier is brabbelen.
Ons koeterwaals
heeft echter een andere maar gelijklopende oorsprong: de Duitssprekende
Zwitsers hadden moeite met het Reto-Romaans van hun landgenoten uit Chur, een
stad die zij Kauer noemden, vandaar Kauderwelsch,
wat later een algemene term werd voor een onbegrijpelijke taal, eerst in het
Duits en zo bij ons als koeterwaals.
Welsh, Waals, Wallon, Wales, Cornwall, Walachije, het verwijst allemaal naar de
Kelten en later, na de grote volksverhuizing westwaarts van de Kelten, ook naar
al wie Latijn of Romaans sprak.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
08-11-2011
van god los
Een
organisatie zoals het christendom of zelfs de katholieke kerk zou fantastisch
zijn, indien ze niet over God ging, maar over de mens. Ik wou inderdaad dat er
een wereldwijde gemeenschap was van mensen die eensgezind maar zonder dwang zouden
samenwerken in liefde voor elkaar en voor de natuur, maar dan zonder de
traditionele christelijke personele God, die men vereert, aanbidt, aanroept
enzovoort, die de schepper is van alles en die alles in de hand houdt, die het
goed voor heeft met elk van ons en met de mensheid als geheel. Een dergelijke bevrijde
gemeenschap heeft ook geen behoefte aan een onfeilbaar geachte leider, noch aan
een kerk met centrale en nationale kerkvorsten die uit zijn op wereldse macht
en bezit. Wel kunnen plaatselijke gemeenschappen desgewenst iemand uitnodigen om
hen dienstbaar bij te staan in hun vieringen van vreugde en smart.
Elk
antropomorfisme bij het beschrijven van God is uit den boze. De mens denkt niet
automatisch in antropomorfe termen over God, dat is de schuld van de priesters,
de uitvinders van de godsdienst, die een personele almachtige God nodig hebben
om hun eigen wereldse macht te vestigen en in stand te houden. Wanneer we dan God
beschrijven zonder personele kenmerken, los van elke openbaring, wars van elke
kerk, komen we automatisch bij het pantheïsme terecht, een vorm van religieus
en spiritueel en liturgisch atheïsme, of een godsdienst zonder God.
Wanneer men mensen
vraagt of ze in God geloven, krijgt men vaak het antwoord: misschien, maar ik
geloof wel dat er iets is dat de mens overstijgt, dat er iets anders is dan
alleen maar de mens.
Natuurlijk
is er iets dat de mens overstijgt, er is zelfs heel wat dat ruimer is dan de
mens: de mensen, de mensheid, de geschiedenis van het mensdom; onze cultuur,
de beschaving; het leven op aarde, het universum. Vanzelfsprekend zijn er
krachten in de natuur die de mens overschrijden, zoals de zwaartekracht en alle
andere krachten die we al kennen en die we nog kunnen ontdekken. Zeker, er is
een dynamiek in de natuur, er zijn er zelfs veel, waarvan sommige de mens raken
en andere helemaal niet. En ook in onze menselijke verhoudingen zijn er
mechanismen en wetmatigheden die wij stilaan ontwaren.
Wanneer men
dus stelt dat er iets is dat de mens overschrijdt, dan is dat een enorm
understatement.
Maar van al
wat de mens overschrijdt is er niets dat men kan identificeren als een soort
mens met superlatieve kenmerken, zoals almachtig, alwetend, oneindig goed, de
schepper van hemel en aarde, kortom de traditionele kenmerken van God.
De
verleiding is blijkbaar nochtans groot om de ontwikkeling van de gedachten van
de mensheid en de evolutie van onze beschaving te zien als een zinvol proces,
teleologisch van aard, dus met een einddoel en daartoe geleid door een of
andere immanente of transcendente kracht. Dat is echter Intelligent Design
toegepast op de filosofie en dus even grote onzin.
Net zoals de
fysische wereld, inclusief het leven zelf zich ontplooid heeft volgens de eigen
wetmatigheid en het toeval, is ook de menselijke beschaving het product van eigen
wetmatigheden en van het toeval. Maar terwijl natuurwetten een grotere rol
spelen in de ontwikkeling van de fysische wereld dan het toeval, is het
omgekeerde waar voor de beschaving. Mensen zijn individueel zo verschillend en
zo onberekenbaar complex dat het samenspel van de mensheid meer weg heeft van
chaos dan van enig systeem. Waar men de meeste natuurverschijnselen vrij tot
uiterst accuraat kan voorspellen, zijn voorspellingen betreffende de mens of de
mensheid quasi onmogelijk. Waar men met de materie op een uiterst
gecontroleerde manier kan omgaan, is elke manipulatie van mensen onderhevig aan
onberekenbare risicos.
Alle
pogingen om in de evolutie van de beschaving een drijvende kracht of een
uiteindelijk doel te onderscheiden, zijn gedoemd om te mislukken. Men kan misschien
wel tijdelijke trends vaststellen of bepaalde aspecten blootleggen, maar een algemeen
systematisch en onfeilbaar patroon is er niet, net zoals er geen kracht of
entiteit is die daarvoor verantwoordelijk zou zijn.
De wereld is
veel eenvoudiger te verklaren dan gelijk welke godsdienst ons wil doen geloven.
Maar tegelijkertijd is hij oneindig veel ingewikkelder dan om het even welke
godsdienst kan bevroeden.
De
wetenschap heeft sinds lang elk godsbeeld achter zich gelaten bij het verklaren
van al wat is en in haar spectaculaire impact op de wereld. Het wordt hoog tijd
dat wij ook in de verdere ontwikkeling van onze samenleving de laatste nutteloze
overblijfselen van alle nefaste godsdiensten opruimen en de wereld welgemoed en
enthousiast tegemoet treden, bewust van onze eigen waarde, mogelijkheden en
beperkingen, in volle respect voor onze medemens en voor de natuur.
Categorie:God of geen god? Tags:levensbeschouwing
07-11-2011
de volmaaktheid is niet van deze wereld
De
volmaaktheid is niet van deze wereld.
Hoe vaak
hebben we deze spreuk, dit gezegde niet bovengehaald als een lamlendige verontschuldiging
wanneer we weer eens tekortgeschoten waren. Zelfs indien we ons uiterste best
doen, kan het nog behoorlijk verkeerd lopen. En hoe moeilijker de taak, hoe
meer kans dat het resultaat minder dan optimaal is. There is many a slip between the cup and the lip
En toch is
er blijkbaar iets in de mens dat ons aanzet om het steeds weer opnieuw te
proberen en wel zo goed mogelijk. If its
worth doing, its worth doing well. Niemand begint aan een taak met de
bedoeling er een zootje van te maken, al draait het helaas vaak zo uit. Waar
komt die neiging vandaan om wat we doen ook goed te doen, om te streven naar de
volmaaktheid die we toch nooit kunnen bereiken? Is dat een algemeen menselijk
kenmerk? Of zijn er ook mensen die al fluitend door het leven gaan, die zich
tevreden stellen met de dingen zoals ze zijn, die nergens een probleem van
maken?
Ik weet het echt
niet. Iedereen denkt wellicht van zichzelf dat hij of zij het beter voorheeft
en dat de anderen er hun broek aan vegen. Dat is een
zelfverdedigingsmechanisme: niemand kan gezond overleven als hij of zij
zichzelf maar niets vindt. Kritiek op de anderen is een middel om het eigen
zelfbeeld op te krikken. Het kan ook een gewoonte worden en dan is dat een
probleem, vind ik. Zeurende mensen zijn zelden aangename mensen.
Er is ook
een dieper liggend probleem met kritiek op de anderen. De vraag is immers op
welke grond ons smalend oordeel over de anderen gevestigd is. Wie zijn wij dat
wij een oordeel kunnen vellen over wat anderen doen of laten of hoe ze het
doen? Zijn wij dan volmaakt? Weten wij het allemaal beter?
Akkoord, er
zijn mensen die het beter weten. Er zijn er die rap iets doorhebben, veel
sneller dan anderen. Er zijn mensen die een enorme energie hebben, die dingen
in beweging kunnen zetten, die de verantwoordelijkheid kunnen op zich nemen voor
een heel bedrijf met honderden, zelfs duizenden werknemers, de beslissingen
kunnen nemen over belangrijke zaken, die over miljoenen gaan. Hebben die mensen
dan al de wijsheid in pacht? Mogen zij oordelen over hun medemensen? Geeft hun
begaafdheid, waaraan zij toch maar in beperkte mate zelf enige verdienste
hebben, hen het recht om de anderen te minachten of van hen te eisen dat zij met
misschien heel wat minder capaciteiten toch maar dezelfde prestaties leveren?
Je kan de
vraag ook anders stellen: moet alles wel volmaakt zijn, of: is het wel mogelijk
dat alles volmaakt is? Moeten we niet veeleer realistisch zijn en aanvaarden
dat de volmaaktheid inderdaad niet van deze wereld is? Dat wil niet zeggen dat
we sjamfoetisten moeten zijn, van het Frans je
men fous, het kan me niet schelen. Wel moeten we aanvaarden dat mensen
zeer verschillend zijn, ook in hun mogelijkheden en dat sommigen zelfs als ze
hun uiterste best doen toch maar tot een mager resultaat zullen komen. Wij
hebben allemaal onze beperkingen en dus is het volmaakte niet voor morgen.
We mogen dus
wel verwachten dat iedereen zijn uiterste best doet, maar niet dat iedereen
volmaakt is. Wat voor de ene een koud kunstje is, is voor de andere een
onbereikbaar doel. Dit lijkt belangrijk: we moeten mensen niet beoordelen op
wat ze bereiken, maar op hoe goed ze proberen. Dat is de enige manier om iedereen
respectvol te behandelen.
De vraag
stelt zich dan: hoe kan je de mensen motiveren om er het beste van te maken, om
zich in te zetten, om te proberen de dingen zo goed mogelijk te doen, elk naar
eigen vermogen?
Als je de
lat te hoog legt, zullen ze misschien afhaken, er het bijltje bij neerleggen
nog voor het hakken begonnen is. Als je mensen voortdurend controleert en
terechtwijst, zullen ze er waarschijnlijk op den duur genoeg van krijgen en er
de brui aan geven. Als je hen voortdurend de indruk geeft dat zij onbekwaam
zijn of niet voldoende gemotiveerd, moet je niet veel van hen verwachten. Als
je hen de vruchten van hun arbeid onthoudt, als je hen uitbuit en onmenselijk
behandelt, krijg je vroeg of laat de rekening gepresenteerd.
Door mensen
aan te moedigen, hun inspanningen te belonen, hen taken toe te vertrouwen die
ze aankunnen, door hen te respecteren in wie ze zijn, zal je het beste uit hen
halen. Dat mag dan al minder zijn dan volmaakt, maar misschien is dat het hoogst
haalbare. Wie doet wat hij kan is een eerlijk man (of vrouw, al rijmt dat
niet). Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij of zij leeft.
We kunnen
ons voor deze redenering baseren op de drie principes van de Verlichting: vrijheid,
gelijkheid, broederlijkheid; dit laatste begrip formuleren we vandaag minder
seksistisch als solidariteit.
We
vertrekken van de vaststelling dat wij allen mensen zijn en als dusdanig
gelijken, ook al zijn we zeer verschillend. Elke mens is volwaardig mens, wat
ook zijn of haar gebreken zijn. De tijd is voorbij dat iemand zich belangrijker
kon achten, of door anderen zo beschouwd werd, gewoon omdat hij of zij geboren
was in een adellijke familie, omdat hun vader koning was, omdat zij een fortuin
hadden geërfd. Dat is de kern van onze democratie: in het stemhokje heeft
iedereen één stem en iedereen is gelijk voor de wet.
Elk individu
heeft ook fundamentele rechten waaraan niet kan getornd worden. Dat is de basis
voor onze vrijheid: niemand mag ons van die fundamentele mensenrechten beroven.
Wij hebben allemaal evenveel recht op zelfontplooiing, niemand kan aan iemand
anders zeggen wat hij of zij moet doen. Niemand heeft gezag over iemand anders,
wij zijn immers allen gelijken.
Onze
vrijheid is evenwel niet absoluut: zij wordt beperkt door de vrijheid van de
anderen. Zo zijn wij allerminst vrij om anderen te benadelen of te schaden, dat
is in tegenspraak met het gelijkheidsbeginsel.
Bovendien
leven wij als mens in gemeenschap en dat brengt afspraken en verplichtingen
mee. Er is niets verkeerds met links rijden, in Engeland doen ze het allemaal,
maar het is toch best om het hier niet te proberen. Dat heeft dus niets te
maken met goed of slecht, het is gewoon een afspraak. Maar er zijn ook dingen
die op zich slecht zijn en dat is altijd omdat er iemand nadeel bij heeft. Gij
zult niet doden, dat is evident: als wij allen gelijk zijn en dezelfde rechten
hebben, dan kan het niet dat de ene de andere het leven zelf ontneemt.
Solidariteit is een essentieel kenmerk van ons mens-zijn. No man is an island.
Deze
gedachte moet ook meespelen als we nadenken over hoe we met elkaar omgaan. We
moeten er altijd aan denken dat de andere een volwaardig mens is en dat wij
nooit het recht hebben om over hem of haar een oordeel te vellen. Wij mogen
eventueel wel eens denken dat iemand een flater begaat, dat is onvermijdelijk,
maar we moeten er altijd voor beducht zijn om een negatief waardeoordeel uit te
spreken over iemand. Wij weten immers niet wat de mogelijkheden van die mens
zijn, wat hij of zij heeft meegemaakt, welke beperkingen hij of zij heeft.
Zelfs als iemand zich volgens ons echt niet gedraagt, echt zijn best niet doet
of objectief gezien tekortschiet of zich ontrekt aan zijn of haar
verplichtingen, dan nog moeten wij bedenken dat het een mens is zoals wij, met
dezelfde fundamentele rechten en waardigheid. Wij mogen wel een eigen mening
hebben, maar wij mogen geen moreel oordeel vellen over anderen, wij mogen nooit
zeggen: dat is een slecht mens.
Het is
inderdaad enkel de maatschappij als geheel die een uitspraak kan doen en dan nog
enkel in conflictsituaties, wanneer de vrijheid en de rechten van de ene
benadeeld worden door de ambities van de andere. Iemand die zich probeert te
verrijken door zijn mede mens te bestelen, overtreedt de basiswet van de
gelijkheid van alle mensen. De benadeelde zal zich tot de maatschappij wenden
om zich daarover te beklagen (veeleer dan het recht in eigen handen te nemen).
De maatschappij zal desgevallend vaststellen dat er inderdaad een onrecht
geschied is en zal optreden.
Maar dan
stelt zich de vraag: wat kan men doen? Bij diefstal is het nog eenvoudig: men
kan eisen dat het gestolen goed wordt teruggegeven of vergoed, maar vaak is dat
niet mogelijk. Wat bij moord? Hoe kan je iemand vergoeden voor het verlies van
zijn leven?
Meteen
zitten we midden in een oeverloze discussie over de functie van het gerecht:
schuld en boete, misdaad en straf. Een winkeldief krijgt een straf van drie
maand cel. Wat is daarvan de bedoeling? Er is geen sprake van restitutie van
het gestolen goed, het is wel degelijk een straf. Wat is dat eigenlijk, een
straf? Wat is de functie ervan? Wat hopen we ermee te bereiken? In feite is het
een afschrikking: als je steelt, sluiten we je op en dat is niet aangenaam, de
mens ervaart vrijheidsberoving als een ernstige aanslag op zijn persoon. Maar
er zijn allerlei problemen met die redenering. Om te beginnen zitten onze
gevangenissen overvol, zodat straffen van minder dan drie jaar niet uitgevoerd
worden. Wordt iemand toch opgesloten, dan blijkt dit in bijna alle gevallen
geen voldoende afschrikking te zijn: de meeste veroordeelden belanden vroeg of
laat opnieuw in de gevangenis. De meeste ernstige juristen en criminologen zijn
het erover eens dat afschrikking een zeer bedenkelijk argument is, een dat
vrijwel nooit werkt.
Kritiek op
onze medemens heeft niet zozeer te maken met misdaden die men tegenover ons
begaat, maar met de onvolmaaktheid die wij constateren in de wereld en waarvan
wij het slachtoffer menen te zijn. Iedereen vindt dat wij teveel belastingen
moeten betalen, dat men dat geld bovendien niet goed aanwendt; wij zijn
ontevreden over de dienstverlening van de openbare diensten. Ik schreef
hierover al enkele dagen geleden: geen enkele ondernemer zou er zelfs maar aan
denken om het eigen bedrijf te runnen als een democratie. Wij vergelijken graag
de staat met de privébedrijven: was de staat maar zo efficiënt!
Denk aan het
openbaar vervoer (in België, ik ben niet op de hoogte over hoe het in Nederland
gaat): zonder gigantische staatssubsidies zouden de treinen en de trams en de
bussen niet rijden. Idem voor de post, de belastingsdiensten, de sociale
zekerheid enzovoort.
We moeten
toch eens nadenken over die onnadenkende uitspraken, vind ik.
Willen we echt
dat bijvoorbeeld het openbaar vervoer als een privébedrijf werkt? Dat zou
betekenen dat het winstgevend zou moeten zijn, met andere woorden dat de
gebruikers zoveel zouden moeten betalen voor een rit als die kost en dat er
geen enkele staatssubsidie meer zou zijn. Als we dat op korte termijn zo zouden
organiseren, dan ben ik er zeker van dat de prijs van een ticket zou
vertienvoudigen of nog erger. Maar zelfs op langere termijn, wanneer de
resultaten van een strikt economische aanpak van de sector de verwachte of
vermeende resultaten zouden hebben opgeleverd, met een drastische reductie in
de tewerkstelling, een massale inlevering op de lonen en de extralegale
voordelen en het doorbreken van de almacht van de vakbonden, dan blijft het nog
zeer de vraag of het openbaar vervoer ooit een winstgevend bedrijf kan zijn.
Als dat zo was, dan zou dat ooit ergens ter wereld al zo moeten zijn of geweest
zijn. Ik ken daarvan echter geen voorbeelden; geen enkele ondernemer is
blijkbaar in staat om de enorme investeringen te doen die nodig zijn voor een
degelijk netwerk met een behoorlijke dienstverlening, en bovendien nog winst te
maken ook.
Sommige
voorzieningen zullen dus altijd door de staat moeten gesubsidieerd worden. Wil
dat zeggen dat ze ook door de staat moeten georganiseerd worden?
Dat is een
heel moeilijke vraag. Stel dat we de postbedeling privatiseren (iets wat ons naar
verluidt binnenkort te wachten staat). De privéondernemer die dat op zich
neemt, zal dat enkel doen als hij winst kan maken. Indien de eisen die de
overheid stelt voor deze dienstverlening zo hoog zijn dat winst maken onmogelijk
is, dan zullen er geen kandidaten zijn om de Post over te nemen. In dat geval
zal de staat dus een privébedrijf moeten subsidiëren, zodanig dat het winst kan
maken.
Hier botsen
twee werelden, die van de staat, die democratisch moet werken, zonder
winstbejag, enkel gebaseerd op recht en rechtvaardigheid en zelfs op een
aanzienlijke graad van herverdeling, en aan de andere kant die van de economie,
die is gebaseerd op winst, op het recht van de sterkste, die lak heeft aan
democratie. De staat zal dus met het geld van de belastingbetaler een bedrijf
subsidiëren om op ondemocratische wijze sommige mensen, de aandeelhouders,
(heel) rijk te maken zonder dat ze daar iets hoeven voor doen.
Je ziet het
probleem, hoop ik. We vinden het nu al erg dat de staat miljoenen uitgeeft aan
privé consultingbureaus (al dan niet met politieke connecties). Het is echt wel
een nevralgiek punt in de discussie: willen we de staat als een economisch
systeem organiseren? Als we dat doen, dan verlaten we ten enenmale de
democratie en belanden ofwel in een staatsdictatuur zoals onder het communisme of
het fascisme of een dictatuur van het kapitalisme zoals in het begin van de
twintigste eeuw in Amerika. Wij hebben het verschrikkelijke debacle van dergelijke
systemen meegemaakt.
Ik vrees dus
dat we de evidente nadelen van een democratisch staatsbestel, meer bepaald een onvermijdelijk
minder dan optimaal gebruik van mensen en middelen in de overheidsdiensten,
zullen moeten voor lief nemen, omdat de alternatieven nog veel slechter zijn.
De keerzijde van democratie is altijd en onveranderlijk: dictatuur, dat mogen
we nooit vergeten.
We merken
dat voortdurend in de praktijk. In een democratie is het mogelijk dat mensen
minder dan volmaakt zijn. In een dictatuur niet. Elk menselijk falen wordt daar
ongenadig afgestraft. Daar geldt de wet van de sterkste, de wet van de winst
of, in het slechtste geval, de absolute willekeur van de dictator en ik moet
nog de eerste goede dictator tegenkomen, het wemelt in de geschiedenis van verlichte
despoten die de hemel op aarde beloofden en misschien zelfs betrachtten, maar
het leven van hun medemensen tot een ware hel maakten, denk aan de afloop van
de Franse Revolutie.
We komen
terug bij het sjamfoetisme. Is het mogelijk om een democratisch staatsbestel zo
te organiseren dat de staatsambtenaren toch werken als in een privébedrijf? Het
lijkt een contradictio in terminis, maar dat hoeft het niet te zijn. Enerzijds zijn
er talloze ambtenaren en andere mensen die rechtstreeks door de staat betaald
worden, zoals de mensen in het onderwijs, die hun taken op voorbeeldige wijze
vervullen. Het is dus wel degelijk mogelijk om mensen te motiveren in een ander
dan een louter economisch systeem. Waarom zet een onderwijskracht zich zo in
voor zijn taak? Uit idealisme, zeggen we dan, want voor het geld kan het niet
zijn. Ik vermoed echter dat het meer te maken heeft met de voldoening die men vindt
in zijn werk, dat is de echte drijfveer voor heel veel van die mensen.
Maar we
mogen het niet zo eenzijdig voorstellen. Er zijn ook in het onderwijs en in de
overheidsdiensten mensen die gewoon hun uren kloppen en helemaal niet geïnteresseerd
zijn in voldoening, die gewoon hun centen komen verdienen in ruil voor een
minimum aan inzet en inspanning. Anderzijds zijn er ook in de vrijemarkteconomie
talloze mensen die niet vies zijn van een hoger loon en een bedrijfswagen, maar
die hetzelfde idealisme aan de dag leggen bij de uitvoering van hun taken als
hun betere collegas in overheidsdienst. En in de economische sector zitten er
zeker ook meelopers en profiteurs, die je met geen stokken tot enig enthousiasme
kan bewegen. In beide systemen, overheidsdiensten en de economie, is er een
minimum aan rationeel beleid dat echter nooit alle misbruik kan uitsluiten.
Misschien
ligt het niet eens aan het systeem, denk ik dan. We zijn allemaal gelijk, maar
o, zo verschillend. Je hebt mensen die zich totaal inzetten in gelijk welk
systeem en je hebt anderen die zich altijd en overal met veel minder inspanning
tevreden stellen. Misschien kiezen de eerst genoemden spontaan vaker voor de
privé en zijn de laatstgenoemden meer geneigd om werk te zoeken in
overheidsdienst, maar dat is een onbewezen stelling, vind ik, al hoor je die
voortdurend in allerlei discussies. Misschien is het goed dat we, wanneer we
ons nog eens laten verleiden om over dit thema elkaar in de haren te vliegen,
eerst even nadenken over de grond van de zaak: we zijn allemaal mensen, fundamenteel
gelijk en toch grondig verschillend, genetisch en door de omstandigheden. We
moeten zowel de fundamentele rechten van eenieder als de diepe verschillen tussen
de mensen onderling respecteren.
We mogen
niet wensen dat iedereen is zoals wij en wij mogen niet verwachten dat iedereen
volmaakt is. Lenfer, cest lautre?
Nee: pas als iedereen verplicht wordt om identiek te zijn en om tot dezelfde
resultaten te komen, pas dan zou het hier een hel zijn.
Het is
wellicht een onbereikbare droom, maar het zou mooi zijn indien alle mensen tot
de overtuiging zouden komen dat de beste manier van leven die is, waarin elkeen
zich inzet om de eigen mogelijkheden ten volle te benutten.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
03-11-2011
November 1626, Nicholas Breton
Het is nu
november en zoals het oude spreekwoord zegt: laat de dorsvlegel nu slaan en de
schepen niet meer buitengaan; want de hevige wind en de woelige zee zijn een
beproeving voor de ribben van het schip en het hart van de zeeman. Nu komen de
mensen van den buiten helemaal doorweekt naar de markt en de zwoegende vrachtrijders
zien er niet uit. De jonge reiger en de slobeend zijn nu goed aangevet voor het
grote feest en de houtsnip stevent af op de loo. De jachtopzieners beginnen nu te
oogsten en de slager die een goede zaak heeft gedaan drinkt op de gezondheid
van de vetmester. De kok en de konfijtmaker maken zich klaar voor kerstmis. De menestrelen
te lande tikken hun leerlingen op de vingers als ze vals spelen. Geleerde heren
voelen voor het ontbijt hun maag keren bij de aanblik van hun boeken en een Magister
zonder Artes is goed voor het alfabet. Bokking met sherry haalt een gevoelige
maag overhoop en het vasten van de arme is beter dan de overdaad van de
veelvraat. Kijkborden en schotels zijn nu nuttige helpers en een slot op de
schapraai houdt een appeltje voor de dorst. Nu begint de havik de bossen te pluimen
van fazant en de wilde eend hoort niet graag het gerinkel van de bellen van de
slechtvalk. De wind is nu koud en de lucht kil en de arme sterft als hij liefdadigheid
moet ontberen. Boter en kaas zien hun prijs rijzen en al wat je nodig hebt in
de keuken is niet eenieder gegeven. Kortom, bij het gedacht aan zijn killige
koude, is dit mijn besluit van deze maand: voor mij is ze het onaangenaamste
van de natuur en een test voor ons redelijk uithoudingsvermogen.
Nicholas
Breton, London, 1626
T is now Nouember, and according to the old Prouerbe, Let
the Thresher take his flayle, And the ship no more sayle : for the high winds
and the rough seas will try the ribs of the Shippe, and the hearts of the
Sailers : Now come the Countrey people all wet to the Market, and the toyling
Carriers are pittifully moyled: The yong Herne and the Shoulerd are now fat for
the great Feast, and the Woodcocke begins to make toward the Cockeshoot : the
Warriners now beginne to plie their haruest, and the Butcher, after a good
bargaine drinks a health to the Grasier : the Cooke and the Comfit-maker, make
ready for Christmas, and the Minstrels in the Countrey, beat their boyes for
false fingring: Schollers before breakefast haue a cold stomacke to their
bookes, and a Master without Art is fit for an A.B.C. A red herring and a cup
of Sacke, make warre in a weake stomacke, and the poore mans fast, is better
then the Gluttons surfet: Trenchers and dishes are now necessary seruants, and
a locke to the Cubboord keepes a bit for a neede : Now beginnes the Goshauke to
weede the wood of the Phesant and the Mallard loues not to heare the belles of
the Faulcon : The winds now are cold, and the Ayre chill, and the poore die
through want of Charitie: Butter and Cheese beginne to rayse their prices, and
Kitchen stuffe is a commoditie, that euery man is not acquainted with. In summe,
with a conceit of the chilling cold of it, I thus conclude in it : I hold it
the discomfort of Nature, and Reasons patience. Farewell.
Chopin
schreef de meeste van zijn werken voor piano solo: Albumblad; Allegrode Concert; Andante Spianato et Grande
Polonaise; Andantino; 4 ballades; Barcarolle; Berceuse; Bolero; 2 bourrees; Canon; Cantabile; Contradans;
3 écossaises; 27 etudes; Fantasie;
Fuga; 4 impromptu's; Largo; 51 mazurka's; 2 marsen; 21 nocturnes; 16
polonaises; 24 preludes; 4 rondo's; 4 scherzi; 3 sonates; Tarantella; 4 variatiewerken; 20 walsen.
Verscheidene
werken dragen de naam van dansen die toen populair waren: ballade, bolero,
contradans, écossaise of scottish,
mazurka, mars, polonaise, tarantella, wals. Het zou echter een vergissing zijn
om te denken dat Chopin populaire dansmuziek schreef, waarop men werkelijk danste
in de cafés en theaters, zoals de Strauss-familie dat zo succesvol deed. Chopin
schreef geen populaire deuntjes. Hij componeerde muziek van een uitzonderlijk hoog
artistiek en technisch muzikaal niveau die enkel hijzelf, enkele professionele
pianisten en misschien de meest begaafde amateurs konden vertolken. Dat gebeurde
tijdens de zeldzame concerten die Chopin gaf, of in de relatieve beslotenheid
van de salons van rijke bewonderaars. Zijn faam was legendarisch, maar het
aantal mensen dat de muziek van Chopin gehoord heeft tijdens zijn leven moet al
bij al erg beperkt geweest zijn.
Zoals
talrijke componisten voor en na hem, heeft Chopin voor zijn muziek inspiratie
gevonden in de volksmuziek van zijn Poolse vaderland, ook toen hij dat al lang
achter zich gelaten had en zich definitief in Parijs gevestigd had.
Een typisch
voorbeeld is de polonaise, de nationale
dans in Polen, die sterk verwant is met de Zweedse polska en waarschijnlijk dezelfde oorsprong heeft in de volksmuziek
van die streken. Het was daar een geliefkoosde dans op carnavalvieringen en
traditioneel de eerste dans op de 100-dagenfeesten van studenten. Wellicht
danken we daaraan een van de hedendaagse betekenissen van polonaise: een ietwat
ruige dans in lange slierten, waarbij men de handen op de schouders van de
voorganger legt; een geliefkoosde manier om uiting te geven aan zijn uitgelaten
vreugde, of een duidelijk teken van vrolijke dronkenschap. Het is een dans in
driekwartsmaat, zoals de wals. Toch klinken de polonaises ritmisch helemaal
anders dan wat wij ons bij een wals voorstellen, beïnvloed als wij zijn door de
nieuwjaarsconcerten uit Wenen. Bij Chopin is de benaming polonaise nogenkeleen aanleiding voor een compositie die
misschien wel de geest maar nog nauwelijks de typische vorm of het strakke
ritme van het origineel bewaart. Luister eens naar de meest bekende van Chopins
zestien polonaises, het opus 53, bijgenaamd de heroïsche, dan merk je meteen
het verschil. Een knappe kerel of dame die daarop een walsje kan dansen. In de
klassieke muziek geeft de aanwijzing alla
polacca aan dat de uitvoering moet gebeuren in de stijl van de polonaise.
Sinds Bach hebben ontelbare componisten polonaises geschreven, tot op onze
dagen, zowel in de klassieke als in de populaire muziek.
De mazurka is ook een dans van Poolse
origine, de mazurek. Waar de
originele polonaise nog aan een matig
tempo werd gedanst, is de mazurka een meer levendige, soms zelfs heftige dans,
eveneens in driekwartsmaat, met het accent meestal op de tweede (een-TWEE-drie)
of derde (een-twee-DRIE) tel. Het is
eigenlijk een combinatie van elementen uit drie andere Poolse volksdansen, de mazur, kujawiak en oberek. De oberek was een
steeds versnellende werveldans en dat merk je in sommige van Chopins mazurkas.
Het was een populaire salondans in heel Europa tot rond 1900.
Wellicht
zijn Chopins walsen het meest bekend, zoals zijn Minutenwals. In tegenstelling
tot wat men denkt is het niet de bedoeling (en eigenlijk ook onmogelijk, al
zijn er altijd pianisten die het proberen) om die binnen de zestig seconden af
te haspelen. Valse Minute is de naam
die er door de uitgever aan gegeven is, en minute
betekent gewoon klein of kort. Een andere naam is Valse du Petit Chien; Chopin zou dit heel levendig walsje
geschreven hebben toen hij een schoothondje zijn eigen staart zag
achternajagen Chopin schreef geen Weense walsen, zoals die ontstaan waren rond
1750 en een hoogtepunt kenden in Europa na het congres in Wenen waar men de
politieke kaart van Europa vastlegde na de val van Napoleon. Zijn twintig walsen
zijn niet bestemd om gedanst maar om beluisterd te worden, zoals trouwens al
zijn pianomuziek.
Waar amateurdansers
tekortschieten, kunnen geschoolde dansers uitkomst brengen. De verleiding is
altijd groot geweest voor choreografen om iets te doen met de meeslepende muziek
van Chopin. De componist Alexander Glazoenov had enkele dansen van Chopin
bewerkt als een orkestsuite, onder de naam Chopiniana.
De choreograaf Fokine bracht op die muziek een eerste opvoering van een ballet
onder die naam in 1907 in het Maryinski theater in Sint-Petersburg. Wegens het
succes kwamen er nog verscheidene andere opvoeringen in Rusland en daarbuiten,
steeds op muziek van Chopin, maar niet noodzakelijk de vier dansen die Glazunov
had bewerkt en nog maar zelden in zijn orkestratie. Men gebruikt daarvoor sinds
1909 de titel Les Sylphides, die
verwijst naar een soort van etherische nimfen, die een delicaat ballet dansen
zonder een echt verhaal, met een choreografie die helemaal gebaseerd is op de
muziek van Chopin, maar dan georkestreerd voor de gelegenheid.
Zo vinden de
artistieke dansen van Chopin de vertolkers die ze verdienen: geen stuntelende
amateurs of dronken studenten en voetbalfans, maar ballerinas en sterdansers.
Categorie:muziek Tags:muziek
30-10-2011
Adieu
Alors je me retournais,
sachant fort bien:
cet adieu est à tout jamais.
Javais appris la senteur brûlante
Dardeur, amour, abandon.
Mais il fallait retourner
vers une existence bourgeoise,
respirer selon les normes,
réaliser les rêves de ses parents.
La passion ne sétait pas fanée,
le désir rageait encore,
chaque pore de mon être
crevait tes embrassements.
Mais nos promesses de se revoir
avant les premières neiges
se réduisaient en froideur dévorante,
arrachant toute chaleur
de mon corps.
Et on appelle ça: vivre
Gedicht door Lut De Rudder bij het beeld van
Anne Cornil, Les pénitents
Short Het woord deed hier bij ons zijn
intrede rond 1960, toen de Amerikaanse cultuur Europa veroverde, in de
nasleep van onze bevrijding. Wij liepen al langer in korte broek, maar nu
moest die short heten, om te passen bij de T-shirts die toen ook opdoken.
Eigenlijk is
het Engelse woord shorts, meervoud
dus, omdat ook pants meervoud is. Shorts is een afkorting (!) van short pants. Pants is dan weer een afkorting van pantaloons en dat was de naam die men gaf aan de spannende lange mannenbroeken
die rond 1650 in Frankrijk in de mode kwamen en die je nu nog ziet in
ceremoniële kostuums. Ze kregen die naam naar een figuur uit de Italiaanse komedie,
Pantaleone, die de typische Venetiaan voorstelde, en die uitgedost was met dergelijke
broeken. En Pantaleone droeg de naam van een populaire heilige, San Pantaleone,
die rond het jaar 300 de marteldood stierf en met zijn laatste ademtocht God om
vergeving vroeg voor zijn beulen, waarop de stem van Christus weerklonk die hem
de naam gaf waaronder hij bekend en vereerd zou worden: Panteleèmon. Daarin herkennen we pan, alles en eleèo,
vergeven, zoals in Kyrie eleison,
Heer vergeef ons. Hij die alles vergeeft, dus. In het Frans zegt men nog altijd
pantalon.
In het
Engels is pants meervoud zoals
gebruikelijk voor dingen die uit twee delen bestaan, zoals ook scissors, schaar (zoals het Frans ciseaux), in beide gevallen ook
voorafgegaan door respectievelijk a pair
of en une paire de Denk ook aan glasses en binoculars. Panties is dan weer een verkleinwoord voor pants en verwijst naar de onderbroekjes
van kinderen en vrouwen. Panty is het
enkelvoud, zoals in pantyhose,
broekkousen of kousenbroek. Hier bij
ons is panty (enkelvoud, zoals broek)
de afkorting voor kousenbroek.
Maar ik wou
het eigenlijk over een andere betekenis van short
hebben, een die we dezer dagen af en toe in het nieuws horen, wanneer men het
over de financiële crisis heeft. We beleven vreemde tijden. De staten, zoals de
Verneigde Staten en de Europese Unie, maar ook afzonderlijke landen zoals
Ierland, Portugal, Spanje, Italië maar vooral Griekenland worden belaagd door de
beleggers en blijken onmachtig om zich daartegen te verzetten. De beleggers,
dat zijn burgers zoals jij en ik, belagen dus hun eigen land of dat van anderen
en veroorzaken zo een wereldwijde crisis waarbij fortuinen verloren gaan,
banken failliet gaan en de wereld in een recessie terechtkomt zoals nooit
tevoren. Iedereen wordt armer, zou je denken, maar is dat ook zo?
Om de
huidige problemen enigszins te kunnen volgen moeten we een cruciaal begrip uit het
financiewezen doorhebben. Als wij denken aan speculeren, dan verstaan wij
daaronder dat men iets koopt waarvan men hoopt dat het later meer zal waard
zijn, zodat men het kan verkopen met winst. Als je een aandeel koopt in een
bedrijf dat goede zaken doet, dan zal de waarde van dat aandeel stijgen. Door aandelen
goedkoop te kopen en duur te verkopen kan je rijk worden, heel rijk, want de
waarde van aandelen kan spectaculair stijgen, soms met honderden procenten op
korte tijd.
Maar
aandelen kunnen ook in waarde dalen. Denk aan de bankaandelen van Fortis en
Dexia: ooit waren die veertig keer zoveel waard als nu.
Speculeren,
dat is erop rekenen dat de waarde van een aandeel of iets anders zal
veranderen. En let nu goed op: je kan ook geld verdienen als je speculeert op
een waardedaling. Dat klinkt eigenaardig. Als je aandelen had van Fortis of
Dexia, dan ben je nu je geld kwijt, toch?
Hier komt
ons woord voor de dag: short gaan of shorten. Wat is dat precies? Het is
speculeren op een sterke waardedaling. En hoe doet men dat? Stel dat je vermoedt
dat de waarde van de dollar sterk zal dalen tegenover de euro. Dan leen je een
stapeltje dollars, laat ons zeggen voor 1000 , aan de huidige prijs van 1,5
dollar per euro, dat is dus 1.500 $, voor een periode van drie maand. Aangezien
het om een lening gaat, betaal je niet 1000 , maar een rente, zoals voor elke
lening. Stel dat de rente 4% is op jaarbasis, dan betaal je voor drie maand 1%
op je 1000 , dat is 10 euro. Je verkoopt vervolgens de geleende dollars en je
bent zo 1000 euro rijker. Maar je hebt iets verkocht dat je eigenlijk niet
hebt, dat is dus een tekort, vandaar short gaan of short selling.
We waren
uitgegaan van de veronderstelling dat de dollar zou dalen in waarde. Stel dat
dit inderdaad gebeurt binnen die drie maand, bijvoorbeeld met 10%, een niet
eens overdreven veronderstelling. Op dat ogenblik kan je met je geleende 1000
dus 10% meer dollars kopen, dus 1.500 plus 150 maakt 1650$. Daarmee betaal je
je lening van 1.500$ terug en je houdt 150$ over. Elke dollar is dan slechts
1,35 euro waard, maar dat is nog altijd 150 x 1,35= 202,5. Daarmee betaal je
je rente van 10 en je hebt een zuivere winst van 192,5 op drie maand tijd en
dat zonder dat je ook maar één euro van je eigen kapitaal hebt moeten inzetten.
Een belegger
die erop rekent dat zijn geleend goed in waarde zal dalen, neemt natuurlijk een
serieus risico: als de waarde in tegenstelling tot de verwachtingen plots
spectaculair stijgt, moet die belegger de hogere waarde terugbetalen op het
einde van de lening.
In tijden
van crisis is er voor beleggers niet veel te verdienen. De rente op leningen wordt
laag gehouden om de economie weer aan te zwengelen en dus is ook de rente op
spaargeld laag. Daarom zoeken zij andere manieren om hun geld te laten renderen
en shorten of short gaan is er een
van. Zij zoeken dan hun slachtoffers uit en vallen die aan door massaal
aandelen te lenen en die te verkopen, erop rekenend dat ze die goedkoop zullen
kunnen teruggeven. Wanneer de markten dit door hebben, verdwijnt het vertrouwen
in die aandelen en gaan ze nog sneller dalen.
Dat is, in
een notendop en zeer sterk vereenvoudigd wat er nu gebeurt. Als er negatieve
berichten verschijnen over een land, bijvoorbeeld Griekenland, dat een groot
gat in de begroting heeft en dat zijn leningen niet meer kan afbetalen, dan lenen
de beleggers massaal Griekse waardepapieren, en verkopen die onmiddellijk, waardoor
de waarde ervan nog verder daalt. Ze kopen dan de bijna waardeloos geworden stukken,
betalen daarmee hun leningen terug en strijken hun enorme winsten op.
Dit is maar
een tipje van de sluier die over de financiële wereld ligt. Er gebeuren daar
zaken die onze verbeelding ver te boven gaan. Er zijn machten aan het werk
waarvan niemand weet heeft, machten die sterker zijn dan de landen, de staten
zelf. Er zijn groepen die meer geld bezitten dan zelfs grote landen, die een
omzet hebben die groter is dan de begroting van aanzienlijke landen, die in
feite bepaalde landen zouden kunnen kopen en dat in de praktijk ook doen.
Wij denken
dat wij in een democratie leven, waarbij de burger stemt voor een bepaalde
partij en de aldus verkozen vertegenwoordigers de beslissingen nemen. Nu blijkt
dat de politici als het erop aankomt totaal afhankelijk zijn van de financiële
belangengroepen, die over veel meer geld en macht beschikken dan welk land ook,
de V.S., de E.U. en China inbegrepen. De machtigen der aarde zijn niet de
presidenten van die landen, maar anonieme financiële groepen. Zij nemen de
beslissingen, die wij allen voelen. Zij laten een bank of zelfs een land failliet
gaan als zij hun kans schoon zien, dat wil zeggen als een land of een groep
beleggers teveel risicos heeft genomen. En vervolgens nemen zij het zaakje
over en maken nog meer winst.
Naast en
achter de ogenschijnlijke democratie zijn er dus wel degelijk andere krachten
aan het werk, die aan elke democratische controle ontsnappen. Dit heeft niets
te maken met idiote samenzwerings- of complottheorieën, dit gebeurt echt en op
grote schaal.
En toch die
verborgen krachten zijn niet helemaal verborgen. Het zijn de banken en de
financiële instellingen die wij kennen en waaraan wij zelf mee werken, aan wie
we ons spaargeld toevertrouwen en van wie we lenen voor onze noden en ons
comfort. Als jij je spaarcenten aan een bank toevertrouwt, vraag jij dan wat ze
ermee doen? Ik ook niet. Ik strijk mijn armzalige percentjes op, zelfs niet genoeg
om de inflatie bij te houden. Op geen enkel ogenblik vragen wij rekenschap van
de banken en verzekeraars, zolang ze hun verplichtingen tegenover ons naleven.
Dat zij bijvoorbeeld enorme winsten maken met ons geld, daar hebben wij niets
aan: zij hebben beloofd om ons een aalmoes te geven en dat doen ze en voor de
rest hebben wij het nakijken. Wij werken dus mee, zij het als dommekrachten. Het
is met ons geld dat de duistere financiële machten speculeren en hun macht
opbouwen. Het zijn mensen zoals jij en ik die in die instellingen werken, het
zijn eenvoudige mensen die aandelen hebben in die instellingen, of die op hen
rekenen voor hun bijkomend pensioen.
Er is dus
een dubbel systeem aan het werk in onze maatschappij. Enerzijds heb je de politieke
democratie en de mensen die werken voor hun boterham. Daarnaast wordt er ook op
grote schaal gehandeld, al zullen sommigen zeggen: gesjoemeld. In die andere
wereld gelden de regels van de democratie niet, noch die van de ethiek, zelfs
niet die van het fatsoen. Daar is maar een wet, die van de sterkste en een
principe, dat van de winst.
Dat is niet
moeilijk te begrijpen. Als je een bedrijf wil runnen als een democratie, dan
ben je niet goed snik. Je hoeft maar naar de Belgische staat te kijken om dat
te beseffen. Geen enkele bedrijfsleider ter wereld zal ons democratisch stelsel
als model nemen. Het democratisch beslissingsproces is wel het meest ethisch
hoogstaande dat er is voor de samenleving, maar het deugt niet als economisch
principe. Wie winst wil maken, zal andere normen en waarden hanteren. Dat is de
dubbele bodem in onze democratie. Voor de staat zijn alle burgers gelijk voor
de wet, maar niet in onze economische structuur. Daar heerst een verregaande en
fundamentele ongelijkheid, het is zelfs de basis van het systeem, want het
beantwoordt blijkbaar aan een algemeen menselijke karaktertrek: iedereen wil
zijn eigen lot verbeteren.
We moeten ook
niet onmiddellijk denken dat die duistere krachten enkel negatieve invloeden
hebben. Zij zijn niet rechtstreeks verantwoordelijk voor de crisis in
Griekenland: het zijn de politici die vervalste begrotingen hebben ingediend en
die de putten gevuld hebben met onbetaalbare leningen. Alle landen hebben
begrotingstekorten, alle landen hebben enorme staatsschulden. De staten leven
boven hun stand. Wanneer de markten, lees: de duistere financiële wereld,
Griekenland op de korrel nemen, dan heeft dat een helend effect. Het is enkel
door de speculatie tegen dat land dat eindelijk duidelijk is geworden hoe
desastreus de politiek wel was. Politici kunnen om het even wat beslissen, hun
rekeningen hoeven niet te kloppen, zij handelen zogezegd in het algemeen
belang, maar concentreren zich op het individueel belang van hun kiezers,
zonder zich veel zorgen te maken over zelfs de meest elementaire regels van winst
en verlies. De ander krachten, de economische en financiële, kunnen daarop een noodzakelijke
correctie zijn.
Uit dit
alles blijkt dat ons bestel niet alleen politiek en dan democratisch is, maar
ook economisch en dan kapitalistisch. De politici geven nu grif toe dat zij
niet alles te zeggen hebben. Zij kunnen de markten niet dwingen, zij willen dat
ook niet, wij geloven in een vrijemarkteconomie (met minimale correcties). De
vrijemarkteconomie is wat de wereld doet draaien. Gelukkig maar dat zij niet
werkt zoals onze democratische instellingen, onze parlementen, ons koningshuis,
onze internationale instellingen zoals de U.N.O
Natuurlijk
zijn er misbruiken in dat economisch bestel, die komen voortdurend aan het
licht en er is nog veel meer dat het daglicht niet verdraagt. Je hebt
individuele fouten, zoals plaatselijke kantoorhouders die met het geld van hun
klanten gaan lopen en traders die met
veel meer geld spelen dan toegelaten en dan plots miljarden verliezen. Je hebt
de beruchte piramidesystemen, waarbij men grote winsten uitdeelt, niet op basis
van reële opbrengsten, maar met de inleg van nieuwe klanten. Soms gaan
individuele banken, of zelfs het hele bankstelsel in de fout, zoals in de
Verenigde Staten, waar consumentenkrediet zoal a way of life is, maar waar men huizenhoge hypothecaire leningen
toestond aan totaal onkredietwaardige klanten. Dat gebeurt vandaag ook hier bij
ons.
Maar hoor ik
iemand ons kapitalistisch systeem fundamenteel in vraag stellen, behalve enkele
jongeren die binnen enkele jaren zelf een burgerpak zullen aantrekken of anders
een leven als halve gare marginalen tegemoet gaan? Zelfs de meest linkse
traditionele partijen houden zich verre van al te grote staatsinmenging in het
economisch leven. Ik heb nog niemand gehoord die bijvoorbeeld stelde dat short
gaan zou moeten verboden worden. En de Tobintaks op financiële verrichtingen
blijft een heikel punt, waaraan geen enkele politicus zich wil verbranden. Iedereen
heeft schrik om de vrije markten onvrij te maken. Wij herinneren ons nog
levendig wat dat heeft opgeleverd onder het communisme.
Er moet dus
een wederzijdse controle zijn: de banken moeten erop toezien dat de politici
geen dwaze dingen doen, dat de begrotingen kloppen, dat de tering naar de
nering gezet wordt. En de politici moeten ervoor zorgen dat de banken geen
onverantwoorde risicos nemen met het geld van de kleine spaarder en de
argeloze belegger.
Hoe dat moet
gebeuren, is helemaal niet duidelijk. Enkele lucratieve maar louter symbolische
postjes voor gesjeesde of bejaarde politici in de bestuurscolleges en
beheerraden van de financiële instellingen zijn totaal nutteloos, dat is ten
overvloede gebleken. De staat moet volledige maar discrete transparantie eisen van
alle financiële verrichtingen en dat kan maar wanneer het staatsapparaat zelf beschikt
over gekwalificeerd personeel. En de controle van de staatsfinanciën zal pas
dan efficiënt zijn, wanneer ze gebeurt door onafhankelijke experts, die daartoe
niet alleen alle informatie krijgen, maar ook het gezag om zelf in te grijpen,
veeleer dan het recht om lauwe en vrijblijvende aanbevelingen te doen.
Het zal niet
voor morgen zijn.
Categorie:samenleving Tags:etymologie
28-10-2011
Herfstmijmeringen
Het vallen
van de blaren
Sinds ik
mijn blog schrijf, de Kroniek van mijn leven vanaf mijn zestigste, toen ik op
pensioen ging, heb ik hier al enkele keren een min of meer droefgeestig geluid
laten weerklinken. Niet zelden gebeurde dat in deze periode, in de herfst,
begin november. De blaren van bomen en struiken beginnen te verkleuren en
vallen af, de kruiden, de bloemen en planten verwelken. De vissen in de vijver
komen nog maar zelden aan de oppervlakte, ze bewegen zich veel langzamer dan in
de zomer. Het wordt kouder, vooral s nachts. Dit jaar hebben we een heerlijke
nazomer, zelfs lang na Sint-Michiel. Overdag is het warm voor de tijd van het
jaar, heerlijk open weer met een stralende hemel en een zon die ons nog koestert
met haar gulle warmte. Maar we zijn aan de overgang begonnen naar de winter,
dat merken we.
Ik merk het
ook aan mezelf. Ik voel me verwant met de tijd van het jaar. Weemoed heet dat
en het is een complex gevoel. Ik kan niet zeggen dat ik eronder lijd of ervan
geniet, het is een vreemde mengeling van beide. Nu ik officieel oud ben, vijfenzestig
geworden, ben ik me intens bewust dat mijn laatste levensfase is aangebroken. Het
grootste deel van mijn leven is voorbij, al wat nog komt is een reden tot tevredenheid,
althans zo lang het goed gaat. Het is alsof ik geen recht meer heb op nog veel
meer. Misschien komt dat omdat we in mijn familie niet oud worden. Ik ben de
enige overblijvende uit ons gezin.
Dat stemt me
niet bepaald droefgeestig, ik voel me niet depressief of wanhopig. Ik weet
gewoon dat het einde nadert, dat mijn leven bijna voorbij is. Ik hoef me
daarover geen illusies te maken, er is ook niets bijzonders aan, sterven hoort net
zo vanzelfsprekend bij het leven als geboren worden. Voor mij voelt het heel
natuurlijk aan, zoals de herfst onvermijdelijk volgt op de zomer. Mijn dood
komt elke dag een dag dichterbij, het zou kinderachtig zijn om dat te negeren
of ertegen in opstand te komen. Leven is leren sterven.
Als
gepensioneerde kijk je ook anders tegen het leven aan. Ik ben nu rentenier, ik
hoef niet te werken voor mijn brood. Elke maand krijg ik mijn pensioen en dat
is genoeg om aangenaam te overleven, ik heb niets tekort, misschien ook wel
omdat ik geen buitensporige noden of verlangens heb. Grote reizen doen we niet
en we geven ook niet veel uit aan restaurantbezoek, dure concerten of modieuze
kledij, drank of tabak. We kopen nog altijd heel wat boeken, maar vaak
tweedehands of aan gereduceerde prijs.
Maar die veeleer
passieve manier van leven heeft een invloed op je gemoed. Ik heb geen grote of
langlopende projecten meer voor mijn leven. Ik moet geen gezin meer stichten of
onderhouden, geen huis meer bouwen, geen loopbaan uitbouwen, geen netwerk
onderhouden, geen aanzien of rijkdom verwerven, geen publieke erkenning, geen belangrijke
plaats in de maatschappij. Dat alles is voorbij, het ligt achter me, het hoeft
niet meer.
Maar als je
ongeveer veertig jaar precies daarmee bezig geweest bent, dan is het niet
vanzelfsprekend om van de ene dag op de andere zomaar het geweer van schouder
te veranderen. Ik ben nu vijf jaar gepensioneerd en het is nog altijd wennen.
Het komt me voor dat het vooral het ontbreken van betekenisvolle maatschappelijke
taken is dat me het meest onwennig maakt. Ik heb de indruk, nee, ik weet dat de
wereld nu aan mij voorbij gaat. Vroeger had ik een duidelijke en directe invloed
op mijn omgeving in ongeveer alles wat ik deed, ik nam actief deel aan het
maatschappelijk leven, door mijn arbeid en mijn inzet, door mijn gezin. Nu
bevind ik mij aan de rand van die maatschappij. Ik word door die maatschappij betaald
om te rusten, om niet meer te werken, om van mijn oude dag te genieten. Ik mag,
vaak helemaal gratis, een beroep doen op al wat de maatschappij voor ons doet
en dat is enorm veel.
Maar ik voel
me een beetje een profiteur: ik krijg alles en ik doe niets in de plaats. Vroeger
stak ik het grootste deel van mijn tijd en energie in mijn arbeid en ik vond
dat ik elke frank en later elke euro waard was die ik verdiende. Nu krijg ik
zomaar geld, elke maand en ik moet er niets voor doen of beter gezegd: ik mag
er niets voor doen.
Nu zou je
kunnen zeggen: ja maar, Karel, wat vertel je nou voor onzin. Niemand heeft je
gedwongen om op je zestigste op pensioen te gaan, je had nog vijf jaar kunnen
werken?
Ja en neen.
Ik weet niet zeker of het een algemeen verschijnsel is, maar ik denk het wel: het
is niet evident om als ouder wordende werknemer mee te draaien in de onze
economie. Heel veel mensen stoppen voor hun vijfenzestigste, aan de
universiteit kende ik niemand die zo lang werkte. Het klimaat was daarvoor,
laat ons het zo maar stellen, niet echt gunstig. Als je het gevoel krijgt dat
men min of meer zit te wachten tot je opstapt of, erger nog, als men duidelijke
signalen geeft dat men je liever kwijt dan rijk is, dan heb je niet veel nodig
om een beslissing te nemen en de eer aan jezelf te houden, zeker als dat geen
financieel nadeel biedt. Ik ben heel gelukkig dat ik vijf jaar geleden gestopt
ben.
Maar ik denk
vaak na over hoe onze maatschappij met ouder wordende werknemers omgaat. Indien
men het einde van onze loopbaan anders zou aanpakken, zouden we waarschijnlijk
bereid zijn om langer te werken. Nu ligt het hoogtepunt van iemands loopbaan
meestal helemaal aan het einde, ook financieel: men werkt zich op, steeds hoger
op de ladder. Maar dat systeem staat onder druk. Enerzijds ervaart men zelf dat
men vanaf zijn vijftigste niet meer dezelfde is. Anderzijds staan de jongeren
te trappelen om de hogere functies over te nemen, zoals wij destijds.
Indien men
mij een andere, meer nederige functie had voorgesteld, met minder directe
verantwoordelijkheden en impact en dus minder stress, eventueel minder dan
voltijds, maar waarin ik mijn ervaring en kennis nog ten dienste had kunnen stellen,
dan zou ik dat zeker aanvaard hebben, ook indien dat een loonverlies zou
meegebracht hebben.
De looncurve
van vrijwel alle werknemers piekt nu op de dag dat ze op pensioen gaan. Maar
dat hoeft niet zo te zijn. De financiële last van de werknemers vertoont een
andere curve: zij is het hoogst op het moment dat zij een gezin stichten, een
huis bouwen, een of meer autos kopen, op vakantie gaan; wanneer de kinderen
groter worden en op hun beurt allerlei noden hebben. Wanneer de kinderen het
huis uit zijn, daalt de behoefte aan geld, terwijl de wedde zelfde blijft of
zelfs nog stijgt. Voor werknemers die dat wensen, zou het mogelijk moeten zijn
om op dat moment een andere wending te geven aan hun loopbaan, om dan te
beginnen aan de afbouw, over een langere periode die uiteindelijk uitmondt in
een volledig pensioen. Dat kan voor iedereen verschillend zijn, afhankelijk van
een hele boel factoren.
Ik ben nu
vijf jaar weg uit het actieve leven en ik hoor elke dag dat men iets zal moeten
doen om de vergrijzing op te vangen, dat men onvermijdelijk langer zal moeten
werken, dat brugpensioenen moeten afgeschaft worden enzovoort. Maar ik verneem
heel weinig over concrete plannen om dat te doen. Als men echt iets wil
veranderen, dan zal men moeten praten over de loopbaanopbouw en vooral de
afbouw ervan. Men zal de arbeid anders moeten gaan organiseren, rekening houdend
met de leeftijd van de werknemers. Men zal met name iets moeten doen met de
leeftijdsgroep vanaf ongeveer vijftig jaar en wel iets positiefs, terwijl men nu
aan heel veel mensen op die leeftijd een zeer negatieve boodschap stuurt: je
bent niet goed genoeg meer, we willen jou weg
Het gaat
daarbij niet alleen over een andere werkindeling: het is vooral een kwestie van
respect voor de ouder wordende weknemer, zowel vanwege de directies en de
personeelsdiensten als van de jongere werknemers. Vandaag is het zo dat respect
wordt uitgedrukt in euros, extralegale voordelen, bedrijfswagens,
verantwoordelijkheden, beslissingsmacht. Dat hoeft niet zo te zijn. Mensen op leeftijd
hebben meer aan waardering voor wie en wat ze zijn op dat moment. Ze hebben
meer aan begrip dan aan macht. Ze hebben meer behoefte aan rust dan aan geld.
Maar dat
terzijde. Of eigenlijk niet, want indien men er zou in slagen om mensen zoals
ik langer zinvol aan het werk te houden, wat hoe dan ook toch nodig zal zijn,
dan zou ik vandaag minder weemoedig zijn. Indien men ook de gepensioneerden
meer zou betrekken in het maatschappelijk leven, dan zou ik me minder nutteloos
voelen en minder schuldig omdat ik alleen maar krijg zonder er iets voor te
doen.
Ik heb vanaf
de eerste dag van mijn pensioen geprobeerd om me nog maatschappelijk nuttig te
maken, zonder daar enige vergoeding voor te vragen. Maar als vrijwilliger ben
je een randverschijnsel, je telt niet echt mee, je hebt geen
verantwoordelijkheid, geen stem in het kapittel. Je krijgt de minst
interessante taken toegewezen, vaak dingen die anders helemaal niet zouden
gebeuren, die men voor jou uitvindt en die dan ook geen enkel gevoel van
voldaanheid kunnen opleveren. Een na een heb ik mijn vrijwillige taken
opgegeven, precies om die reden. Ik heb me aangeboden voor andere taken, maar herhaaldelijk
kreeg ik een nee, toch maar niet te horen, of zelfs helemaal geen antwoord.
Niemand reageert enthousiast op mijn aanbod om gratis voor hem of haar te
werken. Is dat niet vreemd? Ik vind het wel. Maar ik weet nu stilaan dat het nu
eenmaal zo is en dat ik maar beter daarmee kan leren leven.
En toch
toch besluipt me onwillekeurig het gevoel dat het ook anders kan, dat ik wel
degelijk nog iets kan betekenen voor de samenleving. Misschien is het daarom
dat ik me zo verbeten op het lezen gestort heb, zeg maar studeren. En op het
schrijven, want zo kan ik de kennis die ik opdoe en de inzichten die ik verwerf
ten goede laten komen van jou, lieve lezeres, lieve lezer.
Voor mensen in
de herfst van het leven is dit seizoen als een donkere een spiegel, waarin we
onszelf met weemoedige, ietwat meewarige blik bekijken. Wij herkennen onszelf
in de natuur en putten kracht uit die verbondenheid. Maar er is een belangrijk,
essentieel onderscheid. In de natuur volgt op de barre winter steeds een
verrukkelijke nieuwe lente. Voor ons niet. Wanneer de laatste nacht valt, is
het voorgoed voorbij voor ons. De lente is voor anderen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
27-10-2011
leesblindheid, Jacques Quekel
Mijn penvriend Jacques Quekel (klik op zijn naam voor zijn blog) schreef naar aanleiding van mijn verhaal over het kapitaalbandje volgend epigram:
De
boekbinder.
De boekbinder
bindt,
Wat de schrijver
verzint.
Maar beste
boekenvrinden,
U zult die waarheid
pas vinden,
Als u met lezen
begint.
Dat ik dat niet begreep,
Kijk, daar zit nu de
kneep.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
25-10-2011
kapitaalbandje!
Gisteren
schreef ik over het prachtig uitgegeven boek van Paul Claes over Herakleitos.
Ik vermeldde daar nogal stuntelig een detail uit het kunstambacht van het boekbinden,
namelijk het fijne gevlochten draadje dat boven- en onderaan de rug van een
boek gekleefd is. Ik moest mijn toevlucht zoeken tot deze al te vage
omschrijving om de eenvoudige reden dat ik helaas de juiste vakterm niet kende.
Wie mij een beetje kent, zal mijn frustratie begrijpen over deze taalkundige
onmacht. Het kan niet anders dan dat er voor dit specifiek voorwerp ook een eigen
naam is, maar hoewel ik het ding zelf zeer goed ken en zelfs weet hoe het
gemaakt wordt, waartoe het dient en hoe het ontstaan is, kende ik de naam ervan
niet.
Zoals je kan
verwachten, kon ik het daarbij niet laten en ben dus op zoek gegaan op het
internet. Dat ging niet zo heel vlot, want waar begin je te zoeken? Ik had
immers voor uitgerekend dit letterlijk aangeknoopt (cf. infra) voorwerp geen
aanknopingspunt. Meestal zoek ik via Google in het Engels, dan is de oogst
groter dan in het Nederlands. Uiteindelijk belandde ik op de website van Tappin
Book Mine, waar ik een glossary
vond van vaktermen uit de antieke boekhandel. Helaas vond ik ook
daar mijn kopbreker niet, maar niet getreurd: ongetwijfeld wist iemand daar wat
ik bedoelde. Dus stuurde ik een mailtje met mijn vraag.
s Namiddags
was het weer uitzonderlijk goed en liet ik me gemakkelijk verleiden tot een
fietstochtje naar Anne en Pol, het beeldhouwersechtpaar dat hier in de buurt
woont en werkt. De moeder van Anne was boekbinder van beroep, misschien kende
Anne wel de term. Toen ik het haar vroeg, sloeg ze de ogen ten hemel, schudde
dan het hoofd en zei: ach, dat woord, ja ik heb het geweten, het ligt op de
punt van mijn tong. Maar het kwam niet.
Toen ik
terug thuis kwam, vond ik twee mailtjes van Douglas Tappin, de antiquaar die ik
had aangeschreven met mijn vraag. En ja hoor, hij wist perfect wat ik bedoelde en
het is een headband! Hij voegde er
enkele verhelderende afbeeldingen aan toe; in zijn tweede mail preciseerde hij
dat je dergelijke headbands ook
onderaan de rug van minder oude boeken vindt.
Nu had ik mijn
aanknopingspunt. Al gauw vond ik de Franse vertaling: une tranchefile en vandaar was het maar een stap naar het
Nederlands. Lieve lezers, ik kan jullie met trots melden dat het verdraaide
draadje luistert naar de namen kapitaalbandje,
kapitaal, besteekband en besteeksel. Je hebt ook besteken, besteker en
besteekster.
Een boek is
een verzameling van bladzijden. Bij het drukken drukt men echter niet telkens één
bladzijde, maar verscheidene tegelijk, op een groot vel papier, typisch vier of
acht tegelijk, recto en verso. Als men die bladzijden in de juiste richting en
de juiste volgorde afdrukt, dan kan men vervolgens dat vel vouwen tot een
katern.
De opeenvolgende
katernen van acht of zestien bladzijden voegt men samen om ze vervolgens te
binden, met garen, tot ze een boekblok vormen, dat is een boek zonder de band.
En nu komt het: bovenaan het boekblok naait of borduurt men nu een galonnetje, rond
een houtje of een stukje draad, dat een beetje boven het boekblok uitsteekt.
Het is een versteviging van het blok, in de eerste plaats om de katernen bijeen
te houden als het boek opengevouwen wordt, maar tevens om de rug (van het boek)
te sparen wanneer het boek van de boekenplank gehaald wordt, wat typisch
gebeurt door met een vinger net op die plaats het boek naar jou toe te kantelen.
Zon
kapitaalbandje aanbrengen is een bewerkelijk procedé en dat gebeurde vroeger en
nu nog enkel bij de meest kostbare werken. Maar de boekbinders hebben er snel
iets op gevonden om ook commercieel gebonden boeken er net iets beter en
duurder te laten uitzien. Men heeft kant en klare kapitaalbandjes gemaakt met
een stukje stof eraan, die men op maat kan knippen en dan op het boekblok
kleven voor het binden.
Het is dat
soort kapitaalbandje dat het Herakleitosboek van Paul Claes siert.
Neem eens enkele
boeken van je boekenplank en kijk of ze een kapitaal- of besteekbandje hebben. Een
detail, maar nu weten we ook hoe het heet.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
24-10-2011
Herakleitos vertaald en toegelicht door Paul Claes
Herakleitos
of Heraclitus van Efeze (ca. 540 ca. 480) was een van de eerste westerse filosofen.
Maar wat weten we over hem? En hoe weten we het? Er is immers van zijn
levenswerk niets overgebleven. De papyrusrol waarop het stond, werd anderhalve
eeuw lang bewaard in de tempel van Artemis in Efeze, een van de zeven antieke
wereldwonderen, maar ging verloren toen een sensatiezoeker die tempel in brand
stak. Ondertussen was de faam van Herakleitos echter dermate verspreid dat
allerlei overblijfsels van zijn oorspronkelijke teksten tot ons gekomen zijn
als citaten bij andere auteurs. Maar je weet hoe het gaat in het
gezelschapsspelletje waarbij kinderen een gefluisterd bericht doorgeven in een
kring: wanneer het bericht bij aankomt waar het vertrokken is, blijkt het
totaal verschillend geworden te zijn, door de toevallige of moedwillige
vervormingen onderweg. In de 2500 jaar die ons scheiden van Herakleitos is er
allicht veel verloren gegaan en veel vervormd. Zelfs met de beste middelen van
de taalwetenschap kunnen we vandaag niet met zekerheid zeggen dat alle citaten
die men nu aan Herakleitos toeschrijft ook van hem zijn en door hem zo
geschreven werden. Zelfs het meest bekende: panta
rei, is onzeker.
Paul Claes
heeft die citaten, ongeveer 140 in aantal, verzameld, in het Nederlands
vertaald en telkens aangegeven waar de tekst vandaan komt, elk citaat voorzien
van verklarend commentaar en ook de nawerking toegelicht: wie heeft dit citaat
nadien gebruikt, al dan niet met bronvermelding?
Herakleitos. Alles stroomt, vertaald
en toegelicht door Paul Claes, Athenaeum-Pollak & Van Gennep, Amsterdam,
2011, 197 blz., gebonden, ongeveer 30 euro.
Het is een
prachtig boek in alle opzichten. Milieuvriendelijk crèmekleurig luxueus papier,
voorbeeldig luchtige typografie, degelijk ingebonden, volle linnen band in
stijlvol zwart met goudopdruk, sobere maar stevige academische stofwikkel met
een extra 2/3 wikkel met een knappe kleurenfoto. Er is zelfs dat sprekend
detail, het fijn gevlochten draadje dat boven en onderaan de rug van het boek
gekleefd is, vroeger ter bescherming ingenaaid, nu als versiering gekleefd. Het
enige dat ontbreekt is een mooi leeslint, maar dat kleef ik er zelf wel in.
Ook over de
inhoud niets dan goeds. De inleiding is bondig maar geeft je al de informatie
die je nodig hebt voor het belangrijkste deel van het boek; de teksten van
Herakleitos en de toelichting van Paul Claes, de meest betrouwbare gids die men
zich kan wensen waar het gaat om klassieke auteurs en hun nawerking in de
literatuur en de cultuur in het algemeen. Het is geen goedkoop boek, maar als je
het koopt, ben je wel zeker dat je nooit meer een ander hoeft aan te schaffen
over Herakleitos: beter dan dit is er niet, zowel voor de geïnteresseerde leek
als voor specialisten. Ktèma eis aiei,
a thing of beauty.
Categorie:literatuur Tags:literatuur
23-10-2011
Capella Nova in de Parkabdij
Zondag
vandaag en als zo vaak: muziekdag in mijn Kroniek.
De
aanleiding is ditmaal een uitzonderlijk concert dat we gisteren konden bijwonen
in de Abdij van (t) Park
in Heverlee bij Leuven. In de barokke kerk bracht het oude muziek-ensemble Capella Nova onder leiding van Marleen Reynders een
benefietopvoering van de Intermedii et Concerti
bij de comedia La pellegrina die uitgevoerd
werden te Firenze in 1589, ter gelegenheid van het huwelijk van Ferdinando
Medici en Christine de Lorraine. De muziek was van de grootmeesters van die
tijd: Malvezzi, Luca Marenzio, Caccini, de Bardi, Jacopo Peri en de Cavalieri.
Voor het
concert was er een interessante musicologische inleiding door de muziekdirecteur
en dirigent van het Ensemble, Marleen Reynders. Dan volgde het concert, in de
beste Vlaamse traditie van de historische uitvoeringspraktijk, maar met een
dynamische aanpak. Dat bleek uit de weelderige koorbezetting en de schare muzikanten
die hun opvallende instrumenten met brio bespeelden. In deze uitvoering kwam de
oude muziek werkelijk tot leven, zonder enige terughoudendheid of
klankarmoede. Ook de vocale solisten waren zonder uitzondering van een zeer
hoog niveau.
Boven het
podium was een groot projectiescherm opgesteld, waarop fraaie en gepaste reproducties
uit de tijd werden vertoond, evenals de Nederlandse vertaling van de gezongen teksten.
We werden
verder ook verwend door een paar professionele dansers, gespecialiseerd in het
renaissanceballet, fraai uitgedost in historische kostuums en met smaakvol
gekozen attributen, die een geslaagde, levendige en charmante mengeling brachten
van dans en mime.
Wij hebben
genoten van het twee uur durende spektakel, zonder pauze. Geen moment van
verveling, geen zwakke momenten in de uitvoering, geen enkele stijlfout, nergens
een spoor van enig gebrek aan smaak, in tegendeel. De perfectie is niet van
deze wereld, maar wat wij gisteren voorgeschoteld kregen, was daar heel dicht
bij. Enkel de tussenkomsten van een woordkunstenaar, die teksten van onder meer
Dante en Ovidius in het Nederlands bracht, waren wat minder aangepast, misschien
vooral omdat de geluidsversterking niet optimaal was; hij had zich beter
verlaten op de kracht van de menselijke stem, in de niet zo grote kerk zou die
zeker voldoende ver gedragen hebben en met meer natuurlijk effect.
De opbrengst
van dit benefietconcert was bestemd voor Ave Regina, een zorg- en
begeleidingscentrum voor jongeren en volwassenen in het Leuvense.
Bij het
buitengaan aarzelden we geen ogenblik om ons de cd aan te schaffen met de
muziek waarvan we net zo genoten hadden, voor de spotprijs van 10 euro voor bijna
80 minuten muziek van de bovenste plank. Er is een uitstekend inlegboekje bij,
in het Nederlands en het Engels, met al de historische en musicologische uitleg
die te gronde ligt aan deze bijzonder geslaagde uitvoering. Een echte aanrader.
Gisteren had
ik het nog over goropisme en spurieuze etymologieën. Wie toen fronste bij
spurieus (om nog te zwijgen over goropisme) heeft gelijk: het woord staat
niet zo in Van Dale. Ik heb het geleend uit het Engels, waar spurious onecht betekent, naar het
Latijn spurius met dezelfde
betekenis. Als zelfstandig naamwoord is zowel spurius als spurious een
buitenechtelijk kind en Van Dale erkent dit liefdeskind ook in die betekenis.
Je mag dus van Van Dale wel zeggen en schrijven: een spurius etymologie, maar
niet, zoals ik deed, een spurieuze etymologie. Nou
Vandaag gaan
we nog een stapje verder, want wat Paul Claes in zijn omineuze Bijbelse namen (zie
gisteren) deed is niet zomaar wat verzonnen etymologie. Laten we dat even van
naderbij bekijken.
De meeste
Europese talen hebben een gemeenschappelijke oorsprong. Het is dan ook niet te
verwonderen dat sommige woorden in veel van die talen erg op elkaar lijken.
Twee voorbeelden: ster en nacht. In welke Europese taal je dat ook zegt, je kan
steeds zonder veel moeite zien dat het cognaten zijn (van co- en natus, letterlijk samen geboren),
woorden die dezelfde oorsprong hebben en dezelfde betekenis. Kijk maar (met
dank aan Wikipedia):
nacht
(Nederlands en Duits), night (Engels), nicht (Schots), natt (Zweeds), noc
(Tsjechisch en Pools), notsj (Russisch), nox (Latijn), nuit (Frans), noche
(Spaans), noite (Portugees), notte (Italiaans), nit (Catalaans), noapte
(Roemeens), nukta (Nieuwgrieks), nakti- (Sanskriet) en naktis (Litouws). Al
deze woorden stammen van de (gereconstrueerde) Proto-Indo-Europese (PIE) wortel
*nekwt-.
ster (Nederlands), star (Engels), Stern
(Duits), starn (Schots), stjärna (Zweeds), stairno (Gotisch), steren
(Cornisch), str (Sanskriet), star (Sinhalees), aster (Grieks), stella (Latijn en
Italiaans), étoile (Frans), estrella (Spaans), estrela (Portugees), estel
(Catalaans), stea (Roemeens en Venetiaans), setare (Perzisch) en estêre
(Koerdisch). De vermoedelijke wortel in het PIE is *ster-, "ster".
Maar er zijn
ook valse cognaten, dat zijn dan woorden uit verschillende talen die verrassend
op elkaar lijken, soms zelfs identiek zijn, en ook (ongeveer) dezelfde
betekenis hebben. Ze hebben niet dezelfde oorsprong en zijn dus in feiten geen
cognaten, want dat betekent bloedverwant. Ze zijn in elk van de betrokken talen
(meestal niet meer dan twee) zelfstandig ontstaan en de overeenkomst is louter
toevallig. Een voorbeeld: ons aarde is in het Arabisch ard.
Iets
helemaal anders zijn de zogenaamde valse vrienden. Dat zijn woorden die naar de
vorm wel goed op elkaar lijken en al dan niet dezelfde oorsprong hebben, maar
die in de betrokken talen, vaak meer dan twee, een lichtjes afwijkende of
totaal andere betekenis (gekregen) hebben. Wij zeggen meer en de Duitsers Meer, maar zij bedoelen daarmee zee.
Zelfde oorsprong, zoals blijkt uit het Duitse Zwischenahner Meer als naam
voor dat bepaald meer, maar andere betekenis. Vreemd dat hun See anderzijds ons meer is!
Soms gebeurt
het dat we een woord overnemen uit een andere taal, maar de betekenis
veranderen. In België zeggen we conducteur voor een kaartjesknipper op het
openbaar vervoer, maar in het Frans is dat nu een receveur, de conducteur is
daar de persoon die de tram of trein bestuurt.
Soms lijken
de woorden op elkaar, maar hebben ze een tegengestelde betekenis en dat kan
heel verwarrend zijn. In het Grieks is het woord voor ja uitgerekend nè. In het Albanees is jo ons nee. Het Spaanse woord voor warm
is, jawel: caldo.
Ook als het
niet het tegengestelde is maar toch iets helemaal anders, kan er verwarring
ontstaan. Onze boter is in het Frans beurre
en in het Italiaans burro, maar als
je in het Spaans naar burro vraagt,
krijg je een ezel, boter is daar het prachtige mantequilla. In Nederland zeg je best niet: ga op je poep (Vlaams
voor achterste) zitten. In Denemarken is bil
een auto en blinde vinkler zijn niet
wat je denkt, maar de dode hoek bij vrachtwagens. In Duitsland is een Enkel een kleinkind en een Kleinkind een kleuter. In het Engels is eventually niet eventueel, maar
uiteindelijk; een bevel is een
schuine kant, een facet; een boot is
een laars en chips zijn niet dat maar
frieten; diary is geen diaree maar je
dagboek of agenda. Lucratief is geen geleerd woord voor iets dat lukraak
gebeurt, zoals men wel eens denkt, het betekent winstgevend. En zo kunnen we
nog uren doorgaan. Taal is prachtig, zelfs valse vrienden zijn daarin best
leuk.
De
elektronische versie van Van Dale krijg je bij elk lemma, dus bij elk woord dat
je opzoekt, automatisch de zogenaamde dubbelgangers: meid, mijt (hout-) mijt
(insect), mijt (muntstuk), mijd, mijdt. In de papieren versie is dat minder
nodig, ze staan normaal in elkaars buurt.
Paul Claes
vindt in een aantal Bijbelse namen echos naar het Nederlands. Babel en babbel,
inhoudelijk verwant, maar geen cognaten en ook geen valse vrienden, maar valse
cognaten, want niet etymologisch verwant. Adam en adem: een goropisme. Job
vond het leven a hell of a job, schrijft Paul, maar ik betwijfel het, want a hell of a job heeft in het Engels een
positieve betekenis, geen negatieve. Job zal Paul enkel bijgetreden zijn bij
het einde van het verhaal, toen God hem (bijna ) alles teruggaf wat hij hem
ontnomen had. Judas deed zichzelf de das om, maar, schrijft Paul, dat is nog
niets in vergelijking met het lot van Lot. Valse vrienden zijn dat, lot en Lot.
Maar het lot
van Lot was nog niets vergeleken met het zilte lot van de vrouw van Lot die in
de macho Bijbel naamloos blijft. Lot en zijn vrouw en dochters ontsnapten aan
de verwoesting van Sodom en Gomorrah (vereeuwigd in de cognaat sodemieters en de
wel heel valse vriend gonorroea), maar Lots vrouw, die in een apocrief boek
Ado of Edith werd, was zo nieuwsgierig naar wat er met de twee eponieme wellustige
steden gebeurde, dat ze ondanks het verbod van God toch omkeek, net als
Euridice, en terplekke veranderde in een pilaar van zout, waar ze in die vorm nog
steeds te bezichtigen is voor goedgelovige Bijbeltoeristen. Lot, zo verstoken
van zijn wettig middel tot voortplanting, inspireerde zijn beide even naamloze dochters,
die in den vreemde geen uitzicht hadden op een eigen huwelijk, tot incestueuze
gedachten en praktijken om de bloedlijn veilig te stellen: om beurten voerden
ze hun oude vader dronken met wijn, een slechte gewoonte die in de familie zat,
want ook zijn voorvader Noah had zon dronken episode (Gen. 19), maar dan met
zijn zoon Ham, in minder duidelijke omstandigheden. Hoe dan ook, ze verleidden
hun dronken vader en baarden hem elk een zoon, allebei agnaten als zoon van hun
vader maar cognaten als matrilineaire afstammelingen van de dochters van de
stamvader, de voorvaders van respectievelijk de Moabieten en de Ammonieten.
Altijd goed voor een kleurrijk verhaal, de Bijbel.
Zal ik me
ook even wagen aan enkele omineuze Bijbelwoorden?
Cabul: onaangenaam, smerig, een stad in
Israel; zoals Kaboel?
Carmel: geen
karamel, maar een besneden lam
Damascus: uitgerekend
de eunuch Paulus viel van zijn paard op weg naar de maskes (Vlaams voor
meisjes)?
Heli: een voorvader
van Jezus, hij die opstijgt, als die nomen geen omen is!
Isaak: de
lacher, al had hij daar op een bepaald moment geen reden toe
Jeruzalem;
de stad van de vrede, maar nog niet onmiddellijk
Levi:
spannend, klevend, strak, maar liefst niet te strak
Martha: zij
die bitter wordt, je zou het voor minder, met zon zus
Naphtali:
de vechtjas; ondanks zijn combustibele naam is Israël het enige land in het
Midden-Oosten waar geen olie in de grond zit, en dat na veertig jaar
rondzwerven in de woestijn, op zoek naar het Beloofde Land
Nissan: de
eerste maand van het jaar; een mirakel als hij start
Onan: had
zijn vader verkeerd begrepen en liet zijn eigen zaad in de aarde vloeien
Oren:
pijnboom, wie niet oren wil, moet voelen
Palestina:
wat onheil brengt, nog steeds, volgens Israël
Paulus: klein,
maar o zo dapper
Reu:
vriend, deed hij het op zijn hondjes?
Salmon: had
een o te kort om wijs te zijn; lekkerst gerookt
Serafim:
bijna mijn vader, Serafien
Seth: de
broer van Cheem en Matsj
Sharon: niet
de rozenkweker, maar een meer gewichtig man
Shibboleth:
het Hebreeuwse scilt ende vriend
Schokoh:
stad bekend om zijn smeerbare chocolade
Sichem:
verzusterd met Zichem, waar De Witte woonde
Tartan: een
Assyrisch generaal met Schotse roots
Uzzi: mijn
kracht, niet de uitvinder van de UZI, dat was Uziël Gal
Zofar: een
van de valse vrienden van Job, kreeg de bijnaam zofar zogood.
Eindigen doe
ik met Vladimir Nabokov (foto). Ik noemde hem gisteren de aartscryptograaf en dat vind
je het best in Ada. Er bestaat een uitvoerig
geannoteerde versie, op de website die ik hiernaast bij mijn interessante
sites vermeld. In zijn brief van 18 september 1941 aan Edmund Wilson speelt
Nabokov met woorden die in twee talen een andere betekenis hebben. Hij betwist
dat shval iets zou te maken hebben
met cheval, naar aanleiding van
rottende paardenkarkassen bij Napoleons aftocht uit Moskou. Dan schrijft hij in
het Russisch een zinnetje dat betekent: uw kok Ilya ligt op zijn zijde, maar
dat in het Frans klinkt als pauvres
vaches, il y en a beaucoup. En nog: van het zinnetje dat iedereen kent in
het Russisch, ya lyublyu vas, ik hou
van jou, maakt hij yellow-blue vase.
In 1967 verscheen in New York een boek van Louis dAntin van Rooten, Mots dHeures: Gousses, Rames, waarin je
met enige moeite Mother Gooses Rhymes
herkent; de auteur transcribeert de bekende Engelse kinderrijmpjes in een nonsensikaal
Frans, dus met bestaande Franse woorden die fonetisch het Engels weergeven,
maar natuurlijk geen samenhangende betekenis hebben. Je moet dus het Frans
luidop lezen om zo het onderliggende Engels te verstaan.
Paul Claes zou ervan
genieten
Categorie:literatuur Tags:etymologie
20-10-2011
Honderd van Paul Claes
Gisteren was een bijzondere dag. We waren uitgenodigd om
samen met vrienden en kennissen van Paul Claes de feestelijke voorstelling van
zijn negenennegentigste en honderdste boek mee te maken. Dat gebeurde in het prestigieuze
kader van het huis van Chièvres in het Groot Begijnhof van Leuven. Literair
criticus Frank Hellemans (Knack) stelde
de beide boeken voor en dat was niet moeilijk, hij vond ruimschoots materiaal
in de boeken zelf om Paul in de bloemetjes te zetten. Nadien hield Paul zelf
een korte lezing over Borges, die mutatis
mutandis net zo goed over hem zelf kon gaan. Daarna volgde een boeiend
interview met de twee sprekers, waarbij nogmaals bleek dat Paul Claes niet
alleen goed schrijft, maar ook gevat snedig kan riposteren en boeiend kan
vertellen. Tijdens de receptie signeerde Paul zijn boeken. Het was een
aangename avond.
Ik leerde Paul kennen toen ik ging studeren aan de Leuvense
universiteit, in 1965. We waren allebei lid van het Literair Genootschap, waartoe
Ernest Claes behoorde in zijn studententijd. We hebben altijd contact gehouden.
Als het goed weer is, komt Paul met zijn fiets op bezoek in Werchter en dan
praten we ongestoord over de dingen die ons bezighouden. We vermijden moeiteloos
meningsverschillen, we zijn het meestal eens.
Het negenennegentigste boek draagt de titel Onvergetelijke verzen. Maar van wie ook
weer?, De Bezige Bij, Amsterdam, 2011, 304 blz., grote paperback, ongeveer
20. Zoals Paul Claes in de inleiding terecht opmerkt herinneren wij ons
veeleer versregels dan hele gedichten; meestal weten we inderdaad niet meer wie
die geschreven heeft. Paul Claes heeft uit zijn en ons collectief geheugen
ongeveer 500 versregels opgediept en die netjes voorzien van een correcte
bronvermelding. Het is een plezier om erin te grasduinen, want telkens zeg je: hé,
inderdaad! Bovendien zet de vermelding van de naam van de dichter en de bundel
ertoe aan, zeker bij de meest treffende versregels, om meer van dat te lezen.
Een boeiend boek dus en een uitstekende doorverwijzing.
Nummer honderd is verschenen onder de titel C. Honderd notities van een alleslezer,
De Bezige Bij, Amsterdam, 2011, 239 blz., gebonden, ongeveer 20. De titel
zegt precies wat het is, maar notities van Paul Claes zijn niet zomaar kattenbelletjes
of randschriften, maar literaire pareltjes. Veel van de teksten zijn opgedragen
aan Pauls vrienden en kennissen, er is er ook eentje bij voor mij, zeer
vereerd, Paul, dankjewel. Je leert Paul kennen als een aartsverzamelaar van
literair floatsam & jetsam, losse
gedachten, lijstjes, merkwaardige toevalligheden of verborgen vingerwijzingen
en geamuseerde knipogen. Het is een plezier om te lezen.
Toegegeven, af en toe is het louter spielerei, maar waarom ook niet? Literatuur hoeft, net zoals het
leven, niet altijd hard werken te zijn. Ik twijfel er niet aan dat Paul bekend
is met Johannes Goropius Becanus, vulgo Jan
van Gorp uit (Hilvaren)Beek (1519-1572). Die brave man bewees dat het (Antwerps)
Nederlands de oertaal is, die door Adam (haat-dam) en Eva (eeuw-vat) gesproken
werd. Hij was zelfs in zijn tijd een bron van vermaak, al publiceerde Plantijn
zijn monumentaal verzameld werk. Leibniz zou de term goropismus gelanceerd hebben voor etymologische flaters en spurieuze
chauvinistische hypothesen over de oorsprong van de taal. Umberto Eco vermeldt
die Vlaamse hypothese in zijn The Search
for the Perfect Language, een boek dat Paul ongetwijfeld kent.
Het verschil tussen Jan en Paul is dat Goropius
methodologie op zich niet kwaad was, maar zijn conclusies hopeloos fout,
terwijl je bij Paul telkens precies weet wanneer hij ernstig is en wanneer tongue in cheek, zoals in het stukje Omineuze Bijbelnamen, waarin Eva even moest wachten voor ze geboren werd.
Ik vermoed enigszins dat het net Pauls bedoeling was om door een opeenstapeling
van zoveel onkarakteristieke valse etymologieën de lezer als het ware dat ene
zetje te geven dat hem doet denken aan die grote voorganger op het gebied van
de valse etymologieën, Jan van Gorp of Goropius. Het verbaast me alleen dat hij
zijn ludieke Omineuze Bijbelnamen niet heeft opgedragen aan de Leuvense germanist
(Hend)Rik Van Gorp. Die biedt hij met een knipoog een aanvulling aan voor diens
Lexicon van literaire termen: een zwijgende stijlfiguur, dat is wanneer er
helemaal geen stijlfiguur te bespeuren valt.
Bij Paul Claes moet je niet alleen lezen wat er staat, maar inderdaad
ook wat er niet staat. Zo vroeg ik me af, in de bespreking van zijn
jongste roman De Leeuwerik, of
het louter toevallig was dat de hoofdfiguur de luit linkshandig bespeelde.
Daarover ondervraagd begonnen Pauls oogjes te blinken en er verscheen een
speelse glimlach om zijn lippen, waarna hij mompelde: dan heb je het wel goed
gelezen! Ik had inderdaad opgemerkt dat er iets aan de (linker)hand was, maar
ik kon het niet duiden, tot Paul zei: hij is een bastaard, vandaar In de
heraldiek mocht een bastaard het wapenschild van zijn vader voeren, maar met
een bend sinister, een brede band die
van rechtsboven naar linksonder op het schild loopt, in tegenstelling met de
normale bend, die steeds in de andere
richting loopt. Sinister is Latijn
voor links. Paul heeft daarbij zeker ook gedacht aan Bend Sinister, de roman van Vladimir Nabokov, de aartscryptograaf.
De pointe van de Honderdnotities van Paul Claes is dat
schrijvers in de eerste plaats lezers zijn en dat je van wat zij lazen overal
de sporen vindt in wat zij schrijven. In de klassieke oudheid was dat zelfs
verplicht, de imitatio was de
essentie van het schrijven, zo stond het in het verloren gegane werk Περὶ μιμήσεως, Perì mimēseōs van
Dionysius van Halikarnassus (1ste eeuw voor onze jaartelling). Wie
begint te schrijven, merkt al gauw dat ongeveer alles al eens geschreven is, in
een andere vorm, in andere combinaties, maar toch, echt origineel zijn is quasi
onmogelijk, zowel naar vorm als naar inhoud. Hoe meer je leest, hoe meer je dat
vaststelt, als je tenminste over een goed geheugen en een scherpe
opmerkingsgave beschikt. Paul Claes heeft meer gelezen dan wie ook en het
grootste deel daarvan heeft hij ook in zijn geheugen zitten. En hij is een
meester-detective die letterlijk tot in de kelders van de bibliotheken op zoek
gaat naar dat ene woord, dat ene beeld dat hem vreemd voorkomt, dat een
belletje doet rinkelen, dat hem zegt: dat heb ik al ergens gelezen, maar waar?
Je kan als schrijver niet origineel zijn, iedereen imiteert,
bewust of onbewust. Je kan hoogstens origineel zijn in de manier waarop je imiteert.
Dat kan bij uiterst begenadigde of gestoorde figuren op een totaal onbewuste en
spontane manier gebeuren, maar de echt grote figuren van de literatuur hebben
dat altijd zeer bewust gedaan. Zij hebben in hun aemulatio, hun bewonderende wedijver met hun voorgangers, gedaan
wat men ook in de wetenschap doet: voortbouwen op wat er al is, om zo verder te
gaan dan men was. Meteen klinkt het belletje van on the shoulders of giants, klik hier
voor de uitleg.
Misschien heeft Paul Claes, zoals Vivaldi volgens Igor Stravinsky
niet vierhonderd concerti schreef, maar vierhonderd keer hetzelfde concerto,
niet honderd boeken geschreven maar honderd keer hetzelfde boek. Maar wie zou
ook maar één van de concerti van Vivaldi willen missen? Sapienti sat