Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (72)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (242)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    28-10-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck

    Vrije Wil Revisited

    The Game of Life werd door Daniel Dennett op het filosofische plan getild in zijn boek: “De Evolutie van de Vrije Wil”. Daarin beschrijft hij o.a. hoe gedurende de loop van het spel, dat vertrekt van zeer eenvoudige fysische patronen, sommige ervan in hun toenemende complexiteit agency-eigenschappen beginnen vertonen, zoals gedrag gericht op de toename van vermijdbaarheid. Emergentie van vrijheid m.a.w. Ook de analogie met Darwiniaanse selectie is dan niet veraf: structuren die in een ver verleden louter het resultaat waren van trial and error evolueren tot organismen met steeds betere overlevings- en voortplantingsstrategieën.

    Die emergente vorm van agency, die geen inner agent is (11), is drager van Dennetts compatibilistische versie van vrije wil van de (zich daarvan) bewuste mens. Echter, die actor toont zich alleen vanuit het standpunt van de al vernoemde intentionele houding: een evolutionair overlevingsmechanisme waardoor intentie wordt toegekend aan een heel spectrum aan waargenomen entiteiten: van de structuren in de GOL, wolkenpatronen en voertuigen – zie Mr. Fawlty’s tirade tegen zijn pannegevoelige wagen (Richard Dawkins’ voorbeeld) – tot dieren en mensen, en dus zelfs ons zogenaamde zelf.

    Dennetts visie op vrije wil is dan ook niet de mijne en hij verschaft mij daarvoor zelf de argumentatieve munitie, meer bepaald de hierboven vermelde intentionele houding en zijn opvatting dat alhoewel in de strikt fysische betekenis onze acties gedetermineerd zijn – we zijn niet vrij van causaliteit – we toch nog altijd vrij kunnen zijn in al dat van belang is: het maken van beslissingen zonder dwang dankzij de vaardigheden die we ontwikkelden. Strikte vrije wil bestaat volgens hem dus niet. En strikte vrije wil is voor mij de enige die telt.

    Mijn conclusie wordt er alleen maar door versterkt: de mens is geen meester van zijn bestaan, in geen enkele vorm of gradatie. Verantwoordelijkheid is onbestaande, ook al is morele actie (activiteit) een feit. Meer dan aansprakelijkheid kan men het individu niet toekennen.

    "A priori, denkt iedereen van zich zelf dat hij volledig vrij is, zelfs in zijn eigen handelingen, en denkt hij dat hij ieder moment een andere manier van leven kan beginnen… Maar a posteriori, door ervaring, ontdekt hij tot zijn verbazing dat hij niet vrij is, maar ondergeschikt aan noodzakelijkheid, dat hij ondanks al zijn beslissingen en overwegingen zijn handelwijze niet verandert, en dat hij vanaf het begin tot het einde van zijn leven juist die karaktereigenschappen tentoon moet spreiden die hij zelf veroordeelt.... " en Schopenhauer schrijft nog: “Je kunt doen wat je wilt, maar op een willekeurig bepaald moment van je leven kun je maar één bepaald iets willen en absoluut niets anders dan dat." (Arthur Schopenhauer)

    Daniel Dennett ziet het dus anders: hij definieert vrije wil als dat wat ons morele verantwoordelijkheid geeft en schrijft in Some observations on the psychology of thinking about free will:

    “When we banish this inner agent, distributing its tasks throughout not just the entire brain but the body and the "surrounding" cultural storehouse-the memes, plus a little help from our (human) friends-we don't have to banish free will!”

    Die ‘ons’ is duidelijk geen ‘ik’. Akkoord, de fout van het cartesiaanse theater is ook niet aan mij besteed, maar wat betekent morele verantwoordelijkheid dan nog, als uiteindelijk toch alleen lichaam en geest aangesproken kunnen worden? Spant Dennett de (verantwoordelijks)kar niet voor het paard? En wanneer hij spreekt over vrije wil, spreekt hij dan niet eerder over vrijheid? De originele Engelse titel van zijn boek luidt toch gepast: Freedom evolves? Waarom vrijheid beperken tot vrijheid van handelen?

     

    De Toename van Vermijdbaarheid

    Relevanter vind ik de door Dennett besproken emergente toename van vermijdbaarheid an sich in de GOL. Vermijdbare gebeurtenissen worden meer en meer vermeden door steeds verder geëvolueerde mobiele en complexe structuren. Er is m.a.w. een steeds grotere toename aan vrijheid in de loop van het spel; niet alleen groeit de intentionele toekenning van agency en vrije wil, maar tegelijkertijd ontstaat en vergroot ook de reële vrijheid: de toenemende vermijdbaarheid van onheil. Mag er dan niet plausibel gesteld worden dat dat ook het geval is in ons deterministische klassiek-fysisch universum? Analogie is gevaarlijk en soms vals, maar kijkt men naar voorbeelden die duidelijk meer dan anekdotisch zijn, zoals de evolutie van ons zonnestelsel gedurende de laatste miljarden jaren, van het oorspronkelijke wanordelijke apocalyptische zootje tot het huidige ordelijke systeem waarbinnen calamiteiten rariteiten zijn geworden, of a fortiori naar de enorme hiërarchische complexiteit van het vernoemde biopsychosociale systeem waarin emergentie onvermijdelijk is –gooi een steen naar mijn hoofd en ik zal me bukken, dankzij mijn gedetermineerd vrij zijn (vrije wil voor Dennett) – kan men dan niet plausibel stellen dat determinisme het hele universum vrijer maakt, en daardoor leven mogelijk en blijvend?

    Daarbij past wel, vanuit het achterhoofd, een bedenking. In The Game Of Life speelt de confrontatie tussen energie en entropie niet zoals die wel speelt in de echte wereld en waarover men maar al te goed weet hoe die zal aflopen: de overwinning van entropie. De tweede hoofdwet van de thermodynamica laat daarover geen twijfel. Uiteindelijk is het een kwestie van waarschijnlijkheid: de meest waarschijnlijke verdeling van materie in het universum zal overblijven. Determinisme impliceert zulke hittedood niet noodzakelijk, zoals bijvoorbeeld in de GOL, maar in ons universum met zijn fysisch-causale wetten, zijn beginconfiguratie en zijn intrinsieke pijl van de tijd is dat onvermijdelijk. Voor complexiteit zal uiteindelijk geen mogelijkheid meer zijn. Complete wanorde zal heersen. Maar de tweede hoofdwet laat ook ruimte: ze geldt voor gesloten, geïsoleerde systemen die geen energie-uitwisseling toelaten met de omgeving. In andere systemen is afname van entropie wel degelijk mogelijk en zelfs in veel gevallen onvermijdelijk, zoals al miljarden jaren het geval is voor het leven op aarde en in de werking van ons zonnestelsel. Afname van entropie gaat weliswaar altijd gepaard met een grotere toename ervan in de omgeving en aangezien het heelal voor zover men weet een gesloten systeem is, is het uiteindelijk gedoemd, maar ondertussen en nog voor zeer lange tijd (honderden miljarden jaren?) zal ten gevolge van de steeds snellere uitzetting van het heelal de maximaal mogelijke hoeveelheid entropie steeds groter worden en veel sneller toenemen dan de werkelijke toename van entropie zelf (12). Er is dus nog volop ruimte en tijd voor complexiteit, creativiteit en natuurlijk vrijheid.

     

    De Rede

    Ook de opkomst en de evolutie van de rede lijkt me te passen in dit plaatje van kwetsbare gedetermineerde vrijheid. Meer bepaald in het verlengde van de toename van vermijdingsgedrag en -handelen: wat niet (meer) kan, mag of werkt en best vermeden wordt, en complementair wat kan, mag, werkt en verkiesbaar is of soms zelfs moet. Niet alleen werd zo de morele Zeitgeist op zijn weg gestuurd binnen het algemene evolutionaire kader langs morele instincten en oorspronkelijk moreel gedrag – o.a. reciprociteit, rechtvaardigheidsgedrag en genetisch altruïsme – maar met de ontwikkeling van de taal en de kunde van het systematisch redeneren – met het oog op wederzijdse voordelige coöperatie (13) – kwam ook het groeiende besef van dit alles. Reflectie bracht ons moraal en ethiek en algemener de universele regels en wetten der logica en argumentatie: de rede. Ontstaan uit gedetermineerde vrijheid maakte en maakt ze toegepast de wereld redelijker en steeds vrijer (met de onvermijdelijke hiccups), en maakte ze deze vrijheid en zichzelf ook kenbaar. Een machtige evolutionaire kraan met als grootste exponent de wetenschap.

    Dat alles dankzij en vanuit een deterministisch universum dat zich aan de kwantumonbepaaldheid wist te onttrekken (14) en door zijn voortdurende gedisciplineerde, gedetermineerde groei ruimte bood en nog zeer lang zal bieden aan vrijheid in zijn weliswaar gedoemde maar niet aflatende strijd tegen entropie (15).

    “Perhaps the greater part of true morality is simply stopping all the harm that we normally do, rather than taking on any great and noble deeds; that is, the harm that comes from having a false sense of self.” (Susan Blackmore)

    (11) “…Cartesian mistake of packing all the power into the inner puppeteer who pulls the body's strings.”

    (12) Het baby-universum had maximale entropie, maar het was wel de laagste waarde sindsdien.

    (13) Coöpererende (morele) actors zijn succesvollere dan niet-coöpererende (niet-morele) actors. (The Prisoner’s Dilemma)

    (14) Als indeterminisme niet kan emergeren vanuit determinisme, waarom dan ook niet het inverse (voor hen die nog gefixeerd zijn op een indeterministisch kwantumdomein)? Als determinisme een efficiënte oorzakelijkheid is, dan is indeterminisme louter de afwezigheid ervan.

    (15) De intentionele formulering; er is haast geen ontkomen aan.


    Categorie:levensbeschouwing
    25-10-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck

    Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid.

    De titel lijkt een en al contradictie. Vrijheid en vrije wil liggen toch vanzelfsprekend in elkaars verlengde en volgt het een niet noodzakelijk causaal of logisch-inclusief uit het andere? Maar is dit wel zo: is er een dergelijk verband of is de eventuele relatie van een compleet andere aard - als ze allebei al bestaan of betekenis (1) hebben? En in hoeverre is deze problematiek niet hoofdzakelijk conceptueel (2): is er een vaste referent in de buitentalige realiteit als substantie, faculteit of eigenschap, of ontbreekt die, en als die er al is, verdient het betreffende concept dan mogelijk niet een passender naam om verwarring betreffende zijn (of haar) betekenis weg te nemen? Wie weet is het louter een kwestie van de juiste vraagstelling?

     

    Vrije Wil

    Benjamin chose cornflakes this morning for breakfast. Why? Memes and genes together produced this behaviour in this environment. If asked, Benjamin will say that he chose the cornflakes because he likes them, or that he made a conscious decision to eat them today. But this explanation adds nothing. It is just a story Benjamin tells after the fact. So does Benjamin have free will or not? The critical question to ask is who do you mean by Benjamin? If by "Benjamin" you mean a body and brain, then certainly Benjamin had a choice. Human beings make decisions all the time .... Is this sufficient for what we call free will?
    I think not, because at the heart of the concept of free will lies the idea that it must be Benjamin's conscious self who made the decision. When we think of free will we imagine that "I" have it, not that this whole conglomeration of body and brain has it. Free will is when "I" consciously, freely, and deliberately decide to do something, and do it. In other words "I" must be the agent for it to count as free will. But if the memetic view I have been proposing here is right! then this is nonsense! because the self that is supposed to have free will is just a story that forms part of a vast memeplex, and a false story at that .... There is no truth in the idea of an inner self inside my body that controls the body and is conscious. Since this is false, so is the idea of my conscious self having free will.”
    (Susan Blackmore, The Meme Machine)

    Ik ben een materialist, meer bepaald een fysicalist en determinist: onze gehele klassiek-fysische wereld, onze biologie en leefwereld met alles en iedereen waar dan ook, aliens incluis, is principieel reduceerbaar tot elementaire causaal deterministische fysische basiswetten die voortkomen uit de onbepaaldheid van het kwantumspel van elementaire deeltjes en velden.

    Dat is mijn basisveronderstelling. Vrije wil, meer bepaald de faculteit – al dan niet van een zelf – van keuzevrijheid uit een aantal opties lijkt mij dan ook een absurditeit, een misvatting eigenlijk. Dat vertaalt zich in een tegenfeitelijke bewering: onder identieke feitelijke omstandigheden, dus ook zonder kennis na de feiten, is (zou) een andere keuze onmogelijk (geweest zijn). En mochten kwantumeffecten op macroschaal al het geval zijn: een door toeval verstoord determinisme – dan dragen ze zeker niet bij tot het bestaan van vrije wil. Het indeterminisme van toeval is kryptoniet voor vrije wil. Keuze die mee zou worden bepaald door een opspelend kwantumdomein lijkt me die naam onwaardig (3). En voor hen die denken dat het kwantumdomein een indeterministisch zootje is, verwijs ik graag naar kosmoloog, elementaire deeltjesfysicus en populariserend auteur Lawrence Krauss:

    "Quantum mechanics is not indeterministic as many people think, it's a completely deterministic theory. It's second order differential equations with boundary conditions and they're completely determined. Once you give the initial conditions the wave function of a particle after some time is completely determined, so there's no indeterminacy. Now what happens when you measure the properties of that particle based on its wave function that's probabilistic."

    Dat probabilistische situeert zich dan ook in de interactie tussen de kwantumwereld en de klassieke en kan soms de vorm aannemen van volledige random onvoorspelbaarheid (toeval), bijvoorbeeld in een random kwantumgenerator. Mocht men een beslissing daarvan laten afhangen, dan zou men een inderdaad een nieuw causaal pad kunnen inslaan, maar met vrije wil heeft het evident niets van doen.

    Het incompatibilisme met het determinisme van het zogenaamde vrijewillibertarisme, ook al is het op een andere niet-deterministische leest geschoeid dan het indeterminisme van toeval – bijvoorbeeld met de mens als ultieme oorzaak (agency) –, blijft me toch volkomen vreemd. Ik verwijs daarvoor nogmaals naar Susan Blackmores bovenstaande tekst die de vloer aanveegt met de notie van self-agency: het bewuste zelf met vrije wil.

    Maar ook het compatibilisme met het determinisme is nooit aan mij besteed geweest; een apologetische wanhoopspoging, meer heb ik er nooit in gezien, zelfs al komt die van Daniel Dennett, één van mijn intellectuele helden (4). Lang geleden al zocht Epicurus naar zo’n verzoening door Democritos’ deterministische en determinerende deeltjes onvoorspelbaar willekeurig te laten zwerven zodat nieuwe causale ketens konden worden geïnitieerd. Uiteindelijk resulteerde dat in de eerste gekende versie van libertaire vrije wil (5). Sommige libertariërs spreken trouwens zoals Dennett ook wel eens over emergentie, niet-determinerende weliswaar, en hoewel emergentie kan resulteren in neerwaarts ontraceerbare mereologische eigenschappen, in strijd met het determinisme van hun voortbrengende basiswetten kunnen ze nooit zijn. Hoe zou niet-determinisme kunnen volgen uit de efficiënte oorzakelijkheid van deterministische wetten in de loop van het ganse proces zonder onbewogen beweger of beweging achter de schermen?

    Voor alle duidelijkheid en om even wat mist op te klaren: determinisme houdt niet in dat het elk moment toch anders zou kunnen, zoals sommigen blijven beweren. Determinisme komt inderdaad niet inclusief voorspelbaarheid, maar onvoorspelbaarheid (chaotische, niet random) en onwetendheid over de toekomst betekent dus geenszins dat die niet vastligt. En ligt die vast, dan impliceert dat nog geen finale oorzakelijkheid of predestinatie: er is geen a priori verband tussen het begin van alle dingen en hun finaliteit, hun zogenaamde doel. Als ons lot deterministisch vastligt, dan staat het nog niet in de sterren geschreven, noch komen er schikgodinnen of andere goden aan te pas. Er is alleen natuur en al wat natuur doet, is zichzelf veroorzaken. En alles gebeurt met noodzaak (causaal determinisme): een toestand heeft maar één feitelijke oorzakelijke toestand, ook al is het logisch verband tussen beide een van slechts voldoende oorzakelijkheid; in een ander mogelijk universum had die vorige toestand altijd anders kunnen zijn. De huidige toestand van het universum, bijvoorbeeld, had logischerwijze uit een andere vorige toestand kunnen voortkomen, ook al was dat niet het geval in die van ons.

    Ik besef dat de bovenstaande tegenfeitelijke bewering over keuze-onmogelijkheid bij de huidige wetenschappelijke stand van zaken geen empirische inhoud draagt – het toetsbare aspect ontbreekt – maar ik vind ze in ieder geval plausibeler dan de bewering van de libertarische strekking – op het compatibilisme kom ik verder terug – die over keuzemogelijkheid zelfs geen mogelijke empirische inhoud formuleert of wenst te formuleren. Ze beschouwt de problematiek als een metafysische bestaanskwestie die verklaard wordt – panpsychisch bijvoorbeeld – zonder ook maar enige bewijslast. En ligt de bewijslast niet bij degene die de bestaansbewering maakt? Het niet-bestaan bewijzen van een verondersteld bestaan dat zich onttrekt aan empirie is een moeilijke en soms onmogelijke affaire – bewijs maar eens dat God of de kerstman niet bestaan – en lukt alleen, voor zover ik weet, door een niet altijd voorhanden bewijs uit het ongerijmde. Die onmogelijkheid van empirie wordt nu echter als verdedigingsgracht gebruikt waarachter men de metafysische schatten probeert te vrijwaren van de vraag naar bewijs. Hoogstens speelt men er scholastische spelletjes. Spijtig genoeg voor hen leert het Bayesiaanse kansrekenen dat de kans op waar zijn van een bewering waarvoor geen bewijs mogelijk is kleiner is dan de kans dat ze gewoonweg waar is. Tot zover de relevantie van metafysica.

    Maar waar situeer ik dan die misvatting waarvan sprake bij hen die gewoon vanzelfsprekend geloven in vrije wil zonder er een metafysische bestaanskwestie van te maken?

    Naast de taal speelt het zelfbewustzijn hier parten, meer bepaald het tweedeordedenken dat onszelf tot object van observatie en denken maakt, en die observatie vervolgens ook weer tot object van observatie, etc. Die meta zelf-(bevestigende) observatie gekoppeld aan de observatie van anderen identificeert besluitvorming als vrije keuze en kent er vrije wil aan toe als de werking van agency via de intentionele houding (6). Tot zover het plausibele wijsgerig-psychologische relaas. Logisch vertaalt dat zich voor de libertariërs in een geëlaboreerde drogreden: men kent in het geval van niet fysisch-causaal libertarisme (7) een eigennaam toe aan een referent alsof die een actor betreft: agency, ofwel een intrinsiek vermogen (substantiedualisme), of nog: een mentale actie met eigensoortige causaliteit losstaand van fysische causaliteit (mentalisme en mentale causatie) – het lijken inderdaad op de een of andere manier onbewogen bewegers – terwijl men au fond louter te maken heeft met een bewering op basis van een begging-the-question-geformuleerde beschrijving van een specifieke cognitieve functionaliteit, geobserveerd bij onszelf en anderen. Of nog, als men kijkt naar de onderliggende vraagstelling “Hoe bestaat het?”, vraagt men zich metafysisch af “Waarom werkt het” (omdat het bestaat), terwijl men zich zou moeten afvragen hoe het werkt en dus waarom het bestaat (omdat het werkt).

    Wat betekent vrije wil dan nog binnen die context? Een misvatting dus, maar ook een misnomer. Want ‘vrije wil’ is niet zonder referent in de werkelijkheid. Die verdient alleen een andere, passender eigennaam. Het is natuurlijk oppassen geblazen voor het hetzelfde logische euvel dat vrije wil zo plaagt: begging the question. Echter: een correcte vraagstelling, de evolutionaire cognitieve psychologie en Occams scheermes trekken ons uit het metafysische, mysterieuze moeras. Wat blijft er dan over: ‘vrije wil’ verwijst naar de geëvolueerde krachtige faculteit van ons brein die toelaat de toekomst te anticiperen en erop te reageren door de geanticipeerde beste optie te verkiezen. Dat we ons daarvan zelfbewust zijn, is een ervaring die ons gegeven is, men kan zelfs zeggen gegund, want ze is zeker niet epifenomenaal, maar ze maakt daarom die faculteit nog niet tot vrije wil, noch is ze in strijd met determinisme. Stel u een niet-deterministische wereld voor; hoe zou een dergelijke faculteit daarbinnen ook maar enigszins kunnen tot stand komen, laat staan evolueren en waarom zou ze dan ook bestaan? Niet- of indeterminisme vergt kunstgrepen, hemelhaken (8) of onbewogen bewegers. Weg ermee. Het mes erin.

    Tussen haakjes: de geanticipeerde beste optie hoeft trouwens geenszins met zekerheid de uiteindelijk beste optie te zijn of zelfs maar een goede. Maar in ieder geval werkt die faculteit in het algemeen vrijheidsvergrotend door haar vermijding van ongewenst gedrag en mogelijk onheil: een snelweg richting grotere vrijheid. ‘Vrije wil’ dekt dus de lading niet. Vrije wil heeft er immers niets mee te maken. Welke naam zou gepast zijn?

     

    Vrijheid

    Men kan moeilijk ontkennen dat vrijheid – vrij zijn van, zodat men vrij is om – spectaculair is toegenomen in de loop van de menselijke geschiedenis. De vrijheden ons verleend door recht en wet zijn daar uitdrukking en gedeeltelijke neerslag van, en zelfs een hardnekkig virus kan niet meer het onheil aanrichten dat het vroeger aanrichtte. Maar wat bewerkstelligt die groei aan vrijheid die zich intentioneel laat presenteren als een streven binnen de evolutie van de zogenaamde Zeitgeist? De materialist in mij vraagt dan onverbiddelijk naar een mechanisme achter die evoluerende Geist en algemener en wezenlijker of dat ‘streven’ zich ruimer situeert dan alleen binnen de context van mens en maatschappij. M.a.w. de vraag naar een (eventuele) universele efficiënte oorzaak i.p.v. zijn invulling als finale oorzakelijkheid (9). En ook, gezien de context: wat heeft determinisme ermee te maken? Dat het determinisme geen obstakel voor vrijheid is, kwam in de vorige paragraaf al aan de oppervlakte – ‘vrije wil’ en de resulterende toename aan vrijheid in alle gedetermineerdheid – maar is het mogelijk ook de efficiënte motor ervan? Zijn er nog andere mogelijkheden?

    Compatibilisme met het determinisme zie ik duidelijk niet als problematisch met betrekking tot het gebeuren vrijheid. Vrijheid definieer ik immers als een voldoende geheel aan verworven of verkregen vrijheden: vrij zijn van concreet onheil (destructie, annihilatie, verminking, uitsterven, trauma, dwang) voor een ensemble van evoluerende en eventueel zich voortplantende entiteiten. Alleen in een wereld die niet wordt geregeerd door wanorde, voldoende reden (niet noodzakelijk de oorzaak), contingentie (niet noodzakelijk het geval) en dan ook libertaire agency kan vrijheid ontstaan en bestaan. Met alle metafysische ballast en andere hemelhaken overboord, wat rest er dan nog buiten een deterministische wereld? M.a.w.: determinisme als logische noodzaak. Ook voor de wereld waarin het leven zijn intrede doet en evolueert in al zijn complexiteit als geïntegreerd biopsychosociaal systeem met een plejade aan nieuwe vrijheidsgraden – aftakkingen voor ‘nieuwe’ causale paden – blijft vrijheid onvermijdelijk gedetermineerd, ook al is in een dergelijk systeem met zijn abundantie aan interagerende niveaus de emergentie van nieuwe eigenschappen, objectieve en louter subjectieve, onvermijdelijk.

    Maar de hamvraag blijft hoe vrijheid zich concreet verwerkelijkt. Hoe plausibel is het dat het inherente determinisme van de natuurwetten zelf, naast zijn rol van logische noodzaak, ook de rol van efficiënte oorzakelijkheid zou innemen in het ontrollen van bepaalde emergente eigenschappen, waaronder vrijheid?

     

    De historische Werkzaamheid van de Rede en de Zelfverwerkelijking van Vrijheid

    Vooraleer daarop concreet verder te gaan even een historisch-filosofische noot, want men zag het ooit anders. De filosoof Hegel (1770 - 1831), bijvoorbeeld, was met zijn proces van de historische werkzaamheid van de rede iets op het spoor. Hij kon het, als idealistisch kind van zijn tijd, niet anders dan metafysisch invullen. Wie zou er heden ten dage nog (durven) spreken over een Geist– daar is ie weer – met een daarin besloten rede, een Logos die zich procesmatig dialectisch zelfverwerkelijkt doorheen de geschiedenis en er ook nog eens de motor van is, van de eerste pure waarneming an sich door de eerste mensen tot het algemene absolute weten van het bewustzijn (Geist) in Hegels tijd zelf, fameus door hemzelf tot “Het Einde van de Geschiedenis” gedoopt (een volzin Hegel bijna waardig). Bescheidenheid was niet zijn sterkste kant. Maar doorheen al zijn geniaal obscurantisme heeft Hegel wel degelijk de vinger gelegd op iets dat zich werkelijk afspeelt en ontwikkelt doorheen de geschiedenis: de toename van rationaliteit en vrijheid. Hegel beschrijft de ontwikkeling van vrijheid als een noodzakelijke ontwikkeling, een zelfverwerkelijking via het instituut van Staat, maatschappelijke instellingen en het recht. Niet voor niets schreef hij: “Was vernünftig (redelijk) ist, das ist wirklich; und was wirklich ist, das ist vernünftig.”En die redelijkheid en vrijheid waren volgens hem het resultaat van de dialectische werkzaamheid van de Logos, de rede. Eerlijkheid gebiedt dat een materialistische interpretatie diametraal staat tegenover Hegels absoluut idealisme. Bij Hegel vallen denken en werkelijkheid samen in de Geist en verwijst vernünftig niet, zoals het een goede materialist betaamt, naar de werkzaamheid van het redelijke denken resulterend in kennis van de materiële werkelijkheid (het louter fenomenale voor Hegel). In ieder geval, Hegels notie van de toename van vrijheid gecombineerd met de hierboven gedefinieerde compatibilistische visie van vrijheid binnen een materiële context, brachten me ertoe de efficiënte oorzakelijkheid van de Hegeliaanse dialectiek te vertalen, of te vervangen, door het determinisme der natuurwetten; niet zozeer de deterministische natuurwetten zelf, maar met betrekking tot vrijheid specifiek hun deterministische karakter zelf. Daarbij en zoals al gezegd: een ander plausibel materialistisch mechanisme zie ik nergens oplichten.

    Maar hoe gaat dat dan in zijn werk? En welke plaats neemt de rede daarbinnen dan in: is ze motor en/of ook onvermijdelijk gevolg of resultaat, zoals vrijheid?

     

    Emergentie van Vrijheid

    Hoe kunnen deterministische natuurwetten vrijheid voortbrengen en zelfs optimaliseren? Het doet denken aan The hard Problem in Theory of Mind (wijsgerige psychologie): als bewustzijn te reduceren valt tot een spel van bewustzijnsloze neuronen, hoe ontstaat dan bewustzijn? Een filosoof als David Chalmers besluit daaruit dat de ervaringen die ons bewustzijn opmaken niet te reduceren zijn tot het louter fysieke van het brein en dat het fysicalisme dus niet langer geldig is. Dat voor hem irreducibele subjectieve element van ervaringen, bijvoorbeeld van pijn, noemt hij qualia (10). The Hard Problem is echter controversieel, zowel bij menig filosoof als bij een rits neurowetenschappers. Niet verwonderlijk wanneer qualia de volgende conceptueel vage eigenschappen worden toegedicht: onbeschrijfelijk, intrinsiek, privaat en direct gevat in het bewustzijn. Redelijk mysterieus allemaal en daarom te vermijden volgens o.a. Dennett. En plus: causa materialis – de bewustzijnsloze neuronen – is geen causa efficiens en dus geen welbepaalde veranderingsverklaring zoals het determinisme; er is dan ook geen reden waarom materiële eigenschappen niet mereologisch zouden kunnen veranderen. De tijd dat de causa materialis ook zo bedoeld werd – meer dan louter materie – omdat ze een te actualiseren potentie in zich meedroeg, is al lang achterhaald.

    Dat brengt ons tot een andere mogelijke oplossing naast de metafysica van qualia: emergentie. Zoals bijvoorbeeld de emergentie van watergolven, met hun eigen fenomenologische fysische wetten, vanuit het spel van water en wind zonder traceerbare link met de wetten der microscopische wereld. En watermoleculen hebben toch ook geen golvend karakter? Zo dragen ook de natuurwetten, zoals al vermeld, met zekerheid geen vrijheid in zich. Vrijheid dient dan ook een emergent verschijnsel te zijn: geen louter subjectieve intentioneel toegewezen emergentie zoals in het geval van vrijewil-agency, maar emergentie van objectieve werkelijkheid, zoals die watergolven, weliswaar dan wel niet substantieel materieel, maar als emergente eigenschap van het universum.

    De vraag over het ontstaan en de groei van vrijheid is daardoor echter gedeeltelijk verlegd: als vrijheid een emergent verschijnsel is dat opborrelt uit het determinisme van de natuurwetten, hoe ontstaat en ontwikkelt vrijheid zich dan concreet?

     

    The Game of Life

    Speel daarom eerst dit spel! De weinige spelregels, slechts vier, van dit eenvoudig cellulair automaton liggen vanaf het begin van het spel vast en zijn strikt deterministisch.

    Gegeven een initiële configuratie van de elementen zullen de regels strikt en onveranderlijk determineren wat er gebeurt bij elke interactie. Afhankelijk van die beginconfiguratie ziet men allereerst beweging en vorming van patronen die nogal eens gemakkelijk uitdoven (uitsterven), maar die ons ook kunnen verrassen met blijvende mobiele patronen zoals gliders, eaters, puffer trains, snake trains, kortom met een hele resem aan structuren met gekke namen en met een min of meer replicerende identiteit die gedrag en agency vertonen, en schijnbaar opereren volgens hun eigen wetten –hoewel die duidelijk en vanaf het begin deterministisch vastgelegd zijn.

    De GOL-wereld is voorspelbaar. Elke volgende stap is kenbaar. Hij illustreert dan ook een niet-chaotische variant van het determinisme in tegenstelling tot het chaotisch onvoorspelbare fysisch-causaal determinisme van ons universum. Anderzijds is de GOL-wereld niet reversibel, zoals trouwens ook het geval is voor die van ons: men kan in het algemeen niet op zijn stappen terugkeren, bijvoorbeeld wanneer een patroon verdwijnt (sterft) en a fortiori wanneer de hele spelwereld uitsterft. Dat er complexiteit ontstaat is duidelijk, maar ook dat die plots kan verdwijnen. Het is m.a.w. een wereld waarin entropie rare sprongen maakt, een significant en in het achterhoofd te houden verschil met ons universum.

    (1) John Locke sprak al over de betekenisloosheid van ‘vrije wil’.

    (2) David Humes “verbale kwestie”.

    (3) John H. Conway en Simon Kochen toonden aan in hun paper The Strong Free Will (2006) dat deeltjes zich in de kwantummechanica wel degelijk gedragen op een wijze die geen enkele functie is van het verleden. Ook willekeur maakt geen deel uit van die functie. Hun besluit luidt als volgt (Wikipedia): ‘Given the axioms, if the two experimenters in question are free to make choices about what measurements to take, then the results of the measurements cannot be determined by anything previous to the experiments.

    (4) De filosoof Daniel Dennett spreekt ook binnen deze context over agency, maar dan als een emergent verschijnsel.

    (5) ”... sommige dingen gebeuren uit noodzaak, andere toevallig, andere door onze eigen bemiddeling.”

    (6) Intentional Stance. Gemunt door Daniel Dennett.

    (7) Naast deze niet-causale libertariërs zijn er ook gebeurtenis-causale libertariërs die geloven dat vrije acties indeterministisch veroorzaakt worden door voorbije gebeurtenissen (die niet origineren in een intermediaire actor, vermogen of mentale toestand). De volitionisten onder hen spreken over de act van de wil.

    (8) Term gemunt door D. Dennett in “Darwin’s dangerous idea”.

    (9) Van de vier oorzaken van Aristoteles is alleen de efficiënte nog naturalistisch relevant. Zijn oorzakenleer mag dan voortkomen in zijn Metafysica, men vindt ze ook terug in zijn Fysica.

    (10) Term gemunt door C.I. Lewis.


    Categorie:levensbeschouwing
    05-07-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
    'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
    Deze uitspraak wordt toegeschreven aan Aristoteles, en later aan Ignatius van Loyola, de stichter van de Jezuïetenorde, en aan Franciscus Xaverius. Het is hoe dan ook een bekend gegeven in het katholicisme, dat vanouds groot belang hecht aan de vorming van kinderen en in vele landen een prominente rol speelt in de schoolse en buitenschoolse opleiding. Deze inzet van een godsdienst voor de algemene vorming van kinderen mag dan al zonder meer bewonderenswaardig lijken, het loont echter de moeite om daar iets dieper op in te gaan.
    Ik spreek nu uit eigen ervaring. Ik ben geboren in Vlaanderen in 1946, in een katholiek 'moederhuis' en daar meteen gedoopt. Mijn ouders waren godsdienstig en stonden erop dat wij onze religieuze plichten zouden vervullen. Van toen ik drie jaar oud was, ging ik naar de (gemengde) katholieke kleuterschool. De eerste twee jaren van het lager onderwijs ging ik naar de 'broederschool' van de Broeders van Liefde voor jongens alleen. Daar deed ik mijn eerste communie, en sindsdien mocht ik naar de mis en te communie. Daarna vijf jaar lager onderwijs in de pas opgerichte katholieke lagere school, verbonden aan het plaatselijke bisschoppelijke college. In het zesde jaar deden we onze plechtige communie en werden we 'gevormd'. Vervolgens drie jaar naar het middelbaar onderwijs aan dat college. Toen mijn toestand daar onhoudbaar werd, trok ik naar de katholieke normaalschool in een Vlaamse provinciehoofdstad, waar ik drie jaar op internaat was; het laatste jaar was ik 'op kot', weeral omdat mijn toestand op het internaat 'onhoudbaar' geworden was. Na de humaniora ging ik naar de katholieke universiteit in Leuven, waar ik drie jaar kotstudent was. Toen mijn vriendin zwanger was, heb ik mijn studies afgebroken zonder diploma. We zijn voor de Kerk getrouwd. Ik ben dan als administratief medewerker begonnen aan de Faculteit Godgeleerdheid van de Leuvense universiteit. Na dertig jaar ben ik overgestapt naar het centraal bestuur, waar ik tot aan mijn pensioen op 60-jarige leeftijd een directiefunctie heb uitgeoefend. Mijn kinderen zijn gedoopt, gevormd, ze zijn naar katholieke scholen geweest en naar de katholieke universiteit, en een van hen is leraar in een katholieke school.
    Gedurende enkele jaren van de lagere en de middelbare school ben ik lid geweest van een katholieke jeugdbeweging.
    Iedereen in de familie en zelfs in de kennissenkring had dezelfde voorgeschiedenis en was in dezelfde situatie, en daarbij werden er geen vragen gesteld. Als die er toch kwamen, bleven zinvolle antwoorden uit. We behoorden tot de katholieke zuil. Dat betekende niet alleen dat je naar de katholieke school ging, maar dat je hele leven in katholiek verband verliep. Je ging naar de mis, biechtte je zonden op, bad, vierde de grote kerkelijke feesten, onderhield de vasten, ging naar kerkelijke begrafenissen, bezocht paters en nonnen in hun klooster of ontving hen thuis; je ontleende boeken in de parochiale bibliotheek, was bij de katholieke turnvereniging enzovoort. Je aankopen deed je bij andere katholieken of bij een katholieke coöperatieve. Je was aangesloten bij een katholieke mutualiteit, die ook vakanties organiseerde. De dokter was katholiek en ook het ziekenhuis, en uiteindelijk ook de begrafenis en je plaats op de begraafplaats. Ook voor de ontspanning was enkel het katholieke aanbod aanvaardbaar: café, cinemazaal, theater, fanfare … En wat niet in katholieke vorm aanwezig was, daar bleef je weg. Geen enkel aspect van je leven ontsnapte aan het alom aanwezige en alomvattende katholieke kader.
    Vooral in de lagere school werd het er goed ingehamerd. Dagelijkse godsdienstles, frequente misvieringen, vaak dagelijks, op zondag tweemaal, de catechismus van buiten leren, plus allerlei gebeden, rituelen en gebruiken, liederen, bedevaarten, processies.
    Als ik erop terugkijk, dan overvalt me een grote droefenis, tezamen met een diepe verontwaardiging. Op geen enkel ogenblik van mijn leven, tot mijn zestigste, heb ik me vrij gevoeld. Als ik me schikte naar wat van mij verwacht werd, voelde ik me verdrukt; als ik dat niet deed, en dat gebeurde vanaf mijn prilste jeugd, voelde ik me schuldig. En vandaag, nu ik 76 ben, besef ik dat ik nog altijd gebukt ga onder mijn katholieke verleden. Het is me zo krachtig opgedrongen, dat zelfs zeventig jaar van opstandigheid en verzet niet opgewassen zijn om mij ervan te bevrijden. Intellectueel ben ik ermee klaar, ik doorzie het hele systeem en verwerp het. Maar ik blijf iemand die in dat midden opgegroeid is, en daarin zijn hele actieve leven heeft doorgebracht, zelfs als dat niet als actieve gelovige was. Ik weet niet hoe het is om zonder God, Kerk of godsdienst op te groeien.
    Vooral de seksualiteit was een heikel punt. Enerzijds bestond die niet: er werd niet over gepraat, nooit. Dat mocht niet en dat hoorde niet. Anderzijds was het verboden: als kind moest je kuis zijn, en zelfs geen onzedige gedachten hebben. Onkuisheid was een, of liever dé hoofdzonde. Het woord masturberen werd nooit vernoemd, en evenmin dat iemand dat deed, alleen of met mannelijke vriendjes, maar het was evident wat met onkuisheid bedoeld werd. Dat je iets met een meisje zou doen was ondenkbaar, genoeg om een groot schandaal te veroorzaken. Als je toch onkuis was geweest, moest je dat gaan biechten: hoe vaak, alleen of met anderen. Anders mocht je niet te communie gaan; en wie dus bleef zitten bij de communie, die had 'het' weer gedaan. Net zoals degenen die tijdens de mis zaten aan te schuiven om nog gauwgauw te biechten.
    Maar ook het idee van God zelf raak je niet meer kwijt. Noch dat van een onsterfelijke ziel, van hemel, hel en vagevuur, van zonde en vergeving, of van mirakels. Er gaat nog altijd iets uit van de kerkelijke structuur, van de machtsverhoudingen van gelovigen tegenover de kerkelijke gezagsdragers. Je kan dat allemaal betwisten, ontkennen, bestrijden, of zelfs belachelijk maken, maar je kan het niet uit je herinnering of uit je denken verbannen. Je blijft iemand die dat kent, die dat meegemaakt heeft, willens nillens, je blijft zitten met de sporen die dat nagelaten heeft, de herinnering aan gewetensconflicten en botsingen met opvoeders en bedienaars van de eredienst. Je zet je ertegen af, maar dat betekent dat ze er waren en er zijn, en dat ze een invloed hebben gehad en blijven hebben. Je kan je gewoon niet indenken hoe het zou zijn als dat alles er niet geweest was. Zelfs als je alles achter jou gelaten hebt, blijft het aanwezig. Je kent het, door en door, tot in de details, het behoorde ooit tot je dagelijkse leven, tot je bestaan. Het maakt deel uit van wie je bent, je kan het nooit meer kwijt. Je was ooit een van de nostri, en dat kan je tot driemaal toe ontkennen, maar dan kraait er toch een haan naar, al ben je de enige die dat hoort, en ween je inderdaad bittere tranen.
    Dat is de enorme kracht van systematische indoctrinatie vanaf zeer jonge leeftijd binnen een grootschalige sekte. Wie dat heeft meegemaakt, is voor het leven getekend. Fecisti nos ad te, domine, et inquietum est cor nostrum donec requiescat in te. (Augustinus, Confessiones 1,1) Ons hart is door die indoctrinatie inderdaad blijvend verontrust, omdat het op God gericht is, en daardoor alleen bij die God rust kan vinden.
    Dat is de uitdaging waarvoor je als afvallige staat: je moet zoals Clovis, maar dan andersom, verbranden wat je aanbeden hebt, en aanbidden wat je verbrand hebt. Je moet je Vader en je Moeder, je broeders en zusters, je familieleden, de belangrijke figuren uit je jeugd en in mijn geval ook uit mijn professionele leven, verlaten; niet om Christus te volgen, zoals in het Bijbelwoord, maar precies om ook Christus te verlaten, en God en al zijn heiligen en engelen, en alles wat daarbij hoort, en wat eens jouw hele leven gestalte gaf en bepaalde. En erger nog, je moet een verrader worden, niet alleen een afvallige, maar zelfs een overloper: je moet met de vijand heulen, en omgaan met degenen die vroeger met alle banbliksems vervloekt werden en die niet alleen de toegang tot de kerk, of een plaats in gewijde grond, maar vooral de eeuwige zaligheid ontzegd werd. Je moet een ongelovige worden, een atheïst, een vrijzinnige, een antiklerikaal. Je moet het systeem en de mensen aanvallen die je voortgebracht, opgevoed en gedragen hebben, die je kansen gegeven hebben, die je aan hun borst gekoesterd hebben, die je vertrouwd hebben en zelfs liefgehad. Aan al dat kazakkeren zal je geen vreugde beleven; je zal nooit zorgeloos blij kunnen zijn om wat je gewonnen hebt, omdat je altijd achtervolgd zal worden door wat je verloren hebt.
    Je hebt aan je geloof en aan je verleden verzaakt, je ben een renegaat. Je hebt huis en haard, ouders en outer verlaten, je bent weggegaan, en je kan nooit meer terugkeren naar huis, als na een ballingschap of een verre reis. Je hebt geen huis en geen thuis meer, je bent voor immer en altijd een vreemde in een vreemd land, altijd te gast, nooit chez soi. Waar je ook voet aan de grond zet, en hoezeer je ook integreert in je nieuwe omgeving, je blijft een vreemdeling, een intellectuele allochtoon.
    Er wacht je bij je nieuwe goddeloze vrienden evenmin een onthaal als van de verloren zoon. Er is al meteen het wantrouwen tegenover iemand van aan de andere kant: is het een spion? Is iemand met een dergelijk verleden ooit te vertrouwen? Wat komt die vreemde snoeshaan hier zoeken? En je blijft anders, omdat je een andere bent, een ander verleden hebt. En ook omdat je misschien zoals alle bekeerlingen nogal zelotisch bent en overdreven ijverig bezig met het afzweren van je verleden, en niet in staat om je nieuwverworven inzichten als vanzelfsprekend te beschouwen, als een 'rustige zekerheid', zoals die anderen, die nooit iets anders gekend hebben, en nog altijd in het huis wonen waarin ze geboren en getogen zijn, en trots de familietradities in ere kunnen houden.
    Iets van dat alles moet Denis Diderot gevoeld hebben toen hij, eveneens als afvallige, zijn Pensées philosophiques neerpende. In de Additions lezen we als laatste deze tekst:
    'Er was eens een man die in de steek gelaten was door zijn kinderen, zijn vrouw en zijn vrienden. Onbetrouwbare vennoten hadden hem in het ongeluk en de armoede gestort. Vervuld als hij was door haat en een grondig misprijzen voor de menselijke soort, liet hij de maatschappij achter zich en trok zich helemaal alleen terug in een grot. Daar, met zijn vuisten in de ogen gedrukt, en denkend aan een wraakneming die in verhouding zou zijn met zijn hevige gevoelens, sprak hij: De ontaarden! Wat zal ik doen om hen te straffen voor het onrecht dat ze me aangedaan hebben, hoe kan ik hen zo ongelukkig maken als ze verdienen te zijn? O, als het mogelijk zou zijn om iets te bedenken, hen een groot waanidee in het hoofd te prenten dat ze voor belangrijker zouden houden dan hun leven, en waarover ze het nooit eens zouden worden! Meteen stormt hij naar buiten uit de grot, al roepend: God! God! Om hem heen herhalen ontelbare echo's God! God! Die vreesaanjagende naam verspreidt zich van pool tot pool en wordt overal beluisterd met verbazing. De mensen buigen eerst diep neer, komen dan weer overeind, stellen zich vragen, discuteren, worden verbitterd, excommuniceren elkaar, haten elkaar, snijden elkaar de keel over en zo wordt de dodelijke wens van de misantroop bewaarheid. Dit is het verhaal geweest in het verleden, en zo zal ook het verhaal zijn in de toekomst, van een wezen dat altijd even belangrijk zal zijn als onbegrijpelijk.'

    Categorie:levensbeschouwing
    15-06-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bias

    Bias? Toch niet bij mij!

    Bias is een woord dat in het Nederlands vrij recentelijk is opgedoken, volgens Van Dale na 1950. Dat is ook mijn ervaring. Waarschijnlijk kwam het mee met al die andere Amerikaanse begrippen, namen, gebruiken en voorwerpen die de overwinnaars introduceerden, zoals de kauwgom en de Coca-Cola. Het is nochtans een oud woord. De oorsprong is gehuld in de nevels van de ontwikkeling van onze talen. Bij de oude Grieken kende men alvast het basisbegrip van ons woord, namelijk ‘schuin, scheef, kruiselings’, in de woorden ‘karsios, epikarsios’. Dat laatste woord zou, zoals veel andere, hetzij via Rome, hetzij rechtstreeks via Griekse emigranten naar Zuid-Frankrijk, in het (volks)Latijn overgenomen zijn als ‘(e)bigassius’, en zo via het Occitaans in het oud-Frans terechtgekomen zijn als ‘biais’. De Fransen hebben het meegenomen naar Engeland, en daar werd het ‘bias’. Een andere etymologische verklaring is het Latijnse woord ‘biaxius’, letterlijk ‘met twee assen’, dus niet rechtlijnig, of ‘verdraaid’.

    Het is een handig woord, dat in de loop der tijd vele betekenissen gekregen heeft in allerlei contexten, en dat is nog steeds zo. Rond 1560 gebruikte men het om de afwijking te benoemen van ballen of bollen bij verscheidene spelen, waardoor die de neiging hadden, door een ongelijke verdeling van de materie en de verplaatsing van het zwaartepunt, of door hun afgeschuinde vorm, om zich niet rechtlijnig voort te bewegen bij het rollen. Die ‘eenzijdigheid’ interpreteerde men algauw ook figuratief, als een vooringenomenheid of vooroordeel, vooral in juridische context. Het is deze betekenis die ons bezighoudt.

    ‘For what a man had rather were true, he more readily believes. Therefore he rejects difficult things from impatience of research; sober things, because they narrow hope; the deeper things of nature, from superstition; the light of experience, from arrogance and pride, lest his mind should seem to be occupied with things mean and transitory; things not commonly believed, out of deference to the opinion of the vulgar. Numberless in short are the ways, and sometimes imperceptible, in which the affections colour and infect the understanding. ‘Francis Bacon, "Novum Organum," 1620

    Een fait divers dat mij kortelings overkwam deed me daaraan denken.

    Het was net voor het invallen van de deemstering. De voorbereidingen van het avondmaal waren net begonnen. Plots viel de stroom uit in heel het huis. Meteen ga je dan de hoofdzekering nakijken, maar die was niet afgesprongen. Dan even de kelder in, waar de lekstroomindicator op het schakelbord staat. Nee, die was het ook niet, en dat had ik ook niet gedacht, want die reageert weleens meer, maar dan valt de stroom enkel weg in een gedeelte van het huis. Ja, dan moet het wel een meer algemene panne zijn. Dus even door de ramen gekeken naar de ramen van de buren, en ja hoor, nergens licht op de vertrouwde plaatsen. En kijk, ook geen straatverlichting. Even kijken op internet of er een panne aangekondigd of vastgesteld is bij Fluvius? Ach, nee, geen pc, geen modem, geen internet. Of toch: sinds kort hebben we mobiele data op onze smartphones. Het is allicht de eerste keer dat dit van pas komt. Maar bij Fluvius weten ze (nog) van niets. Ondertussen halen we wat kaarsen boven, en we denken plots aan dat oplaadbare led-leeslampje dat we onlangs kochten, en dat blijkt nog voldoende reserves te hebben. Terwijl we ons stilaan neerleggen bij het onvermijdelijke, maken we het bilan op van de toestand. Dan blijkt hoe afhankelijk we zijn van elektriciteit. Niet alleen voor de media en bijna alle communicatie, maar er is ook nog de koelkast, de diepvries, enkele klokken op toestellen en wekkers, de centrale verwarming, de elektrisch bediende rolluiken, de geluidsinstallatie en de muziek-streaming… Gelukkig hebben we nog één gaskachel, en die zetten we meteen wat harder. Zonder die kachel zaten we regelrecht weer in de middeleeuwen, of het stenen tijdperk.

    Je gaat er dan vanuit dat men bezig is om de panne op te lossen, zeker als ze verscheidene huizen of een hele buurt treft. Ik bel eens naar mijn zoon in het naburige dorp, maar daar is alles in orde. Ik houd zorgvuldig de buurt in het oog. Dan merk ik plots dat de gasverwarming bij de buren actief is: er komen warme dampen uit de schouw. Dat is vreemd! Een gasketel wordt elektrisch gestuurd, toch? Maar misschien is het geen gasketel, maar een gaaskachel zoals de onze, zou kunnen, dat moet ik bij gelegenheid eens vragen. En dan hoor ik plots hoe de stookolieketel van de andere buren ophoudt met draaien. Dat is raar, die had toch al lang moeten afgeslagen zijn? Ik ga eens buiten op straat kijken, en zie nergens licht branden. Of toch, een paar honderd meter verder is er een café, met alle reclames aan, en ook een tankstation, met een bord met de prijzen, alles in volle werking. Maar goed, het kan zijn dat het maar een deel van de straat is. Dan merk ik licht bij de buren, de ene na de andere. Bescheiden lichtjes, dat wel, en dan denk je: ja die hebben ook hun noodverlichting aan. Tot er plots op de nieuwe verkaveling achter onze tuin een licht aangaat dat we kennen: de hoofdverlichting in een van de nieuwe woningen. Er wordt dus blijkbaar toch aan gewerkt, daar is het al in orde. Even later is daar ook de straatverlichting in werking, en zie, in onze straat ook!

    Maar bij ons nog niet, en ik heb ook nog eens de hoofdschakelaar gecontroleerd, en de lekstroomschakelaar. We bereiden ons voor op een noodsituatie: wat met het eten? En we halen nog meer noodverlichting erbij, en we schikken de zetels rond de gaskachel. Dan denken we aan de overbuurvrouw, een weduwe die straks negentig wordt. Ze heeft enkel oliestook centrale verwarming en dus gaat ze het binnenkort koud krijgen. Even bellen op de smartphone, maar ze valt uit de lucht: Stroompanne? Nee, ze heeft net het licht aangestoken, en alles werkt normaal. Tiens… Zou de overkant van de straat al in orde zijn? Nee, zegt ze, ze heeft al de hele tijd gewoon stroom. Nog even buiten gaan kijken. Bij een van de buren brandt het licht aan de voordeur… Misschien een oplaadbaar lichtpunt?

    Lieve lezers, jullie hebben het al veel langer door dan ik. Het was alleen bij ons. Dus nog eens de zekeringen en schakelaars nagekeken. Af zetten en weer op zetten. Niets gekort. Tot ik de lekstroomschakelaar wat van dichterbij bekijk met de zaklamp van de smartphone. Er zijn twee schakelaars, merk ik dan. En in heel kleine lettertjes zie ik met veel moeite dat die ene, die in meer dan twintig jaar nog nooit is afgesprongen, nu op 0 staat. Wel verdraaid! En ja, gewoon weer opzetten, en alles is plots weer zoals het hoort.

    Ik ben ontdaan. Ik ben morgen zesenzeventig, maar ik ben geen kluns. Ik heb in mijn leven talloze pannes meegemaakt en opgelost, zekeringen hersteld, elektrische leidingen gelegd, apparaten geïnstalleerd en geregeld, zowel thuis als op het werk en zelfs bij familie, vrienden en kennissen, vaak tot hun verbazing. Ik ben best handig in die zaken, al zeg ik het zelf. En nu, bij een simpele panne, had ik het gewoon niet door. Ik vond bevestiging in de afwezigheid van licht bij de buren en van de straatverlichting, terwijl het buiten nog klaar was… En de eerste signalen die wezen op de aanwezigheid van stroom bij de buren waren onverklaarbaar, en deden geen belletje rinkelen. Toen het duidelijk werd dat ze wel degelijk stroom hadden, dacht ik dat het bij hen al terug in orde was, maar aan onze kant van de straat nog niet. Pas toen ik buiten nog eens ging kijken en zag dat overal alles normaal was, kon ik niet anders dan besluiten dat het wel bij ons moest zijn. QED.

    De gebeurtenis heeft me niet alleen emotioneel erg aangegrepen, ze heeft me ook doen nadenken. Waarom interpreteerde ik de signalen verkeerd? Omdat ik ervan uitging dat het om een algemene stroompanne ging, omdat ik vastgesteld had dat de hoofdschakelaar, de lekstroomschakelaar en de zekeringen allemaal in orde waren, terwijl ik de ene lekstroomschakelaar, die nog nooit uitgeschakeld was, gemist had. Al wat daarna gebeurde, was een bevestiging van mijn vermoeden, en werd in die zin geïnterpreteerd, en wat daarmee niet strookte, werd anders geïnterpreteerd. Of genegeerd: je weet immers niet alles, misschien is er wel een andere verklaring.

    Uiteindelijk word je met je neus op de feiten gedrukt, en zegt je gezond verstand dat je veronderstelling niet klopt. En dan ga je weer rationeel nadenken: als het geen algemene stroompanne is…

    Dat illustreert perfect wat bias is. En zoals Bacon het lang geleden al zei: we gaan om allerlei redenen voortdurend uit van de verkeerde veronderstellingen en blijven zo blind voor de ware toedracht, ook al is die evident en voor de hand liggend. Had ik gewoon bij de beide onmiddellijke buren gaan aankloppen, dan had ik het meteen geweten. En het is niet alleen met feitelijke toestanden dat het zo gemakkelijk mis loopt, maar ook met wat we denken. Vooringenomenheid verhindert ons om de waarheid in te zien of te ontdekken. Bij de kolonisatie waren de blanken ervan overtuigd, door het opvallende verschil, vooral in technologie, dat zij een superieur ras waren, en de inheemse bevolking fundamenteel inferieur, als ras. En dat herhaalt zich voortdurend in alle tijden en contexten. Als je mensen met allerlei middelen iets kan wijsmaken, zullen ze precies denken en handelen zoals ik deed, en de werkelijkheid interpreteren vanuit hun onjuist vooroordeel. Dat is ook wat er gebeurt met complottheorieën. Zelfs de afwezigheid van enig bewijs voor de veronderstellingen wordt gezien als een bevestiging van hun waarheid, en elke aanwijzing van het tegendeel is ofwel onverklaarbaar, of een verzinsel, of een kwaadaardige verdraaiing van de feiten.

    Ik dacht dat ik immuun was voor dergelijke dwalingen. Ik beschik immers over een alert verstand, een massa informatie en een leven lang ervaring, en een meer dan gewone kritische ingesteldheid. En plots blijkt dat ik me deerlijk vergist heb, en wel over een banale elektriciteitspanne, omdat ik een eenvoudige schakelaar over het hoofd gezien had. Dat verklaart allicht mijn ontsteltenis. Als ik me zelfs daarover kan vergissen, is het toch verre van ondenkbaar dat ik me over nog veel meer grondig vergis? Mijn ego krijgt een ferme deuk, mijn zelfvertrouwen is geschokt. Hoe komt het dat ik me zo vergist hebt, en zo hardnekkig vastgehouden heb aan mijn verkeerd inzicht, aan mijn foute redenering? Dat is, althans in mijn ervaring, niet mijn gewoonte… Is het de oude dag? Zou kunnen: je hoort dergelijke verhalen wel meer over oudere mensen die sukkelen met de moderne technologie, en voortdurend een beroep moeten doen op hun kinderen en kleinkinderen. Tot nog toe was me dat nog niet overkomen. Ik heb dergelijke zaken meestal rap door, en ben vaak bij de eersten om iets uit te proberen, zoals een slimme deurbel, verlichting met afstandsbediening, een app-gestuurde grasmaairobot en allerlei handige apps; ik werk de hele dag met de pc, met twee schermen tegelijk en met tientallen programma’s voor van alles en nog wat. Vreemd, toch?

    Misschien zoek ik er te veel achter, en is het inderdaad niet meer dan een fait divers. Misschien kwel ik mezelf al te zeer, zoals de heauton timoroumenos, de zelfkweller uit het theaterstuk uit -163 van Terentius, en moet ik dat gevleugeld woord van hem ter harte nemen: Homo sum, humani nihil a me alienum puto: Ik ben een mens, niets menselijks acht ik mij vreemd. En dat mensen zich kunnen vergissen, en vaak uiterst bevooroordeeld zijn en de waarheid niet onder ogen zien, dat lijdt geen twijfel, nietwaar. 


    Categorie:levensbeschouwing
    07-05-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Recensie: Epicurus

    Epicurus, Brieven en maximen

    Keimpe Algra,  Historische Uitgeverij

    Deze Nederlandse vertaling van Epicurus’ werk is in alle opzichten een bijzonder waardevolle uitgave. Enerzijds biedt ze natuurlijk de lezers die niet bij machte zijn om de oorspronkelijke oud-Griekse tekst te lezen, en dat is vandaag de overgrote meerderheid, zelfs van de filosofisch geschoolden, de gelegenheid om zelf met de teksten van deze klassieke auteur, die leefde van - 341 tot -270, kennis te maken. En dat is geen geringe verdienste. Epicurus is immers weliswaar een filosoof die opduikt in elk overzicht van de filosofie, naast Plato, Aristoteles en het stoïcisme, en zijn invloed op de latere filosofie en op de westerse beschaving wordt door iedereen bijzonder groot en belangrijk geacht, maar wat zijn leer precies inhoudt, blijft meestal zeer vaag en blijkt bij zowat iedereen die zich verlaat op algemene inleidingen en overzichten niet zelden volkomen onjuist te zijn. Door ons het hele bekende oeuvre van Epicurus zelf, dat in deze fraaie uitgave nauwelijks honderd bladzijden beslaat, de talrijke en zeer verhelderende voetnoten inbegrepen, aan te reiken, maakt de vertaler, Keimpe Algra, het mogelijk het zeer vertekende beeld van deze filosoof en zijn leer drastisch bij te stellen. Bovendien worden de teksten toegelicht in een even degelijke als uitvoerige inleiding, die bijna evenveel bladzijden inneemt. Daarin wordt ruime aandacht besteed aan Epicurus leven en de ‘school’ die hij oprichtte, aan zijn oeuvre en aan zijn filosofie, evenals aan elk van zijn afzonderlijke werken.

    Het eerste werk is de zogenaamde Brief aan Herodotos en daarin heeft Epicurus het over de fysica. Voor de meesten onder ons is dat een onderwerp dat we na onze schoolse opleiding het liefst zo snel mogelijk vergeten, zeker in zijn meer ingewikkelde details. Zonder de voorafgaande toelichting en de voetnoten blijft het ook hier een veeleer moeilijk te verteren materie, maar de auteur slaagt erin om onze aandacht desondanks toch gaande te houden. En dan valt op dat men toen al, meer dan 300 jaar voor onze tijdrekening, wel degelijk aan ernstige wetenschap deed, en geen vrede nam met mythologische verhalen of fabelachtige voorstellingen van zaken. Dat geldt evenzeer voor de Brief aan Phytocles, die over het weer en de hemellichamen handelt. Met de beperkte hulpmiddelen bij de waarneming waarover men toen beschikte, slaagde men er toch in om een opvallend accuraat inzicht te verwerven in de werkelijke gang van zaken, bijvoorbeeld de maansverduistering, en meer alledaagse verschijnselen zoals regen, mist, sneeuw, hagel, donder en bliksem enzovoort.

    De Brief aan Menoeceus geeft de hoofdpunten aan van de ethiek van Epicurus, ongetwijfeld het aspect dat hem het meest bekend, beroemd en geliefd heeft gemaakt, zowel tijdens zijn leven als tot op de dag van vandaag. Het is tevens daarover dat de meeste misverstanden de ronde doen. Zelfs de achterflap van het boek zet de lezer meteen op het verkeerde been: ‘Epicurus is de filosoof van lust en genot’, zo luidt de eerste zin. Zelfs Van Dale definieert ‘epicurisme’ als ‘(bij uitbreiding) geneigdheid tot zinnelijkheid en wellust, synoniem: genotzucht.’ Vanaf de eerste zin van de inleiding van dit boek reageert de auteur daartegen met terechte aandrang. De lezer zal door zelfs oppervlakkige lezing van de tekst zonder enige twijfel tot gans andere gedachten komen. Het vierde deel van het werk, de Maximen, biedt in kernachtige en zeer sprekende bewoordingen een uitstekend inzicht in de filosofie van Epicurus, en daar wordt meteen ook duidelijk waarom hij zo geroemd wordt, terwijl het bij elke volgende uitspraak van hem steeds minder begrijpelijk wordt waarop zijn reputatie als een schransende dronkenlap en een wellustig zwijn gesteund is.

    Of men er beter aan doet eerst de voortreffelijke inleiding door te nemen, dan wel de teksten zelf, laten we in het midden. De derde brief en de maximen zijn zeker het meest toegankelijk, en misschien is dat voor de niet-filosofisch geschoolde lezer de beste manier om eraan te beginnen. Hoe dan ook zal de lezing van de teksten van Epicurus zelf een ware aha-erlebnis veroorzaken, en een grote bewondering en diep respect voor een ‘antieke’ filosoof die zoveel meer verdient dan de algemeen verspreide vage of zelfs grondig foute reputatie die hem zo onterecht toegedicht wordt. Ten zeerste aanbevolen.

    Het gaat om de vierde, herziene druk van een boek dat al in 1995 verscheen. Dat maakt het mogelijk rekening te houden met belangrijke gegevens die in de tussentijd voorhanden gekomen zijn. De presentatie is uiterst verzorgd, al zou men de vaak lange voetnoten toch liever uit een grotere letter gezet willen zien. De cover is voor een ernstig boek als dit wel erg blits en kleurrijk, maar smaken verschillen, natuurlijk (je hebt namelijk goeie en slechte…).


    Categorie:levensbeschouwing
    20-03-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een onsterfelijke ziel?

    Een onsterfelijke ziel? Nee, dankjewel!

    Ik was een jonge snaak van vijftien of zo, toen ik de talrijke leden van het gastgezin waar ik in de weekends verbleef een na een lastig viel met de vraag: weet jij wat de ziel is? Ik kreeg alleen vage of nietszeggende antwoorden, die bevestigden wat ik zelf ook aanvoelde, namelijk dat we niet goed weten wat met dat nochtans (toen, anno 1963, nog) alomtegenwoordige woord en begrip bedoeld wordt. Het kan het verstand zijn, of het gemoed, de levensadem, het (zelf)bewustzijn, de rede, de emoties, het geweten, de persoonlijkheid, de geest, de individuele eigenheid, de essentie, de wilskracht, het cognitief vermogen, de mind (in het Engels) of de mens, anima of animus (Latijn) of de nous (Grieks), de morele identiteit, het intellect, het vegetatieve, affectieve of rationele levensprincipe, het onderbewuste, de intuïtie, het karakter, de wil, de begeerte, het temperament, het brein, of alles wat niet tot het lichamelijke te herleiden is, of een schim in het dodenrijk…

    Sinds mensenheugenis is er over de ziel inderdaad eindeloos veel geschreven, maar als er iets is dat daarbij opvalt, dan is het dat de meningen hopeloos verdeeld zijn, niet alleen over wat de ziel is, maar zelfs over de vraag of er wel zoiets als de ziel bestaat. De ziel behoort blijkbaar tot het rijk van de verbeelding, veeleer dan tot die van de tastbare werkelijkheid. Ondanks experimenten heeft nog nooit iemand de werkelijke aan- of afwezigheid van de ziel kunnen vaststellen: lang geleden woog een onderzoeker ooit een persoon net voor en net na het intreden van de dood, en merkte naar eigen zeggen een verschil van ongeveer 20 gram, maar een ernstig wetenschappelijk bewijs is er nooit geleverd.

    Hoe is het dan mogelijk dat er over een louter verzinsel zoveel te doen is geweest, en dat daarover nog altijd gepraat en geschreven wordt?

    Het is niet omdat iets een verzinsel is, dat het ook zinloos zou zijn. Er zijn wel meer gedachteconstructies waarvan we daarom alleen toch het bestaan en het belang niet betwijfelen, bijvoorbeeld de universele rechten van de mens; die zijn bedacht en geformuleerd, en vervullen een uiterst voorname rol in onze beschaving. Als we echter het begrip ‘ziel’ onderzoeken, botsen we meteen op de elkaar vaak uitsluitende verschillen in betekenis, en op de zeer uiteenlopende kenmerken die men eraan toeschrijft. Het is een niet-eenduidig begrip, dat is wel het minste dat we kunnen zeggen.

    Een van de bekendste voorbeelden daarvan is ontegenzeggelijk de ziel in de christelijke godsdienst. Naast alles wat daarin over de ziel gezegd wordt, is de onsterfelijkheid van de ziel van primordiaal belang. Die vermeende onsterfelijkheid vinden we al terug bij de filosofen van de klassieke oudheid, maar daar gaat het om een nogal academische discussie, zoals men zich bijvoorbeeld ook afvroeg of het universum ooit ontstaan is, dan wel altijd bestaan heeft, kwesties zonder al te veel belang voor het leven en handelen van de individuele mens. In het christendom is dat van meet af aan anders. De verrijzenis, de opstanding uit de dood van Jezus Christus is de grondslag van het geloof, en de basis voor het geloof in het eeuwig leven van de mens. Aangezien het echter voor iedereen duidelijk is dat het lichaam vergankelijk is, moet er wel iets anders zijn in een persoon dat voortduurt. De Kerk leert dat ‘de ziel onsterfelijk is: zij vergaat niet na haar scheiding van het lichaam bij de dood en zij zal zich opnieuw met het lichaam verenigen bij de uiteindelijke verrijzenis.’ (Katechismus (sic), 366)

    De ziel is in het christendom evenwel niet alleen wat de mens onsterfelijkheid garandeert, het is ook de basis voor de goddelijke gerechtigheid, of het vergeldingsprincipe. De mensen stellen vast dat die gerechtigheid hier op aarde soms ver zoek is: goede mensen treft onheil evenzeer, en misdadigers gaat het niet zelden goed. Daarom predikt de Kerk dat de eindafrekening gebeurt na de dood. Dan zal God de goeden belonen en de bozen bestraffen, voor eeuwig. In die zin is de ziel de noodzakelijke factor om de mensen door hoop en vrees hier op aarde op het rechte pad te houden, en onderdanig aan de Kerk.

    De ziel is in deze christelijke context geen verzinsel, maar wel degelijk ‘iets’, maar dan iets van ‘geestelijke’ aard. Wat daarmee bedoeld is, blijft echter onduidelijk. Zelfs de meest strenge materialist aanvaardt zonder meer dat er niet-materiële zaken bestaan, zoals begrippen of meer algemeen ‘betekenis’. Dat is echter niet wat de Kerk voorhoudt. De ziel is niet zomaar een begrip, een idee. Ze is wel degelijk iets, maar dan van bovennatuurlijke aard. Ze wordt door God zelf geschapen, en niet zoals het lichaam voortgebracht door de ouders. Ze is aanwezig in elke persoon. Voor de Kerk is het bovennatuurlijke essentieel, en juist veel reëler en veel belangrijker dan het tijdelijke stoffelijke. Als we het over bovennatuurlijke zaken hebben, houdt echter voor de rationeel denkende mens elk ernstig gesprek onvermijdelijk op, en komen we terecht bij het geloof. De wetenschap en zelfs de filosofie kan over het bovennatuurlijke niets zeggen, daarover althans zijn gelovigen en ongelovigen het roerend eens.

    Binnen die christelijke context is de ziel dus de noodzakelijke vereiste voor de onsterfelijkheid. Maar precies door er iets bovennatuurlijks van te maken, verliest ze alle betekenis voor wie niet gelooft. En samen met het geloof in de onsterfelijkheid van de ziel vervalt vanzelfsprekend ook elke gedachte aan individuele, persoonlijke onsterfelijkheid van de mens. Het is merkwaardig dat deze gedachte gedurende zoveel eeuwen bijna als vanzelfsprekend aanwezig is geweest in onze westerse beschaving, en daarin zoveel invloed heeft gehad. Er zijn altijd wel personen geweest die eraan getwijfeld hebben en ze zelfs krachtig ontkend hebben, maar dat waren lang grote uitzonderingen. Tot mijn eigen verbazing las ik al jaren geleden een poll op Seniorennet over het leven na de dood: meer dan 75 % van de antwoorden waren negatief, plus nog heel wat twijfelaars, en slechts een heel bescheiden percentage dat uitgesproken positief was. En dat ging dan nog over een oudere bevolkingsgroep, die nog grotendeels in een christelijke traditie was opgevoed.

    Het geloof in het hiernamaals is precair, en dat is niet verwonderlijk, want het is niet alleen bovennatuurlijk, maar gewoon tegennatuurlijk. Wij stellen vast dat al wat leeft ook sterft, niets is meer natuurlijk dan dat. De dood is vanzelfsprekend. Om die rationele vanzelfsprekendheid tegen te spreken, heb je superieure overredingskracht nodig, die echter enkel op het irrationele een beroep kan doen. Dat lukt alleen als er een uitzonderlijk groot machtsapparaat is dat de mensen door indoctrinatie en gezagsargumenten dwingt om daarin te geloven. De Kerk heeft lang die macht gehad, alhoewel we de ernst van het volkse geloof in het hiernamaals niet moeten overschatten, en er steeds twijfel en contestatie is geweest.

    Op onze dagen is met het geloof ook het idee van de onsterfelijkheid zo goed als verdwenen. En aangezien er niets meer overblijft na de dood, is er ook geen behoefte meer aan een ziel. Vandaar dat vandaag nog veel meer dan vroeger niemand nog weet wat precies bedoeld wordt met het begrip ‘ziel’. Het is in onbruik geraakt, net zoals zoveel christelijke begrippen. Is dat een verarming? Ik meen van niet. Het was een op zijn minst onwaarschijnlijk begrip, en echt nuttig was het in de praktijk nooit. Het kon dus evengoed zonder, en in feite zijn we beter af zonder. Het is altijd beter de waarheid onder ogen te zien, veeleer dan in fabeltjes te geloven, en dat is des te meer zo wanneer het over een zo belangrijke zaak gaat als ‘het eeuwig leven’. Als dat niet bestaat, dan is het beter, ja noodzakelijk dat we dat inzien. De dood is het einde van ons bestaan als persoon, en dat besef is veel heilzamer dan de onzalige gedachte van een persoonlijke onsterfelijkheid, niet alleen omdat het een eerlijk inzicht is, en ook nog waar, maar tevens omdat het ons toelaat het leven echt naar waarde te schatten. In de christelijke optiek is ons ‘korte’ leven hier op aarde zo goed als niets in vergelijking met de verwachte eeuwigheid, maar bepaalt wat we hier doen en belijden wel hoe we de rest van die eeuwigheid zullen doorbrengen, gelukzalig of in helse martelingen. Als dat perspectief op de eeuwigheid verdwijnt, zien we pas het leven zoals het is en voor wat het is. Het is dan al wat er is, en dus moeten we daarvan het beste maken, het is onze enige kans.


    Categorie:levensbeschouwing
    16-11-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Godsdienst of cultuur?

    Godsdienst of cultuur?

    Dat er verschillende culturen zijn, hoeft geen betoog. Evenmin dat er verschillende godsdiensten zijn. Soms vallen beide grotendeels samen: christenen zijn typisch westers, moslims zijn typisch mediterraan, joden zijn typisch voor de diaspora en in Israël, in India zijn er verschillende godsdiensten en bijhorende culturen, shintoïsme is typisch voor Japan enzovoort. Maar dat gaat niet altijd op. Het christendom is wijd verbreid en heeft de westerse cultuur mee ingevoerd met de kolonisatie, maar lokale culturen zijn vaak ten minste gedeeltelijk blijven bestaan. In onze moderne wereld kan men alleen nog zeer algemene uitspraken doen over godsdienst en cultuur van een persoon of een groep. In elke maatschappij zijn er talloze individuen die zich afzetten tegen de overheersende cultuur en/of godsdienst en een andere godsdienst aankleven en zich de bijhorende cultuur eigen maken, of die wel de cultuur van de groep behouden, maar de daarbij horende godsdienst afzweren.

    Toch stellen we vast dat er een grote verwevenheid is tussen cultuur en godsdienst, met dien verstande dat godsdiensten steeds een culturele gedaante hebben, maar culturen niet noodzakelijk religieus hoeven te zijn. Het culturele aspect van godsdiensten is overduidelijk, zowel bij het jodendom, het christendom als de islam, en ook bij oosterse en primitieve godsdiensten. Godsdiensten worden beleefd door mensen, en die doen dat op een eigen manier, de ene al fanatieker dan de andere, en met minder of meer kennis van de theologische of ideologische grondslagen van de eigen godsdienst. Vaak is godsdienst niet meer dan rituelen die men individueel of gezamenlijk uitvoert, vooral omdat dit bijdraagt tot het gemeenschapsgevoel, maar ook omdat het gebeurt in omstandigheden die esthetisch aantrekkelijk zijn, in mooie en zelfs indrukwekkende gebouwen, met prachtige muziek en fraaie vestimentaire omkadering, zelfs met wierook om ook de reukzin te behagen. Het onderscheid tussen godsdienst en cultuur blijft voor de meeste gelovigen heel vaag. De meeste christenen hebben geen idee van wat er in de catechismus staat, laat staan in de codex iuris canonici, of de pauselijke encyclieken en andere kerkelijke documenten. Allicht is dat ook zo voor de andere godsdiensten, soms kent men zelfs de taal niet waarin men de heilige boeken reciteert of de rituelen uitvoert. Godsdienst wordt zo grotendeels een cultureel verschijnsel. Het zijn slechts de Kerken die blijven hameren op het godsdienstige aspect van de cultuur en op de onderliggende dogmatische veronderstellingen.

    In de westerse cultuur is er altijd een tegenbeweging geweest tegen het christendom, dat aanvankelijk zelf nog zeer uiteenlopende strekkingen kende. Dat waren enerzijds individuen en groepen die de Kerk van binnenin min of meer radicaal wilden veranderen, maar ook individuen die zich afzetten tegen elke vorm van godsdienst en daarom de naam van atheïsten en antiklerikalen kregen en verdienen. Deze laatste ongelovigen gingen uit van de rede als leidend principe, met uitsluiting van alles wat bovennatuurlijk is. In gezamenlijk overleg beslissen de individuen zelf welke waarden ze aanvaarden voor het persoonlijk gedrag en in de samenleving. Vooral vanaf het midden van de 18de eeuw kreeg deze opvatting een ruimere verspreiding, inzonderheid in allerlei geschriften, zij het vaak, maar verre van altijd, clandestien. Deze beweging, die men de Verlichting noemt, heeft een uiterst belangrijke invloed gehad op het maatschappelijke leven, niet het minst door de Amerikaanse vrijheidsstrijd tegen het moederland Groot-Brittannië, en door de Franse Revolutie en haar uitlopers. Vrijdenkende intellectuelen hebben een beslissende rol gespeeld in de totstandkoming van radicaal nieuwe grondwetten, die gestoeld waren op de erkenning van de universele rechten van de mens. Idealen als vrijheid, gelijkheid en solidariteit werden ingeschreven in de wetten, de democratie werd de nieuwe staatsvorm, Kerk en staat werden radicaal gescheiden.

    Vooral dat laatste interesseert ons hier. Men kwam tot het inzicht dat een cultuur niet noodzakelijk moet bepaald worden door de godsdienst, en dat dit niet alleen niet wenselijk is, maar zelfs nefast en dus onaanvaardbaar. De mens moet bevrijd worden van de kluisters van de oude hiërarchie van een met de godsdienst verweven cultuur. Cultuur is niet alleen mogelijk zonder godsdienst, een niet-godsdienstige cultuur, gebaseerd op de universele rechten en waarden die de rede aanreikt, is zonder meer bevorderlijker voor het individu en voor de gemeenschap.

    Een dergelijke niet-religieuze cultuur, gesteund op universele mensenrechten en waarden, kan zeer verschillende vormen aannemen, zolang die niet strijdig zijn met de die rechten en waarden. Het maakt dan niet uit hoe men gekleed gaat, of wat men al dan niet eet en drinkt, welke rituelen men wenst te onderhouden enzovoort: een grote verscheidenheid is vanzelfsprekend mogelijk. Dat betekent dat de meeste bestaande godsdienstige rituelen en gebruiken behouden kunnen blijven, naast eventuele compleet nieuwe die ontstaan uit de nieuwe omstandigheden, of die in de plaats komen van de bestaande. Godsdiensten die de universele mensenrechten en waarden erkennen, kunnen zo een plaats krijgen in de tolerante samenleving. Maar daarin is nu juist de grote moeilijkheid gelegen: godsdiensten en Kerken zijn in wezen niet rationeel. Hun grondslag is het bestaan en de primauteit van het bovennatuurlijke. Hun rituelen zijn gebaseerd op en bevestigingen van ideeën die niet rationeel te verantwoorden zijn. Zij erkennen evenmin de absolute gelijkwaardigheid van elke persoon, omdat zij gevestigd zijn op een kerkelijke hiërarchie, en een absolute theocratie voorstaan. Om hetzelfde universum en dezelfde menselijke samenleving te beschrijven, gebruiken zij compleet verzonnen en totaal ongeloofwaardige voorstellingen en krachten, zoals een almachtige schepper en opperste rechter, die zal oordelen over een eeuwig leven na de dood in opperste gelukzaligheid of verschrikkelijke martelingen, en ook tijdens het leven hier op aarde alles in handen heeft, en de goeden beloont en de kwaden straft.

    Zoals we al zeiden, gelovigen zijn niet altijd fanatiek, en de meeste gelovigen weten zo goed als niets af van de absolute aanspraken van hun Kerk, en beperken zich tot zeer algemene rituelen, die ze op een typisch menselijke manier beleven, dat wil zeggen in de meeste gevallen met gezond verstand. Gelovigen kunnen in de praktijk heel redelijk zijn ondanks hun irrationeel geloof. Er is geen enkele reden om hen te veroordelen, te bestrijden of te bestraffen, zolang ze zich aan de wet en de redelijkheid houden. De tolerantie van de staat en van de maatschappij mag zeer ver gaan, precies omdat de radicale irrationaliteit van de Kerken en de priesterkaste slechts in geringe mate weerspiegeld wordt in het denken en handelen van de gelovigen.

    Dat betekent echter niet dat men zich niet krachtdadig mag en moet verzetten tegen alles wat ingaat tegen de universele mensenrechten en waarden. Men moet die inbreuken steeds aan het licht brengen en aan de kaak stellen, en desnoods gerechtelijke stappen ondernemen om ze te verbieden en overtredingen te bestraffen. En men moet in flagrante gevallen zelfs verhinderen dat dergelijke inbreuken verdedigd of zelfs aangeprezen en opgedrongen worden door Kerken en godsdiensten. De vrijheid van mening en van het verkondigen daarvan wordt wel degelijk beperkt wanneer dat aanleiding geeft tot strafbare feiten door misleide, onnadenkende, verwarde of mentaal gestoorde gelovigen.

    Vandaag is onze samenleving wereldwijd volop in beweging. De nieuwe technologieën, vooral inzake communicatiemedia en verkeer, zorgen voor het globaal doorbreken van bestaande ideeën, bezigheden en gedragingen. De bestaande culturen en godsdiensten staan onder druk van de nieuwe wereld die door de technologische revoluties stormachtig tot stand komt. Het is nu meer dan ooit belangrijk dat wij de universele mensenrechten en waarden daarbij niet uit het oog verliezen, noch wanneer die ontkend en belaagd worden door godsdiensten, noch wanneer de cultuur en de beschaving zelf dreigt ten onder te gaan aan de banaliteit van het argeloos over-consumeren van de media, aan de verslaving aan al dan niet funeste genotsmiddelen allerhande, en aan de verleidingen van weelde die althans voor een decadente toplaag voor het grijpen ligt.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    01-12-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Godsdienst en secularisme

    De onvermijdelijke spanning tussen godsdienst en secularisme

     In een eerdere tekst over antiklerikalisme wees ik op de feitelijke onverenigbaarheid van de klerikale ambities van de islam met de democratische principes van onze samenleving, en op de ernstige gevaren van elke klerikale invloed op de burgerlijke besluitvorming. Er zijn echter nog andere redenen om ten minste wantrouwig te staan tegenover godsdiensten, en zeker tegenover de islam. Godsdiensten berusten op geloof. Van de ‘gelovigen’ wordt verwacht dat zij geloven wat de godsdienst voorhoudt en dat zij gehoorzamen aan de voorschriften van de leiders van de godsdienst. Er is weinig of geen ruimte voor een eigen interpretatie van het geloof of van de religieuze wetten. Beide ontlenen hun gezag immers aan een bovennatuurlijk Opperwezen, dat de geloofsinhoud en de ethische en rituele voorschriften openbaarde. Daaraan valt niet te tornen. Men moet alles letterlijk nemen, omdat het nu eenmaal zo geopenbaard is. En indien er toch enige twijfel of onduidelijkheid zou blijken te bestaan, dan is alleen het kerkelijk oppergezag gemachtigd om daarover uitspraak te doen, en deze uitspraken zijn meteen bindend.

    Daarmee wordt de mens echter herleid tot een onmondige slaaf, of zelfs een redeloos dier. Zo veronachtzaamt men de essentie van het mens-zijn, namelijk ons bewustzijn, ons vermogen om na te denken, om een eigen mening te vormen en die ook te uiten, en zelf vrij te bepalen wat men doet. Onvermijdelijk zijn er altijd mensen die zich verzetten tegen de aanmatigingen van de godsdiensten. Die zijn er altijd geweest. Het is immers veel aannemelijker dat een opperwezen niet bestaat, en alles wijst erop dat de openbaring niets anders is dan wat bepaalde mensen hebben bedacht en uitgeschreven. Van Dale omschrijft de Bijbel als ‘de Heilige Schrift, de gezamenlijke boeken van het Oude en het Nieuwe Testament, op het Concilie van Nicea in 325 vastgesteld; bevat volgens de christenen de ware heilsgeschiedenis’; de Koran wordt daar evenwel omschreven als: ‘het boek dat alle door God, via de aartsengel Gabriël, aan de profeet Mohammed geopenbaarde teksten bevat, het heilige boek der moslims’. Het opvallende verschil in de formulering is niet toevallig. Zelfs jaren geleden al was zelfs Van Dale voorzichtiger in zijn definitie van de islam dan in die van het christendom. De Koran is de verzameling van de door God geopenbaarde teksten, de Bijbelteksten daarentegen werd vastgelegd door mensen.

    Boeken zoals de Bijbel, zowel die van de joden als van de christenen, en de Koran hebben echter geen enkel hoger gezag dan andere geschriften. Men moet ze louter op hun eigen waarde beoordelen. Als daarin zaken voorkomen die onmogelijk zijn, bijvoorbeeld mirakelen, dan moeten die als verzinsels beschouwd worden, of als literaire fictie. Het staat iedereen, gelovigen en ongelovigen, vrij om zelf over deze boeken uitspraken te doen. Hetzelfde geldt voor de verordeningen en besluiten van de kerkelijke overheden: dat zijn meningen van mensen, zonder enige bovennatuurlijke inspiratie of reikwijdte. Ze hebben dus niet meer gezag dan andere uitspraken van andere mensen, en kunnen dus gecontesteerd of genegeerd worden. Gezagsargumenten gelden enkel voor wie dat gezag erkent, en dat gezag kan en mag niet afgedwongen worden, zeker niet met fysiek of mentaal, psychologisch geweld, of met dictatoriale staatswetten.

    De lichtzinnigheid van het begrip 'islamofobie'

    In de loop van de geschiedenis speelden godsdiensten een belangrijke rol in de samenleving. Wereldlijke heersers hebben vaak en graag gebruik gemaakt van de Kerken om hun eigen gezag te staven en te versterken: gelovigen zijn onderdanige mensen, en vorsten en organisaties allerhande verkiezen onderdanige mensen, die ze gemakkelijker hun wil kunnen opleggen. Zeker, ook onder de gelovigen werd er wel gemord, maar openlijk verzet was veeleer zeldzaam, en werd meestal in de kiem gesmoord. De geschiedenis van het vrije denken is dan ook een verborgen geschiedenis, die slechts met veel moeite te achterhalen is. Ook vandaag nog is het hier bij ons niet echt behoorlijk om zich openlijk en ongegeneerd af te zetten tegen Kerk en godsdienst, ook al is het aantal christengelovigen sterk afgenomen. Met de komst van de islam, geïmporteerd met de goedkope werkkrachten en andere immigranten, is de situatie grondig veranderd. De islam bekleedt nu nog de positie die het christendom tot kort na de Tweede Wereldoorlog innam. Elke tegenspraak, en zeker fundamentele kritiek die de grondslagen van de islam ontkent, is blasfemie, en de islam zet zijn gelovigen aan om de doodstraf, die daarop staat, zelf uit te voeren, indien dat al niet door de staat gebeurt.

    Bovendien doet de islam er alles aan om de blasfemie en andere voorschriften van de sharia ook door de burgerlijke overheden in niet-islamitische staten te doen erkennen en dus strafbaar te maken. Zo is het beruchte verwijt van islamofobie ontstaan, dat te pas en vooral te onpas gemaakt wordt. Er zijn websites hier bij ons waar je ‘islamofobe incidenten’ kan melden. Het is al voldoende dat men stelt dat bepaalde verzen in de Koran niet authentiek zijn, om het slachtoffer te worden van een fatwa en voor de rest van zijn leven te moeten onderduiken. Men krijgt al reacties als men islam met kleine letter schrijft, terwijl dat gewoon een afspraak is die geldt voor alle godsdiensten, ook het christendom en het jodendom. We weten wat er gebeurt als men de spot drijft met de god van de islam of zijn profeet, of als men hun bestaan zou durven ontkennen. Afvalligheid wordt niet geduld.

    Een fobie voor vrijheid van mening en democratie

    Godsdiensten staan lijnrecht tegenover seculiere levensvisies en samenlevingen. Het doel van de staat is de vrijheid van de burgers, zei Spinoza. Durf zelf na te denken, zei Kant. De godsdiensten, die niets anders zijn dan menselijke organisaties, eisen blind geloof en blinde gehoorzaamheid van hun onderdanen, en doen daarmee afbreuk aan de menselijke waardigheid zelf. Wij moeten ons terdege bewust zijn van de uiteindelijke onverenigbaarheid van deze beide mens- en maatschappijbeelden. Ik bedoel daarmee niet dat men godsdiensten moet verbieden en zeker niet dat men gelovigen moet onderdrukken, wel dat men moet onderkennen waar ze voor staan. Ik wil hier echter vooral aantonen en benadrukken dat de godsdiensten, en de islam niet het minst, zelf deze absolute onverenigbaarheid prediken. Waar men in een democratie nog ruimte kan laten voor velerlei opinies en rituele gedragingen, zolang die niet in strijd zijn met de geldende wetgevingen, is voor een godsdienst als de islam het vrije denken en de vrije meningsuiting, zowel als de democratie, een duivels idee dat met alle krachten uitgeroeid moet worden. Een democratisch bewind is iets dat moet worden omvergeworpen en vervangen door een alleenheerschappij van de godsdienst. In die zin is er in feite niet zozeer sprake van islamofobie, maar van een fobie, ja een diepgewortelde, fundamentele en rabiate haat, tegenover de vrijheid van denken en van meningsuiting en tegenover de democratie, vanuit elke godsdienst, en dezer dagen vooral vanuit de islam, die in deze principes terecht zijn grootste vijand erkent.


    Categorie:levensbeschouwing
    05-07-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.orendul

    We beleven hectische tijden. Als we dachten dat het met de problemen rond energie, water, klimaat, migratie, vergrijzing, verrechtsing, populisme en racisme al meer dan wel was, dan heeft de Corona-epidemie wel snel duidelijk gemaakt dat het nog veel erger kon worden. Voeg daaraan toe dat alles vandaag de dag dik in de verf wordt gezet in de oude en de nieuwe media. Iedereen heeft een mening, en die ventileren lijkt wel een burgerplicht geworden in plaats van een mensenrecht. Ik ben een koele minnaar van Facebook, maar zelfs als ik nog maar weinig vrienden volg, krijg ik dagelijks ongevraagd een stortvloed van gegevens over me heen – het lijkt overdreven hier het woord ‘informatie te gebruiken. Soms is dat leuk: een haiku over alledaagse zaken, een tip over een CD, een foto van een vriend of kennis. Maar het wordt me wat veel, té veel. Zoveel hoofden, zoveel meningen, en we zijn voor de vrije mening en de vrije uiting daarvan, maar wat moet je met zoveel meningen? Als je het ermee eens bent, of toch in grote lijnen, dan geef je een duim omhoog, zoals de Romeinen (pollice verso, al is het niet zeker of zij met thumbs up het sein gaven voor de dood of het leven van de gladiator). Er zijn nog meer icoontjes die je kan gebruiken, onlangs kwam er nog die bij voor het medeleven, een zinvolle aanvulling. Maar vaak krijg je een mening voorgeschoteld waarmee je het grondig oneens bent. Wat dan? Met een icoon kan je dan zeggen dat je boos bent, of droevig, meer niet. Vaak is dat ruimschoots onvoldoende. Je wil de stelling betwisten, de argumenten weerleggen, op vergissingen wijzen, je eigen overtuiging naar voren brengen en verdedigen. Je kan dan een opmerking plaatsen, lang of kort. Gegarandeerd krijg je daarop een of meer reacties, en dan zit het spel op de wagen. Voor je het weet ben je in een controverse verzeild geraakt die niet zelden niets meer te maken heeft met de oorspronkelijke kwestie. En de gemoederen raken verhit…

    Ik heb het gevoel dat het zo niet verder kan. Je kan natuurlijk al je FB-vrienden niet meer volgen, maar waarom heb je dan nog die vrienden, behalve om ze een gelukkige verjaardag te wensen? Je kan FB afzweren, maar dat lijkt me drastisch, dan mis je de leuke of interessante berichten.

    Meer algemeen gaat het over het probleem van communicatie en de communicatiemiddelen, de media. Communicatie tussen mensen is noodzakelijk en onvermijdelijk, we doen de hele dag niets anders. Maar dankzij de technologie hebben de media hebben een zo overweldigende rol in de samenleving en in ons eigen leven gekregen, dat er sprake is van oververzadiging. We krijgen meer ‘informatie’ binnen dan we zelf kunnen verwerken. Bovendien is die informatie rauw, onverwerkt, al dan niet gemanipuleerd, niet gecontroleerd, tendentieus, vooringenomen, ongezouten, onbetrouwbaar, zelfs gewoon fake, of is ze correct, maar wordt ze als fake afgeschilderd en afgedaan. Betrouwbare ernstige informatie is schaars. Zelfs over de meest belangrijke zaken raken we het niet meer eens, zelfs niet onder ernstige wetenschappers.

    Hoe moet het dan verder? Ik heb geen idee. We hebben het niet meer in de hand. De media hebben het overgenomen en hebben het nu voor het zeggen, net zoals vroeger de Kerk, of de Staat, of een combinatie van de twee. En de nieuwe media geven iedereen een publieke stem, wat leidt tot een oorverdovende kakofonie. Of het nu gaat over het nieuws, ontspanning, sport, cultuur, wetenschap, godsdienst, politiek en noem maar op, het is allemaal zo complex en zo onduidelijk dat een mens er ‘orendul’ (hoorndol) van wordt, en voor wie dat Vlaamse woord niet begrijpt: knetter- of stapelgek, zoiets. De meningen raken meer en meer verdeeld, we zijn het grondig en luidruchtig met elkaar oneens, en iedereen is geneigd zich te profileren ten nadele van of tegen de anderen. Het gemeenschapsgevoel is verdwenen, en ook de verdraagzaamheid tegenover het onvermijdelijke anders-zijn.

    Ik ben al enige tijd op zoek naar remedies, naar een houvast, een ‘gids voor verdwaalden’, a guide for the perplexed. Ik probeer de instroom te beperken, maar dat is blijkbaar niet genoeg. Ik zou in feite liever geen TV meer kijken en stoppen met Facebook, maar ik vrees dat mijn leven dan nog meer zal vereenzamen en verengen dan nu al het geval is, mensen die me kennen vinden dat ik nu al een kluizenaar ben: ik kom nog zelden buiten, behalve voor de dagelijkse wandeling met Tobeke; geen café, restaurant, theater, concert, bibliotheek, geen vakantie- of andere reizen, zelfs geen bezoek aan vrienden of familie, ik verplaats me enkel te voet. Wat ik wel doe? Het grootste deel van de dag wijd ik aan mijn interesses: filosofie, vooral Spinoza, de Verlichting, atheïsme en godsdienst; het vertalen van filosofische teksten uit het Latijn, Engels en Frans; muziek beluisteren, vooral klassiek; het uitgeven, in beperkte mate, van wetenschappelijke en literaire werken; huiselijke taken. ’s Avonds lukt het meestal niet meer om nog intens bezig te zijn, en dan kijk ik soms wat TV, maar steeds minder, en telkens heb ik achteraf spijt dat ik daarmee mijn tijd verdaan heb. En mijn tijd loopt ten einde: de laatste weken stierven enkele collegae en leeftijdgenoten die met Spinoza bezig waren. Memento mori.


    Categorie:levensbeschouwing
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.orendul

    We beleven hectische tijden. Als we dachten dat het met de problemen rond energie, water, klimaat, migratie, vergrijzing, verrechtsing, populisme en racisme al meer dan wel was, dan heeft de Corona-epidemie wel snel duidelijk gemaakt dat het nog veel erger kon worden. Voeg daaraan toe dat alles vandaag de dag dik in de verf wordt gezet in de oude en de nieuwe media. Iedereen heeft een mening, en die ventileren lijkt wel een burgerplicht geworden in plaats van een mensenrecht. Ik ben een koele minnaar van Facebook, maar zelfs als ik nog maar weinig vrienden volg, krijg ik dagelijks ongevraagd een stortvloed van gegevens over me heen – het lijkt overdreven hier het woord ‘informatie te gebruiken. Soms is dat leuk: een haiku over alledaagse zaken, een tip over een CD, een foto van een vriend of kennis. Maar het wordt me wat veel, té veel. Zoveel hoofden, zoveel meningen, en we zijn voor de vrije mening en de vrije uiting daarvan, maar wat moet je met zoveel meningen? Als je het ermee eens bent, of toch in grote lijnen, dan geef je een duim omhoog, zoals de Romeinen (pollice verso, al is het niet zeker of zij met thumbs up het sein gaven voor de dood of het leven van de gladiator). Er zijn nog meer icoontjes die je kan gebruiken, onlangs kwam er nog die bij voor het medeleven, een zinvolle aanvulling. Maar vaak krijg je een mening voorgeschoteld waarmee je het grondig oneens bent. Wat dan? Met een icoon kan je dan zeggen dat je boos bent, of droevig, meer niet. Vaak is dat ruimschoots onvoldoende. Je wil de stelling betwisten, de argumenten weerleggen, op vergissingen wijzen, je eigen overtuiging naar voren brengen en verdedigen. Je kan dan een opmerking plaatsen, lang of kort. Gegarandeerd krijg je daarop een of meer reacties, en dan zit het spel op de wagen. Voor je het weet ben je in een controverse verzeild geraakt die niet zelden niets meer te maken heeft met de oorspronkelijke kwestie. En de gemoederen raken verhit…

    Ik heb het gevoel dat het zo niet verder kan. Je kan natuurlijk al je FB-vrienden niet meer volgen, maar waarom heb je dan nog die vrienden, behalve om ze een gelukkige verjaardag te wensen? Je kan FB afzweren, maar dat lijkt me drastisch, dan mis je de leuke of interessante berichten.

    Meer algemeen gaat het over het probleem van communicatie en de communicatiemiddelen, de media. Communicatie tussen mensen is noodzakelijk en onvermijdelijk, we doen de hele dag niets anders. Maar dankzij de technologie hebben de media hebben een zo overweldigende rol in de samenleving en in ons eigen leven gekregen, dat er sprake is van oververzadiging. We krijgen meer ‘informatie’ binnen dan we zelf kunnen verwerken. Bovendien is die informatie rauw, onverwerkt, al dan niet gemanipuleerd, niet gecontroleerd, tendentieus, vooringenomen, ongezouten, onbetrouwbaar, zelfs gewoon fake, of is ze correct, maar wordt ze als fake afgeschilderd en afgedaan. Betrouwbare ernstige informatie is schaars. Zelfs over de meest belangrijke zaken raken we het niet meer eens, zelfs niet onder ernstige wetenschappers.

    Hoe moet het dan verder? Ik heb geen idee. We hebben het niet meer in de hand. De media hebben het overgenomen en hebben het nu voor het zeggen, net zoals vroeger de Kerk, of de Staat, of een combinatie van de twee. En de nieuwe media geven iedereen een publieke stem, wat leidt tot een oorverdovende kakofonie. Of het nu gaat over het nieuws, ontspanning, sport, cultuur, wetenschap, godsdienst, politiek en noem maar op, het is allemaal zo complex en zo onduidelijk dat een mens er ‘orendul’ (hoorndol) van wordt, en voor wie dat Vlaamse woord niet begrijpt: knetter- of stapelgek, zoiets. De meningen raken meer en meer verdeeld, we zijn het grondig en luidruchtig met elkaar oneens, en iedereen is geneigd zich te profileren ten nadele van of tegen de anderen. Het gemeenschapsgevoel is verdwenen, en ook de verdraagzaamheid tegenover het onvermijdelijke anders-zijn.

    Ik ben al enige tijd op zoek naar remedies, naar een houvast, een ‘gids voor verdwaalden’, a guide for the perplexed. Ik probeer de instroom te beperken, maar dat is blijkbaar niet genoeg. Ik zou in feite liever geen TV meer kijken en stoppen met Facebook, maar ik vrees dat mijn leven dan nog meer zal vereenzamen en verengen dan nu al het geval is, mensen die me kennen vinden dat ik nu al een kluizenaar ben: ik kom nog zelden buiten, behalve voor de dagelijkse wandeling met Tobeke; geen café, restaurant, theater, concert, bibliotheek, geen vakantie- of andere reizen, zelfs geen bezoek aan vrienden of familie, ik verplaats me enkel te voet. Wat ik wel doe? Het grootste deel van de dag wijd ik aan mijn interesses: filosofie, vooral Spinoza, de Verlichting, atheïsme en godsdienst; het vertalen van filosofische teksten uit het Latijn, Engels en Frans; muziek beluisteren, vooral klassiek; het uitgeven, in beperkte mate, van wetenschappelijke en literaire werken; huiselijke taken. ’s Avonds lukt het meestal niet meer om nog intens bezig te zijn, en dan kijk ik soms wat TV, maar steeds minder, en telkens heb ik achteraf spijt dat ik daarmee mijn tijd verdaan heb. En mijn tijd loopt ten einde: de laatste weken stierven enkele collegae en leeftijdgenoten die met Spinoza bezig waren. Memento mori.


    Categorie:levensbeschouwing
    02-02-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'Rassengelijkheid' en intelligentie

    ‘Rassengelijkheid’ en intelligentie

    In de academische wereld is er recentelijk enige ophef ontstaan over een artikel in een wetenschappelijk tijdschrift, waarin de auteur pleit voor ernstig wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid dat onze genen medeverantwoordelijk zijn voor onze intelligentie, en meer bepaald dat de genetische verschillen tussen groepen, bijvoorbeeld ‘rassen’ of geografisch onderscheiden groepen, ook op het vlak van de intelligentie een rol spelen.

    De tegenstanders van dergelijk onderzoek, en dat zijn zowat alle gevestigde academici, noemen dergelijk onderzoek racistisch, of vrezen voor de gevolgen die de resultaten van dergelijk onderzoek kunnen meebrengen, met name in het geval dat men inderdaad dergelijke genetische invloed op het niveau van de intelligentie zou vaststellen.

    Uit onderzoek is al afdoende gebleken dat ons genetisch materiaal ten minste gedeeltelijk bepalend is voor wie we zijn. Dat is evident voor de fysieke uiterlijke verschillen tussen personen, maar ook voor meer essentiële onderscheiden, bijvoorbeeld tussen man en vrouw. Dat is ook zo voor de zichtbare verschillen tussen wat men vroeger ‘rassen’ noemde. Alle mensen verschillen genetisch, er zijn geen twee mensen die genetisch identiek zijn. Maar er zijn wel groepen die bepaalde genetische kenmerken gemeen hebben. Nochtans gaat het steeds over dezelfde biologische ‘soort’, namelijk homo sapiens.

    Onze geschiedenis leert ons dat men daarover de meest vreemde gedachten heeft gehad, en dat die gedachten nog steeds leven onder de mensen. Zelfs hoogopgeleide en overigens verstandige mensen blijven ervan overtuigd dat sommige rassen op bepaalde punten verder geëvolueerd zijn dan andere, die dan minder ver geëvolueerd zijn in de goede richting, en dus minderwaardig zijn. Dat is een heel gebruikelijke soort van redenering. Wij zijn geneigd om mensen in te delen in groepen op grond van onze ervaring, zonder ons daarbij veel vragen te stellen. Een man is een man, en vrouw een vrouw. Een Chinees is een Chinees, en een Arabier een Arabier, enzovoort. Zolang we daaraan geen onverantwoorde consequenties verbinden, is daarmee niets aan de hand. Wanneer men echter bijvoorbeeld gaat stellen dat vrouwen intellectueel minderbegaafd zijn dan mannen, moet men dat heden ten dage met goede argumenten kunnen staven, wat in de praktijk onmogelijk blijkt. Er zijn dus duidelijke verschillen tussen groepen van mensen, en die hebben een genetische oorsprong. De vraag is nu of er daarbij ook genetische verschillen zijn inzake intelligentie.

    Hoe meten we intelligentie? Met de IQ-test. Geen enkele test is volmaakt, maar niemand betwijfelt de waarde van de IQ-test als ten minste een algemene aanduiding van de intellectuele capaciteiten van een mens. Toch moeten we ermee rekening houden dat wat ‘gemeten’ wordt weliswaar betrekking heeft op een niet onbelangrijk, maar desondanks toch specifiek en beperkt gedeelte van onze persoonlijkheid. En toch: voor de rechtbank geldt een heel lage score als een verzachtende omstandigheid. Welnu, men stelt niet alleen evidente verschillen vast binnen een bepaalde groep, bijvoorbeeld blanke mannen van 45 in Frankrijk, maar ook verschillen tussen allerlei groepen. In het verleden heeft men die groepsverschillen qua intelligentie bijna steeds gekoppeld aan fysiologische verschillen: het uiterlijk verraadt de relatieve graad van intelligentie. Toen Darwin op zijn legendarische reis de woeste inboorlingen van Vuurland zag, had hij de grootste moeite om daarin mensen te zien, terwijl hij daaraan overigens geen ogenblik twijfelde. Recentelijk heeft men grote vooruitgang gemaakt op het vlak van de erkenning van de gelijk(waardig)heid van alle mensen, zoals in de Universele verklaring van de rechten van de mens. De verschillen, ook inzake intelligentie, zijn irrelevant als het over de essentie van het mens-zijn gaat. Dat is een uiterst belangrijk recht, op grond van een ongemeen belangrijk beginsel, dat we nooit uit het oog mogen verliezen.

    Maar onvermijdelijk komt de discussie op gang. Zijn er genetische verschillen tussen verschillende ‘rassen’ of geografische groepen? Evident wel op fysiologisch gebied. Maar ook inzake intelligentie? Bepaalde onderzoeken die toch gebeurd zijn, wijzen in die richting. In feite zou het verwonderlijk zijn als dat niet het geval was: ons genetisch materiaal is nu eenmaal de basis voor wie en hoe we zijn. Waarom zou de intelligentie daarop een uitzondering maken? Waarom zou het onmogelijk zijn dat in een bepaald deel van de wereld tijdens de lange evolutie de intelligentie sneller of trager geëvolueerd is dan in andere streken? Waarom lijken we ervan uit te gaan dat intelligentie niets met ons genetisch materiaal te maken heeft, en alles met de omgeving, of de individuele inspanningen van de betrokken personen?

    Terwijl men in het verleden net het omgekeerde dacht: het blanke ras is intellectueel superieur, is het zeker na de Tweede Wereldoorlog niet meer mogelijk zoiets nog openlijk te verdedigen, tenzij in marginale groepjes. En dus mag men ook niet meer stellen, of zelfs veronderstellen, dat er verschillen zouden zijn tussen ‘rassen’ of geografische groepen inzake intelligentie. Individuele verschillen binnen elke groep, en voor de hele mensheid, dat wel, maar geen statistische verschillen tussen groepen. Dat zou er immers op wijzen dat sommige groepen intrinsiek meer, en andere dan noodzakelijkerwijs minder intelligent zijn, en dus minderwaardig. Nochtans zijn we het erover eens dat alle mensen gelijk zijn, ondanks de evidente verschillen in intelligentie. En dat niemand zelf verantwoordelijk is voor het eigen genetisch materiaal, en dus niemand schuld treft voor een lagere intelligentie die (mede) daarvan het gevolg zou zijn.

    Men lijkt er daarbij van uit te gaan dat enkel het genetisch materiaal verantwoordelijk is voor de intelligentie, dat dit als het ware een drempel zou vastleggen waarboven men niet kan uitstijgen. Met bepaalde genen kan je maar IQ 60 halen, met andere IQ 140. Misschien, wellicht is dat wel zo op individueel vlak, maar zou het kunnen dat een groep gekenmerkt is door genetisch materiaal dat hen beperkt tot een lager IQ dan anderen? Dat lijkt althans niet onmogelijk, theoretisch, en dus is het zeer de moeite om het te onderzoeken, al was het maar om de hypothese desgevallend te weerleggen.

    Maar zelfs als dat zo zou zijn, en tot nog toe is het een onbewezen stelling, een open theoretische veronderstelling, dan nog gaat het enkel om een statistische vaststelling over een hele groep, niet over de individuen die er deel van uitmaken. Binnen een groep zijn de verschillen inzake IQ immers even groot als in een andere groep. Het is dus niet zo dat men in dat geval, dat nog steeds onbewezen is, als individu gedoemd zou zijn om hoe dan ook minder intelligent te zijn dan bijvoorbeeld het gemiddelde van een andere groep. Bovendien moeten we er rekening mee houden dat het genetisch materiaal slechts gedeeltelijk verantwoordelijk is voor het individu. Zeker op het vlak van intelligentie spelen allerlei omgevingsfactoren een uitzonderlijk grote rol, bijvoorbeeld opvoeding en cultuur.

    Een deel van de reden van het verzet tegen de veronderstelling dat de intelligentie (mede) ‘bepaald’ wordt door het genetisch materiaal ligt waarschijnlijk ook in het feit dat men traditioneel intelligentie ziet als iets dat immaterieel is, geestelijk, spiritueel, abstract, of hoe men het ook wil noemen, iets van een hogere orde dan het materiële. En dus kan het niet afhankelijk zijn van iets zo prozaïsch als genen, of hersenen. Dat is echter een vreemde redenering. Niemand is er ooit in geslaagd om aan te tonen dat er iets dergelijks zou bestaan. Ons intellect is de activiteit van ons lichaam, waarbij onze hersenen het grootste aandeel hebben. Neem dat lichaam weg, of de hersenen, of de activiteit van de hersenen, en wat blijft er over van onze intelligentie, of van een persoon?

    Als we aanvaarden dat onze intelligentie gebeurt met ons lichaam, en onze lichamen individuele genetische verschillen vertonen, lijkt het niet zo onwaarschijnlijk dat groepen die andere duidelijk vaststelbare kenmerken vertonen ook in zekere zin en in enige mate verschillen op intellectueel vlak. Als men dat echter zo stelt, wordt men onmiddellijk als een racist bestempeld. Men aanvaardt zonder meer secundaire lichamelijke groepsverschillen zoals huidskleur, en eveneens de aanzienlijke individuele verschillen in intellectuele mogelijkheden op genetische gronden, en zelfs groepsverschillen in intelligentie op grond van omgevingsfactoren, maar niet dat een groep ook maar enigermate genetisch minder goed bedeeld zou zijn inzake intelligentie. Dat lijkt echter sterk op een vooroordeel dat men onderhoudt precies omwille van het odium van racisme dat op de veronderstelling rust. Racisme is echter niet het maken van deze veronderstelling en ze ernstig onderzoeken, maar wel ze zonder enig bewijs tot een waarheid verheffen en er allerlei onmenselijke consequenties aan verbinden. En in feite is het ook racistisch te weigeren deze hypothese te onderzoeken uit vrees dat het antwoord een bevestiging zou inhouden van de hypothese. Dan geeft men immers impliciet toe dan men in feite die ‘racistische’ opvatting deelt, maar dat men haar hypocriet ontkent.

    Wat zouden de gevolgen zijn van een eventuele algemeen aanvaarde wetenschappelijke vaststelling van genetische groepsverschillen qua intelligentie? In eerste instantie geen: er zijn immers algemeen aanvaarde groepsverschillen inzake intelligentie op grond van omgevingsfactoren in de ruimste zin. Het komt er dan op aan deze omgevingsfactoren in gunstige zin te veranderen zodat bepaalde groepen hun volledig intellectueel potentieel kunnen bereiken. Maar wat indien de groepsverschillen genetisch bepaald zijn? Zelfs indien zoals we weten het genetisch materiaal slechts een gedeeltelijke invloed heeft, en deze invloed op het gebied van de intelligentie misschien, waarschijnlijk zelfs nog geringer is dan op andere gebieden, en de vastgestelde verschillen niet aanzienlijk of decisief zijn, en intelligentie slechts een deel is van de hele persoonlijkheid en geen enkele garantie voor superioriteit, lijkt dat toch een intellectuele hypotheek te leggen op de leden een dergelijke groep. Dat is echter veeleer een emotionele reactie, en hoe begrijpelijk die ook is, ze is ongepast en onnodig. Wij moeten immers steeds ervan uitgaan dat alle mensen werkelijk gelijk zijn, en dat de verschillen, op welk gebied ook, en hoe aanzienlijk ook, geen afbreuk doen aan de menselijke waardigheid. Dat moet ons allen ertoe aansporen om iedereen ook als dusdanig te behandelen, zowel individueel als in groep, en om alles in het werk te stellen opdat iedereen de eigen mogelijkheden onder de beste omstandigheden optimaal zou kunnen ontwikkelen. En op dat punt is er ongetwijfeld nog voor eeuwen werk voor de boeg.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    01-02-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.verantwoordelijkheid

    Verantwoordelijkheid

    Toegegeven, het is een complex begrip. Daarom is het goed er even bij stil te staan. En zoals in elk gesprek en bij elk overleg is het noodzakelijk de termen goed te definiëren, te zeggen wat men precies bedoelt, zodat men het gemakkelijker eens kan worden, of net niet, maar dan ook weet waarom men van mening verschilt.

    In het gewone taalgebruik bedoelt men met ‘verantwoordelijk’ dat iemand of iets de oorzaak is van iets, ervoor aansprakelijk is, de dader is, degene is die iets gedaan of nagelaten heeft, die ergens over gaat, die voor iets aangesteld is enzovoort. Er wordt iemand geïdentificeerd, met uitsluiting van anderen. Die persoon is daarvoor verantwoordelijk, en moet zijn verantwoordelijkheid daarvoor erkennen en opnemen. Als men kan aantonen dat men iets niet gedaan heeft, is men niet de verantwoordelijke, het is iemand anders. Daarover kan natuurlijk betwisting ontstaan, en het leidt niet zelden tot rechtszaken. Als er iemand vermoord is, gaat men op zoek naar de dader. Men zoekt en vindt een of meer verdachten, en men probeert aan te tonen dat iemand verantwoordelijk is voor de feiten, men tracht de dader te identificeren, steeds met uitsluiting van anderen, die dan niet verantwoordelijk zijn voor de gepleegde feiten. De verdachten, en ook de dader, ontkennen dan in de regel de feiten, behalve wanneer er sprake is van op heterdaad betrapt zijn (in flagrante delicto), en tenzij er bekentenissen afgelegd worden, en proberen aan te tonen dat zij er niet voor verantwoordelijk (kunnen) zijn. Maar men wordt geacht niet verantwoordelijk te zijn voor iets tot kan bewezen worden, of overtuigend aangetoond, dat men het wel degelijk gedaan heeft. Wanneer het om een misdrijf gaat, wordt men dan schuldig verklaard aan de ten laste gelegde feiten.

    In die zin kunnen we stellen dat iedere persoon verantwoordelijk is voor de daden die men stelt. Dat is een filosofisch axioma, een vast beginsel waarvan men vertrekt, iets dat niet moet bewezen worden, iets dat onbetwistbaar vaststaat, al was het maar omdat het tegenovergestelde ondenkbaar is en tot tegenspraken leidt. Elke persoon is uiteindelijk aansprakelijk voor alles wat men doet, omdat men degene is die het doet, en niemand anders. Met dat principe bevestigen we de autonomie en de fysieke integriteit van elke persoon. Indien iemand niet verantwoordelijk is voor de eigen daden, is het einde immers zoek. Dan zou men erkennen dat iemand anders die daden gesteld heeft, wat een fysieke onmogelijkheid is. Men kan dan wel idiote gedachtenexperimenten bedenken: stel dat men iemand in coma een pistool in de hand stopt en daarmee een moord pleegt… Het is evident dat niet de persoon in coma het pistool ter hand genomen heeft, gemikt heeft en de trekker heeft overgehaald. Ons algemeen en fundamenteel cultureel aanvoelen is dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor wat ze doen.

    Dat betekent echter niet dat mensen niet kunnen beïnvloed worden en aangezet tot een bepaald gedrag of tot bepaalde daden, zelfs misdaden. Wij weten maar al te goed dat dit het geval is, ook dat is immers een fundamenteel kenmerk van ons menszijn. Maar steeds gaan wij ervan uit dat men ook in dat geval nog steeds verantwoordelijk blijft voor de eigen daden. Men kan daarnaast ook anderen mede en onrechtstreeks verantwoordelijk stellen: opdrachtgevers, raadgevers, opstokers, aanstootgevers, uitlokkers, misleiders, goedpraters enzovoort. Mensen zijn beïnvloedbaar, en daarvan wordt overvloedig gebruik en misbruik gemaakt. Men kan dan spreken van gedeelde of gedeeltelijke verantwoordelijkheid, maar in principe, volgens ons axioma, kan de eigen verantwoordelijkheid nooit helemaal en dus helemaal niet wegvallen.

    En zo komen we tot grensgevallen. De beïnvloeding van buitenaf kan zo groot zijn, dat men op den duur eraan gaat twijfelen of iemand nog wel in staat is om zich daartegen te verzetten. Dergelijke twijfels zijn gerechtvaardigd. We hebben in de loop van de geschiedenis dergelijke beïnvloedingen aan het werk gezien, en ook vandaag moeten we daarvoor niet ver gaan zoeken. Het is dan belangrijk dat we ons aan onze principes houden, zo niet vervallen we in gevaarlijke casuïstiek, dat wil zeggen dat we onze principes aanpassen aan de omstandigheden, en dat is uiteindelijk nefast. Er is dus een verschil tussen het verlaten van de principes, namelijk de individuele verantwoordelijkheid van de mens, en het rekening houden met de omstandigheden bij de beoordeling daarvan.

    Bij onze moreel oordelen over gedragingen houden we wel degelijk rekening met externe beïnvloeding, en niet minder met de individuele persoonskenmerken van de daders. We oordelen anders over kinderen dan over volwassenen, zelfs anders over vrouwen dan over mannen, en we houden ook rekening met wat men heel in het algemeen de psychologie van een persoon kan noemen. Maar steeds gaat het daarbij over omstandigheden, niet over de feiten. Als een kind per ongeluk iemand kwetst of zelfs doodt, zeggen we niet dat dit kind, een mens in wording, niet de dader is, of niet verantwoordelijk is, maar dat die persoon niet of minder verantwoordelijk gesteld en gehouden kan worden. Principieel is dat kind verantwoordelijk, het is de dader, de feiten zijn gepleegd, en niet door iemand anders, maar de gevolgen die we daaraan verbinden, zullen verschillend zijn naargelang de omstandigheden. Dat geldt ook voor personen die bijvoorbeeld over aanzienlijke minder intellectuele vermogens beschikken. Het afwegen van psychologische afwijkingen is een delicate zaak, zoals telkens weer blijkt tijdens rechtspraken wanneer experts elkaar radicaal tegenspreken. De psychologische toestand of kenmerken van iemand kunnen wel in acht genomen worden bij de beoordeling, maar vanzelfsprekend niet bij de vaststelling van de feiten.

    Het is een fundamenteel recht van elke mens om als een persoon beschouwd en beoordeeld te worden. Daarvan mag niet afgeweken worden, indien men althans de intrinsieke waardigheid van elke mens niet in vraag wil stellen. Elke rechtspraak gaat uit van dat principe, ook de internationale, zoals de universele verklaring van de rechten van de mens. Nergens wordt een uitzondering gemaakt voor sommige mensen, zoals vroeger wel het geval was, met alle kwalijke gevolgen van dien, zoals het afschuwelijke racistische kolonialisme en de slavernij, of het Nazisme en andere dictatoriale regimes en godsdiensten. Elke mens is verschillend, from the ridiculous to the sublime, maar elke mens is toch absoluut gelijk omdat het een mens is. Niemand zal het ooit in het hoofd halen om te beweren dat mensen met het syndroom van Down geen mensen zijn. En ook psychopaten zijn mensen. En dus zijn alle mensen steeds verantwoordelijk voor al hun daden.

    Die zeer algemene maar noodzakelijke uitspraak moeten we echter nuanceren, precies vanuit het respect voor de mens in het algemeen en het individu in het bijzonder. ‘De mens’ bestaat alleen als principe, in de praktijk zijn er alleen concrete mensen. We moeten onze wetten dus zorgvuldig opstellen en ze even zorgvuldig toepassen. Er zijn (enkele) principes waarvan we niet mogen afwijken, maar ze blindelings toepassen getuigt van een gebrek aan inzicht in de onaantastbare waardigheid van de mens.

    Laten we dat even toetsen aan de werkelijkheid. In de rechtspraak geldt sinds lang het principe van de toerekeningsvatbaarheid. Dat betekent dat een rechtbank tot de conclusie kan komen dat iemand wel degelijk een misdrijf gepleegd heeft, maar dat men dat die persoon niet kan toe- of aanrekenen, omwille van de omstandigheden en/of de psychologische toestand van de betrokken persoon op het ogenblik van de feiten of gedurende langere tijd, eventueel zelfs permanent. Men ontkent dan de feiten niet, noch wie de dader is, en men bevestigt dat er inderdaad een misdrijf gebeurd is, maar men be- en veroordeelt de persoon op een andere manier. Zo kan er sprake zijn van een (al dan niet sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid, of men kan zelfs stellen dat iemand helemaal niet toerekeningsvatbaar was of is. Maar zelfs in dat laatste geval ontkent men het misdrijf niet, bijvoorbeeld een moord, of zware zedenfeiten, noch het daderschap en dus de verantwoordelijkheid van de betrokkene, en dus de schuld, maar men oordeelt dat er een aangepaste straf kan gegeven worden. Dat kan gaan tot een (al dan niet substantiële) vermindering van de normaal voorziene straf, of tot een voorwaardelijke of opgeschorste straf. In sommige gevallen stelt men vast, op grond van ernstige misdaden, dat een persoon een (onmiddellijk, blijvend of toch langdurig) gevaar is voor zichzelf en voor anderen. Dan beslist men tot internering: men haalt die persoon uit de maatschappij weg, maar behandelt die (in het beste geval) nog altijd zo goed mogelijk als een mens. Daaruit blijkt de onaantastbare fundamentele waardigheid van elke mens, zelfs van degenen die zich hebben schuldig gemaakt aan de ergste misdaden tegen de mensheid of de menselijkheid. Vandaar ook dat in de beschaafde wereld de doodstraf niet meer uitgesproken of uitgevoerd wordt: het leven van elke mens is onaantastbaar voor anderen.

    Zo zien we dat het principe van de verantwoordelijkheid van elke mens voor de eigen daden in alle omstandigheden te verkiezen valt boven elke inbreuk daarop, zowel vanuit filosofisch oogpunt als in de praktijk en op juridisch gebied, precies omdat het gesteund is op de onaantastbaarheid van de waardigheid en de fysieke integriteit van ‘de mens’, dat wil zeggen elke mens. De geschiedenis, zowel als de geschiedenis van de individuele misdaad leert ons dat men deze principes niet ongestraft kan verlaten, en dat de mensheid zelf in het gedrang komt wanneer men daaraan tornt. Anderzijds moeten we eveneens steeds voor ogen houden dat het vasthouden aan deze principes een menselijke toepassing ervan geenszins in de weg staat, integendeel: precies door het respect voor de eigenheid van elke individuele mens bevestigen we het respect voor de waardigheid van de hele mensheid.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    19-01-2020
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.al te vroeg gestorven

    Al te vroeg gestorven

    Hoewel we zeker weten dat we ooit zullen sterven, wordt de dood door vrijwel iedereen gevreesd als het ergste, ultieme onheil. Men lijkt zich echter gemakkelijker te verzoenen met de onvermijdelijkheid van de dood wanneer die iemand wegneemt na een voldragen en zeker na een heel succesvol leven. Wanneer de dood heel vroeg komt in een mensenleven, voelt men dat aan als een tragedie, niet het minst wanneer het veelbelovende jongeren betreft, die al heel vroeg blijk gaven van uitzonderlijke talenten. Sinds de oudheid heeft men aan de hevige emoties die een dergelijke vroege dood oproepen op een heel bijzondere manier uitdrukking gegeven: wie de goden liefhebben, sterft jong. De goden, of God, roept het eerst tot zich wie door hen of Hem het meest bemind wordt. Dat is enerzijds een eerbetoon aan de jonge overledene, een lieveling van de goden, door hen begunstigd met uitzonderlijke kwaliteiten; anderzijds is het een poging om het verdriet te leningen van hen die zo vroeg een geliefde moeten verliezen: de overledene is immers door de goden zo vroeg tot hen geroepen, als het ware als een nog grotere gunst dan wanneer die een lang leven zou vergund zijn. Het is omdat ze iemand het meest liefhebben dat ze die persoon vroeger uit dit leven wegnemen.

    Een van de eerste gezegden die dat illustreren vinden we bij de Griekse toneeldichter Menander (ca. 342-290): Ὅν οἱ θεοὶ φιλοῦσιν, ἀποθνήσϰει νέος (uit Δὶς Ἐξαπατῶν - Dis Exapatōn, De dubbele bedrieger, fragment 4): Wie de goden liefhebben, sterft jong. Menander kende veel navolgers, onder wie ook Plautus (251-184), die Menander citeert: Bacchides 1. 817 quem di diligunt, Adolescens moritur. Wellicht was het al lang een staande uitdrukking, maar we hebben enkel de vroegste literaire fragmenten om daarvan te getuigen. Sindsdien is het een gevleugeld woord gebleven, overgenomen in zowat alle talen als gemeenschappelijk erfgoed. In de Nederlandse literatuur vinden we het bijvoorbeeld al bij Willem Kloos over de jong gestorven dichter Jacques Perk in zijn inleiding tot diens gedichten, naar E.J. Potgieter en Bakhuizen van den Brink over de jonggestorven Aarnout Drost.

    Ook in een christelijk perspectief past deze als troostend bedoelde gedachte. Alle vrome christenen wacht een beter leven in het hiernamaals, zo verzekert men hen bij elke uitvaartdienst. Hoe vroeger men de hemelse zaligheid bereikt, hoe beter dus in feite, al is niemand geneigd dat letterlijk te nemen, en zich te verheugen, ondanks de expliciete en uitdagende liturgische aansporingen daartoe, over een al dan niet vroegtijdig overlijden. Hoewel men het zo voorstelt, gaat het hier eigenlijk niet om het nadrukkelijk verkondigen van het belangrijkste dogma van het christendom, namelijk het leven na de dood, maar om het formuleren van een vrome gedachte die de terecht bedroefde nabestaanden toch enige troost zou moeten bieden. De god van het christendom is een liefhebbende vader, van wie men niet kan aannemen dat hij zijn kinderen ombrengt, en dan zeker niet de mooiste en meestbegaafde, die daarom als zijn meest geliefde beschouwd worden. De mens, ook de christenmens, stuit hier op de onoverkomelijke moeilijkheid om het reële leed van leven en dood te verzoenen met het idee van een liefhebbende god, en om de natuurlijke drang om zichzelf in stand te houden te verlaten voor een vermetel geloof in een beter leven in het hiernamaals.

    De goden van de antieken zijn niet meer, wat Raymond Jean De Kremer, (ooit…) beter bekend als Jean Ray, verbeeldt in zijn roman Malpertuis (1955, vertaald door – natuurlijk – Hubert Lampo en verfilmd in 1972 door Harry Kümel, met niemand minder dan Orson Welles, Susan Hampshire, Michel Bouquet, Sylvie Vartan). Het zijn dus niet meer de goden die hun meest geliefden het eerst tot zich roepen, noch de christelijke God, tenzij misschien voor de meest vrome of fundamentalistische gelovigen, en dan nog alleen bij manier van spreken, als een al dan niet overtuigend woord bij een smartelijk overlijden.

    Atheïsten houden niet minder (en allicht ook niet meer) van het leven dan anderen. Ook zij ervaren de dood als negatief, een einde en in hun overtuiging zelfs een definitief einde. Toch is dat daarom voor hen geen reden tot grotere droefheid, veroorzaakt door het ontbreken van elk vooruitzicht op een hemelse zaligheid. Het vermetele vrome geloof heeft bij hen plaats gemaakt voor een veel realistischer besef van de onvermijdelijkheid van de dood voor alle levende wezens, de vergankelijkheid van al wat bestaat. Weten dat men deel uitmaakt van een groter geheel en onderworpen is aan de noodzakelijke natuurwetten is voor hen een grotere, en in alle geval een meer gefundeerde troost bij het afscheid, ook als dat door omstandigheden vroeger komt dan verwacht, of mensen treft die zich onderscheiden hebben door hun lichamelijke of mentale kwaliteiten. Ook atheïsten hebben behoefte aan rituelen, maar nemen geen vrede met ongeloofwaardige verhalen over een persoonlijke God en hemel of hel als beloning of straf. Rouwenden wensen niet tijdens een kerkelijke plechtigheid in het beste geval tijdelijk getroost te worden met lege woorden en rituelen die hun betekenis verloren hebben. Ze hebben nood aan de volle erkenning van de complexe, eerlijke en ware gevoelens die ze ervaren bij het overlijden van hun medemens. Ze willen leven en dood tevens kunnen zien in een ruimer kader dat strookt met hun ervaring van elke dag en met de inzichten van de wetenschap over de wereld waarin ze leven, en niet gedwongen worden een wereldbeeld aan te kleven dat daarmee fundamenteel in strijd is.

    Er zijn geen liefhebbende goden, en ook de christelijke God is geen liefhebbende vader. De regen valt gelijkelijk op de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen, dat wil zeggen dat de natuurwetten voor iedereen gelden, dat alles noodzakelijkerwijs gebeurt als oorzaak en gevolg, en niet omdat een bovennatuurlijk opperwezen het zo wil en daarbij zijn voorkeuren laat gelden. De natuur, of al wat is, is het enige dat er is. Als men dat wil, mag men dat God noemen, maar elke gelijkenis met antieke of christelijke goden is dan ongepast.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    29-04-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Adam en Eva in het aards paradijs

    Genesis

    Het Bijbelverhaal over het ontstaan van de wereld is wellicht het meest bekende dat er is. Adam en Eva zijn de eerste mensen. Aan hun aanvankelijk paradijselijk geluk is echter al spoedig een einde gekomen. Hoe dat precies in zijn werk gegaan is, daarover is zelfs de Schrift niet heel duidelijk. Het draait allemaal om die boom van de kennis van goed en kwaad: van de vruchten daarvan mocht de mens niet eten, zo had God verordend, anders zou men sterven. Maar dan verleidde de slang Eva: God had gelogen, de mens zou helemaal niet sterven door van die boom te eten, integendeel: men zou de kennis van goed en kwaad verwerven, en daardoor gelijk zijn aan God. Het was echter de slang die gelogen had: plots zagen Adam en Eva dat ze naakt waren, en ze schaamden zich daarover. Vervolgens werden ze door God uit het paradijs verjaagd, en hun menselijke natuur onderging een grondige verandering: de vrouw zou in pijn kinderen baren, en haar man begeren, hoewel die haar meester was; de man moest voortaan de grond bewerken om vruchten voort te brengen. En beiden zouden sterfelijk worden. En opdat zij niet meer zouden eten van de boom van de kennis van goed en kwaad, en zo alwetend en weer onsterfelijk worden en dus aan God gelijk, werden ze verjaagd uit de tuin van Eden.

    Hoe moeten we dat begrijpen? De mens is het resultaat van een lange evolutie, maar dat is nog enigszins te verzoenen met het scheppingsverhaal, als we dat niet al te letterlijk nemen: wanneer we God gelijkstellen met de natuur, dan heeft God inderdaad de mens voortgebracht. De paradijselijke toestand van de mens kunnen we dan zien als de voorlopers van de mens: vroege hominidae, de eerste afstammelingen van de gemeenschappelijke voorouders van mens en aap. Die beschikten over een beperkte vorm van bewustzijn, en waren zich dus nog niet echt bewust van goed en kwaad: ze leefden instinctief, zoals de dieren waarmee ze samenleefden. Naarmate de evolutie voortschreed, groeide door de natuurlijke selectie het bewustzijn samen met de omvang en de complexiteit van de hersenen, tot er stilaan een zelfbewustzijn ontstond. De mensen begonnen zich vragen te stellen over zichzelf en de omgeving waarin ze zich bevonden. In het Bijbelverhaal wordt dat ontwaken voorgesteld als een overtreding van een gebod van God. Dat kunnen we begrijpen vanuit een typisch menselijke nostalgie naar een heerlijk en ongecompliceerd ver verleden, waarin men onbezorgd leefde in een aards paradijs, zonder te hoeven te werken, zonder schaamtegevoelens, en zonder het vooruitzicht op ziekte, aftakeling en dood, die men maar al te goed kende. Het is een narratief verwoord heimwee naar het dierlijke verleden van de mens, toen er geen enkel gebod of verbod bestond. Aangezien de mens nu in een andere toestand verkeerde, moest men wel een verklaring vinden voor die overgang en die fundamentele verandering. De natuurlijke neiging om over zichzelf en de eigen omgeving na te denken wordt verwoord door de verleiding van de slang en de wens van Eva om kennis te verwerven van goed en kwaad, een essentiële vereiste om te kunnen overleven in de wereld.

    Maar wat met de overgang van onsterfelijkheid naar sterfelijkheid? Waarom worden Adam en Eva als onsterfelijk voorgesteld voor de zondeval? In feite behoort dat tot het geïdealiseerde ‘gouden tijdperk’, dat in alles contrasteert met de werkelijkheid. Het is dus een metafoor, een narratieve methode om iets duidelijk te maken, en geen filosofische, ontologische uitspraak. De reële sterfelijkheid wordt benadrukt door een verhaal, een fictie, over een irreële verloren onsterfelijkheid in een ver verleden of een ander tijdperk, een verhaal over de unieke eerste twee mensen. De huidige manier van in de wereld zijn, met de barensnood van de vrouw en haar onderwerping aan de man, en met de noodzakelijke arbeid van de man worden benadrukt door te verwijzen naar een contrasterend utopisch ideëel paradijs. De natuur heeft de mens gemaakt tot wat die is, namelijk een wezen met een zelfbewustzijn en de mogelijkheid om na te denken, te leren uit het verleden om te plannen voor de toekomst en zo beter te overleven in het heden. Daarvoor moest de mens afstand nemen van de natuurlijke toestand van de dieren, die als paradijselijk voorgesteld wordt in het verhaal. Door te kiezen voor de kennis wordt men in ruime mate verantwoordelijk voor het eigen lot.

    Maar de mens beseft ook dat die kennis beperkt is. Men weet niet alles dat geweten kan worden. Die kennis is enkel aanwezig in de natuur zelf, onder de vorm van universele en onveranderlijke natuurwetmatigheden, oftewel ‘in God’. En dus mag de mens na die eerste ‘overtreding’ niet meer eten van de boom van kennis van goed en kwaad, want met elke nieuwe vrucht zou men meer te weten komen en zo uiteindelijk alles weten, zoals ‘God’. De boom van de kennis van goed en kwaad, met zijn overvloedige en aantrekkelijke vruchten, staat symbool voor de kennis, het weten, de wetenschap, het inzicht, het geheel van alle kennis, van alle natuurwetten. Dat is onbereikbaar voor de mens, we kunnen niet meer dan er één vrucht van proeven, die ons tot zelfbewustzijn brengt. Hoeveel we daarmee nadien ook bijleren, nooit zullen we alles helemaal kennen zoals het werkelijk is. Het goddelijke verbod om te eten van de vruchten van de boom van kennis staat in het Bijbelse verhaal voor de weerstand die de natuur lijkt te bieden tegen de evolutie van het instinctief dierlijke naar het rationele menselijke zelfbewustzijn. Die spectaculaire overgang komt er enkel door een struggle for life en resulteert in de survival of the fittest. De dieren die deze stap in de evolutie niet zetten, behouden hun vermeende paradijselijke toestand, maar zijn gedoemd om onderworpen te worden aan de geëvolueerde mens, zoals het Bijbelverhaal uitdrukkelijk stelt.

    Het verhaal van Adam en Eva is geen historisch relaas, maar een klassiek stichtingsverhaal dat door veel latere mensen verteld wordt en waarin fundamentele inzichten vervat liggen over het ontstaan van de mensheid, in het bijzonder over het moment dat wij ons afgescheiden hebben van de dieren en tot zelfbewustzijn en redeneren gekomen zijn, het begin van de beschaving. Indien we dat niet inzien en integendeel het verhaal letterlijk gaan lezen, lopen we voortdurend vast in onze interpretatie van deze hoofdstukken uit het boek Genesis. Dat heeft aanleiding gegeven tot talloze controverses, bijvoorbeeld over die eerste overtreding van het gebod van God. Dat zou de oorzaak zijn van de erfzonde waarmee elke volgende mens geboren wordt, en die ervoor zorgt dat men niet alleen sterfelijk is, maar bovendien voor de rest van de eeuwigheid in de hel belandt. Het was dan nodig dat God mens werd in Jezus van Nazareth en de kruisdood stierf opdat de mens ‘verlost’ zou worden, en door het doopsel de eeuwige zaligheid zou kunnen verwerven. Het is verbijsterend hoe men dergelijke absurde verzinsels zolang heeft kunnen verkopen aan goedgelovige mensen. Maar misschien geloofden ze die verhalen niet echt, en verwierpen ze evenmin, omdat ze uiteindelijk en praktisch gesproken volkomen irrelevant waren, voer voor theologen en predikanten. De wetenschap en de filosofie bieden ons een ander, veel begrijpelijker ‘verhaal’, een vrij betrouwbare reconstructie van de evolutie van het leven op aarde. Dat verhaal is ten minste zo fascinerend en poëtisch als het Bijbelse, maar het biedt het enorme voordeel dat het letterlijk mag genomen worden. Zo vermijden we die typische fatale vergissing die elke godsdienst maakt door menselijke verhalen als goddelijke openbaringen voor te stellen en die te bekleden met een absoluut gezag. Dat bevrijdt ons van de ideologische en rituele dwingelandij van de priesterkaste en van ondemocratische bewindstrucuren, en opent voor iedereen de weg naar een rechtvaardig, waardig en volwaardig menselijk leven, in gemeenschap met de andere mensen en met eerbied voor alle levende wezens en voor onze hele omgeving hier op aarde en in het hele universum.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:Bijbel, filosofie, godsdienst
    15-04-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom? Daarom!

    Gezagsargument

    Als kind werden we al vroeg vertrouwd gemaakt met een bijzonder krachtige manier van argumenteren: het gezagsargument. Als we weer eens rebels vroegen: waarom? kregen we weleens een geïrriteerd en kort antwoord: daarom! Of: omdat ik het zeg! Het gezagsargument wordt gebruikt door personen die met gezag bekleed zijn, of zich gezag aanmatigen. Het veronderstelt altijd een onevenwichtige machtsverhouding. Iemand dringt de eigen wil of mening op aan iemand anders, omdat dat kan. Men eist het gelijk op, zonder enig ander argument dan dat men de macht heeft om dat te doen, of meent die macht te hebben. Het gaat dus niet om een redenering, een overleg of gedachtewisseling, maar om een eenzijdig afdwingen van het eigen gelijk.

    Men zou dus kunnen veronderstellen dat een gezagsargument nooit enige waarheidswaarde heeft, dat wie een dergelijk argument gebruikt altijd ongelijk heeft. Dat is echter niet noodzakelijk zo. We kunnen ten hoogste stellen dat het niet bepaald een democratische of subtiele manier van met elkaar omgaan is. Het is immers goed mogelijk dat degene die het argument inroept wel degelijk gelijk heeft, en het is niet omdat men dat gelijk meent te moeten afdwingen dat men plots ongelijk heeft. En als men ongelijk heeft, is dat niet omdat men een beroep doet op een gezagsargument, maar om inhoudelijke redenen.

    Er zijn dus gevallen waarin een gezagsargument nuttig kan zijn. Wanneer er verscheidene meningen zijn, is het niet onwijs na te gaan welke bron het grootste ‘gezag’ heeft. Men zal spontaan de voorkeur geven aan een ‘autoriteit’ op een of ander gebied, veeleer dan aan een neofiet of een onbenul, al kunnen die in principe natuurlijk wel gelijk hebben. Als er dus geen andere argumenten zijn, doet men er goed aan rekening te houden met het (liefst bewezen) gezag van een bron. Zo hoor je in de nieuwsberichten vaak dat men iets uit (doorgaans) gezaghebbende bron vernomen heeft. Je hebt dan geen zekerheid, maar toch een vrij hoge graad van waarschijnlijkheid over de waarheid van het verhaalde.

    Het gevaar van dergelijke gezagsargumenten, die berusten op een terecht verworven status als autoriteit, is dat ook autoriteiten op allerlei gebieden zich kunnen vergissen. Een te grote eerbied voor gevestigde waarden is vaak de aanleiding tot onzorgvuldig redeneren of het nalaten van zelfstandig denken of onderzoeken. De voorbeelden daarvan in de loop van de geschiedenis zijn legio. Of het nu Plato was, Aristoteles, Ptolemaeus of Galenus, steeds hebben talloze mensen zich beroepen op zeer bekende en alom geprezen figuren, en hun ideeën eeuwenlang slaafs overgenomen. En omgekeerd hebben mensen die de opvattingen van prominente figuren kritisch benaderden alle moeite van de wereld gehad om hun ideeën zelfs maar te mogen formuleren, denk aan Copernicus, Galilei, Darwin.

    Het is eveneens gevaarlijk zich te beroepen op het gezag van een persoon in verband met een zaak die niet tot de expertise van die persoon behoort. Wij zijn geneigd geloof te hechten aan mensen die hun kennis op een bepaald gebied bewezen hebben, ook wanneer die uitspraken doen over andere zaken. We gaan er dan vanuit dat ze ook op andere gebieden wel een grotere mate van geloofwaardigheid zullen bezitten, en dat is best mogelijk, intelligentie is immers een vermogen dat een brede toepassing heeft, maar zekerheid kunnen we op die manier niet verwerven. Als je ziek bent, ga je niet naar je bankier, maar naar je dokter, en vice versa: als je beleggingsadvies wil, ga je niet naar je dokter, al vertrouw je die zonder meer, maar naar je bankier, of iemand met kennis van zaken.

    Hoewel gezagsargumenten overal voorkomen, is er toch een bepaald domein waar dat de essentie van de redenering uitmaakt, namelijk de godsdienst, meer bepaald de openbaringsgodsdiensten. Die beroepen zich op een waarheid die door een hoger wezen geopenbaard is en daarom als absoluut wordt beschouwd. Die waarheid ligt dan gewoonlijk vervat in een geschreven bron, waarvan men aanneemt dat ze de goddelijke inspiratie weergeeft, zoals die ooit door God zelf aan de auteur onthuld is. Mozes sprak met God ‘van aangezicht tot aangezicht’, en zijn gezag is nog steeds onbetwist in het jodendom. Jezus van Nazareth wordt in het christendom de Zoon van God, het vleesgeworden Woord van God, en zelf ook God, en heeft dus een absoluut gezag. Mohamed vernam de boodschap rechtstreeks van Allah. De Schrift, het Nieuwe Testament, de Koran zijn voor de gelovigen bekleed met absoluut, goddelijk gezag, en de gezagsdragers van de Kerken zien erop toe dat dat geloof onverminderd in stand gehouden wordt. Het onderhouden van de kerkelijke voorschriften wordt afgedwongen op grond van het absolute gezag van God, van zijn profeten en van hun geschriften. Van de gelovigen vraagt men precies dat, namelijk geloof, het ultieme aanvaarden van het gezagsargument. Enige twijfel is uit den boze.

    Ook in het geval van de godsdienst is het gebruik van het gezagsargument niet op zich fout of verwerpelijk. Het is immers mogelijk dat de geopenbaarde boodschap waar en waardevol is. Wanneer men die boodschap dan blindelings aanvaardt, doet men nog altijd wat goed is. De moeilijkheid is dat de godsdiensten hun boodschap evenwel niet verdedigen met inhoudelijke argumenten, maar louter met gezagsargumenten. Dat maakt de boodschap ten minste verdacht: als er goede inhoudelijke argumenten voorhanden zijn, waarom die dan niet gebruiken? Elke mens beschikt in mindere of meerdere mate over de mogelijkheid om zelfstandig te denken. Dat zal vroeg of laat aanleiding geven tot twijfels, en bij twijfel heeft een gezagsargument enkel nut wanneer er geen overtuigende inhoudelijke argumenten zijn voor de ene of de andere optie. Die zijn er echter meestal wel degelijk, en dan is een gezagsargument, onder de vorm van een gebod, een zwaktebod.  

    De moeilijkheid met godsdiensten is niet zozeer gelegen in hun fundamentele boodschap, die meestal zeer algemeen van aard is en door iedereen in principe onderschreven kan worden: heb je naaste lief zoals jezelf; wees rechtvaardig in je omgang met anderen. De problemen beginnen wanneer allerlei mensen die boodschap gaan expliciteren en interpreteren, en hun menselijke opvattingen bekleden met het gezag van goddelijke openbaringen: het gebod op mannelijke en/of vrouwelijke besnijdenis, voedingswetten, vestimentaire voorschriften, rituele gedragingen, hemel, hel en vagevuur, enzovoort. En zeker wanneer kerkelijke overheden zich mengen in het maatschappelijk debat en het goddelijke gezag inroepen om zaken te veroordelen zoals echtscheiding, abortus, euthanasie, voorbehoedsmiddelen, masturbatie, homoseksualiteit…

    Gezagsargumenten treffen we altijd en overal aan, het is een zeer menselijke manier van denken en doen, en het is op zich niet eens een slechte manier van redeneren. Maar wanneer men zijn toevlucht neemt tot gezagsargumenten bij gebrek aan beter, of wanneer het gezag of de autoriteit zelf onbewezen of twijfelachtig is, kan men ervan op aan dat de waarheid in het gedrang komt.


    Categorie:levensbeschouwing
    29-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.What's in a name?

    What’s in a name? (Shakespeare, Romeo and Juliet)

    Nominalisme, idealisme, realisme, materialisme…

    Namen hebben niet echt belang: zoals Shakespeare zegt, zou de roos even lieflijk ruiken als ze een andere naam had, bijvoorbeeld meigui in het Chinees. Een appel is une pomme, een wolk a cloud. Maar hoewel de benamingen verschillen in de vele talen die er zijn, is er toch voor alles een naam, anders zou de wereld niet leefbaar zijn. In Genesis 2, 18-20 lezen we het al: ‘Jahwe God sprak: `Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past. Toen boetseerde Jahwe God uit de aarde alle dieren op het land en alle vogels van de lucht, en bracht die bij de mens, om te zien hoe zij ze noemen zou: zoals de mens ze zou noemen, zo zouden ze heten.De mens gaf dus namen aan al de tamme dieren en aan al de vogels van de lucht en aan al de wilde beesten; maar een hulp die bij hem paste vond de mens niet.’

    Let wel: de mens geeft de dieren geen individuele naam, zoals mensen een eigennaam hebben; het gaat om soortnamen: aap, slang, arend, zwaluw. De benamingen die we gebruiken slaan dus op al de individuen van een soort. Maar wat is een soort? Het is een groep van individuen die een gemeenschappelijk kenmerk hebben. Dat kan een zeer algemeen kenmerk zijn, en dan is de soort heel uitgebreid en divers, bijvoorbeeld ‘levend wezen’. Of het kan een zeer specifiek kenmerk zijn, bijvoorbeeld ‘mens’, en uiteindelijk bedoelen we daarmee in de biologie dat het om een individu gaat dat zich met een menselijke soortgenoot kan voortplanten.

    Een individu draagt zo verscheidene namen, gaande van de meest algemene tot de meest individuele, de eigen-naam: Karel D’huyvetters. Misschien is er in de loop van de geschiedenis nog een persoon geweest met die naam (al heb ik daar geen weet van, terwijl er ongetwijfeld talrijke Piet Janssens en Jan Peters geweest zijn), maar dan nog was dat numeriek een andere persoon. De kans dat al de atomen die die andere persoon vormden nu opnieuw samengekomen zouden zijn voor een tweede incarnatie, is vanishingly klein. Maar zelfs in dat onwaarschijnlijke geval zou het nog een andere persoon zijn die in andere omstandigheden leeft en dus anders is. Er zijn al enkele honderden miljarden mensen geweest, waarvan er nu zeven miljard leven, en die zijn allemaal verschillend. En toch zijn het allemaal mensen. Er is dus een veelheid van verschillende individuen die allemaal dezelfde benaming hebben: mens, zij het in verschillende talen.

    Wat er in feite bestaat op een gegeven moment is een aantal individuele mensen. ‘De mens’ bestaat niet op dezelfde manier als Jan en Piet bestaan. Het is een naam. Die naam bestaat ook, als een klank die we voortbrengen en die we begrijpen, als een geschreven woord dat we herkennen, als een pictogram, een schilderij enzovoort, steeds onder een of andere materiële vorm. Die materiële vorm is echter zinloos indien er niemand is om die waar te nemen en juist te interpreteren. Als je niet weet wat meigui betekent, ben je niets met die zes letters. De materiële vorm is drager van een betekenis voor de waarnemer die op de hoogte is van de gemaakte afspraken.

    De vraag is nu of die betekenis op zich bestaat. Dat lijkt evident, maar dat bestaan is dan toch anders dan het materiële bestaan van de drager van de betekenis. Het begrijpen van de betekenis is een kennende activiteit van een waarnemer. Dat is een materiële activiteit van de hersenen, maar dat elektrochemisch proces is op zich even betekenisloos als de inkt op het papier. Enkel degene die denkt, begrijpt ook de gedachte. ‘Mens’ is een begrip. Begrippen bestaan en kunnen omschreven en gedefinieerd en gecommuniceerd worden. Maar hoe bestaan ze?

    Filosofen hebben daarover veel nagedacht en geschreven. Sommigen menen dat enkel de individuen bestaan, bijvoorbeeld de mensen, en dat het begrip ‘mens’ louter een hersenspinsel is, een gedachteconstructie. Anderen menen dat juist die begrippen werkelijk bestaan, of een hogere, eeuwige vorm van bestaan uitmaken, terwijl de vergankelijke individuen slechts tijdelijke belichamingen zijn van die ideeën. Nominalisten (van het Latijn nomen, naam) menen dat begrippen, en dan vooral zeer algemene en abstracte begrippen, niet echt bestaan, het zijn slechts namen die wij bedenken. Er zijn veel zaken die wit zijn, maar ‘wit’ bestaat niet op zichzelf, het is steeds een eigenschap van iets dat wel bestaat. De tegengestelde opvatting is dan een realisme over algemene en abstracte begrippen, en dat noemt men meestal een idealisme, omdat die denkrichting het werkelijk bestaan voorstaat van dergelijke ideeën.

    Sommige filosofen menen dat dergelijke algemene en abstracte begrippen niet aangetroffen kunnen worden in de wereld waarin wij leven, maar eraan toegevoegd worden door het menselijk inzicht. Het zijn gedachteconstructies die weliswaar gebaseerd zijn op onze waarneming, maar daaraan iets toevoegen dat niet aanwezig is in de zaken zelf. Als een biljartbal een andere aanstoot, zien we die eerste bal als de oorzaak van de beweging van de tweede bal. Maar in de werkelijkheid is er alleen een opeenvolging van gebeurtenissen, een fysieke verplaatsing van voorwerpen. Oorzaak en gevolg zijn termen die wij gebruiken om die gebeurtenissen te beschrijven en te verklaren. Het begrip ‘oorzaak’ of ‘gevolg’ bestaat niet in de natuur, het is een menselijke creatie.

    Dat is een heel abstracte manier van denken die wel enige inspanning vraagt, maar er zit wel iets in. Het begrip ‘mens’ is een veralgemening op basis van de kenmerken die we zien in alle individuen. Maar een mens die louter aan dat abstracte begrip beantwoordt, bestaat niet. Het is evident dat elke concrete mens veel meer is dan dat, en dat een concrete mens op een gans andere manier bestaat dan het abstracte begrip.

    Wat moeten we ons immers voorstellen bij het algemene begrip ‘mens’? Om goed te zijn moet de definitie ervan ondubbelzinnig beschrijven wat ‘mens’ betekent, als onderscheiden van elk ander begrip, zoals ‘dier’ of ‘steen’. Men kan dan trachten een volledige opsomming te geven van al de eigenschappen die men in een unieke combinatie aantreft in de mens, terwijl sommige van die kenmerken ook in andere wezens kunnen voorkomen. Men zal daarbij die kenmerken weglaten die als niet-essentieel beschouwd worden voor het mens-zijn, bijvoorbeeld de grootte, het gewicht, de huidskleur (al was dat niet altijd zo…), de kleur en de vorm van de beharing en nog veel meer. Uiteindelijk zal blijken dat het heidens moeilijk is om de essentiële kenmerken vast te leggen: hoe algemener het begrip, hoe minder inhoud het heeft. Wat maakt de essentie uit van een mens? De onderlinge verschillen zijn zo groot dat het moeilijk wordt om zelfs maar één kenmerk te noemen dat uitsluitend op de mens van toepassing is. Bijvoorbeeld: men zou kunnen stellen dat het vermogen om te spreken typisch is voor de mens. Maar niet alle mensen kunnen spreken en zelfs als ze dat kunnen, is dat vermogen bij sommigen zo onbetekenend dat men het nauwelijks als een essentieel kenmerk kan beschouwen. In de biologie deelt men levende wezens in op grond van hun mogelijkheid om zich onder natuurlijke omstandigheden met elkaar voort te planten en daarbij vruchtbare nakomelingen voort te brengen. Dat is weliswaar een uiterst nuttige afbakening van een soort, maar het is geen erg zinvolle omschrijving van een mens: een mens is zoveel meer dan een wezen dat zich voortplant met zijn soortgenoten, en de definitie geldt ook voor alle andere levende wezens. Wanneer beschouwt men een levend wezen als een mens? Als het zich op natuurlijke wijze kan voortplanten met een ander levend wezen en vruchtbare nakomelingen voortbrengen. Er zijn echter heel wat niet-natuurlijke manieren van voortplanting onder de mensen, en anderzijds zijn er heel wat mensen die zich nog niet of niet meer kunnen voortplanten of dat niet willen of wensen: zij dat dan geen mensen? Mijn partner suggereerde deze definitie: een mens is een wezen dat geboren wordt uit een mens. Dat is een prachtige en zeer bruikbare definitie, maar ze verlegt het probleem alleen maar: wanneer kunnen we zeggen dat iemand een mens is waaruit dan een andere mens kan geboren worden?

    In feite zijn onze begrippen inderdaad veralgemeningen en omschrijvingen van de werkelijkheid in al haar verscheidenheid. Elk wezen, elk ding is uniek. Niet alleen is het ‘numeriek’ uniek, dat wil zeggen dat het in zijn bestaan uniek is: het bestaat op een bepaalde plaats en op een bepaald moment; het is ook uniek van vorm en samenstelling, er zijn geen twee werkelijk totaal identieke voorwerpen of wezens. Elke definitie die we zouden bedenken van ‘mens’ zou ontoereikend zijn om de uitzonderlijk rijke uniciteit van een bepaalde mens uit te drukken. Het is echter wel nuttig dat wij ons algemene begrippen vormen en daarover met elkaar in gesprek gaan om ze zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven, maar ze zijn niet meer dan dat: omschrijvingen vanuit een bepaald oogpunt. Wanneer men bijvoorbeeld een universele verklaring van de rechten van de mens gaat opstellen, is het noodzakelijk dat men zo goed mogelijk bepaalt wat men bedoelt met ‘mens’, want van die omschrijving zal het afhangen of iemand zich op die universele rechten kan beroepen.

    Toch is er iets dat wringt in die manier van denken. Het is niet omdat een begrip iets anders is dan een concreet bestaand individu dat een begrip niet zou bestaan. Er zijn evident verschillende manier waarop iets kan bestaan, en dat begrippen bestaan, kan niemand betwisten. Maar er is meer. Begrippen zijn niet zomaar hersenspinsels of toevallige afspraken. Ze zijn gebaseerd op de waarneming, op herhaalde en nauwkeurige waarneming, op beredenering, overleg, bijsturing, nuancering, verificaties, twijfel, argumentering en discussie. Zeker, er zijn ook dwaze of gebrekkige ideeën. Maar het is niet omdat men eeuwenlang gedacht heeft dat de zon om de aarde draait, of dat de aarde plat is, dat dat ook zo is. Sommige ideeën zijn niet meer dan hersenspinsels, maar de meeste van onze ideeën zijn heel veel meer dan dat. Ze hebben een fundamentum in re, ze zijn gegrond op de werkelijkheid. Wat ze zeggen over die werkelijkheid is geen verzinsel, maar een redelijk accurate weergave van hoe de werkelijkheid werkelijk is. Een sprekend voorbeeld daarvan is onze technologische wereld. Voortgaand op een wetenschappelijke benadering en bevraging van de wereld zijn wij in staat om met de materialen die wij in de wereld aantreffen verbazingwekkende zaken te realiseren die zonder menselijke tussenkomst niet zouden kunnen gebeuren, of niet in die mate. Dat komt omdat wij niet zozeer met ons verstand iets toevoegen aan de werkelijkheid, maar de eigenschappen van het universum adequaat onderkennen. Oorzaak en gevolg is niet zomaar een arbitraire gedachteconstructie, het is een natuurwet, een vaste manier waarop de werkelijkheid bestaat. Wit is niet zomaar een woord, het is een afgesproken beschrijving van een definieerbare en meetbare eigenschap van het licht. En de definitie van een mens als ‘een levend wezen dat zich kan voortplanten met een andere mens’ is een concrete werkelijkheid, niet zomaar een waanidee. Zeker, alle wetmatigheden en begrippen die op inductieve wijze tot stand komen, dat wil zeggen louter door observatie, zijn tentatief en dus precair; het volstaat dat er een waarneming is die ervan afwijkt opdat de regel zou vervallen. Maar wij gaan ook deductief te werk, wij zijn in staat om op basis van bestaande vastgestelde wetmatigheden logische conclusies te trekken die geldig blijken zijn. Als we sommige resultaten van de werktuigkunde en de elektronica bekijken, of de spectaculaire verwezenlijkingen van de architectuur, of de vele manieren om energie op te wekken, of de ruimtevaart, kunnen we niet anders dan besluiten dat onze wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid grotendeels klopt.

    Dat kan men ook zeggen van begrippen als vrijheid, gelijkheid, rechtvaardigheid, medemenselijkheid. Op basis van filosofisch onderbouwd redeneren kan men tot conclusies komen die niet zomaar afspraken zijn, maar die een grond hebben in de werkelijkheid. Het is werkelijk zo dat handelen volgend dergelijke principes bijdraagt tot de manier waarop de werkelijkheid, onze werkelijkheid, bestaat.

    Onze begrippen bestaan dus niet alleen als abstracte ideeën die wij ons vormen, ze zijn tevens aanwezig in de werkelijkheid, ze zijn de begrijpelijke manier waarop de werkelijkheid is. Indien het universum chaotisch was, zouden we vruchteloos proberen te achterhalen hoe het ineen zit en wat ermee te doen valt. Dat is waarover Einstein zich blijvend verwonderde: dat het universum zich leent tot begrijpen, dat de natuurwetten uitgedrukt kunnen worden in logische en mathematische formules, dat er een wetenschappelijke manier is om over het universum te spreken, dat abstracte en universele begrippen wel degelijk bestaan en zeer bruikbaar en zelfs noodzakelijk zijn voor de mens en voor de samenleving.

    Een nominalisme dat onze intellectuele verwezenlijkingen reduceert tot niet meer dan loze spielereien van het povere menselijke verstand is blind voor de noodzakelijkheid van de eeuwige natuurwetten. Een idealisme dat de werkelijkheid verguist en enkel heil ziet in een bovennatuurlijke wereld van abstracte begrippen is even blind voor de daadwerkelijke en ordelijke realiteit van het universum. Het universum is materieel reëel en het is niet chaotisch maar ten gronde begrijpelijk. Het menselijk verstand is wel degelijk bij machte om die noodzakelijke ordening ten minste gedeeltelijk te doorgronden door actief rationeel na te denken en te handelen en een beschaving uit te bouwen waarin onze gedachten en begrippen als memen gebruikt en gekoesterd worden in het collectieve bewustzijn en geheugen, en veilig bewaard en overgeleverd worden op talloze materiële dragers.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    19-10-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spinoza: Ethica

    Ik heb het genoegen  hierbij de publicatie aan te kondigen van mijn jongste werk:

    Spinoza: Ethica, uit het Latijn vertaald en toegelicht, deel 1 vertaling, 256 blz., deel 2 toelichting, 432 blz. Werchter: Uitgeverij Coriarius, 2017.

    Met deze nieuwe uitgave wordt Spinoza’s meesterwerk toegankelijk gemaakt voor een ruim Nederlandstalig publiek.

    Uitgeverij Coriarius publiceert dit werk zonder winstoogmerk, zodat de prijs heel bescheiden kon blijven: € 32 verzendkosten inbegrepen; voor Nederland € 35.

    We bieden het werk nu tijdelijk aan:

     

    uitzonderlijke introductie- en vriendenprijs

    € 25 verzendkosten inbegrepen; voor Nederland € 28

     

    voor de beide delen samen, die niet afzonderlijk verkocht worden.

    Eenvoudig te bestellen bij Uitgeverij.Coriarius@telenet.be. Een mailtje met opgave van het leveringsadres volstaat.

     

     Spinoza: Ethica uit het Latijn vertaald en toegelicht


    Categorie:levensbeschouwing
    05-06-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de gruwel en de verantwoordelijkheid

    Iedereen probeert voor zichzelf een of andere verklaring te vinden voor de gruwel in onze wereld, de dagelijkse gruwel in conflictgebieden en de steeds vaker toeslaande gruwel in onze beschaafde en vredelievende omgeving.

                    Een eerste bedenking daarbij is dat men bijna altijd ervan uitgaat dat de daders gehandeld hebben uit vrije wil en dus daarop moeten beoordeeld worden. Ze werden niet gedwongen om hun aanslagen te plegen, ze hadden het evengoed niet kunnen doen. Het zijn dus monsters, want welke mens doet nu zoiets?

                   Die vrije wil is echter een begrip dat sterk genuanceerd moet worden. Men laat uitschijnen dat elke mens op elk ogenblik volkomen vrij is om een bewuste beslissing te nemen met volledige kennis van zaken. Was dat maar zo… Elke mens is het resultaat van een geschiedenis. Die begint al bij de bevruchting, want wij erven het genetisch materiaal van onze ouders, zij het in een unieke combinatie. Vervolgens ondergaan wij de invloed van onze omgeving en reageren we daarop op onze eigen manier. Dat maakt ons tot unieke wezens die weliswaar beschikken over de mogelijkheid om rationeel na te denken over ons denken en doen, maar slechts in beperkte mate en op onze eigen manier. Die combinatie van redelijkheid en onredelijkheid die in elke mens aanwezig is als het resultaat van onze voorgeschiedenis is de oorzaak van ons gedrag.

                   Het is weinig waarschijnlijk dat iemand zonder enige aanleiding en zonder enige beïnvloeding van buitenaf plots een aanslag pleegt zoals in Brussel, Nice, Berlijn, Manchester, Londen… Dat kunnen we ons alleen maar voorstellen bij mensen die zwaar mentaal gestoord zijn. Van de moslimterroristen veronderstellen we echter dat zij volkomen uit vrije wil gehandeld hebben en we beschouwen hen niet als mentaal gestoord. Indien zij niet metaal gestoord zijn, en dat is nog zeer de vraag, dan moeten we toch rekening houden met de beperkingen die er noodzakelijkerwijs aan de vrije wil moeten opgelegd worden. In hoever beschikt een jonge persoon die sinds de geboorte opgroeit in een omgeving van gewelddadig moslimfundamentalisme over een absoluut vrije wil?

                   Een tweede bedenking bij het zelfmoordterrorisme is dat we de mogelijkheid onder ogen moeten zien dat dit in bepaalde gevallen meer te maken heeft met het verschijnsel van de zelfdoding dan met terrorisme. Elk jaar sterven ongeveer 800.000 mensen door zelfdoding. Het is dus niet ondenkbaar dat een aantal onder hen dat doen op een manier die onschuldige slachtoffers maakt, of dat nu in het kader van terrorisme is of niet. Het is een vorm van zelfdoding die bekend is, niet het minst wegens de media-aandacht die eraan besteed wordt. Op die manier vormt het een beïnvloeding van personen die geneigd zijn tot zelfdoding. Wanneer een organisatie zoals het islamfundamentalisme deze vorm verheerlijkt, heeft dat onvermijdelijk gevolgen, dat is nu wel duidelijk. De verantwoordelijkheid van de leiders van dergelijke organisaties is dan ook verpletterend, om dat cliché toch maar eens te gebruiken.

                   Dat brengt ons tot de vraag over de verantwoordelijkheid van de daders. Alle mensen zijn fysiek verantwoordelijk voor hun daden. Iemand die een moord pleegt, maakt zich schuldig aan een misdaad en moet daarvoor bestraft worden, wat ook de oorzaak, de reden of de aanleiding was. Die persoonlijke verantwoordelijkheid wordt niet geringer door de invloed die een persoon heeft ondergaan van anderen, maar men kan bij de bestraffing wel rekening houden met wat men dan verzachtende omstandigheden noemt, bijvoorbeeld de immense druk die kan uitgaan van de omgeving of van de omstandigheden.

                   Deze bedenkingen zijn niet onbelangrijk wanneer wij proberen vormen van geweld te verhinderen zoals de terroristische aanslagen van de laatste jaren in het Westen of tegen niet-moslims. Het is duidelijk dat de beïnvloeding die uitgaat van de islamitische godsdienst en van de meest radicale en gewelddadige vormen daarvan onbetwistbaar verantwoordelijk is voor althans de frequentie, de vorm en de omvang van dat geweld, en voor de keuze van de slachtoffers. Het komt er dus op aan deze beïnvloeding zoveel mogelijk te vermijden. Indien men daarin zou slagen, al was het maar gedeeltelijk, dan zouden er ongetwijfeld nog dergelijke aanslagen gebeuren, aangezien die ook gebeurden vóór het recente moslimterrorisme, en aangezien er altijd dergelijke zelfdodingen geweest zijn, maar het is meer dan waarschijnlijk dat met name de recente terroristische aanslagen niet zouden gebeurd zijn of niet op die gruwelijke manier en niet op die plaatsen.

                   Men moet dus niet zozeer zoeken naar personen die in staat zijn om dergelijke aanslagen te plegen, die zijn er helaas genoeg, maar naar personen die anderen ertoe brengen om dergelijke aanslagen te plegen. Zij zijn de ware oorzaak van de gruwel, ook al hebben ze zelf propere handen. Wij kennen hen, en al te lang laten wij hen begaan. Dat maakt ons mede verantwoordelijk voor de gruwel die we zo afkeuren.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij, samenleving
    21-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een poging tot samenvatting

    Is het mogelijk dat er niets zou zijn? Het lijkt in principe mogelijk dat er niets zou geweest zijn, maar anderzijds stellen we vast dat er wel degelijk iets is; het is uiterst onwaarschijnlijk dat wij ons alles zouden verbeelden. En zelfs als dat het geval zou zijn, zijn wij er nog altijd die ons iets verbeelden en is er ten minste die verbeelding.  Aangezien het onmogelijk lijkt dat er iets zou ontstaan uit niets, is het redelijk aan te nemen dat er altijd iets geweest is. Laten we dat wat bestaat de substantie noemen, en dus kunnen we zeggen dat de substantie bestaat, of is. Al wat is, of bestaat, is dus substantie. Er is niets anders dan de substantie. Die substantie is onbeperkt. Als ze beperkt zou zijn, zou ze grenzen hebben. Dan zou er naast wat er is ook niets zijn, maar dat spreekt zichzelf tegen: niets kan niet zijn, het is niets.

    De substantie neemt vormen aan. Wij hebben een model opgemaakt van het ontstaan van de substantie zoals we die nu kennen. Die vertrekt van een bijzondere gebeurtenis, ongeveer 14 miljard jaar geleden, waarbij er een enorme expansie geweest is van de substantie en waarbij allerlei elementen gevormd werden met de materie of de kracht waaruit de substantie bestaat. De gebeurtenissen in de substantie verlopen niet chaotisch, ze vertonen wetmatigheden. Die natuurwetten laten oneindig veel toe, maar niet alles. De natuur put alle mogelijkheden uit. Al wat kan gebeuren, zal ook gebeuren, tenzij er omstandigheden zijn die dat verhinderen. Alle gebeurtenissen zijn op hun beurt de oorzaak van andere gebeurtenissen. Van al de mogelijke gebeurtenissen is er slechts een deel dat werkelijk gebeurt. De substantie is constant in beweging en verandering, ze neemt voortdurend een nieuwe vorm aan, die bestaat uit alle vormen die de onveranderlijke subatomaire partikels kunnen aannemen.

    Die vormen van de substantie, zoals planten en dieren en mensen, maar ook zonnestelsels en sterrennevels zijn eveneens constant in beweging en verandering. Ze ontstaan en vergaan. Sommige zijn als vorm meer in beweging dan andere en vertonen een zekere actieve autonomie. Andere zijn als vorm nauwelijks in beweging en ondergaan passief de invloed van de andere vormen.

    De substantie is dus al wat is, een ordelijk onophoudelijk veranderend geheel. De substantie heeft dus ook een verleden: ze is nu anders dan een seconde geleden, of vijf miljard jaar geleden. Maar ze bestaat of is alleen nu. Hoe ze vroeger was, kunnen we alleen proberen te achterhalen, maar het is voorbij. Hoe ze over één seconde zal zijn, of over vijf miljard jaar, weten we niet, maar we kunnen proberen het te voorspellen aan de hand van onze kennis van het verleden op grond van de natuurwetten. Die kennis van het verleden en van de toekomst berust op het feit dat de substantie niet chaotisch is, maar ordelijk. We kunnen op basis van onze kennis van de wetmatigheden uitspraken doen over het verleden en over de toekomst. Maar onze menselijke kennis is beperkt, we kennen niet alle natuurwetten helemaal.

    De substantie heeft in een lange evolutie levende wezens voortgebracht en wij zijn één van de vele soorten. Wij mensen beschikken over een lichaam dat bijzonder goed in staat is om zich in stand te houden door middel van onze uitzonderlijk sterk ontwikkelde hersenen. Wij kunnen op grond van onze ervaring uit het verleden en de kennis die we opdoen van anderen projecties maken over de toekomst en ons daardoor laten leiden voor ons handelen. We hebben een geheugen en we zijn in staat tot rationeel denken en dat maakt van de mens een uiterst efficiënt organisme, vooral door onze samenwerking met anderen en het ontwikkelen van een hoogtechnologische informatiebeschaving.

    Om ons te handhaven in de wereld zijn we dus voortdurend bezig met het verleden en de toekomst. We zien onszelf en de wereld als een moment op een langere tijdschaal. We doen alsof ons bestaan zich uitstrekt over een bepaalde periode, van onze geboorte tot onze dood. Ook alle andere wezens en zaken kennen we een tijdsduur toe, een permanentie. Van een steen weten we dat die er al een hele tijd was en nog een hele tijd zal zijn. Een eendagsvliegje is veel vergankelijker. We vertrouwen erop dat de meeste zaken die er nu zijn er het volgende ogenblik nog altijd zullen zijn, en we baseren ons daarvoor op onze ervaring en op de wetenschap, die onze ervaring verklaart.

    Sommige zaken bestaan gedurende een lange tijd, andere slechts kort. Dat zijn relatieve begrippen: kort en lang in vergelijking met elkaar. Zaken die lang bestaan, hebben een geringere autonomie en bewegen minder, ze zijn duurzamer, ze hebben een grotere vastheid. Zaken die kort bestaan, zijn meer beweeglijk, hebben een grotere autonomie, maar ze zijn minder vast. Of omgekeerd: wat een grotere vastheid heeft, bestaat langer in die vorm, wat een geringere vastheid heeft, is meer vergankelijk. Zaken die een grote vastheid hebben, zijn traag: voor hen duurt de tijd lang, of gaat langzaam voorbij. Zaken die heel kwetsbaar en vluchtig zijn, zijn haastig en snel, voor hen vliegt de tijd.

    In feite is die permanentie echter een fictie. Er zijn, of bestaan, betekent: er nu zijn, nu bestaan. We zijn niet meer hoe we gisteren waren, en niet zoals we over een jaar zullen zijn, als we er nog zijn. Zoals de hele substantie bestaan we enkel in het nu, al de rest is herinnering en toekomstprojectie. Ons bestaan is een voortdurend veranderende vorm die de substantie aanneemt, een vorm die gedurende een bepaalde tijd blijft bestaan als hetzelfde individu, ondanks alle veranderingen. Voor we er waren, bestond de materie waaruit wij bestaan onder een andere vorm, en na onze dood zal die materie weer een andere vorm aannemen. Vanuit het standpunt van de substantie zijn wij vormen die de subatomaire partikels tijdelijk aannemen. Wij zijn de vorm die de substantie aanneemt. De substantie is het geheel van alle vormen die ze ordelijk aanneemt.

    Het bestaan of het zijn van de substantie en van alle vormen is beperkt tot het nu. We leven nu, niet in het verleden en niet in de toekomst. De tijd is iets dat wij bedenken als een zeer nuttig hulpmiddel bij onze inspanningen om de wereld te begrijpen en ons in stand te houden. Die tijd is dan de denkbeeldige opeenvolging van de nu-momenten. Maar wat is een moment? Het is niet mogelijk dat uit te drukken in een bepaalde grootte, want welke grootte zouden we kiezen? Een seconde, of een miljoenste van een seconde? Het nu ontsnapt aan de tijd, omdat de tijd een kunstmatige indeling is die we geven aan iets dat zich in feite niet leent tot meten en tellen, namelijk het bestaan van de substantie in het nu.

    Als we onze aandacht vooral vestigen op de substantie, en niet op de duur van bepaalde vormen, kunnen we zeggen dat de substantie buiten de tijd valt, ze is enkel nu. Haar wetmatigheden zijn eveneens tijdloos, ze veranderen niet. In haar tijdloosheid houdt de substantie al haar wetmatigheden in, en alle mogelijkheden om vormen aan te nemen. Ze houdt virtueel alle mogelijke geschiedenissen in die zich zouden kunnen voltrekken binnen de natuurwetten, en dus ook de ene geschiedenis die zich werkelijk voordoet. Van al wat er zou kunnen bestaan, is er in de tijdloze substantie een blauwdruk aanwezig, omdat de substantie niet chaotisch is, maar ordelijk. De substantie omvat dus niet alleen de materie, maar ook de manier waarop de materie is, de natuurwetten.

    De substantie is dus een ordelijke uitgebreidheid. Ze is nooit uitgebreid zonder orde, en nooit orde zonder uitgebreidheid. Ze is materie, en ze is materie op een bepaalde, ordelijke manier. Dat komt doordat al de vormen die ze aanneemt eigen kenmerken hebben, die bepalend zijn voor de manier waarop die vormen op elkaar inwerken. Als we ons concentreren op de natuurwetten, en niet op de materie, kunnen we zeggen dat de substantie een ordelijke structuur is. We kunnen de wetten vastleggen in woorden of wiskundige vergelijkingen of in beelden, maar we moeten steeds blijven bedenken dat die wetten en ideeën niet op zich bestaan: het is slechts de manier waarop de substantie bestaat.

    Zoals de mens de tijdloze substantie probeert te vatten in een tijdsduur, proberen we ook de natuurwetten, de manier waarop de substantie is, vast te leggen in begrippen, definities en wetten. Dat is uiterst nuttig, net zoals het vastleggen van de geschiedenis van de substantie in de tijd, omdat het ons toelaat met die wetten, definities, axioma’s en begrippen op een abstracte, logische manier om te gaan en er andere, verborgen wetmatigheden uit af te leiden, die ons een beter begrip geven van de ordelijke substantie en ons toelaten daar ons voordeel mee te doen. De mens heeft op die manier een grote autonomie en is zeer ingrijpend aanwezig in de wereld. Zoals alle vormen die de substantie aanneemt, draagt de mens actief bij tot het uitzicht van de substantie, maar de mens doet dat veel meer dan gelijk welke andere vorm, in die mate zelfs dat de mens in staat is om de planeet die we bewonen onbruikbaar te maken voor menselijke bewoning, of juist uiterst geschikt daarvoor.

    Zoals voor het begrip ‘tijd’, moeten we ook inzien dat onze ideeën slechts benaderende verklaringen zijn van de manier waarop de substantie is. Men zou kunnen zeggen dat onze benaderende ideeën op een volmaakte manier aanwezig zijn in de substantie, namelijk als de ordelijke manier waarop de substantie is.

     Deze algemene principes zijn van groot belang voor het leven van de mens, als individu in de samenleving en in de wereld.

    Vooreerst is er het besef dat wij een bepaalde vorm zijn van dezelfde materie als alle andere vormen. Wij zijn een deel van het onmetelijke geheel, een van de vele variaties. Wij zijn niet fundamenteel anders dan de rest van de natuur. Wat voor de hele natuur geldt, geldt ook voor ons.

    Vervolgens stellen we vast dat wij niet kunnen bestaan zonder de rest van de natuur. Wij hebben de wereld om ons heen nodig op ontelbare manieren, van de lucht die we inademen tot de medemens met wie wij ons voortplanten en een beschaving ontwikkelen.

    Het inzicht dat alles in voortdurende verandering is, waarschuwt ons tegen een overdreven behoudzucht. Als we te veel willen vastleggen in materiële vormen, wetten en structuren, proberen we een rem te zetten op verandering, maar de natuur laat zich niet afremmen, de verandering in beweging is een wezenskenmerk van al wat is.

    Ook in onze verhouding tot onze omgeving moeten we ons bewustzijn van de vergankelijkheid van al wat is. Wij kunnen niet anders dan ons hechten aan wat ons ontroert en gelukkig maakt, maar wijzelf veranderen voortdurend, en al het andere verandert eveneens: tempora mutantur, nos et mutamur in illis; de tijden veranderen en wij veranderen met hen. De dood wacht alle leven en het is goed dat steeds voor ogen te houden op elk ogenblik van ons leven en van dat van anderen. De dood is geen verschrikking, het is het onvermijdelijk einde van een intrinsiek tijdelijk bestaan.

    De samenleving is eveneens voortdurend in beweging. De macht concentreren in bepaalde personen of instellingen of de samenleving vastleggen in starre vormen is een hopeloze poging om die veranderingen tegen te houden. Wij mogen hooguit proberen de veranderingen vreedzaam te laten verlopen.

    In alles moeten we in de eerste plaats oog hebben voor het groter geheel: de natuur, de substantie, al wat is. Dat kan alleen door oog te hebben voor zelfs het kleinste deeltje daarvan.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    10-11-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spinoza: De Brieven over God

    Pas verschenen:

    Karel D'huyvetters, Spinoza: de Brieven over God, 253 blz., Uitgeverij Coriarius, 2016.

    Nu tijdelijk te bestellen voor € 6,95 plus verzendingskost, stuur een mail naar uitgeverij.coriarius@telenet.be 

    Foto


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:Spinoza


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!