Foto
Categorieën
  • etymologie (80)
  • ex libris (83)
  • God of geen god? (186)
  • historisch (29)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (249)
  • literatuur (41)
  • muziek (76)
  • natuur (8)
  • poëzie (95)
  • samenleving (238)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (13)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • Vrijdenkers
  • Uitgeverij Coriarius
  • Het betere boek
    Archief per maand
  • 08-2025
  • 07-2025
  • 06-2025
  • 05-2025
  • 04-2025
  • 03-2025
  • 02-2025
  • 01-2025
  • 12-2024
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    11-11-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tobit
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op 9 oktober 2014 adopteerden we een vierjarige Beagle uit een asiel. Hij droeg de naam Toby, en die hielden we maar aan, om het nieuwe contact tussen ons en hem niet moeilijker te maken dan te verwachten en te vrezen was. De naam wende snel, maar stilaan vond ik die doordeweekse naam minder en minder passen bij de eigenzinnige hond die Toby was. Toen las ik ergens een artikeltje over een andere hond met een veeleer ongewone naam, die lovend gecontrasteerd werd met meer prozaïsche hondennamen zoals Bobby en… Toby.

    Nu moet ik toegeven dat Toby een populaire naam is onder hondenliefhebbers. En zoals dat bij mij gaat, begon ik me af te vragen hoe dat komt. Toby is de Engelse troetelnaam voor Tobias, en Tobias is een Bijbelse naam, zoveel weet zowat iedereen, maar daar houdt het ook op. Wie was die Tobias?

    Een toevallige verwijzing naar een oude discussie tussen Thomas Huxley en Gladstone over het verhaal van de Gadareense zwijnen (Lk 8, 27-39, Mt 8, 28-34, Mk 5, 1-20) bracht me bij een detail dat tweemaal voorkomt in het boek Tobias, of beter Tobit: ‘Beiden begaven zich op weg. De hond van Tobias ging met hen mee.’ (5, 17); ‘Zij reisden dus door, gevolgd door de hond’ (11, 4).

    Huxley merkte toen al op dat honden en zwijnen, hoewel onreine dieren voor de Joden, toch nadrukkelijk aanwezig zijn in het Oude Testament. In het boek Tobit (Tobias is de zoon van Tobit) speelt de hond verder geen rol, maar het is wel een sprekend detail in het verhaal. Het maakt het, juist door de aanwezigheid van een van de meest geliefde huisdieren van de mens, juist menselijker. Zo uit het hoofd kan ik me niet herinneren dat er veel honden voorkomen in de Bijbel; er zijn verscheidene gevallen waarin ‘hond’ gebruikt wordt als een ruw scheldwoord, vooral in de vrouwelijke vorm om een vrouw voor hoer uit te schelden. Toch blijken ook de Joden honden als huisdieren gehad te hebben, en de anonieme Bijbelse hond van Tobias is voor hen en voor ons, als hun culturele erfgenamen, het voorbeeld geworden van al de honden die de mens hebben vergezeld op hun levenstocht. Omdat de hond van Tobias in het Bijbelboek geen naam heeft, heeft ‘men’ dan wellicht maar Tobias, en later in het Engels Toby, als een typische naam genomen voor een hond.

    Toby is dus helemaal geen prozaïsche of ordinaire naam voor een hond, maar een die met diepe betekenis beladen is sinds mensenheugenis. Dat er door overdreven gebruik sleet gekomen is op die prachtige naam, weerhoudt gelukkig nauwelijks iemand ervan om ook vandaag nog zijn of haar hond Toby te noemen.

    Zoekend naar een uitweg uit de huidige reële banaliteit van de naam Toby, maar zonder de klankwaarde en dus de herkenning door Toby zelf in het gedrang te brengen, kwam ik spontaan bij de naam van de vader van Tobias: Tobit. En zo heet onze Beagle van nu voort: Tobit, al zullen we hem allicht af en toe ook nog wel als Toby aanspreken, vertroetelend of vermanend, al naargelang.

    Ik kan de lezing van het boek Tobit in het Oude Testament overigens niet echt aanbevelen. Het is een typisch Bijbels verhaal, dat af en toe een Job doet denken. Het staat vol priesterlijke aanbevelingen voor het deugdzame leven (waar vooral de priesters in Jeruzalem beter van werden), maar bevat ook enkele verrassende uitspraken, zoals een formulering van de Gouden Regel: ‘Wat jij niet wilt dat jou geschiedt, doe dat ook een ander niet’ (4, 15).

    Voor mij is het de hond die in dit boek de held van het verhaal is.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    12-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toby

    Het begon allemaal met de kinderen. Onze schoonzoon wou graag een hond, en na een hele tijd van voorbereidingen was het eindelijk zover. Toen ze op bezoek kwamen met hun nieuwe puppy, een ‘grote Munsterlander’, waren we meteen vertederd. Ik heb eigenlijk altijd al een hond gewild, maar nu kreeg Lut er ook zin in. Mijn kleinkinderen drongen bij mijn oudste zoon eveneens aan op de aanschaf van een hondje, maar ook daar heeft het een hele tijd geduurd voor de hond, een teckel, er kwam.

    Lut vond dat als we een hond namen, we dat goed moesten voorbereiden: de tuin veilig afrasteren, een ‘bench’ aanschaffen enzovoort. Ze had wat schrik van een destructief beest in huis. Ik van mijn kant voelde dat de tijd rijp was en begon me te informeren over geschikte hondenrassen voor onze omstandigheden. Het moest een veeleer rustig dier worden, niet te groot, niet te klein, niet te jong, niet te oud, kortharig, een reu, bij voorkeur al gecastreerd. En als het mogelijk was: een asieldier dat we zo een tweede leven konden geven.

    De eerste verkenningen verliepen niet zo vlot. Wie ooit een bezoek bracht aan een dierenasiel, weet wat ik bedoel. De dieren leven daar vaak niet in optimale omstandigheden, en wie nooit een hond gehad heeft, zoals wij, schrikt wel even van de realiteit. Ik zocht elke dag aandachtig de website van pets.be af, op zoek naar een goede invulling van onze verwachtingen. Zo leer je de verschillende rassen beter kennen, en ook de problemen van asieldieren. Af en toe leek er een geschikte kandidaat voorhanden, maar dan bleek die al geadopteerd te zijn, of waren er ernstige problemen, of was het adres te veraf voor ons…

    In een naburig dorp vond ik toevallig een tweedehandse bench voor een heel schappelijke prijs. Die hadden we dus al. Nu nog een hond.

    Bijna had ik de hoop opgegeven en begon ik te denken aan een puppy, toen we vorige donderdag besloten om een asiel te gaan bezoeken op amper een half uurtje rijden van Werchter. Onze eerste indruk was veeleer gemengd, maar helemaal achteraan, in het laatste hok, een beetje verborgen achter een hoek, vonden we een Beagle, en dat leek wel wat: inderdaad niet te groot of te klein, vier jaar oud, kortharig, een gecastreerde reu. Ook Lut was meteen geïnteresseerd, en we namen de hond mee voor een korte wandeling. Ook dat viel best mee, en Lut en ik keken elkaar even onderzoekend aan, en we merkten dat we het woordeloos eens waren. Lut dacht eerst nog de hond voorlopig even daar te laten, in afwachting van de afrastering van de tuin en de aankoop van het nodige materiaal, maar de gedachte dat ‘onze’ hond nog een hele tijd in het asiel zou moeten blijven deed ons algauw besluiten hem meteen mee te nemen.

    Even de paparassen invullen, een touw aan zijn halsband en dan vertrokken we, ik op de achterbank met Toby naast me. Hij was verrassend rustig in de wagen. We reden meteen door naar een zaak waar we een gareel kochten, een leiband, hondenbrokken en nog een paar benodigdheden.

    En zo begon het avontuur. Toby wende heel snel. Het is een rustige hond, en hij werd met het uur meer aanhankelijk, wat het ons ook gemakkelijk maakte om ons aan hem te hechten. Ik nam hem mee op lange en korte wandelingen en raakte zo vertrouwd met zijn behoeften en belangstellingen.

    Alles leek goed te gaan, tot de eerste nacht. Toen wij gingen slapen, plaatsten we Toby in zijn bench, deurtje vast en dat was dat. Althans: dat dachten we. Blijkbaar had Toby andere slaapgewoonten bij zijn vroegere baasjes, of wou hij niet alleen zijn: eerst was het een bescheiden protest, maar na een kwartiertje begon hij onophoudelijk te blaffen. Ik bespaar je de details, maar het was een lange nacht. En ook de tweede nacht verliep niet beter, zodat ik al begon te wanhopen of we hem wel zouden kunnen houden. We besloten geduld te hebben: het was immers ook voor Toby een hele aanpassing. Zaterdag gingen we een tweede, kleinere bench kopen, die we in de hal plaatsten, aan de voet van de trap die naar onze slaapkamer leidt, in de hoop dat onze nabijheid hem een veilig gevoel zou geven. Aanvankelijk leek het op niets uit te draaien, en vreesden we al voor hetzelfde scenario, maar na hem enkele keren tot kalmte aangemaand te hebben vanuit het bed, werd hij inderdaad rustig en tot onze verbazing en niet geringe opluchting heeft hij de hele nacht doorgeslapen. Toen ik deze morgen bij zijn kooi kwam, lag hij rustig op mij te wachten, en eenmaal bevrijd uitte hij enthousiast zijn vreugde over het wederzien.

    Toby is nu al onze huisgenoot. Ik ga vaak met hem wandelen, en ook Lut doet dat nu al graag. In huis is hij altijd rustig en heel aanhankelijk, hij komt zich aan mijn voeten neervlijen en laat zich uitvoerig strelen en krabben. Als hij ligt te rusten, neemt hij de meest ontroerende houdingen aan. Hij stoort zich niet aan de muziek of aan de nieuwsberichten op tv.

    We hebben een hond! Ik had nooit gedacht dat de aanpassing zo vlot zou verlopen, en misschien staan ons nog verrassingen te wachten, maar dit is beter dan we ooit hadden durven dromen.

    Welkom, Toby!


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    30-09-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Besparingen, nogmaals.

    Ik had het de vorige keer over de besparingen die zowel de Vlaamse als de Belgische regering aan het voorbereiden zijn. Ik had het over het principe, namelijk dat de begroting van de overheid evengoed moet kloppen als die van elk huisgezin. Als de inkomsten dalen, moeten ook de uitgaven naar beneden. Als de uitgaven op een of ander punt stijgen, bijvoorbeeld de kosten van de vergrijzing, dan moet er op dat punt of op andere budgetten bespaard worden. Er moeten met andere woorden prioriteiten vastgelegd worden. En dan wordt het moeilijk.

    Ik had enkele suggesties gedaan: domeinen waar er naar mijn mening moeiteloos kon bespaard worden, zelfs zonder kwalijke gevolgen, in de eerste plaats ons nutteloos leger. Maar bijvoorbeeld ook op cultuur. De staat subsidieert de cultuur met gulle hand, en iedereen kan daarvan genieten; vanwaar dan mijn verzet? Zeker niet omdat ik een tegenstander zou zijn van cultuur, daarvan getuigt deze website ten overvloede. Wat is dan mijn probleem?

    Naar mijn mening is de overdreven subsidiëring door de overheid mede de oorzaak van bepaalde evoluties in de kunst en de cultuurwereld die mij en vele anderen niet bevallen. Als een de kunstenaar het zelf moet waarmaken bij het publiek, dan zullen zij ervoor zorgen dat zij van hun kunst kunnen leven. Zij zullen dus voldoende verkoopbaar werk moeten produceren om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Dat zal hen verplichten om ambachtelijk goed werk te brengen dat tevens in de smaak valt en dat ook betaalbaar is voor een breed publiek. Op al deze punten schiet het wel eens tekort wanneer kunstenaars gesubsidieerd zijn, en dus geen rekening hoeven te houden met hun publiek. Zij kunnen zich dan schaamteloos te buiten gaan aan de vreemdste experimenten en worden daarin nog gesteund door een aantal parasiterende kunstpausen, die het publiek dan wijzen op de vermeende bijzondere kwaliteiten van dat werk. Wij hebben het allemaal al gezien: plakjes hesp op de zuilen van een universitair gebouw, kevers in het koninklijk paleis, katten op de trappen van het Antwerps stadhuis, plassende Walkuren op de bühne, ‘aanpassingen’ van klassieke drama’s en opera’s aan de hedendaagse smaak, ‘hedendaagse’ kunst, absurd ‘modern’ theater. Dat zou allemaal de grenzen verleggen, en dus echte cultuur zijn.

    Dat er daarbij grenzen verlegd worden, dat zal niemand ontkennen. Maar of dat ook zo nodig moet? Als ik op TV een antieke of klassieke opera zie die qua enscenering, kostumering en algemene regie getransponeerd is naar een meer recente tijd of zelfs naar de hedendaagse tijd, dan haak ik meteen af, hoe goed de zangers en het orkest ook zijn. Postmoderne Wagner is voor mij volkomen onverteerbaar, net zoals postmoderne barokopera trouwens. Wat de beeldende kunsten betreft heb ik het altijd moeilijk met de zogenaamde ideeënkunst, waarbij het artistiek ambachtelijke helemaal naar de achtergrond verdwijnt en het kunstwerk nog enkel bestaat in de gedachten van de toeschouwer. Ongetwijfeld is het inpakken van de Reichstag in roze plastiek een hele onderneming, en maakt het resultaat indruk, maar voor mij hoeft dat echt niet, hoor.

    Maak ik mij dan niet schuldig aan praktijken zoals die van het Nazisme, dat al dergelijke kunstuitingen bestempelde als volksvreemde entartete kunst? Kijk, als men het verschil niet ziet tussen de eerlijke verontwaardiging over zogenaamd artistieke uitspattingen van gesubsidieerde of door de kunsthandel kunstmatig in leven gehouden en onmetelijk rijk gemaakte extravagante kunstenmakers enerzijds, en anderzijds de politieke vervolging van kunstenaars omdat ze homoseksueel zijn, of joods, of omdat een nazitopman hun kunst niet mooi vond, dan is dat maar zo. Ik kan heus wel wat hebben als het over moderne kunst gaat, maar voor mij zijn er nog altijd grenzen. Ik houd van kleinschalige kunst, kunst op mensenmaat, wars van megalomanie.

    Ik had het ook over uitkeringen. Wij beroemen ons erop dat wij de beste sociale zekerheid ter wereld hebben. Dat kan best zijn, maar er vallen daarbij toch kanttekeningen te maken. Enerzijds zijn er niet weinig mensen die door de mazen van dat vangnet glippen en in diepe armoede vervallen. En anderzijds zijn er zeker niet minder mensen die ten onrechte gebruik maken van die sociale zekerheid om te parasiteren op het werk van anderen. Elk systeem van sociale uitkeringen trekt mensen aan voor wie het systeem niet bedoeld is. Vandaag zijn er heel wat werkende mensen die menen dat de sociale fraude proporties heeft aangenomen die het toelaatbare al lang overschreden hebben. Men is niet meer bereid om zo ontzaglijk veel belastingen te betalen op het eigen loon, veel meer dan in andere landen, om anderen goed geld te betalen om niet te werken. Structurele solidariteit met hulpbehoevenden is aanvaardbaar, wenselijk en zelfs noodzakelijk, maar vandaag stelt men vast dat individuen het systeem uitmelken tot het niet meer mooi is, en dat terwijl organisaties zoals ziekenfondsen en vakbonden daarbij een oogje dichtknijpen, of zelfs actief aan die fraude meewerken. Werken moet aantrekkelijker gemaakt worden, het moet weer de normale toestand zijn van al wie het kan, en afdoende uitkeringen moeten beperkt worden tot wie daarzonder niet kan overleven.

    Als gepensioneerde kan ik niet om het probleem van de vergrijzing heen. Door demografische evoluties stijgt het aantal pensioengerechtigden snel. Er zijn dus meer mensen die een pensioen krijgen, en minder mensen die daarvoor belastingen betalen. In België is het in de eerste plaats de staat die de basispensioenen betaalt, niet de gepensioneerde zelf door de interesten op zijn stortingen voor een privé pensioenfonds. Men probeert nu op allerlei manieren dat nijpende tekort op te lossen, er is zelfs een commissie van wijzen aangesteld, nu gebleken is dat alle maatregelen uit het verleden, zoals het fameuze zilverfonds van de socialisten, volkomen ontoereikend zijn. En dus verhoogt men de pensioenleeftijd, schaft men allerlei systemen van vervroegd pensioen af, geeft men bonussen aan wie langer werkt, en knabbelt men aan de al te royale pensioenen van de ambtenaren. Persoonlijk meen ik dat wie ongeveer veertig jaar gewerkt heeft, recht heeft op een basispensioen dat overeenkomt met de wedde van een gemiddelde arbeider of bediende, zeg maar ongeveer € 1450. Wie meer wil, moet daarvoor zelf een spaarpot aanleggen op een of andere manier. Ik vind het onaanvaardbaar dat bepaalde personen een staatspensioen krijgen dat verschillende keren dat bedrag overschrijdt: zij krijgen tot 100% van hun wedde van de laatste vijf jaar van hun loopbaan, die natuurlijk het toppunt van hun carrière uitmaken. Dat kon vroeger misschien, toen er nog veel minder ambtenaren waren, en veel minder hoge ambtenaren, maar nu is dat niet meer doenbaar.

    De voorstellen die nu op tafel liggen om de pensioenen te hervormen hebben betrekking op de mensen die nu nog aan het werk zijn, niet op de bestaande pensioenen. Dat schept ongenoegen: men stelt dan dat de huidige gepensioneerde het goed aan boord gelegd hebben en zichzelf hoge pensioenen toegekend hebben, en dat de huidige generatie nu zelf moet beslissen om voor zichzelf een veel minder interessante pensioenregeling uit te werken, vooral om de bestaande vroege en hoge pensioenen te kunnen blijven betalen. Ik meen dan ook dat men ook moet durven snijden in de bestaande pensioenen. Een hoge ambtenaar die nu een pensioen krijgt dat een groot veelvoud is van het basispensioen mag daarop gerust veel zwaarder belast worden. De staat moet immers niet instaan voor de rijkdom van de gepensioneerden, doch hun enkel een eerlijk ‘leefloon’ garanderen, zodat ze rustig kunnen genieten van hun oude dag en van de bezittingen die ze tijdens hun leven vergaard hebben. Er zijn vandaag heel wat voorbeelden van gepensioneerden die rijkelijk leven en over aanzienlijke kapitalen beschikken, waar ze nauwelijks iets nuttigs mee aanvangen. Dat spaargeld moet meer geactiveerd en beter gebruikt worden. Het heeft geen zin dat iedereen zich een kapitaal bijeenspaart voor zijn oude dag, maar het dan niet aanspreekt omdat men het niet nodig heeft dank zij een al te genereuze sociale zekerheid. Het lijkt me veel zinvoller om dat te vervangen door een goede verzekering voor de risico’s van het ouder worden.

    Ten slotte nog een woord over de universiteiten. Ik heb mijn hele carrière doorgemaakt als ambtenaar aan de universiteit, en ik heb gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op zestig jaar op pensioen te gaan. Ik krijg van de staat het normale pensioen, en heb daarnaast een bescheiden kapitaal meegekregen van de universitaire groepsverzekering. Dat houd ik helemaal achter de hand als een appeltje voor de dorst, en het zal later aan mijn erfgenamen ten goede komen, als ik het niet heb hoeven te gebruiken om mijn oude dag door te komen. Er zijn mensen die een veel grotere uitkering hebben gekregen van de groepsverzekering dan ik, omdat ze ook een hoger loon hadden. Professoren zijn nog beter af, die krijgen een pensioen zoals de hogere ambtenaren. Men kan zich afvragen of de universiteiten met hun subsidies moeten instaan voor dergelijke groepsverzekeringen, of voor dergelijke hoge pensioenen. De hele kwestie gaat om wat de staat moet doen voor de pensioenen, zowel van de werknemers in de privé sector als voor staatsambtenaren en daarmee gelijkgestelden, zoals de universiteitsprofessoren en -ambtenaren. In ons land betaalt de staat de werkingsmiddelen en de lonen van het personeel van de universiteiten. Daarnaast verwerven de universiteiten allerlei andere inkomsten, waarmee ze die werkingsmiddelen verhogen en nog meer personeel aanstellen. Het gaat daarbij over zeer grote bedragen. De universiteiten zijn machtige instellingen, en er wordt zeer weinig controle uitgeoefend op hun werking en hun prestaties. Zo haalt in Vlaanderen minder dan de helft van de studenten een einddiploma, velen niet binnen de normaal voorziene tijd. Er is geen toelatingsexamen, behalve voor geneeskunde. Dat maakt dat heel wat jongelui hun kans wagen aan de universiteit, en dat maar een derde slaagt in dat eerste jaar. Er wordt dus veel tijd en energie gestoken in nutteloos massaonderwijs. Heel wat onderzoek is van middelmatig tot bedenkelijk niveau, heel wat professoren doen helemaal geen ernstig onderzoek. Men komt er niet uit of de universiteiten nu bedoeld zijn om jonge mensen op te leiden, of onderzoeksinstellingen zijn, en bijgevolg doet men geen van beide zaken echt naar behoren, en blijft men vaak steken in amateurisme en verouderde praktijken. De maatschappij klaagt dat de universiteit niet voorbereidt op het werkelijke leven. Het is dus de hoogste tijd dat de staat zich ernstig gaat bezinnen op haar rol tegenover de universiteiten: er zijn voorbeelden in andere landen van universiteiten die geen cent ontvangen van de staat. Het lijkt me betekenisvol dat slechts één Vlaamse universiteit (amper) de top 100 haalt, terwijl de niet-gesubsidieerde universiteiten alle rangschikkingen aanvoeren.

    Dat alles leidt me tot het besluit dat onze maatschappij er beter aan doet om het staatsapparaat aanzienlijk kleiner te maken, en zich op alle terreinen te beperken tot het strikt noodzakelijke, en zich uit talrijke domeinen helemaal terug te trekken, of zich te beperken tot een afstandelijk toezicht om uitwassen te voorkomen. De recente verkiezingen hebben overduidelijk aangetoond dat de overgrote meerderheid van de Vlamingen daar eveneens zo over denkt. Laten we hopen dat die Vlamingen, met de vertegenwoordiging die ze democratisch verworven hebben in het Vlaamse en het Belgische parlement, die overtuiging zullen waarmaken, tot spijt van wie ’t benijdt.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    27-09-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Besparen op cultuur?

    De Vlaamse regering moet besparen. De oorzaken zijn verscheiden: we hebben van België meer verantwoordelijkheden gekregen, maar niet het budget om die te bekostigen. We moeten nu zelf opdraaien voor onze Vlaamse uitgaven, met minder inkomsten. En er is crisis: ook dat zorgt voor minder inkomsten, terwijl men meer op de overheid een beroep doet, voor werkloosheids- en andere uitkeringen. Kortom, de begroting gaat in het rood, tenzij men de uitgaven beperkt of de inkomsten verhoogt. De inkomsten verhogen betekent nog meer belastingen, dus liever niet, wij zijn al het zwaarst belast landje ter wereld. En dus is er maar één oplossing: de staat moet minder uitgeven.

    Laat dat nu precies zijn wat veel mensen al heel lang denken in Vlaanderen. Verwachten dat de overheid aan iedereen geschenken uitdeelt, dat is waanzin natuurlijk: iemand moet die cadeautjes toch betalen? En wie betaalt ze? Juist: de werkende mens, door belastingen te betalen, dat zijn de inkomsten van de staat. De werkende mens staat dus een deel van zijn loon af aan mensen die niet werken. Dat kan, maar enkel in zover dat ook echt nodig is. Maar we zijn niet eens in staat om iedereen te helpen die het echt nodig heeft, zoals de personen met een beperking. Dat belet ons echter niet om vele miljoenen uit te geven aan projecten waarvan het nut of de zin velen ontgaat. Ik noem maar één voorbeeld: de restauratie van de Sint-Romboutskathedraal in Mechelen. Als ik heel eerlijk mag zijn: voor mij mogen ze die dynamiteren.

    Laten we het ook eens over uitkeringen hebben. Laatst was er een reality programma op de VRT, ‘De Rechtbank’. Een vrouw die zelf voorwaardelijk vrij was wegens drugszaken, werd betrapt toen ze haar man in de gevangenis drugs wou bezorgen. De onderzoeksrechter vroeg haar van wat ze leefde, en haar antwoord was: ik ‘trek’ 1500 euro per maand van de mutualiteit. Ik viel zowat van mijn stoel. Dat is immers meer dan mijn pensioen. Ik kreeg plots het bangelijk gevoel dat er in Vlaanderen echt wel veel omgaat dat we niet weten als het over uitkeringen gaat.

    Ook op cultuur moet er bespaard worden, globaal ongeveer 7,5 procent. Vanzelfsprekend schreeuwen een aantal gesubsidieerde cultuurpauzen moord en brand. Maar ik moet bekennen: het raakt mijn koude kleren niet. Ik durf van mezelf zeggen dat ik over enige culturele bagage beschik, maar ik mijd wat in Vlaanderen voor cultuur doorgaat als de pest. Ik ga niet naar concerten of andere muziekuitvoeringen, bezoek geen grote tentoonstellingen, kom niet in musea of kerken, ik koop en lees de boeken niet die in kranten en weekbladen hoge ogen gooien, kortom, ik blijf thuis en lees boeken die ik zelf koop, meestal tweedehands, of die ik gratis op internet vind. Ik vermijd de VRT, zowel radio als TV. En ga zo maar door.

    Voor mij mogen ze dus gerust het hele zootje sluiten en afschaffen: mijn cultuurbeleving zal er niet onder lijden. Ik onderhoud twee websites die ik toch wel cultureel durf te noemen, en wel zonder enige subsidie of andere inkomsten, en ik bied alles gratis aan. En ik heb een boek geschreven, eveneens zonder subsidies, gewijd aan Spinoza, een filosoof die eveneens alle subsidies en benoemingen weigerde, en op zijn eentje oneindig veel meer heeft gedaan voor onze beschaving dan al de cultuurpauzen van vandaag samen. Wat vandaag voor cultuur doorgaat, zal in mijn bescheiden opinie, en als we op ons recent verleden mogen afgaan, al over enkele jaren door de mand vallen als schrijnende banaliteit.

    Ik heb veertig jaar aan de universiteit gewerkt en ik durf hier plechtig stellen: men kan aan de universiteit moeiteloos 50 procent besparen, en geen mens die het zal merken als men het ernstig doet.

    Voor mij mag er dus gerust minder ‘staat’ zijn, liefst zelfs zo weinig mogelijk, enkel wat noodzakelijk is. En neen: het leger is daar niet bij, en cultuur evenmin.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:kunst
    11-08-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een waanzinnige logica: de Hannibal Directive

    Het gevoel van machteloos onbehagen blijft me beklemmen bij het volgen van de nieuwsberichten, vooral die over gewelddadige conflicten.

    Neem nu de oorlog in Gaza. Allerlei mensen en instellingen nemen daarin een standpunt in, en vaak ben ik geneigd een of ander standpunt bij te treden, tot ik weer een andere klok hoor luiden, argumenten doorprikt worden of informatie als onbetrouwbaar of dubieus wordt ontmaskerd.

    Volgens sommige bronnen bestaat er bij het Israëlische leger een zogenaamde Hannibal Directive, een richtlijn voor de troepen voor het geval dat een soldaat in handen valt van de vijand. De troepen moeten dat te allen prijze verhinderen, en wanneer dat niet mogelijk is, moet men de vijand bestoken, ook al komt de gegijzelde daarbij om. Volgens een nog meer onvoorstelbare interpretatie zouden Israëlische soldaten het consigne krijgen om veeleer zichzelf te doden dan zich te laten nemen, en zo het leger en de staat in een onaanvaardbare situatie te brengen. Deze richtlijn zou ook in het recente conflict al toegepast zijn.

    Israel heeft iets met krijgsgevangen of gekidnapte medeburgers en soldaten, en zelfs met het stoffelijk overschot van gesneuvelden. Ook andere legers hebben als erecode dat ze geen van de hunnen achterlaten op het slagveld, bijvoorbeeld de Amerikanen. Maar bij Israel gaat het wel heel ver. Toen enkele jaren geleden een soldaat gekidnapt was door de Palestijnen, beheerste die kwestie vier jaar lang het nieuws. Uiteindelijk werd die ene Israëli geruild voor meer dan duizend Palestijnse (krijgs)gevangenen. De gedachte dat een Jood gevangen gehouden wordt door de Palestijnen is blijkbaar ondraaglijk. En dat terwijl er constant vele duizenden Palestijnen langdurig en vaak zonder vorm van proces gevangen gehouden worden in Israëlische gevangenissen.

    De huidige oorlog (want zo moeten we het conflict noemen) is losgebarsten na de moord op drie Israëlische jongeren, en het is met ongekende intensiteit voortgezet toen een jonge officier ‘vermist’ was. Die jonge officier is later als gesneuveld opgegeven, maar er reizen vragen over de omstandigheden: is hij niet door het Israëlisch leger gedood, toen hij in de handen gevallen was van de Palestijnen? Of heeft hij zichzelf en Israël dat lot bespaard, zoals hem opgedragen en ingehamerd?

    In het conflict tussen Israel en Hamas gaat het vaak over de ongelijke proporties: de omvang van de beide legers en de wapens waarover ze beschikken; het aantal doden en gewonden aan beide kanten; de (geringe) aanleiding tot het conflict en de (overdreven) reactie van Israël; de enorme materiële schade in Gaza en het succesrijk vermijden daarvan in Israël. Dat dit een ongemakkelijke redenering is, bleek toen in een interview de Israëlische ambassadeur in België aan de met verstomming geslagen journaliste vroeg: eist u met die opmerking niet dat er aan Israëlisch kant evenveel slachtoffers moeten vallen, en er evenveel materiële schade moet zijn? Zou dat de oorlog meer aanvaardbaar maken, of minder gruwelijk?

    Dat is ook mijn bedenking bij de open brief van een groep Vlaamse artsen in de media. De bekende woordvoerder noemde precies dat onevenwicht de voornaamste reden van hun protest. Als men die redenering volgt, ‘betreurt’ men op een of andere manier inderdaad dat er niet meer slachtoffers vallen en niet meer schade is (aan Israëlische kant). Dat kan toch niet de bedoeling zijn… Daarom ware het beter alle geweld te veroordelen, hoe aanzienlijk of gering de verliezen ook zijn aan de ene of de andere kant.

    Op de vraag waarom Hamas zijn militaire installaties in het midden van de bewoonde gebieden situeert, antwoordde diezelfde woordvoerder van de protesterende artsen opvallend dat ‘men niet anders kon’: er zijn in Gaza geen niet-bewoonde gebieden. Dat is natuurlijk onjuist; het is duidelijk dat Hamas zijn wapens, opslagplaatsen en commandoposten niet op open plekken situeert omdat ze anders een nog gemakkelijker doelwit vormen voor Israël. Men zou dus kunnen antwoorden dat als Israël die wapens wil uitschakelen, ze niet ‘anders kunnen’ dan bewoonde gebieden raken, en dus ook onschuldige omstanders raken. De beide redeneringen zijn echter al te cynisch, en zouden nooit aangewend mogen worden om enige actie te rechtvaardigen.

    Ik weet dus niet welke kant te kiezen in dit conflict. Ik gruw van het geweld en het menselijk leed is ontstellend. Maar ik kan me niet scharen achter protestbewegingen ten gunste van Hamas, noch achter steunbetuigingen voor Israël. Enkel een absolute veroordeling van het geweld in de regio en een oproep tot blijvende vrede is een ethisch aanvaardbare houding. Het is echter een opvatting die weinigen delen: men laat zich leiden door sterke emoties ten gunste van de enen of tegen de anderen. Die emoties zijn terecht, maar ze zijn ook de aanleiding en de reden voor het conflict. Als men dieper nadenkt, moet men uiteindelijk gaan inzien dat het al dan niet vermeend onrecht niet ongedaan gemaakt wordt door nog meer onrecht, dat de doden niet tot leven komen door nog meer mensen te doden. Misschien is dat wel wat die mysterieuze tekst in het evangelie betekent: ‘laat de doden hun doden begraven’ (Matteüs 8, 21-22 en Lukas 9, 59-60).

    Wanneer we elke gekidnapte, gewonde, of dode aan onze eigen kant moeten wreken, hebben we nooit gedaan, en blijft het geweld in de wereld. Enkel wanneer we dat inzien, kan er een nieuw begin gemaakt worden en kan er een proces op gang komen dat uiteindelijk moet leiden tot een billijke en blijvende vrede. Het ziet er echter naar uit dat geen van beide partijen in dit conflict, of in de talrijke andere, bereid is ook maar één ogenblik in die richting te denken. Zij zullen dan ook ongetwijfeld nog lang hun doden begraven, en zelfs liever hun eigen mensen doden dan toe te staan dat ze, dood of levend, in de handen van de tegenstander vallen. Dat is de verbijsterende, waanzinnige logica van het geweld, die door zoveel staten en rebellen met alle middelen in stand gehouden wordt in het hart van mensen die er het eerste, maar helaas niet het enige slachtoffer van zijn. Het is voor de machthebbers een immense verantwoordelijkheid, waar zij echter blijkbaar goedschiks mee omgaan, zoals destijds ook Hitler, Stalin, Pol Pot en anderen. Wij leren niet gemakkelijk uit de geschiedenis, die we nochtans goed kennen. En dus zijn we veroordeeld om ze te herhalen; George Santayana (1863-1952): "Those who cannot remember the past are condemned to repeat it" (uit "Life of Reason I").


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    08-08-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ongewenst seksueel gedrag

    Ik vind het steeds moeilijker om me te mengen in lopende debatten, of een standpunt in te nemen over gebeurtenissen om me heen, en de nieuwsberichten te volgen.

    Een voorbeeld. Via FB vernam ik het verhaal over een filosofieprofessor (50) die een korte relatie had met een jonge studente, die blijkbaar psychisch labiel was. Nadien had die studente een even korte en even desastreuze relatie met een jongere man, maar die liep ook op de klippen, om dezelfde redenen. Kort daarop stapte die studente uit het leven, na een eindeloze reeks van dreigingen met en pogingen tot zelfdoding. In de nasleep van het onderzoek naar dat overlijden werd de professor door zijn universiteit aan de deur gezet. Hij vocht die beslissing aan, en kreeg gelijk van de rechtbank, die van oordeel was dat de zelfdoding niet te wijten was aan het gedrag van de professor, en de universiteit moest hem weer aannemen.

    Kijk, wat doe je met zo’n triest, tragisch verhaal? Ik heb veertig jaar aan da universiteit gewerkt als ambtenaar, en ik heb dergelijke zaken van nabij meegemaakt. Ik weet dat ze gebeuren, steeds weer, en dat het vrijwel onmogelijk is deze situaties en het onnoemelijk leed te vermijden dat ze met zich meebrengen voor alle betrokkenen, hoezeer men dat ook probeert. In Amerika lopen er daarvoor allerlei (dure) programma’s en worden die zaken voor de rechter uitgevochten, vaak met miljoenen dollars aan schadevergoeding, uitbetaald door universiteiten wegens het seksueel onaanvaardbaar gedrag van staf en studenten, en natuurlijk met fikse honoraria voor de advocaten.

    Ik verdedig ongewenst seksueel gedrag absoluut niet. Maar als de conflicten die voortvloeien uit het samenleven van mensen in onze universiteiten uiteindelijk leiden tot spectaculaire processen, en die op hun beurt tot draconische maatregelen om dat te vermijden, dan zijn we niet meer bezig met het opvoeden van jonge mensen tot normale menselijke relaties, maar tot het juridisch afdwingen van een gedragscode waarbij elke spontaneïteit onmogelijk wordt, en iedereen voortdurend op zijn hoede is om toch zelfs maar niet de indruk te geven aan seksualiteit te denken, daar waar we dat toch voortdurend doen. Mensen zijn seksuele wezens, dat valt echt wel moeilijk te ontkennen. En ja, we moeten met elkaar omgaan in onze werkomgeving zonder dat die seksualiteit een probleem wordt.

    Dat is echter een zeer complexe zaak. Niemand wil immers alle seksuele aspecten bannen uit de werksituatie, en dat is ook niet mogelijk. Maar er zijn evident grenzen aan het aanvaardbare en het wenselijke, en die zijn niet eens moeilijk te definiëren. Wanneer iemand op een beschaafde manier uiting geeft aan zijn seksuele interesse voor iemand anders in de werksfeer, dan moet die andere persoon daarop kunnen reageren zoals die wil, zonder dat dit enig gevolg heeft voor de werksituatie. Maar soms, of veelal, is dat laatste niet het geval, en dan krijg je problemen. En soms wordt wat aanvankelijk niet ongewenst was dat na verloop van tijd wel. En wat voor de ene onschuldig is, wordt door de andere als bedreigend ervaren.

    Om die reden stelt men in allerlei instellingen richtlijnen op over ongewenst seksueel gedrag, maar die grenzen zijn veel moeilijker te trekken. En zo komen we terecht in een soort war of the sexes, die wordt uitgevochten voor commissies, beroepsinstanties en uiteindelijk rechtbanken, met veroordelingen of ‘minnelijke’ schikkingen en financiële schadeloosstellingen, alsof die echt een oplossing bieden voor de betrokkenen, of een efficiënte ontrading vormen voor toekomstige ‘daders’.

    Ik weet ook niet hoe het verder moet. Ik kan me niet voorstellen dat er ooit een tijd zal komen dat er aan onze universiteiten en hogescholen, of in de samenleving als geheel, geen problemen meer zijn met de beleving van onze seksualiteit. Die beteugelen met wetten lijkt me geen goede zaak, al moet dat in ernstige gevallen natuurlijk gebeuren. Richtlijnen waaraan niet meteen sancties verbonden zijn, lijken me wel aangewezen en zelfs noodzakelijk, evenals overleg, bemiddeling en gesprekstherapie. Ik aarzel, zo stel ik vast, om met seksueel gedrag zonder meer om te gaan zoals met intrinsiek misdadig gedrag, bijvoorbeeld diefstal, slagen en verwondingen, moord…

    Dat een universiteit miljoenen moet betalen aan een student omdat een andere student zich heeft schuldig gemaakt aan ongewenst seksueel gedrag, en de universiteit blijkbaar niet genoeg gedaan heeft om dat te verhinderen, bijvoorbeeld door het opstellen en handhaven van een gedragscode, lijkt me inderdaad bizar. Seksueel gedrag is op zichzelf immers helemaal geen misdaad; het wordt het alleen als een van de betrokkenen het aanvoelt als ongewenst, en de andere er toch mee doorgaat. Maar er is vaak een dunne lijn tussen wat iemand aanvaardbaar acht en wat niet, en hoe men dat te kennen geeft. Vandaar dat ik, behalve in flagrante en gewelddadige (ook psychisch!) gevallen, meer heil zie in richtlijnen ter preventie en in confrontatie en uitpraten en zo mogelijk erkenning van schuld en eventueel verzoening dan in draconisch bestraffing en enorme financiële compensaties.

    Mijn gevoel van machteloosheid wordt er echter niet minder bezwarend om. Men zal zeker doorgaan met het beteugelen en het vervolgen en afdanken en het toekennen van financiële schadeloosstellingen. Maar dat zal de problemen niet oplossen, neem ik aan, noch verhinderen dat er zich nog problemen voordoen. Wij hebben in het verleden altijd aangenomen dat er zich in de sfeer van de seksualiteit zaken voordoen waarbij de betrokken zich niet van hun beste kant laten zien, en we hebben dat meestal met de mantel der liefde bedekt, zoals dat heet. Zeker, we hebben dat ook gedaan wanneer er helemaal geen liefde mee gemoeid was, we hebben zaken onterecht in de doofpot gestopt en zo slachtoffers dubbel gekwetst en daders een vrijbrief gegeven om door te gaan met hun misdadig gedrag.

    Maar de zaken helemaal omdraaien, en de menselijke seksualiteit uitsluitend regelen op wettelijke basis, en in een context van criminaliteit, lijkt me een reactie die niet aangepast is aan de problematiek.

    Mijn gevoel van onmacht is terneerdrukkend en complex. Ik weet dat we nog ver verwijderd zijn van een oplossing. Ik weet dat er elke dag talloze mensen zullen lijden in seksuele relaties en confrontaties, en dat evenveel mensen zich zullen schuldig maken aan onaanvaardbaar seksueel gedrag. En ik weet dat wat ik daarover denk geen enkele invloed zal hebben.

    Behalve voor mezelf.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    24-07-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gaza: de grond van de zaak

    Het is moeilijk om niet te reageren op de nieuwe opflakkeringen van oorlogsgeweld, vooral in Oekraïne en in de Gaza-strook. Anderzijds heeft het zo goed als geen zin om in te gaan op de details van die conflicten: niet alleen weten we er niet genoeg over om een min of meer objectief oordeel te vellen en zal elk oordeel altijd wel subjectief zijn, bovendien doet ons oordeel er niet toe, omdat het geen enkele invloed heeft op de gebeurtenissen. Waarom er dan toch op ingaan?

    Omdat die machteloosheid aanzet tot dieper nadenken over dergelijke conflicten en tot zoeken naar meer algemene oorzaken, wat ons misschien kan leiden naar mogelijke oplossingen.

    Dat mensen van mening verschillen, is op zichzelf geen probleem. Mensen zijn verschillend en als ze gaan samenleven, leidt dat onvermijdelijk tot meningsverschillen. Niemand is het helemaal en op alle punten eens met iemand anders, we zijn uniek. Dat wil echter niet zeggen dat we het nergens over eens zijn, met niemand: wij lijken ook op elkaar, en in gelijksoortige omstandigheden zijn we geneigd op dezelfde manier te reageren. Er is dus niet één absolute waarheid over alles, maar anderzijds zijn er wel heel wat zaken waarover we het eens kunnen zijn. Het gaat er dus om ons te verzoenen met de verschillen, en zoveel mogelijk de punten te vinden waarover we het eens zijn. Als we daarbij ook nog uitgaan van het feit dat iedereen vrij is en gelijk, en dat we niets kunnen zonder de anderen, maar integendeel veel meer kunnen met anderen samen dan alleen, zou dat idealiter moeten leiden tot een leefbare samenleving.

    En dat is ook zo in grote delen van de wereld. Niet dat het overal rozengeur en maneschijn is, of dat die gelijkheid, vrijheid en solidariteit overal optimaal of zelfs maar in gelijke mate onvolmaakt gerealiseerd is, verre vandaar, de verschillen zijn zelfs tergend groot. Maar het is in de meeste gevallen leefbaar voor de meeste van de zeven miljard bewoners van onze aarde.

    Maar niet overal. De conflicten doen zich echter blijkbaar niet speciaal voor op plaatsen waar de levensomstandigheden het moeilijkst zijn: Rwanda ziet eruit als het aards paradijs, maar het was het toneel van een verschrikkelijke genocide. Gaza ziet eruit als de rest van de kuststreek daar, maar het is er nog nooit helemaal rustig geweest. In de nasleep van de val van de Sovjet-Unie zijn er enkele conflicten geweest en zijn er enkele staatsgrenzen gewijzigd, gewelddadig of vredelievend, zonder dat we kunnen vaststellen waarom.

    Als we naar de oorzaken zoeken van al dergelijke conflicten, zien we dat godsdienstige, etnische, sociale, historische en wellicht nog andere elementen een rol spelen, maar het wordt niet duidelijk waarom op een bepaald ogenblik de mensen naar de wapens grijpen en elkaar te lijf gaan en naar het leven staan. We zien ook dat de beschikbaarheid van wapens een rol speelt, maar de genocide in Rwanda toont aan dat het ook met keukenmessen en machetes kan. Grootschalige verwoestingen van de infrastructuur lijken dan weer een kenmerk te zijn van modern wapentuig, maar misschien was er in Rwanda niet genoeg infrastructuur die als doelwit kon dienen voor moderne wapens. Het gaat vandaag ook niet meer zozeer om veroveringsoorlogen.

    Overal ter wereld is er geweld aanwezig, onder talloze vormen: zelfdoding, moord, foltering, verkeersdoden en arbeidsongevallen enzovoort. Oorlogsvoering is er ook altijd al geweest, maar stilaan minder, en minder grootschalig. Zeshonderd doden in Gaza is er zeshonderd teveel, maar het zijn geen aantallen die men kan vergelijken met de beide wereldoorlogen van de twintigste eeuw, bijvoorbeeld. Maar waarom escaleert een conflict zoals in Syrië tot een gewapende strijd, een oorlog? Waarom nu in Gaza? Afghanistan? Oekraïne?

    Voor een oorlog heb je slechts één agressor nodig, om vrede te sluiten moet je met zijn tweeën zijn. Het is voldoende dat in een conflict één partij naar de wapens grijpt; de andere partij kan dan niet anders dan zich eveneens met de wapens verdedigen, je kan je toch niet laten afslachten of onder de voet lopen, is dan de redenering. Om een oorlog te beëindigen, moeten de betrokken partijen het eens zijn.

    Wie het conflict, of de nieuwe opflakkering ervan, tussen Israël en Hamas begonnen is, valt moeilijk te zeggen. Israël houdt de Gaza-strook in een constante wurggreep. Anderzijds is het wel bewezen dat Hamas na een beperkte onderbreking zijn beschieting van Israël herbegonnen is, en ook andere ‘terroristische’ daden heeft gesteld. Allicht was dat, samen met de moord op drie Israëlische jongeren, de aanleiding voor een nieuwe Israëlische aanval op Gaza.

    In feite zien we een herhaling van het scenario waarmee alle oorlogen beginnen: een daad van gewapende agressie, hoe beperkt ook, van een staat tegen een andere staat. De reactie daarop is niet in de eerste plaats het beveiligen van de eigen grenzen, dus de verdediging van het eigen grondgebied, maar het behalen van de overwinning op de vijand, door die in zijn eigen land aan te vallen en tot overgave te dwingen. Dat is wat we meemaken in Gaza, en het is een verhaal dat zo oud is als de mensheid.

    In elk gewapend conflict heb je mensen nodig die elkaar naar het leven staan. Als het gaat om staten die over een leger beschikken, zijn dat soldaten. Die hoeven niet allemaal zelf erg oorlogszuchtig te zijn: ze worden gedwongen om bevelen uit te voeren. En een moderne oorlog lijkt overigens steeds meer op een war game: iemand drukt op een knop en ziet een ontploffing op een scherm. Lijf-aan-lijfgevechten zijn veeleer zeldzaam: je treft de vijand van op grote afstand Je hebt ook mensen nodig die beslissen om een oorlog te beginnen, politici dus, die zelf niet deelnemen aan de strijd, en bevelhebbers die de concrete bevelen geven.

    Men neemt aan dat, achteraf gezien, gewapende conflicten zelden de problemen oplossen die zich stellen, en dat die problemen ten minste even goed op vredelievende wijze hadden kunnen opgelost worden. Maar dat zijn overwegingen die geen rol spelen op het ogenblik dat mensen zich in hun bestaan bedreigd voelen of ook werkelijk aangevallen worden. Oorlog behoort tot de concrete mogelijkheden.

    Als men gewapende conflicten wil vermijden, moet men niet in de eerste plaats de wapenproductie beperken, want wapens zal men altijd vinden. Men kan zoeken naar situaties die aanleiding kunnen geven tot gewapende conflicten, maar die zullen er ook altijd zijn. Het komt er dus vooral op aan dat men mensen, alle mensen, politici, militairen en alle burgers ervan overtuigt dat geen enkele reden goed genoeg is om een gewapend conflict te beginnen.

    Dat is echter geen geringe opdracht. Er zijn immers altijd mensen die meer geneigd en sneller bereid zijn om geweld te gebruiken, en die elke gelegenheid daartoe aangrijpen. Dat kunnen heel eenvoudige mensen zijn, die men gemakkelijk kan manipuleren met propaganda. Maar ook mensen die de hoogste functies bekleden in de maatschappij blijken niet immuun voor de verleiding van het geweld. Wanneer de president van de Verenigde Staten op een bepaald moment besliste om Irak aan te vallen, was daaraan ongetwijfeld een uiterst complex proces voorafgegaan, en was hij ongetwijfeld evenzeer gemanipuleerd, maar uiteindelijk wist iedereen dat George W. Bush een gewelddadig en oorlogszuchtig man was, en dat hij, als de gelegenheid zich zou voordoen (of door hem zelf of zijn omgeving zou gecreëerd worden), niet zou aarzelen om een oorlog te beginnen. Een andere president, Kennedy, besliste onder vergelijkbare omstandigheden na lang nadenken zelf om geen uitgebreid gewapend conflict te beginnen met de Sovjet-Unie over Cuba.

    Als men oorlogen wil vermijden, moet men de mensen ertoe brengen af te zien van het gebruik van geweld, zelfs als ze daartoe geneigd zijn, zelfs als ze onrechtvaardig behandeld worden, zelfs als ze uitgedaagd worden, zelfs als ze aangevallen worden. Wij moeten ervan overtuigd raken, niet dat oorlogsgeweld niets oplost, maar dat het onmenselijk is om oorlogsgeweld te gebruiken, onder alle omstandigheden. Pas wanneer de wapens zwijgen, kunnen we op een ernstige manier problemen beginnen aanpakken. Zolang de mogelijkheid bestaat om uiteindelijk toch tot geweld over te gaan, geldt alleen het recht van de sterkste.

    Het gaat dus in de eerste plaats om een mentaliteitswijziging, veeleer dan om ontwapening, alhoewel die ook noodzakelijk is, natuurlijk. Maar ontwapenen is ondenkbaar zonder die mentaliteitswijziging, terwijl die mentaliteitswijziging voldoende zou zijn, zelfs in een tot de tanden gewapende wereld. We moeten ertoe komen dat we geen wapens meer willen gebruiken, dan zullen we vanzelf ophouden om ze te maken en te verkopen. Ontwapening is een doel, geen middel.

    Hoe we zoveel mogelijk, ja alle mensen zover kunnen krijgen, is natuurlijk de vraag. Wij hebben op dat punt nog geen blijvende successen behaald: er is altijd wel ergens oorlog. Opvoeding en bewustmaking zijn primordiaal: in meer ontwikkelde landen wordt minder oorlog gevoerd dan in andere. Een billijke verdeling van de rijkdom en de macht helpt ook, en een democratisch staatsbestel is minder oorlogszuchtig dan een dictatuur. Maar dat is het probleem enkel verplaatsen: hoe kom je tot een goede opvoeding, hoe verdeel je de rijkdom en de macht rechtvaardig, hoe breng je een democratie tot stand?

    Het is vooral in het hart van de mensen dat het moet gebeuren. Dat kan door te luisteren naar mensen van goede wil, door te leren uit onze vergissingen, maar vooral door zelf na te denken over wat we doen en laten, en daartoe is iedereen in staat.


    Categorie:samenleving
    Tags:levensbeschouwing
    24-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antisemitisme?

    Antisemitisme?

    Na de aanslag in het Joods Museum te Brussel, ging er een storm van verontwaardiging op, die ook in de media ruim weerklank vond. Ik wil vandaag, een maand na de feiten, even terugblikken op de gebeurtenissen en vooral op de vele, vaak verhitte reacties.

    Opdat er geen misverstand zou ontstaan, wil ik hier vooreerst mijn afschuw uitspreken over deze vreselijke moordaanslag, waarbij twee bezoekers en een personeelslid van dat museum omkwamen. Dat zoiets gebeurt in de hoofdstad van België, op klaarlichte dag, is ontstellend en beangstigend, en vereist niet alleen een algemene veroordeling, maar ook een krachtdadige reactie van de overheid.

    Dergelijke Joodse musea blijken er ook in andere landen te zijn, onder meer Amsterdam, Londen, Parijs en Berlijn. Het zijn Joodse culturele centra, met talrijke tentoonstellingen en andere activiteiten rond de Joodse cultuur en geschiedenis. Het valt moeilijk te ontkennen dat ze op die manier, net zoals de synagogen, een voor de hand liggend doelwit zijn voor aanslagen. We moeten er ons echter voor hoeden om dergelijke aanslagen, die hoe dan ook verwerpelijk zijn, zonder meer te bestempelen als antisemitisch. Ik verklaar mij nader.

    Wij weten nog niet wat de drijfveer was van de dader. Het ziet er naar uit, indien de vermoedelijke dader inderdaad de schuldige is, dat hij een achtergrond heeft in het conflict dat zich sinds mensenheugenis in het Midden-Oosten afspeelt, en dat een nieuwe dimensie heeft aangenomen sinds het ontstaan van de staat Israel. Er is vandaag een gewelddadig conflict tussen de staat Israel en zijn buurlanden, inzonderheid de Palestijnse bevolking in en buiten Israel. In dat conflict zijn er al veel doden gevallen, en het huidige status quo bevredigt niemand, in de betrokken gebieden noch daarbuiten. Dat is echter helaas niet het enige conflict, noch het enige conflict met etnische implicaties: de lijst van dergelijke conflicten is uitgebreid en gaat ver terug in de geschiedenis.

    Er is ook een geschiedenis van de vervolging van het Joodse volk, die zo oud is als de mensheid, als we er de Bijbel op naslaan. Toen de Joden door de Romeinen uit hun land werden verdreven rond het jaar 70 van onze tijdrekening, is er een diaspora op gang gekomen die de Joden verspreid heeft over de hele (vooral westerse) wereld. Daar hebben ze periodes gekend van grote bloei en ruime integratie, maar ook van radicale vervolging en verbanning. De vernietiging van zes miljoen Joden door het Naziregime in Duitsland was daarvan het verschrikkelijke hoogtepunt. Vandaag gebruiken we de term antisemitisme om de houding te benoemen van personen die blijk geven van haat tegen het Joodse volk, of zich schuldig maken aan misdaden tegen Joodse personen vanuit die haat.

    Om het scherper te stellen: wanneer een Jood of een Israëlisch staatsburger het slachtoffer is van een roofmoord, kan men moeilijk spreken van antisemitisme; het motief is immers niet de haat tegenover Joden, maar het beroven van personen die toevallig Jood of Israëlische burgers zijn. Ook in Israel en onder Joden overal ter wereld gebeuren moorden, neem ik aan, en niemand zal eraan denken die antisemitisch te noemen. Er zijn Israëli’s die andere Israëlisch haten, en Joden die Joden haten, bijvoorbeeld hun politieke of religieuze tegenstanders, en dat is altijd al zo geweest. Ook dat kan men bezwaarlijk antisemitisme noemen, vind ik.

    In tegenstelling tot wat men hier en daar hoort, meen ik dat men voorzichtig moet zijn met de term antisemitisme, en met de meer algemene term racisme, waarvan het antisemitisme een vorm is. Als soennieten en sjiieten elkaar gewapenderhand bestrijden, is dat racisme? Ik ben geen antropoloog, maar me dunkt dat zij etnisch niet te onderscheiden zijn. Overigens zijn ook Joden en Arabieren dat niet, voor zover ik weet. Met racisme bedoelen we meestal een denigrerende houding tegenover een lid van ene ander ‘ras’, overigens een term die geen diepgaande betekenis heeft, omdat hij enkel slaat op secundaire, oppervlakkige lichamelijke kenmerken. In de praktijk gaat het meestal om de superieure houding van blanken tegenover de andere rassen. Maar er is zeker ook een vorm van racisme aanwezig in die andere rassen, hetzij tegenover leden van hun eigen ras, hetzij tegenover leden van een ander ras, blanken of anderen. Racisme is dus een complex begrip, dat we het best algemeen omschrijven als een vernederende houding tegenover een lid van een fysiek herkenbaar andere bevolkingsgroep dan die waartoe men zelf behoort.

    Wanneer we dat doen, wordt het mijns inziens moeilijk om antisemitisme zonder meer altijd en overal als racisme te omschrijven. Ik althans kan sommige Arabieren niet onderscheiden van sommige Joden. Antisemitisme is dan een bijzondere vorm van racisme, waarbij het niet gaat om een ander ras, maar om een ander volk, een bevolkingsgroep die oorspronkelijk in een bepaald land woonde, en die zijn identiteit tijdens de diaspora voldoende heeft bewaard om uiterlijk, zo al niet fysiek, herkenbaar te zijn.

    Hoe dan ook gaat het om een haat die geen enkele grond heeft in wat een bepaalde persoon denkt of doet, maar om zijn of haar toebehoren tot een bepaalde volksgroep. Er is dus sprake van een onterechte veralgemening: men haat een volksgroep en iedereen die ertoe behoort, zelfs als een bepaalde persoon niets heeft gedaan of zelfs maar gedacht dat in andere omstandigheden aanleiding zou kunnen geven tot haatgevoelens. Het gaat om een vooringenomen blinde haat. Zeker, er kunnen historische feiten zijn die tot dergelijke primitieve haatgevoelens aanleiding geven, maar die zijn er ook tussen leden van dezelfde bevolkingsgroep, bijvoorbeeld vetes tussen families of zelfs dorpen of landstreken.

    Na deze aftastende algemene beschouwingen kom ik terug naar de aanslag op het Joods Museum te Brussel. Is dat een geval van racisme? Ik weet het werkelijk niet. Dat hangt immers af van de motivering van de dader. Als hij alle Joden haat, en vanuit die haat handelde, is het racisme en meer bepaald antisemitisme. Als hij alleen Israëli’s haat, lijkt het me te gaan om een politieke aanslag, zoals die ook gebeuren tegen andere staten, bijvoorbeeld tegen ambassades van de USA of de Russische metro. Dan is het een terroristische aanslag (omdat het geen roofmoord of een passionele moord is, bijvoorbeeld), maar geen racisme. Anders moeten we elke aanslag tegen Israel als antisemitisme en racisme beschouwen, en dus onvermijdelijk ook elke andere politieke aanslag; elke aanslag op de Palestijnse bevolking door Israel is dan eveneens een daad van racisme, maar ook elke aanslag van soennieten op sjiieten, van Han-Chinezen op Oejgoeren, van Turken op Koerden enzovoort.

    Het ziet ernaar uit dat we dus een onderscheid moeten maken tussen politieke aanslagen, die we meestal terroristisch noemen, vooral als ze gebeuren door een terroristische organisatie, en racistisch aanslagen, waaronder ook antisemitische thuishoren als een wat bijzonder geval.

    Dat betekent dat we alle aanslagen en ook oorlogen tegen Israel niet op dezelfde manier kunnen beoordelen als de Holocaust. De Holocaust beoogde de totale uitroeiing van alle Joden, te beginnen met die in Europa. Het conflict tussen Israel en zijn buurlanden is een complex politiek conflict, waarbij er zeker antisemitische gevoelens meespelen, maar waarbij de inzet niet dezelfde is, namelijk de uitroeiing van alle Joden.

    Hoezeer ik de aanslag op het Joods Museum ook veroordeel, ik kan me niet vinden in een interpretatie ervan die dit louter als een zoveelste blijk ziet van racisme en antisemitisme, in de lijn van de uitroeiing van de Joden in Nazi-Duitsland. Naar mijn aanvoelen gaat het veeleer om een terroristische daad vanuit politieke motieven, gericht tegen personen die ongetwijfeld niet toevallig Israëlische staatsburgers waren en tegen een instelling die niet alleen de kennis van de Joodse geschiedenis en cultuur wil bevorderen, maar ook nauwe banden onderhoudt met de staat Israel. De staat Israel is een politieke realiteit, en dat heeft politieke consequenties, waarvan terroristische aanslagen een verschrikkelijk voorbeeld zijn dat we altijd streng moeten veroordelen en zoveel mogelijk moeten trachten te vermijden.

    Nogmaals, het feit dat het naar mijn aanvoelen om een politieke aanslag gaat, en niet noodzakelijk om een racistische of antisemitische, maakt dat vanzelfsprekend niet minder afkeurenswaardig en verwerpelijk, maar in mijn ogen ook niet meer verwerpelijk of afkeurenswaardig, omdat die aanslag tegen een Joods-Israëlisch doelwit is gericht, dan elke andere politieke aanslag, bijvoorbeeld gericht tegen de ambassade van de USA, een Goethe-instituut of een moslimheiligdom.

    Wij leven in een wereld waarin zelfs op luttele kilometers van mijn voordeur vreselijke aanslagen gebeuren. Het lijkt me een veeleer futiele bezigheid om vandaag nog de doelgerichte en systematische genocide van de Joden in Nazi-Duitsland aan te grijpen om terroristische aanslagen te veroordelen: elke terroristische aanslag, zonder enige uitzondering, is afschuwelijk en verwerpelijk en moet nadrukkelijk door iedereen veroordeeld worden.


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    15-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Polarisatie in Vlaanderen

    Polarisatie (Van Dale): (sociologie) het ontstaan of toenemen van (tot dan toe verborgen) spanningen en tegenstellingen in een groep; (meer in het algemeen en in politieke zin) toespitsing, accentuering van de tegenstellingen (tussen politici of politieke partijen).

    Is het jou ook al opgevallen? Sinds de jongste verkiezingen lijkt er in Vlaanderen een polarisatie aan de gang. Politieke tegenstanders gaan elkaar verbaal te lijf vanuit gevoelens die men nauwelijks anders dan als haat kan omschrijven. Wat kan daarvan de oorzaak zijn? Al die partijen bestonden immers voor de verkiezingen ook al, en dat er politieke verschuivingen zouden zijn, was te verwachten en ook al voorspeld door vrij accurate peilingen.

    Aanvankelijk waren al die hatelijkheden enkel gericht tegen de grote winnaars van de verkiezingen in Vlaanderen, de N-VA. Nu de Vlaamse regeringsonderhandelingen begonnen zijn tussen N-VA en CD&V, deelt ook die laatste partij in de klappen, en dat terwijl iedereen weet dat die twee partijen vroeger nog in een sterke coalitie samen optraden, en hun programma’s nauwelijks van elkaar verschillen.

    Toen gisteren bekend raakte dat Jan Becaus, jarenlang een bekend nieuwsanker en onlangs gepensioneerd, voor de N-VA in de senaat zou zetelen, vlogen de haatberichten door de sociale media. Het blijkt voldoende dat men zich tot deze politieke partij bekent om het voorwerp uit te maken van vuige scheldpartijen, ook als is men een generatie lang een gerespecteerd bekend lid van de samenleving geweest.

    Wat mij echter nog het meest geschokt heeft, is het bestaan van een Facebook-groep onder de titel: Slechte Vlamingen. Ik ben eens een kijkje gaan nemen in de lijst van de 4.526 leden en kwam tot enkele verrassende veststellingen. Zo zijn er talloze personen met een naam die op een buitenlandse afkomst wijst. Onder de personen met een typisch Vlaamse naam zijn er ook een aantal bekende intellectuelen, meestal van linkse signatuur. Blijkbaar vinden zowel de enen als de anderen het nodig om zich te verzetten tegen het feit dat zij Vlaming zijn, want dat zijn ze toch?

    Men kan er immers niet omheen: Vlaanderen, officieel de Vlaamse Gemeenschap, bestaat als een van de gemeenschappen waaruit België is samengesteld. Dat staat zo in de grondwet, en het is ook een belangrijke mate een realiteit, die nog elke dag toeneemt in omvang en belang. Iedereen die tot die gemeenschap behoort, valt onder de wetten van die gemeenschap. Elke Belg die tot de Vlaamse Gemeenschap behoort, is dus een Vlaming; hoe zou men anders zo iemand noemen? Un Néerlandophone, zoals onze Franstalige buren dat doen? Laat ons wel wezen: wat ook de historische betekenis van het woord mag zijn, als wij het vandaag over Vlamingen hebben, dan weet iedereen dat we daarmee al de personen bedoelen die behoren tot de staatkundige entiteit die de Vlaamse Gemeenschap is.

    Dat betekent dat er officieel geen echte Belgen meer zijn, behalve de koning en zijn gezin. Zelfs de voormalige koning heeft stemrecht op basis van het gewest waar hij woont, en is dus een Brusselaar. Er zijn alleen nog Vlaamse Belgen, Waalse, Brusselse en Duitstalige. Iedereen valt onder de federale wetgeving, maar tevens onder die van het gewest of de gemeenschap waartoe men behoort.

    Mijn spontane reactie toen ik opmerkte dat er een FB-groep bestond met die naam, was er een van verontwaardiging. Ik ben er trots op dat ik Vlaming ben, en als iemand het nodig vindt zich een slechte Vlaming te noemen en daar ook trots op is, dan vind ik dat ergerlijk en beledigend. Wie geen Vlaming wil zijn, kan daaruit zijn conclusies trekken en desgewenst ergens anders gaan wonen, in België of daarbuiten, zoals sommige linkse intellectuelen ook al doen: ze gaan in Wallonië wonen, net over de taalgrens, ook al omdat het daar goedkoper wonen is.

    Dat is nu wat ik bedoel met polarisatie. Vlamingen, vrienden zelfs, zetten zich af tegen elkaars overtuiging met een heftigheid die ik vroeger nooit zo heb meegemaakt. Enerzijds is er een anti-Vlaamse reactie die me verbaast, aangezien we allen Vlaming zijn, of we dat nu willen of niet. Anderzijds is er een linkse reactie tegen het centrumrechtse, of niet-linkse stemgedrag van de overgrote meerderheid van de Vlaamse kiezers: 96 van de 124 zetels in het Vlaams parlement gaan naar (centrum)rechtse partijen; enkel de socialisten zijn links, Groen kunnen we in de praktijk als links beschouwen, alhoewel ‘groen’ zijn op zich niet inhoudt dat men links denkt); niet zelden gaan die twee negatieve reacties hand in hand, maar ook de liberalen zijn niet Vlaamsgezind, en beschouwen hun Franstalige zusterpartij als hun eerste bondgenoot, nog voor om het even welke Vlaamse partij, wat mij eveneens blijft verbazen.

    Er zijn dus mensen die, zoals dat heet, het licht van de zon ontkennen, enerzijds het bestaan van de Vlaming als een staatkundige realiteit, anderzijds het bestaan van een overweldigende meerderheid van centrumrechts denkende en stemmende Vlamingen. En dat veroorzaakt bij die linkse en anti-Vlaamse mensen duidelijk hevige emoties, die ze onverholen uiten via de sociale media. Dat ze daarmee alle Vlamingen, zichzelf inbegrepen schofferen, lijkt hen niet te storen; dat ze daarnaast ook de meeste andere Vlamingen schofferen die niet links denken, evenmin.

    Ik merk die polarisatie ook aan mezelf. Ook ik zet me af, maar dan tegen de personen die het nodig vinden om mij en vele anderen onophoudelijk te beschimpen en te beledigen. Wie bijvoorbeeld op Facebook ongemanierd over Vlaanderen spreekt, hetzij vanuit linkse overwegingen, hetzij vanuit belgicisme, wordt door mij onverbiddelijk geschrapt als FB-vriend. Dat geldt ook voor leden van de groep Slechte Vlamingen. Ik respecteer de overtuiging van iedereen, wat die ook is, maar ik verwacht wel datzelfde respect voor mijn eigen diepste overtuigingen. Honni soit qui mal y pense.

    Het wordt tijd dat we gaan wennen aan een Vlaams Vlaanderen. Is dat niet waarvoor we altijd geijverd hebben? Vlaanderen Vlaams! Nu het echt zover is, mogen we terecht trots zijn op wat we bereikt hebben, en moeten we blijven ijveren tot het einddoel bereikt is: een autonoom Vlaanderen binnen de Europese Unie en de hele wereld.


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    13-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voetbalgekte

    Wie mij een beetje kent, zal niet verbaasd zijn als ik zeg dat ik het voetbal in al zijn niet-recreatieve vormen verfoei. Het hoogtepunt, of veeleer het schandalige dieptepunt van het professionele voetbal speelt zich dezer dagen af in Brazilië, en we zullen het geweten hebben. Een flink stuk van het avondnieuws was eraan gewijd nog voor de gekte aldaar begon, en nu kan je de media niet gebruiken zonder overspoeld te worden met die onzin.

    Ik beweer niet dat een goede voetbalmatch mij niet kan boeien, en ik durf me wel eens laten verleiden om een live uitzending op tv te volgen, vooral omdat er meestal niets te zien is dat minder oninteressant is. Maar het is een beetje zoals met pompeuze gebouwen, oude en nieuwe: we zijn onder de indruk, we bekijken ze en bewonderen ze, zonder ons veel vragen te stellen over hun functie, de kosten voor het bouwen en onderhouden, hun noodzaak of verantwoording. Laten we deze vergelijking nog even volhouden: als ik een gotische kerk zie, zoals de Leuvense Sint-Pieterskerk, of de Onze-Lieve-Vrouwkathedraal in Antwerpen, dan ben ik wel enigszins onder de indruk van wat er nu staat, maar als ik begin na te denken over hoe die bouwwerken tot stand gekomen zijn, waartoe ze dienden en dienen, wat ze gekost hebben en kosten aan de gemeenschap, en hoe men al dat geld en al die energie beter had kunnen gebruiken, dan heb ik nog slechts één reactie: dynamiteren, zoals in Heinrich Bölls Biljarten om halftien.

    Zo ook met wat het voetbal vandaag geworden is: een manier voor het grootkapitaal om schandalig veel geld te kloppen uit de collectieve verdwazing van mensen die het vaak niet eens erg breed hebben, in ruil voor enkele uren uiterst oppervlakkig en door alcohol en massahysterie aangezwengeld ‘plezier’.

    Men kan natuurlijk beweren dat het om een onschuldig tijdverdrijf gaat: een kijksport waarbij slechts af en toe gewonden vallen, zowel bij de spelers als bij de toeschouwers. En dat klopt: de inzet van de competitie is, vanuit de toeschouwers gezien, in feite totaal onbelangrijk. Of de eigen club wint of niet, verandert niets aan je leven: je wordt er niet armer of rijker van, en enkel voor enkele fanatiekelingen is winst of verlies echt van belang, en dan nog enkel emotioneel. De meeste kijkers schakelen na de wedstrijd gewoon weer over naar de orde van de dag, zonder enig nadelig of voordelig gevolg voor hun leven, ondanks de eventuele opwinding tijdens de match of de reportage. Voetbal als kijksport is enkel als fenomeen belangrijk, als tijdverdrijf. Het brengt niets bij aan de maatschappij, aan de beschaving, aan de cultuur, tenzij je het economisch gaat bekijken, of als actieve sportbeoefening.

    Als kijksport is het een bedenkelijke zaak. Het gaat om grof geld en het spel wordt gespeeld door het grootkapitaal, waarbij de sportieve prestaties totaal ondergeschikt zijn aan de economische. En het spel wordt ook nog wel eens vals gespeeld. Iedereen weet dat winst en verlies onoverzienbare resultaten hebben voor de eigenaars en investeerders van de grote clubs. Het is dan ook nauwelijks denkbaar dat er links en rechts geen afspraken zouden gemaakt worden, dat men alles echt zou overlaten aan wat tweeëntwintig spelers op een veld doen gedurende goed negentig minuten. Ik beweer niet dat alles vervalst is, maar ik kan niet geloven dat alles zuiver op de graat is, daarvoor staat er te veel op het spel.

    Welke conclusies kunnen we daaruit trekken?

    Ik kom terug bij mijn vergelijking met de kathedralen. Die zijn er nu eenmaal gekomen, en we lijken niet anders te kunnen doen dan ze te onderhouden, dat wil zeggen ze altijd maar opnieuw te bouwen, eeuw na eeuw, zodat er meestal geen steen meer overblijft van de oorspronkelijke constructie. Het voetbal is ook zo’n constructie, die de laatste vijftig jaar enorme proporties heeft aangenomen, een monster dat we niet meer onder controle hebben. We kunnen onze kathedralen niet opblazen zoals de Taliban doen. We kunnen ook het voetbal niet afschaffen of verbieden van vandaag op morgen, dat is even ondenkbaar.

    Wat ik er ook van denk, ik moet aanvaarden dat het vandaag zo is, dat voetbal, zoals ooit het christendom, een belangrijk maatschappelijk gegeven is voor talrijke personen over heel de wereld, van hoog tot laag. Ik kan alleen, als roepende in de woestijn, betreuren dat al dat geld en al die energie niet naar een beter doel gaat, zoals armoedebestrijding, gezondheidszorg of onderwijs. Maar het is niet alleen het voetbal dat me een verspilling van tijd, geld en energie lijkt. Als ik eerlijk ben moet ik toegeven dat het lijstje van activiteiten dat ik in die categorie onderbreng stilaan angstwekkende proporties aanneemt.

    Wij mensen zijn met van alles bezig, en zelden met essentiële dingen, die onmisbaar zijn voor het overleven: het produceren van voldoende voedsel, bescherming tegen de weersomstandigheden, het bestrijden van ziektes, de zorg voor behoeftigen. De militaire uitgaven per jaar lopen op tot ongeveer 1.800 miljard $; in Europa en de VS alleen gaat jaarlijks 12 miljard $ naar parfum, en in de VS alleen spendeert men elk jaar 60 miljard $ aan huisdieren. Als we het totale wereldbudget bekijken, dan is dat ruim voldoende om alle zeven miljard mensen in relatieve welstand te laten leven, als we ons zelfs maar een beetje zouden concentreren op de essentiële zaken, en enkel de minst onmisbare (waartoe ik ook het professioneel voetbal reken) een lagere prioriteit zouden geven. Ik kan dus enig begrip opbrengen voor mensen die zich laten inspireren door Marxistische theorieën, die precies gericht zijn op een betere aanwending en verdeling van de globale middelen. Anderzijds (er is altijd een anderzijds) is het in de praktijk niet in communistische regimes dat die betere verdeling gerealiseerd wordt, of de hoogste gemiddelde levensstandaard bereikt wordt…

    Er zijn twee manieren waarop de dingen kunnen veranderen. Ofwel zeer geleidelijk aan en minimaal, maar vredelievend, of snel en radicaal, maar met geweld. Ik wou dat het ook snel én vredelievend kon, maar dat lijkt niet tot de menselijke mogelijkheden te behoren. Bovendien hebben radicale, met geweld opgelegde maatregelen zelden blijvende resultaten: dictaturen zijn meestal kortstondig en worden ongedaan gemaakt, hetzij met geweld, om plaats te ruimen voor een andere dictatuur, hetzij door een langzame bewustwording en democratisering.

    Laten we hopen dat de brandhaarden van het geweld stilaan zullen doven, zoals Steven Pinker aantoont in zijn magistrale Ons betere ik (klik hier: http://www.athenaeum.nl/leesfragment/steven-pinker-ons-betere-ik).


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    11-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Na de verkiezingen

    De verkiezingen zijn voorbij, en het politiek landschap ziet er in Vlaanderen grondig anders uit. Het verschil is het grootst in het Vlaams parlement. Bij de vorige verkiezingen was de N-VA kleiner dan de traditionele partijen, met 16 volksvertegenwoordigers, tegenover 31 voor de christendemocraten, 21 voor de liberalen, 19 voor de socialisten; Vlaams Belang, de xenofobe extreem rechtse partij had 21 zetels, Groen 7 en LDD 8.

    Vandaag ziet het er zo uit: N-VA 43, CD&V 27, oVLD 19, sp.a 18, Groen 10, Vlaams belang 6 (!), UF 1, LDD 0 (!).

    N-VA is er duidelijk in geslaagd om de Vlaams-voelende centrumrechts denkende kiezers aan te trekken. Dat betekende een zware aderlating voor extreemrechts en het populisme, maar ook de drie traditionele partijen verloren samen acht zetels. Verscheidene commentaren, vooral vanuit de traditionele partijen en vanuit Franssprekend België zien daarin een verschuiving van extreemrechtse kiezers naar de N-VA, die daardoor zelf extremere standpunten zou gaan innemen. Dat valt echter nog te bezien: in de overwinningstoespraken kwam dat alleszins niet tot uiting. Het ziet er veeleer naar uit dat inderdaad heel wat kiezers die vroeger hun Vlaamse overtuiging en hun ongenoegen over socialistische oplossingen enkel konden uiten door extreem rechts te stemmen, nu een behoorlijke partij gevonden hebben die aan hun verwachtingen beantwoordt zonder de ruige fascistische, racistische en populistische kantjes van VB en LDD. Dat ook de traditionele partijen heel wat stemmen verloren aan N-VA wijst erop dat die partijen onvoldoende aangevoeld hebben dat de Vlaamse kiezer zich als dusdanig wil laten gelden, zeker in het Vlaams parlement. Men is in de eerste plaats Vlaming en dat wenst men weerspiegeld te zien in de politieke constellatie: het Vlaamse parlement moet Vlaams zijn, Vlaanderen voorop stellen en verdedigen binnen België, binnen Europa en in de wereld. Als dat Vlaams nationalisme is, dan vind ik dat best goed.

    Bij de verliezers en bij de Franssprekenden schreeuwt men echter moord en brand: (Vlaams) nationalisme wordt gelijk gesteld met racisme en fascisme, met extreemrechts denken, met sociale afbraak en met het bevoordelen van de rijken ten nadele van de armen, met xenofobie, kortom met een harde, liefdeloze en onverdraagzame maatschappij. Maar dat blijkt helemaal niet uit het partijprogramma van N-VA, noch uit verklaringen van de partijleiding, integendeel. De tegenstanders moeten dat wel toegeven, maar dat verhindert hen niet om N-VA toch te blijven betichten van dergelijk onfris denken. Dat noemt men met een leenwoord uit het Frans: het intentieproces van iemand maken (faire un procès d’intention à quelqu’un). N-VA zou die kwalijke bedoelingen dan wel degelijk hebben, in een zogenaamde verborgen of dubbele agenda, die de scherpzinnige en menslievende tegenstanders gelukkig doorzien en trots onthullen.

    Dat lijkt echter een riskante manier van doen. Anderen woorden in de mond leggen of een mening of bedoeling aanwrijven is gemakkelijk gedaan, maar het is een zwaktebod: omdat men bij de tegenstander geen daden of intenties kan ontwaren die men terecht kan bestrijden, dicht men hem daden of intenties toe die hij manifest niet heeft. De tegenstander kan zich daartegen moeilijk verdedigen: hoe meer hij ontkent, hoe meer degene die hem verdacht maakt dat zal interpreteren als een duidelijk bewijs van die kwalijke verborgen intenties.

    Laten we dus toch maar beter objectief blijven en politici beoordelen op hun daden. Pas wanneer uit wetten en reglementen zou blijken dat er een ruk naar extreem rechts gebeurt in Vlaanderen, is er reden tot ongerustheid. Dat zal voor het eerst blijken uit de regeringsverklaring die N-VA samen met coalitiepartner CD&V voorbereidt. Ongetwijfeld zullen daarin voorstellen opgenomen zijn die voorkomen op de partijprogramma’s van die beide partijen, maar aangezien die geen enkel element bevatten dat in die richting wijst, kunnen we daar nogal gerust in zijn. Vanzelfsprekend zouden de linkse partijen, waartoe we blijkbaar ook Groen moeten rekenen, andere accenten leggen, maar tijdens de verkiezingsdebatten en uit berekeningen die wetenschappers van de universiteiten gemaakt hebben, is gebleken dat die verschillen niet zo groot zijn: het zijn veeleer nuances dan radicale verschillen.

    Vaak lijkt het ook om slogans te gaan. Neem nu de linkse bezorgdheid om de index van lonen en uitkeringen, die zij schril contrasteren met de bedoelingen van N-VA om die af te schaffen. Maar wat betekent dat concreet, als we weten dat de inflatie minimaal is, en er dus helemaal geen indexsprong in het vooruitzicht is, zodat die ook niet moet overgeslagen worden, zoals N-VA voorstelt? Overigens heeft N-VA op geen enkel moment gezegd dat de index moet afgeschaft worden, maar wel aangepast, een stelling die overigens in brede kringen op instemming kan rekenen en die ons enigszins op dezelfde lijn zou brengen als alle andere landen in de wereld.

    Evenzo voor de werkeloosheidsuitkeringen. Het huidige lakse systeem wordt door links verdedigd, omdat zij nu eenmaal opkomen voor de armste kiezers. Men mag echter terecht de vraag stellen of men met eindeloze uitkeringen die mensen wel een goede dienst bewijst. Dat blijkt niet in alle geval niet in Wallonië, waar de werkeloosheid endemisch lijkt en er ook na decennia lang socialistisch bewind geen verandering lijkt te komen in de economische malaise en de generaties lange armoede. De armen blijven arm, ook met hun uitkering. Zo blijft natuurlijk ook het publiek voor de Waalse linkse partij onverminderd talrijk. Het zou te ver gaan hen daarom te beschuldigen dat zij de armen opzettelijk arm houden, maar een vergelijking met Vlaanderen wijst er toch op dat wanneer men meer nadruk legt op het creëren van werkgelegenheid en het activeren van mensen, die mensen daar beter van worden. Dat ze dan niet meer stemmen voor de linkse partijen die hen een al bij al povere en vernederende uitkering voorspiegelen, maar voor politici die hen werk en welstand bezorgen, lijkt een onvermijdelijk maar eerlijk gevolg.

    Het gaat dus niet om een jacht op de werklozen, zoals links het stelt, maar om een werkelijke activering van mensen die kunnen en willen werken. Dat zal ongetwijfeld rechtstreeks en onrechtstreeks een gunstige invloed hebben op de staatsfinanciën, in de eerste plaats doordat minder mensen een uitkering krijgen. Links vindt dat een schande: men neemt de armen nog hun bescheiden uitkering af. De waarheid is echter dat men die uitkering niet zomaar afneemt, uit kwaadwilligheid of omdat men ‘hard’ is, maar die zoveel mogelijk probeert te vervangen door een reëel loon. En wie om een of andere reden niet (meer) in het arbeidsproces past, kan rekenen op een behoorlijke uitkering die een normaal leven mogelijk maakt, veeleer dan een aalmoes waarmee men niet eens kan overleven.

    De Vlaamse regering komt er binnenkort. Het valt daarbij op dat de deelregeringen niet door de koning ingezworen worden: Vlaanderen, Wallonië, het Franstalige gewest, Brussel en de Duitstalige gemeenschappen zijn republieken. Enkel bij de federale regering speelt de koning nog een minimale, hoofdzakelijk protocollaire rol. De samenstelling van die regering zal moeilijk zijn: hoe kan men het sterk links gekleurde Wallonië samen besturen met het overwegend rechtse Vlaanderen? Het lijkt niet erg democratisch een van de twee grootste partijen uit te sluiten van de federale regering (al heeft men dat in de vorige legislatuur wel ongestraft gedaan met de N-VA).

    De oplossing ligt wellicht in een reorganisatie van het federale parlement, zoals ook gebeurd is voor de senaat. Waarom ook daar niet het federale parlement samenstellen met volksvertegenwoordigers uit de parlementen van de gemeenschappen en gewesten? Dan moeten we niet meer twee keer gaan stemmen, en beperken we meteen het zinloos hoge aantal volksvertegenwoordigers. De federale regering kan dan gevormd worden met ministers uit de deelregeringen, zodat er geen wrijvingen meer zijn bij zogenaamd asymmetrische regeringen, en ook het zinloos hoge aantal ministers wordt teruggebracht tot een niveau dat enigszins in overeenstemming is met de bescheiden omvang van dit land. En terwijl we toch bezig zijn: die federale regering kan dan wetten goedkeuren die desgevallend en waar nodig een aangepaste toepassing krijgen in elk landsgedeelte, zodat men geen ontelbare zinloze compromissen meer moet sluiten waar niemand gelukkig mee is.

    Zo’n vaart zal het helaas niet lopen, zo valt te vrezen. Jammer.


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    26-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mestkevers?

    Het begon nog voor de Vlaamse en ‘Belgische’ verkiezingen met een reactie op Facebook: iemand maakte zich zogezegd zorgen over de gevolgen van al de overlopers van Vlaams Belang naar de N-VA: die partij zou nu wel rekening moeten houden met die nieuwe achterban. Die gedachte dook na de verkiezingen zowat overal op: het Vlaams Belang is helemaal niet dood, integendeel: ze hebben nu de N-VA ingepalmd en zullen zo hun racistisch programma realiseren. CD&V-er Eyskens ging nog een stap verder: die ‘radicale’ VB-ers die naar de N-VA zijn overgestapt, waren helemaal niet welkom bij CD&V. Ook De Gucht (VLD) sloot zich daarbij aan: de N-VA zou nu wel veel meer racistisch worden, met al die VB-ers.

    Uit dat alles blijkt een grote minachting voor de kiezers van het Vlaams Belang, ook voor hen die de overstap gemaakt hebben naar een andere partij. Men beschouwt hen als personen die het partijprogramma van die partij voor de volle 100% aanhangen, terwijl ze niet meer gedaan hebben dan (ooit) voor die partij stemmen. Ik heb in mijn leven al voor ongeveer alle partijen gestemd, behalve VB, maar ik was het nooit helemaal eens met welk partijprogramma ook, en dat geldt voor de meeste kiezers: je stemt voor een partij omdat die het meest aansluit bij jouw opvattingen. Het is vaak een keuze uit armoede…

    Kiezers zijn onafhankelijke wezens, het zijn geen trouwe partijsoldaten; het aantal leden van een politieke partij is relatief zeer klein: voor het Vlaams Belang is dat aanzienlijk minder dan 20.000, voor N-VA waarschijnlijk meer dan 40.000, CD&V misschien rond de 70.000, VLD rond 60.000, SPa rond 50.000 (benaderende cijfers van omstreeks 2010, de partijen zijn niet scheutig met informatie over hun ledenaantal). Bijna alle partijleden van de traditionele partijen zijn ook (of vooral?) lid van de bijhorende mutualiteit en vakbond. Het aantal partijleden is dus een zeer kleine fractie van de kiezers van die partij. Het is dus een elementaire denkfout om kiezers te verwarren met partijleden, en een even zware vergissing om te denken dat kiezers kunnen vereenzelvigd worden met een partijprogramma.

    Karel De Gucht noemde het Vlaams Blok destijds ‘mestkevers’. Toen men hem erop wees dat het wel heel grof was om mensen zo te omschrijven, probeerde hij zich te verschonen door te stellen dat hij niet de kiezers bedoelde, maar de partijtop, die onwetende mensen met valse informatie voor zich deed stemmen. Het is toen weinig mensen opgevallen dat zijn beeldspraak in die interpretatie nog veel grover was: als de mestkever de partijtop is, wat zijn dan de kiezers? Mestkevers (Geotrupes stercorarius) voeden zich en hun jongen met mest, die ze in mestballen rollen en zo naar het nest brengen. Als de partijtop de mestkevers zijn, dan zijn de partijleden en de kiezers… mest, drek, stront. En dat is precies wat De Gucht en anderen over die mensen denken, zoals blijkt uit de reacties van politici en teleurgestelde maar onnadenkende leden van andere partijen. Bart De Wever daarentegen neemt een strikt democratisch standpunt in: elke kiezer is voor hem een persoon en dus even waardevol als een andere.

    Misschien moeten we daar toch even over nadenken. In een samenleving verschillen mensen van opinie, en hoe vrijer en opener de samenleving, hoe groter en duidelijker ook de verschillen van mening zullen zijn. Waar er vrijheid van mening en van meningsuiting is, zullen talrijke opinies naar voren komen, en dat is goed, wat ook die opinies zijn. Want wanneer die vrijheid er niet is, wordt één bepaalde opinie opgedrongen, en worden alle andere onderdrukt. We weten waartoe dat leidt. We moeten dus als democraten niet alleen respect hebben voor alle mensen, maar ook voor alle opinies, hoezeer die ook afwijken van onze eigen opvattingen.

    Dat wil niet zeggen dat alle opinies even waardevol zijn: het is duidelijk dat racisme niet in overeenstemming is met de universele verklaring van de rechten van de mens, en dus moet bestreden worden. Ik heb het echter moeilijk om (aanzetten tot) racisme ook strafbaar te maken. Racisme als opvatting, als mening, zou zoals alle andere opvattingen moeten kunnen bestaan, en het ziet er naar uit dat dit in feite ook het geval zal zijn gedurende ten minste nog enkele decennia of zelfs eeuwen, indien het ooit zal verdwijnen. Maar elke misdaad die vanuit racistische overwegingen wordt begaan, moet vanzelfsprekend zoals alle andere misdaden bestraft worden. Of die motivering, die overigens niet altijd gemakkelijk te verifiëren is, een verzwarende omstandigheid vormt, is een uiterst moeilijk te beantwoorden vraag, waaraan ik mij (hier en nu) niet zal wagen.

    Ik zei het al: racisme moet bestreden worden, maar enkel door er andere opinies tegenover te plaatsen, door in gesprek te gaan met personen die er racistische gedachten op na houden, door hen te overtuigen van hun ongelijk, niet door hen te veroordelen of te minachten. Men moet zich immers altijd afvragen waarom iemand tot dergelijke opvattingen gekomen is.

    Wij hebben in Vlaanderen tijdens de voorbije halve eeuw een merkwaardige en ingrijpende evolutie doorgemaakt, ook op het punt van de ‘vreemdelingen’ in onze samenleving. Omzeggens niemand had hier in 1950 ooit een buitenlander gezien, laat staan een vreemdeling die zich hier vestigde. Dat veranderde plotsklaps met de immigratie van niet-Europese buitenlanders, die vasthielden aan hun taal, cultuur en godsdienst, en die ook als ‘vreemdeling’ herkenbaar waren door hun huidskleur en andere fysieke kenmerken. Dat was voor alle Vlamingen een nieuw feit en een uitdaging.

    Positief was de kennismaking met vertegenwoordigers van een andere cultuur en met mensen met een verschillende huidskleur en enkele niet-essentiële andere lichamelijke kenmerken, die het besef bijbracht dat mensen verscheidene vormen kunnen aannemen, maar steeds mensen blijven en als dusdanig moeten gerespecteerd worden, wat niet vanzelfsprekend is: er bestaat bij veel mensen een spontane huiver tegenover het zichtbaar andere. Men moet de mensen dus de tijd geven om te wennen aan de nieuwe situatie en hen helpen om in te zien dat de verschillen totaal onbelangrijk zijn. Dat is onvoldoende gebeurd, en dat is een ernstige misrekening gebleken.

    Als negatief werd de verstoring ervaren van de gevestigde samenleving door de intrede van personen van externe oorsprong. Zelfs indien dit als een verrijking beschouwd wordt, wat niet voor iedereen meteen het geval was, moet men nog begrip opbrengen voor de spontane aarzelende of angstige reacties van de autochtone bevolking, en zelfs voor enkele ronduit afwijzende reacties. Dat wil niet zeggen dat men die reacties moet goedkeuren, aanmoedigen, vergoelijken of goedpraten. Wanneer eenmaal de politieke beslissing gevallen is om mensen van vreemde origine naar hier te halen of toe te laten zich hier te vestigen, moet men rekening houden met de gevolgen van die beslissing, zowel voor de allochtone als voor de autochtone bevolking. Er is dan immers geen sprake meer van ‘vreemdelingen’: wanneer iemand hier legaal verblijft, moeten we dat zonder meer aanvaarden en die persoon beschouwen als een volwaardig lid van onze gemeenschap, met alle voorrechten en verplichtingen die dat met zich meebrengt.

    Dat brengt ons bij de vraag van de integratie. In hoeverre moeten immigranten zich aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden? Ik vind dit een onterechte vraag: niemand moet zich aanpassen. Er zijn immers geen voorwaarden verbonden aan de toekenning van een verblijfsvergunning of zelfs het burgerschap. Wij vragen niet dat een Zweedse EU-ambtenaar een van onze landstalen kent, net zoals we dat niet vroegen van de Italiaanse, Turkse of Marokkaanse gastarbeiders. Wij mogen hen wel aanmoedigen om een van die talen te leren gebruiken, en moeten hen daartoe ruimschoots de gelegenheid geven, maar een verplichting kan het niet zijn, tenzij dat vooraf zo bepaald is. Of het haalbaar of opportuun is dergelijke voorwaarden op te leggen, is zeer de vraag, een vraag die wellicht binnenkort brandend actueel wordt, en die door verschillende politieke partijen anders bekeken wordt, naargelang hun kiezers tot de ene of de andere groep behoren. Voor het overige kunnen we alleen maar hopen dat immigranten zich gaandeweg voldoende aanpassen aan hun omgeving om problemen en conflicten te vermijden.

    Die integratie is, zoals we overal ter wereld vaststellen, niet verzekerd. Sommigen passen zich zo goed aan, dat men zelfs na enkele maanden niet meer merkt dat het om immigranten gaat, anderen passen zich helemaal niet aan, zelfs niet na verscheidene generaties. Er zijn gemengde huwelijken, maar er zijn ook personen die uitsluitend binnen de eigen groep huwen en leven. Het is onwaarschijnlijk dat, zoals sommigen voorspellen, binnen afzienbare tijd alle mensen over heel de wereld er eender zullen uitzien, niet alleen in hun kleding en gebruiken, maar ook qua huidskleur. Het lijkt veel waarschijnlijker dat er homogene groepen zullen blijven bestaan met typische lichaamskenmerken en culturen, en dat leden daarvan zich over de hele wereld zullen verspreiden, en daar al dan niet gemengde huwelijken zullen aangaan en zich al dan niet of ten dele zullen aanpassen.

    Vlaanderen is bijna onherkenbaar veranderd sinds 1950. In de homogeen ‘Vlaamse’ traditionele samenleving zijn er nu talloze externe elementen binnengekomen, en ongeveer een miljoen personen van vreemde herkomst, ongeveer 15% van de Vlaamse bevolking. Dat is een spectaculaire en onomkeerbare verandering, die zich grotendeels geluidloos voltrokken heeft. Het zou getuigen van weinig inzicht in de menselijke aard indien men zou verwachten dat dit door iedereen voetstoots zou aangenomen worden en rimpelloos zou verlopen. Niemand, op onrealistische uitzonderingen na, denkt er nog aan terug te keren naar de toestand van voor 1950. Maar velen menen dat wij moeten nadenken over de immigratie in Vlaanderen.

    Het gaat dan niet om personen van binnen de EU: die mogen zich vrij bewegen over de oude landsgrenzen heen, zoals ook de burgers van de Verenigde Staten dat mogen binnen dat uitgestrekte land. Maar ook die beslissing wordt door velen veeleer aarzelend onthaald: er zijn immers aanzienlijke verschillen op zowat alle gebieden tussen de inwoners van de verschillende landen van de EU, naast opvallende gelijkenissen. Het gaat dan vooral over de immigratie van buiten de EU, zoals die uit Afrika, Azië en de landen van Oost-Europa die niet tot de EU behoren.

    Velen zijn van mening dat men immigratie uit die landen moet beperken, maar de redenen daarvoor zijn allesbehalve duidelijk. Men is het eens over het principe dat asielzoekers moeten opgevangen worden, maar wie daarvoor in aanmerking komt? Wij kunnen onmogelijk alle vluchtelingen uit alle brandhaarden ter wereld hier opvangen; welke keuzes maken we dan? Wat met economische vluchtelingen? Uiteindelijk stelt zich de vraag of we het vrij verkeer van personen en het recht om zich ergens te vestigen moeten uitbreiden tot de hele wereld, of niet. Indien niet, waarom dan? En welke beperkingen willen we, en waarom die en geen andere? Als alle mensen gelijk zijn, waarom moeten er dan nog grenzen zijn? Behoort het tot de universele mensenrechten om zich vrij om het even waar te vestigen? Het zijn ernstige en ongemeen belangrijke vragen, waarmee we in de komende decenniën voortdurend zullen geconfronteerd worden, terwijl we nog maar amper de economische immigratiegolven hebben verteerd van de vorige eeuw, en de integratie van die immigranten nog verre van voltooid is, wat zelfs voor hun kinderen en kleinkinderen nog steeds tot schrijnende toestanden leidt, bijvoorbeeld met betrekking tot hun kansen op de arbeidsmarkt, zelfs indien zij (hoog)geschoold zijn.

    Het vreedzaam samenleven van mensen van verschillende herkomst is zonder enige twijfel altijd in zekere mate minder vanzelfsprekend dan in meer homogene groepen. Die problemen hebben echter uitsluitend te maken met culturele verschillen, niet met enige essentiële ongelijkheid tussen de mensen omwille van hun herkomst, huidskleur of wat dan ook. Dat betekent dat die verschillen gelukkig niet onoverkoombaar zijn, maar anderzijds zou het een zware vergissing zijn om die problemen om die reden te onderschatten: de mens is essentieel een cultureel wezen, en past zich slechts geleidelijk aan aan nieuwe omstandigheden, ook als die nieuwe mogelijkheden tot ontplooiing bieden.

    Laten we ons dus hoeden voor kwetsende uitspraken over onze medemensen, ook wanneer we het niet eens zijn met de opvattingen die zij erop na houden. En laten we samen ernstig nadenken, zowel over de eventuele beperkingen die wij wensen aan te brengen bij de universele rechten van alle mensen, als over het vreedzaam samenleven van cultureel zeer diverse mensen.

    Tot slot heb ik nog een landbouwkundige raadgeving voor wijnbouwer Karel De Gucht: mestkevers zijn uiterst nuttige wezens; door het begraven van mest en het omwoelen van honderden kilo’s grond per hectare hebben zij een veel groter ecologisch belang dan men toch nog toe vermoedde.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    24-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een eerbaar Vlaams nationalisme

    Telkens ik blijk geef van mijn Vlaamse gevoelens, krijg ik daarop reacties. Meestal verwijt men me mijn nationalistische neigingen, en dat begrijp ik niet goed. Want precies de mensen die zich zo heilig verontwaardigd kanten tegen elk Vlaams nationalisme zijn de hevigste voorstanders van het Belgisch nationalisme. Het gaat hen dus niet om nationalisme als dusdanig, maar om het Vlaams nationalisme, en dat is op zijn minst verdacht.

    Men kant zich tegen ‘het’ nationalisme omdat dit in het verleden al zo vaak de oorzaak is geweest van onheil. Het meest voor de hand liggende voorbeeld is dan het Duitse nationaal-socialisme, het Nazisme. Maar ook de gebeurtenissen in een aantal Oost-Europese landen na de val van de Sovjet-Unie passen in dat beeld, met Milosević, Karadzić, Mladić als pijnlijke uitschieters. Maar was in die gevallen het nationalisme wel de oorzaak van het onheil? Zeker, men heeft ingespeeld op nationalistische gevoelens van bepaalde bevolkingsgroepen. Dat doen alle naties, ook de V.S. en Rusland en China, en ook België. Het hangt er allemaal van af tot wat men oproept. De ‘slechte’ voorbeelden die men aanhaalt hadden te maken met geweld, onaanvaardbaar en zinloos geweld. Maar het zou verkeerd zijn om nationalisme met geweld te vereenzelvigen en daarom alle nationalisme te verwerpen.

    De waarschuwingen van Karel De Gucht tegen het Vlaams nationalisme in Knack (2013) zijn wel erg misleidend en totaal ongepast. Hij schrijft: “Sinds de Eerste Wereldoorlog is die tendens in Vlaanderen aanwezig, en zij (de N-VA) belichamen die. Alles wat er de afgelopen honderd jaar is misgegaan in Europa, is het gevolg van nationalisme. Dat heeft ons in het verderf gestort. Tot mijn laatste snik zal ik blijven vechten tegen dit gevaarlijk fenomeen.” Zelfs met de beste wil van de wereld kan men het niet met hem eens zijn als hij zegt dat het nationalisme de oorzaak is van ALLES dat is misgegaan in Europa in de laatste honderd jaar. We kunnen zo enkele frappante voorbeelden opnoemen van foute zaken die niets met nationalisme te maken hebben, wereldwijd: de economische crisis van de jaren 1930, de uitroeiing van de joden in West-Europa, de oorlog in Vietnam en buurlanden, de aantasting van de ozonlaag, de broeikasgassen, de oorlog in Irak, de recente bankencrisis, Fukushima… We kunnen ook een aantal positieve evoluties vermelden die een gevolg zijn van nationalisme: de dekolonisatie, de val van de Sovjet-Unie en de bevrijding van de landen achter het IJzeren Gordijn, de vreedzame splitsing van Tsjecho-Slowakije, de stappen in de richting van een Palestijnse staat, de eenmaking van Duitsland en ja: de ontvoogding van Vlaanderen.

    Het probleem is dus niet het nationalisme op zich: elk land is in zekere mate en in zekere zin terecht nationalistisch. Waarom zouden we anders zo vasthouden aan de nationalistische organisatie van onze internationale instellingen, sportmanifestaties zoals de WK en de Olympische Spelen en dies meer? Niemand, ook De Gucht niet, is tegen nationalisme. Ik zie hem Obama niet verwijten dat hij nationalistisch is, ook al is Obama dat veel meer voor zijn land dan de N-VA het is voor Vlaanderen. De N-VA wil immers geen onafhankelijkheid, maar autonomie van Vlaanderen binnen de Europese Unie. Obama denkt er nog niet aan om de V.S. te laten opgaan in een groter geheel, de V.S. blokkeren talloze internationale overeenkomsten, onder meer die in verband met het milieu en met de vervolging van oorlogsmisdadigers. De Vlaams-nationalisten zien België alleen maar als een overbodige tussenschakel. Zij willen deel uitmaken van Europa, niet van België, omdat België geen enkel voordeel biedt en niets dan onduldbare ondemocratische nadelen.

    Wij moeten durven aanvaarden dat er nog zoiets is als een ‘volk’. Ik weet het, het is een zwaar beladen term. Maar het is mijn overtuiging dat die term beantwoordt aan een realiteit die men niet kan ontkennen. Niemand betwist dat er zoiets is als het Nederlandse volk, of het Franse, het Duitse, het Amerikaanse, het Braziliaanse enzovoort. Ik bedoel daarmee vanzelfsprekend niet de zogeheten autochtone bevolking, maar iedereen die burger is van dat land. Welnu, er is niet zoiets als een Belgische burger. Men is Vlaming, Waal, Brusselaar of lid van de Duitstalige Gemeenschap, en dat zijn zeer verschillende statuten, op tal van vlakken, inclusief de meest essentiële. Dat heeft historische gronden, en die kan men niet negeren of ongedaan maken. Het heeft ook geen zin om te wijzen op reële verschillen tussen de Vlamingen (zoals het ‘feit’ dat West-Vlamingen en Limburgers elkaar niet zouden verstaan), want die verschillen zijn hooguit folkloristisch, terwijl de verschillen met de andere Belgen diepgaand en structureel zijn.

    Wij Vlamingen kunnen ons geen Belg voelen, omdat er niets zoiets is als Belg zijn. België is een kunstmatig door de toenmalige grootmachten cynisch in het leven geroepen staat, niet omdat de Belgen recht hadden op een eigen staat, maar omdat dit die grootmachten goed uitkwam. Wij hebben België niet gewild. En in de bijna tweehonderd jaar sinds die kunstmatige en ongewenste creatie ex nihilo heeft België Vlaanderen steeds behandeld als een kolonie. Zelfs vandaag nog wordt Vlaanderen geregeerd door een Vlaams-hatende en Nederlands-onkundige dynastie en bestuurd door een uitsluitend Franstalige premier aan het hoofd van een regering die geen meerderheid heeft in Vlaanderen.

    Wij Vlamingen zouden wel willen Belg zijn en Belgisch nationalistisch, maar wij kunnen het niet. België is ons vaderland niet, Belgisch is onze moedertaal niet. Wij hebben behoefte, zoals alle burgers van alle landen, aan een oprecht en eerbaar nationalisme en patriottisme, maar dat kunnen wij niet opbrengen voor dit België, alle (dronken) Rode Duivels ten spijt.

    Daarom zijn wij bezig met de ontmanteling van dat infame, nutteloze en voor Vlaanderen gevaarlijke België. En iedereen vindt dat goed, zelfs de huidige regering. Zij maakt zich sterk dat zij de grootste staatshervorming heeft doorgevoerd die er ooit is geweest. Het staat dan ook in de grondwet dat België bestaat uit autonome gewesten en gemeenschappen. Artikel 35 zegt dat de volledige verantwoordelijkheid bij de gewesten en gemeenschappen ligt, die dan onderling uitmaken wat ze eventueel samen wensen te doen. En het Vlaams nationalisme is bij uitstek en historisch Europees en internationaal geïnspireerd, in tegenstelling met sommige andere nationalismen, ook binnen de Europese Unie. Een Vlaamse autonomie is geen hinderpaal voor internationale samenwerking en voor de realisatie van een verenigd Europa, integendeel. Europees commissaris De Gucht vergist zich (niet voor het eerst) van tegenstander: geen enkele partij in Vlaanderen of Europa is zo fundamenteel Europees gezind als de Vlaamse N-VA.

    Ik besluit. Er is niets verkeerd met een gezond nationalisme, dat gesteund is op de reële samenhorigheid van een volk. Een dergelijk nationalisme staat internationale samenwerking niet in de weg, maar bevordert het. België verhindert dat nationalisme, zowel bij Franstaligen als bij Vlamingen. Daarom is het nodig dat België verdwijnt. Belangrijke stappen zijn al gezet, maar de laatste loodjes wegen het zwaarst: het koningshuis, de federale regering, het federaal parlement, het leger en een aantal nationale administraties en instellingen. Maar het Belgisch kaartenhuisje is gedoemd om vroeg of laat volledig ineen te storten. Laten we dat voorzichtig maar kordaat aanpakken en tot een goed einde brengen.


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    22-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vlaams nationalist, ik?

    Mensen die mij een beetje kennen, verbazen zich erover wanneer ze vernemen dat ik uitgesproken Vlaams voelend ben. Hoe kan dat nou? Karel is een individualist, die in geen enkele groep thuishoort; een rationeel denker, die lak heeft aan romantische begrippen als vaderland, moedertaal, volksaard of historische natie; een universalist veeleer dan een nationalist; een wereldburger veeleer dan een… Vlaming.

    Niet dus.

    Hoe combineer ik dan mijn hoge idealen met een ‘bedenkelijke en voorbijgestreefde’ ideologie als het Vlaams nationalisme?

    België maakt mij dat uiterst gemakkelijk.

    Zie je, ik ben een democraat in hart en nieren. Het is mijn diepste overtuiging dat wij allemaal gelijk zijn en evenwaardig, dat niemand beter is dan een ander. Wij zijn verschillend, natuurlijk, er zijn geen twee mensen identiek. Maar we zijn allemaal mens, niet meer en niet minder. Als we dus ons samenleven willen ordenen, dan moeten we dat doen in overleg met elkaar. Als we van mening verschillen, dan moeten we dat uitpraten en elkaar proberen overtuigen. In dat gesprek zullen de argumenten doorwegen, niet het aantal personen dat ze aanhangt. We zullen ons daarbij laten leiden door onze democratische principes: vrijheid, gelijkheid, solidariteit, en er nog aan toevoegen: milieubewustzijn, als een specifiek en onvermijdelijk gevolg van de eerste drie.

    Absolute democratie is maar mogelijk in uiterst kleine gemeenschappen. Op grotere schaal hebben we andere systemen nodig. In beschaafde landen is dat volksvertegenwoordiging, waarbij de vertegenwoordigers vrij verkozen worden voor relatief korte ambtstermijnen. En daar wringt het Belgisch schoentje.

    België is ontstaan als een historisch compromis na de val van Napoleon, in een poging om rust te brengen in een Europa dat door oorlogen geteisterd was. De Unie van België en Nederland onder de vorm van een onafhankelijk koninkrijk moest een geloofwaardige buffer vormen tussen de aartsrivalen, Frankrijk en Duitsland. Maar die kunstmatige unie van zeer verschillende delen was gedoemd om te mislukken. Vlaanderen en Nederland waren al gescheiden van in de zestiende eeuw en Nederland was protestants, Vlaanderen katholiek. Wallonië en een intellectuele en economische elite sprak Frans. Nederland wilde België vernederlandsen. De koning was een ambitieuze Nederlander en Nederland samen met Vlaanderen woog zwaar door binnen de unie.

    Dat was op zich al voldoende om al na enkele jaren de unie op te blazen. In 1830 werd België onafhankelijk van Nederland.

    Daarmee waren de interne tegenstellingen echter niet opgelost. Er was de taalkwestie, waarbij het Nederlands stelselmatig verdrukt en uitgeroeid werd, hoewel het door de meerderheid werd gesproken. Er was het economische onevenwicht, met een verpauperd Vlaanderen, dat bovendien intellectueel een grote achterstand had, terwijl Vlaanderen wel de grootste bevolking had. Er was ook een ideologische en religieuze verdeeldheid, met een overwegend conservatief katholiek Vlaanderen en een overwegend ongelovige en antiklerikale Belgische bourgeoisie en een groeiend aantal socialistische bewegingen in het geïndustrialiseerde zuiden, terwijl het noorden hoofdzakelijk agrarisch bleef.

    Dat alles leidde tot een eindeloze resem conflicten en compromissen. Vlaanderen werd steeds belangrijker op alle gebied en eiste meer zelfbestuur. Dat werd stilaan verworven in opeenvolgende staatshervormingen. Wij zijn nu zo ver dat er in de grondwet staat dat België bestaat uit verschillende gewesten en gemeenschappen, die allemaal een vorm van zelfbestuur hebben. De staatsstructuur is daaraan aangepast. Vlaanderen heeft een eigen regering en parlement, met rechtstreeks verkozen volksvertegenwoordigers die autonoom wetten kunnen stellen.

    Er blijft echter nog een centraal bestuur bestaan, het federale niveau. Ook daar is er een parlement en het is precies daar dat het Belgische schoentje knelt. De federale volksvertegenwoordigers worden rechtstreeks verkozen, niet federaal echter, maar in elk van de gewesten. Vlaanderen verkiest Vlaamse federale parlementsleden, Wallonië Waalse, Brussel Brusselse. Ook de politieke partijen zijn opgesplitst, er zijn geen federale partijen meer. Vlamingen kunnen niet voor Waalse partijen stemmen en omgekeerd; enkel Brusselaars kunnen voor Brusselse partijen stemmen.

    Kijk, daar heb ik het moeilijk mee.

    In een democratie verkiest de burger rechtstreeks zijn vertegenwoordigers in het parlement. Je stemt voor een persoon of een partij, en op die manier beïnvloed je de manier waarop het land geregeerd wordt. Je kan zo, op een bescheiden manier, bepalen hoe je zelf leeft. De verkozenen zijn aan jou verantwoording verschuldigd. Als ze hun werk niet naar jouw zin doen, stem je de volgende keer voor anderen.

    Het federale parlement en de federale regering zijn slechts gedeeltelijk rechtstreeks verkozen. Ik kan niet stemmen voor of tegen Waalse of Brusselse partijen of personen, en toch maken die deel uit van het parlement en van de regering. Dat zijn dus vertegenwoordigers van anderen, niet van mijzelf. Het is vandaag zelfs zo, dat de partijen die de meerderheid uitmaken, geen meerderheid hebben in Vlaanderen. Vlaanderen, dat ten minste twee derden uitmaakt van België, wordt geregeerd door mensen die grotendeels niet verkozen zijn door Vlaanderen. De Belgische minister van binnenlandse zaken, bijvoorbeeld, beslist voor heel België, maar is niet door Vlaanderen gelegitimeerd. De partijen die de federale regering vormen, betekenen in Vlaanderen niets, terwijl de grootste Vlaamse partij niet tot de Belgische regering behoort.

    Vlaanderen en Wallonië zijn twee verschillende staatkundige entiteiten. Zij hebben een eigen parlement en een eigen regering en een eigen administratie. Niemand die dat betwist, in tegendeel: alle partijen willen de autonomie van de gewesten uitbreiden. Maar men houdt desondanks toch vast aan een federale structuur voor de belangrijkste domeinen: binnenlandse zaken, sociale zaken, economie, begroting, buitenlandse zaken, justitie, verkeer, ‘defensie’, of beter: oorlog.

    Als ik het niet eens ben met wat de federale regering, een federale minister, het federaal parlement beslist, dan kan ik daar niets tegen doen, ik kan zelfs niet laten blijken dat ik het niet goed vind. Het federale ontsnapt voor een groot deel aan mijn democratisch recht op controle. En dat kan ik niet hebben, als rechtgeaard democraat. Als men in mijn naam regeert, dan eis ik het recht op om mij daarover uit te spreken bij de verkiezingen, en dat kan dus niet in België. De Belgische staatshervormingen en hun compromissen hebben dat onmogelijk gemaakt. Zij hebben wel de verkiezing van de volksvertegenwoordigers naar de gewesten verplaatst, maar niet de macht, die is federaal gebleven.

    De macht wordt dus uitgeoefend door vertegenwoordigers die niet door het hele volk verkozen (kunnen) worden. Dat is niet zomaar een democratisch deficit, dat is het tegenovergestelde van democratie. Dat lijkt als twee druppels water op de situatie die wij hadden voor het algemeen enkelvoudig stemrecht, toen grote delen van de bevolking hun stem niet konden uitbrengen: vrouwen, ongeschoolden, economisch zwakken. Ook nu zijn er vertegenwoordigers voor wie wij niet kunnen stemmen.

    Ik eis dus het herstel van de elementaire democratie: enkel wie rechtstreeks door mij verkozen is, heeft het recht om beslissingen te nemen over mij. Waalse, Brusselse of Duitstalige partijen, vertegenwoordigers of ministers zijn illegalen als het over Vlaanderen gaat. Dat ze over hun eigen mensen beslissen en door hen beoordeeld worden in het kieshokje!

    Ik ben dus een Vlaamse nationalist, niet omdat ik vind dat Vlaanderen zo anders is dan al het andere, of beter, of belangrijker, of mooier, maar omdat ik Vlaming ben en democraat. Ik wil helemaal niet dat Vlaanderen beter behandeld wordt dan andere delen van België of van Europa, ik vraag alleen dat wij Vlamingen daarover kunnen beschikken, zoals dat in alle andere landen gebeurt.

    Dat de Europese Unie steeds belangrijker wordt, heeft daar niets mee te maken: dat is immers voor alle Europeanen zo, dus daar komt de democratie niet in het gedrang. Ik ben dan ook even overtuigd Europees in mijn denken en aanvoelen als Vlaams. Het Europese niveau waarborgt ons dat we beslissingen nemen die niet kleinschalig of kleinzielig zijn. Het Vlaamse niveau functioneert volgens het heilige principe van de subsidiariteit: leg de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid op het laagst mogelijke niveau en beslis alleen op een hoger niveau wanneer dat een aanwijsbaar voordeel oplevert.

    Als Wallonië en Brussel niet zo verschillend waren van Vlaanderen op zowat alle gebied, dan was er ook geen probleem. Dan zouden er geen afzonderlijke Waalse en Vlaamse en Brusselse partijen zijn, geen afzonderlijke parlementen en regeringen. Maar wij zijn verschillend, zeer verschillend, ook structureel en administratief en ideologisch, niet zomaar vaagweg emotioneel. Democratie moet daarmee rekening houden. Zolang dat niet gebeurt, kan het in België niet goed gaan. Democratie is een heilig recht. Zolang daaraan afbreuk gedaan wordt, moeten wij blijven protesteren.

    Als Vlaming erger ik mij aan een eerste minister die mijn taal radbraakt (laat hem dat woord eens uitspreken…), die een ideologie voorstaat die in Vlaanderen minder dan tien procent van de stemmen haalt en die met Vlaanderen zoveel affiniteit heeft als met de Aleoeten of Myanmar. Maar ik erger mij vooral aan het fundamenteel ondemocratisch karakter van het Belgisch staatsbestel. Kunnen stemmen voor de volksvertegenwoordigers die in jouw naam regeren, is zowat het enige democratische recht dat je als burger kan uitoefenen, eens om de vier, vijf of zes jaar. Als men ons zelfs dat afneemt, dan gaan we met recht en reden op onze achterste poten staan. En als de Walen, Brusselaars en Duitstalige Belgen vijf minuten hun verstand zouden gebruiken, dan zouden ze inzien dat ze dat beter ook zouden doen. Er zal immers ooit een dag komen, ook binnen de bestaande Belgische staatsstructuur, dat de Vlamingen van hun meerderheid zullen gebruik maken om beslissingen te nemen over Brussel, Wallonië en de Oostkantons, desnoods tegen hun eigen wil in.

    Dan zal je wat horen!


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    21-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voor een democratisch Vlaanderen

    Ik heb me tot nog toe niet gemengd in het verkiezingsdebat. De lijnen tekenen zich vrij duidelijk af in de peilingen, en komen vrij goed overeen met mijn eigen voorkeuren en aanvoelen, en dus zag ik geen goede reden om te proberen mijn medemensen te overtuigen van het gelijk van de enen, of het ongelijk van de anderen.

    Toch moet een en ander me van het hart voor we allen ons democratisch recht gaan uitoefenen in het stemhokje.

    Vooreerst is er de kwestie van de zwakkeren in de samenleving, de mensen met het kleinste inkomen en geen noemenswaardig bezit. Die vaag omschreven groep, waarvan niemand precies weet hoe groot die is, of hoe arm, lijkt dezer dagen een gegeerde prooi te zijn voor politici. De socialisten werpen zich op als de enige verdedigers van die groep. Maar de traditionele socialistische partij, met al haar verzuilde aanhangsels en satellieten, lijkt als twee druppels water op de andere traditionele partijen. Het valt mij steeds weer op dat haar partijtop, net zoals die van de socialistische mutualiteit, de vakbond enzovoort, helemaal niet bestaat uit personen die tot de groep behoren die zij zeggen te vertegenwoordigen. Het zijn allemaal mensen met een goede opleiding en een vaste en goed betaalde baan. Partijgetrouwen bezetten de hoogste functies in het land en strijken daarvoor onbetamelijke miljoenensalarissen op. De officiële socialistische partij in Vlaanderen heeft niets meer van een partij van de armen: het is een lokale branche van een multinational (De Internationale?) die vergelijkbaar is met zeg maar IBM. Een poging om de partij ‘roder’ te maken, vond vanzelfsprekend weinig gehoor bij de (niet-arme) leden, en werd in de kiem gesmoord door het partijbestuur. Geen wonder dat een alternatieve socialistische partij ontstond bij de echte armen. Wij wensen die idealisten veel succes toe, maar betwijfelen of ze veel invloed zullen kunnen uitoefenen op het politiek proces, zelfs indien ze de kiesdrempel zouden halen.

    Andere partijen willen die armen veeleer ‘beschermen’. Dat wil zeggen dat men hen bepaalde sociale voordelen wil toestaan, zoals een betaalbare gezondheidszorg, werkloosheidsuitkeringen, lage belastingen enzovoort. Dat heeft altijd iets weg van paternalisme: de meer gegoede personen staan via de belastingen een deel van hun inkomen af, zodat de behoeftige personen niet van honger omkomen. Ook hier zijn het dus niet de armen die de sociale zekerheid in handen hebben en er de administratie over voeren, maar goedbetaalde, goed opgeleide burgers die zelf beslissen hoever ze willen gaan in hun liefdadigheid. Bij de meer burgerlijke partijen zijn de armen geen ‘natuurlijke’ kiezers, maar een groep die men ‘niet wil achterlaten’, en waarvan men hoopt dat ze uit dankbaarheid voor deze liefdadigheid toch voor de partij zullen stemmen.

    Sommige burgerlijke partijen gaan nog iets verder. Ze zien in dat paternalisme en liefdadigheid uit den boze zijn: ze zijn een blijk van minachting voor de armen. Bovendien houdt men op die manier de armen gevangen in hun armoede: aangezien deze personen dank zij uitkeringen kunnen overleven zonder te werken, te sparen, te plannen, te sorteren, te studeren enzovoort, overleven zij in hun weinig benijdenswaardig bestaan en vormen zo een blijvende poel waarin vooral populistische partijen naar cliënten en stemmen kunnen vissen. Tegen dat cliëntelisme, die politieke klantenbinding die sinds vele jaren vooral in Wallonië de dienst uitmaakt, komt in Vlaanderen steeds meer verzet, niet het minst omdat de werkende Vlamingen zijn gaan beseffen dat zij goeddeels de rekening betalen, via onzalige Belgische transfers naar het zuiden van het land, voor dat verderfelijk modern systeem van uitbuiting van de zwakste personen. De PS, de Franstalige socialistische partij verdedigt de armen niet, ze teert op hen, en de ontelbare mandatarissen en acolieten van die partij verdienen, zoals Didier Bellens, schatten aan hun ‘inzet’ voor werkloze, haveloze, uitzichtloze migrantenkinderen.

    Als men dus echt iets wil doen voor de zwakste personen in onze samenleving, dan moet men proberen hen uit die armoede te halen. Niet door hen te overstelpen met al bij al karige uitkeringen, waarmee ze amper kunnen overleven, maar door hen aan te moedigen om hun leven in eigen handen te nemen, werk te vinden, een plaats te veroveren in het economisch systeem en zo volop mee te genieten van de voordelen van het maatschappelijk bestel. Gemakkelijker gezegd dan gedaan, hoor ik je al zeggen: het is moeilijk om een goede baan te vinden, het is crisis, weet je wel. Ja, maar er zijn ook honderdduizenden banen die maar niet ingevuld geraken, en niet alleen hooggekwalificeerde. We importeren (en tolereren tersluiks) massaal buitenlandse werkkrachten die hier als laaggeschoolden eenvoudige handenarbeid verrichten, of hogere banen innemen die niet ingevuld geraken met ‘Belgen’, die nochtans het beste onderwijs ter wereld krijgen.

    Er moet dus iets gedaan worden om meer mensen aan het werk te krijgen, en meer en meer gaan politieke partijen inzien dat een overdreven sociale zekerheid wel eens een van de oorzaken zou kunnen zijn van de zogenaamde harde werkloosheid. Men ziet dus in vrijwel alle partijprogramma’s besparingen opduiken in de sociale zekerheid, en dat is een goede zaak.

    Een ander heikel punt is het evenwicht in de staatshuishouding: wij mogen van Europa niet (veel) meer uitgeven dan we verdienen. De uitgaven van de staat mogen dus niet hoger zijn dan de belastingen, om het nogal cru te stellen. Dat lijkt min of meer te lukken, de laatste tijd, maar we zitten wel met een onvoorstelbare schuldenberg uit het verleden, en de toekomst ziet er niet echt rooskleurig uit, maar veeleer grijs: het aantal gepensioneerden zal spectaculair toenemen, en indien er niets gedaan wordt, zal dat leiden tot een zwaar deficitaire begroting, tot meer leningen en dus een nog hogere rentelast, en uiteindelijk tot het failliet van de staat.

    Alle partijen zijn het erover eens: de staat moet besparen, moet dus minder uitgeven, of meer inkomsten verwerven, of beide. Er zijn allerlei voorstellen, maar het lijkt allemaal verdacht veel op gerommel in de marge: hier en daar wat wegsaneren, vooral onopvallende ingrepen die niemand verontrusten, maar waarvan men de desastreuze gevolgen niet overziet. Bovendien zijn nieuwe belastingen geen goed verkiezingsmateriaal. Elke partij wil dus de uitgaven beperken, maar dat betekent dat de burgers nog minder zullen terugkrijgen van hun belastingen, die toch al de hoogste ter wereld zijn. Slechts één enkele partij stelt een eenvoudige maatregel voor, die meteen resultaat oplevert en die de sociale verhoudingen niet fundamenteel schaadt: een indexsprong, dat wil zeggen: de salarissen en uitkeringen eenmalig bevriezen, dus één keer niet automatisch aanpassen aan de stijging van de levensduurte. Het is een beproefd systeem, dat in het verleden bewezen heeft dat het economische winst oplevert zonder een sociaal bloedbad te veroorzaken.

    Die automatische koppeling van lonen en uitkeringen aan de levensduurte ligt overigens bij velen onder vuur. Wij zijn blijkbaar het enige land ter wereld waar dat zo strikt het geval is. Men kan dat zien als een sociale verworvenheid, maar ook als nefast voor onze concurrentiekracht. Vanzelfsprekend moet er een bepaalde koppeling blijven bestaan, zeker indien de levensduurte spectaculair zou stijgen; het is trouwens voor een dergelijk scenario dat die koppeling ontworpen is. Wanneer er slechts een lichte of geen stijging is, heeft die koppeling geen enkele invloed en is dus relatief of zelfs absoluut onbelangrijk: een partij die in deze tijd zweert dat zij de ‘index’ zal behouden, belooft dus weinig of helemaal niets, het is alsof je belooft dat morgen de zon opgaat, gratis nog wel. De socialistische partijen waren overigens de eersten om een indexsprong te veroorzaken door het manipuleren van de goederen en diensten die men in aanmerking neemt voor het berekenen van de levensduurte, of door het sjoemelen met de prijzen van die producten: een btw-verlaging op de energieprijzen zorgde ervoor dat er geen indexsprong kwam, en bespaarde de staat zo miljarden; er werd echter met geen woord gerept over de inkomsten die de staat zo moest ontberen.

    De eindeloze werkloosheidsuitkeringen liggen onder vuur, zowel vanuit een terecht rechtvaardigheidsgevoel als om financiële reden: ze zijn even sociaal onverkoopbaar als onbetaalbaar. Er zal dus iets moeten mee gebeuren. Allicht zal er een hopelijk niet zo talrijke groep van mensen zijn die niet geschikt zijn om actief deel te nemen aan het productieproces en de verzorgingsstaat. Aan die personen moet men een waardig bestaan verzekeren. Ook tijdelijke werkloosheid moet men gepast opvangen. Maar wie wel kan werken, maar geen werk heeft, kan niet eindeloos op kosten van de gemeenschap leven en moet binnen een redelijke termijn actief ingezet worden in het maatschappelijk leven.

    En dan zijn er nog de ethische kwesties. De CD&V blijft koppig vasthouden aan haar christelijke naam, en maakt dat ook waar door bijvoorbeeld over euthanasie, abortus en de rechten van homoseksuele personen zeer conservatieve standpunten in te nemen, en maakt zo elke vooruitgang op dat punt moeilijk of onmogelijk, tegen de uitdrukkelijke wil van de meerderheid van de Vlamingen in. Daaruit blijkt dat zij niet zozeer de wil van het volk verdedigen, maar bij wet de wil van de katholieke kerk aan de bevolking willen opdringen, of wetten verbieden die mensen toelaten zelf te beslissen over het eigen lot. Dat soort van katholieke betweterigheid hoort werkelijk niet meer thuis in de 21ste eeuw. Een absolute scheiding van kerk en staat impliceert dat de kerk zich onthoudt van elke inmenging in de staat. Het subsidiëren van godsdiensten, en van godsdienstig geïnspireerd onderwijs, behoort niet tot de essentiële taken van de staat.

    Jij en ik, lieve lezers, hebben onvoldoende informatie, kennis en doorzicht om te weten hoe het allemaal moet. Voor wie moeten we dan stemmen?

    Dit lijken me enkele nuttige vuistregels:

    1. Een programma dat alleen maar meer belooft voor iedereen, is ongeloofwaardig: iemand zal ooit de rekening moeten betalen.

    2. Door aan de staat een nog grotere rol toe te bedelen, maakt men mensen afhankelijk van parasitaire systemen en organisaties.

    3. Mensen aanmoedigen om actief deel te nemen aan het economisch leven, leidt automatisch tot meer welstand voor iedereen.

    4. Wie voor en op kosten van de gemeenschap werkt, op welke manier ook, mag daarvoor een billijk loon ontvangen, maar er zijn grenzen. Wie als politicus of in overheidsdienst buitensporig rijk geworden is, heeft zich verrijkt op jouw kosten, met jouw belastinggeld.

    5. Er moeten slechts zoveel belastingen geïnd worden als nodig is om de elementaire verplichtingen van de staat na te komen.

    Wij stemmen zondag ook voor het Vlaams parlement en voor de Vlaamse vertegenwoordigers in het Belgisch parlement. Houd er dus rekening mee dat de Belgische staatsstructuur in belangrijke mate zal bepalen hoe het je de volgende vijf jaar zal vergaan. Het zullen, zoals in de voorbije legislatuur, in belangrijke mate Franstalige politici zijn die de dienst uitmaken, politici voor of tegen wie je niet kan stemmen zondag. Als je echter van mening bent dat er een einde moet komen aan dat totaal ondemocratische systeem, als je wil dat Vlaanderen eindelijk volledig zelfbestuur krijgt, stem dan niet voor een partij die hardnekkig het vermolmde, onwerkbare België verdedigt, maar voor een partij die er zich in de eerste plaats voor inzet dat alle inwoners van Vlaanderen autonoom en democratisch kunnen beslissen over hun eigen toekomst, vrij van arrogante en ondemocratische Franstalige betutteling.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    08-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Recensie: Ludo Abicht, Democratieën sterven liggend.

    Ludo Abicht, Democratieën sterven liggend. Kritiek van de tactische rede, Antwerpen/Utrecht: Houtekiet, 2014, 214 blz., € 18,95 (paperback).

    Ludo Abicht (1936) schreef dit boek in zijn intussen bekende stijl: wijdlopig, gezapig badinerend, met talrijke nevengedachten en ondergeschikte bijzinnen, overvloedige verwijzingen naar andere werken, naar anekdoten en gebeurtenissen uit het verleden of de actualiteit, in bladzijden lange paragrafen zonder enige typografische of structurele adempauze. Ik noemde het eerder al een waar teksttapijt dat zich schier eindeloos en onappetijtelijk voor de lezer uitspreidt. Het vraagt telkens weer een inspanning om aan de volgende uitzichtloze portie van die woordenvloed te beginnen.

    Abicht heeft ook de irritante gewoonte om geen komma’s te plaatsen tussen opeenvolgende vervoegde werkwoordvormen. Dat maakt sommige zinnen erg lastig om lezen en begrijpen: ‘Dat dit verlangen naar zekerheid des mensen is wordt mooi geïllustreerd in…’ (blz.41). ‘… een beschrijving die ofwel niets betekent, want vanaf het moment dat iemand het om welke reden dan ook niet met je eens is en dat ook zegt kan je als controversieel bestempeld worden.’ (blz. 113).

    De auteur komt traag op gang. De inleiding loopt op tot dertig bladzijden, maar maakt de lezer niet wijzer over de bedoeling van het boek of de structuur van wat hem te wachten staat. Het vraagt van de lezer een akte van geloof om zich er doorheen te worstelen, in de hoop dat de volgende hoofdstukken enig soelaas zullen bieden. Maar ook dat valt tegen. Het is pas ruim voorbij de helft van het boek dat Ludo Abicht enigszins op dreef komt en dat zijn opzet duidelijk(er) wordt. Het blijkt te gaan om een kritiek op de verschillende maatschappijmodellen, ideologieën en economische en sociale theorieën, waarbij telkens de vinger gelegd wordt op tere plekken en open wonden. Stilaan laat de auteur ook zijn eigen voor- en afkeuren blijken, zij het altijd relativerend en wel erg begripsvol voor het menselijk tekort.

    Wanneer de auteur naar het einde van zijn boek dan toch aanstalten maakt om na de kritiek ook naar oplossingen uit te kijken, heeft hij het al even moeilijk om uitgesproken keuzes te maken, hetzij voor remedies voor het falen of de aberraties van de bekende systemen, hetzij om een radicaal ander systeem aan te prijzen. Een hoofdstuk draagt als titel: ‘Voor een christendom zonder God’, een ander ‘Voor een communisme zonder leiders’. Daarmee wrijft hij inderdaad zout in de wonden, maar indien hij ervan overtuigd is dat door het weglaten van God en de leiders die systemen plotseling wel werkbaar zouden zijn, overtuigt hij geenszins.

    God is immers de essentie van het christendom, en leiders de essentie van het communisme zoals van alle ondemocratische systemen. Het zijn ideologieën die uitgaan van hun eigen gelijk, dat ze afleiden uit heilige geschriften, openbaringen, ernstige filosofieën of idiote prietpraat, en die anderen dwingen om te denken zoals de ideologie het voorschrijft. Terecht spreekt Abicht van fundamentalisme, maar hij lijkt te geloven in een toekomst voor een gemitigeerd en dus niet-fundamentalistisch christendom en communisme, en misschien wel een verlichte Islam, en dat lijkt wel erg problematisch, zowel theoretisch als praktisch.

    Terecht besluit de auteur, zij het pas in de allerlaatste bladzijden, en toch nog erg aarzelend, dat enkel een radicaal alternatief uitkomst biedt, namelijk een democratisch en sociaal bestel.

    Ludo Abicht zet zich terloops en tersluiks maar toch opvallend herhaaldelijk af tegen het kapitalisme. Dat is meestal terecht, maar in tegenstelling met zijn waardering, ondanks de kritiek, voor bepaalde aspecten van fundamentalistische systemen, heeft hij bitter weinig aandacht voor het onmiskenbare succes van het kapitalistisch systeem, dat grotendeels verantwoordelijk is voor de materiële welvaart en de technologische vooruitgang die het leven van zeven miljard mensen mogelijk maken, een ver van volmaakt leven, maar een veel beter leven dan voor de opeenvolgende industriële revoluties. Hij vraagt zich op geen enkel ogenblik af wat de ultieme drijfveer is voor het menselijk handelen, en dat is toch de hamvraag.

    Stel dat een of ander fundamentalistisch systeem gelijk zou hebben, dat het in staat zou zijn om iedereen gelukkig te maken, zoals ze overigens allemaal pretenderen. Dan nog blijft men voor het probleem staan om iedereen daarvan te overtuigen: een onmogelijke opgave. Dan is er geen andere mogelijkheid dan dwang, fysiek en mentaal. En bijgevolg verlaat men de democratie. Een ideologie of een maatschappijmodel moet dus gebaseerd zijn op iets dat noodzakelijk aanwezig is in elke mens, en waarvan niemand met geweld moet overtuigd worden. Er is een lange traditie in het denken die stelt dat zelfbehoud intrinsiek aanwezig is in elk levend wezen. Het is wat de biologische evolutie aandrijft en wat mensen ertoe aanzet om niet alleen in leven te blijven, maar het eigen lot te verbeteren. Het winstprincipe van het verguisde kapitalisme is dus geen inhumaan verderfelijk bedenksel van misdadige machtswellustelingen die enkel uit zijn op het verwerven van zoveel mogelijk persoonlijke rijkdom, maar het essentieel kenmerk van alle leven.

    Vanzelfsprekend moeten we dat principe correct duiden, anders komen we inderdaad terecht in hetzelfde destructieve fundamentalisme. Zelfbehoud is voor alle leven en dus ook voor de mens een individuele aandrift, die echter enkel in gemeenschap beleefd en waargemaakt wordt. Geen enkel wezen kan individueel of als soort overleven, en de mens, als de onmiskenbaar hoogste trap van de biologische evolutie, is voor zijn bestaan en voortbestaan als soort totaal afhankelijk van de samenleving, de maatschappij, de beschaving waarin wij leven. Dus geen sociaal Darwinisme, dat men veel beter niet met de naam van Darwin zou associëren, aangezien het niets te maken heeft met zijn theorieën, geen ongeremd egoïsme en winstbejag, geen strijd van allen tegen allen, maar het welbegrepen inzicht dat de mens essentieel een sociaal wezen is.

    Dat ziet ook Abicht in, maar hij legt helaas het verband niet met het biologische, genetische principe van het zelfbehoud. Hij roept op tot een verdediging, een voortdurende strijd voor het behoud van het sociale en van de democratie, en dat siert hem, en het maakt dit boek uiteindelijk leesbaar en verdienstelijk. Maar hij blijft ervan overtuigd dat de mensen moeten overtuigd worden (door anderen, zoals hijzelf) van het belang van die sociale democratie, en vrijwel nergens blijkt dat hij zich ervan bewust is dat wanneer men anderen moet overtuigen van iets, er steeds overredingskracht nodig is, en dus een vorm van ‘geweld’.

    Men zou kunnen stellen, zoals Abicht ook doet, dat het Verlichtingsideaal, namelijk het ‘verlichten’ van alle mensen, zodat ze uit zichzelf het goede zien en het ook doen, de oplossing is. De ervaring leert ons echter dat dit een utopische gedachte is. Ook het opvoeden van de hele mensheid tot helder denken, kan enkel onder dwang, en is dus gedoemd om te mislukken. En zelfs mensen die perfect in staat zijn om helder te denken, doen dat daarom niet altijd, en doen daarom ook nog niet altijd het goede. Wij zijn niet volmaakt en zullen dat allicht nooit zijn, dat zou de geschiedenis ons althans moeten geleerd hebben.

    Als we eerlijk zijn, moeten we toegeven dat het enige principe dat echt werkt, dat van het zelfbehoud is. Als we daarop wijs kunnen verder bouwen, hebben we enige kans op slagen. Alle andere principes neigen uiteindelijk naar geweld, ook wanneer ze vertrekken van de meest verheven idealen. Dat is de verrassende paradoxale conclusie die ik overhield aan dit boek: niet de gepredikte naastenliefde, of de afgedwongen broederlijkheid en opgelegde gelijkheid zijn de idealen die we moeten nastreven; we moeten integendeel enkel ons welbegrepen egoïsme volgen.


    Categorie:samenleving
    Tags:levensbeschouwing
    30-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zoon van de priester

    Gisteren was er een nieuwsbericht over een katholiek priester, actief in de zorgsector, die aan zijn bisschop had opgebiecht dat hij een zoon had van negen jaar. Zonder te willen ingaan op de details van dit concreet geval, past het even na te denken over de vele implicaties voor onze samenleving.

    De man is zo al niet meteen ontslagen, dan toch verwijderd uit zijn professionele functie ‘in overleg’; hij werd eveneens voorlopig geschorst als priester. De woordvoerder van de bisschop vergeleek het met het voetbal: er zijn nu eenmaal regels, en wie de regels niet volgt, mag niet meer meespelen.

    Nogmaals, het is niet de bedoeling dit concreet geval te bespreken, doch enkel het aan te grijpen als een voorbeeld.

    Laten we beginnen met de beroepssituatie. Wij gaan ervan uit dat hem op dat vlak niets te verwijten valt. Waarom kan hij dan niet verder functioneren? Als hij het negen jaar lang of nog langer goed gedaan heeft, waarom zou hij het dan nu niet meer goed doen? Er zijn ook gehuwde leken die gelijksoortige of zelfs dezelfde functies waarnemen. De celibaatsverplichting heeft bijgevolg niets te maken met die specifieke functie in de zorgsector.

    Men kan dit trouwens probleemloos uitbreiden tot de zielzorg en de eredienst. Ook daar zijn vandaag wegens het acuut gebrek aan roepingen wellicht meer leken actief dan priesters, blijkbaar zonder enig nadeel voor de kwaliteit van de zorg of de geldigheid van de sacramenten. Ook hier is het celibaat inhoudelijk geen essentiële vereiste, doch enkel een enigermate traditioneel maar irrelevant louter kerkelijk voorschrift.

    Het is echter iedereen bekend dat de naleving van de celibaatsverplichting altijd en overal op zijn minst bedenkelijk is geweest. Elke priester heeft ‘faciliteiten’: intieme vrienden en vriendinnen, al dan niet inwonend huispersoneel of verwanten, medewerkers, en ja, vaak officieuze maar algemeen aanvaarde vaste partners of lossere relaties. Niemand binnen de kerk die daaraan ooit iets gedaan heeft of doet, het wordt allemaal bedekt met de mantel van de liefde.

    Waarom dan nu deze man zo behandelen?

    Vooral omdat hij bekend heeft. Eens de bisschop officieel op de hoogte gesteld is, kan die niet meer doen alsof hij van niets weet, de oudste uitvlucht van de katholieke kerk. Er is een scandalum, een bedienaar van de eredienst komt in opspraak, en dus ook de kerk, en dus moet men optreden. Vandaar dat men meestal vermeed en vermijdt dat men tot bekentenissen overgaat, zelfs als de feiten zwaarwichtig, langdurig, en algemeen geweten zijn. Kinderen geen bezwaar, zolang men ze niet erkende; er was altijd wel een oplossing, zoals destijds met een vooraanstaand priester-hoogleraar in Leuven en de kinderen die hij had verwekt bij de vrouw van een collega. Pas toen hij dat toegegeven had, kwam er enige druk op hem. Maar hij is nooit ontslagen, evenmin als talrijke andere priester-hoogleraren die openlijk samenleefden met een partner. Telkens wanneer iemand bij zijn overste melding maakte van een of andere overtreding, werd hem op het hart gedrukt dat stil te houden, en werd de bekentenis ofwel als ingetrokken beschouwd, ofwel onder het biechtgeheim als onbespreekbaar behandeld.

    Het geeft dus geen pas nu regels in te roepen die sinds eeuwen met de voeten worden getreden, om iemand te treffen in de uitoefening van zijn beroep in de zorgsector.

    Bovendien is de celibaatsverplichting een kerkelijke regel, die door geen enkele rechtbank kan of mag erkend worden: huwen is een universeel mensenrecht. Geen enkele burgerlijke instantie kan een dergelijke regel uitvaardigen. Dat betekent in feite dat ook de kerk dat niet kan. Een van de eerste maatregelen van de revolutionairen van 1789 was dan ook de afschaffing van alle religieuze geloften (armoede, celibaat, gehoorzaamheid) als strijdig met de universele mensenrechten. De kerk kan dus ten hoogste het celibaat vragen, maar juridisch gezien niet opleggen of afdwingen, en in de praktijk gaat het ook zo. Maar in dit geval heeft de man zichzelf de bel aangebonden en zo de bisschop en de kerk voor een vervelend probleem gesteld.

    En zo komen we tot de vaststelling dat de kerk nog steeds een staat in de staat is, met een eigen wetgeving en eigen rechtbanken en een eigen hoogste gezag, waarin beslissingen kunnen genomen worden over burgers die niet in overeenstemming zijn met de burgerlijke wetgeving of de universele mensenrechten. Men mag in bepaalde functies zoals priester of religieus niet gehuwd zijn, geen seksuele relaties hebben en dus geen kinderen op de wereld zetten. Men mag zelfs geen vrouw zijn, of homoseksueel.

    Dat is de kern van het probleem met elke godsdienst, zoals de Franse revolutionairen al goed begrepen hadden. Men kan geen twee heren dienen. In een maatschappij kan er slechts één hoogste gezag zijn, en dan maakt het in feite niet uit of het burgerlijk of religieus is, zolang het maar democratisch is. Een theocratische staat is dus in principe mogelijk, maar enkel wanneer die integraal democratisch functioneert; in de praktijk zal er dan geen enkel verschil meer zijn met een burgerlijke staat.

    Dat de katholieke kerk met dit geval zeer verveeld zit, is wel duidelijk. De tijd is blijkbaar voorbij dat men een dergelijk geval kon ‘regelen’, de betrokkene een andere functie geven, het kind ergens plaatsen en de moeder op een of andere manier het zwijgen opleggen. Het gaat evenmin op de man gewoon op straat te zetten: daardoor zou men een inbreuk plegen op zijn burgerlijke rechten en de universele mensenrechten: hij heeft immers geen enkele misdaad begaan, geen enkele daad waarvoor iemand kan veroordeeld worden.

    Als we zien hoe de kerk priesters die zich schuldig gemaakt hebben aan kindermisbruik en daarvoor zelfs veroordeeld zijn de hand boven het hoofd houdt, dan mag men zich de vraag stellen wat het verschil is met deze man, die in feite niets anders gedaan heeft dan wat alle andere mensen doen: een vrouw liefhebben en samen een kind op de wereld zetten.

    Het is dus uitkijken naar de verdere reacties van de kerk. Daaruit zal blijken of zij uiteindelijk bereid zal gevonden worden om zich te onderwerpen aan de democratische wetten van de burgerlijke maatschappij, dan wel zal blijven wegdeemsteren in een eigenmachtige victoriaanse hypocritische waan, waarbij straks de paus en de bisschoppen nog de enige gelovigen zijn.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:godsdienst
    16-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Adel

    Het heeft de Vorst behaagd…

    Er zijn weer adellijke titels verleend en linten uitgedeeld in het Koninkrijk België. We laten de details grootmoedig achterwege, hoewel sommige eretitels talrijke wenkbrauwen tot ongekende hoogten van verbazing hebben gedreven. Men kan voor ongeveer voor alles een ereteken krijgen, maar er bestaat maar weinig kans dat kritische stemmen op die manier beloond worden, zeker wanneer die kritiek gericht is tegen het koningshuis of de vorst, het land, zijn instellingen, of de kerk, kortom: de gevestigde macht. In feite is het dus zelfbediening van de machthebbers, gekoppeld aan de ijdelheid van de argeloze ambitieuze burger. Het resultaat is dat velen zich elk jaar opnieuw staan te verdringen om in aanmerking te komen, en géén lintje krijgen ervaren sommigen als een bittere teleurstelling en een onrechtvaardige miskenning van hun verdiensten.

    Er is in België naast die nieuwe adel ook een oude adel, waarvan de eretitels misschien verder teruggaan in de tijd, maar daarom niet anders verworven zijn dan de huidige: het waren altijd al de ambitieuze strebers en de arrivisten die zich op die manier lieten onderscheiden door angstige of sluwe koninklijke machtshebbers. Het feodale stelsel was gebouwd op de ongebreidelde machtswellust van woeste krijgsheren, gewiekste politieke kazakkeerders en ondernemers zonder enige scrupule. Het heeft geduurd tot aan de grote revoluties, in Amerika en in Frankrijk, vooraleer de adel werd afgeschaft als een erfelijk privilege met enige betekenis. België is een van de weinige landen waar men nog adellijke titels verleent.

    De adel had vroeger een eigen politiek ‘lichaam’: de senaat. Dat ziet men nu nog in Groot-Brittannië, waar men nog spreekt van the House of Lords, hoewel zelfs daar timide hervormingen traag op gang komen. Ook in België was dat traditioneel zo: de Kamer van volksvertegenwoordigers stemde de wetten, maar die moesten dan naar de Senaat voor bekrachtiging. Als die senaat een eigen samenstelling heeft, bijvoorbeeld gebaseerd op adellijke titels, dan betekent dat een inperking van de democratische macht van de volksvertegenwoordigers. Als die senaat samengesteld is uit democratisch verkozenen van dezelfde partijen als in de kamer, dan heeft een senaat politiek geen zin meer: een partij gaat vanzelfsprekend geen ander standpunt innemen in de senaat dan in de kamer. Een bijzonder geval doet zich voor wanneer de verkiezingen voor de senaat een andere meerderheid opleveren dan in de kamer; dan kan de oppositie in de senaat het werk vertragen of zelfs ongedaan maken van de kamer. Dat is vaak het geval in de V.S., en het levert waanzinnige scenario’s en hilarische vertoningen op: een machtig land dat zichzelf maandenlang verlamt door zijn eigen idiote wetten.

    Op een of andere manier hebben de Belgische politici uiteindelijk toch ingezien dat het bicamerisme of tweekamerstelsel in een echte democratie zinloos is. Door middel van een reeks hervormingen heeft men de senaat vleugellam gemaakt en in het zogeheten Vlinderakkoord van 2011 heeft men de senaat in feite afgeschaft als politieke instelling. Er zijn geen verkiezingen meer voor de functie van senator; de leden worden aangeduid onder de leden van de verscheidene parlementen die ons land rijk is, aangevuld met een aantal door hen (maar in feite door de partijen) gecoöpteerde leden. De functie van de nieuwe senaat is zeer beperkt: het is een vrijblijvende ontmoetingsplaats voor leden van de parlementen, waar nog uitsluitend kan gesproken worden over de staatshervorming en het koningshuis.

    Op die manier komt ook in België formeel een einde aan de rechtstreekse politieke invloed van de adel. Het was een lange weg, maar uiteindelijk hebben de democratische principes het gehaald op de antidemocratische aristocratische traditie. Dat, samen met de scheiding tussen kerk en staat, maakt een wereld van verschil met bijvoorbeeld het ‘ancien regime’, toen de adel en de clerus alle macht in handen hadden ‘onder de koning’. Helaas hebben wij in België nog steeds een hereditair koningschap: de ‘hoogste’ macht is nog steeds erfelijk, en dat is fundamenteel in strijd met alle democratische principes en zelfs met de universele rechten van de mens. En ik bedoel dat in beide richtingen: men mag niemand op die manier verheffen boven de andere burgers, maar men mag het ook niemand aandoen boven alle andere burgers verheven te zijn, dat is niet gezond.

    En dat erfelijk koningschap houdt niet alleen de erfelijke adel in stand, maar creëert zelfs een nieuwe erfelijke adel. Zo komt het dat de huidige Belgische koning een van zijn oudste en trouwste adviseurs de titel heeft verleend van graaf. We zouden dat nog kunnen vergoelijken als een aandoenlijke blijk van erkentelijkheid van een ‘jonge’ vorst jegens zijn hoogbejaarde nestor, ware het niet dat het precies om een erfelijke titel ging. Wat ook de verdiensten zijn van die nestor, en daarover valt ook wel een en ander te zeggen, zijn kinderen en verdere nakomelingen, die tot in de eeuwigheid (of tot aan de volgende revolutie of staatshervorming) in de adelstand verheven zullen blijven, hebben althans geen enkel aandeel gehad in die verdiensten, en kunnen derhalve geen aanspraak maken op een dergelijke royale erkentelijkheid.

    Erfelijke en ook persoonlijke eerbetuigingen zijn ondemocratisch; door ze toch toe te kennen creëert men een onverantwoord en dus onaanvaardbaar onderscheid tussen de wezenlijk gelijke burgers, ware het niet dat men door ze arbitrair te verlenen aan parvenu’s en nouveaux riches de waardigheid van alle betrokkenen niet zozeer benadrukt, maar volkomen belachelijk maakt.

    Karel D’huyvetters, Ridder in de Leopoldsorde (echt waar).


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    18-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gij zult niet doden...

    In de verhitte discussies over euthanasie valt het mij telkens weer op dat de ene partij erop uit is om bepaalde activiteiten te verbieden, met name het beëindigen van het leven, terwijl de andere partij het recht opeist om dat te doen. In het eerste geval resulteert dat in een wet die euthanasie verbiedt en overtreders bestraft, in het tweede geval in een wet die het toelaat, maar niemand verplicht.

    Men zou dus kunnen spreken van een patsituatie, van twee tegenstrijdige maar evenwaardige opvattingen. En dus, zeggen de tegenstanders van euthanasie, is het beter voorzichtig te zijn en geen drastische beslissingen te nemen tegen de zin in van een aanzienlijk deel van de bevolking.

    Dat het om tegenstrijdige standpunten gaat, hoeft geen betoog. Maar dat ze evenwaardig zouden zijn, is een drogredenering. De tegenstelling is immers niet tussen een verbod op euthanasie en een verplichting tot euthanasie, maar tussen het verbod op euthanasie en de mogelijkheid tot euthanasie, met andere woorden tussen onvrijheid en vrijheid. Wanneer men meent iets te moeten verbieden, bij wet nog wel, moet men daarvoor goede redenen hebben, anders moet men de vrije keuze laten.

    Wat zijn nu de dwingende redenen die de tegenstanders van euthanasie aanhalen om hun verbod te verantwoorden? Het is gemakkelijker hun de vraag te stellen dan hun een antwoord te ontlokken.

    Wanneer de futiele verbale schermutselingen achter de rug zijn, komt de kwestie hierop neer: mag een mens onder bepaalde omstandigheden een einde maken aan het leven van een andere mens, of iemand behulpzaam zijn bij het beëindigen van het eigen leven? De voorstanders zullen daarop bevestigend antwoorden, de tegenstanders vanzelfsprekend ontkennend.

    En toch zullen ook zij moeten erkennen dat dit geen algemeen geldende regel is. Zij zien bijvoorbeeld wel een aantal gevallen waarin levensbeëindiging toegelaten is. Tegenstanders van abortus en euthanasie zijn opvallend vaak voorstanders van de doodstraf, van de wettige zelfverdediging en van de rechtvaardige oorlog. En als men aandachtig bekijkt wat er gebeurt bij ‘definitieve sedatie’, zal men moeten toegeven dat het ook daar gaat om een vorm van levensbeëindiging.

    Maar zelfs indien men de ogen zou sluiten voor deze en andere belangrijke nuanceringen van het vermeende algemene verbod (gij zult niet doden), moet men de vraag stellen naar de oorsprong van dat verbod. Wie heeft dat verbod uitgevaardigd? Met welk gezag? Indien men al een antwoord krijgt op die vraag, is het onbevredigend. Men doet immers een beroep op een hogere instantie waarvan het bestaan niet door iedereen erkend wordt, een schimmig wezen dat men de naam God geeft, en dat bijgevolg op geen enkel gezag aanspraak kan maken, tenzij men zich vrijwillig aan dat gezag onderwerpt. ‘Gij zult niet doden’ is geen absolute mensenwet, is dat nooit geweest en zal dat ook nooit zijn. En de God van het christendom of van welke andere godsdienst dan ook, kan niet als een gezagsargument ingeroepen worden, zeker niet in een land als ‘België’, een van de meest geseculariseerde landen ter wereld, waar minder dan vijf procent van de bevolking nog enigszins ‘gelovig’ is, als is ook dat grotendeels folklore. God is nu eenmaal geen juridisch begrip en hoort dus niet thuis in een juridische discussie.

    Het is echter eigen aan godsdiensten om van bovenuit te bepalen wat goed is, op grond van een of andere mystieke openbaring door hun godheid aan de bedienaars van haar eredienst. De moderne mens heeft zich daartegen altijd al verzet: men kan geen morele regels opstellen op grond van gezagsargumenten. Het is niet omdat ‘iemand’, zelfs een ‘hoger wezen’, zegt dat iets verkeerd of goed is, dat het ook zo is. Men kan het ook zo stellen: wij moeten niet iets willen omdat het goed is (want waarom is het goed? Op wiens woord?), neen: iets is goed omdat wij het willen. Wat wij werkelijk willen, is ook goed. Wij maken dus zelf uit wat goed en kwaad is, en wij laten dat afhangen van de goede en kwade gevolgen die iets heeft voor onszelf, in ruimer verband. En aangezien wij steeds het beste willen voor onszelf, zullen wij vanzelfsprekend altijd voor het goede kiezen.

    Dat betekent niet dat wij ons niet kunnen vergissen. Het betekent integendeel dat wij ons ook mogen vergissen, en op die manier bijleren, de enige mogelijke manier trouwens. Het is enkel door het opdoen van ervaring, door het bespreken van die ervaring met anderen, door kennis te nemen van de standpunten door de eeuwen heen, dat wij stilaan in overleg tot de beste inzichten zullen komen, althans de beste inzichten op dat ogenblik. Wij moeten de grote levensvragen immers altijd opnieuw blijven stellen, omdat de omstandigheden voortdurend ingrijpend veranderen.

    Wij zijn vertrokken van de vaststelling dat wanneer men iets bij wet wil verbieden, daarvoor wel heel zwaarwichtige redenen moeten zijn. Die redenen moeten voor iedereen duidelijk zijn, en kunnen dus niet berusten op fictieve wezens of irrationele wereldbeelden, ze moeten met andere woorden redelijk zijn. Welnu, de argumenten die de tegenstanders van euthanasie aanhalen zijn van louter godsdienstige aard: levensbeëindiging, zelfs in de vorm van medische euthanasie onder uiterst strikte voorwaarden, strookt blijkbaar niet met hun theologie, of niet met sommige interpretaties daarvan. Goed, dat kan en dat mag; niemand verplicht hen om ook maar iets te doen tegen hun wil. Maar waar halen zij het recht vandaan om anderen te verplichten te handelen tegen hun geweten, en de voorschriften na te leven van een godsdienst die zij niet belijden? Zij hebben het volste recht euthanasie te weigeren voor zichzelf. Maar zij hebben op geen enkele manier het recht om anderen hun wil op te leggen. Zij mogen hun mening te kennen geven en hun argumenten bekend maken en zo proberen mensen te overtuigen van hun gelijk. Maar daar moet het bij blijven. Men heeft niet alleen het recht om zijn mening te uiten, men heeft vooral het recht om een eigen mening te hebben, zeker wanneer men die met redelijke argumenten kan onderbouwen.

    Het bij wet opleggen van categorische verplichtingen en strenge verbodsbepalingen moet tot een strikt minimum beperkt worden. Door een onverantwoorde overdreven ijver op dat punt beperkt men de menselijke vrijheid, ons hoogste goed. Wij hebben in de loop van de geschiedenis vastgesteld tot welke aberraties dat aanleiding heeft gegeven, en hoeveel mensen het leven hebben gelaten omwille van waanzinnige ideeën van bloeddorstige dictaturen en machtsgeile godsdiensten. Wanneer er van bovenaf bevelen worden gegeven, is de mens is in staat tot verschrikkelijke dingen tegenover zijn medemens en zijn omgeving. Het is pas wanneer mensen geconfronteerd worden met hun eigen verantwoordelijkheid dat zij de juiste vragen gaan stellen en in overleg tot juiste oplossingen komen, vaak in een waaier van mogelijkheden die blinde machtshebbers niet eens konden vermoeden.

    Euthanasie, abortus, het zijn kwesties die te belangrijk zijn om ze over te laten aan de dogmatische stellingen van een godsdienstige lobby en kerkleiders zonder enig moreel gezag. Aangezien er geen algemeen geldende argumenten zijn voor een verbod, mag een democratische staat zijn burgers in die delicate levenskwesties geen verplichtingen opleggen, noch hen verbieden om in eer en geweten te handelen en hen bestraffen wanneer zij dat doen, maar moet hun integendeel de vrijheid laten van de eigen verantwoordelijkheid, de enige betrouwbare grondslag en de aanzet voor een waarlijk humane ethiek.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:levensbeschouwing
    06-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Seksualiteit: idealen en normen

    Misschien is het maar een indruk, maar de laatste tijd horen en lezen we steeds meer berichten over seksueel geweld en misbruik. Dat gaat dan steeds gepaard met heilige verontwaardiging en een absolute veroordeling van ‘dergelijke praktijken’ in de media. Dat is vooral het geval als het gaat over seksueel misbruik van kinderen en over seksueel geweld, zoals bij ‘brutale’ verkrachtingen.

    Als ik sommige cijfers en statistieken bekijk, waarbij men dan nog rekening moet houden met het feit dat die slechts het spreekwoordelijke topje van de ijsberg weergeven, dan komt het me voor dat die verontwaardiging toch wel enigszins hypocriet is. Als het probleem werkelijk dergelijke afmetingen aanneemt, waarom doen we er dan niets aan?

    Misschien is dat gemakkelijker gezegd dan gedaan. Als we eerlijk zijn, moeten we toegeven dat mensen allerlei seksuele activiteiten ontplooien, op allerlei manieren, al dan niet met partners, al dan niet met vaste partners, al dan niet met menselijke partners. Zeker als we dat bekijken over de hele periode van een mensenleven, stellen we vast dat er een groot aantal en een grote verscheidenheid is in die activiteiten. Dat is zo voor iedereen, durf ik aan te nemen, al zullen er natuurlijk aanzienlijke persoonlijke verschillen zijn.

    Ik besluit daaruit dat de realiteit verschilt van het publieke beeld dat wij voor onszelf ophangen van onze seksualiteit. Wij veroordelen praktijken die wij zelf ook doen(in het algemeen gesproken). Het gaat met andere woorden niet op de mensheid in twee kampen te verdelen, waarbij de ene groep nooit iets doet dat ook maar enigszins afwijkt van de norm, en de andere wel. Wij zijn allemaal wel een beetje dader, al was het maar door ons stilzwijgen. En dus is onze publieke veroordeling van en onze heilige verontwaardiging bij elk seksueel ‘misdrijf’ een beetje gespeeld en bijgevolg hypocriet.

    Seksualiteit is nog steeds taboe, en dat is vreemd. Er gebeurt van alles, maar er wordt niet over gesproken. Of toch niet op een normale, volwassen manier. Seks is het onderwerp of het glijmiddel van het grootste gedeelte van de literatuur en van alle andere kunstvormen en communicatiemiddelen. Er is een seksindustrie met ontelbare vertakkingen en vormen. Wij zijn voortdurend met seksualiteit bezig, van jongs af aan tot op gezegende leeftijd. Maar we brengen onze seksuele geaardheid en ons seksueel gedrag niet in kaart, we maken er geen socio-economische analyse van. En dus weten we er in concreto niet veel over, en trekken we ook niet veel conclusies. Er zijn gedetailleerde wetten voor de meest belachelijke menselijke activiteiten, maar onze seksualiteit is op dat gebied onontgonnen terrein. Pas bij vermoedelijke of vermeende flagrante overtredingen van het fatsoen gaat iedereen steigeren, eventjes, tot de storm weer gaat liggen, en het seksuele leven weer zijn gewone gang gaat.

    Verre van mij om te pleiten voor andere morele normen op seksueel gebied. Maar ik meen dat het wel hoog tijd wordt dat we als seksueel actieve mensen wat realistischer gaan denken, dat we met andere woorden meer rekening gaan houden met wat wij werkelijk doen, en niet met wat wij denken dat we doen, of niet doen. De norm is niet het ideale beeld van de menselijke seksualiteit zoals dat bijvoorbeeld door de katholieke kerk wordt voorgehouden, waarbij men enkel binnen het huwelijk seks heeft met zijn partner, enkel gericht op de voortplanting en enkel als een beleving van de intieme en exclusieve emotionele liefdesrelatie tussen die twee mensen. Ik beweer niet dat er op zich iets verkeerd is met dat ideaal, ik zeg enkel dat het een ideaal is, niet de realiteit, en niet de norm. Misschien is het nuttig als ideaal, al heb ik daar mijn twijfels over, maar de norm kan het zeker niet zijn.

    Als een ideaal of norm al te zeer verschilt van de realiteit, zadel je de mensen op met allerlei schuldgevoelens en minderwaardigheidscomplexen. Bovendien is een onrealistisch ideaal meestal geen efficiënt middel om het gedrag te beïnvloeden, en dus moeten we ons de vraag stellen waarom uitgerekend een godsdienst een dergelijk seksueel ideaal voorhoudt. De enige zinnige uitleg is dan dat die godsdienst op die manier probeert gezag te verwerven over de gelovigen, niet om hun seksueel gedrag te veranderen (want dat lukt toch niet), maar uitsluitend om hun autoriteit te affirmeren en in stand te houden, en zo hun economische belangen veilig te stellen.

    Ik pleit evenmin voor het vergoelijken van allerlei bedenkelijke of ronduit misdadige seksuele praktijken. Seksueel misbruik is geen hoogstaande menselijke activiteit, dat is zeker. Maar er zijn gradaties, toch? Neem nu porno. Dat is er altijd al geweest en ook vandaag is dat overvloedig aanwezig, mede dank zij het internet. Ik heb me ooit laten vertellen door mensen die het konden weten dat het grootste gedeelte van het internetgebruik tijdens de werkuren aan porno gewijd is, en dat ging over een belangrijke katholieke instelling. Er is dus een algemeen gedogen van allerlei seksuele fenomenen, die men toch publiekelijk veroordeelt, bij gelegenheid althans.

    Men laat dus in de praktijk de mens veel vrijheid, zoals dat ook op veel andere punten het geval is. Om een vergelijking te maken die zeker mank loopt, maar toch relevant kan zijn: denk eens aan onze verkeersmiddelen en de manier waarop wij die gebruiken. Ook daar is er een enorme diversiteit en allerlei regels die al dan niet nageleefd worden. Er is bijvoorbeeld verkeersagressie, een verschijnsel dat iedereen wel eens meemaakt, als dader of als slachtoffer. Maar pas als het echt uit de hand loopt, komt het in het nieuws, en dan gaan we allemaal op onze achterste poten staan. Niemand stoort zich echt aan alle snelheidsbeperkingen, en dus komen er maatregelen om die normen af te dwingen. Maar ook dat doen we niet efficiënt: we controleren niet altijd en overal en bestraffen dus niet elke overtreding, hoewel we dat met genoeg elektronica perfect zouden kunnen.

    Met seksualiteit is dat laatste veel moeilijker. Het is gewoonweg niet haalbaar om alle seksuele activiteiten van de zeven miljard mensen in de gaten te houden en te beteugelen. Laten we misschien met dat feit wat meer rekening houden wanneer we nog maar eens geconfronteerd worden met een of ander opvallend seksueel verschijnsel of conflict. Als we zelfs simpele verkeersovertredingen niet kunnen uitsluiten met wetten, sensibilisatie, preventie of repressie, wat zouden we dat dan ooit kunnen met onze seksualiteit, waar we het zelfs niet eens zijn over wat een overtreding is en wat niet, en we, net als in het verkeer, overtredingen blijven begaan die we maar al te goed als dusdanig erkennen?

    Ik pleit er dus voor dat we over onze seksualiteit wat minder idealistisch en dogmatisch zijn en wat meer realistisch, niet om zo evidente misdaden goed te praten, maar om op die manier misschien een betere, meer objectieve kijk te krijgen op wat normaal is en wat het absoluut niet is. Wanneer iedereen een meer open houding aanneemt en onze seksualiteit bespreekbaar wordt tussen mensen, is er allicht minder aanleiding tot moreel verwerpelijke seksuele activiteit onder normale mensen.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Galilei
  • 900 jaar Abdij van Vlierbeek
  • Bewapeningswedloop
  • Frans spreken gelijk een koe Latijn
  • De oorsprong van de godsgedachte en de godsdienst.
  • Theocratie en democratie
  • Israël: zij en wij
  • God de Vader
  • Vreemde vogels
  • Vrijdenkers: recente bijdragen
  • Tweeling, tweelingen
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • De behendige Van Bendegem
  • De Verlichting en haar belagers
  • Corsica
  • Breendonk, de gruwel, de feiten
  • Levend verleden
  • Spectaculair
  • Verrijzenis
  • Goede Vrijdag 2025
  • Palmzondag
  • Gij zult niet doden
  • Vrijdenkers
  • Koekoek!
  • Vrede
  • Christelijke moraal, atheïstische ethiek
  • Al te vroeg gestorven
  • La perfection n'est pas de ce monde.
  • Openbaring
  • Elke mens is uniek
  • Me dunkt...
  • Hybride
  • Sint-Catharina. Brief aan een christen vriend.
  • Het geboortejaar van Jezus Christus
  • Etsi Deus non daretur: zelfs als er geen God zou zijn.
  • Godsvrucht
  • Eerlijkheid
  • Verlossing: I know that my Redeemer liveth.
  • Gezag
  • Als de vos de passie preekt...
  • De hondse filosofen
  • Anselmus van Canterbury
  • Op mijn eentje
  • Inquisitie in de Middeleeuwen
  • Heksen
  • Gerede twijfel
  • Kristien Hemmerechts' late bekering en mystieke ervaringen
  • De Blijde Boodschap, andermaal
  • Verwondering
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!