mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
14-04-2010
Verbunkos, ledikant, zigeuner, lazaret
Hier en daar
maar vooral in de Hongaarse muziek vind je de term 'verbunkos' terug, in die of
een andere spelling. Je denkt dan spontaan: ik ken geen Hongaars, dus: weet ik
veel wat verbunkos is. De waarheid ligt dichterbij dan je denkt. In de
18de eeuw was het de gewoonte dat het leger probeerde soldaten te ronselen in
stad en vooral ook dorp. Soldaten in kleurrijk gala-uniform brachten een heuse show
met opgewekte dansen met veel geklets van de handen op de laarzen, een beetje
zoals de tirolerdansen, dat alles begeleid door een muziekkapel of een kleiner
ensemble. De sergeant van dienst las dan de aantrekkelijke voorwaarden voor;
vaak was daar een relatief aanzienlijke som bij die onmiddellijk werd
uitbetaald. Jonge kerels zonder werk en zonder toekomst zagen hierin vaak een
uitweg of lieten zich verblinden door de hoge eenmalige bedragen. Over de
gevaren van de oorlogen werd in alle talen gezwegen. Zo'n reclamecampagne van het leger heette in het
Duits, zoals nu nog, op TV: "Werbung". In het Hongaars klonk dat als verbunkos. Die naam ging later over op
die levendige soldatendansen en de typische muziek. Dat soort opgewekte
deuntjes werd zelfs heel populair, los van de 'Werbung', vooral bij de zigeuners,
de tziganes, (beide van het Russisch
en nog vroeger van het Grieks atsingannos,
een benaming voor een sekte uit de 8ste eeuw, jawel )of gitans (afgeleid van Egiptano, Egyptenaar, men dacht dat ze van
Egypte kwamen), al is het geen typische zigeunermuziek. De in zijn tijd wereldberoemde
vioolspeler János Bihari speelde ze vaak, naar verluidt zelfs voor de groten
van de wereld bijeen op het Congres in Wenen in 1815, na de nederlaag van
Napoleon. Bela Bartok gebruikte het genre af en toe, onder meer in zijn
kwartetten en in zijn tweede vioolconcert, maar dan in zijn eigen, onnavolgbare
stijl. Verbunkos.
Werbung. Reclame, dus.
Dichter bij
ons is de ledikant. Hoewel we het woord niet meer gebruiken, weten we nog goed
wat het betekent: een bed. Het is een oud woord, Van Dale vermeldt het eerste
gebruik in 1545 en voor een keer weet hij ook waar het woord vandaan komt: lit de camp, Frans voor een veldbed
zoals de militairen hadden, een brits dus, een woord dat we dan weer uit het
Duits hebben, Pritsche is daar de
benaming voor een eenvoudig bed of een militaire brits; het woord is afgeleid
van Brett, bij ons berd (te berde
brengen) of bord. Een ledikant was een bed dat je gemakkelijk kon verplaatsen,
in tegenstelling tot de bedstee, een slaapplaats, maar dan letterlijk: een
gedeelte van de huiskamer waar het bed stond, afgesloten met planken, een
alkoof dus.
Dat mooie maar
eveneens in onbruik geraakte woord komt wel van heel ver, namelijk van de Spaanse
Arabieren of de Moren: al qubba, letterlijk
een koepel, maar later een zijkamertje en vandaar een slaapvertrek. In het
Spaans is dat alcova, waarbij we de v
als b uitspreken, denk aan het leuke Latijnse gezegde: beati Hispani quibus vivere bibere est! Zalig de Spanjaarden, voor
wie leven drinken is, een woordspeling op vivere,
leven dat zij uitspraken als bibere,
drinken. De Spaanse alcova namen de
Fransen over en wij van hen of misschien van de Spaanse bezetters.
Van Italiaanse
oorsprong is dan weer ons lazaret, een oud woord voor ziekenhuis, hospitaal of
veldhospitaal, oorspronkelijk een ziekenhuis voor besmettelijke ziekten zoals
de pest en later nog specifieker voor melaatsen. Luie Van Dale kent maar een
deel van het verhaal: hij verwijst naar Lazarus, de zieke bedelaar in het
Lukasevangelie, hoofdstuk 16, 19-31, die met zweren overdekt bij het huis van
de rijke vrek lag. Daarvan is inderdaad het Italiaanse lazaro, melaatse afgeleid, maar niet lazaretto. Dat gaat terug op een hospitaal voor besmettelijke
ziekten, vroeg in de 15de eeuw, op een eilandje in de buurt van
Venetië, dicht bij een klooster Santa
Maria di Nazareth, vandaar nazaretto.
Pas later heeft men er onder invloed van lazaro,
melaatse, lazaretto van gemaakt en zo
is het overgenomen in andere Europese talen, het Frans en ook het Nederlands. Ons
woord voor een lepralijder, melaats, is een vervorming van malaatsch, van het
Frans malade, ziek, van het Latijn male, slecht; ook het Franse malade betekende aanvankelijk specifiek
melaatsheid, het was een eufemisme, zoals het Nederlandse melaatsheid, voor een
vreselijke besmettelijke ziekte die men niet wou noemen: dé ziekte, zoals later kanker en vandaag aids. Lepra,
de officiële naam, komt rechtstreeks van het Grieks en het Latijn (ook dat
vermeldt Van Dale niet), Gr. lepein
betekent afschilferen, pellen. Het is een oude ziekte, die wij hier goed kennen
door Pater Damiaan, die ook op een afgelegen eiland in een lazaret melaatsen
verzorgde.
Lazarus zorgde
voor nog meer woorden: zich lazarus drinken verwijst waarschijnlijk ook naar de
bedelaar bij Lukas, die daar zieltogend lag. Iemand op zijn lazer of lazarus geven,
er geen lazer van begrijpen, iemand belazeren, oplazeren: het zijn allemaal
voorbeelden van hoe men van een taboewoord voor melaatsheid een krachtterm
maakte, zoals in de uitdrukking krijg de klere en klerelijer, waarbij klere
een verbastering is van cholera.
De Europese
eenmaking is iets dat wij na de Tweede Wereldoorlog situeren, denk aan de
Benelux, de EGKS, Euratom. In 1957, met het verdrag van Rome vormden zes landen,
de kleine Benelux plus de drie groten: West-Duitsland, Frankrijk en Italië samen
de EEG, in 1967 de EG. Vanaf dan kwamen er voortdurend landen bij, zelfs
Groot-Brittannië Vandaag zijn we met al 27. Maar misschien zijn we nu verder
af van een echte Europese integratie dan op verscheidene momenten uit onze
voorgeschiedenis, toen grote delen van Europa onder een centraal gezag stonden
en we zeker op het gebied van cultuur en beschaving misschien meer Europees
waren dan nu.
Uit de etymologische spielereien
hierboven blijkt in alle geval dat onze taal vroeger geen landsgrenzen
kende.
Op de foto: het Groot Goed, of de Huysmanshoeve, op 'den Bus' in Eeklo, mijn geboortestad. In de lagere school moesten we een opstel maken over de Lazarethoeve. In het poortgebouw zouden zwervende melaatsen een tijdelijk onderkomen gevonden hebben.
Velen onder ons hebben nog met een mechanische typemachine
gewerkt, een toestel met toetsen. Door de kracht van de aanslag met de vinger bracht
men de armpjes in beweging waarop letters staan. Die armpjes waren allemaal
even groot en de letters die erop stonden namen allemaal even veel plaats in op
papier, een m of een l, het maakte niet uit. Mooi was dat niet, een woord als
onmiddellijk
zag er ongeveer zo uit:
onmiddellijk.
Merk hoe de smalle letters (l-i-j) kunstmatig wat breder
gemaakt zijn met horizontale schreefjes (serifs)
en de brede zoals de m in dezelfde kleine ruimte bijeen gewrongen worden als de
i.
Nieuwere -en onbetaalbaar dure- modellen, vooral van IBM,
brachten wat soelaas. Met ingewikkelde systemen werd voor elke letter precies
de benodigde ruimte ingenomen: proportioneel schrift. Maar als je zon tekst
nadien wou corrigeren, bleek dat meestal vrijwel onmogelijk: je kreeg de
schrijfkop nooit op precies dezelfde plaats, ondanks dat petieterige naaldje
dat je kon gebruiken om te mikken.
En die ellende bleef maar bestaan. Een getypte tekst was
dat: getypt, niet gedrukt dus en dat zag je meteen. Voor een korte brief is dat
niet zo erg, maar voor langere teksten, zoals verslagen, rapporten en notas
wou men zo dicht mogelijk drukwerkkwaliteit benaderen. Dat staat niet alleen
beter, het heeft ook een enorme invloed op de leesbaarheid.
Maar er was verandering op komst: met de tekstverwerker
kwam er een revolutie, waarvan wij nu de omvang niet meer beseffen. We
beschikten nu over een beeldscherm, waarop we de tekst konden zien en aanpassen
nog voor die gedrukt was. Stilaan kwamen er steeds grotere en betere
beeldschermen. Aanvankelijk waren die geen haar beter dan de schrijfmachines op
het punt van proportioneel schrift en uitspatiëring van de woorden: de letters
namen ook op het scherm allemaal evenveel plaats in en de afstand tussen de
woorden ook. Ook de printers hadden dat probleem. Pas toen men uiteindelijk met
degelijke grafische gebruikersinterfaces (GUI) begon te werken, vooral bij
Apple en toen later ook de laserprinters betaalbaar werden, kregen we op scherm
én op papier de kans om van typewerk naar drukwerk te gaan en dat is waar we nu
nog altijd zijn. Wij maken nu allemaal drukwerk op onze PC.
Of toch bijna?
Doe eens de moeite om in een goede bibliotheek wat oude
of zelfs zeer oude, goede drukken te gaan bekijken. In de beste gevallen sta je
werkelijk verbaasd als je de kwaliteit ziet: het zijn echte kunstwerken. Dat
kan nu nog altijd, maar het gebeurt nog enkel voor zogenaamde bibliofiele en
dus zeer dure uitgaven.
Wat is het verschil?
Zetwerk was vroeger handwerk en dat verschil is meteen merkbaar.
Een goede zetter weet precies waar hij meer of minder wit moet geven, zodat een
tekst die gezet is met afzonderlijke letters uiteindelijk net zo vlot gaat
lezen als een tekst die met de hand geschreven is. Nu wordt dat allemaal door
het tekstverwerkingsprogramma gedaan, meestal Word.
Een van de speciallekes is kerning, in het Engels, van
het Latijn carno, scharnier. Het is
een wat bijzondere manier van het uitspatiëren van bepaalde opeenvolgende
letters. Vooral bij bepaalde hoofdletters, in titels en zo en zeker bij een
beetje groot formaat, valt het op dat de opeenvolging van bijvoorbeeld T, W en
e niet echt mooi aansluit, zelfs bij proportioneel schrift:
Te We
Te We
Op de tweede regel heb ik de functie afspatiëren
ingeschakeld (zie onder opmaak, lettertype, afstand en positie) en de e kruipt
wat onder de oksel van de T of in de schaduw van de W. Het scheelt niet veel,
maar als een hele tekst gezet is zoals het hoort, dan ziet het geheel er
ongemerkt net iets anders uit en leest het ook veel gemakkelijker.
Helaas: de tekstverwerker van Seniorennet
kent de kerning-functie niet, zodat je hier niet kan zien wat ik bedoel. Je zal
het dus eens moeten proberen op je eigen tekstverwerker, niets aan te doen.
Kerning. Wij hebben er niet eens een eigen woord voor in
het Nederlands. Van Dale blijkt weer niet te weten waarover hij het heeft, want
de definitie die in VD14 staat is die van proportioneel schrift, dus meer
plaats voor brede letters, minder voor dunne. Kerning daarentegen is bepaalde (proportionele)
letters extra dicht bij elkaar afdrukken, om de optische illusie te vermijden
dat ze onvoldoende aansluiten.
Een vergelijkbare oplossing hadden de Grieken al bedacht voor
de buitenste zuilen van hun tempels: omdat die afstaken tegen de lucht had men
van op enige afstand de indruk dat ze dunner waren dan de andere en dat ze ook verder
uiteen stonden; men maakte ze dus gewoon wat dikker en zette ze wat dichter bij
hun buur, zodat ze eruit zagen alsof ze net zo dicht stonden en even dik waren.
De laatste boekbespreking die je hier kon
lezen dateert al van 27 februari 2010. Heb ik sindsdien het lezen afgezworen?
Geen van mijn lezers zal dat geloven en terecht: mijn dagen zijn nog steeds grotendeels
gevuld met lezen, ik zit nog altijd met de neus in de boeken.
De inspiratie voor mijn lectuurkeuze vind
ik vaak in andere boeken. Als ik een nieuw boek vastneem, lees ik eerst de
bibliografie, daarna de inleiding en dan gaat het boek op de boekenplank bij de
andere die op lezing wachten en dat zijn er gelukkig en helaas niet weinig.
Werken die herhaaldelijk vermeld worden in de bibliografie van de boeken die ik
lees, inzonderheid in de boeken die ik interessant, boeiend, goed geschreven en
belangrijk vind, trekken onvermijdelijk mijn nieuwsgierige aandacht. Zo ben ik op het spoor gekomen van onder meer Jonathan Israel, Antonio Damasio en Steven
Pinker.
René Pintard was ook een auteur die op die
manier al een hele tijd nadrukkelijk in mijn blikveld gekomen was, met zijn Le libertinage érudit dans la première
moitié du XVIIe siècle.
Toen ik hem zocht bij enkele
internetboekhandels, schrok ik van de prijs: meer dan 100 euro Op
antiquarische sites was het niet veel beter: ongeveer 70 euro. Dan maar op zoek
in de Leuvense universiteitsbibliotheek. Daar bleken twee exemplaren aanwezig
te zijn; een bevindt zich in het Tabellarium van de Bibliotheekcentrale aan het
Ladeuzeplein, waar bijzondere uitgaven bijeen staan. Ik daarheen en dank zij de
vriendelijke en behulpzame medewerker had ik het boek eindelijk in handen.
Maar je mag geen boeken ontlenen die zich in het Tabellarium bevinden. Het is
een boek van bijna 800 bladzijden, kleine druk; het exemplaar in het
Tabellarium is een ingebonden fotokopie van mindere kwaliteit. Ik was om deze
redenen niet geneigd om gedurende de tijd die nodig was om het indrukwekkende boek te lezen,
mijn tenten op te slaan in het Tabellarium, hoe aangenaam de omgeving daar ook
is.
De medewerker van het Tabellarium vestigde mijn aandacht op het bestaan van
een tweede exemplaar, dat zich in de bibliotheek van de Kortrijkse Campus
bevindt en dat een originele uitgave is, geen fotokopie, allicht zelfs het
origineel van de Leuvense kopie. Toen ik navraag deed, bleek dat ik dit
exemplaar naar Leuven kon laten komen via het Interbibliothecair leenverkeer (IBL),
mits het betalen van de geringe som van twee euro, maar vooral: dat ik dat
exemplaar wel mocht ontlenen! Zo gezegd, zo gedaan en enkele weken later kreeg
ik een e-mailbericht dat mijn boek op mij lag te wachten. Tegen de tijd dat ik
het ging afhalen, was echter al de helft van de maand verlopen van de toegemeten
ontleenperiode. Gelukkig bleek ook de medewerker van de afdeling IBL vol begrip
en verlengde de periode gul met een maand. Fier als een pauw trok ik met mijn
boek naar huis: een mooi gebonden exemplaar, fraaie lederen kaft, crèmekleurig
papier. Ik zette me onmiddellijk aan het lezen.
Het is de moeite om even stil te staan bij de
drukgeschiedenis (printing history)
van dit boek. Het is geschreven in de periode 1932-38, op basis van research die
al in 1925 begonnen was. Het uitbreken van de oorlog stelde de publicatie uit
tot 1943, toen men de uiterst schaarse papiervoorraad, bestemd voor een
wetenschappelijk tijdschrift, besloot aan te wenden voor dit boek. Het werd
geen luxueuze uitgave: kleine letter, een meer dan volle bladspiegel, bijna
geen marges links, rechts, onder of boven. De voetnoten en het wetenschappelijk
apparaat danig ingekort en in een nog kleiner lettertype. Ook het zetwerk was
verre van optimaal: veel van de letters dansen, de uitvulling is zeer
onregelmatig. Alleen de orthografie is perfect: er staan géén (!) tikfouten in
en bij mijn weten slechts één keer een grammaticale fout (le voor la discussion, p.
506). Maar het is niet de uitgave van 1943 die ik in handen kreeg, die is
absoluut onvindbaar. Gelukkig is er de uitgeverij Slatkine in Genève die in
1982 een anastatische uitgave bracht, een kopie, zeg maar, van de
oorspronkelijke, een herdruk zonder het zetwerk opnieuw te doen. Dat heeft
naast de evidente financiële voordelen ook duidelijke nadelen.
Om te beginnen neemt het al de nadelen over
die ik vermeldde bij de oorspronkelijke uitgave. Komen daarbij: bij het
(fotografisch) kopiëren van de tekst neemt men ook een beetje de achtergrond
mee, die dan als een min of meer grijze fond verschijnt bij het drukken, of als
vervelende kleine grijze vlekjes; naargelang de belichting en de kwaliteit van
de originele afdruk van elke bladzijde, wisselt ook de kwaliteit van de afdruk
van de kopie. Soms zijn de letters zwart, helder en scherp, soms meer wazig en
grijs. Dat was dus zo in het exemplaar (1982) dat ik in handen had.
Daarin staat ook een kopie van een artikel
van de hand van de auteur, René Pintard (1902-2002), waarin hij onder meer
toelicht waarom hij toen, op 80-jarige leeftijd, er niet meer toe gekomen was
om een volledig nieuwe, herziene uitgave te brengen van zijn boek uit 1943.
Tijdens het lezen van het boek was ik op
een gegeven ogenblik zo onder de indruk, dat ik besloot om mij het boek ook
zelf aan te schaffen. Dan hoefde ik me ook niet opgejaagd te voelen door de
onheilspellend naderende vervaldag van de uitleenperiode.
Slatkine geeft het boek nog altijd uit, er
is een herdruk, nog steeds anastatisch, van 2000. Die is te koop bij Slatkine
zelf, voor 100 Zwitserse frank, ongeveer 70 euro. Daar komen nog de
verzendkosten bij. Ik dus op zoek naar een minder dure versie en uiteindelijk
heb ik die ook gevonden, via de Franse internetverkoopsite PriceMinister, waar
ik bij één boekhandelaar in Frankrijk een exemplaar vond voor 48 euro plus 14
euro verzendkosten. Bij PriceMinister mag je ook een lager bod doen, dus deed
ik dat maar: 36 euro plus 14 euro verzendkosten, samen mooi rond 50 euro, je
weet nooit hoe een koe een haas vangt. Tot mijn verrassing werd mijn bod
aanvaard en bleken de verzendkosten slechts negen euro te zijn, dus alles samen
45 euro, niet slecht! Een week later was ik dus de exclusieve bezitter van het
elusieve boek. Het papier bleek van een iets minder kwaliteit te zijn en gewoon
wit, met een papieren omslag en wel genaaid maar geplakt, niet gebonden.
De kwaliteit van het drukwerk was dus
bedenkelijk en dat zal ik geweten hebben: hoofdpijn, brandende ogen,
duizeligheid Naast de fysieke inspanning was er ook de intellectuele: Frans is
mijn derde taal, ver na Engels, dat mijn eerste taal geworden is voor het
lezen. Het Frans van professor aan de Sorbonne René Pintard en van voor de
Tweede Wereldoorlog is ook niet alledaags: dit is literatuur van niveau. Ik had
dus constant een Frans-Nederlands woordenboek naast me. Voor het Engels gebruik
ik nooit een vertaalwoordenboek, steeds een Engels verklarend woordenboek,
hoofdzakelijk Websters New Collegiate
Dictionary (1979) of een geïllustreerde luxe-uitgave op groter formaat van The American Heritage Dictionary, Fourth
Edition (2000). Voor het Frans stelde ik me tevreden met het bescheiden
maar handige woordenboek van Wolters, 13de druk (1958), dat me geen
enkele keer in de steek heeft gelaten, veeleer dan de geïllustreerde Petit Larousse, grand format 2003 te
raadplegen die naast me ligt bij de computer.
Ik heb dus meer dan een maand lang
verbleven in de Franse wereld van de eerste helft van de zeventiende eeuw, in het
Frans en de gedachtewereld van René Pintard en bij de libertijnen van die tijd.
Libertinus is het verkleinwoord van libertus
of liberatus, letterlijk
bevrijd. Het komt uit de Handelingen van de Apostelen, hoofdstuk 6, vers 9,
waar het verwijst naar Joden die door de Romeinen gevangen genomen waren en
weggevoerd, maar later bevrijd en teruggekomen waren naar Israel en daar een
eigen synagoge hadden. Veel later, in 1544 is die Bijbelse term in Genève door
Calvijn aangewend om de opposanten aan te duiden van zijn strenge leer en nog
later voor tegenstanders van elke kerkelijke leer en uiteindelijk, bij Molière
bijvoorbeeld en sindsdien algemeen, voor personen die lak hebben aan elke
moraal. Wij herinneren ons de kortstondige libertijnse politieke partij van Jean-Pierre
Van Rossem.
Toen ik in de Leuvense bibliotheek naar dit
boek informeerde, reageerde men met een nauwelijks verholen geamuseerd lachje
dat ik echter in mijn louter wetenschappelijk geïnspireerde onschuld niet
begreep; de medewerker van het Tabellarium legde me fijntjes uit dat men dacht
dat het om een libertijns werk ging, dat zich bij de erotica bevond, in de enfer, dat gedeelte van de bibliotheek
waar men gewaagde of verboden publicaties bewaart en waartoe je enkel met
speciale toelating toegang krijgt. Niet dus.
De libertijnen uit de eerste helft van de
17de eeuw waren af en toe ook wel losbandig en zedeloos, of toch
sommigen van hen, maar de term verwijst in de eerste plaats naar vrijdenkers,
atheïsten zouden we nu zeggen, een term die toen gewoon levensgevaarlijk was. Libertin, libertinage zijn dus
eufemismen, net zoals vrijdenker trouwens. Voor de kerk stond vrijdenken
gelijk met zedeloosheid, een deugdzame atheïst was ondenkbaar, tot Bayle in
zijn woordenboek een uitgebreid artikel schreef over Spinoza, waarin die wel
beschuldigd werd van atheïsme, maar waarin zijn moreel hoogstaande levenswijze
en de voorname ernst van zijn filosofie werd geprezen. De kerkelijke hiërarchie
vond dat nonsens: wie het geloof afzwoer, deed dat om zich te onttrekken aan de
morele regels, om ongehinderd te kunnen zondigen, zich te buiten te gaan aan
alle mogelijke uitspattingen en liederlijkheden.
Men zal het mij niet kwalijk nemen dat ik
zelfs geen poging waag om een boek als dit en van 800 bladzijden samen te
vatten. Ik beperk me wijselijk tot enkele bedenkingen.
Het valt op hoe verrassend modern de
personages zijn uit die periode, nu vierhonderd jaar geleden. Zij verschillen
op geen enkel belangrijk punt van ons. Ze denken zoals wij, praten en schrijven
zoals wij en handelen ook zoals wij.
De beschreven personen behoren zeer duidelijk
tot de hogere klassen: de landadel, de hofadel, de rechterlijke macht, de hogere
clerus, de rijkste kooplui. Af en toe verschijnt er een zoon van eenvoudige
lieden, maar die werkt zich dan op basis van zijn verstandelijke vermogens spectaculair
snel op tot een of andere belangrijke post, zonder evenwel ooit het stigma van
zijn afkomst te verliezen. Er is een zeer duidelijk onderscheid tussen het
filosofisch ongeloof van de libertijnen en het onwetend en onverschillig
ongeloof van de vulgaire massas.
Onder elkaar konden de libertijnen alles
zeggen en ze deden het met plezier en overtuiging tijdens hun
vriendschappelijke bijeenkomsten. In hun briefwisseling waren ze meer voorzichtig;
ze namen hun toevlucht tot het Latijn, soms zelfs het Grieks, ook als ze in het
Frans schreven, en tot coderingen en pseudoniemen wanneer ze vrijmoedige
gedachten naar voren brachten. In hun publicaties waren ze hinderlijk huichelachtig:
ze hoedden zich ervoor om zich uitgesproken tegen de kerk of de theologie te
keren; hun kritiek en ongeloof verstopten ze achter allerlei min of meer
subtiele omschrijvingen en allusies.
Om te kunnen overleven, zeker op een
aangename manier, was toen, zoals nu, geld nodig, veel geld. De libertijnen die
geen vaste inkomsten hadden, bijvoorbeeld uit landerijen en erfelijk bezit,
moesten die zien te verwerven uit lucratieve aanstellingen aan het hof, in de
administratie of in de kerk. Maar dergelijke postjes brachten met zich mee dat
elke verdenking van libertinage niet
alleen tot onmiddellijk ontslag kon leiden maar zelfs levensgevaarlijk was.
Geen enkele van de beschreven libertijnen is helemaal trouw gebleven aan zijn
jeugdige overtuigingen. Allen hebben ze zich vroeg of laat aan de kant van het
establishment geschaard en hebben dan, ten minste publiekelijk, verzaakt aan
hun libertijnse opvattingen of hebben die zorgvuldig verzwegen en verborgen.
De katholieke kerk, zowel in Rome als
lokaal, en de katholieke vorsten hebben protestanten en libertijnen massaal en
letterlijk, zonder enige scrupule omgekocht met geld, aanstellingen, landerijen,
bezittingen Bekeringen werden cash betaald, soms herhaaldelijk: er waren
ongure types die zich bij verscheidene instanties van verschillende kerken
tegelijk aanboden om zich tegen vergoeding of lijfrente te bekeren.
De erudiete libertijnen, dus de hooggeschoolde
vrijdenkers of de intellectuele atheïsten waren een zeer kleine minderheid. Zij
waren zich daarvan trots bewust en cultiveerden die elitaire status. Ze vormden
een kleine intellectuele gemeenschap, een geheim gezelschap, een club van gelijkgezinde
bevoorrechte leden die bijna dagelijks bijeenkwam, samen at en dronk en praatte
en elkaars boeken kocht en las. Ze zorgden ook voor elkaar wanneer iemand in
moeilijkheden geraakte of tijdelijk materiële hulp of opvang nodig had.
Het is zeer moeilijk om uit hun geschriften,
zelfs hun privé brieven, op te maken hoe ver hun vrijzinnigheid ging. Wat zij
formuleerden was vooral kritiek, op alles en nog wat, ook op de meest
fundamentele dogmas van de kerk. Maar nooit liet iemand zich betrappen op een
openlijk afzweren van het bestaan van God, de heiligen, de engelen en de
duivels, mirakels, aflaten, de hemel en de hel, de ziel en het hiernamaals. Ze
maakten een absoluut onderscheid tussen wat men kon weten als rationeel mens en
wat als gelovige, op basis van de Goddelijke openbaring en de leer van de kerk.
Vanuit hun rationaliteit bewezen ze dat elk zogezegd mirakel een logische en
natuurlijke verklaring had, maar als gelovige hielden ze vol dat mirakels wel
degelijk (in principe kunnen) bestaan.
Dat ging zover dat ze bijvoorbeeld het bestaan
aanvaardden van twee zielen, een materiële die we van onze ouders overerven
en die verdwijnt bij ons afsterven en een andere, immateriële en dus
onsterfelijke die door God wordt ingestort bij de geboorte (maar waaraan ze
verder geen enkele functie toekenden). Sommigen reisden frenetiek de
christelijke wereld rond om overal vreemde natuurverschijnselen, wonderen,
bezetenheid, verschijningen enzovoort op te sporen, te analyseren en te
verwerpen als fopperij of terug te voeren op natuurlijke oorzaken. Maar hun
relaas daarover was steeds slechts een impliciete veroordeling. Nooit hebben ze
openlijk de stap gezet naar het atheïsme, hoewel ze daartoe alle voorbereidende
stappen hebben gezet. Het is onmogelijk dat ze zich daarvan zelf niet bewust
geweest zijn. Zij hebben dus het dubbelzinnig spel volop meegespeeld, enerzijds
uit vrees voor de gevolgen voor zichzelf, voor hun lijfsbehoud, hun carrière,
hun status, maar ongetwijfeld ook vanuit een voor ons onbegrijpelijk en zelfs
onaanvaardbaar moreel voorbehoud.
Die laatste gedachte moet ik echter toch ernstig
nuanceren.
Zolang ik aan de Katholieke Universiteit te
Leuven werkte, eerst gedurende dertig jaar als administratief secretaris van de
Faculteit Godgeleerdheid en de laatste (bijna) tien jaar in de centrale
administratie, heb ook ik mij onthouden van publieke uitspraken over mijn
ongeloof. Nooit heeft iemand mij dat bevolen of zelfs maar aangeraden. Het was
een vorm van zelfcensuur: je deed niet aan nestbevuiling. Pas sinds ik op pensioen
ben en dus financieel onafhankelijk, voel ik me bevrijd om mijn ideeën te
ontginnen en de resultaten daarvan, wat die ook zijn, zonder enige
terughoudendheid bekend te maken, zowel aan de mensen in mijn omgeving als
hier, op mijn publieke website. Ik hoef nu immers geen enkele reprimande te
vrezen, geen enkel ongemak, geen negatieve invloed op mijn carrière of
reputatie.
Bij mij is de evolutie dus in omgekeerde
richting gegaan. Terwijl de libertijnen op jeugdige leeftijd hun opstandige en
kritische ideeën cultiveerden en uitwisselden, is dat bij mij pas op rijpe
leeftijd gebeurd. Terwijl zij in de laatste periode van hun leven de kant van
koning en kerk gekozen hebben, heb ik de precies dan de moed gevonden om in de
herfst, de Indian Summer van mijn leven
terug te keren naar de iconoclaste gedachten van mijn jeugd, die gedurende
veertig jaar in de ijskast waren gebleven.
Voor mij was dit boek een ware openbaring.
Ik had nooit gedacht dat de vrijzinnigheid toen al zo ontegensprekelijk en zo uitvoerig,
zo gedetailleerd en zo overtuigend geargumenteerd aanwezig was, vierhonderd
jaar geleden. Er is geloof ik geen enkel argument in de recente vloed van
atheïstische literatuur, dat al niet voorkomt bij de erudiete libertijnen van
de eerste helft van de 17de eeuw, een periode die we beter kennen
omwille van de Contrareformatie en de triomf van de kerk en het vorstelijk absolutisme.
Er zijn zelfs merkwaardige getuigenissen uit de 16de eeuw:
Pomponazzi, Cardano, Vanini.
Dit heeft me gesterkt in mijn vrijzinnige overtuiging.
Er zijn inderdaad steeds verstandige mensen geweest die niet anders konden dan
inzien dat het grote verhaal van het christendom niets anders is dan
legenden, menselijke machtswellust en gewin, grote en vooral kleine politiek,
huichelarij, halve waarheden, verdraaiingen, leugens en bedrog.
Dat wij van dit merkwaardige aspect van de geschiedenis
niets afweten, werkelijk absoluut niets, dat dit nooit of te nimmer ter sprake
komt in de geschiedenislessen, dat zelfs in atheïstische geschriften deze
periode volledig afwezig blijft, is onbegrijpelijk en een pure schande.
Ik heb hier vrij uitvoerig uit de doeken
gedaan hoeveel moeite ik heb moeten doen om dit boek in handen te krijgen. Dat
was niet zomaar een leuke anekdote, lieve lezers, maar een bewijs dat wij in
onze maatschappij, zelfs op het hoogste intellectuele niveau, talloze grote blinde
vlekken hebben. Uit de vele discussies die wij voortdurend voeren, laten wij zowel
bewust als onbewust zeer veel belangrijke en onweerlegbare gegevens weg die,
indien wij ze zouden kennen, erkennen en ter harte nemen, ons tot gans andere
conclusies zouden verplichten.
Ik voel mij in gedachten zeer innig verbonden
met die libertins érudits van
vierhonderd jaar geleden en met de auteur die hen voor ons aan de vergetelheid heeft
onttrokken. Vandaag, in deze eenentwintigste eeuw, op mijn leeftijd en in mijn
maatschappelijke situatie ben ik eindelijk vrij om zonder omwegen naar voren te
brengen wat zij toen slechts konden fluisteren in hun besloten conclaven. Ik
voel het aan als een hoge eer en een verdomde plicht om die kans met grote
overtuiging aan te grijpen en zo op bescheiden wijze bij te dragen tot de
verwezenlijking van hun hoogste intellectuele en maatschappelijke
betrachtingen.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
07-04-2010
ex libris: rotgodje
Ex libris: Guus Kuijer, Hoe een klein rotgodje God vermoordde, 2006, 167 pp., paperback, Het Trojaanse Paard 9,86
Een titel zoeken voor je boek moet ongeveer zo lastig (en leuk) zijn als een naam voor je kind bedenken. Het resultaat is er dan ook vaak naar. En die stumpertjes moeten dan voor de rest van hun leven uitleggen dat hun vader een fan was van Mötörhead, Wagner of Abfab. Boeken krijgen meestal een zogenaamde eyecatcher, vaak in overleg met de uitgever. Er wordt zoveel geschreven en alle baten helpen om de aandacht van de belangstellende of verveelde boekenliefhebber te trekken. Ook die zijn ondertussen wat gewoon: naakte apen, hearts of darkness, honderd dagen in Sodom en Gomorra
Wie is dan dat kleine rotgodje dat de moord op God op zijn geweten heeft? De god van de moslimfundamentalisten. En hoe hebben die God omgebracht? Via Theo Van Gogh. Dat is althans wat Kuijer ervan vindt. En gaat het boek daarover? Nee, gelukkig, of toch maar af en toe.
De auteur doet er geen doekjes om: van bij de eerste bladzijden bekent hij dat hij ongelovig is. Hij is streng christelijk opgebracht, maar heeft, zoals zovelen, in zijn vroege volwassenheid vaarwel gezegd aan dat stuk van zijn opvoeding. De God van zijn vader kon hem niet overtuigen. Best mogelijk, niets aan de hand, dat maken we allemaal mee.
Uit wat volgt blijkt dat Kuijer, zoals wij allen die zo opgevoed zijn, toch nog met handen en voeten vastzit aan die christelijke vorming. Hij leest de Bijbel en ook de commentaren en ook de koran en de commentaren daarop. Het is een waar plezier om hem de meest waanzinnige contradicties en ongerijmdheden te zien hekelen: de broer van Mozes is bijvoorbeeld ook de broer van Maria, volgens de koran. Het is leuk lezen, af en toe barst je zelfs in schaterlachen uit. Maar het is ook wat goedkoop. Er staan nu eenmaal dergelijke letterlijke onmogelijkheden in die geschriften die over een lange periode zijn tot stand gekomen, door verschillende auteurs geschreven en herschreven zijn en op bepaalde momenten bevroren in een historische context. Het enige dat je dan bewijst is wat ik in de vorige zin gezegd heb.
Ontkracht je op die manier de hele Bijbel, de hele koran? Soms wil Kuijer het ons doen geloven, vooral als het over de koran gaat. Met de Bijbel gooit hij het over een andere boeg. Natuurlijk zijn er ook daar rare, dwaze en onmogelijke teksten. Een aantal van die verhalen onderwerpt hij aan een innoverende exegese die ons moet overtuigen van een totaal andere en voor de moderne mens meer aanvaardbare betekenis dan de algemeen gangbare. Hij verdedigt zijn wisselwaarheden met verwijzingen naar alle andere exegeten die net hetzelfde doen: interpreteren. Vaak is hij overtuigend, maar even vaak lijkt het allemaal wat vergezocht, en waarom?
Wat is het nu: is de Bijbel het lezen waard, of niet? Kunnen we God vinden in de Bijbel, spreekt hij zo tot ons? Kuijer, als overtuigd ongelovige, meent van niet. Waarom dan het grootste deel van zijn boek wijden aan een herlezen van die Bijbel en zo een Godsbeeld aanbieden dat wel aanvaardbaar lijkt, in tegenstelling tot het rotgodje dat de fundamentalisten letterlijk in dezelfde teksten lezen? Als een ongelovige de passie preekt, boer let op uw zieltjes
Het is een vreemd boek. Uiterst vlot geschreven, hilarisch, puntig, verrassend, actueel, uitdagend, wat kan je nog meer willen?
Wel, ik althans bleef wat beduusd achter. Wat ben ik nu wijzer?
De echte God is helemaal niet vermoord door het rotgodje van de moslim-fundamentalisten. Hun lezing van de heilige teksten is zo doorzichtig kwaadaardig dat je al goed mesjogge moet zijn om ook maar een moment te denken dat ze kunnen gelijk hebben. Het helpt de geloofwaardigheid van de goddelijke boodschap natuurlijk niet als ook vooraanstaande mensen fundamentalistische trekjes gaan vertonen: een paus die homoseksuelen naar de hel stuurt, condooms en andere contraceptie verbiedt, vrouwen een tweederangs rol geeft in de kerk en zelfs in de wereld, dat zal wel een paar gelovigen van Rome afgekeerd hebben. Ayatollahs, mullahs en andere gezagsdragers die moord en brand schreeuwen en dat heel letterlijk bedoelen, dat is uiteindelijk voor niemand aanvaardbaar. En als politieke leiders primitieve theologische onzin gebruiken om hun wereldpolitiek op te bouwen, dan kan het alleen maar erg verkeerd gaan: Hitler, Stalin, Pol Pot, vader en zoon Kim, George W. Bush, Khomeini...
In onze wereld was God al eerder gedumpt als een afgewezen minnaar of een mislukte huwelijkspartner en daarvoor hebben wij hebben de moslims niet nodig gehad. Nietzsche had het over ons, de westerse intellectuelen en de geëmancipeerde massas in de democratische landen toen hij vaststelde, niet predikte! dat God dood was. De vooruitgang van de beschaving heeft God stilletjes tot zijn mythische proporties herleid. Godsdienst is enkel nog goed voor je gemoedsrust, een soort TM, transcendentale meditatie, een westers Zen, ogentroost, overlevingstechniek, zelfredzaamheid, life style. En dat is goed zo. Als godsdienst weer de zwaarden trekt en de ongelovigen over de kling moeten gejaagd worden, dan pas wordt er echt gemoord.
Goden doden geen mensen, dat is een privilege dat we voor onszelf opeisen, voor onze lust, onze macht.
Als dat gebeurt in de naam van God, is het omdat laffe, berekenende misdadigers erin slagen om hun goed-gelovige volgelingen zo gek maken dat ze naast hun medemens ook zichzelf opblazen of een heel land met het geweer, de tank en raketten de democratie injagen. Dat heeft niets meer met godsdienst te maken. Het wijst alleen op het inherente gevaar van elke godsdienst: als ik, gelovige, gelijk heb, dan heeft de on- of anders gelovige ongelijk en dan legt mijn God mij op die andere te bekeren, kost wat kost, desnoods zijn kop. De moslims zijn helaas niet de enigen die dat prediken, christenen zijn even wreed, en de aanhangers van de totalitaire ongodsdienst die het communisme was ook. Vandaag is het de democratie die de wereld gewapenderhand moet veroveren. Of is het het kapitalisme?
Ik droom van een wereld met mensen die aan elkaar genoeg hebben.
Dan heeft God zijn doel bereikt.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
Het is over een van die sprookjes dat ik
het vandaag even wou hebben: Blauwbaard. Terwijl we perfect weten hoe het
Roodkapje vergaat, zelfs met de precieze woorden: Maar grootmoeder, waarom heb
jij zulke grote oren?, zijn de elementen van het Blauwbaardverhaal nooit zo in detail tot ons doorgedrongen. Misschien vonden onze ouders dat het sprookje van
Blauwbaard niet geschikt was voor kinderen. Dat is het probleem met bijna alle sprookjes:
ze worden wel aan kinderen verteld, maar ze zijn oorspronkelijk helemaal niet
voor kinderen bedoeld. Het waren verhalen die men rond het haardvuur vertelde
in het halfdonker; kinderen die dan nog op waren hoorden het half-slapend en
verstonden amper de woorden of de beschreven situaties en de vreemde allusies.
Er bestaan talloze versies van de oude
sproken (letterlijk: het gesprokene), speciaal voor kinderen herschreven,
gekuiste versies, ad usum Delphini,
zegt men geleerd, naar het gebruik aan het Franse hof om allerlei werken aan te
passen voor de opvoeding van de kroonprins, de Dauphin.
Laten we even dit zijspoor volgen. De
etymologie van Dauphin is niet zeer
ingewikkeld maar wel leuk. Het begint allemaal bij de dolfijn, jawel, dat had
je ook al door. In het Grieks is dat delfis,
genitief delfinos. In het Latijn werd
dat delphinus en in de vroege
Middeleeuwen ook wel dalphinus en zo
zijn we bij het Franse dauphin en
onze dolfijn. Maar waarom is de Franse kroonprins de Dauphin? Dat is een oud verhaal, waarbij we heel wat aanknopingspunten
hebben.
Delphinus was al in de Oudheid een
persoonsnaam. Misschien woont er in jouw buurt nog wel een (wellicht oudere)
vrouw met de mooie naam Delphine. Rond het jaar 400 was er in Bordeaux een bekende
bisschop die de naam Delphinus droeg.
Tussen 1040 en 1349 was de streek rond de
Franse stad Vienne, het oude Romeinse Vienna, net ten zuiden van Lyon, een
zelfstandige feodale staat. Graaf Guigues IV van Albon (c.10951142) voerde in zijn
blazoen of wapen een dolfijn. Waarom? Een aardigheidje, wellicht, dat hem al
gauw de bijnaam de dolfijn opleverde en aangezien Vienne lang de
belangrijkste stad was van de streek voegde men er dat aan toe: le Dauphin Viennois. Dat werd zelfs de
officiële titel van het huis, zoals wij zeiden: de graaf van Vlaanderen. De
streek kreeg de eponieme naam: le Dauphiné
(Viennois) en zo heet ze nog altijd.
Wij kennen ze van de wielerronde Le
Dauphiné libéré, die genoemd is naar de organiserende krant met die naam en
die kreeg haar triomfantelijke eretitel bij de bevrijding in 1945.
In 1349 werd de Dauphiné opgenomen in het
Franse koninkrijk. Toen werd bedongen dat de oudste zoon van de Franse koning
de erfelijke titel zou dragen van Dauphin,
zoals in GrootBrittannië de kroonprins, nu Charles, traditioneel Prince of Wales of the Black Prince is. En zo is het gebleven tot aan de Franse
revolutie en het einde van de monarchie. Het was trouwens omwille van onrust in
de Dauphiné dat in 1789 de Staten-Generaal werden bijeengeroepen.
Wij kennen ook nog de lekkere gratin dauphinois: schijfjes aardappelen,
kaas, boter en melk, alles in de oven: heerlijk!
Als je het verhaal zo leest, dan merk je
een aantal typische sprookjeselementen, zoals de rituele herhaling van de
vraag: zie je mijn broers nog niet komen? Je merkt ook dat de auteur allerlei
beschrijvingen heeft toegevoegd die het verhaal rekken en de luisteraars moeten
geboeid houden, precies door het uitstellen van de belangrijke gebeurtenissen.
Als je al de ballast weglaat, dan heb je een heel eenvoudig verhaaltje: een man
die fysiek onaantrekkelijk is, een mooi en onschuldig meisje dat zich laat
verleiden, een vreselijk geheim en een happy end.
Men heeft aan dit verhaal in de loop der
tijden veel interpretaties gegeven en die zullen allemaal wel een element van
waarheid bevatten. Maar het is ook gewoon een goed horrorverhaal.
Moeten we heel diep gaan graven naar de betekenis
van de bloedige kamer met de lijken van de vorige echtgenotes? Ligt een waar
gebeurd verhaal van een seriemoordenaar aan de basis van dit sprookje? Horen we
hier echos van de primitieve vrees van de vrouw voor de seksuele agressie van
de man? Is hun bloed een allusie op de ontmaagding, staat hun dood voor het
einde van hun jeugd? Of is het bloed op de sleutel een bewijs dat de jonge
vrouw geen maagd meer was toen ze trouwde en doodt Blauwbaard haar daarom? Is
Blauwbaard de typische man die het niet kan laten om vreemd te gaan, zijn de
moorden symbolen voor zijn herhaald overspel?
De vrouw heeft geen naam bij Perrault, in
tegenstelling met haar zuster, die Anne heet. Dat maakt haar tot een archetype,
de vrouw, die typisch nieuwsgierig is, maar niet boosaardig en die tot drie
keer toe de beschikking krijgt over al de bezittingen van de man, de eerste
keer door het huwelijk, de tweede keer wanneer hij op reis gaat en haar al de
sleutels geeft, de derde keer wanneer ze alles erft. De vrouw als behoedster
van het erfgoed, de man als een seksuele vrijbuiter.
Of is het gewoon een gruwelfantasie, iets
dat zo onwaarschijnlijk afschrikwekkend is dat het de toehoorders of de lezers
de stuipen op het lijf jaagt, zodat ze lekker kunnen griezelen? Toe, Opa,
vertel nog eens van Blauwbaard!
Er zitten in dit bizarre verhaal typische elementen
die we terugvinden in tientallen andere sprookjes evenals mogelijke
verwijzingen naar historische gebeurtenissen. Wellicht ligt de
aantrekkingskracht van sprookjes in de vele allusies en symbolen die hen een eigenaardig
soort van geloofwaardigheid geven, ook al weten we bij definitie dat ze onwaar
zijn, sprookjes, vruchten van onze vreemde vindingrijke verbeelding, die duistere dubbelganger van ons helder denkend verstand.
Blauwbaard heeft vele kunstenaars
geïnspireerd. Er zijn vele bewerkingen voor film en TV, opera, ballet en
theater en voor alle denkbare muzikale ensembles. Het verhaal is in alle talen vertaald en aangepast aan het publiek
of de tijd. Ook in de beeldende kunsten is Blauwbaard een thema, vooral als
illustratie bij het sprookje.
Wat is er toch aan de hand met
intellectueel en (dus) vrijzinnig Vlaanderen?
Eerst was er Etienne Vermeersch die het absoluut
nodig vond om zijn erudiete stem te verheffen en te pleiten voor een
hoofddoekverbod in de scholen en voor ambtenaren. Nu is er ook Benno Barnard
die zich heeft laten verleiden tot een (poging tot) lezing onder de idiote en
uitdagende titel Leve God, weg met Allah. Na waarschuwingen van de politie
liet hij zich bewaken door twee kleerkasten, maar desondanks en zelfs met de
politie in de zaal is zijn lezing niet kunnen doorgaan. Ik heb me afgevraagd:
had hij wel een tekst? Of alleen maar die dwaze, onnozele en nutteloos
uitdagende titel? En heeft hij zijn honorarium opgestreken?
Wat is toch zijn werkelijke bedoeling
geweest? Ik kan me niet voorstellen dat hij het kamp heeft gekozen van het
christelijk fundamentalisme (leve God!) of van het fundamentalistische
extreem rechts gedachtegoed (weg met Allah!). Wie heeft hij willen bereiken?
Wie heeft hij willen kwetsen? Wie wil hij bekeren? Welk spelletje heeft hij met
de media en via hen met onze goedgelovigheid gespeeld?
Natuurlijk was er goedkope verontwaardiging
alom: hoe durven die moslimfundamentalisten een lezing verstoren, in een
universiteitsaula nog wel, door een van onze geliefde auteurs! Ook in het
zogenaamd duidingprogramma Terzake bleek de journaliste van dienst enkel
geïnteresseerd in de ene kant van de kwestie, namelijk het optreden van de
moslims. Hoe vaak heeft het Vlaams Blok/Belang bijeenkomsten allerhande
verhinderd, vaak met lijfelijk geweld? Hoe vaak extreem linkse groupuscules?
Waarom is de kinderachtig sloganeske en zogezegd ironische mening van Barnard
meer vrij en beschermenswaard dan de luidruchtige liturgische mening van de
aanhangers van Allah? Omdat hij een van ons is en zij niet?
Barnard heeft blijkbaar een reputatie als fervent
Islamcriticus. Voor moslims vertaalt zich dat in moslimbashing. Dat er dan
harde woorden vallen en af en toe zelfs klappen, dat hoeft niemand te
verwonderen. Maar hebben jullie gezien hoeveel volk er in de zaal was, buiten
de lijfwachten en de politie? Het was voorwaar geen massabijeenkomst.
Barnard geeft nu ook af op de sufkoppen
die niet doorhebben dat de Islam binnenkort de hele wereld onderdrukt en
iedereen de sharia oplegt, een opvatting die hij deelt met Vermeersch.
Nou
Ik ben het niet eens met Vermeersch wanneer
die de schoolgaande jongedames wil verbieden een hoofddoek te dragen. Ik ben
het ook niet eens met Barnard wanneer hij in de Islam een reële en concrete
bedreiging ziet voor onze democratie. Ben ik nu een sufkop?
Laat me zeer duidelijk zijn: ik ben atheïst
en antiklerikaal, wie daaraan twijfelt, moet maar eens rondneuzen hier op mijn
website. Ik ben dus een fel tegenstander van al wat godsdienst is. Men moet van
mij dus geen goed woord verwachten over Christendom noch Islam. Ik ben ervan
overtuigd dat onze wereld beter af is zonder godsdienst.
Maar ik zie in de Islam niet de
wereldbedreigende internationale macht die Vermeersch en Barnard zo blijken te
vrezen. En ik vind ook niet dat de Islam een groter gevaar is voor de
democratie dan het Christendom. Het zijn allebei achterlijke ideologieën en
idiote godsdiensten, die hun volgelingen volkomen waanzinnige ideeën
voorhouden, hen teisteren met nutteloze, bespottelijke voorschriften en hen
paaien met stupide beloften over het hiernamaals, die zelfs een klein kind als
uit de lucht gegrepen herkent. Maar daar blijft het bij, voor mij.
Ik kan me namelijk niet voorstellen dat de
mensheid wereldwijd zo gek zou zijn om het Christendom van onze voorouders in
te ruilen voor de Islam van de ayatollahs. Ik deel de mening van velen die
ervan overtuigd zijn dat de Islam vroeg of laat het lot zal ondergaan van het
Christendom, namelijk een geleidelijke erosie en aftakeling van binnen uit, een
steeds verder gaande secularisering die eindigt in een marginalisering van elke
godsdienst.
Ik zie de toekomst van de wereld tegemoet
als een burgerlijke maatschappij, waarin godsdienst een bijkomstigheid is, een
randverschijnsel dat niet kan weerstaan aan het gezond verstand, de wetenschap
en de redelijkheid.
Ik heb mij de laatste drie jaar erg
verdiept in de filosofie en de geschiedenis van het atheïsme. Dat heeft me
gesterkt in de overtuiging dat vanaf het begin van onze beschaving godsdienst
slechts één van de aspecten was en zeker niet het belangrijkste. Er zijn
ontelbare godsdiensten geweest en geen enkele is de ware gebleken. Gelovigen
zijn meestal totaal onwetend over hun godsdienst en trekken zich er bijzonder
weinig van aan in hun concrete gedragingen. Godsdienst is een bescheiden
onderdeel van de beschaving van een land, een volk, een tijd, het is niet meer
dan dat. Zelfs in de perioden die men traditioneel beschouwt als de
hoogtepunten van de christelijke godsdienst, bijvoorbeeld de periode na
Constantijn en de duistere middeleeuwen, of de Contrareformatie of het
Victoriaanse tijdperk, waren er veel meer ongelovigen dan gelovigen en binnen
de kerk meer ketters en andersdenkenden dan rechtgelovigen. De macht van de
kerk was steeds vermengd met de wereldse en wie zal zeggen wie of wat in die
onzalige belangenvermenging de bovenhand had?
In alle landen en in alle tijden is er
steeds de kritische stem geweest van het gezond verstand, van de intellectuele
benadering, van de wetenschap, van het overleg, van het protest. Men kan boeken
verbranden, maar nooit allemaal, nooit helemaal. Men kan de mens niet
verhinderen te denken en te spreken en te schrijven, hoe hard men dat ook
probeert.
We moeten met andere woorden godsdiensten
niet overschatten. Het is niet al goud dat blinkt, het is niet al godsdienstig
dat bidt. Het zou me sterk verbazen dat al de zogenaamd fundamentalistische
moslims zo deugdzaam en vroom zouden zijn als men ons wil doen geloven. We
hebben tweeduizend jaar ervaring op dat punt en we weten dus wel beter. Onder al
dat godsdienstig vertoon gaan gewone mensen schuil, mensen zoals u en ik en wij
weten dat wij geen heiligen zijn; waarom zouden de anderen het dan wel zijn?
Wij hebben gezien hoe christelijke Tv-predikanten
publiekelijk wenend door de mand gevallen zijn, hoe talloze priesters en
religieuzen hun kap over de haag hebben gegooid; we maken het mee dat priesters
en religieuzen zich aan onze vrouwen en onze kinderen vergrijpen, dat ze uit
zijn op materieel gewin, op een welgedaan leven. Waarom zou dat anders zijn bij
de moslims? Wij weten dat de strenggelovige Saudische prinsen zich in Westerse
lustoorden wentelen in al de zondige praktijken die de Koran zo scherp
veroordeelt. Waarom zouden eenvoudige moslims anders zijn dan eenvoudige
christenen?
Ik geloof dus niet dat wij over enkele
jaren allemaal moslims zullen zijn en dat de sharia hier binnenkort onder
handgeklap zal ingevoerd worden. Dat weten Vermeersch en Barnard ook maar al te
goed en als zij nu even in de media doen alsof zij dat vergeten zijn, dan
moeten wij ons afvragen waarom.
Wat wel mogelijk is en zelfs
waarschijnlijk, is een groeiende invloed van de Islam op onze maatschappij, nu
er zoveel moslims naar het Westen geëmigreerd zijn. We zullen dus meer exotische
klederdrachten zien, meer moslimfeesten en gebruiken en ongetwijfeld ook wel
enkele ideeën die eigen zijn aan die godsdienst. Is dat een evolutie die we
moeten verwerpen en bestrijden?
Vooreerst zal het überhaupt niet
gemakkelijk zijn om die beïnvloeding te vermijden. Je kan bijvoorbeeld de
mensen niet verbieden om op een bepaalde manier gekleed te gaan. België gaat
als eerste land ter wereld de boerka verbieden op publieke plaatsen. Maar zelfs
onder de ondertekenaars van dat wetsvoorstel zijn er die terecht vermoeden dat
we nog lang niet zover zijn. We weten dat men van de kant van de Islam alle
rechtsmiddelen zal aanwenden om die wet tegen te houden. Zelfs als de hoogste
rechtsinstanties in België het verbod op de boerka zouden bevestigen, wat absoluut
niet zeker is, dan zijn er nog de internationale en het is meer dan
onwaarschijnlijk dat die zich daartoe zouden (durven) lenen.
Ben ik nu een voorstander van de boerka?
Niet echt, nee, maar ik vind het geen belangrijke kwestie en dus moeten we er niet
te veel mee bezig zijn, we hebben wel andere katten te geselen, als ik het even
zo mag stellen.
Onze wereld is al gevoelig veranderd. We
leven niet meer in het eenvormige land van onze ouders. Die multiculturele evolutie
zal zich onweerstaanbaar doorzetten, we hoeven maar naar de grootsteden in
Amerika en Europa te kijken, om van Azië en Afrika te zwijgen, om te zien hoe
het er hier in de toekomst gaat uitzien: een bonte verscheidenheid in onze
uiterlijke verschijning en in onze gebruiken en gewoonten, ook de
godsdienstige. Maar dat alles binnen een rechtsstaat waarin alle inwoners zich
voegen naar de wetgeving die zij gezamenlijk opgesteld hebben.
Het zou me verbazen indien dat de sharia
zou zijn. Het zou me verwonderen indien dat iets fundamenteel anders zou zijn
dan de democratie die wij nu kennen, die gebouwd is op de principes van de
Verlichting, zoals die vastgelegd zijn in de Universele Verklaring van de
Rechten van de Mens.
Intellectuelen als Vermeersch en Barnard
zouden moeten weten wanneer die democratie in het gedrang komt. Dat is niet het
geval als pubermeisjes een hoofddoek willen dragen op school, noch wanneer
enkele heethoofden zich door de bewust provocerende titel van een lezing laten
verleiden tot wat verbaal protest en enige kleinschalige baldadigheid.
In zijn bibliografie vallen vooral de shortstories op, hij heeft er een aanzienlijk aantal geschreven. Die
verschenen hier en daar en werden dan gebundeld, meestal twaalf in een bundel
en uitgegeven onder een eigen titel. In 1983 verscheen voor het eerst een
verzameling van die verzamelingen, onder de titel The Stories of William Trevor, 799 pp., Penguin, 1992². Die uitgave is nog steeds tweedehands te vinden; een nadeel ervan is dat het
lettertype van deze paperback nogal klein is en vanzelfsprekend ook dat je er
enkel vindt wat voor 1983 verschenen is, namelijk de kortverhalen uit deze
bundels:
The Day We Got Drunk on Cake and Other
Stories (1967)
The Ballroom of Romance and Other Stories (1972)
Angels at the Ritz and Other Stories (1975)
Lovers of Their Time and Other Stories (1978)
Beyond the Pale and Other Stories (1981).
In dezelfde periode verscheen dan als
hardcover The Collected Stories, viii
+ 1261 pp., Viking, 1992. Daarin staan de vijf reeds vermelde verzamelingen,
aangevuld met:
The News from Ireland and Other Stories (1986)
Family Sins and Other Stories (1990)
en met vier kortverhalen die nog niet
eerder in boekvorm waren verschenen. Ik kocht deze mooie uitgave onlangs via
internet voor amper 6 £ tweedehands maar in nieuwe staat, de oorspronkelijke prijs
was 20 £. Met verzendingskosten erbij ongeveer 18 euro. Er is ook een paperback
versie, bij Proxis/Club kost die ongeveer 27 euro. Maar lees verder!
Er is goed nieuws voor wie William Trevor
niet kent of nog geen van zijn bundels met kortverhalen heeft . Bij Penguin
verscheen einde 2009 een nieuwe The
Collected Stories, hardcover, twee volumes in een fraaie box, normaal voor
60 £ maar bij Amazon voor ongeveer 35 £, ongeveer 40 euro. Het is een luxe-uitgave.
Naast alles wat in de Collected Stories van
1992 verscheen, zijn hierin ook deze vier latere bundels opgenomen:
After Rain (1996)
The Hill Bachelors (2000)
A Bit on the Side (2004)
Cheating at Canasta (2007).
Daarmee is de collectie up to date, althans
wat de gepubliceerde bundels betreft. William Trevor is 80 en nog steeds
actief. Ik vond op de website van The New
Yorker nog een kortverhaal van 15 december 2008: The Woman of the House (je kan dat gewoon opvragen en afdrukken, 7
paginas) en wellicht zijn er in andere tijdschriften nog enkele verhalen van
hem verschenen, die dan binnen afzienbare tijd weer gebundeld worden, dat hoop
ik althans.
Ik heb de laatste vier bundels natuurlijk
al als afzonderlijke hardcovers gekocht bij verschijnen, maar ik zal moeilijk kunnen weerstaan
aan de prachtig uitgegeven gift set van de verzamelde kortverhalen van november
2009. De vorige bundels kan ik bij gelegenheid altijd nog aan een goede vriend
of vriendin cadeau doen
Deze uitgave is een unieke gelegenheid om de
meer dan 130 kortverhalen van William Trevor goedkoop en in fraaie banden in huis te halen. Ik verzeker je
dat je er geen seconde spijt zal van hebben.