Nu
de maand mei van het lopende jaar zich naar een roemloos einde spoedt,
kunnen we, hier en nu, nog net even actueel zijn door het Maylied op te nemen van de, ook internationaal, meest befaamde dichter van het Duitse taalgebied: Johann Wolfgang von Goethe.
Zoals
dat het geval is met zoveel gedichten somtijds, zoals ook hier, van
slechts enkele tientallen woorden die uit de ganzenveer van deze
auteur zijn gevloeid, heeft ook dit relatief korte gedicht een
individuele geschiedenis. Het is voor het eerst verschenen onder de
titel Mayfest in het tijdschrift Iris
in 1775. Goethe heeft dit gedicht pas in 1789 opgenomen in een boekdeel
met gedichten, in het kader van een achtdelige, in de periode 1787-1790
uitgekomen, uitgave bij Göschen. Hoewel er algemeen van wordt uitgegaan dat Maylied
is ontstaan tijdens een verblijf van de schrijver in 1771 te
Sessenheim, en dat ook wel waarschijnlijk is, bestaat daarover echter
geen absolute zekerheid.
De versie in handschrift is overgenomen uit Goethe: Gedichte in Handschriften Fünfzig Gedichte Goethes; gekozen en toegelicht door Karl Eibl, in 1999 als Originalausgabe verschenen bij Insel Verlag, Frankfurt am Main und Leipzig (als it 2175).
* * * *
Maylied.
Wie herrlich leuchtet
Mir die Natur!
Wie glänzt die Sonne
Wie lacht die Flur!
Es dringen Blüten
Aus jedem Zweig
Und tausend Stimmen
Aus dem Gestraüch
Und Freud und Wonne
Aus jeder Brust.
O Erde o Sonne
O Glück o Lust!
|