Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (170)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    07-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de volmaaktheid is niet van deze wereld

    De volmaaktheid is niet van deze wereld.

    Hoe vaak hebben we deze spreuk, dit gezegde niet bovengehaald als een lamlendige verontschuldiging wanneer we weer eens tekortgeschoten waren. Zelfs indien we ons uiterste best doen, kan het nog behoorlijk verkeerd lopen. En hoe moeilijker de taak, hoe meer kans dat het resultaat minder dan optimaal is. There is many a slip between the cup and the lip…

    En toch is er blijkbaar iets in de mens dat ons aanzet om het steeds weer opnieuw te proberen en wel zo goed mogelijk. If it’s worth doing, it’s worth doing well. Niemand begint aan een taak met de bedoeling er een zootje van te maken, al draait het helaas vaak zo uit. Waar komt die neiging vandaan om wat we doen ook goed te doen, om te streven naar de volmaaktheid die we toch nooit kunnen bereiken? Is dat een algemeen menselijk kenmerk? Of zijn er ook mensen die al fluitend door het leven gaan, die zich tevreden stellen met de dingen zoals ze zijn, die nergens een probleem van maken?

    Ik weet het echt niet. Iedereen denkt wellicht van zichzelf dat hij of zij het beter voorheeft en dat de anderen er hun broek aan vegen. Dat is een zelfverdedigingsmechanisme: niemand kan gezond overleven als hij of zij zichzelf maar niets vindt. Kritiek op de anderen is een middel om het eigen zelfbeeld op te krikken. Het kan ook een gewoonte worden en dan is dat een probleem, vind ik. Zeurende mensen zijn zelden aangename mensen.

    Er is ook een dieper liggend probleem met kritiek op de anderen. De vraag is immers op welke grond ons smalend oordeel over de anderen gevestigd is. Wie zijn wij dat wij een oordeel kunnen vellen over wat anderen doen of laten of hoe ze het doen? Zijn wij dan volmaakt? Weten wij het allemaal beter?

    Akkoord, er zijn mensen die het beter weten. Er zijn er die rap iets doorhebben, veel sneller dan anderen. Er zijn mensen die een enorme energie hebben, die dingen in beweging kunnen zetten, die de verantwoordelijkheid kunnen op zich nemen voor een heel bedrijf met honderden, zelfs duizenden werknemers, de beslissingen kunnen nemen over belangrijke zaken, die over miljoenen gaan. Hebben die mensen dan al de wijsheid in pacht? Mogen zij oordelen over hun medemensen? Geeft hun begaafdheid, waaraan zij toch maar in beperkte mate zelf enige verdienste hebben, hen het recht om de anderen te minachten of van hen te eisen dat zij met misschien heel wat minder capaciteiten toch maar dezelfde prestaties leveren?

    Je kan de vraag ook anders stellen: moet alles wel volmaakt zijn, of: is het wel mogelijk dat alles volmaakt is? Moeten we niet veeleer realistisch zijn en aanvaarden dat de volmaaktheid inderdaad niet van deze wereld is? Dat wil niet zeggen dat we sjamfoetisten moeten zijn, van het Frans je m’en fous, het kan me niet schelen. Wel moeten we aanvaarden dat mensen zeer verschillend zijn, ook in hun mogelijkheden en dat sommigen zelfs als ze hun uiterste best doen toch maar tot een mager resultaat zullen komen. Wij hebben allemaal onze beperkingen en dus is het volmaakte niet voor morgen.

    We mogen dus wel verwachten dat iedereen zijn uiterste best doet, maar niet dat iedereen volmaakt is. Wat voor de ene een koud kunstje is, is voor de andere een onbereikbaar doel. Dit lijkt belangrijk: we moeten mensen niet beoordelen op wat ze bereiken, maar op hoe goed ze proberen. Dat is de enige manier om iedereen respectvol te behandelen.

    De vraag stelt zich dan: hoe kan je de mensen motiveren om er het beste van te maken, om zich in te zetten, om te proberen de dingen zo goed mogelijk te doen, elk naar eigen vermogen?

    Als je de lat te hoog legt, zullen ze misschien afhaken, er het bijltje bij neerleggen nog voor het hakken begonnen is. Als je mensen voortdurend controleert en terechtwijst, zullen ze er waarschijnlijk op den duur genoeg van krijgen en er de brui aan geven. Als je hen voortdurend de indruk geeft dat zij onbekwaam zijn of niet voldoende gemotiveerd, moet je niet veel van hen verwachten. Als je hen de vruchten van hun arbeid onthoudt, als je hen uitbuit en onmenselijk behandelt, krijg je vroeg of laat de rekening gepresenteerd.

    Door mensen aan te moedigen, hun inspanningen te belonen, hen taken toe te vertrouwen die ze aankunnen, door hen te respecteren in wie ze zijn, zal je het beste uit hen halen. Dat mag dan al minder zijn dan volmaakt, maar misschien is dat het hoogst haalbare. Wie doet wat hij kan is een eerlijk man (of vrouw, al rijmt dat niet). Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij of zij leeft.

    We kunnen ons voor deze redenering baseren op de drie principes van de Verlichting: vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid; dit laatste begrip formuleren we vandaag minder seksistisch als solidariteit.

    We vertrekken van de vaststelling dat wij allen mensen zijn en als dusdanig gelijken, ook al zijn we zeer verschillend. Elke mens is volwaardig mens, wat ook zijn of haar gebreken zijn. De tijd is voorbij dat iemand zich belangrijker kon achten, of door anderen zo beschouwd werd, gewoon omdat hij of zij geboren was in een adellijke familie, omdat hun vader koning was, omdat zij een fortuin hadden geërfd. Dat is de kern van onze democratie: in het stemhokje heeft iedereen één stem en iedereen is gelijk voor de wet.

    Elk individu heeft ook fundamentele rechten waaraan niet kan getornd worden. Dat is de basis voor onze vrijheid: niemand mag ons van die fundamentele mensenrechten beroven. Wij hebben allemaal evenveel recht op zelfontplooiing, niemand kan aan iemand anders zeggen wat hij of zij moet doen. Niemand heeft gezag over iemand anders, wij zijn immers allen gelijken.

    Onze vrijheid is evenwel niet absoluut: zij wordt beperkt door de vrijheid van de anderen. Zo zijn wij allerminst vrij om anderen te benadelen of te schaden, dat is in tegenspraak met het gelijkheidsbeginsel.

    Bovendien leven wij als mens in gemeenschap en dat brengt afspraken en verplichtingen mee. Er is niets verkeerds met links rijden, in Engeland doen ze het allemaal, maar het is toch best om het hier niet te proberen. Dat heeft dus niets te maken met goed of slecht, het is gewoon een afspraak. Maar er zijn ook dingen die op zich slecht zijn en dat is altijd omdat er iemand nadeel bij heeft. Gij zult niet doden, dat is evident: als wij allen gelijk zijn en dezelfde rechten hebben, dan kan het niet dat de ene de andere het leven zelf ontneemt. Solidariteit is een essentieel kenmerk van ons mens-zijn. No man is an island.

    Deze gedachte moet ook meespelen als we nadenken over hoe we met elkaar omgaan. We moeten er altijd aan denken dat de andere een volwaardig mens is en dat wij nooit het recht hebben om over hem of haar een oordeel te vellen. Wij mogen eventueel wel eens denken dat iemand een flater begaat, dat is onvermijdelijk, maar we moeten er altijd voor beducht zijn om een negatief waardeoordeel uit te spreken over iemand. Wij weten immers niet wat de mogelijkheden van die mens zijn, wat hij of zij heeft meegemaakt, welke beperkingen hij of zij heeft. Zelfs als iemand zich volgens ons echt niet gedraagt, echt zijn best niet doet of objectief gezien tekortschiet of zich ontrekt aan zijn of haar verplichtingen, dan nog moeten wij bedenken dat het een mens is zoals wij, met dezelfde fundamentele rechten en waardigheid. Wij mogen wel een eigen mening hebben, maar wij mogen geen moreel oordeel vellen over anderen, wij mogen nooit zeggen: dat is een slecht mens.

    Het is inderdaad enkel de maatschappij als geheel die een uitspraak kan doen en dan nog enkel in conflictsituaties, wanneer de vrijheid en de rechten van de ene benadeeld worden door de ambities van de andere. Iemand die zich probeert te verrijken door zijn mede mens te bestelen, overtreedt de basiswet van de gelijkheid van alle mensen. De benadeelde zal zich tot de maatschappij wenden om zich daarover te beklagen (veeleer dan het recht in eigen handen te nemen). De maatschappij zal desgevallend vaststellen dat er inderdaad een onrecht geschied is en zal optreden.

    Maar dan stelt zich de vraag: wat kan men doen? Bij diefstal is het nog eenvoudig: men kan eisen dat het gestolen goed wordt teruggegeven of vergoed, maar vaak is dat niet mogelijk. Wat bij moord? Hoe kan je iemand vergoeden voor het verlies van zijn leven?

    Meteen zitten we midden in een oeverloze discussie over de functie van het gerecht: schuld en boete, misdaad en straf. Een winkeldief krijgt een straf van drie maand cel. Wat is daarvan de bedoeling? Er is geen sprake van restitutie van het gestolen goed, het is wel degelijk een straf. Wat is dat eigenlijk, een straf? Wat is de functie ervan? Wat hopen we ermee te bereiken? In feite is het een afschrikking: als je steelt, sluiten we je op en dat is niet aangenaam, de mens ervaart vrijheidsberoving als een ernstige aanslag op zijn persoon. Maar er zijn allerlei problemen met die redenering. Om te beginnen zitten onze gevangenissen overvol, zodat straffen van minder dan drie jaar niet uitgevoerd worden. Wordt iemand toch opgesloten, dan blijkt dit in bijna alle gevallen geen voldoende afschrikking te zijn: de meeste veroordeelden belanden vroeg of laat opnieuw in de gevangenis. De meeste ernstige juristen en criminologen zijn het erover eens dat afschrikking een zeer bedenkelijk argument is, een dat vrijwel nooit werkt.

    Kritiek op onze medemens heeft niet zozeer te maken met misdaden die men tegenover ons begaat, maar met de onvolmaaktheid die wij constateren in de wereld en waarvan wij het slachtoffer menen te zijn. Iedereen vindt dat wij teveel belastingen moeten betalen, dat men dat geld bovendien niet goed aanwendt; wij zijn ontevreden over de dienstverlening van de openbare diensten. Ik schreef hierover al enkele dagen geleden: geen enkele ondernemer zou er zelfs maar aan denken om het eigen bedrijf te runnen als een democratie. Wij vergelijken graag de staat met de privébedrijven: was de staat maar zo efficiënt!

    Denk aan het openbaar vervoer (in België, ik ben niet op de hoogte over hoe het in Nederland gaat): zonder gigantische staatssubsidies zouden de treinen en de trams en de bussen niet rijden. Idem voor de post, de belastingsdiensten, de sociale zekerheid enzovoort.

    We moeten toch eens nadenken over die onnadenkende uitspraken, vind ik.

    Willen we echt dat bijvoorbeeld het openbaar vervoer als een privébedrijf werkt? Dat zou betekenen dat het winstgevend zou moeten zijn, met andere woorden dat de gebruikers zoveel zouden moeten betalen voor een rit als die kost en dat er geen enkele staatssubsidie meer zou zijn. Als we dat op korte termijn zo zouden organiseren, dan ben ik er zeker van dat de prijs van een ticket zou vertienvoudigen of nog erger. Maar zelfs op langere termijn, wanneer de resultaten van een strikt economische aanpak van de sector de verwachte of vermeende resultaten zouden hebben opgeleverd, met een drastische reductie in de tewerkstelling, een massale inlevering op de lonen en de extralegale voordelen en het doorbreken van de almacht van de vakbonden, dan blijft het nog zeer de vraag of het openbaar vervoer ooit een winstgevend bedrijf kan zijn. Als dat zo was, dan zou dat ooit ergens ter wereld al zo moeten zijn of geweest zijn. Ik ken daarvan echter geen voorbeelden; geen enkele ondernemer is blijkbaar in staat om de enorme investeringen te doen die nodig zijn voor een degelijk netwerk met een behoorlijke dienstverlening, en bovendien nog winst te maken ook.




    Sommige voorzieningen zullen dus altijd door de staat moeten gesubsidieerd worden. Wil dat zeggen dat ze ook door de staat moeten georganiseerd worden?

    Dat is een heel moeilijke vraag. Stel dat we de postbedeling privatiseren (iets wat ons naar verluidt binnenkort te wachten staat). De privéondernemer die dat op zich neemt, zal dat enkel doen als hij winst kan maken. Indien de eisen die de overheid stelt voor deze dienstverlening zo hoog zijn dat winst maken onmogelijk is, dan zullen er geen kandidaten zijn om de Post over te nemen. In dat geval zal de staat dus een privébedrijf moeten subsidiëren, zodanig dat het winst kan maken.

    Hier botsen twee werelden, die van de staat, die democratisch moet werken, zonder winstbejag, enkel gebaseerd op recht en rechtvaardigheid en zelfs op een aanzienlijke graad van herverdeling, en aan de andere kant die van de economie, die is gebaseerd op winst, op het recht van de sterkste, die lak heeft aan democratie. De staat zal dus met het geld van de belastingbetaler een bedrijf subsidiëren om op ondemocratische wijze sommige mensen, de aandeelhouders, (heel) rijk te maken zonder dat ze daar iets hoeven voor doen.

    Je ziet het probleem, hoop ik. We vinden het nu al erg dat de staat miljoenen uitgeeft aan privé consultingbureaus (al dan niet met politieke connecties). Het is echt wel een nevralgiek punt in de discussie: willen we de staat als een economisch systeem organiseren? Als we dat doen, dan verlaten we ten enenmale de democratie en belanden ofwel in een staatsdictatuur zoals onder het communisme of het fascisme of een dictatuur van het kapitalisme zoals in het begin van de twintigste eeuw in Amerika. Wij hebben het verschrikkelijke debacle van dergelijke systemen meegemaakt.

    Ik vrees dus dat we de evidente nadelen van een democratisch staatsbestel, meer bepaald een onvermijdelijk minder dan optimaal gebruik van mensen en middelen in de overheidsdiensten, zullen moeten voor lief nemen, omdat de alternatieven nog veel slechter zijn. De keerzijde van democratie is altijd en onveranderlijk: dictatuur, dat mogen we nooit vergeten.

    We merken dat voortdurend in de praktijk. In een democratie is het mogelijk dat mensen minder dan volmaakt zijn. In een dictatuur niet. Elk menselijk falen wordt daar ongenadig afgestraft. Daar geldt de wet van de sterkste, de wet van de winst of, in het slechtste geval, de absolute willekeur van de dictator en ik moet nog de eerste goede dictator tegenkomen, het wemelt in de geschiedenis van verlichte despoten die de hemel op aarde beloofden en misschien zelfs betrachtten, maar het leven van hun medemensen tot een ware hel maakten, denk aan de afloop van de Franse Revolutie.

    We komen terug bij het sjamfoetisme. Is het mogelijk om een democratisch staatsbestel zo te organiseren dat de staatsambtenaren toch werken als in een privébedrijf? Het lijkt een contradictio in terminis, maar dat hoeft het niet te zijn. Enerzijds zijn er talloze ambtenaren en andere mensen die rechtstreeks door de staat betaald worden, zoals de mensen in het onderwijs, die hun taken op voorbeeldige wijze vervullen. Het is dus wel degelijk mogelijk om mensen te motiveren in een ander dan een louter economisch systeem. Waarom zet een onderwijskracht zich zo in voor zijn taak? Uit idealisme, zeggen we dan, want voor het geld kan het niet zijn. Ik vermoed echter dat het meer te maken heeft met de voldoening die men vindt in zijn werk, dat is de echte drijfveer voor heel veel van die mensen.

    Maar we mogen het niet zo eenzijdig voorstellen. Er zijn ook in het onderwijs en in de overheidsdiensten mensen die gewoon hun uren kloppen en helemaal niet geïnteresseerd zijn in voldoening, die gewoon hun centen komen ‘verdienen’ in ruil voor een minimum aan inzet en inspanning. Anderzijds zijn er ook in de vrijemarkteconomie talloze mensen die niet vies zijn van een hoger loon en een bedrijfswagen, maar die hetzelfde idealisme aan de dag leggen bij de uitvoering van hun taken als hun betere collega’s in overheidsdienst. En in de economische sector zitten er zeker ook meelopers en profiteurs, die je met geen stokken tot enig enthousiasme kan bewegen. In beide systemen, overheidsdiensten en de economie, is er een minimum aan rationeel beleid dat echter nooit alle misbruik kan uitsluiten.

    Misschien ligt het niet eens aan het systeem, denk ik dan. We zijn allemaal gelijk, maar o, zo verschillend. Je hebt mensen die zich totaal inzetten in gelijk welk systeem en je hebt anderen die zich altijd en overal met veel minder inspanning tevreden stellen. Misschien kiezen de eerst genoemden spontaan vaker voor de privé en zijn de laatstgenoemden meer geneigd om werk te zoeken in overheidsdienst, maar dat is een onbewezen stelling, vind ik, al hoor je die voortdurend in allerlei discussies. Misschien is het goed dat we, wanneer we ons nog eens laten verleiden om over dit thema elkaar in de haren te vliegen, eerst even nadenken over de grond van de zaak: we zijn allemaal mensen, fundamenteel gelijk en toch grondig verschillend, genetisch en door de omstandigheden. We moeten zowel de fundamentele rechten van eenieder als de diepe verschillen tussen de mensen onderling respecteren.

    We mogen niet wensen dat iedereen is zoals wij en wij mogen niet verwachten dat iedereen volmaakt is. L’enfer, c’est l’autre? Nee: pas als iedereen verplicht wordt om identiek te zijn en om tot dezelfde resultaten te komen, pas dan zou het hier een hel zijn.

    Het is wellicht een onbereikbare droom, maar het zou mooi zijn indien alle mensen tot de overtuiging zouden komen dat de beste manier van leven die is, waarin elkeen zich inzet om de eigen mogelijkheden ten volle te benutten.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    03-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.November 1626, Nicholas Breton

    Het is nu november en zoals het oude spreekwoord zegt: laat de dorsvlegel nu slaan en de schepen niet meer buitengaan; want de hevige wind en de woelige zee zijn een beproeving voor de ribben van het schip en het hart van de zeeman. Nu komen de mensen van den buiten helemaal doorweekt naar de markt en de zwoegende vrachtrijders zien er niet uit. De jonge reiger en de slobeend zijn nu goed aangevet voor het grote feest en de houtsnip stevent af op de loo. De jachtopzieners beginnen nu te oogsten en de slager die een goede zaak heeft gedaan drinkt op de gezondheid van de vetmester. De kok en de konfijtmaker maken zich klaar voor kerstmis. De menestrelen te lande tikken hun leerlingen op de vingers als ze vals spelen. Geleerde heren voelen voor het ontbijt hun maag keren bij de aanblik van hun boeken en een Magister zonder Artes is goed voor het alfabet. Bokking met sherry haalt een gevoelige maag overhoop en het vasten van de arme is beter dan de overdaad van de veelvraat. Kijkborden en schotels zijn nu nuttige helpers en een slot op de schapraai houdt een appeltje voor de dorst. Nu begint de havik de bossen te pluimen van fazant en de wilde eend hoort niet graag het gerinkel van de bellen van de slechtvalk. De wind is nu koud en de lucht kil en de arme sterft als hij liefdadigheid moet ontberen. Boter en kaas zien hun prijs rijzen en al wat je nodig hebt in de keuken is niet eenieder gegeven. Kortom, bij het gedacht aan zijn killige koude, is dit mijn besluit van deze maand: voor mij is ze het onaangenaamste van de natuur en een test voor ons redelijk uithoudingsvermogen.

    Nicholas Breton, London, 1626



    T is now Nouember, and according to the old Prouerbe, Let the Thresher take his flayle, And the ship no more sayle : for the high winds and the rough seas will try the ribs of the Shippe, and the hearts of the Sailers : Now come the Countrey people all wet to the Market, and the toyling Carriers are pittifully moyled: The yong Herne and the Shoulerd are now fat for the great Feast, and the Woodcocke begins to make toward the Cockeshoot : the Warriners now beginne to plie their haruest, and the Butcher, after a good bargaine drinks a health to the Grasier : the Cooke and the Comfit-maker, make ready for Christmas, and the Minstrels in the Countrey, beat their boyes for false fingring: Schollers before breakefast haue a cold stomacke to their bookes, and a Master without Art is fit for an A.B.C. A red herring and a cup of Sacke, make warre in a weake stomacke, and the poore mans fast, is better then the Gluttons surfet: Trenchers and dishes are now necessary seruants, and a locke to the Cubboord keepes a bit for a neede : Now beginnes the Goshauke to weede the wood of the Phesant and the Mallard loues not to heare the belles of the Faulcon : The winds now are cold, and the Ayre chill, and the poore die through want of Charitie: Butter and Cheese beginne to rayse their prices, and Kitchen stuffe is a commoditie, that euery man is not acquainted with. In summe, with a conceit of the chilling cold of it, I thus conclude in it : I hold it the discomfort of Nature, and Reasons patience. Farewell.


    Categorie:tijd
    Tags:tijd
    31-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Polonaise, mazurka, wals: Chopin

    Over Chopin schreef ik hier al eens, onder de titel: kanonnen bedolven onder bloemen.

    Chopin schreef de meeste van zijn werken voor piano solo: Albumblad; Allegro de Concert; Andante Spianato et Grande Polonaise; Andantino; 4 ballades; Barcarolle; Berceuse; Bolero; 2 bourrees; Canon; Cantabile; Contradans; 3 écossaises; 27 etudes; Fantasie; Fuga; 4 impromptu's; Largo; 51 mazurka's; 2 marsen; 21 nocturnes; 16 polonaises; 24 preludes; 4 rondo's; 4 scherzi; 3 sonates; Tarantella; 4 variatiewerken; 20 walsen.

    Verscheidene werken dragen de naam van dansen die toen populair waren: ballade, bolero, contradans, écossaise of scottish, mazurka, mars, polonaise, tarantella, wals. Het zou echter een vergissing zijn om te denken dat Chopin populaire dansmuziek schreef, waarop men werkelijk danste in de cafés en theaters, zoals de Strauss-familie dat zo succesvol deed. Chopin schreef geen populaire deuntjes. Hij componeerde muziek van een uitzonderlijk hoog artistiek en technisch muzikaal niveau die enkel hijzelf, enkele professionele pianisten en misschien de meest begaafde amateurs konden vertolken. Dat gebeurde tijdens de zeldzame concerten die Chopin gaf, of in de relatieve beslotenheid van de salons van rijke bewonderaars. Zijn faam was legendarisch, maar het aantal mensen dat de muziek van Chopin gehoord heeft tijdens zijn leven moet al bij al erg beperkt geweest zijn.

    Zoals talrijke componisten voor en na hem, heeft Chopin voor zijn muziek inspiratie gevonden in de volksmuziek van zijn Poolse vaderland, ook toen hij dat al lang achter zich gelaten had en zich definitief in Parijs gevestigd had.

    Een typisch voorbeeld is de polonaise, de nationale dans in Polen, die sterk verwant is met de Zweedse polska en waarschijnlijk dezelfde oorsprong heeft in de volksmuziek van die streken. Het was daar een geliefkoosde dans op carnavalvieringen en traditioneel de eerste dans op de 100-dagenfeesten van studenten. Wellicht danken we daaraan een van de hedendaagse betekenissen van polonaise: een ietwat ruige dans in lange slierten, waarbij men de handen op de schouders van de voorganger legt; een geliefkoosde manier om uiting te geven aan zijn uitgelaten vreugde, of een duidelijk teken van vrolijke dronkenschap. Het is een dans in driekwartsmaat, zoals de wals. Toch klinken de polonaises ritmisch helemaal anders dan wat wij ons bij een wals voorstellen, beïnvloed als wij zijn door de nieuwjaarsconcerten uit Wenen. Bij Chopin is de benaming polonaise nog enkel een aanleiding voor een compositie die misschien wel de geest maar nog nauwelijks de typische vorm of het strakke ritme van het origineel bewaart. Luister eens naar de meest bekende van Chopins zestien polonaises, het opus 53, bijgenaamd de heroïsche, dan merk je meteen het verschil. Een knappe kerel of dame die daarop een walsje kan dansen. In de klassieke muziek geeft de aanwijzing alla polacca aan dat de uitvoering moet gebeuren in de stijl van de polonaise. Sinds Bach hebben ontelbare componisten polonaises geschreven, tot op onze dagen, zowel in de klassieke als in de populaire muziek.

    De mazurka is ook een dans van Poolse origine, de mazurek. Waar de originele polonaise nog aan een matig tempo werd gedanst, is de mazurka een meer levendige, soms zelfs heftige dans, eveneens in driekwartsmaat, met het accent meestal op de tweede (een-TWEE-drie) of derde (een-twee-DRIE) tel. Het is eigenlijk een combinatie van elementen uit drie andere Poolse volksdansen, de mazur, kujawiak en oberek. De oberek was een steeds versnellende werveldans en dat merk je in sommige van Chopins mazurka’s. Het was een populaire salondans in heel Europa tot rond 1900.

    Wellicht zijn Chopins walsen het meest bekend, zoals zijn Minutenwals. In tegenstelling tot wat men denkt is het niet de bedoeling (en eigenlijk ook onmogelijk, al zijn er altijd pianisten die het proberen) om die binnen de zestig seconden af te haspelen. Valse Minute is de naam die er door de uitgever aan gegeven is, en minute betekent gewoon klein of kort. Een andere naam is Valse du Petit Chien; Chopin zou dit heel levendig walsje geschreven hebben toen hij een schoothondje zijn eigen staart zag achternajagen… Chopin schreef geen Weense walsen, zoals die ontstaan waren rond 1750 en een hoogtepunt kenden in Europa na het congres in Wenen waar men de politieke kaart van Europa vastlegde na de val van Napoleon. Zijn twintig walsen zijn niet bestemd om gedanst maar om beluisterd te worden, zoals trouwens al zijn pianomuziek.




    Waar amateurdansers tekortschieten, kunnen geschoolde dansers uitkomst brengen. De verleiding is altijd groot geweest voor choreografen om iets te doen met de meeslepende muziek van Chopin. De componist Alexander Glazoenov had enkele dansen van Chopin bewerkt als een orkestsuite, onder de naam Chopiniana. De choreograaf Fokine bracht op die muziek een eerste opvoering van een ballet onder die naam in 1907 in het Maryinski theater in Sint-Petersburg. Wegens het succes kwamen er nog verscheidene andere opvoeringen in Rusland en daarbuiten, steeds op muziek van Chopin, maar niet noodzakelijk de vier dansen die Glazunov had bewerkt en nog maar zelden in zijn orkestratie. Men gebruikt daarvoor sinds 1909 de titel Les Sylphides, die verwijst naar een soort van etherische nimfen, die een delicaat ballet dansen zonder een echt verhaal, met een choreografie die helemaal gebaseerd is op de muziek van Chopin, maar dan georkestreerd voor de gelegenheid.

    Zo vinden de artistieke dansen van Chopin de vertolkers die ze verdienen: geen stuntelende amateurs of dronken studenten en voetbalfans, maar ballerina’s en sterdansers.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    30-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Adieu

    Alors je me retournais,

    sachant fort bien:

    cet adieu est à tout jamais.

     

    J’avais appris la senteur brûlante

    D’ardeur, amour, abandon.

     

    Mais il fallait retourner

    vers une existence bourgeoise,

    respirer selon les normes,

    réaliser les rêves de ses parents.

     

    La passion ne s’était pas fanée,

    le désir rageait encore,

    chaque pore de mon être

    crevait tes embrassements.

     

    Mais nos promesses de se revoir

    avant les premières neiges

    se réduisaient en froideur dévorante,

    arrachant toute chaleur

    de mon corps.

     

    Et on appelle ça: vivre…

     

    Gedicht door Lut De Rudder bij het beeld van Anne Cornil, Les pénitents

    Vertaald door Karel D’huyvetters

    Klik hier voor het origineel in het Nederlands

     

     

     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    29-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.short, shorts, shorten en short gaan

    Short… Het woord deed hier bij ons zijn intrede rond 1960, toen de Amerikaanse ‘cultuur’ Europa veroverde, in de nasleep van onze ‘bevrijding’. Wij liepen al langer in korte broek, maar nu moest die short heten, om te passen bij de T-shirts die toen ook opdoken.

    Eigenlijk is het Engelse woord shorts, meervoud dus, omdat ook pants meervoud is. Shorts is een afkorting (!) van short pants. Pants is dan weer een afkorting van pantaloons en dat was de naam die men gaf aan de spannende lange mannenbroeken die rond 1650 in Frankrijk in de mode kwamen en die je nu nog ziet in ceremoniële kostuums. Ze kregen die naam naar een figuur uit de Italiaanse komedie, Pantaleone, die de typische Venetiaan voorstelde, en die uitgedost was met dergelijke broeken. En Pantaleone droeg de naam van een populaire heilige, San Pantaleone, die rond het jaar 300 de marteldood stierf en met zijn laatste ademtocht God om vergeving vroeg voor zijn beulen, waarop de stem van Christus weerklonk die hem de naam gaf waaronder hij bekend en vereerd zou worden: Panteleèmon. Daarin herkennen we pan, alles en eleèo, vergeven, zoals in Kyrie eleison, Heer vergeef ons. Hij die alles vergeeft, dus. In het Frans zegt men nog altijd pantalon.




    In het Engels is pants meervoud zoals gebruikelijk voor dingen die uit twee delen bestaan, zoals ook scissors, schaar (zoals het Frans ciseaux), in beide gevallen ook voorafgegaan door respectievelijk a pair of en une paire de… Denk ook aan glasses en binoculars. Panties is dan weer een verkleinwoord voor pants en verwijst naar de onderbroekjes van kinderen en vrouwen. Panty is het enkelvoud, zoals in pantyhose, broekkousen of kousenbroek. Hier bij ons is panty (enkelvoud, zoals broek) de afkorting voor kousenbroek.

    Maar ik wou het eigenlijk over een andere betekenis van short hebben, een die we dezer dagen af en toe in het nieuws horen, wanneer men het over de financiële crisis heeft. We beleven vreemde tijden. De staten, zoals de Verneigde Staten en de Europese Unie, maar ook afzonderlijke landen zoals Ierland, Portugal, Spanje, Italië maar vooral Griekenland worden belaagd door de beleggers en blijken onmachtig om zich daartegen te verzetten. De beleggers, dat zijn burgers zoals jij en ik, belagen dus hun eigen land of dat van anderen en veroorzaken zo een wereldwijde crisis waarbij fortuinen verloren gaan, banken failliet gaan en de wereld in een recessie terechtkomt zoals nooit tevoren. Iedereen wordt armer, zou je denken, maar is dat ook zo?

    Om de huidige problemen enigszins te kunnen volgen moeten we een cruciaal begrip uit het financiewezen doorhebben. Als wij denken aan speculeren, dan verstaan wij daaronder dat men iets koopt waarvan men hoopt dat het later meer zal waard zijn, zodat men het kan verkopen met winst. Als je een aandeel koopt in een bedrijf dat goede zaken doet, dan zal de waarde van dat aandeel stijgen. Door aandelen goedkoop te kopen en duur te verkopen kan je rijk worden, heel rijk, want de waarde van aandelen kan spectaculair stijgen, soms met honderden procenten op korte tijd.

    Maar aandelen kunnen ook in waarde dalen. Denk aan de bankaandelen van Fortis en Dexia: ooit waren die veertig keer zoveel waard als nu.

    Speculeren, dat is erop rekenen dat de waarde van een aandeel of iets anders zal veranderen. En let nu goed op: je kan ook geld verdienen als je speculeert op een waardedaling. Dat klinkt eigenaardig. Als je aandelen had van Fortis of Dexia, dan ben je nu je geld kwijt, toch?

    Hier komt ons woord voor de dag: short gaan of shorten. Wat is dat precies? Het is speculeren op een sterke waardedaling. En hoe doet men dat? Stel dat je vermoedt dat de waarde van de dollar sterk zal dalen tegenover de euro. Dan leen je een stapeltje dollars, laat ons zeggen voor 1000 €, aan de huidige prijs van 1,5 dollar per euro, dat is dus 1.500 $, voor een periode van drie maand. Aangezien het om een lening gaat, betaal je niet 1000 €, maar een rente, zoals voor elke lening. Stel dat de rente 4% is op jaarbasis, dan betaal je voor drie maand 1% op je 1000 €, dat is 10 euro. Je verkoopt vervolgens de geleende dollars en je bent zo 1000 euro rijker. Maar je hebt iets verkocht dat je eigenlijk niet hebt, dat is dus een tekort, vandaar short gaan of short selling.

    We waren uitgegaan van de veronderstelling dat de dollar zou dalen in waarde. Stel dat dit inderdaad gebeurt binnen die drie maand, bijvoorbeeld met 10%, een niet eens overdreven veronderstelling. Op dat ogenblik kan je met je geleende 1000 € dus 10% meer dollars kopen, dus 1.500 plus 150 maakt 1650$. Daarmee betaal je je lening van 1.500$ terug en je houdt 150$ over. Elke dollar is dan slechts 1,35 euro waard, maar dat is nog altijd 150 x 1,35= 202,5€. Daarmee betaal je je rente van 10€ en je hebt een zuivere winst van 192,5€ op drie maand tijd en dat zonder dat je ook maar één euro van je eigen kapitaal hebt moeten inzetten.

    Een belegger die erop rekent dat zijn geleend goed in waarde zal dalen, neemt natuurlijk een serieus risico: als de waarde in tegenstelling tot de verwachtingen plots spectaculair stijgt, moet die belegger de hogere waarde terugbetalen op het einde van de lening.

    In tijden van crisis is er voor beleggers niet veel te verdienen. De rente op leningen wordt laag gehouden om de economie weer aan te zwengelen en dus is ook de rente op spaargeld laag. Daarom zoeken zij andere manieren om hun geld te laten renderen en shorten of short gaan is er een van. Zij zoeken dan hun slachtoffers uit en vallen die aan door massaal aandelen te lenen en die te verkopen, erop rekenend dat ze die goedkoop zullen kunnen teruggeven. Wanneer de markten dit door hebben, verdwijnt het vertrouwen in die aandelen en gaan ze nog sneller dalen.

    Dat is, in een notendop en zeer sterk vereenvoudigd wat er nu gebeurt. Als er negatieve berichten verschijnen over een land, bijvoorbeeld Griekenland, dat een groot gat in de begroting heeft en dat zijn leningen niet meer kan afbetalen, dan lenen de beleggers massaal Griekse waardepapieren, en verkopen die onmiddellijk, waardoor de waarde ervan nog verder daalt. Ze kopen dan de bijna waardeloos geworden stukken, betalen daarmee hun leningen terug en strijken hun enorme winsten op.

    Dit is maar een tipje van de sluier die over de financiële wereld ligt. Er gebeuren daar zaken die onze verbeelding ver te boven gaan. Er zijn machten aan het werk waarvan niemand weet heeft, machten die sterker zijn dan de landen, de staten zelf. Er zijn groepen die meer geld bezitten dan zelfs grote landen, die een omzet hebben die groter is dan de begroting van aanzienlijke landen, die in feite bepaalde landen zouden kunnen kopen en dat in de praktijk ook doen.

    Wij denken dat wij in een democratie leven, waarbij de burger stemt voor een bepaalde partij en de aldus verkozen vertegenwoordigers de beslissingen nemen. Nu blijkt dat de politici als het erop aankomt totaal afhankelijk zijn van de financiële belangengroepen, die over veel meer geld en macht beschikken dan welk land ook, de V.S., de E.U. en China inbegrepen. De machtigen der aarde zijn niet de presidenten van die landen, maar anonieme financiële groepen. Zij nemen de beslissingen, die wij allen voelen. Zij laten een bank of zelfs een land failliet gaan als zij hun kans schoon zien, dat wil zeggen als een land of een groep beleggers teveel risico’s heeft genomen. En vervolgens nemen zij het zaakje over en maken nog meer winst.

    Naast en achter de ogenschijnlijke democratie zijn er dus wel degelijk andere krachten aan het werk, die aan elke democratische controle ontsnappen. Dit heeft niets te maken met idiote samenzwerings- of complottheorieën, dit gebeurt echt en op grote schaal.

    En toch… die verborgen krachten zijn niet helemaal verborgen. Het zijn de banken en de financiële instellingen die wij kennen en waaraan wij zelf mee werken, aan wie we ons spaargeld toevertrouwen en van wie we lenen voor onze noden en ons comfort. Als jij je spaarcenten aan een bank toevertrouwt, vraag jij dan wat ze ermee doen? Ik ook niet. Ik strijk mijn armzalige percentjes op, zelfs niet genoeg om de inflatie bij te houden. Op geen enkel ogenblik vragen wij rekenschap van de banken en verzekeraars, zolang ze hun verplichtingen tegenover ons naleven. Dat zij bijvoorbeeld enorme winsten maken met ons geld, daar hebben wij niets aan: zij hebben beloofd om ons een aalmoes te geven en dat doen ze en voor de rest hebben wij het nakijken. Wij werken dus mee, zij het als dommekrachten. Het is met ons geld dat de duistere financiële machten speculeren en hun macht opbouwen. Het zijn mensen zoals jij en ik die in die instellingen werken, het zijn eenvoudige mensen die aandelen hebben in die instellingen, of die op hen rekenen voor hun bijkomend pensioen.

    Er is dus een dubbel systeem aan het werk in onze maatschappij. Enerzijds heb je de politieke democratie en de mensen die werken voor hun boterham. Daarnaast wordt er ook op grote schaal gehandeld, al zullen sommigen zeggen: gesjoemeld. In die andere wereld gelden de regels van de democratie niet, noch die van de ethiek, zelfs niet die van het fatsoen. Daar is maar een wet, die van de sterkste en een principe, dat van de winst.

    Dat is niet moeilijk te begrijpen. Als je een bedrijf wil runnen als een democratie, dan ben je niet goed snik. Je hoeft maar naar de Belgische staat te kijken om dat te beseffen. Geen enkele bedrijfsleider ter wereld zal ons democratisch stelsel als model nemen. Het democratisch beslissingsproces is wel het meest ethisch hoogstaande dat er is voor de samenleving, maar het deugt niet als economisch principe. Wie winst wil maken, zal andere normen en waarden hanteren. Dat is de dubbele bodem in onze democratie. Voor de staat zijn alle burgers gelijk voor de wet, maar niet in onze economische structuur. Daar heerst een verregaande en fundamentele ongelijkheid, het is zelfs de basis van het systeem, want het beantwoordt blijkbaar aan een algemeen menselijke karaktertrek: iedereen wil zijn eigen lot verbeteren.

    We moeten ook niet onmiddellijk denken dat die duistere krachten enkel negatieve invloeden hebben. Zij zijn niet rechtstreeks verantwoordelijk voor de crisis in Griekenland: het zijn de politici die vervalste begrotingen hebben ingediend en die de putten gevuld hebben met onbetaalbare leningen. Alle landen hebben begrotingstekorten, alle landen hebben enorme staatsschulden. De staten leven boven hun stand. Wanneer de markten, lees: de duistere financiële wereld, Griekenland op de korrel nemen, dan heeft dat een helend effect. Het is enkel door de speculatie tegen dat land dat eindelijk duidelijk is geworden hoe desastreus de politiek wel was. Politici kunnen om het even wat beslissen, hun rekeningen hoeven niet te kloppen, zij handelen zogezegd in het algemeen belang, maar concentreren zich op het individueel belang van hun kiezers, zonder zich veel zorgen te maken over zelfs de meest elementaire regels van winst en verlies. De ander krachten, de economische en financiële, kunnen daarop een noodzakelijke correctie zijn.

    Uit dit alles blijkt dat ons bestel niet alleen politiek en dan democratisch is, maar ook economisch en dan kapitalistisch. De politici geven nu grif toe dat zij niet alles te zeggen hebben. Zij kunnen de markten niet dwingen, zij willen dat ook niet, wij geloven in een vrijemarkteconomie (met minimale correcties). De vrijemarkteconomie is wat de wereld doet draaien. Gelukkig maar dat zij niet werkt zoals onze democratische instellingen, onze parlementen, ons koningshuis, onze internationale instellingen zoals de U.N.O…

    Natuurlijk zijn er misbruiken in dat economisch bestel, die komen voortdurend aan het licht en er is nog veel meer dat het daglicht niet verdraagt. Je hebt individuele fouten, zoals plaatselijke kantoorhouders die met het geld van hun klanten gaan lopen en traders die met veel meer geld spelen dan toegelaten en dan plots miljarden verliezen. Je hebt de beruchte piramidesystemen, waarbij men grote winsten uitdeelt, niet op basis van reële opbrengsten, maar met de inleg van nieuwe klanten. Soms gaan individuele banken, of zelfs het hele bankstelsel in de fout, zoals in de Verenigde Staten, waar consumentenkrediet zoal a way of life is, maar waar men huizenhoge hypothecaire leningen toestond aan totaal onkredietwaardige klanten. Dat gebeurt vandaag ook hier bij ons.

    Maar hoor ik iemand ons kapitalistisch systeem fundamenteel in vraag stellen, behalve enkele jongeren die binnen enkele jaren zelf een burgerpak zullen aantrekken of anders een leven als halve gare marginalen tegemoet gaan? Zelfs de meest linkse traditionele partijen houden zich verre van al te grote staatsinmenging in het economisch leven. Ik heb nog niemand gehoord die bijvoorbeeld stelde dat short gaan zou moeten verboden worden. En de Tobintaks op financiële verrichtingen blijft een heikel punt, waaraan geen enkele politicus zich wil verbranden. Iedereen heeft schrik om de vrije markten onvrij te maken. Wij herinneren ons nog levendig wat dat heeft opgeleverd onder het communisme.

    Er moet dus een wederzijdse controle zijn: de banken moeten erop toezien dat de politici geen dwaze dingen doen, dat de begrotingen kloppen, dat de tering naar de nering gezet wordt. En de politici moeten ervoor zorgen dat de banken geen onverantwoorde risico’s nemen met het geld van de kleine spaarder en de argeloze belegger.

    Hoe dat moet gebeuren, is helemaal niet duidelijk. Enkele lucratieve maar louter symbolische postjes voor gesjeesde of bejaarde politici in de bestuurscolleges en beheerraden van de financiële instellingen zijn totaal nutteloos, dat is ten overvloede gebleken. De staat moet volledige maar discrete transparantie eisen van alle financiële verrichtingen en dat kan maar wanneer het staatsapparaat zelf beschikt over gekwalificeerd personeel. En de controle van de staatsfinanciën zal pas dan efficiënt zijn, wanneer ze gebeurt door onafhankelijke experts, die daartoe niet alleen alle informatie krijgen, maar ook het gezag om zelf in te grijpen, veeleer dan het recht om lauwe en vrijblijvende aanbevelingen te doen.

     

    Het zal niet voor morgen zijn.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:etymologie
    28-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herfstmijmeringen

    Het vallen van de blaren…

    Sinds ik mijn blog schrijf, de Kroniek van mijn leven vanaf mijn zestigste, toen ik op pensioen ging, heb ik hier al enkele keren een min of meer droefgeestig geluid laten weerklinken. Niet zelden gebeurde dat in deze periode, in de herfst, begin november. De blaren van bomen en struiken beginnen te verkleuren en vallen af, de kruiden, de bloemen en planten verwelken. De vissen in de vijver komen nog maar zelden aan de oppervlakte, ze bewegen zich veel langzamer dan in de zomer. Het wordt kouder, vooral ’s nachts. Dit jaar hebben we een heerlijke nazomer, zelfs lang na Sint-Michiel. Overdag is het warm voor de tijd van het jaar, heerlijk open weer met een stralende hemel en een zon die ons nog koestert met haar gulle warmte. Maar we zijn aan de overgang begonnen naar de winter, dat merken we.




    Ik merk het ook aan mezelf. Ik voel me verwant met de tijd van het jaar. Weemoed heet dat en het is een complex gevoel. Ik kan niet zeggen dat ik eronder lijd of ervan geniet, het is een vreemde mengeling van beide. Nu ik officieel oud ben, vijfenzestig geworden, ben ik me intens bewust dat mijn laatste levensfase is aangebroken. Het grootste deel van mijn leven is voorbij, al wat nog komt is een reden tot tevredenheid, althans zo lang het goed gaat. Het is alsof ik geen recht meer heb op nog veel meer. Misschien komt dat omdat we in mijn familie niet oud worden. Ik ben de enige overblijvende uit ons gezin.

    Dat stemt me niet bepaald droefgeestig, ik voel me niet depressief of wanhopig. Ik weet gewoon dat het einde nadert, dat mijn leven bijna voorbij is. Ik hoef me daarover geen illusies te maken, er is ook niets bijzonders aan, sterven hoort net zo vanzelfsprekend bij het leven als geboren worden. Voor mij voelt het heel natuurlijk aan, zoals de herfst onvermijdelijk volgt op de zomer. Mijn dood komt elke dag een dag dichterbij, het zou kinderachtig zijn om dat te negeren of ertegen in opstand te komen. Leven is leren sterven.

    Als gepensioneerde kijk je ook anders tegen het leven aan. Ik ben nu rentenier, ik hoef niet te werken voor mijn brood. Elke maand krijg ik mijn pensioen en dat is genoeg om aangenaam te overleven, ik heb niets tekort, misschien ook wel omdat ik geen buitensporige noden of verlangens heb. Grote reizen doen we niet en we geven ook niet veel uit aan restaurantbezoek, dure concerten of modieuze kledij, drank of tabak. We kopen nog altijd heel wat boeken, maar vaak tweedehands of aan gereduceerde prijs.

    Maar die veeleer passieve manier van leven heeft een invloed op je gemoed. Ik heb geen grote of langlopende projecten meer voor mijn leven. Ik moet geen gezin meer stichten of onderhouden, geen huis meer bouwen, geen loopbaan uitbouwen, geen netwerk onderhouden, geen aanzien of rijkdom verwerven, geen publieke erkenning, geen belangrijke plaats in de maatschappij. Dat alles is voorbij, het ligt achter me, het hoeft niet meer.

    Maar als je ongeveer veertig jaar precies daarmee bezig geweest bent, dan is het niet vanzelfsprekend om van de ene dag op de andere zomaar het geweer van schouder te veranderen. Ik ben nu vijf jaar gepensioneerd en het is nog altijd wennen. Het komt me voor dat het vooral het ontbreken van betekenisvolle maatschappelijke taken is dat me het meest onwennig maakt. Ik heb de indruk, nee, ik weet dat de wereld nu aan mij voorbij gaat. Vroeger had ik een duidelijke en directe invloed op mijn omgeving in ongeveer alles wat ik deed, ik nam actief deel aan het maatschappelijk leven, door mijn arbeid en mijn inzet, door mijn gezin. Nu bevind ik mij aan de rand van die maatschappij. Ik word door die maatschappij betaald om te rusten, om niet meer te werken, om van mijn oude dag te genieten. Ik mag, vaak helemaal gratis, een beroep doen op al wat de maatschappij voor ons doet en dat is enorm veel.

    Maar ik voel me een beetje een profiteur: ik krijg alles en ik doe niets in de plaats. Vroeger stak ik het grootste deel van mijn tijd en energie in mijn arbeid en ik vond dat ik elke frank en later elke euro waard was die ik verdiende. Nu krijg ik zomaar geld, elke maand en ik moet er niets voor doen of beter gezegd: ik mag er niets voor doen.

    Nu zou je kunnen zeggen: ja maar, Karel, wat vertel je nou voor onzin. Niemand heeft je gedwongen om op je zestigste op pensioen te gaan, je had nog vijf jaar kunnen werken?

    Ja en neen. Ik weet niet zeker of het een algemeen verschijnsel is, maar ik denk het wel: het is niet evident om als ouder wordende werknemer mee te draaien in de onze economie. Heel veel mensen stoppen voor hun vijfenzestigste, aan de universiteit kende ik niemand die zo lang werkte. Het klimaat was daarvoor, laat ons het zo maar stellen, niet echt gunstig. Als je het gevoel krijgt dat men min of meer zit te wachten tot je opstapt of, erger nog, als men duidelijke signalen geeft dat men je liever kwijt dan rijk is, dan heb je niet veel nodig om een beslissing te nemen en de eer aan jezelf te houden, zeker als dat geen financieel nadeel biedt. Ik ben heel gelukkig dat ik vijf jaar geleden gestopt ben.

    Maar ik denk vaak na over hoe onze maatschappij met ouder wordende werknemers omgaat. Indien men het einde van onze loopbaan anders zou aanpakken, zouden we waarschijnlijk bereid zijn om langer te werken. Nu ligt het hoogtepunt van iemands loopbaan meestal helemaal aan het einde, ook financieel: men werkt zich op, steeds hoger op de ladder. Maar dat systeem staat onder druk. Enerzijds ervaart men zelf dat men vanaf zijn vijftigste niet meer dezelfde is. Anderzijds staan de jongeren te trappelen om de hogere functies over te nemen, zoals wij destijds.

    Indien men mij een andere, meer nederige functie had voorgesteld, met minder directe verantwoordelijkheden en impact en dus minder stress, eventueel minder dan voltijds, maar waarin ik mijn ervaring en kennis nog ten dienste had kunnen stellen, dan zou ik dat zeker aanvaard hebben, ook indien dat een loonverlies zou meegebracht hebben.

    De looncurve van vrijwel alle werknemers piekt nu op de dag dat ze op pensioen gaan. Maar dat hoeft niet zo te zijn. De financiële last van de werknemers vertoont een andere curve: zij is het hoogst op het moment dat zij een gezin stichten, een huis bouwen, een of meer auto’s kopen, op vakantie gaan; wanneer de kinderen groter worden en op hun beurt allerlei noden hebben. Wanneer de kinderen het huis uit zijn, daalt de behoefte aan geld, terwijl de wedde zelfde blijft of zelfs nog stijgt. Voor werknemers die dat wensen, zou het mogelijk moeten zijn om op dat moment een andere wending te geven aan hun loopbaan, om dan te beginnen aan de afbouw, over een langere periode die uiteindelijk uitmondt in een volledig pensioen. Dat kan voor iedereen verschillend zijn, afhankelijk van een hele boel factoren.

    Ik ben nu vijf jaar weg uit het actieve leven en ik hoor elke dag dat men iets zal moeten doen om de vergrijzing op te vangen, dat men onvermijdelijk langer zal moeten werken, dat brugpensioenen moeten afgeschaft worden enzovoort. Maar ik verneem heel weinig over concrete plannen om dat te doen. Als men echt iets wil veranderen, dan zal men moeten praten over de loopbaanopbouw en vooral de afbouw ervan. Men zal de arbeid anders moeten gaan organiseren, rekening houdend met de leeftijd van de werknemers. Men zal met name iets moeten doen met de leeftijdsgroep vanaf ongeveer vijftig jaar en wel iets positiefs, terwijl men nu aan heel veel mensen op die leeftijd een zeer negatieve boodschap stuurt: je bent niet goed genoeg meer, we willen jou weg…

    Het gaat daarbij niet alleen over een andere werkindeling: het is vooral een kwestie van respect voor de ouder wordende weknemer, zowel vanwege de directies en de personeelsdiensten als van de jongere werknemers. Vandaag is het zo dat respect wordt uitgedrukt in euro’s, extralegale voordelen, bedrijfswagens, verantwoordelijkheden, beslissingsmacht. Dat hoeft niet zo te zijn. Mensen op leeftijd hebben meer aan waardering voor wie en wat ze zijn op dat moment. Ze hebben meer aan begrip dan aan macht. Ze hebben meer behoefte aan rust dan aan geld.

    Maar dat terzijde. Of eigenlijk niet, want indien men er zou in slagen om mensen zoals ik langer zinvol aan het werk te houden, wat hoe dan ook toch nodig zal zijn, dan zou ik vandaag minder weemoedig zijn. Indien men ook de gepensioneerden meer zou betrekken in het maatschappelijk leven, dan zou ik me minder nutteloos voelen en minder schuldig omdat ik alleen maar krijg zonder er iets voor te doen.

    Ik heb vanaf de eerste dag van mijn pensioen geprobeerd om me nog maatschappelijk nuttig te maken, zonder daar enige vergoeding voor te vragen. Maar als vrijwilliger ben je een randverschijnsel, je telt niet echt mee, je hebt geen verantwoordelijkheid, geen stem in het kapittel. Je krijgt de minst interessante taken toegewezen, vaak dingen die anders helemaal niet zouden gebeuren, die men voor jou uitvindt en die dan ook geen enkel gevoel van voldaanheid kunnen opleveren. Een na een heb ik mijn vrijwillige taken opgegeven, precies om die reden. Ik heb me aangeboden voor andere taken, maar herhaaldelijk kreeg ik een ‘nee, toch maar niet’ te horen, of zelfs helemaal geen antwoord. Niemand reageert enthousiast op mijn aanbod om gratis voor hem of haar te werken. Is dat niet vreemd? Ik vind het wel. Maar ik weet nu stilaan dat het nu eenmaal zo is en dat ik maar beter daarmee kan leren leven.

    En toch… toch besluipt me onwillekeurig het gevoel dat het ook anders kan, dat ik wel degelijk nog iets kan betekenen voor de samenleving. Misschien is het daarom dat ik me zo verbeten op het lezen gestort heb, zeg maar studeren. En op het schrijven, want zo kan ik de kennis die ik opdoe en de inzichten die ik verwerf ten goede laten komen van jou, lieve lezeres, lieve lezer.

    Voor mensen in de herfst van het leven is dit seizoen als een donkere een spiegel, waarin we onszelf met weemoedige, ietwat meewarige blik bekijken. Wij herkennen onszelf in de natuur en putten kracht uit die verbondenheid. Maar er is een belangrijk, essentieel onderscheid. In de natuur volgt op de barre winter steeds een verrukkelijke nieuwe lente. Voor ons niet. Wanneer de laatste nacht valt, is het voorgoed voorbij voor ons. De lente is voor anderen.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    27-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.leesblindheid, Jacques Quekel

    Mijn penvriend Jacques Quekel (klik op zijn naam voor zijn blog) schreef naar aanleiding van mijn verhaal over het kapitaalbandje volgend epigram:

    De boekbinder.



    De boekbinder bindt,

    Wat de schrijver verzint.

    Maar beste boekenvrinden,

    U zult die waarheid pas vinden,

    Als u met lezen begint.



    Dat ik dat niet begreep,

    Kijk, daar zit nu de kneep.










    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    25-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.kapitaalbandje!

    Gisteren schreef ik over het prachtig uitgegeven boek van Paul Claes over Herakleitos. Ik vermeldde daar nogal stuntelig een detail uit het kunstambacht van het boekbinden, namelijk ‘het fijne gevlochten draadje dat boven- en onderaan de rug van een boek gekleefd is’. Ik moest mijn toevlucht zoeken tot deze al te vage omschrijving om de eenvoudige reden dat ik helaas de juiste vakterm niet kende. Wie mij een beetje kent, zal mijn frustratie begrijpen over deze taalkundige onmacht. Het kan niet anders dan dat er voor dit specifiek voorwerp ook een eigen naam is, maar hoewel ik het ding zelf zeer goed ken en zelfs weet hoe het gemaakt wordt, waartoe het dient en hoe het ontstaan is, kende ik de naam ervan niet.

    Zoals je kan verwachten, kon ik het daarbij niet laten en ben dus op zoek gegaan op het internet. Dat ging niet zo heel vlot, want waar begin je te zoeken? Ik had immers voor uitgerekend dit letterlijk aangeknoopt (cf. infra) voorwerp geen aanknopingspunt. Meestal zoek ik via Google in het Engels, dan is de oogst groter dan in het Nederlands. Uiteindelijk belandde ik op de website van Tappin Book Mine, waar ik een glossary vond van vaktermen uit de antieke boekhandel. Helaas vond ik ook daar mijn kopbreker niet, maar niet getreurd: ongetwijfeld wist iemand daar wat ik bedoelde. Dus stuurde ik een mailtje met mijn vraag.

    s’ Namiddags was het weer uitzonderlijk goed en liet ik me gemakkelijk verleiden tot een fietstochtje naar Anne en Pol, het beeldhouwersechtpaar dat hier in de buurt woont en werkt. De moeder van Anne was boekbinder van beroep, misschien kende Anne wel de term. Toen ik het haar vroeg, sloeg ze de ogen ten hemel, schudde dan het hoofd en zei: ach, dat woord, ja… ik heb het geweten, het ligt op de punt van mijn tong. Maar het kwam niet.

    Toen ik terug thuis kwam, vond ik twee mailtjes van Douglas Tappin, de antiquaar die ik had aangeschreven met mijn vraag. En ja hoor, hij wist perfect wat ik bedoelde en het is een headband! Hij voegde er enkele verhelderende afbeeldingen aan toe; in zijn tweede mail preciseerde hij dat je dergelijke headbands ook onderaan de rug van minder oude boeken vindt.

    Nu had ik mijn aanknopingspunt. Al gauw vond ik de Franse vertaling: une tranchefile en vandaar was het maar een stap naar het Nederlands. Lieve lezers, ik kan jullie met trots melden dat het verdraaide draadje luistert naar de namen kapitaalbandje, kapitaal, besteekband en besteeksel. Je hebt ook besteken, besteker en besteekster.

    Een boek is een verzameling van bladzijden. Bij het drukken drukt men echter niet telkens één bladzijde, maar verscheidene tegelijk, op een groot vel papier, typisch vier of acht tegelijk, recto en verso. Als men die bladzijden in de juiste richting en de juiste volgorde afdrukt, dan kan men vervolgens dat vel vouwen tot een katern.



    De opeenvolgende katernen van acht of zestien bladzijden voegt men samen om ze vervolgens te binden, met garen, tot ze een boekblok vormen, dat is een boek zonder de band. En nu komt het: bovenaan het boekblok naait of borduurt men nu een galonnetje, rond een houtje of een stukje draad, dat een beetje boven het boekblok uitsteekt. Het is een versteviging van het blok, in de eerste plaats om de katernen bijeen te houden als het boek opengevouwen wordt, maar tevens om de rug (van het boek) te sparen wanneer het boek van de boekenplank gehaald wordt, wat typisch gebeurt door met een vinger net op die plaats het boek naar jou toe te kantelen.



    Zo’n kapitaalbandje aanbrengen is een bewerkelijk procedé en dat gebeurde vroeger en nu nog enkel bij de meest kostbare werken. Maar de boekbinders hebben er snel iets op gevonden om ook commercieel gebonden boeken er net iets beter en duurder te laten uitzien. Men heeft kant en klare kapitaalbandjes gemaakt met een stukje stof eraan, die men op maat kan knippen en dan op het boekblok kleven voor het binden.



    Het is dat soort kapitaalbandje dat het Herakleitosboek van Paul Claes siert.

    Neem eens enkele boeken van je boekenplank en kijk of ze een kapitaal- of besteekbandje hebben. Een detail, maar nu weten we ook hoe het heet.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    24-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herakleitos vertaald en toegelicht door Paul Claes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Herakleitos of Heraclitus van Efeze (ca. 540 – ca. 480) was een van de eerste westerse filosofen. Maar wat weten we over hem? En hoe weten we het? Er is immers van zijn levenswerk niets overgebleven. De papyrusrol waarop het stond, werd anderhalve eeuw lang bewaard in de tempel van Artemis in Efeze, een van de zeven antieke wereldwonderen, maar ging verloren toen een sensatiezoeker die tempel in brand stak. Ondertussen was de faam van Herakleitos echter dermate verspreid dat allerlei overblijfsels van zijn oorspronkelijke teksten tot ons gekomen zijn als citaten bij andere auteurs. Maar je weet hoe het gaat in het gezelschapsspelletje waarbij kinderen een gefluisterd bericht doorgeven in een kring: wanneer het bericht bij aankomt waar het vertrokken is, blijkt het totaal verschillend geworden te zijn, door de toevallige of moedwillige vervormingen onderweg. In de 2500 jaar die ons scheiden van Herakleitos is er allicht veel verloren gegaan en veel vervormd. Zelfs met de beste middelen van de taalwetenschap kunnen we vandaag niet met zekerheid zeggen dat alle citaten die men nu aan Herakleitos toeschrijft ook van hem zijn en door hem zo geschreven werden. Zelfs het meest bekende: panta rei, is onzeker.

    Paul Claes heeft die citaten, ongeveer 140 in aantal, verzameld, in het Nederlands vertaald en telkens aangegeven waar de tekst vandaan komt, elk citaat voorzien van verklarend commentaar en ook de nawerking toegelicht: wie heeft dit citaat nadien gebruikt, al dan niet met bronvermelding?

    Herakleitos. Alles stroomt, vertaald en toegelicht door Paul Claes, Athenaeum-Pollak & Van Gennep, Amsterdam, 2011, 197 blz., gebonden, ongeveer 30 euro.


    Het is een prachtig boek in alle opzichten. Milieuvriendelijk crèmekleurig luxueus papier, voorbeeldig luchtige typografie, degelijk ingebonden, volle linnen band in stijlvol zwart met goudopdruk, sobere maar stevige academische stofwikkel met een extra 2/3 wikkel met een knappe kleurenfoto. Er is zelfs dat sprekend detail, het fijn gevlochten draadje dat boven en onderaan de rug van het boek gekleefd is, vroeger ter bescherming ingenaaid, nu als versiering gekleefd. Het enige dat ontbreekt is een mooi leeslint, maar dat kleef ik er zelf wel in.

    Ook over de inhoud niets dan goeds. De inleiding is bondig maar geeft je al de informatie die je nodig hebt voor het belangrijkste deel van het boek; de teksten van Herakleitos en de toelichting van Paul Claes, de meest betrouwbare gids die men zich kan wensen waar het gaat om klassieke auteurs en hun nawerking in de literatuur en de cultuur in het algemeen. Het is geen goedkoop boek, maar als je het koopt, ben je wel zeker dat je nooit meer een ander hoeft aan te schaffen over Herakleitos: beter dan dit is er niet, zowel voor de geïnteresseerde leek als voor specialisten. Ktèma eis aiei, a thing of beauty.

     


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    23-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Capella Nova in de Parkabdij
    Klik op de afbeelding om de link te volgen




    Zondag vandaag en als zo vaak: muziekdag in mijn Kroniek.




    De aanleiding is ditmaal een uitzonderlijk concert dat we gisteren konden bijwonen in de
    Abdij van (‘t) Park in Heverlee bij Leuven. In de barokke kerk bracht het oude muziek-ensemble Capella Nova onder leiding van Marleen Reynders een benefietopvoering van de Intermedii et Concerti bij de comedia La pellegrina die uitgevoerd werden te Firenze in 1589, ter gelegenheid van het huwelijk van Ferdinando Medici en Christine de Lorraine. De muziek was van de grootmeesters van die tijd: Malvezzi, Luca Marenzio, Caccini, de Bardi, Jacopo Peri en de Cavalieri.

    Voor het concert was er een interessante musicologische inleiding door de muziekdirecteur en dirigent van het Ensemble, Marleen Reynders. Dan volgde het concert, in de beste Vlaamse traditie van de historische uitvoeringspraktijk, maar met een dynamische aanpak. Dat bleek uit de weelderige koorbezetting en de schare muzikanten die hun opvallende instrumenten met brio bespeelden. In deze uitvoering kwam de ‘oude’ muziek werkelijk tot leven, zonder enige terughoudendheid of klankarmoede. Ook de vocale solisten waren zonder uitzondering van een zeer hoog niveau.

    Boven het podium was een groot projectiescherm opgesteld, waarop fraaie en gepaste reproducties uit de tijd werden vertoond, evenals de Nederlandse vertaling van de gezongen teksten.

    We werden verder ook verwend door een paar professionele dansers, gespecialiseerd in het renaissanceballet, fraai uitgedost in historische kostuums en met smaakvol gekozen attributen, die een geslaagde, levendige en charmante mengeling brachten van dans en mime.

    Wij hebben genoten van het twee uur durende spektakel, zonder pauze. Geen moment van verveling, geen zwakke momenten in de uitvoering, geen enkele stijlfout, nergens een spoor van enig gebrek aan smaak, in tegendeel. De perfectie is niet van deze wereld, maar wat wij gisteren voorgeschoteld kregen, was daar heel dicht bij. Enkel de tussenkomsten van een woordkunstenaar, die teksten van onder meer Dante en Ovidius in het Nederlands bracht, waren wat minder aangepast, misschien vooral omdat de geluidsversterking niet optimaal was; hij had zich beter verlaten op de kracht van de menselijke stem, in de niet zo grote kerk zou die zeker voldoende ver gedragen hebben en met meer natuurlijk effect.

    De opbrengst van dit benefietconcert was bestemd voor Ave Regina, een zorg- en begeleidingscentrum voor jongeren en volwassenen in het Leuvense.



    Bij het buitengaan aarzelden we geen ogenblik om ons de cd aan te schaffen met de muziek waarvan we net zo genoten hadden, voor de spotprijs van 10 euro voor bijna 80 minuten muziek van de bovenste plank. Er is een uitstekend inlegboekje bij, in het Nederlands en het Engels, met al de historische en musicologische uitleg die te gronde ligt aan deze bijzonder geslaagde uitvoering. Een echte aanrader.

     

     


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Signeersessie Paul Claes
    Hierbij enkele foto's van 19 oktober 2011. Lut schreef zelf ook een verslag van die avond, klik hier: http://blog.seniorennet.be/lutderudder/archief.php?ID=1015437








    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    22-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Il y avait une fois...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     















    Errante, perdue

    dans l’étendu ténébreux du temps

    enfermée dans l’angoisse et le désarroi,

    je cherche ton nom.


    Des souvenirs d’antan

    se frayent un chemin

    dans le huis clos de ma mémoire.


    Hésitante encore,

    j’épèle le conte:


    Il y avait une fois…

     

    Gedicht van Lut De Rudder bij de sculptuur van Anne Cornil, Les pénitents,

    vertaling door Karel D’huyvetters

    Klik hier voor het origineel in het Nederlands


     

     


     

     

     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    21-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Valse vrienden?

    Gisteren had ik het nog over goropisme en spurieuze etymologieën. Wie toen fronste bij ‘spurieus’ (om nog te zwijgen over ‘goropisme’) heeft gelijk: het woord staat niet zo in Van Dale. Ik heb het geleend uit het Engels, waar spurious onecht betekent, naar het Latijn spurius met dezelfde betekenis. Als zelfstandig naamwoord is zowel spurius als spurious een buitenechtelijk kind en Van Dale erkent dit liefdeskind ook in die betekenis. Je mag dus van Van Dale wel zeggen en schrijven: een spurius etymologie, maar niet, zoals ik deed, ‘een spurieuze etymologie’. Nou…

    Vandaag gaan we nog een stapje verder, want wat Paul Claes in zijn omineuze Bijbelse namen (zie gisteren) deed is niet zomaar wat verzonnen etymologie. Laten we dat even van naderbij bekijken.

    De meeste Europese talen hebben een gemeenschappelijke oorsprong. Het is dan ook niet te verwonderen dat sommige woorden in veel van die talen erg op elkaar lijken. Twee voorbeelden: ster en nacht. In welke Europese taal je dat ook zegt, je kan steeds zonder veel moeite zien dat het cognaten zijn (van co- en natus, letterlijk samen geboren), woorden die dezelfde oorsprong hebben en dezelfde betekenis. Kijk maar (met dank aan Wikipedia):

    nacht (Nederlands en Duits), night (Engels), nicht (Schots), natt (Zweeds), noc (Tsjechisch en Pools), notsj (Russisch), nox (Latijn), nuit (Frans), noche (Spaans), noite (Portugees), notte (Italiaans), nit (Catalaans), noapte (Roemeens), nukta (Nieuwgrieks), nakti- (Sanskriet) en naktis (Litouws). Al deze woorden stammen van de (gereconstrueerde) Proto-Indo-Europese (PIE) wortel *nekwt-.

     ster (Nederlands), star (Engels), Stern (Duits), starn (Schots), stjärna (Zweeds), stairno (Gotisch), steren (Cornisch), str (Sanskriet), star (Sinhalees), aster (Grieks), stella (Latijn en Italiaans), étoile (Frans), estrella (Spaans), estrela (Portugees), estel (Catalaans), stea (Roemeens en Venetiaans), setare (Perzisch) en estêre (Koerdisch). De vermoedelijke wortel in het PIE is *ster-, "ster".

    Maar er zijn ook valse cognaten, dat zijn dan woorden uit verschillende talen die verrassend op elkaar lijken, soms zelfs identiek zijn, en ook (ongeveer) dezelfde betekenis hebben. Ze hebben niet dezelfde oorsprong en zijn dus in feiten geen cognaten, want dat betekent bloedverwant. Ze zijn in elk van de betrokken talen (meestal niet meer dan twee) zelfstandig ontstaan en de overeenkomst is louter toevallig. Een voorbeeld: ons ‘aarde’ is in het Arabisch ard.

    Iets helemaal anders zijn de zogenaamde valse vrienden. Dat zijn woorden die naar de vorm wel goed op elkaar lijken en al dan niet dezelfde oorsprong hebben, maar die in de betrokken talen, vaak meer dan twee, een lichtjes afwijkende of totaal andere betekenis (gekregen) hebben. Wij zeggen ‘meer’ en de Duitsers Meer, maar zij bedoelen daarmee ‘zee’. Zelfde oorsprong, zoals blijkt uit het Duitse ‘Zwischenahner Meer’ als naam voor dat bepaald meer, maar andere betekenis. Vreemd dat hun See anderzijds ons ‘meer’ is!

    Soms gebeurt het dat we een woord overnemen uit een andere taal, maar de betekenis veranderen. In België zeggen we ‘conducteur’ voor een kaartjesknipper op het openbaar vervoer, maar in het Frans is dat nu een receveur, de conducteur is daar de persoon die de tram of trein bestuurt.

    Soms lijken de woorden op elkaar, maar hebben ze een tegengestelde betekenis en dat kan heel verwarrend zijn. In het Grieks is het woord voor ja uitgerekend . In het Albanees is jo ons nee. Het Spaanse woord voor warm is, jawel: caldo.

    Ook als het niet het tegengestelde is maar toch iets helemaal anders, kan er verwarring ontstaan. Onze boter is in het Frans beurre en in het Italiaans burro, maar als je in het Spaans naar burro vraagt, krijg je een ezel, boter is daar het prachtige mantequilla. In Nederland zeg je best niet: ga op je poep (Vlaams voor achterste) zitten. In Denemarken is bil een auto en blinde vinkler zijn niet wat je denkt, maar de dode hoek bij vrachtwagens. In Duitsland is een Enkel een kleinkind en een Kleinkind een kleuter. In het Engels is eventually niet eventueel, maar uiteindelijk; een bevel is een schuine kant, een facet; een boot is een laars en chips zijn niet dat maar frieten; diary is geen diaree maar je dagboek of agenda. Lucratief is geen geleerd woord voor iets dat lukraak gebeurt, zoals men wel eens denkt, het betekent ‘winstgevend’. En zo kunnen we nog uren doorgaan. Taal is prachtig, zelfs valse vrienden zijn daarin best leuk.

    De elektronische versie van Van Dale krijg je bij elk lemma, dus bij elk woord dat je opzoekt, automatisch de zogenaamde dubbelgangers: meid, mijt (hout-) mijt (insect), mijt (muntstuk), mijd, mijdt. In de papieren versie is dat minder nodig, ze staan normaal in elkaars buurt.

    Paul Claes vindt in een aantal Bijbelse namen echo’s naar het Nederlands. Babel en babbel, inhoudelijk verwant, maar geen cognaten en ook geen valse vrienden, maar valse cognaten, want niet etymologisch verwant. Adam en adem: een goropisme. ‘Job vond het leven a hell of a job’, schrijft Paul, maar ik betwijfel het, want a hell of a job heeft in het Engels een positieve betekenis, geen negatieve. Job zal Paul enkel bijgetreden zijn bij het einde van het verhaal, toen God hem (bijna…) alles teruggaf wat hij hem ontnomen had. Judas deed zichzelf de das om, maar, schrijft Paul, dat is nog niets in vergelijking met het lot van Lot. Valse vrienden zijn dat, lot en Lot.

    Maar het lot van Lot was nog niets vergeleken met het zilte lot van de vrouw van Lot die in de macho Bijbel naamloos blijft. Lot en zijn vrouw en dochters ontsnapten aan de verwoesting van Sodom en Gomorrah (vereeuwigd in de cognaat sodemieters en de wel heel valse ‘vriend’ gonorroea), maar Lots vrouw, die in een apocrief boek Ado of Edith werd, was zo nieuwsgierig naar wat er met de twee eponieme wellustige steden gebeurde, dat ze ondanks het verbod van God toch omkeek, net als Euridice, en terplekke veranderde in een pilaar van zout, waar ze in die vorm nog steeds te bezichtigen is voor goedgelovige Bijbeltoeristen. Lot, zo verstoken van zijn wettig middel tot voortplanting, inspireerde zijn beide even naamloze dochters, die in den vreemde geen uitzicht hadden op een eigen huwelijk, tot incestueuze gedachten en praktijken om de bloedlijn veilig te stellen: om beurten voerden ze hun oude vader dronken met wijn, een slechte gewoonte die in de familie zat, want ook zijn voorvader Noah had zo’n dronken episode (Gen. 19), maar dan met zijn zoon Ham, in minder duidelijke omstandigheden. Hoe dan ook, ze verleidden hun dronken vader en baarden hem elk een zoon, allebei agnaten als zoon van hun vader maar cognaten als matrilineaire afstammelingen van de dochters van de stamvader, de voorvaders van respectievelijk de Moabieten en de Ammonieten. Altijd goed voor een kleurrijk verhaal, de Bijbel.

    Zal ik me ook even wagen aan enkele omineuze Bijbelwoorden?

    Cabul: ‘onaangenaam, smerig’, een stad in Israel; zoals Kaboel?

    Carmel: geen karamel, maar een besneden lam

    Damascus: uitgerekend de eunuch Paulus viel van zijn paard op weg naar ‘de maskes’ (Vlaams voor meisjes)?

    Heli: een voorvader van Jezus, ‘hij die opstijgt, als die nomen geen omen is!

    Isaak: ‘de lacher’, al had hij daar op een bepaald moment geen reden toe

    Jeruzalem; ‘de stad van de vrede’, maar nog niet onmiddellijk

    Levi: ‘spannend, klevend, strak’, maar liefst niet te strak

    Martha: ‘zij die bitter wordt’, je zou het voor minder, met zo’n zus

    Naphtali: ‘de vechtjas’; ondanks zijn combustibele naam is Israël het enige land in het Midden-Oosten waar geen olie in de grond zit, en dat na veertig jaar rondzwerven in de woestijn, op zoek naar het Beloofde Land

    Nissan: de eerste maand van het jaar; een ‘mirakel’ als hij start

    Onan: had zijn vader verkeerd begrepen en liet zijn eigen zaad in de aarde vloeien

    Oren: ‘pijnboom’, wie niet ‘oren’ wil, moet voelen

    Palestina: ‘wat onheil brengt’, nog steeds, volgens Israël

    Paulus: ‘klein’, maar o zo dapper

    Reu: ‘vriend’, deed hij het op zijn hondjes?

    Salmon: had een o te kort om wijs te zijn; lekkerst gerookt

    Serafim: bijna mijn vader, Serafien

    Seth: de broer van Cheem en Matsj

    Sharon: niet de rozenkweker, maar een meer gewichtig man

    Shibboleth: het Hebreeuwse ‘scilt ende vriend’

    Schokoh: stad bekend om zijn smeerbare chocolade

    Sichem: verzusterd met Zichem, waar De Witte woonde

    Tartan: een Assyrisch generaal met Schotse roots

    Uzzi: ‘mijn kracht’, niet de uitvinder van de UZI, dat was Uziël Gal

    Zofar: een van de valse vrienden van Job, kreeg de bijnaam zofar zogood.


     

    Eindigen doe ik met Vladimir Nabokov (foto). Ik noemde hem gisteren de aartscryptograaf en dat vind je het best in Ada. Er bestaat een uitvoerig geannoteerde versie, op de website die ik hiernaast bij mijn ‘interessante sites’ vermeld. In zijn brief van 18 september 1941 aan Edmund Wilson speelt Nabokov met woorden die in twee talen een andere betekenis hebben. Hij betwist dat shval iets zou te maken hebben met cheval, naar aanleiding van rottende paardenkarkassen bij Napoleons aftocht uit Moskou. Dan schrijft hij in het Russisch een zinnetje dat betekent: uw kok Ilya ligt op zijn zijde, maar dat in het Frans klinkt als pauvres vaches, il y en a beaucoup. En nog: van het zinnetje dat iedereen kent in het Russisch, ya lyublyu vas, ik hou van jou, maakt hij yellow-blue vase. In 1967 verscheen in New York een boek van Louis d’Antin van Rooten, Mots d’Heures: Gousses, Rames, waarin je met enige moeite Mother Goose’s Rhymes herkent; de auteur transcribeert de bekende Engelse kinderrijmpjes in een nonsensikaal Frans, dus met bestaande Franse woorden die fonetisch het Engels weergeven, maar natuurlijk geen samenhangende betekenis hebben. Je moet dus het Frans luidop lezen om zo het onderliggende Engels te verstaan.

    Paul Claes zou ervan genieten…


    Categorie:literatuur
    Tags:etymologie
    20-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Honderd van Paul Claes

    Gisteren was een bijzondere dag. We waren uitgenodigd om samen met vrienden en kennissen van Paul Claes de feestelijke voorstelling van zijn negenennegentigste en honderdste boek mee te maken. Dat gebeurde in het prestigieuze kader van het huis van Chièvres in het Groot Begijnhof van Leuven. Literair criticus Frank Hellemans (Knack) stelde de beide boeken voor en dat was niet moeilijk, hij vond ruimschoots materiaal in de boeken zelf om Paul in de bloemetjes te zetten. Nadien hield Paul zelf een korte lezing over Borges, die mutatis mutandis net zo goed over hem zelf kon gaan. Daarna volgde een boeiend interview met de twee sprekers, waarbij nogmaals bleek dat Paul Claes niet alleen goed schrijft, maar ook gevat snedig kan riposteren en boeiend kan vertellen. Tijdens de receptie signeerde Paul zijn boeken. Het was een aangename avond.

    Ik leerde Paul kennen toen ik ging studeren aan de Leuvense universiteit, in 1965. We waren allebei lid van het Literair Genootschap, waartoe Ernest Claes behoorde in zijn studententijd. We hebben altijd contact gehouden. Als het goed weer is, komt Paul met zijn fiets op bezoek in Werchter en dan praten we ongestoord over de dingen die ons bezighouden. We vermijden moeiteloos meningsverschillen, we zijn het meestal eens.



    Het negenennegentigste boek draagt de titel Onvergetelijke verzen. Maar van wie ook weer?, De Bezige Bij, Amsterdam, 2011, 304 blz., grote paperback, ongeveer € 20. Zoals Paul Claes in de inleiding terecht opmerkt herinneren wij ons veeleer versregels dan hele gedichten; meestal weten we inderdaad niet meer wie die geschreven heeft. Paul Claes heeft uit zijn en ons collectief geheugen ongeveer 500 versregels opgediept en die netjes voorzien van een correcte bronvermelding. Het is een plezier om erin te grasduinen, want telkens zeg je: hé, inderdaad! Bovendien zet de vermelding van de naam van de dichter en de bundel ertoe aan, zeker bij de meest treffende versregels, om meer van dat te lezen. Een boeiend boek dus en een uitstekende doorverwijzing.

    Omslagafbeelding van 'C'

    Nummer honderd is verschenen onder de titel C. Honderd notities van een alleslezer, De Bezige Bij, Amsterdam, 2011, 239 blz., gebonden, ongeveer € 20. De titel zegt precies wat het is, maar notities van Paul Claes zijn niet zomaar kattenbelletjes of randschriften, maar literaire pareltjes. Veel van de teksten zijn opgedragen aan Pauls vrienden en kennissen, er is er ook eentje bij voor mij, zeer vereerd, Paul, dankjewel. Je leert Paul kennen als een aartsverzamelaar van literair floatsam & jetsam, losse gedachten, lijstjes, merkwaardige toevalligheden of verborgen vingerwijzingen en geamuseerde knipogen. Het is een plezier om te lezen.

    Toegegeven, af en toe is het louter spielerei, maar waarom ook niet? Literatuur hoeft, net zoals het leven, niet altijd hard werken te zijn. Ik twijfel er niet aan dat Paul bekend is met Johannes Goropius Becanus, vulgo Jan van Gorp uit (Hilvaren)Beek (1519-1572). Die brave man ‘bewees’ dat het (Antwerps) Nederlands de oertaal is, die door Adam (haat-dam) en Eva (eeuw-vat) gesproken werd. Hij was zelfs in zijn tijd een bron van vermaak, al publiceerde Plantijn zijn monumentaal verzameld werk. Leibniz zou de term goropismus gelanceerd hebben voor etymologische flaters en spurieuze chauvinistische hypothesen over de oorsprong van de taal. Umberto Eco vermeldt die ‘Vlaamse hypothese’ in zijn The Search for the Perfect Language, een boek dat Paul ongetwijfeld kent.

    Het verschil tussen Jan en Paul is dat Goropius’ methodologie op zich niet kwaad was, maar zijn conclusies hopeloos fout, terwijl je bij Paul telkens precies weet wanneer hij ernstig is en wanneer tongue in cheek, zoals in het stukje Omineuze Bijbelnamen, waarin Eva even moest wachten voor ze geboren werd. Ik vermoed enigszins dat het net Pauls bedoeling was om door een opeenstapeling van zoveel onkarakteristieke valse etymologieën de lezer als het ware dat ene zetje te geven dat hem doet denken aan die grote voorganger op het gebied van de valse etymologieën, Jan van Gorp of Goropius. Het verbaast me alleen dat hij zijn ludieke Omineuze Bijbelnamen niet heeft opgedragen aan de Leuvense germanist (Hend)Rik Van Gorp. Die biedt hij met een knipoog een aanvulling aan voor diens Lexicon van literaire termen: een zwijgende stijlfiguur, dat is wanneer er helemaal geen stijlfiguur te bespeuren valt.

    Bij Paul Claes moet je niet alleen lezen wat er staat, maar inderdaad ook wat er niet staat. Zo vroeg ik me af, in de bespreking van zijn jongste roman De Leeuwerik, of het louter toevallig was dat de hoofdfiguur de luit linkshandig bespeelde. Daarover ondervraagd begonnen Pauls oogjes te blinken en er verscheen een speelse glimlach om zijn lippen, waarna hij mompelde: dan heb je het wel goed gelezen! Ik had inderdaad opgemerkt dat er iets aan de (linker)hand was, maar ik kon het niet duiden, tot Paul zei: hij is een bastaard, vandaar… In de heraldiek mocht een bastaard het wapenschild van zijn vader voeren, maar met een bend sinister, een brede band die van rechtsboven naar linksonder op het schild loopt, in tegenstelling met de normale bend, die steeds in de andere richting loopt. Sinister is Latijn voor links. Paul heeft daarbij zeker ook gedacht aan Bend Sinister, de roman van Vladimir Nabokov, de aartscryptograaf.

    De pointe van de Honderd notities van Paul Claes is dat schrijvers in de eerste plaats lezers zijn en dat je van wat zij lazen overal de sporen vindt in wat zij schrijven. In de klassieke oudheid was dat zelfs verplicht, de imitatio was de essentie van het schrijven, zo stond het in het verloren gegane werk Περ μιμήσεως, Perì mimēseōs van Dionysius van Halikarnassus (1ste eeuw voor onze jaartelling). Wie begint te schrijven, merkt al gauw dat ongeveer alles al eens geschreven is, in een andere vorm, in andere combinaties, maar toch, echt origineel zijn is quasi onmogelijk, zowel naar vorm als naar inhoud. Hoe meer je leest, hoe meer je dat vaststelt, als je tenminste over een goed geheugen en een scherpe opmerkingsgave beschikt. Paul Claes heeft meer gelezen dan wie ook en het grootste deel daarvan heeft hij ook in zijn geheugen zitten. En hij is een meester-detective die letterlijk tot in de kelders van de bibliotheken op zoek gaat naar dat ene woord, dat ene beeld dat hem vreemd voorkomt, dat een belletje doet rinkelen, dat hem zegt: dat heb ik al ergens gelezen, maar waar?

    Je kan als schrijver niet origineel zijn, iedereen imiteert, bewust of onbewust. Je kan hoogstens origineel zijn in de manier waarop je imiteert. Dat kan bij uiterst begenadigde of gestoorde figuren op een totaal onbewuste en spontane manier gebeuren, maar de echt grote figuren van de literatuur hebben dat altijd zeer bewust gedaan. Zij hebben in hun aemulatio, hun bewonderende wedijver met hun voorgangers, gedaan wat men ook in de wetenschap doet: voortbouwen op wat er al is, om zo verder te gaan dan men was. Meteen klinkt het belletje van on the shoulders of giants, klik hier voor de uitleg.

    Misschien heeft Paul Claes, zoals Vivaldi volgens Igor Stravinsky niet vierhonderd concerti schreef, maar vierhonderd keer hetzelfde concerto, niet honderd boeken geschreven maar honderd keer hetzelfde boek. Maar wie zou ook maar één van de concerti van Vivaldi willen missen? Sapienti sat

    .


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    17-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De gemeentelijke hold-up

    Gemeente. Het woord valt de laatste tijd voortdurend en dat is geen goed teken. Wij leven in een tijd waarin uitsluitend het slechte nieuws de media haalt, alsof het goede nieuws het vermelden niet waard is, alsof het vanzelfsprekend is, terwijl wij veeleer de indruk hebben dat precies het goede nieuws schaars en dus sensationeel is en het slechte nieuws schering en inslag en dus afgezaagd en vervelend. Weer zeven weekenddoden? Tja, vorige week ook al en volgende week weer, wat doe je eraan…

    Onze Belgische gemeenten zitten in vieze papieren. Ze hadden hun geld belegd maar door de bankencrisis zijn ze bijna een miljard euro kwijt. In de vele nieuwsberichten daarover lijkt me een essentieel onderwerp te ontbreken: waar hadden die gemeenten dat miljard euro, toch geen peulschil, vandaan?

    Gemeenten zijn geen bedrijven. Ze dienen, zo lijkt het me, vooral om geld dat zij innen onder de vorm van gemeentelijke belastingen en een deel van de personenbelasting, uit te geven voor de werking van de gemeente, voor het welzijn van de burgers. Als zij op een bepaald moment geld op overschot hebben, zou je denken dat ze dat gaan gebruiken om het jaar daarop nog meer uit te geven of om de inkomsten, de belastingen, te verlagen. Het blijkt nu dat zij in tegendeel hun overschotten gecumuleerd hebben en belegd, om met de opbrengt daarvan hun begroting te spijzen. Zij hebben daarmee niet anders gehandeld dan elke brave huisvader of zorgzame moeder, maar is dat terecht geweest?

    Ik meen van niet. Waarom leggen gezinnen een spaarpotje aan? Vooreerst moeten zij al voldoende inkomsten hebben om een overschot te genereren nadat alle vaste en onvoorziene kosten betaald zijn, dat is een voorwaarde en een waaraan lang niet in alle gezinnen voldaan is. Maar goed, stel dat het zo is, dan is het wijs om het overschot niet aan te wenden voor nog meer consumptie en luxe, maar om een war chest aan te leggen, een reserve, een spaarpot voor als het minder goed gaat of voor uitzonderlijke grote uitgaven. Stel dat een van de kostwinners, of beide, werkeloos wordt, of werkonbekwaam, of wegvalt…

    Is dat ook zo voor gemeenten? Nee toch! Als hun begroting niet klopt, dan kunnen zij hun inkomsten zonder veel problemen verhogen door het jaar daarop de belastingen te verhogen. Dat is niet populair, maar aangezien alle uitgaven ten goede komen aan de gemeente, het volk dus, zal men daarover wellicht niet al te fel morren. Het jaar daarop kan men dan de uitgaven beter afstemmen op de inkomsten. Het lijkt dus niet nodig dat de gemeenten over grote reserves beschikken, in tegenstelling tot een gezin, dat niet zomaar zijn inkomsten kan doen aangroeien. Een gemeente heeft een vast inkomen, er komen elk jaar belastinggelden en subsidies binnen, dat is een zekerheid, een zekerheid die een gezin nooit heeft.

    Stel nu dat een gemeente zo welvarend is dat ze niet alleen alles kan doen wat ze wil voor haar ingezetenen, maar toch nog overschotten heeft. Ik denk aan de kustgemeente Knokke, waar zoveel rijk volk bijeentroept dat zelfs met zeer beperkte gemeentelijke opcentiemen de gemeentekas voldoende gespijsd is om al het nodige te doen. Vergelijk dat met bijvoorbeeld Schaarbeek, waar men een erg hoge graad heeft van werkeloosheid en vervangingsinkomens en dus relatief weinig inkomsten. Men kan een kei het vel niet afstropen. Maar goed: denk aan Knokke: de inkomsten zijn zo groot dat men overschotten heeft, men vindt geen projecten meer waaraan men het geld zou kunnen besteden. Wat doen we in dat zelfs voor Knokke onwaarschijnlijk geval? Spaarpotje dan maar.

    Als goede huisvader en moeder beleg je je spaargeld zo dat je de opbrengst en de zekerheid tegenover elkaar afweegt. Je eerste spaarcenten zal je wellicht extra veilig beleggen, zonder enig risico, op een spaarboekje of zo: geringe opbrengst, grote zekerheid. Iemand die een heel dikke portefeuille heeft, kan meer risico’s nemen: als het geld niets zou opbrengen of erger nog, zou verloren gaan, dan is dat nog niet erg, er is nog genoeg over, meer dan genoeg. Volgende keer beter.

    Wij zegden al dat een gemeente eigenlijk geen overschotten zou mogen hebben en ook geen tekorten. De begroting moet kloppen, zoals ook die van de staat en die van een huisgezin. Maar als er in een gemeente, zoals in een gezin, dan toch eens toevallige en tijdelijke overschotten zijn, dan mag en moet de gemeente die beleggen. Niet zoals een rijke ondernemer, maar als een goede huisvader: weinig risico, kleine winst. Het gaat immers niet om geld dat de gemeente zelf zou verdiend hebben, zoals de ondernemer, maar om geld dat zij heeft afgenomen van haar burgers, onder de vorm van belastingen. Het is dus ons geld, dat zij korte tijd mogen beheren, om daarna zo snel mogelijk weer een begroting in evenwicht te hebben en een zo laag mogelijke graad van belasting.

    Maar wat stellen wij vast? De gemeenten hebben massale overschotten, ten minste een miljard euro, althans in de context van de huidige problematiek van de failliete Gemeentelijke Holding en de even failliete bank Dexia. Wellicht zijn er hier en daar nog overschotten waar wij helemaal geen weet van hebben, zoals we ook niets wisten over deze gemeentelijke holding. Zij hebben die belegd, niet als goede huisvader, veilig en bescheiden, maar als zorgeloze miljonairs, in zeer risicovolle ondernemingen. We horen dat hen dividenden werden in het vooruitzicht gesteld van dertien procent, je leest het goed, dertien procent. Wanneer heb jij nog eens dertien procent gekregen van je bank? Dergelijke winsten zijn alleen maar mogelijk als er enorme risico’s genomen worden, dat is duidelijk. Een onderneming of een land dat bereid is om dertien procent te betalen voor een lening, moet wel zeer wanhopig zijn, of onvoorstelbaar overmoedig en in beide gevallen totaal onbetrouwbaar.

    De gemeenten hebben van hun overschotten een systeem gemaakt, een enorme war chest, een fantastische spaarpot, niet voor onvoorziene omstandigheden, maar om stelselmatig de jaarlijkse begroting te spijzen, bovenop de belastingsinkomsten. Dat is ethisch zeer bedenkelijk: wij betalen immers geen belastingen om enkele burgemeesters daarmee te laten spelen op de beurs! Belastingen moeten altijd minimaal zijn, niet meer dan absoluut noodzakelijk.

    Zolang het goed ging, was er geen vuiltje aan de lucht. De gemeenten konden in een eigen beleggingsclubje kapitalistje spelen en grote winsten maken, eerst en vooral voor het clubje zelf, voor de raad van bestuur van de holding en voor al het personeel. En vervolgens ook voor de gemeenten zelf. Maar ze hebben de fouten gemaakt die elke beginnende amateur maakt. Als professionele beleggers zoals grootbanken al kunnen failliet gaan, dan zouden kleine spelers zoals een stelletje burgemeesters van kleine en middelgrote Belgische gemeenten beter moeten weten dan zich op het gladde ijs van de haute finance te wagen. Met grote heren is het kwaad kersen eten. Het is een samenloop van omstandigheden, zegt men nu, maar dat is het altijd. Als het niet regent, is het goed weer. Maar vroeg of laat regent het, onvermijdelijk. Professionele beleggers weten dat je op zeer lange termijn moet rekenen, dat je alleen mag spelen met geld dat je niet nodig hebt, dat je niet al je eieren in één korf mag leggen, dat je nooit naar de raad van bankiers mag luisteren…



    Onze burgemeesters hebben hoog spel gespeeld en ze hebben verloren. Ze hebben niet hun maar ons geld verloren, waarvoor wij hard gewerkt hadden en dat zij ons ten onrechte en onnodig hadden afgenomen als belasting. Dat is diefstal, niet van de rijken, maar van elke burger die zijn belastingen en contributies betaalt.

    De gemeenten zijn niet alleen hun jaarlijkse dividenden kwijt, die waren ze al misgelopen na de vorige crisis, toen was er alleen nog geld voor bonussen voor de topmanagers, zij die ons geld verspeelden door onverantwoorde risicovolle beleggingen. Ze krijgen niet alleen geen interesten meer, ze zijn ook het kapitaal kwijt, de spaarpot is leeg, de aandelen en obligaties die ze ermee gekocht hadden, zijn niets meer waard, nu niet, straks niet en wellicht nooit meer. De schuldenaars zijn zelf immers ook failliet, ze zijn ook in vereffening, ze hebben zoveel geleend en aan zo’n hoge interest, dat ze onmogelijk hun schulden kunnen afbetalen, dat wil zeggen dat ze niet alleen geen interest kunnen betalen op hun leningen, maar dat ze ook het kapitaal niet meer kunnen terugbetalen, omdat ze het niet meer hebben, omdat ze het uitgedeeld en opgesoupeerd hebben, omdat landen als Griekenland, Portugal, Spanje en zelfs Italië op te grote voet geleefd hebben, omdat hun begroting jaar na jaar niet klopte, omdat ze voortdurend en structureel meer uitgaven dan ze inkomsten hadden en het verschil bijlegden met geld dat ze leenden, zonder enig vooruitzicht op of zelfs maar bedoeling van terugbetaling.

    Onze spaarpot is opgedaan door mensen in het zuiden van Europa, omdat hun politici hun begroting vervalst hebben. Niet toevallig waren dat vaak socialistische politici, die keer op keer verkozen werden omdat ze de uitkeringen verhoogden en de belastingen verlaagden, de oudste en zekerste verkiezingstruc ter wereld. Vandaag blijkt uit een enquête dat in Antwerpen (maar niet alleen daar, allicht) de allochtonen massaal links stemmen. De mensen met de minste kansen en die het meest rekenen op uitkeringen weten zeer goed waar de wind vandaan komt. Alleen maken ze zich (terecht) bijzonder weinig zorgen over begrotingen, die van de gemeenten, de gewesten of de staat, of die van Europa, of van de wereld. Het zijn anderen die zich daarover moeten buigen en ervoor zorgen dat het niet helemaal fout loopt.

    Wie zal dat betalen, wie heeft zoveel geld? Wie heeft zoveel ping-ping-ping en wie heeft dat besteld? Dat was een populair liedje in mijn jeugd. Het is vandaag ook weer de vraag. Het antwoord is zeer eenvoudig: jij en ik. Wie anders? De begroting van de staat moet uiteindelijk kloppen en wij moeten ze doen kloppen. Het is bij ons dat men terecht kan, alleen bij ons, omdat wij de enigen zijn die geld verdienen, die als het ware geld ‘maken’ door onze arbeid. Zelfs als men de verantwoordelijkheid voor het debacle zou leggen bij die mensen die ervoor verantwoordelijk zijn, in de gemeenten, de holdings, de banken, spaarkassen, verzekeringsinstellingen, vakbonden en corporaties die het verderfelijk spelletje hebben meegespeeld, dan nog zal men moeten vaststellen dat zij het geld niet (meer) hebben om te betalen voor het feest. Het is op, het is weg, elke zuur verdiende cent, aan de salarissen en bonussen van al de onbekwame en malafide tussenpersonen en aan de leningen die ze hebben toegekend aan notoir onbetrouwbare schuldenaars.

    Wie kan er dan nog de begroting redden? De eeuwige melkkoe, de belastingbetaler, de werkende mens, de spaarder, de rentenier. Niet de uitkeringsgerechtigden, daar valt niets te rapen en niet de ondernemers, want die moeten kapitaal genereren en de tewerkstelling verzekeren, die mogen we niets in de weg leggen. Arcelor-Mittal maakt miljarden winst per jaar maar betaalt slechts enkele honderden euro’s aan belastingen. Jij en ik dus, de gewone man en vrouw. De ene zal het wat harder voelen dan de andere en hier bij ons kunnen we nog wel wat hebben, zelfs als we moeten inleveren zullen de meesten onder ons nog niets tekort hebben, er zal alleen tijdelijk een stukje minder luxe zijn. Maar er zullen zeker mensen zijn die harde keuzes zullen moeten maken en niet alleen over de bestemming van hun tweede of derde vakantie per jaar. Ik hoop dat die zich binnenkort in het stemhokje zullen herinneren wie er verantwoordelijk is voor deze nieuwe aderlating: de mensen die wij verkozen hadden om ons geld goed te besteden.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    14-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Interview Jonathan Israel

    Trouwe lezers weten dat Jonathan Israel een van mijn meest geliefde auteurs is. Ik ben dezer dagen overigens diep verzonken in zijn jongste werk, Democratic Enlightenment. Philosophy, Revolution, and Human Rights 1750-1790. Het is weer een turf, het derde deel van zijn trilogie over de Radicale Verlichting, goed voor 1066 bladzijden. Je zal dus nog even op een bespreking moeten wachten. Ondertussen geniet ik.


    Ik vond een recent interview met professor Israel, in het Nederlands, zeer toegankelijk. Klik hier om het eens te lezen, warm aanbevolen. Let niet op enkele schrijffoutjes.


    Categorie:ex libris
    Tags:maatschappij
    12-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Torens: A Tower of Strength, Towers of Silence en Mitscherlich





    Waarom zijn we zo gefascineerd door torens? Het lijkt wel of het eerste wat een mens deed toen hij het bouwen had geleerd, een toren maken was, denk maar aan de legendarische toren van Babel, die we overigens terugvinden in de vele archeologische overblijfselen, de ziggoerats en de piramiden.

    Ik heb het nooit erg op torens begrepen en dat is er niet op verbeterd met het ouder worden. Enerzijds ben ik stilaan aan hoogtevrees gaan lijden vanaf mijn dertigste of zo, daar waar ik in mijn jeugd onbevreesd over de daken liep en in hoge bomen klom. Nu krijg ik een wee gevoel in mijn onderbuik als ik aan de rand van een diepte sta. Bovendien en daarnaast vind ik torens arrogant. Waarom hebben kerken een toren? Er is geen enkel functionele of liturgische reden voor. Het is gewoon overmoed, die vaak leidt tot halfafgewerkte producten, zoals in Antwerpen en Mechelen. En het kost stukken van mensen, letterlijk.

    De enige goede reden om een toren te bouwen lijkt mij dat je er ruimte mee bespaart op de grond. Universiteiten hebben vaak boekentorens, zoals in Gent en in Leuven, ruime magazijnen met een relatief kleine voetafdruk. Maar nieuwe magazijnen bouwt men vandaag meestal ondergronds, dat is minder duur en architecturaal en bouwkundig minder ingewikkeld. Nog verder in de toekomst zal alles virtueel bewaard worden, voor iedereen toegankelijk, ergens in een cloud, in Wolkenkoekoeksheim, Νεφελοκοκκυγία.

    In grote steden zoals New York, de Golfstaten, Hong Kong en op alle plaatsen waar de grond duur is, bouwt men ook steeds hoger. Maar er zijn maar weinig mensen die echt graag in zo’n hoogbouw wonen. Ik vermoed dat het ideaal nog steeds is: een alleenstaande woning op de buiten, maar dat is voor de meeste van de zeven miljard aardbewoners een onmogelijke droom. In de hoogte bouwen is een oplossing, maar dan veeleer een noodoplossing. De kern van onze grootsteden is bezaaid met wolkenkrabbers van allerlei formaten, voor kantoren en bewoning, maar slechts weinig mensen vinden dat ook mooi of leuk.

    Ons woord hebben we van het Frans, une tour en dat komt dan weer van het Latijn turris, dat identiek is met het Griekse woord, altijd met dezelfde betekenis: een min of meer hoog gebouw, vaak een onderdeel van een verdedigingswerk. Dat was vroeger ook een reden om een toren te bouwen: die was gemakkelijker te beveiligen en te verdedigen. In het Duits is het Turm en in het Engels tower, in het Spaans en Italiaans torre.

    In het schaakspel zijn er ook torens, twee voor elke speler, helemaal op de vier uithoeken van het schaakbord; ze bewegen zich enkel rechtdoor op het bord, voor en achter, links en rechts, nooit diagonaal. In de meeste talen heeft dat stuk die naam, maar in het Grieks is het een synoniem voor turris, namelijk purgos. Een andere, oudere en onofficiële naam in dezelfde context is ‘kasteel’, dat vinden we ook in het Welsh en het Engels. Castling is nog altijd Engels voor de rokade, waarbij een toren en de koning van plaats wisselen. Verrassend is dat de oorspronkelijke naam helemaal anders is, namelijk (strijd)wagen, zoals in het Perzisch (rokh) en het Sanskriet (rath). In het Chinees is de toren nog altijd ‘strijdwagen’. De Engelse benaming is rook en dat lijkt afgeleid van het Perzisch, maar het kan ook zijn dat het Perzisch rokh bij zijn intrede in Italië rocca werd, wat burcht betekent en dat het Engelse rook van het Italiaans afgeleid is. Rokade, roque, rocade hebben dezelfde oorsprong. In het Russisch is onze toren echter ladya, schip of boot, een vreemde uitzondering. Vladimir Nabokov zou ons zeker hebben kunnen helpen…

    Hoe komen we van een strijdwagen tot een toren? Strijdwagens waren de eerste tanks, ze werden offensief ingezet met grote beweeglijkheid en snelheid. Ze beschikten daartoe over wapens, een of meer boogschutters meestal naast de menner, maar ook over beveiliging, onder de vorm van mannen met schilden, of met vast afweer- en versterkingsmateriaal. Zo kwam men tot kleine rijdende kastelen, zoals ook de storm- of belegtorens. De snelle strijdwagen werd zo op het schaakbord een burcht of verdedigingstoren.

    Ook in onze talen zijn torens prominent aanwezig. Laten we enkele speciale gevallen bekijken.

    Wereldvreemde geleerden sluiten zich op in hun ivoren toren(s). Het is een prachtig beeld, maar waar komt het vandaan? In de Bijbel, meer bepaald het Hooglied 7, 4 lezen we: je hals is als een ivoren toren. Maar die is hier niet bedoeld, al lijkt het wel dat de uitdrukking op die manier in de taal terechtgekomen is. In het Frans gebruikte Flaubert het in de moderne betekenis in 1872. In het Engels is dat pas in 1911; men ziet er een verwijzing in naar de trotse torens van de Britse universiteiten, die inderdaad in het daar eerder zeldzame felle zonlicht een gepatineerde ivoren kleur vertonen. Het is met deze staande uitdrukking zoals met de meeste andere: iedereen gebruikt en begrijpt ze maar niemand weet precies hoe of wanneer ze ontstaan is. In dit geval kennen we de oorsprong van de uitdrukking, maar niet die van de moderne betekenis ervan.

    Van Dale vermeldt de torens van Mitscherlich, maar laat ons in het ongewisse over wat daarmee kan bedoeld zijn. Kijk, dat is nu wat ik Van Dale verwijt. In een woordenboek zoek je naar de betekenis van woorden. In dit geval heb ik er een woord gevonden dat ik niet zocht, terwijl elke verklaring van dat woord ontbreekt. Het gebeurt voortdurend dat je in Van Dale in de woordverklaringen woorden vindt die niet als lemma in Van Dale staan… ergerlijk. Na lang zoeken meen ik toch iets gevonden te hebben. Alexander Mitscherlich (1836-1918) was een Duits chemicus en ondernemer die vooral actief was op het gebied van cellulose. Een procedé dat hij (misschien) ontdekte om de productie van papier uit houtpulp te versnellen werd in verscheidene talen maar niet in het Duits naar hem genoemd: de torens van Mitscherlich.

    Een andere uitdrukking is ‘de torens van het zwijgen’ en dat is de vertaling van the towers of silence. Het is de benaming die een Brits ambtenaar in de negentiende eeuw min of meer verzon voor de dakhma, de torens die men in Iran en India in de zoroastrische godsdienst sinds mensenheugenis gebruikte om de lijken van de overledenen te verwerken. De lijken werden op een toren gelegd en daar binnen enkele minuten verslonden door aasgieren. De overgebleven beenderen werden dan door toevoeging van kalk en het regenwater verder afgebroken, tot er niets van overbleef. Het was een zeer efficiënt en ecologisch systeem. Er kwam een drastisch einde aan toen men rond 1990 in India in de veeteelt overvloedig gebruik ging maken van het diergeneesmiddel diclofenac. Dat zorgde op korte tijd voor de reductie van aas- en roofvogels met maar liefst 99,9%. Sinds 2006 is het gebruik van diclofenac verboden, maar het onheil was geschied. Er zijn meer dan een miljard Indiërs en de verwerking van de lijken is daar nu een ernstig probleem. Paul Scott, de bizarre auteur van het meesterwerk the Raj Quartet, beter bekend als The Jewel in the Crown, de naam van de beroemde televisieserie die ooit ook op de Vlaamse tv te zien was, schreef een vervolg op een van de vier boeken met als titel: The Towers of Silence.

    Ik eindig met een populaire hit uit mijn jeugd, Tom Jones’ A tower of strength, oorspronkelijk van Gene McDaniels en geschreven door Burt Bacharach en Bob Hilliard (1962). Ik heb me toen nooit afgevraagd wat een tower of strength was, maar het klonk goed. Hieronder vind je de hele tekst, puur jeugdsentiment, ik kan het zo meezingen… Maar eerst even uitpluizen waar de uitdrukking vandaan komt! Ze verschijnt voor het eerst in het Book of Common Prayer, het nieuwe gebedenboek van de Anglicaanse Reformatie, in 1549: O Lord, be unto them a tower of strength. Waarschijnlijk was het toen al een staande uitdrukking. Shakespeare nam ze op in zijn Richard III (1594): The king’s name is a tower of strength. Van unlikely bedfellows gesproken: een gebedenboek uit 1549, Shakespeare en… Tom Jones!

    If I were a tower of strength, I'd walk away
    I'd look in your eyes and here's what I'd say
    "I don't want you, I don't need you
    I don't love you any more"
    And I'd walk out that door

    You'd be down on your knees
    You'd be calling to me-ee
    But a tower of a-strength is a-something
    I'll never be

    If I were a tower of strength, I'd watch you cry
    I'd laugh at your tears and tell you goodbye
    "I don't want you, I don't need you
    I don't love you any more"
    And I'd walk out that door

    You'd be down on your knees
    You'd be calling to me-ee
    But a tower of a-strength is a-something
    I'll never be

    "I don't want you, I don't a-need you
    I don't love you any more"
    And I'd walk out that door

    You'd be down on your knees, ahh-huh
    You'd be calling to me-ee-ee
    But a tower of a-strength is a-something
    I'll never be

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    11-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.poème traduit
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

















    Dans son être silencieux

    la sculpture renferme

    le mystère nocturne.

     

    La lumière naissante

    du point du jour

    embrasse

    ce qui reste

    conclu

    en formes

    et lignes

    ciselées

    dans la pierre séculaire

    par des mains humaines.






    Een gedicht van Lut De Rudder bij het beeld van Anne Cornil, Deux Pénitents

    vertaling Karel D'huyvetters
     



    voor de Nederlandse tekst, klik hier: http://blog.seniorennet.be/lutderudder/archief.php?ID=1008990

     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    10-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spreeuwen





    Als kleine jongen maakte ik kennis met spreeuwen als een lekkernij. Als ik me goed herinner leverde een bevriende vogelvanger in de herfst de porties netjes gepluimde en gereinigde vogels af, per dozijn. Die zagen eruit als geslachte kippen, maar dan zonder vel, het vlees was donkerrood gekleurd en ze waren natuurlijk veel kleiner dan kippen. Moeder bakte ze aan en liet ze dan even zachtjes stoven, met wat peper en zout, misschien een beetje muskaatnoot. Het was best lekker, aan de borst zat stevig wat vlees, de pootjes en de andere frêle beentjes afkluiven was leuk. De smaak kan je vergelijken met die van kwartels, maar iets minder zoet, meer een wildsmaak. De vangst van spreeuwen voor consumptie is streng verboden sinds 1972.

    Spreeuwen in de natuur kende ik toen amper. Wij woonden in een provinciestadje en daar zag je geen spreeuwen, of misschien heb ik ze toen niet opgemerkt, want de buiten was vlakbij en als kind speelden we graag in de velden, ze moeten er zeker wel geweest zijn.

    Enkele jaren na mijn eerste huwelijk verhuisden we naar Heverlee. Vlakbij was een vrij groot domein van de waterwinningsmaatschappij, ik denk dat men daar water oppompte voor huishoudelijk gebruik, maar zeker heb ik het nooit geweten. Er stonden veel hoge bomen, dicht bij elkaar, canada’s, een soort populieren. In de herfst verzamelden de spreeuwen daar massaal in de vooravond. Ze vlogen in enorme dichte zwermen rond in vloeiende, wentelende bewegingen en doken dan als op een gegeven teken luid kwetterend de bomen in. Even later vlogen ze weer op en herhaalde zich het merkwaardig schouwspel, tot ze eindelijk een rustplaats hadden gevonden voor de nacht.

    Later verhuisden we naar Holsbeek, in ons eigen huis, op een stuk grond van ongeveer dertig are. De tuin bestond uit gras met daarin allerlei inheemse bomen: berk, eik, den; enkele fruitbomen uit een vroeger leven, wellicht overblijfsels van de Tweede Wereldoorlog. En een viertal canada’s die iemand daar ooit had geplant. Daar zagen we vaak spreeuwen, soms alleen, soms in een kleine groep, die naarstig het grasveld afschuimden, voortdurend haastig pikkend naar allerlei insecten en zaden, vermoed ik. Ze vielen op door hun systematische aanpak, hun onophoudelijke vraatzucht, maar ook door hun kleur. In het voorjaar hebben de volwassen vogels een broedkleed, met een iriserende (van iris, Grieks voor regenboog) zweem van geel- en blauwgroen op de donkere pluimen die scherp contrasteren met de stevige, puntige citroengele snavel. In de herfst, na het ruien, vertonen de punten van de veren opvallende witte vlekken. De snavel is dan bruin en blijft zo tot in de broedtijd.

    Vanuit mijn leeszetel zie ik de laatste tijd de spreeuwen weer zwermen, aanvankelijk een kleine groep, niet meer dan tien, maar stilaan zijn er meer bijgekomen, nu is het al een heuse vlucht, of een kooi, zoals we in Eeklo zegden, ‘uh keuë’. ‘Kooi’ heeft inderdaad die betekenis, zegt Van Dale. Maar of dat ook afgeleid is van cavea, Latijn voor (dieren)kooi, dat betwijfel ik. Ik zie meer in het Franse queue, staart en dus ook een lange wachtrij en zo een troep.

    Het is mooi om zien hoe de spreeuwen zo ogenschijnlijk speels rondvliegen, nu eens allemaal samen in strakke formatie, dan weer valt de vlucht uiteen, maar even later zijn ze weer bijeen, altijd in de buurt van enkele hoge berken bij de buren. Ik ken geen andere vogelsoort die dat zo doet. Je vraagt je af waarom… Mijn ‘Complete Vogelgids’ vermeldt dat spreeuwen gezelligheidsdieren zijn. Dat is onzin natuurlijk, dieren zijn geen mensen, we mogen onze menselijke gewoonten en emoties niet overdragen op de dieren, dat klinkt misschien wel leuk maar het heeft niets te maken met de reden waarom ze iets doen.




    De vorm van vogelzwermen wordt bepaald door enkele zeer eenvoudige regels, die te maken hebben met de fysiologie, de natuurlijke verschijning, de bouw van de vogel. Als gelijksoortige individuen zijn ze perfect geschikt om gelijke bewegingen uit te voeren, zonder een centrale leiding. Dat verklaart wel hoe ze het doen, maar niet waarom. Bij trekvogels is het zwermen een voorbereiding op het gezamenlijk vertrek, denk aan de zwaluwen. Maar spreeuwen zijn grotendeels standvogels. Het valt me op dat de spreeuwen pas in de late namiddag beginnen te zwermen. Naarmate de duisternis nadert, duiken ze steeds vaker de bomen in. Hun gedrag heeft dus meer dan waarschijnlijk te maken met het gezamenlijk overnachten in de bomen. Ze troepen samen omdat ze samen gaan overnachten, dat is veiliger dan elk afzonderlijk: als er een bedreiging is, zal het alarm van één vogel de hele kolonie opschrikken. Het avondlijk rondzwermen is dus een voorbereiding van de nachtrust, waarbij de groep gevormd wordt door het uitnodigend rondvliegen en de roest, de nachtelijke verblijfplaats wordt verkend en uitgeprobeerd voor ze definitief neerstrijken.

    Hebben jullie ook spreeuwen in de buurt?

     


    Categorie:natuur
    Tags:natuur
    09-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.40 stemmen

    De menselijke stem, zo zegt men wel eens, is het mooiste muziekinstrument. Wellicht was het ook het eerste: om te zingen heb je niets anders nodig dan je stem. De zangstem vermag ook iets dat geen enkel ander instrument kan: samen met de melodie, het ritme en het tempo brengt ze ook betekenis over, door het gebruik van de taal. Soms doet een componist afstand van die bijkomende mogelijkheid en gebruikt hij of zij de stem als een geluidsbron, zonder woorden. Dat noemt men een vocalise; bekende voorbeelden zijn die van Rachmaninov en Villa-Lobos voor sopraan. Ravel, Debussy, Vaughan Williams zetten af en toe in hun symfonisch werk een koor in dat vocaliseert. De begeleiding kan eenvoudig zijn, met piano bijvoorbeeld, of ook groot orkest. Ik vond een website met een zeer uitvoerig overzicht van dergelijke liederen zonder woorden.

    We zijn meer vertrouwd met gezongen teksten, al dan niet begeleid. Het is een typisch menselijke bezigheid, hoewel ook dieren ‘zingen’, denk maar aan de vogels en de walvissen. Mensen hebben leren praten en combineren dat sinds mensenheugenis met muziek, overal ter wereld. Er zijn heel eenvoudige liederen, zoals de wiegeliedjes die moeders zingen voor hun kinderen. Dat is een voorbeeld van monodie of eenstemmig gezang. Je kan dat ook met meer personen zingen: een duet, trio, kwartet enzovoort, tot een kamerkoor of een massazang. Maar vanaf het ogenblik dat er verscheidene zangers of zangeressen zijn, ontdekken we nieuwe mogelijkheden. Waarom met zijn tweeën monodisch zingen, dus allebei hetzelfde? Waarom niet een canon, waarbij de twee stemmen wel dezelfde melodie zingen, maar met een verschuiving: de tweede begint pas wanneer de eerste de eerste ‘zin’ af heeft en aan de tweede begint. Of de tweede stem kan dezelfde melodie zingen, maar dan een beetje hoger of lager, meestal een terts, dat klinkt goed samen. We hoeven ons daartoe niet te beperken, de tweede stem kan een heel andere melodie zingen, die goed klinkt bij die van de eerste stem. Het is daarbij niet nodig dat de tweede melodie dezelfde woorden heeft als de eerste, noch dat de noten van de beide stemmen telkens op hetzelfde moment beginnen en eindigen. En om het helemaal mooi te maken kunnen we een beroep doen op verscheidene stemtypes: knapen, meisjes; sopranen en alten bij de vrouwen; altus, tenor, bariton, bas bij de mannen.

    Met al dat materiaal kunnen we muzikaal alle kanten uit, heel bescheiden in een beperkte groep zoals in een strijkkwartet, of heel uitvoerig zoals met een groot symfonisch orkest. Componisten hebben omzeggens evenveel mogelijkheden met alleen maar zangers en zangeressen als met instrumenten.

    Al heel vroeg heeft men die mogelijkheden ontdekt en verkend. Het was in onze streken, meer bepaald in wat nu Frans-Vlaanderen is maar ooit gewoon Vlaanderen, dat in de kerken, kloosters, paleizen en burgerlijke gebouwen de polyfone zangkunst een hoogtepunt bereikte in de vijftiende en zestiende eeuw (1400-1600). Sinds het midden van de twintigste eeuw heeft men die muziek als het ware herontdekt en is men die weer gaan uitvoeren, zoveel als mogelijk zoals ze destijds, dus vijfhonderd jaar tevoren, (vermoedelijk) werd gebracht. Dat is specialistenwerk: eerst moet men de oude manuscripten en gedrukte bronnen vinden, dan ze ontcijferen en vervolgens ze uitvoeren. Bij ons is de bekendste specialist Paul Van Nevel met zijn Huelgas Ensemble, over wie ik hier al eerder lovend schreef.

    Ik ontleende van dat Ensemble in de Leuvense stedelijke bibliotheek Tweebronnen een cd met de intrigerende titel ‘40 voci/voices/voix/stimmen’ (Harmonia Mundi, 2006, SACD). Het is vocale muziek voor meerstemmig koor, of beter gezegd, voor meerstemmige koren. In een koor kan je heel veel ‘stemmen’ hebben. Er zijn niet alleen de klassieke mannen- en vrouwenstemmen, je kan die telkens ook verdubbelen of verdrievoudigen binnen één koor, of je kan twee of meer meerstemmige koren naast elkaar zetten, of op afzonderlijke plaatsen in de ruimte. De koren zingen dan elk hun versie van de melodie, samen met de andere, waarbij alle mogelijkheden van het samenklinken worden verkend, alle ritmische combinaties en patronen, alle tempi samen of in contrast… Je kan het zo ingewikkeld niet bedenken of het is ooit wel eens uitgeprobeerd. Deze cd is gewijd aan enkele van de meest gewaagde en beroemde combinaties. Het is koormuziek a capella, dus zonder begeleiding, voor 12, 13, 16, 24, 35 en zelfs 40 stemmen, sopranen, alten, tenoren, baritons en bassen. Voor de compositie met veertig stemmen zijn er (ten minste) veertig zangers nodig, die op sommige momenten dus elk iets anders zingen, maar wel samen.

    Het resultaat is, wat dacht je, verbluffend. De muziek dateert van rond 1450 tot rond 1650, met één uitschieter naar 2006, een zeer geslaagd gelegenheidsstukje voor 35 stemmen van een van de koorleden, op de naam H-U-E-L-G-A-S, dat helemaal in de stijl van de Vlaamse Polyfonie is geschreven.

    Elk van deze composities is zonder meer overweldigend, maar het beroemde Spem in alium voor veertig stemmen van Thomas Tallis (ca 15015-1585) spant wel de kroon. Wanneer de laatste weergalm van de slotakkoorden is uitgestorven blijf je als luisteraar ademloos achter, verstomd door zoveel complexe klankschoonheid. Dit is een schitterend staaltje van tot wat de mens in staat is, als componist, als koorleider en musicoloog en als een homogene groep van individueel uitzonderlijk begaafde uitvoerend kunstenaars met als enig instrument de eigen stem.



    Je vindt deze cd wellicht in je plaatselijke bibliotheek. Je kan hem ook kopen, officiële prijs ongeveer € 20, bij Amazon voor ongeveer € 16, verzendingskosten inbegrepen. Het is een cd die je ongetwijfeld vaak zal opzetten, niet zomaar als achtergrondmuziek, maar om er echt naar te luisteren, alleen of met een geliefde, op een begenadigd moment, helemaal geconcentreerd opgaand in de overweldigende luister van deze heerlijke muzikale rijkdom, dankbaar dat je dit mag meemaken.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!