mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
Chopin
schreef de meeste van zijn werken voor piano solo: Albumblad; Allegrode Concert; Andante Spianato et Grande
Polonaise; Andantino; 4 ballades; Barcarolle; Berceuse; Bolero; 2 bourrees; Canon; Cantabile; Contradans;
3 écossaises; 27 etudes; Fantasie;
Fuga; 4 impromptu's; Largo; 51 mazurka's; 2 marsen; 21 nocturnes; 16
polonaises; 24 preludes; 4 rondo's; 4 scherzi; 3 sonates; Tarantella; 4 variatiewerken; 20 walsen.
Verscheidene
werken dragen de naam van dansen die toen populair waren: ballade, bolero,
contradans, écossaise of scottish,
mazurka, mars, polonaise, tarantella, wals. Het zou echter een vergissing zijn
om te denken dat Chopin populaire dansmuziek schreef, waarop men werkelijk danste
in de cafés en theaters, zoals de Strauss-familie dat zo succesvol deed. Chopin
schreef geen populaire deuntjes. Hij componeerde muziek van een uitzonderlijk hoog
artistiek en technisch muzikaal niveau die enkel hijzelf, enkele professionele
pianisten en misschien de meest begaafde amateurs konden vertolken. Dat gebeurde
tijdens de zeldzame concerten die Chopin gaf, of in de relatieve beslotenheid
van de salons van rijke bewonderaars. Zijn faam was legendarisch, maar het
aantal mensen dat de muziek van Chopin gehoord heeft tijdens zijn leven moet al
bij al erg beperkt geweest zijn.
Zoals
talrijke componisten voor en na hem, heeft Chopin voor zijn muziek inspiratie
gevonden in de volksmuziek van zijn Poolse vaderland, ook toen hij dat al lang
achter zich gelaten had en zich definitief in Parijs gevestigd had.
Een typisch
voorbeeld is de polonaise, de nationale
dans in Polen, die sterk verwant is met de Zweedse polska en waarschijnlijk dezelfde oorsprong heeft in de volksmuziek
van die streken. Het was daar een geliefkoosde dans op carnavalvieringen en
traditioneel de eerste dans op de 100-dagenfeesten van studenten. Wellicht
danken we daaraan een van de hedendaagse betekenissen van polonaise: een ietwat
ruige dans in lange slierten, waarbij men de handen op de schouders van de
voorganger legt; een geliefkoosde manier om uiting te geven aan zijn uitgelaten
vreugde, of een duidelijk teken van vrolijke dronkenschap. Het is een dans in
driekwartsmaat, zoals de wals. Toch klinken de polonaises ritmisch helemaal
anders dan wat wij ons bij een wals voorstellen, beïnvloed als wij zijn door de
nieuwjaarsconcerten uit Wenen. Bij Chopin is de benaming polonaise nogenkeleen aanleiding voor een compositie die
misschien wel de geest maar nog nauwelijks de typische vorm of het strakke
ritme van het origineel bewaart. Luister eens naar de meest bekende van Chopins
zestien polonaises, het opus 53, bijgenaamd de heroïsche, dan merk je meteen
het verschil. Een knappe kerel of dame die daarop een walsje kan dansen. In de
klassieke muziek geeft de aanwijzing alla
polacca aan dat de uitvoering moet gebeuren in de stijl van de polonaise.
Sinds Bach hebben ontelbare componisten polonaises geschreven, tot op onze
dagen, zowel in de klassieke als in de populaire muziek.
De mazurka is ook een dans van Poolse
origine, de mazurek. Waar de
originele polonaise nog aan een matig
tempo werd gedanst, is de mazurka een meer levendige, soms zelfs heftige dans,
eveneens in driekwartsmaat, met het accent meestal op de tweede (een-TWEE-drie)
of derde (een-twee-DRIE) tel. Het is
eigenlijk een combinatie van elementen uit drie andere Poolse volksdansen, de mazur, kujawiak en oberek. De oberek was een
steeds versnellende werveldans en dat merk je in sommige van Chopins mazurkas.
Het was een populaire salondans in heel Europa tot rond 1900.
Wellicht
zijn Chopins walsen het meest bekend, zoals zijn Minutenwals. In tegenstelling
tot wat men denkt is het niet de bedoeling (en eigenlijk ook onmogelijk, al
zijn er altijd pianisten die het proberen) om die binnen de zestig seconden af
te haspelen. Valse Minute is de naam
die er door de uitgever aan gegeven is, en minute
betekent gewoon klein of kort. Een andere naam is Valse du Petit Chien; Chopin zou dit heel levendig walsje
geschreven hebben toen hij een schoothondje zijn eigen staart zag
achternajagen Chopin schreef geen Weense walsen, zoals die ontstaan waren rond
1750 en een hoogtepunt kenden in Europa na het congres in Wenen waar men de
politieke kaart van Europa vastlegde na de val van Napoleon. Zijn twintig walsen
zijn niet bestemd om gedanst maar om beluisterd te worden, zoals trouwens al
zijn pianomuziek.
Waar amateurdansers
tekortschieten, kunnen geschoolde dansers uitkomst brengen. De verleiding is
altijd groot geweest voor choreografen om iets te doen met de meeslepende muziek
van Chopin. De componist Alexander Glazoenov had enkele dansen van Chopin
bewerkt als een orkestsuite, onder de naam Chopiniana.
De choreograaf Fokine bracht op die muziek een eerste opvoering van een ballet
onder die naam in 1907 in het Maryinski theater in Sint-Petersburg. Wegens het
succes kwamen er nog verscheidene andere opvoeringen in Rusland en daarbuiten,
steeds op muziek van Chopin, maar niet noodzakelijk de vier dansen die Glazunov
had bewerkt en nog maar zelden in zijn orkestratie. Men gebruikt daarvoor sinds
1909 de titel Les Sylphides, die
verwijst naar een soort van etherische nimfen, die een delicaat ballet dansen
zonder een echt verhaal, met een choreografie die helemaal gebaseerd is op de
muziek van Chopin, maar dan georkestreerd voor de gelegenheid.
Zo vinden de
artistieke dansen van Chopin de vertolkers die ze verdienen: geen stuntelende
amateurs of dronken studenten en voetbalfans, maar ballerinas en sterdansers.
Categorie:muziek Tags:muziek
30-10-2011
Adieu
Alors je me retournais,
sachant fort bien:
cet adieu est à tout jamais.
Javais appris la senteur brûlante
Dardeur, amour, abandon.
Mais il fallait retourner
vers une existence bourgeoise,
respirer selon les normes,
réaliser les rêves de ses parents.
La passion ne sétait pas fanée,
le désir rageait encore,
chaque pore de mon être
crevait tes embrassements.
Mais nos promesses de se revoir
avant les premières neiges
se réduisaient en froideur dévorante,
arrachant toute chaleur
de mon corps.
Et on appelle ça: vivre
Gedicht door Lut De Rudder bij het beeld van
Anne Cornil, Les pénitents
Short Het woord deed hier bij ons zijn
intrede rond 1960, toen de Amerikaanse cultuur Europa veroverde, in de
nasleep van onze bevrijding. Wij liepen al langer in korte broek, maar nu
moest die short heten, om te passen bij de T-shirts die toen ook opdoken.
Eigenlijk is
het Engelse woord shorts, meervoud
dus, omdat ook pants meervoud is. Shorts is een afkorting (!) van short pants. Pants is dan weer een afkorting van pantaloons en dat was de naam die men gaf aan de spannende lange mannenbroeken
die rond 1650 in Frankrijk in de mode kwamen en die je nu nog ziet in
ceremoniële kostuums. Ze kregen die naam naar een figuur uit de Italiaanse komedie,
Pantaleone, die de typische Venetiaan voorstelde, en die uitgedost was met dergelijke
broeken. En Pantaleone droeg de naam van een populaire heilige, San Pantaleone,
die rond het jaar 300 de marteldood stierf en met zijn laatste ademtocht God om
vergeving vroeg voor zijn beulen, waarop de stem van Christus weerklonk die hem
de naam gaf waaronder hij bekend en vereerd zou worden: Panteleèmon. Daarin herkennen we pan, alles en eleèo,
vergeven, zoals in Kyrie eleison,
Heer vergeef ons. Hij die alles vergeeft, dus. In het Frans zegt men nog altijd
pantalon.
In het
Engels is pants meervoud zoals
gebruikelijk voor dingen die uit twee delen bestaan, zoals ook scissors, schaar (zoals het Frans ciseaux), in beide gevallen ook
voorafgegaan door respectievelijk a pair
of en une paire de Denk ook aan glasses en binoculars. Panties is dan weer een verkleinwoord voor pants en verwijst naar de onderbroekjes
van kinderen en vrouwen. Panty is het
enkelvoud, zoals in pantyhose,
broekkousen of kousenbroek. Hier bij
ons is panty (enkelvoud, zoals broek)
de afkorting voor kousenbroek.
Maar ik wou
het eigenlijk over een andere betekenis van short
hebben, een die we dezer dagen af en toe in het nieuws horen, wanneer men het
over de financiële crisis heeft. We beleven vreemde tijden. De staten, zoals de
Verneigde Staten en de Europese Unie, maar ook afzonderlijke landen zoals
Ierland, Portugal, Spanje, Italië maar vooral Griekenland worden belaagd door de
beleggers en blijken onmachtig om zich daartegen te verzetten. De beleggers,
dat zijn burgers zoals jij en ik, belagen dus hun eigen land of dat van anderen
en veroorzaken zo een wereldwijde crisis waarbij fortuinen verloren gaan,
banken failliet gaan en de wereld in een recessie terechtkomt zoals nooit
tevoren. Iedereen wordt armer, zou je denken, maar is dat ook zo?
Om de
huidige problemen enigszins te kunnen volgen moeten we een cruciaal begrip uit het
financiewezen doorhebben. Als wij denken aan speculeren, dan verstaan wij
daaronder dat men iets koopt waarvan men hoopt dat het later meer zal waard
zijn, zodat men het kan verkopen met winst. Als je een aandeel koopt in een
bedrijf dat goede zaken doet, dan zal de waarde van dat aandeel stijgen. Door aandelen
goedkoop te kopen en duur te verkopen kan je rijk worden, heel rijk, want de
waarde van aandelen kan spectaculair stijgen, soms met honderden procenten op
korte tijd.
Maar
aandelen kunnen ook in waarde dalen. Denk aan de bankaandelen van Fortis en
Dexia: ooit waren die veertig keer zoveel waard als nu.
Speculeren,
dat is erop rekenen dat de waarde van een aandeel of iets anders zal
veranderen. En let nu goed op: je kan ook geld verdienen als je speculeert op
een waardedaling. Dat klinkt eigenaardig. Als je aandelen had van Fortis of
Dexia, dan ben je nu je geld kwijt, toch?
Hier komt
ons woord voor de dag: short gaan of shorten. Wat is dat precies? Het is
speculeren op een sterke waardedaling. En hoe doet men dat? Stel dat je vermoedt
dat de waarde van de dollar sterk zal dalen tegenover de euro. Dan leen je een
stapeltje dollars, laat ons zeggen voor 1000 , aan de huidige prijs van 1,5
dollar per euro, dat is dus 1.500 $, voor een periode van drie maand. Aangezien
het om een lening gaat, betaal je niet 1000 , maar een rente, zoals voor elke
lening. Stel dat de rente 4% is op jaarbasis, dan betaal je voor drie maand 1%
op je 1000 , dat is 10 euro. Je verkoopt vervolgens de geleende dollars en je
bent zo 1000 euro rijker. Maar je hebt iets verkocht dat je eigenlijk niet
hebt, dat is dus een tekort, vandaar short gaan of short selling.
We waren
uitgegaan van de veronderstelling dat de dollar zou dalen in waarde. Stel dat
dit inderdaad gebeurt binnen die drie maand, bijvoorbeeld met 10%, een niet
eens overdreven veronderstelling. Op dat ogenblik kan je met je geleende 1000
dus 10% meer dollars kopen, dus 1.500 plus 150 maakt 1650$. Daarmee betaal je
je lening van 1.500$ terug en je houdt 150$ over. Elke dollar is dan slechts
1,35 euro waard, maar dat is nog altijd 150 x 1,35= 202,5. Daarmee betaal je
je rente van 10 en je hebt een zuivere winst van 192,5 op drie maand tijd en
dat zonder dat je ook maar één euro van je eigen kapitaal hebt moeten inzetten.
Een belegger
die erop rekent dat zijn geleend goed in waarde zal dalen, neemt natuurlijk een
serieus risico: als de waarde in tegenstelling tot de verwachtingen plots
spectaculair stijgt, moet die belegger de hogere waarde terugbetalen op het
einde van de lening.
In tijden
van crisis is er voor beleggers niet veel te verdienen. De rente op leningen wordt
laag gehouden om de economie weer aan te zwengelen en dus is ook de rente op
spaargeld laag. Daarom zoeken zij andere manieren om hun geld te laten renderen
en shorten of short gaan is er een
van. Zij zoeken dan hun slachtoffers uit en vallen die aan door massaal
aandelen te lenen en die te verkopen, erop rekenend dat ze die goedkoop zullen
kunnen teruggeven. Wanneer de markten dit door hebben, verdwijnt het vertrouwen
in die aandelen en gaan ze nog sneller dalen.
Dat is, in
een notendop en zeer sterk vereenvoudigd wat er nu gebeurt. Als er negatieve
berichten verschijnen over een land, bijvoorbeeld Griekenland, dat een groot
gat in de begroting heeft en dat zijn leningen niet meer kan afbetalen, dan lenen
de beleggers massaal Griekse waardepapieren, en verkopen die onmiddellijk, waardoor
de waarde ervan nog verder daalt. Ze kopen dan de bijna waardeloos geworden stukken,
betalen daarmee hun leningen terug en strijken hun enorme winsten op.
Dit is maar
een tipje van de sluier die over de financiële wereld ligt. Er gebeuren daar
zaken die onze verbeelding ver te boven gaan. Er zijn machten aan het werk
waarvan niemand weet heeft, machten die sterker zijn dan de landen, de staten
zelf. Er zijn groepen die meer geld bezitten dan zelfs grote landen, die een
omzet hebben die groter is dan de begroting van aanzienlijke landen, die in
feite bepaalde landen zouden kunnen kopen en dat in de praktijk ook doen.
Wij denken
dat wij in een democratie leven, waarbij de burger stemt voor een bepaalde
partij en de aldus verkozen vertegenwoordigers de beslissingen nemen. Nu blijkt
dat de politici als het erop aankomt totaal afhankelijk zijn van de financiële
belangengroepen, die over veel meer geld en macht beschikken dan welk land ook,
de V.S., de E.U. en China inbegrepen. De machtigen der aarde zijn niet de
presidenten van die landen, maar anonieme financiële groepen. Zij nemen de
beslissingen, die wij allen voelen. Zij laten een bank of zelfs een land failliet
gaan als zij hun kans schoon zien, dat wil zeggen als een land of een groep
beleggers teveel risicos heeft genomen. En vervolgens nemen zij het zaakje
over en maken nog meer winst.
Naast en
achter de ogenschijnlijke democratie zijn er dus wel degelijk andere krachten
aan het werk, die aan elke democratische controle ontsnappen. Dit heeft niets
te maken met idiote samenzwerings- of complottheorieën, dit gebeurt echt en op
grote schaal.
En toch die
verborgen krachten zijn niet helemaal verborgen. Het zijn de banken en de
financiële instellingen die wij kennen en waaraan wij zelf mee werken, aan wie
we ons spaargeld toevertrouwen en van wie we lenen voor onze noden en ons
comfort. Als jij je spaarcenten aan een bank toevertrouwt, vraag jij dan wat ze
ermee doen? Ik ook niet. Ik strijk mijn armzalige percentjes op, zelfs niet genoeg
om de inflatie bij te houden. Op geen enkel ogenblik vragen wij rekenschap van
de banken en verzekeraars, zolang ze hun verplichtingen tegenover ons naleven.
Dat zij bijvoorbeeld enorme winsten maken met ons geld, daar hebben wij niets
aan: zij hebben beloofd om ons een aalmoes te geven en dat doen ze en voor de
rest hebben wij het nakijken. Wij werken dus mee, zij het als dommekrachten. Het
is met ons geld dat de duistere financiële machten speculeren en hun macht
opbouwen. Het zijn mensen zoals jij en ik die in die instellingen werken, het
zijn eenvoudige mensen die aandelen hebben in die instellingen, of die op hen
rekenen voor hun bijkomend pensioen.
Er is dus
een dubbel systeem aan het werk in onze maatschappij. Enerzijds heb je de politieke
democratie en de mensen die werken voor hun boterham. Daarnaast wordt er ook op
grote schaal gehandeld, al zullen sommigen zeggen: gesjoemeld. In die andere
wereld gelden de regels van de democratie niet, noch die van de ethiek, zelfs
niet die van het fatsoen. Daar is maar een wet, die van de sterkste en een
principe, dat van de winst.
Dat is niet
moeilijk te begrijpen. Als je een bedrijf wil runnen als een democratie, dan
ben je niet goed snik. Je hoeft maar naar de Belgische staat te kijken om dat
te beseffen. Geen enkele bedrijfsleider ter wereld zal ons democratisch stelsel
als model nemen. Het democratisch beslissingsproces is wel het meest ethisch
hoogstaande dat er is voor de samenleving, maar het deugt niet als economisch
principe. Wie winst wil maken, zal andere normen en waarden hanteren. Dat is de
dubbele bodem in onze democratie. Voor de staat zijn alle burgers gelijk voor
de wet, maar niet in onze economische structuur. Daar heerst een verregaande en
fundamentele ongelijkheid, het is zelfs de basis van het systeem, want het
beantwoordt blijkbaar aan een algemeen menselijke karaktertrek: iedereen wil
zijn eigen lot verbeteren.
We moeten ook
niet onmiddellijk denken dat die duistere krachten enkel negatieve invloeden
hebben. Zij zijn niet rechtstreeks verantwoordelijk voor de crisis in
Griekenland: het zijn de politici die vervalste begrotingen hebben ingediend en
die de putten gevuld hebben met onbetaalbare leningen. Alle landen hebben
begrotingstekorten, alle landen hebben enorme staatsschulden. De staten leven
boven hun stand. Wanneer de markten, lees: de duistere financiële wereld,
Griekenland op de korrel nemen, dan heeft dat een helend effect. Het is enkel
door de speculatie tegen dat land dat eindelijk duidelijk is geworden hoe
desastreus de politiek wel was. Politici kunnen om het even wat beslissen, hun
rekeningen hoeven niet te kloppen, zij handelen zogezegd in het algemeen
belang, maar concentreren zich op het individueel belang van hun kiezers,
zonder zich veel zorgen te maken over zelfs de meest elementaire regels van winst
en verlies. De ander krachten, de economische en financiële, kunnen daarop een noodzakelijke
correctie zijn.
Uit dit
alles blijkt dat ons bestel niet alleen politiek en dan democratisch is, maar
ook economisch en dan kapitalistisch. De politici geven nu grif toe dat zij
niet alles te zeggen hebben. Zij kunnen de markten niet dwingen, zij willen dat
ook niet, wij geloven in een vrijemarkteconomie (met minimale correcties). De
vrijemarkteconomie is wat de wereld doet draaien. Gelukkig maar dat zij niet
werkt zoals onze democratische instellingen, onze parlementen, ons koningshuis,
onze internationale instellingen zoals de U.N.O
Natuurlijk
zijn er misbruiken in dat economisch bestel, die komen voortdurend aan het
licht en er is nog veel meer dat het daglicht niet verdraagt. Je hebt
individuele fouten, zoals plaatselijke kantoorhouders die met het geld van hun
klanten gaan lopen en traders die met
veel meer geld spelen dan toegelaten en dan plots miljarden verliezen. Je hebt
de beruchte piramidesystemen, waarbij men grote winsten uitdeelt, niet op basis
van reële opbrengsten, maar met de inleg van nieuwe klanten. Soms gaan
individuele banken, of zelfs het hele bankstelsel in de fout, zoals in de
Verenigde Staten, waar consumentenkrediet zoal a way of life is, maar waar men huizenhoge hypothecaire leningen
toestond aan totaal onkredietwaardige klanten. Dat gebeurt vandaag ook hier bij
ons.
Maar hoor ik
iemand ons kapitalistisch systeem fundamenteel in vraag stellen, behalve enkele
jongeren die binnen enkele jaren zelf een burgerpak zullen aantrekken of anders
een leven als halve gare marginalen tegemoet gaan? Zelfs de meest linkse
traditionele partijen houden zich verre van al te grote staatsinmenging in het
economisch leven. Ik heb nog niemand gehoord die bijvoorbeeld stelde dat short
gaan zou moeten verboden worden. En de Tobintaks op financiële verrichtingen
blijft een heikel punt, waaraan geen enkele politicus zich wil verbranden. Iedereen
heeft schrik om de vrije markten onvrij te maken. Wij herinneren ons nog
levendig wat dat heeft opgeleverd onder het communisme.
Er moet dus
een wederzijdse controle zijn: de banken moeten erop toezien dat de politici
geen dwaze dingen doen, dat de begrotingen kloppen, dat de tering naar de
nering gezet wordt. En de politici moeten ervoor zorgen dat de banken geen
onverantwoorde risicos nemen met het geld van de kleine spaarder en de
argeloze belegger.
Hoe dat moet
gebeuren, is helemaal niet duidelijk. Enkele lucratieve maar louter symbolische
postjes voor gesjeesde of bejaarde politici in de bestuurscolleges en
beheerraden van de financiële instellingen zijn totaal nutteloos, dat is ten
overvloede gebleken. De staat moet volledige maar discrete transparantie eisen van
alle financiële verrichtingen en dat kan maar wanneer het staatsapparaat zelf beschikt
over gekwalificeerd personeel. En de controle van de staatsfinanciën zal pas
dan efficiënt zijn, wanneer ze gebeurt door onafhankelijke experts, die daartoe
niet alleen alle informatie krijgen, maar ook het gezag om zelf in te grijpen,
veeleer dan het recht om lauwe en vrijblijvende aanbevelingen te doen.
Het zal niet
voor morgen zijn.
Categorie:samenleving Tags:etymologie
28-10-2011
Herfstmijmeringen
Het vallen
van de blaren
Sinds ik
mijn blog schrijf, de Kroniek van mijn leven vanaf mijn zestigste, toen ik op
pensioen ging, heb ik hier al enkele keren een min of meer droefgeestig geluid
laten weerklinken. Niet zelden gebeurde dat in deze periode, in de herfst,
begin november. De blaren van bomen en struiken beginnen te verkleuren en
vallen af, de kruiden, de bloemen en planten verwelken. De vissen in de vijver
komen nog maar zelden aan de oppervlakte, ze bewegen zich veel langzamer dan in
de zomer. Het wordt kouder, vooral s nachts. Dit jaar hebben we een heerlijke
nazomer, zelfs lang na Sint-Michiel. Overdag is het warm voor de tijd van het
jaar, heerlijk open weer met een stralende hemel en een zon die ons nog koestert
met haar gulle warmte. Maar we zijn aan de overgang begonnen naar de winter,
dat merken we.
Ik merk het
ook aan mezelf. Ik voel me verwant met de tijd van het jaar. Weemoed heet dat
en het is een complex gevoel. Ik kan niet zeggen dat ik eronder lijd of ervan
geniet, het is een vreemde mengeling van beide. Nu ik officieel oud ben, vijfenzestig
geworden, ben ik me intens bewust dat mijn laatste levensfase is aangebroken. Het
grootste deel van mijn leven is voorbij, al wat nog komt is een reden tot tevredenheid,
althans zo lang het goed gaat. Het is alsof ik geen recht meer heb op nog veel
meer. Misschien komt dat omdat we in mijn familie niet oud worden. Ik ben de
enige overblijvende uit ons gezin.
Dat stemt me
niet bepaald droefgeestig, ik voel me niet depressief of wanhopig. Ik weet
gewoon dat het einde nadert, dat mijn leven bijna voorbij is. Ik hoef me
daarover geen illusies te maken, er is ook niets bijzonders aan, sterven hoort net
zo vanzelfsprekend bij het leven als geboren worden. Voor mij voelt het heel
natuurlijk aan, zoals de herfst onvermijdelijk volgt op de zomer. Mijn dood
komt elke dag een dag dichterbij, het zou kinderachtig zijn om dat te negeren
of ertegen in opstand te komen. Leven is leren sterven.
Als
gepensioneerde kijk je ook anders tegen het leven aan. Ik ben nu rentenier, ik
hoef niet te werken voor mijn brood. Elke maand krijg ik mijn pensioen en dat
is genoeg om aangenaam te overleven, ik heb niets tekort, misschien ook wel
omdat ik geen buitensporige noden of verlangens heb. Grote reizen doen we niet
en we geven ook niet veel uit aan restaurantbezoek, dure concerten of modieuze
kledij, drank of tabak. We kopen nog altijd heel wat boeken, maar vaak
tweedehands of aan gereduceerde prijs.
Maar die veeleer
passieve manier van leven heeft een invloed op je gemoed. Ik heb geen grote of
langlopende projecten meer voor mijn leven. Ik moet geen gezin meer stichten of
onderhouden, geen huis meer bouwen, geen loopbaan uitbouwen, geen netwerk
onderhouden, geen aanzien of rijkdom verwerven, geen publieke erkenning, geen belangrijke
plaats in de maatschappij. Dat alles is voorbij, het ligt achter me, het hoeft
niet meer.
Maar als je
ongeveer veertig jaar precies daarmee bezig geweest bent, dan is het niet
vanzelfsprekend om van de ene dag op de andere zomaar het geweer van schouder
te veranderen. Ik ben nu vijf jaar gepensioneerd en het is nog altijd wennen.
Het komt me voor dat het vooral het ontbreken van betekenisvolle maatschappelijke
taken is dat me het meest onwennig maakt. Ik heb de indruk, nee, ik weet dat de
wereld nu aan mij voorbij gaat. Vroeger had ik een duidelijke en directe invloed
op mijn omgeving in ongeveer alles wat ik deed, ik nam actief deel aan het
maatschappelijk leven, door mijn arbeid en mijn inzet, door mijn gezin. Nu
bevind ik mij aan de rand van die maatschappij. Ik word door die maatschappij betaald
om te rusten, om niet meer te werken, om van mijn oude dag te genieten. Ik mag,
vaak helemaal gratis, een beroep doen op al wat de maatschappij voor ons doet
en dat is enorm veel.
Maar ik voel
me een beetje een profiteur: ik krijg alles en ik doe niets in de plaats. Vroeger
stak ik het grootste deel van mijn tijd en energie in mijn arbeid en ik vond
dat ik elke frank en later elke euro waard was die ik verdiende. Nu krijg ik
zomaar geld, elke maand en ik moet er niets voor doen of beter gezegd: ik mag
er niets voor doen.
Nu zou je
kunnen zeggen: ja maar, Karel, wat vertel je nou voor onzin. Niemand heeft je
gedwongen om op je zestigste op pensioen te gaan, je had nog vijf jaar kunnen
werken?
Ja en neen.
Ik weet niet zeker of het een algemeen verschijnsel is, maar ik denk het wel: het
is niet evident om als ouder wordende werknemer mee te draaien in de onze
economie. Heel veel mensen stoppen voor hun vijfenzestigste, aan de
universiteit kende ik niemand die zo lang werkte. Het klimaat was daarvoor,
laat ons het zo maar stellen, niet echt gunstig. Als je het gevoel krijgt dat
men min of meer zit te wachten tot je opstapt of, erger nog, als men duidelijke
signalen geeft dat men je liever kwijt dan rijk is, dan heb je niet veel nodig
om een beslissing te nemen en de eer aan jezelf te houden, zeker als dat geen
financieel nadeel biedt. Ik ben heel gelukkig dat ik vijf jaar geleden gestopt
ben.
Maar ik denk
vaak na over hoe onze maatschappij met ouder wordende werknemers omgaat. Indien
men het einde van onze loopbaan anders zou aanpakken, zouden we waarschijnlijk
bereid zijn om langer te werken. Nu ligt het hoogtepunt van iemands loopbaan
meestal helemaal aan het einde, ook financieel: men werkt zich op, steeds hoger
op de ladder. Maar dat systeem staat onder druk. Enerzijds ervaart men zelf dat
men vanaf zijn vijftigste niet meer dezelfde is. Anderzijds staan de jongeren
te trappelen om de hogere functies over te nemen, zoals wij destijds.
Indien men
mij een andere, meer nederige functie had voorgesteld, met minder directe
verantwoordelijkheden en impact en dus minder stress, eventueel minder dan
voltijds, maar waarin ik mijn ervaring en kennis nog ten dienste had kunnen stellen,
dan zou ik dat zeker aanvaard hebben, ook indien dat een loonverlies zou
meegebracht hebben.
De looncurve
van vrijwel alle werknemers piekt nu op de dag dat ze op pensioen gaan. Maar
dat hoeft niet zo te zijn. De financiële last van de werknemers vertoont een
andere curve: zij is het hoogst op het moment dat zij een gezin stichten, een
huis bouwen, een of meer autos kopen, op vakantie gaan; wanneer de kinderen
groter worden en op hun beurt allerlei noden hebben. Wanneer de kinderen het
huis uit zijn, daalt de behoefte aan geld, terwijl de wedde zelfde blijft of
zelfs nog stijgt. Voor werknemers die dat wensen, zou het mogelijk moeten zijn
om op dat moment een andere wending te geven aan hun loopbaan, om dan te
beginnen aan de afbouw, over een langere periode die uiteindelijk uitmondt in
een volledig pensioen. Dat kan voor iedereen verschillend zijn, afhankelijk van
een hele boel factoren.
Ik ben nu
vijf jaar weg uit het actieve leven en ik hoor elke dag dat men iets zal moeten
doen om de vergrijzing op te vangen, dat men onvermijdelijk langer zal moeten
werken, dat brugpensioenen moeten afgeschaft worden enzovoort. Maar ik verneem
heel weinig over concrete plannen om dat te doen. Als men echt iets wil
veranderen, dan zal men moeten praten over de loopbaanopbouw en vooral de
afbouw ervan. Men zal de arbeid anders moeten gaan organiseren, rekening houdend
met de leeftijd van de werknemers. Men zal met name iets moeten doen met de
leeftijdsgroep vanaf ongeveer vijftig jaar en wel iets positiefs, terwijl men nu
aan heel veel mensen op die leeftijd een zeer negatieve boodschap stuurt: je
bent niet goed genoeg meer, we willen jou weg
Het gaat
daarbij niet alleen over een andere werkindeling: het is vooral een kwestie van
respect voor de ouder wordende weknemer, zowel vanwege de directies en de
personeelsdiensten als van de jongere werknemers. Vandaag is het zo dat respect
wordt uitgedrukt in euros, extralegale voordelen, bedrijfswagens,
verantwoordelijkheden, beslissingsmacht. Dat hoeft niet zo te zijn. Mensen op leeftijd
hebben meer aan waardering voor wie en wat ze zijn op dat moment. Ze hebben
meer aan begrip dan aan macht. Ze hebben meer behoefte aan rust dan aan geld.
Maar dat
terzijde. Of eigenlijk niet, want indien men er zou in slagen om mensen zoals
ik langer zinvol aan het werk te houden, wat hoe dan ook toch nodig zal zijn,
dan zou ik vandaag minder weemoedig zijn. Indien men ook de gepensioneerden
meer zou betrekken in het maatschappelijk leven, dan zou ik me minder nutteloos
voelen en minder schuldig omdat ik alleen maar krijg zonder er iets voor te
doen.
Ik heb vanaf
de eerste dag van mijn pensioen geprobeerd om me nog maatschappelijk nuttig te
maken, zonder daar enige vergoeding voor te vragen. Maar als vrijwilliger ben
je een randverschijnsel, je telt niet echt mee, je hebt geen
verantwoordelijkheid, geen stem in het kapittel. Je krijgt de minst
interessante taken toegewezen, vaak dingen die anders helemaal niet zouden
gebeuren, die men voor jou uitvindt en die dan ook geen enkel gevoel van
voldaanheid kunnen opleveren. Een na een heb ik mijn vrijwillige taken
opgegeven, precies om die reden. Ik heb me aangeboden voor andere taken, maar herhaaldelijk
kreeg ik een nee, toch maar niet te horen, of zelfs helemaal geen antwoord.
Niemand reageert enthousiast op mijn aanbod om gratis voor hem of haar te
werken. Is dat niet vreemd? Ik vind het wel. Maar ik weet nu stilaan dat het nu
eenmaal zo is en dat ik maar beter daarmee kan leren leven.
En toch
toch besluipt me onwillekeurig het gevoel dat het ook anders kan, dat ik wel
degelijk nog iets kan betekenen voor de samenleving. Misschien is het daarom
dat ik me zo verbeten op het lezen gestort heb, zeg maar studeren. En op het
schrijven, want zo kan ik de kennis die ik opdoe en de inzichten die ik verwerf
ten goede laten komen van jou, lieve lezeres, lieve lezer.
Voor mensen in
de herfst van het leven is dit seizoen als een donkere een spiegel, waarin we
onszelf met weemoedige, ietwat meewarige blik bekijken. Wij herkennen onszelf
in de natuur en putten kracht uit die verbondenheid. Maar er is een belangrijk,
essentieel onderscheid. In de natuur volgt op de barre winter steeds een
verrukkelijke nieuwe lente. Voor ons niet. Wanneer de laatste nacht valt, is
het voorgoed voorbij voor ons. De lente is voor anderen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
27-10-2011
leesblindheid, Jacques Quekel
Mijn penvriend Jacques Quekel (klik op zijn naam voor zijn blog) schreef naar aanleiding van mijn verhaal over het kapitaalbandje volgend epigram:
De
boekbinder.
De boekbinder
bindt,
Wat de schrijver
verzint.
Maar beste
boekenvrinden,
U zult die waarheid
pas vinden,
Als u met lezen
begint.
Dat ik dat niet begreep,
Kijk, daar zit nu de
kneep.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
25-10-2011
kapitaalbandje!
Gisteren
schreef ik over het prachtig uitgegeven boek van Paul Claes over Herakleitos.
Ik vermeldde daar nogal stuntelig een detail uit het kunstambacht van het boekbinden,
namelijk het fijne gevlochten draadje dat boven- en onderaan de rug van een
boek gekleefd is. Ik moest mijn toevlucht zoeken tot deze al te vage
omschrijving om de eenvoudige reden dat ik helaas de juiste vakterm niet kende.
Wie mij een beetje kent, zal mijn frustratie begrijpen over deze taalkundige
onmacht. Het kan niet anders dan dat er voor dit specifiek voorwerp ook een eigen
naam is, maar hoewel ik het ding zelf zeer goed ken en zelfs weet hoe het
gemaakt wordt, waartoe het dient en hoe het ontstaan is, kende ik de naam ervan
niet.
Zoals je kan
verwachten, kon ik het daarbij niet laten en ben dus op zoek gegaan op het
internet. Dat ging niet zo heel vlot, want waar begin je te zoeken? Ik had
immers voor uitgerekend dit letterlijk aangeknoopt (cf. infra) voorwerp geen
aanknopingspunt. Meestal zoek ik via Google in het Engels, dan is de oogst
groter dan in het Nederlands. Uiteindelijk belandde ik op de website van Tappin
Book Mine, waar ik een glossary
vond van vaktermen uit de antieke boekhandel. Helaas vond ik ook
daar mijn kopbreker niet, maar niet getreurd: ongetwijfeld wist iemand daar wat
ik bedoelde. Dus stuurde ik een mailtje met mijn vraag.
s Namiddags
was het weer uitzonderlijk goed en liet ik me gemakkelijk verleiden tot een
fietstochtje naar Anne en Pol, het beeldhouwersechtpaar dat hier in de buurt
woont en werkt. De moeder van Anne was boekbinder van beroep, misschien kende
Anne wel de term. Toen ik het haar vroeg, sloeg ze de ogen ten hemel, schudde
dan het hoofd en zei: ach, dat woord, ja ik heb het geweten, het ligt op de
punt van mijn tong. Maar het kwam niet.
Toen ik
terug thuis kwam, vond ik twee mailtjes van Douglas Tappin, de antiquaar die ik
had aangeschreven met mijn vraag. En ja hoor, hij wist perfect wat ik bedoelde en
het is een headband! Hij voegde er
enkele verhelderende afbeeldingen aan toe; in zijn tweede mail preciseerde hij
dat je dergelijke headbands ook
onderaan de rug van minder oude boeken vindt.
Nu had ik mijn
aanknopingspunt. Al gauw vond ik de Franse vertaling: une tranchefile en vandaar was het maar een stap naar het
Nederlands. Lieve lezers, ik kan jullie met trots melden dat het verdraaide
draadje luistert naar de namen kapitaalbandje,
kapitaal, besteekband en besteeksel. Je hebt ook besteken, besteker en
besteekster.
Een boek is
een verzameling van bladzijden. Bij het drukken drukt men echter niet telkens één
bladzijde, maar verscheidene tegelijk, op een groot vel papier, typisch vier of
acht tegelijk, recto en verso. Als men die bladzijden in de juiste richting en
de juiste volgorde afdrukt, dan kan men vervolgens dat vel vouwen tot een
katern.
De opeenvolgende
katernen van acht of zestien bladzijden voegt men samen om ze vervolgens te
binden, met garen, tot ze een boekblok vormen, dat is een boek zonder de band.
En nu komt het: bovenaan het boekblok naait of borduurt men nu een galonnetje, rond
een houtje of een stukje draad, dat een beetje boven het boekblok uitsteekt.
Het is een versteviging van het blok, in de eerste plaats om de katernen bijeen
te houden als het boek opengevouwen wordt, maar tevens om de rug (van het boek)
te sparen wanneer het boek van de boekenplank gehaald wordt, wat typisch
gebeurt door met een vinger net op die plaats het boek naar jou toe te kantelen.
Zon
kapitaalbandje aanbrengen is een bewerkelijk procedé en dat gebeurde vroeger en
nu nog enkel bij de meest kostbare werken. Maar de boekbinders hebben er snel
iets op gevonden om ook commercieel gebonden boeken er net iets beter en
duurder te laten uitzien. Men heeft kant en klare kapitaalbandjes gemaakt met
een stukje stof eraan, die men op maat kan knippen en dan op het boekblok
kleven voor het binden.
Het is dat
soort kapitaalbandje dat het Herakleitosboek van Paul Claes siert.
Neem eens enkele
boeken van je boekenplank en kijk of ze een kapitaal- of besteekbandje hebben. Een
detail, maar nu weten we ook hoe het heet.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
24-10-2011
Herakleitos vertaald en toegelicht door Paul Claes
Herakleitos
of Heraclitus van Efeze (ca. 540 ca. 480) was een van de eerste westerse filosofen.
Maar wat weten we over hem? En hoe weten we het? Er is immers van zijn
levenswerk niets overgebleven. De papyrusrol waarop het stond, werd anderhalve
eeuw lang bewaard in de tempel van Artemis in Efeze, een van de zeven antieke
wereldwonderen, maar ging verloren toen een sensatiezoeker die tempel in brand
stak. Ondertussen was de faam van Herakleitos echter dermate verspreid dat
allerlei overblijfsels van zijn oorspronkelijke teksten tot ons gekomen zijn
als citaten bij andere auteurs. Maar je weet hoe het gaat in het
gezelschapsspelletje waarbij kinderen een gefluisterd bericht doorgeven in een
kring: wanneer het bericht bij aankomt waar het vertrokken is, blijkt het
totaal verschillend geworden te zijn, door de toevallige of moedwillige
vervormingen onderweg. In de 2500 jaar die ons scheiden van Herakleitos is er
allicht veel verloren gegaan en veel vervormd. Zelfs met de beste middelen van
de taalwetenschap kunnen we vandaag niet met zekerheid zeggen dat alle citaten
die men nu aan Herakleitos toeschrijft ook van hem zijn en door hem zo
geschreven werden. Zelfs het meest bekende: panta
rei, is onzeker.
Paul Claes
heeft die citaten, ongeveer 140 in aantal, verzameld, in het Nederlands
vertaald en telkens aangegeven waar de tekst vandaan komt, elk citaat voorzien
van verklarend commentaar en ook de nawerking toegelicht: wie heeft dit citaat
nadien gebruikt, al dan niet met bronvermelding?
Herakleitos. Alles stroomt, vertaald
en toegelicht door Paul Claes, Athenaeum-Pollak & Van Gennep, Amsterdam,
2011, 197 blz., gebonden, ongeveer 30 euro.
Het is een
prachtig boek in alle opzichten. Milieuvriendelijk crèmekleurig luxueus papier,
voorbeeldig luchtige typografie, degelijk ingebonden, volle linnen band in
stijlvol zwart met goudopdruk, sobere maar stevige academische stofwikkel met
een extra 2/3 wikkel met een knappe kleurenfoto. Er is zelfs dat sprekend
detail, het fijn gevlochten draadje dat boven en onderaan de rug van het boek
gekleefd is, vroeger ter bescherming ingenaaid, nu als versiering gekleefd. Het
enige dat ontbreekt is een mooi leeslint, maar dat kleef ik er zelf wel in.
Ook over de
inhoud niets dan goeds. De inleiding is bondig maar geeft je al de informatie
die je nodig hebt voor het belangrijkste deel van het boek; de teksten van
Herakleitos en de toelichting van Paul Claes, de meest betrouwbare gids die men
zich kan wensen waar het gaat om klassieke auteurs en hun nawerking in de
literatuur en de cultuur in het algemeen. Het is geen goedkoop boek, maar als je
het koopt, ben je wel zeker dat je nooit meer een ander hoeft aan te schaffen
over Herakleitos: beter dan dit is er niet, zowel voor de geïnteresseerde leek
als voor specialisten. Ktèma eis aiei,
a thing of beauty.
Categorie:literatuur Tags:literatuur
23-10-2011
Capella Nova in de Parkabdij
Zondag
vandaag en als zo vaak: muziekdag in mijn Kroniek.
De
aanleiding is ditmaal een uitzonderlijk concert dat we gisteren konden bijwonen
in de Abdij van (t) Park
in Heverlee bij Leuven. In de barokke kerk bracht het oude muziek-ensemble Capella Nova onder leiding van Marleen Reynders een
benefietopvoering van de Intermedii et Concerti
bij de comedia La pellegrina die uitgevoerd
werden te Firenze in 1589, ter gelegenheid van het huwelijk van Ferdinando
Medici en Christine de Lorraine. De muziek was van de grootmeesters van die
tijd: Malvezzi, Luca Marenzio, Caccini, de Bardi, Jacopo Peri en de Cavalieri.
Voor het
concert was er een interessante musicologische inleiding door de muziekdirecteur
en dirigent van het Ensemble, Marleen Reynders. Dan volgde het concert, in de
beste Vlaamse traditie van de historische uitvoeringspraktijk, maar met een
dynamische aanpak. Dat bleek uit de weelderige koorbezetting en de schare muzikanten
die hun opvallende instrumenten met brio bespeelden. In deze uitvoering kwam de
oude muziek werkelijk tot leven, zonder enige terughoudendheid of
klankarmoede. Ook de vocale solisten waren zonder uitzondering van een zeer
hoog niveau.
Boven het
podium was een groot projectiescherm opgesteld, waarop fraaie en gepaste reproducties
uit de tijd werden vertoond, evenals de Nederlandse vertaling van de gezongen teksten.
We werden
verder ook verwend door een paar professionele dansers, gespecialiseerd in het
renaissanceballet, fraai uitgedost in historische kostuums en met smaakvol
gekozen attributen, die een geslaagde, levendige en charmante mengeling brachten
van dans en mime.
Wij hebben
genoten van het twee uur durende spektakel, zonder pauze. Geen moment van
verveling, geen zwakke momenten in de uitvoering, geen enkele stijlfout, nergens
een spoor van enig gebrek aan smaak, in tegendeel. De perfectie is niet van
deze wereld, maar wat wij gisteren voorgeschoteld kregen, was daar heel dicht
bij. Enkel de tussenkomsten van een woordkunstenaar, die teksten van onder meer
Dante en Ovidius in het Nederlands bracht, waren wat minder aangepast, misschien
vooral omdat de geluidsversterking niet optimaal was; hij had zich beter
verlaten op de kracht van de menselijke stem, in de niet zo grote kerk zou die
zeker voldoende ver gedragen hebben en met meer natuurlijk effect.
De opbrengst
van dit benefietconcert was bestemd voor Ave Regina, een zorg- en
begeleidingscentrum voor jongeren en volwassenen in het Leuvense.
Bij het
buitengaan aarzelden we geen ogenblik om ons de cd aan te schaffen met de
muziek waarvan we net zo genoten hadden, voor de spotprijs van 10 euro voor bijna
80 minuten muziek van de bovenste plank. Er is een uitstekend inlegboekje bij,
in het Nederlands en het Engels, met al de historische en musicologische uitleg
die te gronde ligt aan deze bijzonder geslaagde uitvoering. Een echte aanrader.
Gisteren had
ik het nog over goropisme en spurieuze etymologieën. Wie toen fronste bij
spurieus (om nog te zwijgen over goropisme) heeft gelijk: het woord staat
niet zo in Van Dale. Ik heb het geleend uit het Engels, waar spurious onecht betekent, naar het
Latijn spurius met dezelfde
betekenis. Als zelfstandig naamwoord is zowel spurius als spurious een
buitenechtelijk kind en Van Dale erkent dit liefdeskind ook in die betekenis.
Je mag dus van Van Dale wel zeggen en schrijven: een spurius etymologie, maar
niet, zoals ik deed, een spurieuze etymologie. Nou
Vandaag gaan
we nog een stapje verder, want wat Paul Claes in zijn omineuze Bijbelse namen (zie
gisteren) deed is niet zomaar wat verzonnen etymologie. Laten we dat even van
naderbij bekijken.
De meeste
Europese talen hebben een gemeenschappelijke oorsprong. Het is dan ook niet te
verwonderen dat sommige woorden in veel van die talen erg op elkaar lijken.
Twee voorbeelden: ster en nacht. In welke Europese taal je dat ook zegt, je kan
steeds zonder veel moeite zien dat het cognaten zijn (van co- en natus, letterlijk samen geboren),
woorden die dezelfde oorsprong hebben en dezelfde betekenis. Kijk maar (met
dank aan Wikipedia):
nacht
(Nederlands en Duits), night (Engels), nicht (Schots), natt (Zweeds), noc
(Tsjechisch en Pools), notsj (Russisch), nox (Latijn), nuit (Frans), noche
(Spaans), noite (Portugees), notte (Italiaans), nit (Catalaans), noapte
(Roemeens), nukta (Nieuwgrieks), nakti- (Sanskriet) en naktis (Litouws). Al
deze woorden stammen van de (gereconstrueerde) Proto-Indo-Europese (PIE) wortel
*nekwt-.
ster (Nederlands), star (Engels), Stern
(Duits), starn (Schots), stjärna (Zweeds), stairno (Gotisch), steren
(Cornisch), str (Sanskriet), star (Sinhalees), aster (Grieks), stella (Latijn en
Italiaans), étoile (Frans), estrella (Spaans), estrela (Portugees), estel
(Catalaans), stea (Roemeens en Venetiaans), setare (Perzisch) en estêre
(Koerdisch). De vermoedelijke wortel in het PIE is *ster-, "ster".
Maar er zijn
ook valse cognaten, dat zijn dan woorden uit verschillende talen die verrassend
op elkaar lijken, soms zelfs identiek zijn, en ook (ongeveer) dezelfde
betekenis hebben. Ze hebben niet dezelfde oorsprong en zijn dus in feiten geen
cognaten, want dat betekent bloedverwant. Ze zijn in elk van de betrokken talen
(meestal niet meer dan twee) zelfstandig ontstaan en de overeenkomst is louter
toevallig. Een voorbeeld: ons aarde is in het Arabisch ard.
Iets
helemaal anders zijn de zogenaamde valse vrienden. Dat zijn woorden die naar de
vorm wel goed op elkaar lijken en al dan niet dezelfde oorsprong hebben, maar
die in de betrokken talen, vaak meer dan twee, een lichtjes afwijkende of
totaal andere betekenis (gekregen) hebben. Wij zeggen meer en de Duitsers Meer, maar zij bedoelen daarmee zee.
Zelfde oorsprong, zoals blijkt uit het Duitse Zwischenahner Meer als naam
voor dat bepaald meer, maar andere betekenis. Vreemd dat hun See anderzijds ons meer is!
Soms gebeurt
het dat we een woord overnemen uit een andere taal, maar de betekenis
veranderen. In België zeggen we conducteur voor een kaartjesknipper op het
openbaar vervoer, maar in het Frans is dat nu een receveur, de conducteur is
daar de persoon die de tram of trein bestuurt.
Soms lijken
de woorden op elkaar, maar hebben ze een tegengestelde betekenis en dat kan
heel verwarrend zijn. In het Grieks is het woord voor ja uitgerekend nè. In het Albanees is jo ons nee. Het Spaanse woord voor warm
is, jawel: caldo.
Ook als het
niet het tegengestelde is maar toch iets helemaal anders, kan er verwarring
ontstaan. Onze boter is in het Frans beurre
en in het Italiaans burro, maar als
je in het Spaans naar burro vraagt,
krijg je een ezel, boter is daar het prachtige mantequilla. In Nederland zeg je best niet: ga op je poep (Vlaams
voor achterste) zitten. In Denemarken is bil
een auto en blinde vinkler zijn niet
wat je denkt, maar de dode hoek bij vrachtwagens. In Duitsland is een Enkel een kleinkind en een Kleinkind een kleuter. In het Engels is eventually niet eventueel, maar
uiteindelijk; een bevel is een
schuine kant, een facet; een boot is
een laars en chips zijn niet dat maar
frieten; diary is geen diaree maar je
dagboek of agenda. Lucratief is geen geleerd woord voor iets dat lukraak
gebeurt, zoals men wel eens denkt, het betekent winstgevend. En zo kunnen we
nog uren doorgaan. Taal is prachtig, zelfs valse vrienden zijn daarin best
leuk.
De
elektronische versie van Van Dale krijg je bij elk lemma, dus bij elk woord dat
je opzoekt, automatisch de zogenaamde dubbelgangers: meid, mijt (hout-) mijt
(insect), mijt (muntstuk), mijd, mijdt. In de papieren versie is dat minder
nodig, ze staan normaal in elkaars buurt.
Paul Claes
vindt in een aantal Bijbelse namen echos naar het Nederlands. Babel en babbel,
inhoudelijk verwant, maar geen cognaten en ook geen valse vrienden, maar valse
cognaten, want niet etymologisch verwant. Adam en adem: een goropisme. Job
vond het leven a hell of a job, schrijft Paul, maar ik betwijfel het, want a hell of a job heeft in het Engels een
positieve betekenis, geen negatieve. Job zal Paul enkel bijgetreden zijn bij
het einde van het verhaal, toen God hem (bijna ) alles teruggaf wat hij hem
ontnomen had. Judas deed zichzelf de das om, maar, schrijft Paul, dat is nog
niets in vergelijking met het lot van Lot. Valse vrienden zijn dat, lot en Lot.
Maar het lot
van Lot was nog niets vergeleken met het zilte lot van de vrouw van Lot die in
de macho Bijbel naamloos blijft. Lot en zijn vrouw en dochters ontsnapten aan
de verwoesting van Sodom en Gomorrah (vereeuwigd in de cognaat sodemieters en de
wel heel valse vriend gonorroea), maar Lots vrouw, die in een apocrief boek
Ado of Edith werd, was zo nieuwsgierig naar wat er met de twee eponieme wellustige
steden gebeurde, dat ze ondanks het verbod van God toch omkeek, net als
Euridice, en terplekke veranderde in een pilaar van zout, waar ze in die vorm nog
steeds te bezichtigen is voor goedgelovige Bijbeltoeristen. Lot, zo verstoken
van zijn wettig middel tot voortplanting, inspireerde zijn beide even naamloze dochters,
die in den vreemde geen uitzicht hadden op een eigen huwelijk, tot incestueuze
gedachten en praktijken om de bloedlijn veilig te stellen: om beurten voerden
ze hun oude vader dronken met wijn, een slechte gewoonte die in de familie zat,
want ook zijn voorvader Noah had zon dronken episode (Gen. 19), maar dan met
zijn zoon Ham, in minder duidelijke omstandigheden. Hoe dan ook, ze verleidden
hun dronken vader en baarden hem elk een zoon, allebei agnaten als zoon van hun
vader maar cognaten als matrilineaire afstammelingen van de dochters van de
stamvader, de voorvaders van respectievelijk de Moabieten en de Ammonieten.
Altijd goed voor een kleurrijk verhaal, de Bijbel.
Zal ik me
ook even wagen aan enkele omineuze Bijbelwoorden?
Cabul: onaangenaam, smerig, een stad in
Israel; zoals Kaboel?
Carmel: geen
karamel, maar een besneden lam
Damascus: uitgerekend
de eunuch Paulus viel van zijn paard op weg naar de maskes (Vlaams voor
meisjes)?
Heli: een voorvader
van Jezus, hij die opstijgt, als die nomen geen omen is!
Isaak: de
lacher, al had hij daar op een bepaald moment geen reden toe
Jeruzalem;
de stad van de vrede, maar nog niet onmiddellijk
Levi:
spannend, klevend, strak, maar liefst niet te strak
Martha: zij
die bitter wordt, je zou het voor minder, met zon zus
Naphtali:
de vechtjas; ondanks zijn combustibele naam is Israël het enige land in het
Midden-Oosten waar geen olie in de grond zit, en dat na veertig jaar
rondzwerven in de woestijn, op zoek naar het Beloofde Land
Nissan: de
eerste maand van het jaar; een mirakel als hij start
Onan: had
zijn vader verkeerd begrepen en liet zijn eigen zaad in de aarde vloeien
Oren:
pijnboom, wie niet oren wil, moet voelen
Palestina:
wat onheil brengt, nog steeds, volgens Israël
Paulus: klein,
maar o zo dapper
Reu:
vriend, deed hij het op zijn hondjes?
Salmon: had
een o te kort om wijs te zijn; lekkerst gerookt
Serafim:
bijna mijn vader, Serafien
Seth: de
broer van Cheem en Matsj
Sharon: niet
de rozenkweker, maar een meer gewichtig man
Shibboleth:
het Hebreeuwse scilt ende vriend
Schokoh:
stad bekend om zijn smeerbare chocolade
Sichem:
verzusterd met Zichem, waar De Witte woonde
Tartan: een
Assyrisch generaal met Schotse roots
Uzzi: mijn
kracht, niet de uitvinder van de UZI, dat was Uziël Gal
Zofar: een
van de valse vrienden van Job, kreeg de bijnaam zofar zogood.
Eindigen doe
ik met Vladimir Nabokov (foto). Ik noemde hem gisteren de aartscryptograaf en dat vind
je het best in Ada. Er bestaat een uitvoerig
geannoteerde versie, op de website die ik hiernaast bij mijn interessante
sites vermeld. In zijn brief van 18 september 1941 aan Edmund Wilson speelt
Nabokov met woorden die in twee talen een andere betekenis hebben. Hij betwist
dat shval iets zou te maken hebben
met cheval, naar aanleiding van
rottende paardenkarkassen bij Napoleons aftocht uit Moskou. Dan schrijft hij in
het Russisch een zinnetje dat betekent: uw kok Ilya ligt op zijn zijde, maar
dat in het Frans klinkt als pauvres
vaches, il y en a beaucoup. En nog: van het zinnetje dat iedereen kent in
het Russisch, ya lyublyu vas, ik hou
van jou, maakt hij yellow-blue vase.
In 1967 verscheen in New York een boek van Louis dAntin van Rooten, Mots dHeures: Gousses, Rames, waarin je
met enige moeite Mother Gooses Rhymes
herkent; de auteur transcribeert de bekende Engelse kinderrijmpjes in een nonsensikaal
Frans, dus met bestaande Franse woorden die fonetisch het Engels weergeven,
maar natuurlijk geen samenhangende betekenis hebben. Je moet dus het Frans
luidop lezen om zo het onderliggende Engels te verstaan.
Paul Claes zou ervan
genieten
Categorie:literatuur Tags:etymologie
20-10-2011
Honderd van Paul Claes
Gisteren was een bijzondere dag. We waren uitgenodigd om
samen met vrienden en kennissen van Paul Claes de feestelijke voorstelling van
zijn negenennegentigste en honderdste boek mee te maken. Dat gebeurde in het prestigieuze
kader van het huis van Chièvres in het Groot Begijnhof van Leuven. Literair
criticus Frank Hellemans (Knack) stelde
de beide boeken voor en dat was niet moeilijk, hij vond ruimschoots materiaal
in de boeken zelf om Paul in de bloemetjes te zetten. Nadien hield Paul zelf
een korte lezing over Borges, die mutatis
mutandis net zo goed over hem zelf kon gaan. Daarna volgde een boeiend
interview met de twee sprekers, waarbij nogmaals bleek dat Paul Claes niet
alleen goed schrijft, maar ook gevat snedig kan riposteren en boeiend kan
vertellen. Tijdens de receptie signeerde Paul zijn boeken. Het was een
aangename avond.
Ik leerde Paul kennen toen ik ging studeren aan de Leuvense
universiteit, in 1965. We waren allebei lid van het Literair Genootschap, waartoe
Ernest Claes behoorde in zijn studententijd. We hebben altijd contact gehouden.
Als het goed weer is, komt Paul met zijn fiets op bezoek in Werchter en dan
praten we ongestoord over de dingen die ons bezighouden. We vermijden moeiteloos
meningsverschillen, we zijn het meestal eens.
Het negenennegentigste boek draagt de titel Onvergetelijke verzen. Maar van wie ook
weer?, De Bezige Bij, Amsterdam, 2011, 304 blz., grote paperback, ongeveer
20. Zoals Paul Claes in de inleiding terecht opmerkt herinneren wij ons
veeleer versregels dan hele gedichten; meestal weten we inderdaad niet meer wie
die geschreven heeft. Paul Claes heeft uit zijn en ons collectief geheugen
ongeveer 500 versregels opgediept en die netjes voorzien van een correcte
bronvermelding. Het is een plezier om erin te grasduinen, want telkens zeg je: hé,
inderdaad! Bovendien zet de vermelding van de naam van de dichter en de bundel
ertoe aan, zeker bij de meest treffende versregels, om meer van dat te lezen.
Een boeiend boek dus en een uitstekende doorverwijzing.
Nummer honderd is verschenen onder de titel C. Honderd notities van een alleslezer,
De Bezige Bij, Amsterdam, 2011, 239 blz., gebonden, ongeveer 20. De titel
zegt precies wat het is, maar notities van Paul Claes zijn niet zomaar kattenbelletjes
of randschriften, maar literaire pareltjes. Veel van de teksten zijn opgedragen
aan Pauls vrienden en kennissen, er is er ook eentje bij voor mij, zeer
vereerd, Paul, dankjewel. Je leert Paul kennen als een aartsverzamelaar van
literair floatsam & jetsam, losse
gedachten, lijstjes, merkwaardige toevalligheden of verborgen vingerwijzingen
en geamuseerde knipogen. Het is een plezier om te lezen.
Toegegeven, af en toe is het louter spielerei, maar waarom ook niet? Literatuur hoeft, net zoals het
leven, niet altijd hard werken te zijn. Ik twijfel er niet aan dat Paul bekend
is met Johannes Goropius Becanus, vulgo Jan
van Gorp uit (Hilvaren)Beek (1519-1572). Die brave man bewees dat het (Antwerps)
Nederlands de oertaal is, die door Adam (haat-dam) en Eva (eeuw-vat) gesproken
werd. Hij was zelfs in zijn tijd een bron van vermaak, al publiceerde Plantijn
zijn monumentaal verzameld werk. Leibniz zou de term goropismus gelanceerd hebben voor etymologische flaters en spurieuze
chauvinistische hypothesen over de oorsprong van de taal. Umberto Eco vermeldt
die Vlaamse hypothese in zijn The Search
for the Perfect Language, een boek dat Paul ongetwijfeld kent.
Het verschil tussen Jan en Paul is dat Goropius
methodologie op zich niet kwaad was, maar zijn conclusies hopeloos fout,
terwijl je bij Paul telkens precies weet wanneer hij ernstig is en wanneer tongue in cheek, zoals in het stukje Omineuze Bijbelnamen, waarin Eva even moest wachten voor ze geboren werd.
Ik vermoed enigszins dat het net Pauls bedoeling was om door een opeenstapeling
van zoveel onkarakteristieke valse etymologieën de lezer als het ware dat ene
zetje te geven dat hem doet denken aan die grote voorganger op het gebied van
de valse etymologieën, Jan van Gorp of Goropius. Het verbaast me alleen dat hij
zijn ludieke Omineuze Bijbelnamen niet heeft opgedragen aan de Leuvense germanist
(Hend)Rik Van Gorp. Die biedt hij met een knipoog een aanvulling aan voor diens
Lexicon van literaire termen: een zwijgende stijlfiguur, dat is wanneer er
helemaal geen stijlfiguur te bespeuren valt.
Bij Paul Claes moet je niet alleen lezen wat er staat, maar inderdaad
ook wat er niet staat. Zo vroeg ik me af, in de bespreking van zijn
jongste roman De Leeuwerik, of
het louter toevallig was dat de hoofdfiguur de luit linkshandig bespeelde.
Daarover ondervraagd begonnen Pauls oogjes te blinken en er verscheen een
speelse glimlach om zijn lippen, waarna hij mompelde: dan heb je het wel goed
gelezen! Ik had inderdaad opgemerkt dat er iets aan de (linker)hand was, maar
ik kon het niet duiden, tot Paul zei: hij is een bastaard, vandaar In de
heraldiek mocht een bastaard het wapenschild van zijn vader voeren, maar met
een bend sinister, een brede band die
van rechtsboven naar linksonder op het schild loopt, in tegenstelling met de
normale bend, die steeds in de andere
richting loopt. Sinister is Latijn
voor links. Paul heeft daarbij zeker ook gedacht aan Bend Sinister, de roman van Vladimir Nabokov, de aartscryptograaf.
De pointe van de Honderdnotities van Paul Claes is dat
schrijvers in de eerste plaats lezers zijn en dat je van wat zij lazen overal
de sporen vindt in wat zij schrijven. In de klassieke oudheid was dat zelfs
verplicht, de imitatio was de
essentie van het schrijven, zo stond het in het verloren gegane werk Περὶ μιμήσεως, Perì mimēseōs van
Dionysius van Halikarnassus (1ste eeuw voor onze jaartelling). Wie
begint te schrijven, merkt al gauw dat ongeveer alles al eens geschreven is, in
een andere vorm, in andere combinaties, maar toch, echt origineel zijn is quasi
onmogelijk, zowel naar vorm als naar inhoud. Hoe meer je leest, hoe meer je dat
vaststelt, als je tenminste over een goed geheugen en een scherpe
opmerkingsgave beschikt. Paul Claes heeft meer gelezen dan wie ook en het
grootste deel daarvan heeft hij ook in zijn geheugen zitten. En hij is een
meester-detective die letterlijk tot in de kelders van de bibliotheken op zoek
gaat naar dat ene woord, dat ene beeld dat hem vreemd voorkomt, dat een
belletje doet rinkelen, dat hem zegt: dat heb ik al ergens gelezen, maar waar?
Je kan als schrijver niet origineel zijn, iedereen imiteert,
bewust of onbewust. Je kan hoogstens origineel zijn in de manier waarop je imiteert.
Dat kan bij uiterst begenadigde of gestoorde figuren op een totaal onbewuste en
spontane manier gebeuren, maar de echt grote figuren van de literatuur hebben
dat altijd zeer bewust gedaan. Zij hebben in hun aemulatio, hun bewonderende wedijver met hun voorgangers, gedaan
wat men ook in de wetenschap doet: voortbouwen op wat er al is, om zo verder te
gaan dan men was. Meteen klinkt het belletje van on the shoulders of giants, klik hier
voor de uitleg.
Misschien heeft Paul Claes, zoals Vivaldi volgens Igor Stravinsky
niet vierhonderd concerti schreef, maar vierhonderd keer hetzelfde concerto,
niet honderd boeken geschreven maar honderd keer hetzelfde boek. Maar wie zou
ook maar één van de concerti van Vivaldi willen missen? Sapienti sat
.
Categorie:literatuur Tags:literatuur
17-10-2011
De gemeentelijke hold-up
Gemeente. Het
woord valt de laatste tijd voortdurend en dat is geen goed teken. Wij leven in
een tijd waarin uitsluitend het slechte nieuws de media haalt, alsof het goede
nieuws het vermelden niet waard is, alsof het vanzelfsprekend is, terwijl wij
veeleer de indruk hebben dat precies het goede nieuws schaars en dus sensationeel
is en het slechte nieuws schering en inslag en dus afgezaagd en vervelend. Weer
zeven weekenddoden? Tja, vorige week ook al en volgende week weer, wat doe je
eraan
Onze Belgische
gemeenten zitten in vieze papieren. Ze hadden hun geld belegd maar door de
bankencrisis zijn ze bijna een miljard euro kwijt. In de vele nieuwsberichten
daarover lijkt me een essentieel onderwerp te ontbreken: waar hadden die
gemeenten dat miljard euro, toch geen peulschil, vandaan?
Gemeenten
zijn geen bedrijven. Ze dienen, zo lijkt het me, vooral om geld dat zij innen
onder de vorm van gemeentelijke belastingen en een deel van de
personenbelasting, uit te geven voor de werking van de gemeente, voor het
welzijn van de burgers. Als zij op een bepaald moment geld op overschot hebben,
zou je denken dat ze dat gaan gebruiken om het jaar daarop nog meer uit te
geven of om de inkomsten, de belastingen, te verlagen. Het blijkt nu dat zij in
tegendeel hun overschotten gecumuleerd hebben en belegd, om met de opbrengt
daarvan hun begroting te spijzen. Zij hebben daarmee niet anders gehandeld dan
elke brave huisvader of zorgzame moeder, maar is dat terecht geweest?
Ik meen van
niet. Waarom leggen gezinnen een spaarpotje aan? Vooreerst moeten zij al
voldoende inkomsten hebben om een overschot te genereren nadat alle vaste en
onvoorziene kosten betaald zijn, dat is een voorwaarde en een waaraan lang niet
in alle gezinnen voldaan is. Maar goed, stel dat het zo is, dan is het wijs om
het overschot niet aan te wenden voor nog meer consumptie en luxe, maar om een war chest aan te leggen, een reserve,
een spaarpot voor als het minder goed gaat of voor uitzonderlijke grote
uitgaven. Stel dat een van de kostwinners, of beide, werkeloos wordt, of werkonbekwaam,
of wegvalt
Is dat ook
zo voor gemeenten? Nee toch! Als hun begroting niet klopt, dan kunnen zij hun
inkomsten zonder veel problemen verhogen door het jaar daarop de belastingen te
verhogen. Dat is niet populair, maar aangezien alle uitgaven ten goede komen
aan de gemeente, het volk dus, zal men daarover wellicht niet al te fel morren.
Het jaar daarop kan men dan de uitgaven beter afstemmen op de inkomsten. Het
lijkt dus niet nodig dat de gemeenten over grote reserves beschikken, in
tegenstelling tot een gezin, dat niet zomaar zijn inkomsten kan doen
aangroeien. Een gemeente heeft een vast inkomen, er komen elk jaar
belastinggelden en subsidies binnen, dat is een zekerheid, een zekerheid die
een gezin nooit heeft.
Stel nu dat
een gemeente zo welvarend is dat ze niet alleen alles kan doen wat ze wil voor
haar ingezetenen, maar toch nog overschotten heeft. Ik denk aan de kustgemeente
Knokke, waar zoveel rijk volk bijeentroept dat zelfs met zeer beperkte
gemeentelijke opcentiemen de gemeentekas voldoende gespijsd is om al het nodige
te doen. Vergelijk dat met bijvoorbeeld Schaarbeek, waar men een erg hoge graad
heeft van werkeloosheid en vervangingsinkomens en dus relatief weinig inkomsten.
Men kan een kei het vel niet afstropen. Maar goed: denk aan Knokke: de
inkomsten zijn zo groot dat men overschotten heeft, men vindt geen projecten
meer waaraan men het geld zou kunnen besteden. Wat doen we in dat zelfs voor
Knokke onwaarschijnlijk geval? Spaarpotje dan maar.
Als goede
huisvader en moeder beleg je je spaargeld zo dat je de opbrengst en de zekerheid
tegenover elkaar afweegt. Je eerste spaarcenten zal je wellicht extra veilig
beleggen, zonder enig risico, op een spaarboekje of zo: geringe opbrengst,
grote zekerheid. Iemand die een heel dikke portefeuille heeft, kan meer risicos
nemen: als het geld niets zou opbrengen of erger nog, zou verloren gaan, dan is
dat nog niet erg, er is nog genoeg over, meer dan genoeg. Volgende keer beter.
Wij zegden
al dat een gemeente eigenlijk geen overschotten zou mogen hebben en ook geen
tekorten. De begroting moet kloppen, zoals ook die van de staat en die van een
huisgezin. Maar als er in een gemeente, zoals in een gezin, dan toch eens toevallige
en tijdelijke overschotten zijn, dan mag en moet de gemeente die beleggen. Niet
zoals een rijke ondernemer, maar als een goede huisvader: weinig risico, kleine
winst. Het gaat immers niet om geld dat de gemeente zelf zou verdiend hebben,
zoals de ondernemer, maar om geld dat zij heeft afgenomen van haar burgers,
onder de vorm van belastingen. Het is dus ons geld, dat zij korte tijd mogen
beheren, om daarna zo snel mogelijk weer een begroting in evenwicht te hebben
en een zo laag mogelijke graad van belasting.
Maar wat
stellen wij vast? De gemeenten hebben massale overschotten, ten minste een
miljard euro, althans in de context van de huidige problematiek van de
failliete Gemeentelijke Holding en de even failliete bank Dexia. Wellicht zijn
er hier en daar nog overschotten waar wij helemaal geen weet van hebben, zoals
we ook niets wisten over deze gemeentelijke holding. Zij hebben die belegd,
niet als goede huisvader, veilig en bescheiden, maar als zorgeloze miljonairs,
in zeer risicovolle ondernemingen. We horen dat hen dividenden werden in het
vooruitzicht gesteld van dertien procent, je leest het goed, dertien procent.
Wanneer heb jij nog eens dertien procent gekregen van je bank? Dergelijke
winsten zijn alleen maar mogelijk als er enorme risicos genomen worden, dat is
duidelijk. Een onderneming of een land dat bereid is om dertien procent te betalen
voor een lening, moet wel zeer wanhopig zijn, of onvoorstelbaar overmoedig en
in beide gevallen totaal onbetrouwbaar.
De gemeenten
hebben van hun overschotten een systeem gemaakt, een enorme war chest, een fantastische spaarpot,
niet voor onvoorziene omstandigheden, maar om stelselmatig de jaarlijkse
begroting te spijzen, bovenop de belastingsinkomsten. Dat is ethisch zeer
bedenkelijk: wij betalen immers geen belastingen om enkele burgemeesters
daarmee te laten spelen op de beurs! Belastingen moeten altijd minimaal zijn,
niet meer dan absoluut noodzakelijk.
Zolang het
goed ging, was er geen vuiltje aan de lucht. De gemeenten konden in een eigen
beleggingsclubje kapitalistje spelen en grote winsten maken, eerst en vooral
voor het clubje zelf, voor de raad van bestuur van de holding en voor al het
personeel. En vervolgens ook voor de gemeenten zelf. Maar ze hebben de fouten
gemaakt die elke beginnende amateur maakt. Als professionele beleggers zoals grootbanken
al kunnen failliet gaan, dan zouden kleine spelers zoals een stelletje
burgemeesters van kleine en middelgrote Belgische gemeenten beter moeten weten
dan zich op het gladde ijs van de haute
finance te wagen. Met grote heren is het kwaad kersen eten. Het is een
samenloop van omstandigheden, zegt men nu, maar dat is het altijd. Als het niet
regent, is het goed weer. Maar vroeg of laat regent het, onvermijdelijk.
Professionele beleggers weten dat je op zeer lange termijn moet rekenen, dat je
alleen mag spelen met geld dat je niet nodig hebt, dat je niet al je eieren in
één korf mag leggen, dat je nooit naar de raad van bankiers mag luisteren
Onze
burgemeesters hebben hoog spel gespeeld en ze hebben verloren. Ze hebben niet
hun maar ons geld verloren, waarvoor wij hard gewerkt hadden en dat zij ons ten
onrechte en onnodig hadden afgenomen als belasting. Dat is diefstal, niet van
de rijken, maar van elke burger die zijn belastingen en contributies betaalt.
De gemeenten
zijn niet alleen hun jaarlijkse dividenden kwijt, die waren ze al misgelopen na
de vorige crisis, toen was er alleen nog geld voor bonussen voor de
topmanagers, zij die ons geld verspeelden door onverantwoorde risicovolle
beleggingen. Ze krijgen niet alleen geen interesten meer, ze zijn ook het
kapitaal kwijt, de spaarpot is leeg, de aandelen en obligaties die ze ermee
gekocht hadden, zijn niets meer waard, nu niet, straks niet en wellicht nooit
meer. De schuldenaars zijn zelf immers ook failliet, ze zijn ook in
vereffening, ze hebben zoveel geleend en aan zon hoge interest, dat ze
onmogelijk hun schulden kunnen afbetalen, dat wil zeggen dat ze niet alleen geen
interest kunnen betalen op hun leningen, maar dat ze ook het kapitaal niet meer
kunnen terugbetalen, omdat ze het niet meer hebben, omdat ze het uitgedeeld en
opgesoupeerd hebben, omdat landen als Griekenland, Portugal, Spanje en zelfs
Italië op te grote voet geleefd hebben, omdat hun begroting jaar na jaar niet
klopte, omdat ze voortdurend en structureel meer uitgaven dan ze inkomsten
hadden en het verschil bijlegden met geld dat ze leenden, zonder enig
vooruitzicht op of zelfs maar bedoeling van terugbetaling.
Onze
spaarpot is opgedaan door mensen in het zuiden van Europa, omdat hun politici hun
begroting vervalst hebben. Niet toevallig waren dat vaak socialistische
politici, die keer op keer verkozen werden omdat ze de uitkeringen verhoogden
en de belastingen verlaagden, de oudste en zekerste verkiezingstruc ter wereld.
Vandaag blijkt uit een enquête dat in Antwerpen (maar niet alleen daar,
allicht) de allochtonen massaal links stemmen. De mensen met de minste kansen
en die het meest rekenen op uitkeringen weten zeer goed waar de wind vandaan
komt. Alleen maken ze zich (terecht) bijzonder weinig zorgen over begrotingen,
die van de gemeenten, de gewesten of de staat, of die van Europa, of van de
wereld. Het zijn anderen die zich daarover moeten buigen en ervoor zorgen dat
het niet helemaal fout loopt.
Wie zal dat betalen,
wie heeft zoveel geld? Wie heeft zoveel ping-ping-ping en wie heeft dat
besteld? Dat was een populair liedje in mijn jeugd. Het is vandaag ook weer de
vraag. Het antwoord is zeer eenvoudig: jij en ik. Wie anders? De begroting van
de staat moet uiteindelijk kloppen en wij moeten ze doen kloppen. Het is bij
ons dat men terecht kan, alleen bij ons, omdat wij de enigen zijn die geld
verdienen, die als het ware geld maken door onze arbeid. Zelfs als men de verantwoordelijkheid
voor het debacle zou leggen bij die mensen die ervoor verantwoordelijk zijn, in
de gemeenten, de holdings, de banken, spaarkassen, verzekeringsinstellingen,
vakbonden en corporaties die het verderfelijk spelletje hebben meegespeeld, dan
nog zal men moeten vaststellen dat zij het geld niet (meer) hebben om te
betalen voor het feest. Het is op, het is weg, elke zuur verdiende cent, aan de
salarissen en bonussen van al de onbekwame en malafide tussenpersonen en aan de
leningen die ze hebben toegekend aan notoir onbetrouwbare schuldenaars.
Wie kan er
dan nog de begroting redden? De eeuwige melkkoe, de belastingbetaler, de
werkende mens, de spaarder, de rentenier. Niet de uitkeringsgerechtigden, daar
valt niets te rapen en niet de ondernemers, want die moeten kapitaal genereren
en de tewerkstelling verzekeren, die mogen we niets in de weg leggen. Arcelor-Mittal
maakt miljarden winst per jaar maar betaalt slechts enkele honderden euros aan
belastingen. Jij en ik dus, de gewone man en vrouw. De ene zal het wat harder
voelen dan de andere en hier bij ons kunnen we nog wel wat hebben, zelfs als we
moeten inleveren zullen de meesten onder ons nog niets tekort hebben, er zal
alleen tijdelijk een stukje minder luxe zijn. Maar er zullen zeker mensen zijn die
harde keuzes zullen moeten maken en niet alleen over de bestemming van hun
tweede of derde vakantie per jaar. Ik hoop dat die zich binnenkort in het
stemhokje zullen herinneren wie er verantwoordelijk is voor deze nieuwe aderlating:
de mensen die wij verkozen hadden om ons geld goed te besteden.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
14-10-2011
Interview Jonathan Israel
Trouwe
lezers weten dat Jonathan Israel een van mijn meest geliefde auteurs is. Ik ben
dezer dagen overigens diep verzonken in zijn jongste werk, Democratic Enlightenment. Philosophy, Revolution, and Human Rights
1750-1790. Het is weer een turf, het derde deel van zijn trilogie over de
Radicale Verlichting, goed voor 1066 bladzijden. Je zal dus nog even op een
bespreking moeten wachten. Ondertussen geniet ik.
Ik vond een recent
interview met professor Israel, in het Nederlands, zeer toegankelijk. Klik hier om het eens te
lezen, warm aanbevolen. Let niet op enkele schrijffoutjes.
Categorie:ex libris Tags:maatschappij
12-10-2011
Torens: A Tower of Strength, Towers of Silence en Mitscherlich
Waarom zijn
we zo gefascineerd door torens? Het lijkt wel of het eerste wat een mens deed
toen hij het bouwen had geleerd, een toren maken was, denk maar aan de
legendarische toren van Babel, die we overigens terugvinden in de vele
archeologische overblijfselen, de ziggoerats en de piramiden.
Ik heb het
nooit erg op torens begrepen en dat is er niet op verbeterd met het ouder worden.
Enerzijds ben ik stilaan aan hoogtevrees gaan lijden vanaf mijn dertigste of
zo, daar waar ik in mijn jeugd onbevreesd over de daken liep en in hoge bomen
klom. Nu krijg ik een wee gevoel in mijn onderbuik als ik aan de rand van een
diepte sta. Bovendien en daarnaast vind ik torens arrogant. Waarom hebben kerken
een toren? Er is geen enkel functionele of liturgische reden voor. Het is
gewoon overmoed, die vaak leidt tot halfafgewerkte producten, zoals in
Antwerpen en Mechelen. En het kost stukken van mensen, letterlijk.
De enige goede
reden om een toren te bouwen lijkt mij dat je er ruimte mee bespaart op de
grond. Universiteiten hebben vaak boekentorens, zoals in Gent en in Leuven, ruime
magazijnen met een relatief kleine voetafdruk. Maar nieuwe magazijnen bouwt men
vandaag meestal ondergronds, dat is minder duur en architecturaal en bouwkundig
minder ingewikkeld. Nog verder in de toekomst zal alles virtueel bewaard
worden, voor iedereen toegankelijk, ergens in een cloud, in Wolkenkoekoeksheim, Νεφελοκοκκυγία.
In grote
steden zoals New York, de Golfstaten, Hong Kong en op alle plaatsen waar de
grond duur is, bouwt men ook steeds hoger. Maar er zijn maar weinig mensen die echt
graag in zon hoogbouw wonen. Ik vermoed dat het ideaal nog steeds is: een
alleenstaande woning op de buiten, maar dat is voor de meeste van de zeven
miljard aardbewoners een onmogelijke droom. In de hoogte bouwen is een
oplossing, maar dan veeleer een noodoplossing. De kern van onze grootsteden is
bezaaid met wolkenkrabbers van allerlei formaten, voor kantoren en bewoning, maar
slechts weinig mensen vinden dat ook mooi of leuk.
Ons woord
hebben we van het Frans, une tour en
dat komt dan weer van het Latijn turris,
dat identiek is met het Griekse woord, altijd met dezelfde betekenis: een min
of meer hoog gebouw, vaak een onderdeel van een verdedigingswerk. Dat was
vroeger ook een reden om een toren te bouwen: die was gemakkelijker te
beveiligen en te verdedigen. In het Duits is het Turm en in het Engels tower, in
het Spaans en Italiaans torre.
In het
schaakspel zijn er ook torens, twee voor elke speler, helemaal op de vier uithoeken
van het schaakbord; ze bewegen zich enkel rechtdoor op het bord, voor en achter,
links en rechts, nooit diagonaal. In de meeste talen heeft dat stuk die naam,
maar in het Grieks is het een synoniem voor turris,
namelijk purgos. Een andere, oudere
en onofficiële naam in dezelfde context is kasteel, dat vinden we ook in het
Welsh en het Engels. Castling is nog
altijd Engels voor de rokade, waarbij een toren en de koning van plaats
wisselen. Verrassend is dat de oorspronkelijke naam helemaal anders is,
namelijk (strijd)wagen, zoals in het Perzisch (rokh) en het Sanskriet (rath).
In het Chinees is de toren nog altijd strijdwagen. De Engelse benaming is rook en dat lijkt afgeleid van het Perzisch,
maar het kan ook zijn dat het Perzisch rokh bij zijn intrede in Italië rocca
werd, wat burcht betekent en dat het Engelse rook van het Italiaans afgeleid is. Rokade, roque, rocade hebben dezelfde oorsprong. In het Russisch is onze toren
echter ladya, schip of boot, een vreemde
uitzondering. Vladimir Nabokov zou ons zeker hebben kunnen helpen
Hoe komen we
van een strijdwagen tot een toren? Strijdwagens waren de eerste tanks, ze
werden offensief ingezet met grote beweeglijkheid en snelheid. Ze beschikten
daartoe over wapens, een of meer boogschutters meestal naast de menner, maar
ook over beveiliging, onder de vorm van mannen met schilden, of met vast afweer-
en versterkingsmateriaal. Zo kwam men tot kleine rijdende kastelen, zoals ook
de storm- of belegtorens. De snelle strijdwagen werd zo op het schaakbord een burcht
of verdedigingstoren.
Ook in onze
talen zijn torens prominent aanwezig. Laten we enkele speciale gevallen
bekijken.
Wereldvreemde
geleerden sluiten zich op in hun ivoren toren(s). Het is een prachtig beeld, maar
waar komt het vandaan? In de Bijbel, meer bepaald het Hooglied 7, 4 lezen we:
je hals is als een ivoren toren. Maar die is hier niet bedoeld, al lijkt het
wel dat de uitdrukking op die manier in de taal terechtgekomen is. In het Frans
gebruikte Flaubert het in de moderne betekenis in 1872. In het Engels is dat
pas in 1911; men ziet er een verwijzing in naar de trotse torens van de Britse
universiteiten, die inderdaad in het daar eerder zeldzame felle zonlicht een gepatineerde
ivoren kleur vertonen. Het is met deze staande uitdrukking zoals met de meeste
andere: iedereen gebruikt en begrijpt ze maar niemand weet precies hoe of wanneer
ze ontstaan is. In dit geval kennen we de oorsprong van de uitdrukking, maar
niet die van de moderne betekenis ervan.
Van Dale
vermeldt de torens van Mitscherlich, maar laat ons in het ongewisse over wat
daarmee kan bedoeld zijn. Kijk, dat is nu wat ik Van Dale verwijt. In een
woordenboek zoek je naar de betekenis van woorden. In dit geval heb ik er een
woord gevonden dat ik niet zocht, terwijl elke verklaring van dat woord ontbreekt.
Het gebeurt voortdurend dat je in Van Dale in de woordverklaringen woorden
vindt die niet als lemma in Van Dale staan ergerlijk. Na lang zoeken meen ik toch
iets gevonden te hebben. Alexander Mitscherlich (1836-1918) was een Duits
chemicus en ondernemer die vooral actief was op het gebied van cellulose. Een
procedé dat hij (misschien) ontdekte om de productie van papier uit houtpulp te
versnellen werd in verscheidene talen maar niet in het Duits naar hem genoemd:
de torens van Mitscherlich.
Een andere
uitdrukking is de torens van het zwijgen en dat is de vertaling van the towers of silence. Het is de
benaming die een Brits ambtenaar in de negentiende eeuw min of meer verzon voor
de dakhma, de torens die men in Iran
en India in de zoroastrische godsdienst sinds mensenheugenis gebruikte om de
lijken van de overledenen te verwerken. De lijken werden op een toren gelegd en
daar binnen enkele minuten verslonden door aasgieren. De overgebleven beenderen
werden dan door toevoeging van kalk en het regenwater verder afgebroken, tot er
niets van overbleef. Het was een zeer efficiënt en ecologisch systeem. Er kwam
een drastisch einde aan toen men rond 1990 in India in de veeteelt overvloedig
gebruik ging maken van het diergeneesmiddel diclofenac. Dat zorgde op korte
tijd voor de reductie van aas- en roofvogels met maar liefst 99,9%. Sinds 2006
is het gebruik van diclofenac verboden, maar het onheil was geschied. Er zijn
meer dan een miljard Indiërs en de verwerking van de lijken is daar nu een ernstig
probleem. Paul Scott, de bizarre auteur van het meesterwerk the Raj Quartet, beter bekend als The Jewel in the Crown, de naam van de beroemde
televisieserie die ooit ook op de Vlaamse tv te zien was, schreef een vervolg
op een van de vier boeken met als titel: The
Towers of Silence.
Ik eindig
met een populaire hit uit mijn jeugd, Tom Jones A tower of strength, oorspronkelijk van Gene McDaniels en geschreven
door Burt Bacharach en Bob Hilliard (1962). Ik heb me toen nooit afgevraagd wat
een tower of strength was, maar het
klonk goed. Hieronder vind je de hele tekst, puur jeugdsentiment, ik kan het zo
meezingen Maar eerst even uitpluizen waar de uitdrukking vandaan komt! Ze
verschijnt voor het eerst in het Book of
Common Prayer, het nieuwe gebedenboek van de Anglicaanse Reformatie, in
1549: O Lord, be unto them a tower of
strength. Waarschijnlijkwas het toen
al een staande uitdrukking. Shakespeare nam ze op in zijn Richard III (1594): The kings name is a tower of strength.Van unlikelybedfellows
gesproken: een gebedenboek uit 1549, Shakespeare en Tom Jones!
If I were a
tower of strength, I'd walk away
I'd look in your eyes and here's what I'd say
"I don't want you, I don't need you
I don't love you any more"
And I'd walk out that door
You'd be down
on your knees
You'd be calling to me-ee
But a tower of a-strength is a-something
I'll never be
If I were a
tower of strength, I'd watch you cry
I'd laugh at your tears and tell you goodbye
"I don't want you, I don't need you
I don't love you any more"
And I'd walk out that door
You'd be down
on your knees
You'd be calling to me-ee
But a tower of a-strength is a-something
I'll never be
"I don't
want you, I don't a-need you
I don't love you any more"
And I'd walk out that door
You'd be down
on your knees, ahh-huh
You'd be calling to me-ee-ee
But a tower of a-strength is a-something
I'll never be
Categorie:etymologie Tags:etymologie
11-10-2011
poème traduit
Dans son être silencieux
la sculpture renferme
le mystère nocturne.
La lumière naissante
du point du jour
embrasse
ce qui reste
conclu
en formes
et lignes
ciselées
dans la pierre séculaire
par des mains humaines.
Een gedicht van Lut De Rudder bij het beeld van Anne Cornil, Deux Pénitents
Als kleine
jongen maakte ik kennis met spreeuwen als een lekkernij. Als ik me goed
herinner leverde een bevriende vogelvanger in de herfst de porties netjes gepluimde
en gereinigde vogels af, per dozijn. Die zagen eruit als geslachte kippen, maar
dan zonder vel, het vlees was donkerrood gekleurd en ze waren natuurlijk veel
kleiner dan kippen. Moeder bakte ze aan en liet ze dan even zachtjes stoven,
met wat peper en zout, misschien een beetje muskaatnoot. Het was best lekker,
aan de borst zat stevig wat vlees, de pootjes en de andere frêle beentjes afkluiven
was leuk. De smaak kan je vergelijken met die van kwartels, maar iets minder zoet,
meer een wildsmaak. De vangst van spreeuwen voor consumptie is streng verboden sinds 1972.
Spreeuwen in
de natuur kende ik toen amper. Wij woonden in een provinciestadje en daar zag
je geen spreeuwen, of misschien heb ik ze toen niet opgemerkt, want de buiten
was vlakbij en als kind speelden we graag in de velden, ze moeten er zeker wel
geweest zijn.
Enkele jaren
na mijn eerste huwelijk verhuisden we naar Heverlee. Vlakbij was een vrij groot
domein van de waterwinningsmaatschappij, ik denk dat men daar water oppompte
voor huishoudelijk gebruik, maar zeker heb ik het nooit geweten. Er stonden veel
hoge bomen, dicht bij elkaar, canadas, een soort populieren. In de herfst
verzamelden de spreeuwen daar massaal in de vooravond. Ze vlogen in enorme dichte
zwermen rond in vloeiende, wentelende bewegingen en doken dan als op een gegeven
teken luid kwetterend de bomen in. Even later vlogen ze weer op en herhaalde
zich het merkwaardig schouwspel, tot ze eindelijk een rustplaats hadden
gevonden voor de nacht.
Later
verhuisden we naar Holsbeek, in ons eigen huis, op een stuk grond van ongeveer
dertig are. De tuin bestond uit gras met daarin allerlei inheemse bomen: berk,
eik, den; enkele fruitbomen uit een vroeger leven, wellicht overblijfsels van
de Tweede Wereldoorlog. En een viertal canadas die iemand daar ooit had
geplant. Daar zagen we vaak spreeuwen, soms alleen, soms in een kleine groep,
die naarstig het grasveld afschuimden, voortdurend haastig pikkend naar allerlei
insecten en zaden, vermoed ik. Ze vielen op door hun systematische aanpak, hun
onophoudelijke vraatzucht, maar ook door hun kleur. In het voorjaar hebben de
volwassen vogels een broedkleed, met een iriserende (van iris, Grieks voor regenboog) zweem van geel- en blauwgroen op de donkere
pluimen die scherp contrasteren met de stevige, puntige citroengele snavel. In
de herfst, na het ruien, vertonen de punten van de veren opvallende witte
vlekken. De snavel is dan bruin en blijft zo tot in de broedtijd.
Vanuit mijn
leeszetel zie ik de laatste tijd de spreeuwen weer zwermen, aanvankelijk een
kleine groep, niet meer dan tien, maar stilaan zijn er meer bijgekomen, nu is
het al een heuse vlucht, of een kooi, zoals we in Eeklo zegden, uh keuë. Kooi
heeft inderdaad die betekenis, zegt Van Dale. Maar of dat ook afgeleid is van cavea, Latijn voor (dieren)kooi, dat
betwijfel ik. Ik zie meer in het Franse queue,
staart en dus ook een lange wachtrij en zo een troep.
Het is mooi
om zien hoe de spreeuwen zo ogenschijnlijk speels rondvliegen, nu eens allemaal
samen in strakke formatie, dan weer valt de vlucht uiteen, maar even later zijn
ze weer bijeen, altijd in de buurt van enkele hoge berken bij de buren. Ik ken
geen andere vogelsoort die dat zo doet. Je vraagt je af waarom Mijn Complete
Vogelgids vermeldt dat spreeuwen gezelligheidsdieren zijn. Dat is onzin
natuurlijk, dieren zijn geen mensen, we mogen onze menselijke gewoonten en
emoties niet overdragen op de dieren, dat klinkt misschien wel leuk maar het
heeft niets te maken met de reden waarom ze iets doen.
De vorm van
vogelzwermen wordt bepaald door enkele zeer eenvoudige regels, die te maken
hebben met de fysiologie, de natuurlijke verschijning, de bouw van de vogel.
Als gelijksoortige individuen zijn ze perfect geschikt om gelijke bewegingen
uit te voeren, zonder een centrale leiding. Dat verklaart wel hoe ze het doen,
maar niet waarom. Bij trekvogels is het zwermen een voorbereiding op het
gezamenlijk vertrek, denk aan de zwaluwen. Maar spreeuwen zijn grotendeels
standvogels. Het valt me op dat de spreeuwen pas in de late namiddag beginnen
te zwermen. Naarmate de duisternis nadert, duiken ze steeds vaker de bomen in.
Hun gedrag heeft dus meer dan waarschijnlijk te maken met het gezamenlijk overnachten
in de bomen. Ze troepen samen omdat ze samen gaan overnachten, dat is veiliger
dan elk afzonderlijk: als er een bedreiging is, zal het alarm van één vogel de
hele kolonie opschrikken. Het avondlijk rondzwermen is dus een voorbereiding
van de nachtrust, waarbij de groep gevormd wordt door het uitnodigend
rondvliegen en de roest, de nachtelijke verblijfplaats wordt verkend en
uitgeprobeerd voor ze definitief neerstrijken.
Hebben
jullie ook spreeuwen in de buurt?
Categorie:natuur Tags:natuur
09-10-2011
40 stemmen
De menselijke
stem, zo zegt men wel eens, is het mooiste muziekinstrument. Wellicht was het
ook het eerste: om te zingen heb je niets anders nodig dan je stem. De zangstem
vermag ook iets dat geen enkel ander instrument kan: samen met de melodie, het
ritme en het tempo brengt ze ook betekenis over, door het gebruik van de taal.
Soms doet een componist afstand van die bijkomende mogelijkheid en gebruikt hij
of zij de stem als een geluidsbron, zonder woorden. Dat noemt men een vocalise;
bekende voorbeelden zijn die van Rachmaninov en Villa-Lobos voor sopraan.
Ravel, Debussy, Vaughan Williams zetten af en toe in hun symfonisch werk een
koor in dat vocaliseert. De begeleiding kan eenvoudig zijn, met piano
bijvoorbeeld, of ook groot orkest. Ik vond een website met
een zeer uitvoerig overzicht van dergelijke liederen zonder woorden.
We zijn meer
vertrouwd met gezongen teksten, al dan niet begeleid. Het is een typisch
menselijke bezigheid, hoewel ook dieren zingen, denk maar aan de vogels en de
walvissen. Mensen hebben leren praten en combineren dat sinds mensenheugenis
met muziek, overal ter wereld. Er zijn heel eenvoudige liederen, zoals de wiegeliedjes
die moeders zingen voor hun kinderen. Dat is een voorbeeld van monodie of
eenstemmig gezang. Je kan dat ook met meer personen zingen: een duet, trio,
kwartet enzovoort, tot een kamerkoor of een massazang. Maar vanaf het ogenblik
dat er verscheidene zangers of zangeressen zijn, ontdekken we nieuwe
mogelijkheden. Waarom met zijn tweeën monodisch zingen, dus allebei hetzelfde? Waarom
niet een canon, waarbij de twee stemmen wel dezelfde melodie zingen, maar met
een verschuiving: de tweede begint pas wanneer de eerste de eerste zin af
heeft en aan de tweede begint. Of de tweede stem kan dezelfde melodie zingen,
maar dan een beetje hoger of lager, meestal een terts, dat klinkt goed samen.
We hoeven ons daartoe niet te beperken, de tweede stem kan een heel andere
melodie zingen, die goed klinkt bij die van de eerste stem. Het is daarbij niet
nodig dat de tweede melodie dezelfde woorden heeft als de eerste, noch dat de
noten van de beide stemmen telkens op hetzelfde moment beginnen en eindigen. En
om het helemaal mooi te maken kunnen we een beroep doen op verscheidene
stemtypes: knapen, meisjes; sopranen en alten bij de vrouwen; altus, tenor, bariton,
bas bij de mannen.
Met al dat
materiaal kunnen we muzikaal alle kanten uit, heel bescheiden in een beperkte
groep zoals in een strijkkwartet, of heel uitvoerig zoals met een groot
symfonisch orkest. Componisten hebben omzeggens evenveel mogelijkheden met
alleen maar zangers en zangeressen als met instrumenten.
Al heel
vroeg heeft men die mogelijkheden ontdekt en verkend. Het was in onze streken,
meer bepaald in wat nu Frans-Vlaanderen is maar ooit gewoon Vlaanderen, dat in
de kerken, kloosters, paleizen en burgerlijke gebouwen de polyfone zangkunst
een hoogtepunt bereikte in de vijftiende en zestiende eeuw (1400-1600). Sinds
het midden van de twintigste eeuw heeft men die muziek als het ware herontdekt
en is men die weer gaan uitvoeren, zoveel als mogelijk zoals ze destijds, dus
vijfhonderd jaar tevoren, (vermoedelijk) werd gebracht. Dat is
specialistenwerk: eerst moet men de oude manuscripten en gedrukte bronnen
vinden, dan ze ontcijferen en vervolgens ze uitvoeren. Bij ons is de bekendste
specialist Paul Van Nevel met zijn Huelgas Ensemble, over wie ik hier al eerder
lovend schreef.
Ik ontleende
van dat Ensemble in de Leuvense stedelijke bibliotheek Tweebronnen een cd met de
intrigerende titel 40 voci/voices/voix/stimmen (Harmonia Mundi, 2006, SACD).
Het is vocale muziek voor meerstemmig koor, of beter gezegd, voor meerstemmige
koren. In een koor kan je heel veel stemmen hebben. Er zijn niet alleen de
klassieke mannen- en vrouwenstemmen, je kan die telkens ook verdubbelen of
verdrievoudigen binnen één koor, of je kan twee of meer meerstemmige koren naast
elkaar zetten, of op afzonderlijke plaatsen in de ruimte. De koren zingen dan
elk hun versie van de melodie, samen met de andere, waarbij alle mogelijkheden
van het samenklinken worden verkend, alle ritmische combinaties en patronen,
alle tempi samen of in contrast Je kan het zo ingewikkeld niet bedenken of het
is ooit wel eens uitgeprobeerd. Deze cd is gewijd aan enkele van de meest
gewaagde en beroemde combinaties. Het is koormuziek a capella, dus zonder
begeleiding, voor 12, 13, 16, 24, 35 en zelfs 40 stemmen, sopranen, alten,
tenoren, baritons en bassen. Voor de compositie met veertig stemmen zijn er
(ten minste) veertig zangers nodig, die op sommige momenten dus elk iets anders
zingen, maar wel samen.
Het
resultaat is, wat dacht je, verbluffend. De muziek dateert van rond 1450 tot
rond 1650, met één uitschieter naar 2006, een zeer geslaagd gelegenheidsstukje voor
35 stemmen van een van de koorleden, op de naam H-U-E-L-G-A-S, dat helemaal in
de stijl van de Vlaamse Polyfonie is geschreven.
Elk van deze
composities is zonder meer overweldigend, maar het beroemde Spem in alium voor veertig stemmen van
Thomas Tallis (ca 15015-1585) spant wel de kroon. Wanneer de laatste weergalm
van de slotakkoorden is uitgestorven blijf je als luisteraar ademloos achter,
verstomd door zoveel complexe klankschoonheid. Dit is een schitterend staaltje
van tot wat de mens in staat is, als componist, als koorleider en musicoloog en
als een homogene groep van individueel uitzonderlijk begaafde uitvoerend kunstenaars
met als enig instrument de eigen stem.
Je vindt
deze cd wellicht in je plaatselijke bibliotheek. Je kan hem ook kopen,
officiële prijs ongeveer 20, bij Amazon voor ongeveer 16, verzendingskosten
inbegrepen. Het is een cd die je ongetwijfeld vaak zal opzetten, niet zomaar als
achtergrondmuziek, maar om er echt naar te luisteren, alleen of met een
geliefde, op een begenadigd moment, helemaal geconcentreerd opgaand in de
overweldigende luister van deze heerlijke muzikale rijkdom, dankbaar dat je dit
mag meemaken.
Categorie:muziek Tags:muziek
07-10-2011
Rik Wouters terug in Mechelen
Gisteren zijn
we op stap gegaan, dat gebeurt ons niet vaak. Enkele weken geleden was er op
Canvas een uitstekende documentaire over leven en werk van kunstschilder en
beeldhouwer Rik Wouters (Mechelen 1882- Amsterdam 1916). Toen ik onlangs na het
tv-nieuws vernam dat er een tentoonstelling was in Mechelen, was mijn aandacht
meteen gewekt. Even de details nakijken op de website van de stad,
afspreken met een bevriend kunstenaarsechtpaar en dan was het zover.
Het weer
viel aanvankelijk tegen, regen en wind, de michielszomer van vorige week is helaas
nadrukkelijk voorbij. We nemen de bus in Tremelo, als 65+ reizen we gratis. Pol
kent Mechelen goed. Hij loodst ons van de bushalte via een verrassend wandelpad
dat als een lange brug over een dode arme van de Dijle ligt en ons langs
indrukwekkende lofts voert; het is misschien wel crisis, maar niet iedereen
heeft er evenveel last van. Zo komen we rond de middag bij de Vismarkt en vinden
een leuk restaurantje met een aantrekkelijke kaart, niet te duur maar goed
verzorgd. Koffietje na en dan op stap naar het Schepenhuis, waar de tentoonstelling
plaats vindt. Bij het verlaten van het restaurant merken we dat onze paraplu
gestolen is, of geruild voor een verhakkeld exemplaar, al dan niet met opzet.
Tja er zijn blijkbaar soorten van mensen.
Het
Schepenhuis is vlakbij, een historisch gebouw dat prachtig gerestaureerd is een
binnenin voorzien van een moderne stalen trappenconstructie. De ruimten zijn
optimaal ingericht voor deze tentoonstelling en de presentatie is eveneens
uiterst professioneel, opvallend onopvallend, alles is gericht op het rustig genot
van de kunstwerken, de aandacht wordt nergens afgeleid door onvolkomenheden, storende
of opdringerige details. Het onthaal is verrassend warm, vriendelijk en meer
dan zomaar bekwaam. Onze leeftijd is goed voor een reductie van de
toegangsprijs tot vijf euro. Er is een voorbeeldige gratis bezoekersgids met
alle afbeeldingen en summier maar deskundig commentaar.
We gaan elk
op ons ritme de tentoonstelling verkennen, die verspreid is over de drie verdiepingen:
de heerlijke bronzen beelden en bustes, de (zelf)portretten, de naakten, de
beelden uit het dagelijks leven, bos en platteland, de stillevens Ik herken
veel van de werken, ook door de tv-documentaire, ze behoren tot ons artistiek
erfgoed, maar nu zie ik ze voor het eerst in het echt en dat is toch een
indrukwekkende en ontroerende ervaring. Overal zijn er stijlvolle én comfortabele
zitbanken en de schaarse bezoekers maken daarvan dankbaar gebruik, niet om uit
te rusten, want zo groot is het Schepenhuis nu ook weer niet, maar om rustig te
zitten kijken en peinzen bij een doek of een beeld dat je bijzonder treft. Dit
is genieten. Alles draagt bij tot een zeldzaam volmaakte unieke artistieke en
menselijke ervaring.
Bij het
buitengaan kopen we nog enkele kunstkaarten en een bladwijzer, één euro per
stuk, met afbeeldingen van de werken, souvenirs van ons bezoek, een poging om
het contact met de kunstenaar en zijn vrouw nog even vast te houden, voor we
weer de aangename drukte van het aantrekkelijke historisch stadcentrum
induiken. We hebben nog even tijd voor een koffie en een pannenkoek, dan
wandelen we naar de bushalte, waar we ons wat onwennig mengen tussen het jong
geweld van de schoolgaande jeugd. Als we weer op het Damiaanplein staan klept het
vijf uur. We nemen afscheid van onze gezellen en maken de korte rit naar Werchter
in stilte, elk verzonken in de eigen gedachten, de vele indrukken verwerkend,
nagenietend, maar dan stilaan weer aanknopend met het leven van elke dag.
Kunst verrukt,
rukt je inderdaad even weg uit je vertrouwde omgeving, weg van je eigen
gedachten en vooroordelen en drukt je met je neus op de wereld zoals iemand
anders die gezien heeft en gevat in kunstwerken die tot het beste behoren van
wat een mens vermag. Rik Wouters heeft ons in zijn korte leven een schat aan
heerlijke werken nagelaten, waarvan wij met bewondering, ontroering en
dankbaarheid hebben mogen genieten.
Lieve lezer,
aarzel niet om ons voorbeeld te volgen, er wacht je een ervaring die je niet
gauw zult vergeten.
Categorie:kunst Tags:kunst
04-10-2011
Dexia, o Dexia!
Lang
geleden, toen de mensen nog praatten en geen e-mails of blogs schreven, zette
ik samen met mijn eerste echtgenote de eerste stappen in onze kapitalistische
maatschappij. We werkten allebei en hadden dus elke maand wat overschot. Dat
ging op een spaarrekening, maar welke? We gingen even informeren bij de
Algemene Spaar- en Lijfrentekas, die we allebei nog kenden van in de lagere
school, toen we met bedrukte meetlatjes en rode spaarpotjes maar nog meer door
de school zelf aangespoord werden om te sparen, op een heus spaarboekje, waarop
de minuscule bedragen van één frank zorgvuldig werden ingeschreven, samen met
de nog veel minusculere interesten. Het onthaal in het kantoor was
onvriendelijk, de voorwaarden oninteressant. Blijkbaar was de hele actie erop
gericht om goedkoop geld te (laten) verzamelen en dat zo goed en zo lang
mogelijk bij te houden zonder ervoor te betalen en er zo zelf de winsten van op
te strijken.
We vonden
dan als vanzelf de weg naar BAC, de bank van de Belgische christelijke arbeidersbeweging.
Het was een bescheiden instelling, helemaal in de stijl van de andere poten van
de christelijke zuil, meer een coöperatieve, een volksspaarbank dan een echte
bank, zoals de Generale Bank. Dat wekte vertrouwen en dat is nooit beschaamd in
de vele jaren dat we daar klant geweest zijn. Je kon er terecht voor alle
courante transacties en je kreeg er goed advies. Zo hoorden we daar het eerst
dat er een interessante verkaveling was in Holsbeek. We hebben bij BAC geleend
voor de grond, daarna voor de bouw van het huis. We namen er een
levensverzekering, we deden er aan pensioensparen, de kinderen hadden er een
spaarrekening die bij allerlei gelegenheden aangevet werd. We kochten er onze
eerste spaarbons en onze eerste obligaties. Als we vreemde valuta nodig hadden
voor onze buitenlandse vakanties, dan vonden we daar de beste wisselkoers. De
bedienden aan het loket kenden ons en wij hen, het waren mensen zoals wij. De
directeur woonde in een verkaveling bij ons in de buurt.
Na mijn
echtscheiding nam ik een eigen bankrekening bij Kredietbank, die hadden een
kantoor in de buurt van mijn werk, dat was handig. Ik zal hier niet ingaan op
mijn ervaringen met die bank, dat is een ander verhaal.
Toen ik op
pensioen ging, wou ik mijn geldzaken in orde brengen. Ik had mijn
groepsverzekering gekregen en er was het pensioensparen en hier en daar nog wat
op spaarrekeningen. Waarom dat niet consolideren en zien of we niet wat betere
voorwaarden konden krijgen? Mijn eerste bezoek ging naar BAC, dat intussen
BACOB en daarna Dexia geworden was. Het kantoor was nog op de oude plaats, maar
was nu onherkenbaar veranderd, helemaal verbouwd, erg luxueus, glas, metaal en
marmer, koel en indrukwekkend. Om de directeur te zien moest je een afspraak
maken. Ik werd door hem ontvangen met alle egards, kopje koffie in zijn
prachtig modern kantoor, een aantrekkelijke man, een dertiger, chique pak, wit
hemd met manchetten en gouden manchetknopen, dure das, dure schoenen, opzichtig
duur polshorloge, dure vulpen, dure bril, zonnebankbruin, net van bij de
kapper. Een lange en ingewikkelde uitleg met veel geleerde woorden, maar
gebracht met een grote zelfzekerheid. Natuurlijk zou men mijn geld goed
beheren, voor klanten met een zeker vermogen (dat klonk goed, voor mijn
bescheiden spaarpot) deed men iets speciaals, een vorm van private banking:
gepersonaliseerd beheer van mijn kapitaal(tje), met vooruitzicht op
aanzienlijke winsten en een verwaarloosbaar risico. En ook wat extraatjes: we
kregen meteen gratis kaarten voor een toneelvoorstelling.
Het was zeer
aanlokkelijk en overtuigend. Er kon niets verkeerd gaan. En toch, toen ik
thuiskwam en nog even nadacht over mijn ervaring bij het nieuwe Dexia, zei mijn
hart me: nee, Karel, niet doen. En ik heb het niet gedaan. Ik heb mijn bescheiden
spaarcenten verspreid over enkele kleine banken met een kantoor hier in het
dorp, op spaarboekjes met een kleine interest en zonder enig risico.
Dexia heeft
sindsdien vele ups en downs gekend. Ze gingen bijna op de klippen met de
bankencrisis, enkele jaren geleden. Vandaag is het weer zover. Het aandeel leed
nog maar eens een verlies van maar liefst dertig procent op één dag en de dag
is nog niet voorbij Jongens wat ben ik blij dat ik toen niet op hun voorstel
ben ingegaan! Mijn appeltje voor de dorst, mijn zekerheid voor mijn oude dag
zou verschrompeld zijn, om nog te zwijgen van het hartzeer en de ongerustheid
bij al het slechte nieuws, jaar na jaar.
Waarom heb
ik toen nee gezegd? Ik heb het me dikwijls afgevraagd. Ik ben geen financieel
genie, ik heb me nooit veel met bankzaken beziggehouden. Het was dus geen
weloverwogen beslissing met kennis van zaken, helemaal niet. Maar ik voelde me
niet op mijn plaats in dat koele, onpersoonlijke moderne gebouw, ik vertrouwde
de yuppie mooiprater niet, ik verstond niets van zijn verhaal over afgeleide
producten en ik schrok van risicos die hij minimaliseerde. Dit was niet meer
de volksbank die ik had gekend, dit was big business. Wie betaalde het
gloednieuwe pompeuze kantoor, wie de ongetwijfeld aantrekkelijke wedde en de
bonussen van de directeur, de extraatjes en de persoonlijke service? Ik
natuurlijk. Dat was het dat me toen deed afknappen en dat doet het nog steeds.
Wat is er
met de grootbanken aan de hand? Ik weet het niet, ik weet nog altijd niets over
de financiële markten of de economie, ik begrijp daar echt niets van. Maar ik
zie wel dat die banken overal in onze steden en dorpen luxueuze kantoren
hebben, dat ze in de grote steden en de hoofdstad monumentale gebouwen hebben
neergepoot, dat de CEOs wedden hebben die ik me zelfs niet meer kan
voorstellen, dat ze bonussen krijgen die ik niet anders kan omschrijven dan als
obsceen. Dat ze verschrikkelijk veel kosten moeten hebben met al die gebouwen,
al dat personeel, al die geleasede wagens, al die reclame. Dat ze hun bedrijf
runnen met slechts één doel: winst maken, snel en veel. Dat ze risicos nemen,
enorme risicos. Met het geld van hun klanten.
Maar
gelukkig niet met het mijne. Ik zal niet rijk worden van mijn spaarpotje, maar
ik ben er zeker van dat het er morgen nog is en wat er overschiet als ik
doodga, dat is voor mijn kinderen en kleinkinderen.
Ik dacht dus
dat ik veilig zat en dat ik het, achteraf bekeken, niet zo kwaad had gedaan
voor een absolute leek. Maar nu blijkt dat niet echt het geval te zijn. De
grootbanken dreigen failliet te gaan, ze bezwijken onder hun eigen gewicht, hun
kostenstructuur en hun onverantwoorde risicos. De nationale overheden kunnen
dat niet laten gebeuren, zegt men, wij, dat wil zeggen de belastingbetalers
moeten de banken redden. Ik word dus toch gerold, al ben ik geen klant van de
banken die blijkbaar moeten gered worden.
Die redding overigens
moet niet één keer, maar telkens weer. Kijk, dat begrijp ik niet. Je zou denken
dat als de staat een bank redt, die ook een serieuze bolwassing krijgt, dat er
koppen rollen, dat men de misbruiken, de goede sier, de arrogantie en de
onverantwoorde risicos aan banden zou leggen, dat we terug zouden gaan naar de
bescheiden maar efficiënte volksbanken, waar mensen met een overschotje hun
centen konden deponeren en mensen die een huis bouwen een lening krijgen, een
transactie waar iedereen wel bij vaart, zonder er rijk of arm van te worden.
Ik althans
heb geen verandering gezien. De banken zijn nog steeds gehuisvest in paleizen
en de best gerestaureerde huizen in elk dorp en elke stad. Ze overspoelen ons
dagelijks met reclame voor ingewikkelde producten zonder ons de kleine
lettertjes uit te leggen. Ze sponsoren nog altijd kunst en cultuur en sport. Ze
leven nog altijd op even grote voet. De bonussen zijn nog altijd obsceen, de
wedden en de ontslagvergoedingen van de topbankiers eveneens. Dexia beweert om
het uur op de VRT-radio dat ze mijn topbank zijn, terwijl het aandeel keldert
en de Belgische on-regering zich buigt over een rampscenario.
Ik weet
niets van financies af. Maar ik denk dat ik wel weet waarom Dexia vandaag weer eens
aan de rand van de afgrond staat. Ik weet immers waarom ik mijn spaarcenten
destijds niet aan hen heb toevertrouwd.