Foto
Categorieën
  • etymologie (78)
  • ex libris (81)
  • God of geen god? (182)
  • historisch (28)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (249)
  • literatuur (41)
  • muziek (76)
  • natuur (8)
  • poëzie (95)
  • samenleving (235)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (13)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • Vrijdenkers
  • Uitgeverij Coriarius
  • Het betere boek
    Archief per maand
  • 05-2025
  • 04-2025
  • 03-2025
  • 02-2025
  • 01-2025
  • 12-2024
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    30-10-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Compelle intrare: dwingen om binnen te gaan.

    Compelle intrare

    In het Evangelie van Lukas (14, 15-24) staat een parabel over een man die een feestmaal inricht. Hij nodigt talrijke gasten uit en wanneer alles klaar is, stuurt hij zijn dienaar uit. Maar nu blijkt iedereen een excuus te hebben en laat zich verontschuldigen. De dienaar meldt dat, waarop de gastheer woedend de opdracht geeft: ‘Haast je naar de straten en stegen van de stad en breng de armen, gebrekkigen, blinden en kreupelen hier binnen.” Maar nog bleef er plaats over. Daarop beveelt de gastheer zijn dienaar: ‘Ga naar de wegen en de binnenpaden en nodig de mensen dringend uit binnen te komen, want mijn huis moet vol worden.’

    De betekenis van de parabel is duidelijk: Jezus heeft zijn prediking tot de voorname Joden gericht, maar ze aanvaardden zijn boodschap niet. Het waren de mensen aan de zelfkant van de maatschappij die hem volgden. Maar dat was niet genoeg: hij wou meer volk in zijn huis en dus laat hij zijn dienaar als een Italiaanse ober op de straat staan om de mensen naar binnen te halen. De Latijnse tekst zegt: compelle intrare, dwing hen naar binnen te komen. Compellere betekent onder dwang bijeendrijven, zoals men doet met vee, of inderdaad met mensen.

    Het christendom heeft zich steeds op deze tekst beroepen om mensen te dwingen christen te worden en te blijven. Men was zo overtuigd van het eigen gelijk dat men desnoods met geweld mensen ertoe bracht om te leven volgens de christelijke principes. Dat is het idee van de weldadige dictatuur: het doet er niet toe welke middelen men aanwendt, als men maar het gestelde en als goed veronderstelde doel bereikt.

    Men is geneigd, onder meer onder invloed van de verschrikkelijke misdaden die het christendom bedreven heeft vanuit deze instelling, om dergelijke methoden af te keuren. Mensen moeten niet gedwongen worden, en zelfs niet ‘dringend uitgenodigd’, een afschuwelijk eufemisme van de Willibrord vertaling. Men moet uit vrije wil tot een overtuiging komen en zich eventueel aansluiten bij een vereniging, partij of godsdienst.

    Maar zo werkt het meestal niet. Wij worden geboren in een bepaalde omgeving, en dat heeft zo zijn gevolgen. Als je ouders christenen zijn, voeden ze jou christelijk op, gedwongen. Evenzo voor de Getuigen van Jehova, de Mormonen, de moslims enzovoort. En niet alleen godsdiensten werken zo, ook onze maatschappelijke structuren. Als je geboren wordt in Vlaanderen, ben je Vlaming. Word je geboren in Nederland, Nederlander. Dat geeft allerlei rechten, maar eveneens talrijke plichten. Wij hebben niet vrij gekozen om Vlaming of Nederlander te zijn, we zijn ertoe gedwongen. We leven in een staat die door onze voorouders op een bepaalde manier georganiseerd is en er worden voortdurend nieuwe wetten gestemd en nieuwe verordeningen uitgevaardigd en als inwoner van dat land word je verondersteld die wetten en reglementen na te volgen, anders word je bestraft. Wij zijn dus allemaal gedwongen.

    Natuurlijk kunnen wij ontsnappen: we kunnen naar een ander land verhuizen, maar daar gelden evenzeer wetten en regels en die zijn meestal nog minder aantrekkelijk dan wat wij zo verfoeien in eigen land. We kunnen ons verzetten en zorgen dat er andere wetten komen, maar dat is alleen maar meer van hetzelfde. Er is geen absolute vrijheid in een samenleving. Door redelijke en rechtvaardige wetten op te stellen, dwingt men de mensen tot redelijkheid en rechtvaardigheid, zelfs als ze dat uit zichzelf niet zouden doen. Men vraagt ons niet belastingen te betalen, men dwingt ons ertoe. Men vraagt ons niet of we willen toetreden tot een stelsel van ziekteverzekering, een mutualiteit, men verplicht ons ertoe, enzovoort. En wij aanvaarden die dwang, wij erkennen het staatsgezag, met alle repressie die daarbij hoort, omdat wij beseffen dat het beter zo is dan in een totale anarchie. We zijn niet gerust in de welwillendheid en de eerlijkheid van de anderen, noch in die van onszelf. En dus moet het maar onder dwang, compelled in het Engels.

    Waarom leggen we ons zo lijdzaam neer bij die dwang? Omdat het al bij al nog meevalt. De voordelen wegen op tegen de nadelen: het is beter dat er een verkeersreglement is dan dat iedereen zomaar doet wat men wil en dus aanvaarden we de beperkingen die dat reglement ons oplegt. Of toch grotendeels, meestal. De controles zijn (nog) niet zo efficiënt dat we altijd alle regels en regeltjes moeten navolgen, en de bestraffing van overtredingen laat te wensen over, zodat men toch een beetje kan doen wat men wil.

    Daarmee komen we bij een belangrijk aspect van elke staatsvorm of samenleving: er mag niet te veel verplicht zijn en niet te veel verboden door de overheid. Als alles bij wet geregeld is, bestaat er geen persoonlijke vrijheid meer. Men kan opwerpen dat als alles verplicht is in goede zin, er geen persoonlijke vrijheid meer nodig is. Maar wat is ‘in goede zin’? Wetten zijn niet volmaakt en zijn meestal zeer algemeen. De maximum snelheid op de snelweg is een goed voorbeeld: die is verschillend in vele landen, soms is er zelfs geen limiet. Daaruit blijkt dat er geen algemeen erkende optimale maximale snelheid is, en dat men vrij arbitrair gekozen heeft voor die bepaalde snelheid, die niet noodzakelijk de beste is, maar die dan wel de algemeen geldende is. In dictatoriale staten en verenigingen wordt zoveel mogelijk (arbitrair) vastgelegd en worden overtredingen streng bestraft. De Sovjet-Unie en Oost-Duitsland onder het Stalinisme vormen een goed voorbeeld, vooral van de excessen die het gevolg zijn van een verregaande staatsinmenging in het persoonlijk leven. Mensen zijn niet in staat te leven onder een te grote dwang, er moet ruimte zijn voor persoonlijk initiatief en voor een eigen levensopvatting, ook binnen een algemeen samenlevingsakkoord.

    Dat wil zeggen dat het gezag bescheiden moet zijn en de dwang beperkt. Het is niet goed dat men te veel regelt, noch dat men de regels al te rigoureus toepast en bestraft. Wij zijn het over heel veel zaken niet eens, maar wij zijn wel bereid compromissen te aanvaarden omdat het nu eenmaal niet anders kan. Wij respecteren de wet, maar we overtreden de wet vaak volkomen achteloos en soms zelfs met volle overtuiging. Die ruimte voor persoonlijke vrijheid is noodzakelijk om de wetten zelf in stand te houden. Wanneer dat niet het geval is, rijst het verzet en komt het uiteindelijk tot opstanden.

    In onze moderne maatschappij is er een duidelijke neiging tot regelneverij. De overheden op verschillende niveaus bemoeien zich met alles en nog wat en dat gebeurt meestal zonder dat wij daar ook maar iets van afweten. Er is een massale productie van wetten en reglementen voor zelfs de meest idiote zaken, maar omdat wij er niet rechtstreeks mee te maken hebben, maken we ons er niet druk over. Maar we worden meer en meer compelled, we staan onder steeds meer dwang, dat is meer dan een aanvoelen, dat is gewoon zo. Zijn al die wetten en regels ‘goed’? Zijn ze nuttig? Nodig? Efficiënt? Zijn er geen perverse gevolgen? Achterpoortjes? De discussies in parlementen en volksvertegenwoordigingen lijken zich meer en meer bezig te houden met het amenderen van wetten onder druk van de omstandigheden dan met het opstellen van deugdelijke wetten. Elke nieuwe ‘herziening’ van wetten resulteert in een nog uitgebreider regelgeving en nog minder ruimte voor persoonlijke vrijheid.

    En dan mogen wij nog niet klagen! Hier in Vlaanderen valt het eigenlijk best mee. Ik bedoel dat het in mijn geval mogelijk is een aangenaam leven te leiden met volop kansen tot persoonlijke ontplooiing zonder al te veel inmenging van bovenaf. Ik voel me helemaal niet gedwongen. Maar ik neem aan dat dat niet voor iedereen geldt… Ik ben gepensioneerd, ik hoef niet meer te werken voor mijn levensonderhoud, ik krijg elke maand een voldoende bedrag op mijn bankrekening. Ik moet niet meer de baan op om uren in de files te staan. Ik heb niets dan vakantie. Ik mag zeggen en schrijven wat ik wil, ik hoef geen rekening te houden met wat anderen daarvan denken. Ik kan profiteren van alle mogelijke voordelen die onze samenleving biedt, maar ik ben niet verplicht om ook maar iets te doen. Ik besef het: dat is een uitzonderlijke situatie. De meeste anderen zullen zich meer compelled voelen. Het grote aantal psychische stoornissen zoals burn-outs lijkt daarop te wijzen.

    Het zal altijd moeilijk zijn de gulden middenweg te vinden tussen bemoeienis van bovenaf en persoonlijke vrijheid. Maar summum ius, summa iniuria: de rechtvaardigheid afdwingen tot in de kleinste details is in de praktijk onmogelijk en ook niet wenselijk. Want die minutieuze regeltjes zijn uiteindelijk vaak even arbitraire persoonlijke opvattingen van wetgevers en ambtenaren, en geen algemeen aanvaarde principes. Ik pleit dus voor een krachtig gezag, dat zich echter beperkt tot het vastleggen van grote principes die kunnen rekenen op een groot maatschappelijk draagvlak. En ik pleit met evenveel overtuiging tegen al te verregaande betuttelende regelneverij onder het mom van de ultieme rechtvaardigheid. Op die beide punten is er nog heel wat werk aan de winkel en ik heb niet de indruk dat het de goede kant uitgaat. Dat komt omdat er nog te veel gastheren zijn die hun tafels onbezet vinden, en die dan maar anderen dwingen om aan te zitten: compelle intrare.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    29-10-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rik Peters, Verlichte kost. Filosofen van toen over het eten van nu (recensie).

    Rik Peters, Verlichte kost. Filosofen van toen over het eten van nu, Antwerpen: Houtekiet, 2015, 143 blz., pb. € 19,99, e-pub € 14,99.

    Wie zich verwacht aan een grondige filosofische studie over de hedendaagse voedselproductie en onze voedingsgewoonten, weet al na een halve bladzijde dat ze eraan zijn voor de moeite en de kost van dit boek. Zij kunnen maar beter meteen overschakelen naar Julian Baggini, De deugden van de tafel, klik hier voor een bespreking.

    De auteur hanteert een stijl die naar ik vrees waarschijnlijk gangbaar is in bepaalde bladen, maar die een welmenend mens niet verwacht in een boek over een ernstig onderwerp. De hoofdstukken hebben iets weg van Tischreden, vermakelijke causerieën door lichtjes beschonken gastsprekers voor al even aangeschoten commensalen. De humor, of wat daarvoor doorgaat, bestaat uitsluitend uit een obstinaat en opzettelijk gebruik van het verkeerde taalregister. ‘Onder filosofen is het altijd hip geweest om te geloven in een verschil tussen het lichaam en de geest, én om die laatste veel toffer te vinden.’ (8) Hip, tof passen niet in deze context en dus is het gebruik ervan ‘grappig’. Even later, in het hoofdstuk over Socrates: ‘…werd de baardmans namelijk ter dood veroordeeld, …’. En zo gaat het verder: tikkie, tikkeltje, spullen, maf, turbobelangrijk, snotje, moddervet, pizzaatje, afstruinen, foefje, sticker, rapportje, stelletje wetenschappers, biospul, een bom onderzoek, mazzel, megakieskeurig, de diertjes, biobeesten, klotebaantjes en kutbaantjes, yep, de varkensvraag, van iets jeuk krijgen, zich naar de mallemoer drinken, flutfilms, ondergemiddeld pienter, wijven, meiden, mokkels, oppeuzelen, een onappetijtelijke deformatie op de kokkerd… Het is allemaal zo halfwas, zo infantiel, zo krampachtig vrolijk, en het gaat zeer snel vervelen en danig op de zenuwen werken.

    Hier en daar krijg je de indruk dat de auteur zelf niet begrijpt wat hij schrijft. Zo noemt hij ‘old claret… een oud gerecht waarvan de vermoedelijke goorheid toch het best naar voren komt in de onvertaalde benaming’ (9). Indien hij de moeite had genomen om zijn citaat na te trekken en te vertalen, zou hij vastgesteld hebben dat het gaat om een fles oude Bordeaux. Wat een ‘opschepperige trias politica’ mag zijn, heb ik niet kunnen achterhalen, noch wat een ‘mondpas antwoord’ is.

    Flauwe grapjes zijn er genoeg, van het genre ‘… dat ze obesitas een zwaarwegend probleem vinden’; ‘laaglandse overheden’; ‘als moslims geen spareribs willen knagen’; ‘…zoals moderne agrariërs passioneel blijven fokken richting koeien met nog dikkere uiers en varkens met nog sappigere lovehandles en dekhengsten met nog langere lullen…’; ‘Natuurlijk kunnen dieren altijd ziek worden: als ze solo over de prairie springen, als ze met gezinnetjes in het weiland grazen en als ze met duizenden door de stal draven – maar met elk extra exemplaar groeien wel de gevaren én de gevolgen van ieder kippenkriebeltje en ieder geitengriepje’.

    Als hij filosofen en filosofieën vermeldt of beschrijft, is dat keer op keer een aanfluiting, een kolderieke persiflage: van Socrates’ dood, van Benthams sociale leer, van John Stuart Mills relatie met zijn geliefde, van Thomas More’s verzet tegen zijn vorst, van Erasmus’ afkomst en zijn satires, van Nietzsche’s waanzin, van Aristoteles’ wetenschappelijke aanpak. Of we op die manier de mensen dichter bij de filosofie brengen, is wel zeer de vraag. Als we de filosofen die hier de revue passeren enkel zo zouden kennen, zou men zich terecht afvragen waarom men filosofie een wetenschap noemt.

    Af en toe is er iets te bespeuren van enige onderliggende serieusheid en van werkelijke problemen, maar ook dan verhindert het hippe taaltje en de frivole aanpak een rustige lectuur, zoals bij de behandeling van Monsanto, het biochemiebedrijf.

    Wanneer we de zeventien bladzijden volkomen nutteloze voetnoten bekijken, zien we waar de auteur de mosterd haalt: natuurlijk vertalingen (van vertalingen) van werken van de vermelde filosofen, vaak in online versies; Facebook berichten, websites, vulgarisaties (Plato in 90 minutes); kranten en tijdschriften, biografieën (in vertaling), e-mails…

    Op pagina 39 kruipt de auteur even in de rol van een ‘slechte cabaretier’. Het gaat wat ver om hem finaal zo te bestempelen, hoewel de verleiding groot is: met enige inspanning zijn sommige van deze teksten zo klaar voor de stand-upcomedian die nauwelijks verscholen zit in deze auteur. Maar het is moeilijk om hem op basis van dit boek een goed filosoof te noemen. Si tacuisses, philosophus mansisses.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    06-08-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ideeën en gedachten

    Ideeën en gedachten

    Om te beginnen moeten we goed afspreken: met ‘denken’ bedoel ik niet specifiek of uitsluitend het bewust of logisch nadenken, maar werkelijk elke mentale activiteit, bewust of onbewust, van welke aard dan ook, dus alles wat zich afspeelt in onze hersenen als een onderdeel van heel ons lichaam. Die mentale activiteit is enerzijds materieel en anderzijds is ze eveneens niet-materieel. Ik bedoel niet dat er enerzijds mentale activiteiten zijn die louter stoffelijk zijn andere die onstoffelijk of louter ‘geestelijk’ zijn, nee, ik bedoel veeleer dat alle mentale activiteiten tegelijk materieel en niet-materieel zijn. Er is dus geen enkele denkactiviteit die niet tevens materieel is en geen enkele hersenactiviteit die niet tevens immaterieel is, het ene is gewoonweg onmogelijk zonder het andere. Er is met andere woorden geen enkele gedachte zonder een chemische, elektromagnetische of een andere materiële verandering in ons lichaam. En elk van die fysische en fysieke gebeurtenissen heeft een weerslag op het ‘denken’ in de ruimste betekenis van het woord. Wanneer wij denken, op een of andere manier, hebben wij wel de indruk dat het om een puur onstoffelijke activiteit gaat; wij voelen immers onze hersenen niet werken zoals we onze spieren voelen wanneer we handenarbeid verrichten, tenzij onder de vorm van een zekere vermoeidheid of hoofdpijn na een langdurige activiteit waarbij veel moet nagedacht worden. Maar zowel de wetenschap als de ervaring heeft op overtuigende wijze aangetoond dat er geen scheiding is tussen lichaam en ‘geest’, tussen de hersenen en wat ze doen. Er zijn echter vanzelfsprekend wel twee manieren om die denkactiviteit te bekijken. We kunnen ons enerzijds beperken tot het immateriële, de inhoud van het denken, de betekenis van woorden, gevoelens &c., en anderzijds tot de fysische verschijnselen, bijvoorbeeld door het meten van de elektromagnetische, chemische of temperatuursveranderingen die zich voordoen bij het denken en door die metingen te visualiseren zodat we ze gemakkelijker kunnen interpreteren.

    Als we het daarover eens zijn, kunnen we ons vervolgens afvragen wat onze gedachten waard zijn: geven ze accuraat weer wat er is? Dat is immers niet evident. Wij gaan er onnadenkend van uit dat het zo is, omdat de ervaring dat leert: een muur is een muur is een muur, hoe je het ook bekijkt. Onze zintuigen en ons verstand bedriegen ons niet. Dat is althans zo voor de meeste zaken, maar niet voor alle. Er zijn mensen die zaken horen en zien die anderen niet horen of zien. Gelukkig zijn dat uitzonderingen die we als afwijkingen van het normale beschouwen die te wijten zijn aan een onvolmaakt functioneren van het lichaam tengevolge van een genetisch defect, ziekte, ongeval, trauma &c. Maar elke mens is verschillend, ondanks de grote gelijkenissen en wij ervaren de wereld om ons heen op een zeer individuele manier en hetzelfde individu ervaart de wereld evenmin altijd op dezelfde manier; wij zijn heel gemakkelijk beïnvloedbaar en dat kleurt onze waarneming. In dronken toestand kijken we niet alleen anders naar onze omgeving, we zien ze soms dubbel. De wereld ziet er anders uit in een depressie dan in een euforie. De wereld is anders voor de rijken dan voor de armen. En anders voor de personen met een beperking, van welke aard ook.

    Naast die bonte subjectieve individuele ervaring is er ook een die probeert om het louter individuele en accidentele te overschrijden om te komen tot een meer objectieve. De ervaring zet ons al goed op weg: als iedereen ziet dat er een boom staat in de straat en slechts één persoon beweert dat er geen staat, nemen we geredelijk aan dat die ene persoon zich vergist. Qui a raison contre tout le monde, a tort. Maar dat is niet altijd zo. Copernicus, Galilei, Einstein, Darwin, Gandhi, om slechts die opmerkelijke gevallen te vermelden, avaient bien raison contre tout le monde. Als de Kerk Galilei ordonneert zijn overtuiging af te zweren dat de aarde om de zon draait, doet hij dat onder dwang, maar zegt daarna fijntjes: en toch beweegt ze! Het doet er soms niet toe wat men denkt of zegt, de werkelijkheid kan anders zijn dan wij zeggen of denken. Soms zijn het wetenschappelijke inzichten of proefnemingen die onze (zintuiglijke) vergissingen blootleggen. Zo heeft men goed tweeduizend jaar lang gedacht dat zware voorwerpen sneller vallen dan lichte, omdat een pluim of een blad inderdaad trager naar beneden dwarrelt dan een loden bol. Maar dat heeft alles te maken met luchtweerstand en niets met het gewicht van die voorwerpen. Proeven met loden bollen met een verschillend gewicht gaven uitsluitsel over een aloude veronderstelling. Copernicus’ inzichten kregen bevestiging doordat ze een betere verklaring gaven voor de schijnbare beweging van de planeten. Zonder Einstein zouden astronauten naast de maan belanden. Zonder Darwins theorie hebben wij geen verklaring voor de historische en huidige diversiteit van het leven op aarde.

    Maar wat met Gandhi? Daar gaat het niet om wetenschap zoals in onze andere voorbeelden. Zijn afwijkend inzicht was dat alle mensen van alle ‘rassen’ gelijkwaardig zijn. Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen hoe radicaal dat idee was in zijn tijd. Uiteindelijk heeft het geleid tot het einde van het koloniaal regime in India en op termijn ook in andere landen. Hij had het juiste idee, de anderen waren verkeerd. En toch… Ook vandaag nog zijn er mensen die daar anders over denken en die menen dat er argumenten zijn voor een gezond racisme. We zullen op die heikele kwestie niet al te diep ingaan, maar we kunnen er toch iets uit leren over ons onderwerp. Kijk eens, het is evident dat men verschillen vaststelt tussen personen in verschillende streken, of met een verschillend uiterlijk enzovoort. Het is ook evident dat er dergelijke verschillen geweest zijn op bepaalde momenten van de geschiedenis van de aarde. Dat is voldoende om heel wat opinies te verklaren, zelfs rabiaat racisme en zelfs genocide. Maar er is geen enkel wetenschappelijk bewijs van enig essentieel verschil tussen mensen op grond van uiterlijke kenmerken. Hoe Gandhi tot zijn conclusies gekomen is, op wetenschappelijke gronden of morele, dat doet er niet toe, maar hij had wel het juiste idee, terwijl zowat iedereen anders goed fout zat.

    Het is dus mogelijk om het bij het rechte eind te hebben terwijl iedereen anders iets anders denkt. Maar het is eveneens onmiskenbaar zo dat het goed mogelijk is dat ongeveer iedereen zich vergist en blijft vergissen. De vraag is dan: hoe kan je weten wie er gelijk heeft?

    In het geval van onze wetenschappers was dat ‘redelijk’ eenvoudig: hun uitleg was gewoon beter, men kon de experimenten herhalen, er was externe bevestiging enzovoort. Dat betekent niet dat alle zeven miljard mensen nu denken dat ze gelijk hadden en meteen denken zoals zij: de gewone mensen verlaten zich nog altijd op de schijnbare beweging van de zon om de aarde en gelijk hebben ze. En het zal hun een zorg wezen dat een pluim in het luchtledige zo snel valt als een loden bol, of dat als men reist met de snelheid van het licht, de tijd trager vooruitgaat. En de theorie van Darwin heeft nog steeds minder aanhangers dan tegenstanders, andersdenkenden, onverschilligen en onwetenden. En ook na Gandhi is er nog veel en diep geworteld racisme. Zelfs als men bewezen gelijk heeft, overtuigt dat nog niet iedereen. Maar dat is een andere zaak. Het doet er inderdaad niet toe of men gelijk krijgt, maar of men gelijk heeft. Zoals Galilei zei: en toch draait de aarde om de zon!

    Er is dus wel degelijk een waarheid. De aarde draait om de zon, ook al lijkt dat niet zo en ook al denkt iedereen dat het niet zo is. Er zijn geen fundamentele verschillen tussen mensen die er anders uitzien, dat lijkt alleen soms zo. Dat heeft altijd al mensen ertoe gebracht te denken dat er inderdaad een waarheid is, ondanks de schijn en dat er een manier is om die waarheid te vinden, ondanks de schijn. De schijn is wat de waarheid verhult en kennis is wat de waarheid onthult. De waarheid is dat de wereld, of al wat is, niet chaotisch is, maar verloopt volgens vaste wetmatigheden. Die wetmatigheden of natuurwetten zijn weliswaar complex, ingewikkeld, niet evident, soms moeilijk te begrijpen en nog moeilijker te bewijzen, maar wij hebben alle reden om ervan uit te gaan dat die vaste natuurwetten er zijn, en geen enkele reden om daaraan te twijfelen.

    Dat brengt ons tot de conclusie dat alles ook begrijpelijk is, althans als we alles zouden weten. Al wat is, is begrijpelijk en is ook begrijpelijk op de juiste manier, zoals het is. Daarmee bedoel ik natuurlijk niet dat jij en ik alles zo kunnen begrijpen, dat zou te mooi zijn. Maar alles is fundamenteel begrijpelijk, het kan begrepen worden, het is volkomen verklaarbaar als we alles zouden weten dat ertoe geleid heeft dat het zo is. Dat drukken we uit door te zeggen dat er van alles, werkelijk alles, een idee is: een uitleg, een verklaring, een betekenis, iets dat men kan kennen, inzien, begrijpen. Een voorbeeld: een appel is een object, een voorwerp met bepaalde fysische eigenschappen. Maar een appel is veel meer dan dat alleen: voor ons, mensen, hebben appels betekenis. Het is voedsel, het is gezond, de appel heeft een plaats in onze gewoonten, ons cultuur, onze beschaving. Als we dat fysisch object met zijn naam noemen, weet iedereen waarover we het hebben, het water komt ons al in de mond. Een appel is ook het voorwerp van uitgebreid wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld om de kwaliteit te veranderen en hopelijk te verbeteren, maar ook om economische redenen enzovoort. Er is dus een uiterst complex idee van de appel, dat opgeroepen wordt wanneer wij dat woord gebruiken. Het idee van de appel drukt de essentie van de appel uit, wat een appel, elke appel is. En zoals er een algemeen idee is van ‘de’ appel, is er ook een idee van elke appel, dat uitdrukt wat elke specifieke appel is. Naast appelen zijn er dus ook ideeën van appelen. Dat is iets ongrijpbaars: de appel kan je vastpakken en erin bijten. Met het idee van die appel gaat dat niet.

    Het idee van de of een appel is niet de gedachte die bij ons opkomt wanneer wij aan een appel denken, bijvoorbeeld als we er een zien of als we zin hebben in een appel. Als dat zo was, dan zou het idee van die appel of van elke appel afhankelijk zijn van die gedachte in jouw of mijn hoofd en zou dat idee verdwijnen als we er niet meer aan denken, en zou dat idee gekleurd worden door onze eigen manier van denken. Het is allicht duidelijk dat een idee iets anders is dan een concrete gedachte. Toch hebben ze met elkaar te maken: een gedachte aan een appel is ook iets anders dan die appel zelf en is ook onstoffelijk, althans in zover ze op een appel slaat, want er is natuurlijk een zeer ‘stoffelijke’ hersenactiviteit bij het denken aan een appel, maar ook dat is geen appel, en het is niet waarschijnlijk dat men ooit op basis van de fysische veranderingen in de hersenen zou kunnen komen tot de inhoud van gedachten, met andere woorden dat metingen van onze hersenactiviteit zouden kunnen onthullen wat wij denken, tenzij misschien voor zeer eenvoudige en algemene zaken.

    Maar goed, we gaan er nu van uit dat er van al wat is ook een idee is. Maar wat is dat idee, waar en hoe is het? Het is enerzijds evident dat het er is, maar anderzijds even evident dat het er niet is zoals de appel er is, of zoals de gedachte aan een appel er is. Ideeën situeren zich niet in tijd en ruimte. Ze zijn niet afhankelijk van voorwerpen of van personen of wezens die eraan denken. Ze zijn de natuurwetten zelf, geconcretiseerd in een of ander specifiek geval. Bijvoorbeeld in het geval van onze appel. Er is een algemeen idee van ‘de’ appel. Dat idee is er altijd al geweest en het zal er ook altijd zijn, of er ook concrete appelen zijn of niet. Het idee van een appel is namelijk een mogelijk idee: een appel is iets dat mogelijk is binnen de natuurwetten; als dat niet zo was, dan waren er geen appels. Maar er zijn ook ideeën van zaken die er niet zijn, maar die wel mogelijk zijn. Neem nu de mythologische eenhoorn, een paard met een hoorn. Die zijn er niet, maar het is geen onmogelijk idee, kijk maar naar de neushoorn; als die een hoorn kan hebben, waarom zouden er dan geen paarden zijn met een hoorn? Iets anders is een vierkante cirkel, dus een figuur die zowel de eigenschappen heeft van een vierkant als van een cirkel. Dat kan niet concreet bestaan, het is zelfs ondenkbaar. We kunnen er wel een naam aan geven, maar het is een naam die negens op slaat, het is een zinloze naam, een onmogelijk begrip.

    Er is dus een idee van al wat is en zelfs van al wat kan zijn, in de ruimst mogelijke betekenis van het woord. Aan al wat is, hangt een verklaring vast die kan uitgedrukt worden in een (eenvoudig of complex) idee. Meer nog, van al wat kan zijn binnen de mogelijkheden van de natuurwetten, kan er ook een dergelijke verklaring zijn en is er dus ook een idee, of de zaak zelf er is of niet. Die natuurwetten hebben geleid tot het huidig universum zoals het is, maar ze hadden kunnen leiden tot een anders universum onder andere omstandigheden, maar steeds binnen dezelfde natuurwetten en van al die andere mogelijke zaken is er eveneens idee, omdat er een idee is van al wat ooit mogelijk is. Bovendien hangen al die ideeën samen, want voor de uiteindelijke verklaring van elke zaak heb je in feite alle andere zaken en dus alle andere ideeën nodig. Dat maakt dat en ook een allesomvattend universum is van alle bestaande en onbestaande zaken en een allesomvattend idee van alle mogelijke ideeën en dat is een en hetzelfde universum.

    Dat universum zien wij mensen dan op twee manieren, omdat het ook op twee manieren bestaat: enerzijds als een fysisch, materieel universum dat bestaat in de tijd en de ruimte en anderzijds als een geheel van betekenissen of ideeën. Dat zijn geen twee werelden, maar slechts één universum, bekeken onder twee aspecten, die elk een wezenskenmerk van het universum uitdrukken dat wij kunnen kennen. Wij beschikken over onze zintuigen en over onze mentale capaciteiten om die ideeën die er in het universum zijn, te doorgronden zoals ze zijn, in hun naakte waarheid en integrale samenhang. Maar zowel onze zintuigen als de verwerkende eenheid daarvan, ons brein, zijn onvolmaakt. Wij nemen beperkt en vertekend waar en wij denken vaak onbeholpen. Wij hebben wel gedachten, maar die zijn meestal beperkt en onnauwkeurig, amper voldoende om ermee door het leven te gaan. Als we onze gedachten vergelijken met de ware ideeën van de dingen zelf, dan zijn die gedachten slechts vage benaderingen van de waarheid. En toch zijn we in staat om met onze beperkte mogelijkheden die ware ideeën te benaderen. Copernicus zag in dat de bestaande verklaring van de beweging van de hemellichamen niet kon kloppen, dat onze zintuigen ons misleiden en onze wetenschap ontoereikend is en onze dogmatische godsdienst ons ervan weerhoudt van door te denken op wat we vaststellen en dat deed hem op zoek gaan naar de juiste verklaring, naar het ware idee over ons zonnestelsel. Het moet een indringende, verbijsterende ervaring geweest zijn toen hij plots, of stilaan, begon in te zien dat de zon niet om de aarde draaide, maar andersom, zoals het nog altijd een vreemde gedachte is dat wij niet stilstaan of -zitten op een onbeweeglijke aarde, maar dat wij samen met die aarde een enorme uiterst complexe beweging maken tijdens onze reis door de ruimte, op een aarde die draait om haar as, die draait om de zon, in een stelsel dat zich door de ruimte beweegt en dat alles met snelheden die wij ons hier op aarde nauwelijks kunnen voorstellen. Schijn bedriegt…

    Dat er ideeën zijn, is een vaste waarde in de filosofie. Ideeën komen op een of andere manier voor in elke verklaring van de werkelijkheid. Men heeft altijd al ingezien dat de wereld niet chaotisch is, maar wetmatig in zijn verloop sinds zijn ontstaan, en dat er dus voor alles een verklaring is, ook als wij die niet kennen. Dat is onder meer het geval voor Plato; wie Plato zegt, zegt ideeënleer. Maar meestal stelt men Plato’s ideeën voor als een afzonderlijke werkelijkheid, of de enige werkelijkheid, waarvan de concrete wereld slechts een afstraling is, dus zo goed als niets, denk aan de allegorie van de grot, waarin vastgeketende mensen enkel schaduwen zien en echo’s horen, maar nooit de achterliggende werkelijkheid doorgronden. Wie Plato goed leest, ontdekt dat Plato onze concrete wereld helemaal niet als een schaduwspel ziet en de ideeën als de enige werkelijkheid, integendeel. Er is één universum, dat men kan benaderen vanuit de beperktheid van onze waarneming en van ons verstand, maar dat op zichzelf onbeperkt begrijpelijk is. Er zijn dus geen twee werelden, een echte waar alleen de ideeën bestaan en een schijnbare waarin wij lijken te leven maar waarin wij alleen schaduwen van die ideeënwereld kunnen waarnemen. Wij nemen het ene universum waar, weliswaar beperkt en onvolmaakt, maar wij zijn in staat om hier en daar, af en toe, met hard werk en veel geluk, ook de ware ideeën te doorgronden, individueel, maar veel beter gezamenlijk. Niet iedereen is een Copernicus, Galilei, Darwin of Gandhi, maar hun inzichten maken voor altijd deel uit van onze gezamenlijke wetenschap, onze kennis, onze inzichten. Niemand kan ooit nog met enige geloofwaardigheid het tegendeel beweren en wie dat wel doet, is meteen herkenbaar als een bedrieger of een ignoramus.

    Het kost ons enige moeite om te begrijpen wat ideeën zijn, precies omdat ze ontsnappen aan tijd en ruimte, de categorieën waarin wij gewoon zijn te denken. Iets dat bestaat, maar niet op een bepaald ogenblik of zelfs niet op elk ogenblik en niet ergens of zelfs overal, maar dat gewoon bestaat, is, daar hebben we het moeilijk mee. We hebben het ook moeilijk met een universum dat niet in de tijd en de ruimte is. We zien het universum zoals het nu is, op dit ogenblik. We kunnen ons zelfs enigszins het universum voorstellen zoals het geweest is zeg maar vier of zelfs dertien miljard jaar geleden en allicht ook zoals het over dertien miljard zal zijn. Maar een universum los van tijd en ruimte? En toch is dat de uitdaging, want enkel op die manier kunnen we komen tot een goed begrip van dat universum. Zolang we gevangen zitten, als in een schaars verlichte grot en onszelf bewust of onbewust beperken tot het kijken naar schaduwen van de werkelijkheid, zullen we nooit de onbegrensde schoonheid van het ware universum ontdekken.

    Deze gedachten zijn bij mij langzaam gerijpt sinds mijn kindertijd. Al heel vroeg ontdekte ik de filosofie en die heeft me niet meer losgelaten. Maar de verschillende interpretaties bleven altijd wel op een of ander belangrijk punt onbevredigend. Tot ik ongeveer zes jaar geleden de 17de-eeuwse filosoof Spinoza ontdekte en me allengs in zijn ideeën en zijn werk verdiepte. Bij hem voelde ik me thuiskomen, het omzwermen was voorbij, de lange reis met de vele om- en bedrieglijke binnenwegen, valse sporen, al dan niet weldadige oponthouden, het vele tijdverlies, de verveling van uitzichtloze perspectieven, de wanhoop van het besef de verkeerde afslag genomen te hebben, die lange, slopende reis was eindelijk voorbij. Van nu af aan was het bergaf, de wind van achter en kasseien tot thuis, zoals ze in West-Vlaanderen zeggen.

    Ik zeg niet dat Spinoza de enige weg is en met hem zeg ik dat zijn filosofie misschien niet de ene ware filosofie is, maar wel een juiste. Men kan allicht tot een waar inzicht komen in het universum op andere manieren, maar de weg die Spinoza bereid heeft, is zeker een juiste weg. Dat is mijn ervaring en die wil ik graag met jou delen.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie, Spinoza
    22-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De schoonheid en de troost van het atheïsme

    In mijn recensie van het boek De schoonheid en de troost van een wereldbeeld zonder god kwam ik tot het besluit dat precies op dat punt het boek tekortschoot: er is te veel kritiek op het theïstisch wereldbeeld, wij zijn nog altijd bezig ons af te zetten tegen hoe het was en te weinig met hoe het is en hoe het kan zijn.

    Ik kreeg ook enkele reacties van personen die zich afvragen waarin die schoonheid en die troost dan wel gelegen zijn. Dat heeft me aan het denken gezet. Ik voel mijn atheïsme echt wel aan als vertroostend en als iets moois, maar waarom precies?

    Als ik daarop probeer te antwoorden, moet ik erop letten dat ik niet in dezelfde val trap als de auteur van dat boek en de talrijke andere oude en nieuwe atheïsten die zich bijna uitsluitend beperken tot het in de verf zetten van wat er verkeerd is met de godsdiensten, in ons geval het christendom. Dat is een afzonderlijke discipline in het strijdbare atheïsme en een uiterst rechtgeaarde bovendien. Maar het is nu stilaan wel duidelijk dat het christendom zich schuldig heeft gemaakt aan alle zonden uit zijn eigen biechtboeken. Wordt het geen tijd dat we meer aandacht gaan besteden aan wat er goed en mooi is aan een leven zonder God?

    Voor we daaraan toe zijn, meen ik dat het toch van belang is te wijzen op de positieve gevolgen van het afscheid van God en kerk. Wanneer men zoals ik katholiek opgevoed is in een katholieke landstreek en zijn hele leven heeft gewerkt in een katholieke instelling, is men gemazeld en gepokt in dat katholicisme, of men dat wil of niet. Men beseft het op de duur niet meer, het is een deel van jezelf geworden. Als je, zoals ik heb gedaan, dan toch de knagende vragen die er altijd al geweest zijn, probeert te beantwoorden en tot de conclusie komt dat godsdienst inderdaad zelfbegoocheling en misleiding is, geeft dat een enorm gevoel van opluchting. Door afstand te nemen, in de mate van het mogelijke, want het zit allemaal heel diep, van de veronderstellingen en vooringenomenheden van het geloof, bevrijd je jezelf van een last waarvan je niet besefte hoe terneerdrukkend ze was. Door vervolgens ook afstand te nemen van al wat christelijk is in de maatschappij en de rangen van de gelovigen te verlaten, heb je het gevoel niet meer tot de verkeerde, schuldige partij te behoren. Ook dat is een bevrijdende ervaring: je hebt je voorgenomen om niet meer mee te werken aan iets dat je als fout beschouwt. Je kan van nu af aan als een vrije persoon in het leven staan, onbelast met de fouten van de groep waartoe je behoorde. Ik heb die ervaring doorgemaakt en dat heeft me sterker gemaakt, minder afhankelijk, meer autonoom, minder volgzaam, meer bewust en verantwoordelijk voor mijn eigen opinies en daden en aandachtiger voor die van anderen.

    Dat is een aspect van een bekering tot een atheïstische levenshouding dat men niet mag onderschatten. Men legt waarlijk de oude gewaden af. Volg deze link voor wat ik vijf jaar geleden al schreef over het achterlaten van een traditie en het behouden van wat de moeite is. Door de deur achter zich dicht te trekken, begint men een nieuw leven en dat is een hoopgevende gebeurtenis.

    Het verlaten van de christelijke manier van denken is ook een fameuze intellectuele ontnuchtering, en ik gebruik het woord hier in zijn etymologische positieve betekenis, en niet in de afgeleide betekenis van een ontgoocheling. Het is inderdaad alsof men ontwaakt uit een dronken roes en eindelijk voor het eerst helemaal nuchter is, nuchter genoeg om de zaken niet meer te zien door een dronken waas van wierookslierten, maar met de heldere en onbevangen blik van het gezond verstand en de rede. Het christendom is niet bestand tegen de kritiek van de rede en beoogt dat ook niet: geloven is niet rationeel, het is een keuze op niet-rationele gronden. Welnu, als men er integendeel voor kiest om zich te laten leiden door de rede, lijkt het alsof plots de mist opgetrokken is in je hoofd en je hart. Ook dat is een diepe emotionele en bevrijdende ervaring.

    Kenmerkend voor een goddeloze visie is dat er geen hiernamaals is, geen eeuwig leven. Los van consideraties over hemel en vagevuur en hel als beloning en straf voor wat je met je leven hebt gedaan, geeft denken over het leven als een eenmalig en intrinsiek eindig gebeuren een indringend en zinderend gevoel van eenheid met de natuur. Als je om je heen kijkt, zie je dat alles ontstaat, groeit en vergaat en dat je daarvan integraal deel uitmaakt. Je begint helemaal anders naar je eigen leven en dat van anderen te kijken en er anders over te denken. De dood is niet meer de afschrikwekkende man met de zeis, de ultieme mislukking van het leven. Integendeel, het is niet alleen de normale gang van zaken voor al wat leeft, het is de waardige bekroning van een bewust geleefd leven, het einde van iets dat eindigen moest, iets dat ons altijd al wachtte aan het einde. Eindelijk kunnen we het hoofd neerleggen en aanvaarden wat alle leven beschoren is: de dood, hoe die ook komt en wanneer die ook komt. Leven is leren sterven (Seneca, Brieven aan Lucilius). Het besef dat er ooit een einde komt aan het leven, dat ik ooit zal sterven en er zelf op geen enkele manier meer zal zijn, is een van de meest troostgevende gedachten die een mens kan hebben. Mij heeft het een gevoel van volmaakte rust bijgebracht, iets waarnaar ik kan uitkijken tijdens mijn leven. Het idee van een oneindig bestaan, op welke manier dan ook, is daarentegen een werkelijk ondraaglijk belastend perspectief.

    Leven zonder God is niet leven zonder ethiek. Daarvan raken stilaan ook sommige gelovigen overtuigd, zoals ongelovigen ook alle reden hebben om te denken dat een leven met God niet meteen een ethisch leven is. Het verschil is dat de atheïst zich niet laat leiden door normen die namens een God opgelegd zijn door een godsdienst, maar de regels aanvaardt van de maatschappij waartoe hij behoort en voortdurend die regels in vraag stelt en probeert bij te sturen. Men bepaalt zelf hoe men wil leven en men neemt die zware verantwoordelijkheid op door op een bewuste manier en met kennis van zaken beslissingen te nemen, veeleer dan zich onnadenkend te conformeren aan opgelegde geboden en verboden. Dat biedt onvermoede mogelijkheden voor diverse persoonlijke overtuigingen, op voorwaarde dat die beantwoorden aan de meest fundamentele normen van medemenselijkheid. Dus geen banbliksems voor meningen en gedragingen, bijvoorbeeld in verband met de beleving van de seksualiteit en maatschappelijke samenlevingsvormen. Verdraagzaamheid, tolerantie zijn essentiële kenmerken van het ware atheïsme en dat is een voorwaarde en zelfs een garantie voor een menswaardige samenleving.

    Het atheïsme kent aan de mens geen uitzonderlijke voorrechten toe. Het is een levensvorm die geëvolueerd is uit andere en niet essentieel verschilt van de andere, maar enkel op sommige punten, voornamelijk in het gebruik van onze mentale middelen voor het tot stand brengen van onze leefwereld. Als een van de resultaten van die evolutie van ons universum zijn wij alle andere bestaansvormen, levende en niet-levende, respect verschuldigd. Ons samenleven gebeurt echter vooral met andere mensen. Daarbij moeten wij rekening houden met onze fundamentele bestaansdrang, die alle bestaan en alle leven kenmerkt, maar ook met het onmiskenbare feit dat wij samen tot meer in staat zijn dan alleen of in strijd met elkaar. Dat is de basis van elke ethische overweging. Dat is een besluit waartoe wij kunnen komen op louter redelijke, dat wil zeggen atheïstische gronden, en het vormt een betere basis voor het bepalen van het gedrag dan welke andere overweging ook.

    De mensheid neemt vrijwel exponentieel toe in aantal. Maar zelfs vanaf het prilste begin hebben wij gezocht naar de beste manieren om samen te leven. Er is veel onschuldig en onnodig bloed vergoten in die zoektocht, maar stilaan hebben wij ontdekt dat een democratisch bestel de minst slechte staatsvorm is. Atheïsme is bij uitstek democratisch, of moet dat zijn, omdat het geen hoger gezag duldt. Daarom verwerpt het elke vorm van monarchie, aristocratie, plutocratie en dictatuur. Een atheïstische opvatting van de maatschappij streeft naar de grootste vrijheid van het individu binnen de gemeenschap, in het besef dat enkel in gemeenschap het individu zichzelf en de gemeenschap optimaal kan realiseren. Er is geen enkele godsdienst die dat principe huldigt, integendeel. Ook om die reden moet men toegeven dat het atheïsme verkieslijk is en een hogere waarde inhoudt, doordat het onze hoop voedt.

    Godsdiensten en menselijke kennis of wetenschap hebben steeds samen bestaan sinds het ontstaan van homo sapiens. Maar het is een moeizame co-existentie geweest vanaf het begin en dat is vandaag niet anders. Alle ernstige wetenschappers zijn ongelovig, alle godsdiensten verwerpen de wetenschap als enige verklaring van al wat is. Er is absolute en principiële onverenigbaarheid tussen beide. Anderzijds is onze moderne wereld steeds meer en vandaag vrijwel uitsluitend gebaseerd op de verworvenheden en het gebruik van de wetenschap. Een atheïstische opvatting impliceert een aanvaarden en huldigen en verdedigen van de wetenschappelijke methode en dat is voor heel veel mensen een houvast dat ze niet willen loslaten. Zelfs nominale gelovigen geloven ten minste op alle belangrijke punten veeleer in de wetenschap dan in de godsdienst. Ons dagelijks leven speelt zich af in een goddeloze wereld, onderbouwd door de wetenschap en de technologie. Er zijn nog nauwelijks mensen die zich buiten die wereld plaatsen om in volstrekte afzondering God te dienen, en zelfs dat is niet meer echt mogelijk. Wie atheïst is, stelt zich geen vragen meer over God, maar wel over de wetenschap waarin hij of zij gelooft als principe. Wetenschap is inderdaad een principe, een uitgangspunt, en geen geloof; geen dogma maar een zoektocht geleid door de ervaring en de rede. Wanneer men bij die zoektocht geen rekening meer moet houden met God of godsdienstige dogma’s, vallen belemmeringen weg die de mensheid eeuwenlang onnodig in duisternis, armoede, honger, ziekte, lijden en angst hebben gedompeld.

    Atheïsme is een intellectuele ontvoogding en bevrijding van de mens, die ons de schoonheid van de Renaissance heeft opgeleverd, de maatschappelijke revoluties van de 18de eeuw en de explosieve ontplooiing van de moderne technologie en wetenschap, de grondslagen van onze beschaving.

    Dat atheïsme staat open voor de adembenemende schoonheid van het universum in zijn ontstellende oneindigheid, zowel in het allerkleinste als het allergrootste.

    Elke vorm die het universum aanneemt, is op zijn manier volmaakt. Elke levensvorm zal ernaar streven dat universum zo nuttig en aangenaam mogelijk te maken voor zichzelf en daarbij zullen de belangen van de enen allicht in botsing komen met die van anderen. Maar enkel als wij daarbij de atheïstische principes trouw en met overtuiging toepassen, bestaat er een kans dat op een dag onze aarde voor iedereen een thuis zal zijn.

    Er is leed op deze wereld en dat heeft velerlei oorzaken. Tegen het leed dat kan vermeden worden, moeten we ons blijven verzetten, vanuit onze principes. Maar we moeten ook beseffen dat we voorlopig met heel wat leed zullen moeten leren leven. Ook daarin is een atheïstische levenshouding nuttig en zelfs noodzakelijk. Ons persoonlijk leed en dat van anderen is niet iets dat ons overkomt omdat een hogere macht dat wil en daarmee een bedoeling heeft. Het is ook geen straf voor iets dat wij zouden misdaan hebben, noch een beproeving om ons te louteren. Het is louter het gevolg van onze omstandigheden en die hebben we niet helemaal in de hand. Het besef dat wat ons overkomt niet zo bedoeld is, kan ons helpen om een gelijkmoedige houding aan te nemen en het beste te maken van elke situatie, hoe pijnlijk of beperkend die ook is. Een dergelijke houding is niet alleen intellectueel meer verantwoord, maar ook levenskrachtiger dan de onrust van onterechte schuldgevoelens of woede en vertwijfeling, die enkel tot verbittering leiden en nog meer ongeluk.

    Dit zijn enkele elementen die ik heb willen aanbrengen om aan te tonen dat een leven zonder God niet alleen mogelijk is, maar een beter leven is; dat er schoonheid en troost te vinden is in een eerlijke, bewuste, redelijke en autonome levenshouding.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    17-06-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The windmills of your mind

    Deze nacht heb ik gedroomd. Ik weet dat, omdat ik mij herinner dat ik gedroomd heb en ook grotendeels wat ik gedroomd heb. In mijn droom wist ik dat ik droomde en wat ik droomde, of ben ik misschien heel even min of meer wakker geworden omdat ik zo realistisch en levendig droomde? Nu ben ik al enkele uren wakker en de details zijn al aan het vervagen, ik weet nog vaag de plot van het verhaal, maar in mijn droom was het een heel uitgewerkte episode, uit het leven gegrepen, met talloze elementen uit mijn verleden die ik me bewust niet zou kunnen herinneren.

    Wat een vreemde wereld huist er in ons, wat een wondere zaak zijn onze hersenen! Men zegt dat tijdens de slaap het bewustzijn uitgeschakeld is, maar onverhoeds spelen er zich processen af en dansen de muizen alsof de kat van huis is, of voert het speelgoed een nachtelijke Notenkrakerballet op, waarvan je in je dromen glimpen mag opvangen. Ben ik dat? Ik lijk wel een toeschouwer in mijn eigen hoofd, een bezoeker in het archief van alles wat ik ooit heb gezien en geroken en meegemaakt, ik kijk in een caleidoscoop van duizenden beelden en zie hoe de verrassend herkenbare kleurrijke scherven van mijn geschiedenis een gans nieuwe soap afspelen, met een scenario dat enerzijds verrassend nieuw is, maar anderzijds volgestouwd zit met vertrouwd aandoende restanten die als eenzame getuigenheuvels opdoemen in een landschap dat ontdaan is van zijn context.

    Wat gebeurt er dan als wij wakker zijn? Waar blijven de muizenissen en de vreemde capriolen van onze nachtelijke fantasieën? Als ’s nachts ons bewustzijn slaapt, slapen dan overdag onze dromen? Of als ons ongeremd nachtelijk batavieren de vakantie is van ons syllogistisch denkend brein, is dan ons wakend logisch redeneren de geordende werkdag in burgerpak van de demonen onzer dromen? Ontmoeten Jekyll en Hyde elkaar ooit? Of liggen ze beiden steeds op de loer om elkaar een loer te draaien?

    In ons lichaam gebeuren vreemde dingen, waarvan wij ons onmogelijk bewust kunnen zijn, zoals van de werking van onze alvleesklier of de eilandjes van Langerhals, maar waarvan we de verre gevolgen merken als fossielen van vroegere levens of eeuwenoude stalactieten die de kale restanten bewaren van gestadig druipende kalkdruppels en zo een verbijsterend theater vormen waarop ons soms een hilarische blik gegund wordt in een nachtelijk visioen of een aha-ervaring als een pronte ochtenderectie.

    Het is hetzelfde ik dat droomt en waakt, dat denkt en fantaseert, dat voortdurend dobbert op de wielingen van de maalstroom en de windmolens van ons ondoorgrondelijke brein.

    Soms krijg ik mails toegestuurd waarvan ik geen woord begrijp, hoezeer ik me ook openstel voor elke mogelijke of onmogelijke verborgen logica of poëtische bevlieging. Allicht zijn dat hersenkronkels die door de eigenaars neergeschreven zijn zoals ze zich aanboden, onbeheerst, ongecensureerd, ongerepte reptielen in de broeierige brousse van ons atavistisch hersenarsenaal, grillig gestold lava der zinnen, mateloze meanders van een ontijdige Michielszomer. Blijf ze maar sturen, het zijn zeldzame geschenken van onbekende weldoeners die ik even koester en dan respectvol opberg in de verste recessen van de ruime receptakels van mijn onvermoeibaar ronddwalend rusteloos gemoed.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:cryptisch
    23-05-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.IS en de ruines van Palmyra

    Er is dezer dagen veel te doen over IS. Nu zijn het echter niet de moordpartijen, die overigens gewoon doorgaan, al dan niet commercieel in beeld gezet voor de media en internet, maar de aanslagen op het cultureel erfgoed, in het bijzonder de dreigende verwoesting van de ruines van Palmyra.

    Nu ben ik sinds mijn prilste jeugd een groot bewonderaar van de klassieke oudheid. Ik studeerde ijverig en enthousiast Latijn en Grieks en was daar erg goed in, al zeg ik het zelf. Ik bewonderde de Grieks-Romeinse beeldhouwkunst en bouwkunst en wat ons rest van de schilderkunst. Aan het einde van de humaniora richtte de school een Rome-reis in voor onze klas, en dan gebeurde er iets merkwaardigs. Hoewel mijn ouders, die het echt niet breed hadden, me aanmoedigden om mee te gaan, en ik naar de universiteit zou gaan om er klassieke filologie te studeren, besliste ik spontaan om niet mee te gaan. Ik heb nooit goed geweten waarom, maar het was een sterk gevoel van afkeer dat me dreef. Meer dan tien jaar later kreeg ik de gelegenheid om deel te nemen aan een gelijksoortige schoolreis naar Griekenland voor de leerlingen van mijn echtgenote, en toen ben ik wel meegegaan. Het werd geen succes. Ik heb in mijn leven wel wat gereisd en de obligate bezoeken gebracht aan kerken, kathedralen, musea, concertzalen en openbare gebouwen, maar steeds was er iets dat me onbehaaglijk tegenstak.

    Nu ik oud ben, stel ik vast dat ik een hekel heb aan grote gebouwen. Het is enerzijds een fysieke weerstand die ik ervaar, maar anderzijds ook een diepgewortelde overtuiging dat grote gebouwen een menselijke vergissing zijn. Waarvoor dienen ze? Kerken en kathedralen zijn niet gebouwd voor mensen, maar om mensen te onderwerpen. Ook openbare gebouwen hebben die functie: ze bevestigen de machthebbers in hun positie en intimideren de burger tot gehoorzaamheid en gezagsgetrouw handelen. Musea en andere tentoonstellingsruimten zouden de kunst moeten verheerlijken, maar zijn meestal protserige schatkamers met onbetaalbare kunstwerken van niet zelden bedenkelijk allooi, waarop eenvoudige mensen een blik gegund wordt in dure en wegens de mediahype overbevolkte tentoonstellingen. Concertzalen zijn burchten waar het establishment en het geld zich etaleert, op het podium en in de zaal.

    Ik stel vast dat ik er niet meer kom. Het is niet meer voor mij, ik erger me alleen maar mateloos.

    En dat is ook mijn reactie bij de vernieling van de antieke kunst in het gebied dat door IS veroverd wordt. Het raakt me niet, stel ik vast. Men zou verwachten dat een kunstminnend en cultureel toch enigszins onderlegde persoon zoals ik zijn afgrijzen zou uitschreeuwen over zoveel barbarij, maar dat is niet het gevoel dat bij mij opkomt.

    Een zeer klein gedeelte van ons erfgoed, de kunst en de cultuur uit het verleden, is bewaard gebleven. Het overgrote deel ervan is verdwenen, in puin gevallen of verwoest. Dat is de werkelijkheid, dat is de normale gang van zaken. De overdreven aandacht die naar die schaarse overblijfselen gaat en de waarde ervan tot astronomische hoogten opdrijft, is in mijn ogen ongepast. Een schilderij van Van Gogh heeft een commerciële waarde van honderden miljoenen en ligt ergens in een kluis, terwijl de brave schilder het niet aan de straatstenen verkocht kreeg. Voor mij heeft het niet meer waarde dan het doek en de verf.

    Als men nu de zeldzame restanten van de Assyrische kunst aan diggelen slaat in musea en op archeologische sites, of ze verkoopt op de zwarte markt om de IS-strijders en hun wapens te betalen, dan maakt dat op mij niet de minste indruk, stel ik vast. Er gebeurt maar wat altijd al gebeurd is, en of een pronkstuk terechtkomt in een museum dat slechts enkele van de zeven miljard mensen bezoeken, maar dat stukken van mensen kost om in stand te houden, of vernietigd wordt, dat blijft mij eender, het is even verwerpelijk en dwaas. Voor mij hoeven de klassieke ruines van Palmyra niet vernietigd te worden, maar ze moeten ook niet mordicus blijven bestaan. Alles in stand houden wat we hebben is onmogelijk. Het oude moet steeds sneller plaats maken voor het nieuwe, we zijn bezige bijtjes, nietwaar.

    Als men morgen zou beslissen de honderden leegstaande kerken en kathedralen en de talloze cultuurpaleizen in ons land te slopen, ik zou er geen traan om laten. Men kan ze een andere, nuttige bestemming geven, maar meestal is dat vele malen duurder dan afbreken en iets bouwen dat echt nodig is. En misschien is er niet zoveel nodig als men denkt of wil doen geloven. In Rotselaar, waarvan Werchter een deelgemeente is, prijkt een hypermodern gemeentehuis; de zeldzame keren dat ik er binnenkom, huiver ik als ik de ijzige leegte op mij voel vallen. In immense kantoorlandschappen zitten hier en daar bedienden verdwaald, rari nantes in gurgite vasto. Alles is grijs en strak en kaal, en onmenselijk koud. Ik vermoed dat men dezelfde diensten zou kunnen aanbieden in een eenvoudige, gezellige huurwoning.

    Dat is wat ik bedoel. Wij hebben behoefte aan een omgeving op mensenmaat en die is niet monumentaal. In monumenten leeft men niet, men komt er kunstmatig bijeen in veel te groten getale. Ik herinner mij luidruchtige recepties in overvolle en akoestisch horribele zalen van openbare gebouwen: een verschrikking… Musea en concertzalen staan het grootste gedeelte van de tijd gewoon leeg, ze zijn slechts zelden echt in gebruik, en dan op een totaal onnatuurlijke manier. Ik bezocht ooit MoMA in New York en in een van de ruime bovenzalen vond ik een ‘tentoonstelling’ van arte povera, zeg maar: vuilnis (artistiek!) uitgestrooid op de dure vloer. In de hoek zat een suppoost in livrei zich een haalbare houding te zoeken op een duidelijk ongemakkelijke stoel. We keken elkaar aan, en onze woordeloze conversatie was er een van onnoemelijke droefheid om de wezenloze idiotie van de hele situatie. Hebben we echt niets anders te doen? Is dat het beste waartoe we in staat zijn? Is dat wat we bedoelen met een leefbare wereld?

    Ik keur de eventuele verwoesting van de klassieke ruines van Palmyra niet goed, integendeel, het is barbarij en schandelijk. Maar ik begin stilaan te begrijpen hoe het zo ver is kunnen komen. Sommige mensen hebben genoeg van de hypocrisie van onze samenleving en doen er eindelijk zelf iets aan, met mokerslagen, dynamiet, gesofistikeerd wapentuig of een ritueel mes. Verwerpelijk, absoluut verwerpelijk, maar het zat er wel aan te komen. Niet iedereen vindt dat we nu leven in de beste van alle mogelijke werelden, en wij zullen het geweten hebben.

    Wat staat ons nog te wachten? Waar en wanneer is het volgende Palmyra, het volgende Bardomuseum, de volgende Charlie Hebdo, het volgende Utøya, de volgende Killing Fields? Als het niet verandert, zal het allicht veel erger worden voor het ooit nog beter wordt.

    Geen illustraties vandaag.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:samenleving
    08-04-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.(g)een filosofie van de stilte (recensie Jan Hendrik Bakker)

    Jan-Hendrik Bakker, In stilte. Een filosofie van de afzondering, Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2015, 238 blz., € 21,98 (pb).

    De auteur vertrekt van een nauwelijks verholen ongenoegen met onze huidige consumptiemaatschappij en de zinloosheid van het bestaan van de moderne mens. Hij contrasteert dat lawaaierige maar hol klinkende leven met een leven van volheid in stilte en afzondering. Wat dat in de praktijk kan zijn, probeert hij te weten te komen door te rade te gaan bij wat hij ‘afzonderlingen’ noemt: personen die zich tijdelijk of permanent uit de wereld hebben teruggetrokken, op zoek naar stilte, volheid en zin in hun leven.

    Hij bekijkt achtereenvolgens de vroegchristelijke heremieten, Thoreau’s Walden, het dandyisme, Kierkegaard, Nietzsche, Thomas Merton en ten slotte de Unabomber Kaczynski. Dat biedt ruimschoots de gelegenheid tot een beschrijving van althans deze vormen van afzondering in stilte en voor de overpeinzingen die bij de auteur daarbij voor de geest komen. Hij laat zich daarbij vooral leiden door zijn vrij negatieve analyse van de huidige wereld. Al spoedig komt hij daardoor in een dilemma terecht: enerzijds kan hij niet anders dan vaststellen dat de moderne mens de facto op de anderen is aangewezen voor zijn overleven, zowel materieel als psychisch; anderzijds is dat samenleven volgens hem problematisch geworden door de omvang en de vormen die de samenleving heeft aangenomen. Ondanks enkele schuchtere pogingen slaagt de auteur er o.i. niet in om dat vermeende dilemma zinvol op te lossen.

    Het valt daarbij op dat zijn kritiek op de moderne maatschappij gekenmerkt wordt door een zekere nostalgie naar een vaag utopisch verleden, alsof het werkelijk zo zou zijn dat het vroeger veel beter was, dat men in vroegere tijden echt in gemeenschap leefde en dat het leven in nauw contact met de ongerepte natuur onbekommerd en zinvol was. Wie ooit Barbara Tuchmans De waanzinnige 14de eeuw las, is voorgoed van die romantische illusie verlost. Men kan veel kritiek uiten op onze moderne wereld, maar nog nooit hebben zoveel mensen het zo goed gehad. En wie vandaag toch wil wegvluchten uit de wereld heeft daartoe volop de gelegenheid op talloze manieren; ook dat is nog nooit zo gemakkelijk geweest.

    Bij zijn voorstelling van de personen die hij als voorbeeld heeft gekozen, laat de auteur zich vaak verleiden tot vrij uitvoerige beschrijvingen van hun leven en desgevallend hun geschriften. Dat is meestal niet eens oninteressant, maar het heeft niet altijd rechtstreeks te maken met het thema van de afzondering of met een doordachte filosofie van de stilte. Dat Nietzsche de laatste jaren van zijn leven in diepe waanzin heeft doorgebracht, maakt van hem geen voorbeeld van een bewuste ‘afzonderling’; en als men in elke auteur die zich teruggetrokken heeft om een boek te (proberen) schrijven een zoekende naar stilte, inkeer en zinvolheid moet zien, dan zijn de voorbeelden legio. Het is niet omdat men geen gasten ontvangt, zoals Kierkegaard, of in een trappistenklooster verblijft zoals Merton, dat men een eenzaat is. Thoreau’s was een zeer tijdelijke en op zijn minst ambivalente afzondering. Die van de dandy’s was hooguit symbolisch.

    Bakker schrijft op een badinerende manier. Hij vermengt de ideeën van zijn voorbeelden met zijn eigen reacties daarop in een moeiteloos voortkabbelende woordenstroom. Het ontbreekt hem daarbij niet zelden aan een degelijke methodische aanpak van zijn onderwerp: wat bedoelt hij precies met afzondering, stilte, zinvol leven? Wij komen het niet te weten, of toch niet expliciet, en de impliciete boodschap reikt niet veel verder dan zijn vaag en onvoldoende verantwoord ongenoegen met onze moderne wereld. Tot een ernstige filosofie van de afzondering komt hij dan ook niet, zelfs niet in het afsluitend hoofdstuk onder die titel. Daarvoor heeft hij zich al te zeer opgesloten in zijn wazige en loze maatschappijkritiek: ‘De laatste halve eeuw is de verhouding tussen individu en gemeenschap volkomen uit balans geraakt.’ (blz. 205) Is dat zo? Was die verhouding vijftig jaar geleden dan wel in balans? Dat heb ik althans in die woelige jaren 1960 niet zo ervaren. En de eerste helft van de twintigste eeuw kan men toch nauwelijks als een zeer evenwichtige tijd beschouwen… ‘In het verarmende (maar nog steeds zeer rijke) Westen wordt de verzorgingsstaat in hoog tempo afgebroken, de individualisering van de arbeid heeft iedere volwassene verantwoordelijk gemaakt voor zijn eigen inkomen terwijl de vooruitzichten op werkgelegenheid, met volwaardige banen, steeds minder worden.’ ‘ Europa verkeert bovendien al sinds 2009 (sic) in een ernstige financiële crisis die niet opgelost lijkt te kunnen worden.’ (blz. 206). Enzovoort. En de oplossing voor dat doemscenario? ‘Het enige wat ons kan redden is de persoonlijke overtuiging dat het aardse leven zinvol is en daarom gered dient te worden.’ Daarmee moeten we het doen als ‘filosofie van de afzondering’.

    Bakker verdedigt een bevreemdende vorm van individualisme als alternatief voor de onmenselijke massa. Hij ziet zelfs in de moordzuchtige misantroop Ted Kaczynski elementen die kunnen bijdragen tot onze redding. Daar houdt het voor de weldenkende mens dan wel op.

    Wij mensen hebben nu en dan nood aan afzondering en stilte, zoveel is zeker. Er is daartoe volop gelegenheid, ook in de natuur, meer dan ooit tevoren mogelijk was. Wij gaan stilaan inzien dat de zin van ons bestaan niet van buitenaf aangereikt of opgelegd wordt, maar dat wij zelf zin moeten en kunnen geven aan ons leven, wat ook onze situatie is. En onze situatie is onontkoombaar die van vandaag: wij leven met meer dan zeven miljard mensen samen in een hoogtechnologische snel veranderende beschaving. Er is geen weg terug, nostalgie is misplaatst en nutteloos. We hebben het nog nooit zo goed gehad en nog nooit zoveel middelen ter beschikking gehad om het nog beter te maken. Zelfs onrealistische dagdromers die verlangen naar een utopische afzondering in de stilte van de natuur kunnen gerust hun gang gaan op een of ander onbewoond eiland of een woonboot op de Friese wateren. Als lectuur kan ik echter niet dit boek aanbevelen; ik denk veeleer aan de Ethica van Spinoza, genoeg om een leven zinvol mee te vullen, zoals hijzelf ook gedaan heeft.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    07-04-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Slavoj Zizek, Eis het onmogelijke (recensie)

    Slavoj Zizek, Eis het onmogelijke, Editie Leesmagazijn, 2015, 170 blz., vertaald door Menno Grootveld, € 14,95 (pb).

    Dit boekje heeft een originele vorm. Het is het resultaat van een interview dat een Zuid-Koreaans team bij Zizek thuis van hem afnam. Het zijn vierendertig heel spontane antwoorden op vragen die hem werden voorgelegd. Dat geeft een directe charme aan het boekje en het draagt niet weinig bij tot zijn leesbaarheid. Anderzijds missen de korte uiteenzettingen van de geïnterviewde af en toe de ruimte en de omvang die noodzakelijk is voor een goed begrip en de nodige diepgang. Maar over het algemeen slaagt ´i¸ek er voorbeeldig in om heel concies de grond van de zaak accuraat weer te geven.

    Al heel snel wordt duidelijk dat de vragen die hem voorgelegd worden vooral van politieke aard zijn, of moeten we zeggen staatkundig? Het gaat meestal niet zozeer over politiek partijen maar over ideologieën, hoewel die twee vanzelfsprekend sterk verweven zijn. Zizek is een linkse denker, maar anders dan Sartre en andere fellow travelers spaart hij zijn kritiek niet op linkse regimes die zwaar in de fout gegaan zijn vanuit humanitair standpunt.

    Wat sterk opvalt door de talrijke korte hoofdstukken heen is niet alleen het linkse jargon – dat af en toe zo gespecialiseerd is dat de vraag pas duidelijk wordt na het lezen van het antwoord – maar ook het linkse denkpatroon. Men gaat steeds uit van een analyse van de wereld zoals hij is en stelt daarbij vast dat er ongelijke verdeling is van de rijkdom en de macht. Vervolgens gaat men op zoek naar de methode om daaraan te verhelpen, op een vrij theoretische manier. Dan rijst natuurlijk de vraag naar de middelen om de verandering in de praktijk door te voeren. Dat kan gebeuren door het verwerven van voldoende politieke macht om het eigen politieke programma te kunnen doorvoeren. Dat kan als men voldoende mensen kan overtuigen om voor dat programma te stemmen bij vrije verkiezingen. Een andere mogelijkheid is het op gang brengen van een volksbeweging op grond van slogans en propaganda. En het kan ook door de macht met geweld te grijpen in een coup of door een revolutie. Enkel de eerste mogelijkheid is democratisch, maar het is zelden op die manier dat linkse regimes aan de macht gekomen zijn. Het linkse denken lijkt onvermijdelijk te ontstaan bij een uiterst kleine kern van linkse denkers die totaal onmachtig zijn om binnen het systeem ook maar iets te veranderen. En dus is men genoodzaakt om het systeem met een of andere vorm van geweld te veranderen; datzelfde geweld blijkt dan ook nodig te zijn om het nieuwe systeem in stand te houden. Dat is precies wat men heeft kunnen vaststellen in de twintigste eeuw met de talrijke revoluties en dictatoriale regimes.

    Is er dan een alternatief? Dat is een van de vragen die voortdurend opduikt in dit interview. Is het denkbaar dat de massa voldoende nadenkt over haar eigen lot zodat er een echte volksbeweging tot stand komt, dus van onderuit en niet op gang gebracht door een militante ideologische kern? Af en toe zijn er opflakkeringen in die zin. Zizek besteedt veel aandacht aan de Arabische lente, aan de antiglobalisten en de ­occupy bewegingen. Op dit ogenblik, amper enkele jaren later, moeten we helaas vaststellen dat daarvan nog nauwelijks iets overblijft in de praktijk en dat de nieuwe situatie zo mogelijk nog erger is dan tevoren.

    De linkse ideologie lijkt steeds uit te gaan van het principe dat een bewuste elite van geëngageerde filosofen altijd het voortouw moet nemen. Men gaat ervan uit dat zij niet alleen weten wat er verkeerd is in de maatschappij, maar ook hoe het er dan wel aan toe moet gaan. De geschiedenis heeft bewezen dat de eerste premisse in de meeste gevallen juist was: men verzette zich tegen toestanden die inderdaad wraakroepend waren. Maar diezelfde geschiedenis heeft pijnlijk aangetoond dat het verzet zich niet alleen voortdurend vergist heeft in de middelen om de verandering door te voeren (de gewelddadige revolutie), maar ook in het inzicht in de heilsstaat die men tot stand wou brengen en in de middelen om dat te realiseren.

    Het is modieus om te kankeren over de kapitalistische neoliberale consumptiemaatschappij. Het is ook duidelijk dat die niet volmaakt is. Het is echter zeer de vraag of er iemand is in die maatschappij die ernstig overweegt om terug te gaan naar de gruwelijke toestanden die de linkse dictaturen veroorzaakt hebben in grote gebieden van de wereld. De verlokking van de onnoemelijk veel hogere levensstandaard van de verguisde consumptiemaatschappij blijkt voor de meeste mensen voldoende om zoveel mogelijk veeleer dat ideaal na te streven. De uitwassen neemt men erbij.

    Zizek blijkt zich zeer goed bewust te zijn van deze problematiek en waarschuwt zijn ondervragers herhaaldelijk dat men bij elke maatschappijkritiek de lessen van de geschiedenis niet uit het oog mag verliezen. Hij lijkt de voorkeur te geven aan een vreedzame evolutie en aan de democratische politiek, ook al maalt die molen traagzaam en is het resultaat verre van volmaakt. Maar toch spoort hij ons aan om ons daarmee niet tevreden te stellen. Vandaar wellicht de titel van dit boek: we moeten het onmogelijke eisen, dat wil zeggen een rechtvaardige wereld die democratisch en geweldloos tot stand komt. Er is nog werk aan de winkel.

    Ondanks de ongewone vorm is dit toch een heel leesbaar boek. Dat is vooral te danken aan de scherpe intelligentie en de grote historische en filosofische kennis Zizek. De vlotte Nederlandse vertaling doet vergeten dat het om een vertaling gaat van een gesprek waarbij wellicht niemand zich in zijn moedertaal kon uitdrukken.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    27-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.bindi, FGM en andere gebruiken

    Mensen doen vreemde dingen, dat staat buiten kijf. Vaak vraag ik me af: hoe komt het toch dat iemand zoiets doet, vooral wanneer er geen haar op mijn hoofd is dat eraan denkt om hetzelfde te doen. Ik heb het dan niet over allerlei eigenaardigheden die al bij al onbelangrijk zijn. Neem nu de bindi; dat is een lichaamsversiering die bestaat uit een gekleurde stip die men aanbrengt in het midden van het voorhoofd, net boven de wenkbrauwen. Het is een gebruik dat vooral in Zuid-Azië voorkomt en bij personen die van daar afkomstig zijn. Het is pijnloos, goedkoop, gemakkelijk te verwijderen, niet onhygiënisch en het ziet er best leuk uit. Waarom dus niet?

    Maar waarom wel?

    Omdat het een gebruik is. Men doet het al heel lang, blijkbaar en het is een ruim verspreide vorm van lichaamsdecoratie. Voor iemand die in een omgeving leeft waar dat gebruik in voege is, is het een heel kleine stap om zich ook aan een bindi te wagen. Misschien is er wel wat familiale en sociale en religieuze druk mee gemoeid, maar zelfs dan kan men maar moeilijk serieuze bezwaren bedenken tegen een dergelijk gebruik.

    Hoe men ertoe gekomen is, weet men niet meer. Iemand moet er ooit mee begonnen zijn en dan is het zijn weg gegaan. Allicht beantwoordt het aan esthetische verwachtingen: het ziet er best leuk uit. Maar het is vooral wanneer men dat spontaan ontstane versiersel gaat formaliseren dat het ook een gebruik wordt. Zo zijn er etnische gebruiken, culturele, religieuze, politieke enzovoort. Organisaties eigenen zich een bestaand of een nieuw ontworpen ‘gebruik’ toe en schrijven het voor als een uitdrukking van het toebehoren tot een of andere gemeenschap. In plaats van een willekeurig, spontaan en individueel gekozen uiterlijk teken wordt het dan een welomschreven, algemene en voorgeschreven verplichting. Wie zich eraan onttrekt, overtreedt een gebod en stelt zich bloot aan bestraffing.

    Om mensen dingen te laten doen, ook dingen die ze uit zichzelf nooit zouden doen, is het blijkbaar voldoende dat men iets formaliseert: een vaste vorm geven, er een gebruik van maken, er een morele, religieuze of culturele verplichting aan toevoegen, zodat het iets wordt waarover men niet meer nadenkt en dat tot de eigen identiteit behoort. Wanneer iets een gebruik geworden is dat al eeuwenlang meegaat en algemeen aanvaard is, wordt het zeer moeilijk om zich daaraan te onttrekken. Men moet eerst gaan nadenken over iets dat zo goed als vanzelfsprekend is en er zelf een oordeel over vormen. Wanneer men dan tot de conclusie komt dat men er niet meer wil aan meedoen, zal de gemeenschap daarop scherp en vaak zelfs gewelddadig reageren.

    Een bindi is best leuk. Er zijn nu allerlei mensen die zich een bindi schilderen of een kant en klare zelfklevende bindi plaatsen, zonder enige religieuze, culturele of andere betekenis, puur om esthetische redenen. En waarom ook niet?

    Er zijn echter ook andere gebruiken, die minder onschuldig zijn. Als we bij lichaamsversieringen blijven, zien we allerlei vormen van mutilatie of lichaamsverminking, gaande van een klein gaatje voor een bescheiden oorring of een onopvallende tatoeage tot zeer ingrijpende piercings en allerlei drastische insnoeringen en uitrekkingen van lichaamsdelen. Een aparte categorie vormt de genitale mutilatie, het verminken van de geslachtsorganen. Bij de man is dat de besnijdenis, waarbij de voorhuid van de penis verwijderd wordt. Bij de vrouw neemt het verscheidene vormen aan: de clitoridectomie of het verwijderen, geheel of gedeeltelijk van de clitoris; het verwijderen van de kleine schaamlippen of van de kleine en de grote schaamlippen, al dan niet gecombineerd met het zo goed als volledig dichtnaaien van de vagina.

    Vooral de vormen van vrouwelijke besnijdenis, die veel drastischer zijn dan de mannelijke en geen enkele hygiënische betekenis hebben, worden in gemeenschappen waar ze niet gebruikelijk zijn als gruwelijk ervaren. Maar in de bijna dertig landen waar ze tot de gebruiken behoren, is de weerstand ertegen veel minder evident. Dan wordt pas duidelijk hoe men zelfs de meest wrede, dwaze, nutteloze, vernederende en zelfs gevaarlijke ingrepen ingang kan doen vinden en ze tot symbolische gebruiken kan verheffen waartegen men zich nauwelijks verzet, zelfs niet als het met de eigen kinderen gebeurt. Voor ons is zoiets ondenkbaar, maar gedurende eeuwen hebben mensen zo hun kinderen verminkt en ook vandaag gebeurt het nog volop, niet alleen in bepaalde Afrikaanse landen, maar overal waar mensen dat als een gebruik beschouwen dat ze willen in stand houden.

    Het is een systeem: maak van iets een gebruik, schrijf het voor, en men zal het ook doen, wat het ook is, zonder erover na te denken. Dat lukt natuurlijk het best bij mensen die überhaupt niet veel nadenken: ongeschoolde, arme, ondervoede, vernederde, uitgebuite, zieke mensen uit de laagste bevolkingslagen. Daaruit komen ook degenen die dergelijke gebruiken voorschrijven en de verminkingen uitvoeren, al zijn er ook hoger opgeleide personen die zich daaraan schuldig maken. Tradities zijn zeer krachtig en moeilijk uit te roeien, zelfs als ze volkomen zinloos zijn, wanneer ze dictatoriaal opgelegd worden aan machteloze mensen. Het is vooral in democratische samenlevingen dat individuen zich spontaan zullen verzetten tegen wat zij onaanvaardbaar vinden voor zichzelf of voor anderen, bijvoorbeeld ernstige lichaamsverminkingen als de vrouwelijke besnijdenis, en het is een kenmerk van democratische politieke regimes dat ze dergelijke gebruiken niet zullen opleggen, maar ze verbieden en bestraffen.

    Er zijn talloze gebruiken in de wereld. De mens is een gewoontedier, wij apen elkaar na en de druk van de gemeenschap is aanzienlijk. De markteconomie maakt ongeveer alles mogelijk en de reclame verzint dagelijks nieuwe toepassingen en ‘trends’. Iedereen doet er aan mee, het is bijna onmogelijk om eraan te ontsnappen, het aantal mensen dat op een volstrekt originele manier leeft, is uiterst beperkt. Maar wij moeten ons ervan bewust zijn dat gebruiken goed of slecht kunnen zijn en dat slechte gebruiken ten minste zo gemakkelijk ingang vinden als totaal ongevaarlijke. Als men vaststelt dat een of ander gebruik zware negatieve gevolgen heeft, moeten we de moed hebben ertegen te protesteren en ertegen op te treden op een krachtdadige en efficiënte manier, voor het te laat is.

    Er zijn vandaag in onze wereld talloze wijd verspreide gebruiken die onze afkeuring verdienen, maar die zich niet gemakkelijk laten uitroeien. Wij moeten ze durven aanwijzen en ons ertegen verzetten, ook wanneer wij daarmee ingaan tegen tradities, voorschriften en de instellingen en de personen die ze in stand houden. Maar het eenvoudigste en het belangrijkste dat wij kunnen doen, is er zelf niet aan meedoen.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    21-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Seksualiteit

    Seksualiteit: wie heeft daar geen mening over? Wie is er niet mee bezig, in gedachten en in de praktijk? Maar de meningen zijn ook hier verdeeld. Niemand zal natuurlijk ontkennen dat er zoiets als seksualiteit is; denk aan de titel van dat hilarische boek Is Sex Necessary? Maar wat is het precies? Het is een complexe kwestie en ik ben niet beter geplaatst dan gelijk welke andere 69-jarige om er uitspraken over te doen.

    Het is vaak bij bijzondere gevallen van seksualiteit dat men zich vragen gaat stellen, zoals pedofilie, incest, verkrachting, homoseksualiteit, masturbatie. Dan blijkt dat seksualiteit inderdaad veel ruimer is dan de kwestie van de voortplanting. In onze moderne tijd zijn die twee steeds meer van elkaar gescheiden: seks kan zonder voortplanting, en voortplanting kan zonder seks. Dat eerste was vroeger ook al zo: er zijn altijd al mensen geweest die seks wouden zonder dat er kinderen uit voortkwamen en daarnaar handelden. Seks en alles wat eromheen hangt, is een van de sterkste menselijke drijfveren. Dat die seksuele aandrift, de mogelijkheid om opgewonden te geraken en genot te beleven aan het seksuele bestaat, betekent dat die een voordeel betekent voor wie die heeft. Zonder die neiging of drift zou er allicht geen spontane voortplanting zijn. Wij zijn genetisch gericht op voortplanting en seksueel genot is een middel om dat aantrekkelijk te maken.

    Maar eens er een dergelijk systeem aanwezig is in onze genen, gaat dat ook een eigen leven leiden in onze beschaving. Het krijgt vorm en evolueert verder naargelang de omstandigheden en de beleving door de mens. Vergelijk het met drinken: dat is een natuurlijke behoefte en dorst waarschuwt ons voor uitdroging en drank verschaft ons genot, maar als je ziet wat drinken betekent in onze huidige maatschappij…

    Als we het hebben over seks, dan bedoelen we niet alleen wat er gebeurt bij de bevruchting. Het begrip is veel ruimer dan dat. Men kan gerust stellen dat alles wat mogelijk is in die context ook gebeurt, of ooit gebeurd is, of ooit wel eens zal gebeuren. En de mogelijkheden zijn even onuitputtelijk als de menselijke nieuwsgierigheid en vindingrijkheid. Als we de menselijke seksualiteit bekijken zoals antropologen en biologen dat doen, dan stellen we een enorme waaier van gebruiken vast, waarbinnen de bevruchting van de vrouw door de man slechts een miniem onderdeel is. Het volstaat het aantal keren dat een mens seks heeft te vergelijken met het aantal kinderen dat een mens voortbrengt om dat in te zien. En dan hebben we het niet eens over de vele uitingen van seksualiteit die niet op de voortplanting gericht zijn, zoals masturbatie, anale, orale, intercrurale seks enzovoort, fetisjisme, sadomasochisme en noem maar op. Ook subtiele, innerlijke vormen en aspecten van seksualiteit zoals verliefdheid, tederheid, bezorgdheid, verlangen, lijden, jaloersheid enzovoort zijn enorm belangrijk voor ons, vaak veel belangrijker dan de ‘eigenlijke’ seks zelf.

    Hoewel heel veel mensen allicht meestal seks hebben op de gebruikelijke manier, dat wil zeggen dat ze als man en vrouw intiem genitaal contact hebben in een levenslange monogame relatie, zijn er heel veel mensen die hun seksualiteit anders beleven, op een van de talloze mogelijkheden die daartoe bestaan. En er is wellicht niemand die uitsluitend op die gebruikelijke manier seks heeft. Dat die manier gebruikelijk is, betekent alleen dat ze het meest voorkomt, en niet eens exclusief. Dat ze nooit de enige manier is, bewijst dat andere manieren ook gebruikelijk zijn, in mindere of meerdere mate. De meest gebruikelijke is dus niet automatisch de enige juiste, of de enige natuurlijke vorm, waardoor al de andere vormen meteen ook verkeerd of onnatuurlijk zouden worden.

    Zijn alle vormen van seksualiteit dan evenwaardig? Dat is afhankelijk van welke waarde men hanteert bij de beoordeling. Als men vertrekt van ‘voortplanting’ als de hoogste exclusieve waarde, dan zijn evident alle vormen die niet tot voortplanting leiden minderwaardig. Maar wij weten dat seksualiteit op alle punten veel ruimer is dan alleen maar de voortplanting, dat voortplanting zelfs maar een miniem aspect is van de menselijke seksualiteit. Er is dus geen reden om dat aspect als enige norm te gebruiken of op te leggen; dan houdt men immers geen rekening met het grootste deel van de uitingen en vormen en belevingen van de menselijke seksualiteit. Het is dus niet omdat onze voortplanting seksueel gebeurt dat onze seksualiteit uitsluitend voor de voortplanting zou kunnen of mogen gebruikt worden. Vergelijk het nogmaals met eten en drinken: op die manier zorgen we ingevolge genetische impulsen voor onze instandhouding en we beleven daar genot aan, maar we eten en drinken ook voor het genot dat we eraan beleven: Boire sans soif et faire l'amour en tout temps, madame, il n'y a que ça qui nous distingue des autres bêtes (Beaumarchais, Le mariage de Figaro).

    Moet men dan alle vormen zonder meer toelaten? Seksualiteit is slechts een van de manieren waarop wij onze eigenheid beleven. Het is niet duidelijk dat daarvoor fundamenteel andere regels zouden gelden dan voor al de andere domeinen van het leven. De mens leeft onvermijdelijk in gemeenschap met andere mensen en vindt daarin ook zijn hoogste ontplooiing; dat samenleven is slechts mogelijk als men onderling bepaalde regels afspreekt die moeten verhinderen dat de vrijheid van de ene belemmerd wordt door die van de andere en die anderzijds zoveel mogelijk bijdragen tot een vreedzame co-existentie en zelfs de samenwerking bevorderen en leiden tot de optimale verwezenlijking van de mogelijkheden van elkeen. Ook voor de beleving van onze seksualiteit zullen we dus tot dergelijke afspraken moeten komen.

    De mensheid heeft van bij haar ontstaan dergelijke regels bedacht en wetten opgesteld en ingevoerd met vallen en opstaan. Zo heeft men ontdekt dat incest tussen familieleden in de eerste graad vaak aanleiding geeft tot nakomelingen met defecten. Dat leidde tot een algemeen incestverbod. Maar ook zo’n wet gaat een eigen leven leiden: het wordt een taboe dat een bovennatuurlijke dimensie krijgt en daaraan zijn kracht ontleedt: men ziet niet af van incest omdat men wil vermijden dat er ‘mismaakte’ kinderen komen, maar omdat het absoluut verboden is. Terwijl seks met nauwe verwanten die niet gericht is op de voortplanting vanzelfsprekend ook geen aanleiding geeft tot kinderen met een handicap en dus vanuit alleen dat oogpunt en met uitsluiting van alle andere mogelijke nadelen, toch geoorloofd zou kunnen zijn. Waarom zou de staat moeten tussenkomen wanneer bijvoorbeeld een broer en zus als gehuwden gelukkig samenwonen en ofwel kinderloos blijven, of de nodige voorzorgen nemen om genetische fouten te voorkomen bij hun nakomelingen? Men moet dus spaarzaam zijn met wetten, ook over seksualiteit en misschien zelfs vooral over seksualiteit: men weet immers dat men die wetten moeilijk kan implementeren en dat ingrijpen in het meest intieme van het persoonlijk leven een uiterst delicate zaak is voor een overheid.

    Vandaar dat in een democratische rechtsstaat de overheid uiterst tolerant zal zijn op verscheidene belangrijke gebieden en misschien vooral op seksueel gebied, terwijl overheden die niet democratisch zijn vaak uiterst intolerant zullen zijn. Zo heeft men bij ons lang masturbatie verboden, vanuit de gedachte dat dit een onnatuurlijke daad is: het is zelfbevrediging en het is niet gericht op voortplanting. Er werden zelfs wetenschappers gevonden die bereid waren te ‘bewijzen’ dat masturbatie schadelijk was voor de gezondheid, en dat terwijl iedereen wel eens masturbeerde zonder manifeste negatieve gevolgen.

    Homoseksualiteit is een ander voorbeeld. Het is van alle tijden en alle streken en men kan maar bezwaarlijk zeggen dat het schadelijk is, behalve wanneer de maatschappij zelf die schade berokkent door wetten die homoseksualiteit verbieden en de betrokken personen stigmatiseren, discrimineren en zo ook emotioneel schaden. Het is daarbij vanuit maatschappelijk oogpunt totaal onbelangrijk of homoseksualiteit een natuurlijk verschijnsel is en als dusdanig onweerstaanbaar, of het resultaat van omstandigheden buiten de wil van de betrokkenen, dan wel een vrije en bewuste keuze. Homoseksualiteit bestaat, en men moet beslissen of men daarover wetten maakt of niet. Die wetten zijn er evident geweest en ze zijn er nog en zelfs wanneer die wetten erg tolerant zijn of dode letter blijven, is er nog steeds een vrij ruim verspreide argwaan tegenover homoseksualiteit, ongetwijfeld hoofdzakelijk als gevolg van eeuwenlange verontwaardigde verbodsbepalingen. Men weet nog altijd niet precies wat de oorzaak is van homoseksualiteit. Alles wijst erop dat het een combinatie is van genetische en omgevingsfactoren, die bij verschillende individuen tot verscheidene resultaten leiden. Maar wat daar ook van zij, men zal met heel sterke argumenten moeten afkomen om homoseksualiteit te kunnen verbieden. Tot nog toe heeft men niets anders kunnen bedenken dan dat het tegennatuurlijk is en niet leidt tot nakomelingen. Op dat laatste punt is er overigens een belangrijke verandering gekomen door het homohuwelijk, kunstmatige inseminatie en adoptie door homoseksuelen.

    Menselijk gedrag is uiterst divers. Zoals de Natuur alle mogelijkheden die er zijn ook uitprobeert en er zo een complex Universum tot stand komt, zo doen ook mensen alles wat ook maar enigszins mogelijk is, om welke reden dan ook, met dezelfde complexiteit tot gevolg voor de samenleving. Zoals wij ook de Natuur slechts proberen in te tomen wanneer die manifest schadelijk is voor ons, zoals bij overstromingen, zo moeten we ook het menselijk gedrag slechts indijken en kanaliseren wanneer het schadelijk is voor de betrokkenen, voor anderen of voor de Natuur, of een combinatie daarvan. Zeker in het geval van de seksualiteit moeten we een nauwkeurig onderscheid maken tussen wat toegelaten is en wat wenselijk is. Wij kunnen immers onze wensen, die verschillen van persoon tot persoon, niet tot wetten verheffen waarmee we anderen onze wil opleggen. Het is de overheid die zal beslissen of er wettelijke maatregelen moeten getroffen worden; die zal daarbij met de grootste omzichtigheid tewerk gaan. Zij kan geen autocratische beslissingen nemen op onzekere gronden, maar het is evenmin aanvaardbaar dat zelfs een democratische meerderheid haar wil discriminerend zou opleggen aan een minderheid. Onze seksualiteit is een onvervreemdbaar mensenrecht van elke persoon en iedereen is vrij om die te beleven zoals hij of zij dat wil en kan. De overheid moet daarin enkel tussenkomen zoals in alle andere gevallen waarbij de rechten van individuen manifest onverenigbaar blijken zijn met die van anderen en tot ernstige onoplosbare conflicten leiden. Alleen in die gevallen kan de overheid een beperking van sommige vrijheden opleggen, die iedereen dan ook moet respecteren.

    Homoseksualiteit is geen goed voorbeeld van een dergelijk conflict: men kan niet aantonen dat homoseksualiteit als levenshouding of als seksuele activiteit op enigerlei wijze schadelijk zou zijn; zelfs in het extreme geval dat iedereen exclusief homoseksueel zou zijn, kan er vandaag nog steeds voortgeplant worden. Dat was vroeger niet zo, maar het aantal homoseksuelen is nooit zo aanzienlijk geweest dat het een bedreiging betekende voor het voortbestaan van de soort. Als dat het geval zou geweest zijn, zou het immers als kenmerk in de loop van de evolutie weg geselecteerd zijn.

    Pedofilie daarentegen lijkt wel degelijk een conflict in te houden. Mede door het inherente leeftijdsverschil gaat het om asymmetrische relaties, waarbij bewuste volwassenen seksueel omgaan met kinderen die zich in een kwetsbare fase van hun ontwikkeling bevinden en die niet zonder meer in staat kunnen geacht worden tot het maken van bewuste en vooral verantwoorde keuzes. Men heeft kunnen vaststellen dat pedofiele contacten op kinderen een traumatische invloed kunnen hebben met negatieve gevolgen tot op latere leeftijd. Er is ook meestal sprake van dwang, verleiding, misleiding, intimidatie en druk door de pedofiele persoon, elementen die weliswaar niet vreemd zijn aan andere relaties, maar die zeker in deze gevallen kunnen beschouwd worden als voldoende bezwarend om er een negatief oordeel over te vellen. De maatschappij zal dan ook maatregelen nemen om pedofiele praktijken af te keuren, te verbieden en te beteugelen. Zij mag zich echter niet bemoeien met het innerlijk leven van pedofiele personen en moet hun vrijheid op dezelfde manier respecteren en waarborgen als bij alle anderen. Het is enkel wanneer die personen een reëel en concreet gevaar betekenen voor de maatschappij dat men tegen hen kan optreden. Dat zal allicht betekenen dat de pedofiele persoon zich zal moeten onthouden van seksuele contacten en zijn specifieke seksualiteit op een andere manier zal moeten beleven.

    Dat onze seksualiteit genetisch gestructureerd is, hoeft geen betoog: we worden geboren met mannelijke of vrouwelijke eigenschappen, als man of vrouw. Maar louter fysiologisch is daarin al heel wat variatie mogelijk, zowel wat betreft de primaire als de secundaire geslachtskenmerken. De meer subtiele, mentale aspecten van de seksualiteit (en zegt men niet dat seks tussen onze oren zit?) zijn eveneens ten minste gedeeltelijk genetisch van aard, zoals blijkt uit onderzoek naar bijvoorbeeld homoseksualiteit. Er is dus al op genetische basis een zeer brede waaier van mogelijkheden voor seksuele identiteitsvorming, waarbij mannelijke en vrouwelijke kenmerken in alle mogelijke combinaties voorkomen; elke persoon is uniek en enkel door zeer oppervlakkig te veralgemenen kan men tot bepaalde zichtbare types komen, waarvan de traditionele hetero en de traditionele homo (m/v) er slechts twee zijn. Maar zoals elke hetero verschilt van elke andere, zijn er ook evidente verschillen tussen homoseksuelen.

    Het wordt nog complexer wanneer er andere factoren toegevoegd worden aan de genetische: de omgevingsfactoren, die bovendien veranderen naargelang plaats en tijd en zoals de genetische eveneens voor niemand dezelfde zijn, omdat iedereen een andere levensgeschiedenis heeft waarin al de persoonlijke ervaringen diep verweven zijn.

    Dat alles maakt dat men werkelijk alle mogelijke combinaties van factoren zal aantreffen, wat dan weer zorgt voor een quasi onbegrensde veelheid van gedragingen, om nog te zwijgen van emoties, op seksueel vlak.

    We kunnen dus niet anders dan concluderen dat de seksuele identiteit van een persoon uniek is en dat termen als hetero, homo, transgender, of fetisjist of sadomasochist slechts een zeer algemene aanduiding geven van iemands seksuele activiteiten en een nog vagere weergave zijn van iemands seksuele identiteit, in de mate dat we die zouden kunnen afzonderen van de specifieke algemene identiteit van die persoon. Onze seksualiteit heeft immers een zo sterke impact op onze levenshouding dat men zonder seksualiteit niet van een volledige persoonlijkheid kan spreken: de mens is een seksueel wezen.

    Deze opvatting staat haaks op onder meer de christelijke seksuele moraal, die nog steeds uitgaat van wat zij als de natuur van de seksualiteit beschouwt, namelijk haar functie bij de voortplanting. Men zou kunnen zeggen dat de christelijke seksuele moraal enkel daarover gaat: de bevruchting, en geen raad weet met alle andere aspecten van de seksualiteit, die dan weggemoffeld of verboden worden. De rijke complexiteit van elke persoonlijke identiteit wordt dan opgeofferd aan een radicale en onterechte reductie van de seksualiteit tot haar strikt biologisch procreatief aspect. De mens wordt op die manier herleid tot nog minder dan een dier en louter als een soort voortplantingsmachine beschouwd.

    Vandaar ons pleidooi om inzake seksualiteit het adagium van Terentius indachtig te zijn: Homo sum, humani nil alienum a me puto (Ik ben een mens en ik beschouw niets menselijks als mij vreemd). Een mens blijft een mens, wat ook zijn seksuele neigingen, voorkeuren of gedragingen zijn. Men moet niet proberen om daar iets aan te veranderen, want dat zal wellicht niet lukken, gezien de complexiteit van de oorzaken van de seksuele identiteit. En welke onbetwistbaar goede redenen zal men kunnen aanvoeren om zelfs maar te proberen iemand van gedacht te doen veranderen? Wat men natuurlijk wel moet doen, is het seksueel gedrag, zoals elk menselijk gedrag, maatschappelijk reguleren. En voor elke mens geldt de opdracht om zich te bezinnen over zijn identiteit en zijn gedrag, ook zijn seksueel gedrag en identiteit.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    08-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spinoza over de Islam

    Spinoza over de Islam

    De ervaring lijkt ons te leren dat het goed is voor de vrede en de eendracht dat men alle macht sterk concentreert. Er is geen enkel imperium dat zonder enige grondige omwenteling zolang heeft standgehouden als het Ottomaanse Rijk; in tegenstelling daarmee waren er geen die zo kortstondig waren of die zo door burgertwisten geteisterd werden als de volksdemocratieën. Maar als vrede neerkomt op slavernij, barbarij en verwoesting, dan is er niets erger voor de mens dan de vrede.

    Spinoza, Staatkundige Verhandeling, hoofdstuk 6, § 4.

     

    Men heeft zich sterk ingespannen om de godsdienst, of die nu waar was of niet, aantrekkelijk te maken, zodat iedereen die zou beschouwen als indrukwekkender dan om het even wat anders en men die godsdienst overijverig zou onderhouden met de grootst mogelijke getrouwheid. De Moslims hebben dat heel doeltreffend georganiseerd. Zij geloven namelijk dat het boosaardig is om zelfs over de godsdienst te discussiëren en vullen de hoofden van alle individuen met zoveel vooroordelen dat ze geen plaats laten voor gezond redeneren, laat staan voor twijfel.

    Misschien is dat wel het grootste geheim van een alleenheerschappij, en van essentieel belang daarvoor, namelijk de mensen in een bedrieglijke illusie aan zich te onderwerpen, en de angst die hen bevangt te verbergen onder de mooie naam van de godsdienst, zodat ze zullen vechten voor hun eigen slavernij alsof ze streden voor hun bevrijding, en niet van oordeel zijn dat het een vernedering is, maar wel de allerhoogste heerlijkheid wanneer zij hun eigen bloed vergieten en hun leven opofferen voor de glorie van een enkele persoon. Maar in een vrije samenleving is het niet mogelijk zoiets met succes te verzinnen of te betrachten. Het is immers helemaal in tegenstrijd met de gemeenschappelijke vrijheid om de vrije mening van een individu te binden met allerlei kluisters van vooroordelen en dwingelandij. Opstanden omwille van zogenaamd religieuze motieven kunnen ongetwijfeld enkel ontstaan omdat men wetten instelt over godsdienstige leerstellige zaken en omdat men geloofsovertuigingen onderwerpt aan vervolging en veroordeling alsof het misdaden waren, en men de personen die deze verboden overtuigingen huldigen vermoordt, niet omwille van het algemeen belang, maar vanuit de haat en de wreedheid van hun tegenstanders. Maar als de wetten van de staat ‘enkel misdaden verbieden en woorden vrij laten’ (Tacitus), dan kan een dergelijke afwijking zich niet als wettelijk uitroepen, en kunnen intellectuele disputen niet als staatsgevaarlijk beschouwd worden.

    Spinoza, Theologisch-Staatkundige Verhandeling, Voorwoord, § 6-7

     

    [Mijn tegenstander] zegt, dat ‘er mij geen enkel argument overblijft om te bewijzen dat Mohammed geen ware profeet was.’ Hij probeert dat af te leiden uit mijn verklaringen, terwijl echter daaruit klaar en duidelijk volgt dat hij een bedrieger was, aangezien hij de vrijheid die de ware godsdienst, geopenbaard door het natuurlijk licht en dat van de profeten, toestaat, en waarvan ik heb aangetoond dat ze geheel en al moet toegestaan worden, helemaal ontneemt; en zelfs mocht dit niet het geval zijn, dan vraag ik je: ben ik er soms toe gehouden om aan te tonen dat een of andere profeet vals is? Profeten moesten net aantonen dat zij waarachtig waren. En als hij daartegen aanvoert dat ook Mohammed de goddelijke wet verkondigde, en duidelijke tekenen heeft getoond van zijn zending, zoals de andere profeten hebben gedaan, dan is er voorwaar geen enkele reden meer waarom hij zou ontkennen dat ook hij een ware profeet was.

    Spinoza, Brief 43 over Van Velthuysen.

    Vertalingen © 2015 Karel D’huyvetters

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    27-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dode materie en levende.

    Dode materie. Het is een staande uitdrukking, waarmee we aangeven dat het om materie gaat die niet ‘leeft’. Dat houdt in dat er ook levende materie is, anders hoefden we niet te spreken over ‘dode’ materie. Er zijn dus geen twee verschillende materies. Alles is opgebouwd uit dezelfde elementaire deeltjes, de levende zowel als de dode materie. Dezelfde materie kan dus zowel dood als levend zijn. Daar zijn geen bovennatuurlijke krachten voor nodig: het universum heeft genoeg aan zichzelf. Maar toch is er een essentieel verschil: levende materie heeft naast de kenmerken van de dode materie andere, specifieke eigenschappen. De meest opvallende zijn dat levende wezens zich voortplanten op een of andere manier, en zo het leven in stand houden wanneer zij zelf sterven en weer herleid worden tot dode materie; dat zij zich actief aanpassen aan hun omgeving; dat ze zich voeden met elementen uit hun omgeving en zo energie opdoen die ze gebruiken om te leven; dat ze communiceren met elkaar.

    Het universum is ontstaan ongeveer 13,8 miljard jaar geleden. Vanaf dan zijn in tumultueuze reacties de chemische elementen ontstaan die zich overal verspreid hebben, onder meer de chemische elementen die nodig zijn voor het ontstaan van het leven hier op aarde, namelijk koolstof, waterstof, stikstof, zuurstof, fosfor en zwavel. De aarde is ongeveer 4,5 miljard jaar geleden gevormd en het eerste primitieve leven ontstond een miljard jaar later uit de dode materie. Hoe dat precies gegaan is, weten we ongeveer, maar we zijn er nog niet in geslaagd om dat proces te herhalen. Hoe dan ook is het ontstaan van het leven op aarde een spectaculaire gebeurtenis, die misschien wel uniek is in het universum.

    Door die minieme maar essentiële overgang van dode naar levende materie veranderde alles hier op aarde fundamenteel. Dode materie is niet competitief: de verschillende vormen van dode materie ondergaan elkaars invloed passief, zonder dat zij zich daartegen kunnen verzetten, en werken op elkaar in zonder dat ze zich daartoe kunnen beijveren. Maar eens het leven begint, ontstaat de struggle for life, en geldt de regel van de survival of the fittest, de wetmatigheid die Darwin onderkend heeft in het leven. Doordat levensvormen de specifieke eigenschappen hebben die we hierboven samenvatten, komt er een competitief proces op gang waarbij sommige levensvormen floreren en andere niet, omdat sommige spontaan ontstane levensvormen nu eenmaal beter geschikt zijn om te overleven dan andere. Dat maakt dat sommige levensvormen zullen behouden blijven en andere zullen verdwijnen. Toevallige genetische afwijkingen die een gunstig effect hebben op de levenskansen en die bovendien erfelijk zijn, zullen de bovenhand halen op andere, en zullen er voor zorgen dat binnen een bepaalde soort een evolutie plaatsvindt, waarbij de kenmerken van die soort een grondige verandering doormaken. Op een bepaald ogenblik zullen die eigenschappen zo verschillend zijn van de oorspronkelijke, dat exemplaren van de nieuwe soort zich niet meer kunnen voortplanten met die van de oorspronkelijke soort: een nieuwe levensvorm is ontstaan.

    Dat proces heeft geleid tot een schier eindeloze diversiteit van het leven hier op aarde, en de mens is een van die talloze levensvormen. De motor van dat proces is het leven zelf: eenmaal er leven is, begint het samenleven, met alle gevolgen van dien. Aangezien er voortplanting is, waarbij de genetische informatie wordt overgedragen op de nakomelingen, kan er bij elke bevruchting spontaan een genetische afwijking ontstaan, die gevolgen heeft voor de kenmerken van het nieuwe levende wezen. Aangezien levende wezens zich voeden, energie omzetten, hun omgeving waarnemen en zich eraan aanpassen en onderling communiceren, zullen er altijd soorten en exemplaren zijn die daar beter in slagen dan andere. Wij hoeven ons niet af te vragen waar de levensdrang vandaan komt: leven is actief overleven in een omgeving, en dat leven in stand houden, ook na de individuele dood.

    Het is opvallend dat alle levende wezens samenleven, met soortgenoten en met andere levende wezens. Het is evident dat dit een succesvolle overlevingsstrategie is. Samenwerkende soorten bevolken de aarde in massale aantallen. Soorten die daar niet in slagen, zijn steeds bedreigd in hun voortbestaan. De mens is een van de soorten die zich, dank zij de mentale vermogens waarover wij als soort beschikken, het best heeft aangepast aan het samenleven met anderen en met andere levensvormen. Dat wil niet zeggen dat onze samenleving volmaakt is, verre vandaar. Maar wij beschikken over mogelijkheden die andere soorten niet hebben, en zijn er zo in geslaagd om ons de laatste duizenden jaren sterk te vermenigvuldigen en een beschaving op te bouwen om die aantallen met een hoge levensstandaard te onderhouden.

    Het is goed dat we deze fundamentele aspecten van het ontstaan en de evolutie van het leven goed onder ogen zien. Het grootste gedeelte van de wereldbevolking leeft in absolute onwetendheid over deze feiten en principes, of verwerpt ze vanuit een vooringenomenheid of indoctrinatie. Dat leidt tot allerlei misvattingen over de mens en zijn plaats in het universum en in de maatschappij. Indien wij wensen dat onze wereld en het leven dat erop ontstaan is werkelijk floreert, moeten wij steeds uitgaan van de fundamentele feiten omtrent ons bestaan. Alles wat daarmee in strijd is, kan niet anders dan in ons nadeel uitvallen.

    Dat lijkt heel abstract, maar dat is het niet. Aanhangers van het creationisme, die alles verwerpen wat hierboven gezegd is, zijn ook tegenstanders van de evenwaardigheid van man en vrouw, van de rechten van andersdenkenden, van seksuele diversiteit, van de gelijkheid van alle ‘rassen’, van de democratie, van de vrijheid van mening en de uiting daarvan. Dat geldt in verschillende mate ook voor vrijwel alle godsdiensten. Wie de ware toedracht ontkent, moet wel iets anders verzinnen, en dat wil wel eens faliekant aflopen, zoals de geschiedenis helaas ten overvloede bewijst.

    Inzicht in het ontstaan van het universum, van de Aarde en van het leven is essentieel voor ons bestaan en ons voortbestaan.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    22-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrijheid en technologie

    Ik schreef hier recentelijk over ‘onze hoogtechnologische beschaving’, en pas nog over ‘de menselijke vrijheid’. Toen ik onlangs via de media vernam dat in Vlaanderen zowel als Wallonië de snelheidsovertredingen die met flitspalen en andere elektronische meetapparatuur vastgesteld worden maar heel zelden ook beboet worden, bleken die twee onderwerpen plots heel dicht bij elkaar te liggen.

    Volledige vrijheid in het verkeer zou onder meer inhouden dat iedereen zo snel rijdt als mogelijk is met dat voertuig op die plaats. De ervaring heeft ons geleerd dat dit niet wenselijk is. Te hoge en onaangepaste snelheden leiden tot ongevallen, met veel materiële schade en ook gewonden en doden. Daar moest dus iets aan gedaan worden, want zowel de wagens en motorfietsen als de wegen laten toe dat men snel, zeer snel kan rijden, tenminste als het niet te druk is in het verkeer, en zelfs dan. De maatregel waar wij voor gekozen hebben, overal ter wereld, is de invoering van snelheidsbeperkingen, die vastgelegd worden in het verkeersreglement en ter plaatse aangekondigd. In België mag je op de autosnelwegen 120 per uur rijden, bijvoorbeeld. In Duistland gelden daar geen snelheidsbeperkingen; men vertrouwt erop dat men zijn snelheid aanpast aan het verkeer, en verder doet men wat men wil. Twee verschillende benaderingen, zonder noemenswaardige verschillen in het bereikte resultaat, namelijk het minimaliseren van ongevallen.

    Op andere plaatsen gelden nog strengere beperkingen, tot 30 km per uur in de bebouwde kom of in de buurt van scholen. Al die verschillende snelheden moeten telkens met verkeersborden aangekondigd worden, met regelmatige herhalingen, onder meer na elk kruispunt, zodat wie een straat inrijdt meteen ziet hoe snel men er mag rijden. Onze straten en wegen zijn meer dan verzadigd van verkeersborden allerhande.

    Iedereen weet dat verordeningen niet altijd nageleefd worden: de mens eist zijn individuele vrijheid op, bewust of onbewust, of is verstrooid en onaandachtig. Dat brengt met zich mee dat de overheid haar verkeersregels moet doen naleven, door voorlichtingscampagnes en sensibiliseren, maar ook door repressie: verkeersboetes en rijverboden en inbeslagname van voertuigen. Dat kost handenvol geld om te organiseren, want in ons land zijn er veel verkeersregels, veel wegen, veel voertuigen, en wij gebruiken die ook ontzettend veel. Er zijn dus massaal veel verkeersovertredingen die vastgesteld worden, en nog veel, veel meer die niet vastgesteld worden. De politiecontroles zijn beperkt, occasioneel, en de pakkans is klein. Er zijn veel flitspalen, maar nog niet om elke hoek, en de camera’s die er zijn, worden niet constant gebruikt. Bovendien is er een gedoogzone: een beetje te snel mag, zeg maar tien procent of zo. Maar ook niet alle vastgestelde overtredingen worden beboet: blijkbaar zijn er zoveel, dat de vervolging van de overtreders onuitvoerbaar wordt. En dus heeft men beslist de gedoogzone nog groter te maken: op de snelwegen worden enkel de zeer zware overtredingen nog beboet; tot 70% (!) wordt genegeerd.

    Het is een krammakkelijk systeem, natuurlijk. Om goed (en rechtvaardig) te zijn zou elke overtreding moeten bestraft worden, anders creëert men een gevoel van straffeloosheid, en dat is precies een van de redenen waarom er hier bij ons zoveel kleine, maar ook grote overtredingen gebeuren. Maar elke overtreding vaststellen, dat kan niet met de middelen waarover we beschikken. En als het al zou kunnen, dan is er nog het ministerie van justitie, dat nog altijd werkt zoals in de Middeleeuwen, of de tijd van Napoleon, en daar kan men zelfs de zwaarste vastgestelde overtredingen niet de baas; en de gevangenisstraffen en andere straffen die men oplegt, kan men niet uitvoeren, omdat de gevangenissen overvol zitten, en er geen enkelbanden genoeg zijn, en te weinig personeel om werkstraffen te controleren, enzovoort, enzovoort. Er is dus van alles verkeerd met ons systeem.

    Dat vraagt om maatregelen, en men zoekt die vooral in technologische oplossingen: elektronische camera’s die automatisch de gegevens van de overtredingen doorseinen, zodat er automatisch documenten kunnen opgesteld worden voor de vervolging; camera’s die nummerplaten kunnen herkennen; elektronische verkeersborden met wisselende inhoud, die bijvoorbeeld de snelheid enkel controleren tijdens een bepaalde periode, zoals de uren rond het begin en einde van de schooltijd; trajectcontrole; elektronische stuursloten die een ademtest doen voor men kan vertrekken, enzovoort. En men legt de wegen zo aan dat het moeilijk wordt om snel te rijden, bijvoorbeeld door drempels en andere verkeersremmers. Het probleem van de vervolging van de overtreders blijft echter bestaan, ondermeer omdat ons gerechtelijk systeem automatische boetes verbiedt: men krijgt een ‘minnelijke schikking’ voorgesteld, maar iedereen heeft het recht om zich tot de rechtbank te wenden.

    Men had ook voor een andere oplossing kunnen kiezen, en het probleem aan de grond aanpakken. Als men wil dat er nergens sneller gereden wordt dan zeg maar 125 km per uur, dan kan men in de voertuigen een snelheidsbegrenzer inbouwen. Dat is technisch perfect mogelijk: het bestaat al in vrachtwagens en autobussen, maar ook in moderne wagens, die een vrijwillige cruise control hebben. Als men (elektronisch) enkel wagens tot het grondgebied toelaat die een dergelijk systeem hebben, kan men de snelheidsbeperking automatisch doen instellen afhankelijk van de plaats of de zone waar men rijdt, door een elektronische verkeersmast (misschien wel de talloze huidige gsm-masten, of de gps-signalisatie), in plaats van een verkeersbord; een signaal beperkt de snelheid van elk voertuig tot het afgesproken maximum. Geen gezanik, geen discussie, geen repressie, geen procedures. En geen ongevallen.

    Dat is technisch haalbaar zonder al te veel moeite of kosten, integendeel, het zou veel goedkoper zijn dan het huidig systeem. Waarom doet men het dan niet?

    Tja, … Enerzijds is het altijd moeilijk om veranderingen door te voeren, wat die ook zijn, en zeker drastische maatregelen die een onmiddellijke en diepgaande invloed hebben op een groot aantal mensen, zelfs als iedereen het erover eens is dat het een goede zaak is. Maar ik meen dat er een tweede reden is, na die van de menselijke en maatschappelijke inertie. Wanneer de overheid automatisch ingrijpt in ons gedrag, in dit geval de snelheid waarmee wij ons kunnen voortbewegen, dan voelen wij dat aan als iets bedreigends en zelfs onrechtmatigs. Het is een flagrante beperking van onze vrijheid. Niet een wet, of een bevel, of een wijze raad, of een aansporing, maar een onafwendbare en onverbiddelijke ingreep die het ons onmogelijk maakt om iets anders te doen dan wat verplicht is, en ons dwingt om enkel te doen wat toegelaten is. Big Brother!

    Einstein heeft het (waarschijnlijk niet) gezegd: er zijn slechts twee dingen oneindig: het universum en de menselijke dwaasheid, en het eerste is niet eens zeker. Wij kunnen ons daarover verbazen en ons eraan ergeren, maar het is wel zo. Het zou allemaal veel eenvoudiger kunnen en veel beter, maar we slagen er niet in om het altijd en overal optimaal te regelen voor iedereen, zelfs als het kan, zelfs als we het willen. Er is altijd en overal onvolmaaktheid en zelfs onheil, vreselijk onheil. Met wapens is nog nooit een probleem opgelost, zelfs niet een probleem dat met wapens was ontstaan. En toch produceren en gebruiken wij massaal wapens, we hebben er genoeg om iedereen ettelijke keren te vermoorden en om de hele wereld tot losse atomen te herleiden. We kunnen de vervuiling van de aarde en al de enorme gevolgen daarvan verhinderen, maar we gaan vrolijk door met het produceren en verspreiden van schadelijke stoffen, en het zwerfvuil op aarde en in de zee zal weldra meters dik zijn. Enzovoort, enzovoort.

    En dat alles in naam van de menselijke vrijheid, het gevoel dat men zelf kan beslissen wat men doet: te snel rijden, een leeg blikje door het raam van de wagen kieperen, roken, alcohol drinken, medemensen bestelen, kwetsen, verkrachten en misbruiken, doden… Veel kan verhinderd worden door zaken onmogelijk te maken, maar dat lukt niet zo goed. Er is altijd een fundamentele weerstand tegen het onbeperkt inperken van de menselijke vrijheid. Men vreest dat we dan minder mens zijn, dat onze autonomie en onze menselijke waardigheid aangetast is.

    Maar is het wel terecht dat men die meest fundamentele en nobele redenen inroept om funest en zelfs misdadig gedrag te verdedigen? Roken is schadelijk, daarover is men het eens, en de manier waarop wij met alcohol en andere drugs omgaan is ook niet fraai. De mens, elke mens doet dingen die wij beter niet zouden doen. Maar ronduit verbieden? Dat niet, ook al omdat we dan weer met overtredingen en controles en bestraffing zitten, en dan zijn we weer bij af.

    De menselijke vindingrijkheid in het ontwijken van wetten is overigens blijkbaar zeer goed opgewassen tegen die van de wetgever om de wetten te doen toepassen. Stel dat we de snelheid van wagens van buitenaf elektronisch kunnen regelen; het zal geen dag duren voor iemand een apparaatje ontwikkeld heeft dat dit signaal onderschept. En zelfs als men de motor van een voertuig mechanisch beperkt, zijn er handige knapen die dat binnen de kortste keren uitgeschakeld hebben en integendeel het vermogen en de snelheid nog opvoeren. De ervaringen met rookverboden en droogleggingen en allerhande wars on drugs leren ons dat het vrijwel onmogelijk is om de mens bepaalde genotsmiddelen te ontzeggen.

    De mens is een complex wezen, en zeven miljard mensen op deze aarde is een complex gegeven. Er zijn in de praktijk blijkbaar geen gemakkelijke en eenvoudige en goedkope oplossingen. Maar dat betekent niet dat als die er zijn, we ze niet mogen gebruiken, omwille van het heilig principe van de menselijke vrijheid. Een rookverbod in kantoren en werkplaatsen en publieke ruimten, zelfs als het niet absoluut gerespecteerd wordt, heeft toch een gunstig effect op de publieke gezondheid. Een elektronisch snelheidsbeperking, zelfs als ze door sommigen omzeild wordt, zou een immense invloed hebben op de verkeersongevallen. Het is inderdaad niet gemakkelijk om iets absoluut onmogelijk te maken, maar waar het kan, zou men het moeten doen, als men het erover eens is dat het moet.

    Daarnaast moet men inderdaad blijven werken aan het sensibiliseren van de mensheid, steeds weer, voor elke nieuwe generatie, want niets is verworven, tenzij het in de genen opgeslagen is. Sommigen rekenen daarvoor op godsdiensten en andere, meer moderne overtuigingsmethoden; het gevaar daarbij is dat men steeds afhankelijk is van degene die de boodschap brengt. Zelfs als dat ogenschijnlijk een blijde boodschap is, biedt dat nog geen zekerheid voor een goed resultaat, zoals de geschiedenis ons leert. Sommigen menen dat men de mens enkel tot beter handelen kan brengen door elke mens tot betere inzichten te brengen, door ervoor te zorgen dat elke mens zo goed mogelijk zelf nadenkt en zich bezint over zijn gedragingen, en de eigen gedachten toetst aan de werkelijkheid en aan de ideeën van anderen, vooral dan die ideeën die in de praktijk nuttig en waardevol gebleken zijn, en met uitsluiting van ideeën die catastrofen veroorzaakt hebben.

    Onze technologische maatschappij, die zoveel nieuwe mogelijkheden creëert, zal het tevens mogelijk maken dat mogelijkheden afgesloten worden. Dat is, in tegenstelling met ons aanvoelen, geen inperking van onze vrijheid: door het uitschakelen van nefaste factoren verhoogt juist onze vrijheid om het goede te doen en het kwade te vermijden. Wij moeten de technologie aanwenden om de wereld te verbeteren, maar dat moet uiterst voorzichtig gebeuren, na zorgvuldig onderzoek en overleg, want de gevolgen kunnen erg verstrekkend zijn, misschien zelfs onomkeerbaar. Dat vereist een democratische samenleving, waarin niemand zomaar over het leven en welzijn van anderen kan beslissen, maar waar mensen wel gezamenlijk kunnen kiezen om bepaalde dingen te doen, of ze niet te doen en zelfs de mogelijkheid daartoe uit te schakelen. Vrijheid is geen willekeur, maar het maken van de keuzes; hoe beter die keuzes, hoe vrijer we zullen zijn.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    17-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Staken en betogen, of werken?

    Sinds we een nieuwe regering hebben, wordt er wat afgepraat. Ik kan me niet herinneren dat er zoveel discussie was bij het aantreden van de regering Di Rupo, hoewel die in Vlaanderen geen meerderheid had. Vandaag zijn het de kleinste politieke partijen in Vlaanderen, die samen ongeveer 20% van de kiezers vertegenwoordigen, die het voortouw nemen bij de betogingen en stakingen en de discussie voeren in de media. Tegen de overtuiging van 80% van de Vlamingen in, dus.

    Ik wil me niet mengen in dat politiek debat; ik probeer de onderliggende problematiek te begrijpen, de grondvragen die zelden aan bod komen in de discussie en die nochtans beslissend zijn voor onze toekomst en die van onze kinderen en kleinkinderen.

    Het komt me voor dat er twee strekkingen zijn in het conflict. Enerzijds zijn er personen en organisaties die een socialistisch of communistisch ideaal voorstaan. Zij zijn de pleitbezorgers van maximale staatsinmenging in alle domeinen van het leven, en met absolute controle van de staat door de politiek en de vakbonden. Hun ideaal is een samenleving van ‘kameraden’ die allemaal gelijk zijn, zonder noemenswaardige verschillen in rijkdom of privileges. Dat moet gebeuren door een nivellering van de lonen, hoge belastingen op hoge winsten van ondernemers en maximale herverdeling van de middelen door de staat. Aan de andere kant heb je individuen en organisaties die liberaal denken; zij willen de rol van de staat beperken tot een minimum, en alle verantwoordelijkheid bij de burger laten. Enkel wat alleen door de staat (beter) kan gedaan worden, mag onttrokken worden aan het privé-initiatief. Wie werkt en onderneemt, mag de winst en de voordelen die daarmee samenhangen voluit voor zichzelf houden en gebruiken naar eigen goeddunken.

    Socialisten (van welke strekking of politieke partij ook) staan voor hoge belastingen, vooral op hogere inkomens (maar hun grens ligt erg laag…), die het mogelijk maken dat de staat goedkoop of gratis diensten verleent in alle domeinen van de samenleving, en allerlei activiteiten zwaar subsidieert. Liberalen (en die vindt men eveneens in verscheidene organisaties en partijen) verwerpen belastingen, gratis diensten en subsidies. Zij vinden herverdeling door de staat oneerlijk, en menen dat een systeem van gratis diensten mensen lui maakt, terwijl het vooruitzicht dat men de vruchten van zijn arbeid mag behouden mensen veeleer aanzet tot activiteit en het creëren van economische meerwaarde.

    In het midden van de twintigste eeuw werd dat conflict ten top gedreven in de Koude Oorlog tussen het communistisch blok en het kapitalistisch blok. Tegen het einde van die eeuw leek het pleit beslecht in het voordeel van het liberale kapitalisme. Het communistisch systeem had geleid tot verstarring, verschraling, verpaupering en al de verschrikkingen van dictatoriale stelsels. In de kapitalistische landen waren zowel de economie als de cultuur spectaculair open gebloeid, met een verhoging van de algemene levensstandaard zoals nooit tevoren. Het leek duidelijk dat enkel wanneer mensen in ruime mate zelf kunnen beslissen over hun doen en laten en over hun toekomst, zij voldoende gemotiveerd zijn om zichzelf waar te maken. Het arbeidersparadijs kwam in het Westen niet tot stand door staatsdirigisme, maar door van arbeiders gegoede middenstanders te maken.

    De discussie die vandaag gevoerd wordt in België, maar ook in andere landen, gaat over dezelfde kwestie: beslist de politiek en de vakbond over de maatschappij, of is het de burger die zoveel mogelijk vrij moet gelaten worden om zijn talenten en werklust aan te wenden voor zijn eigen lotsverbetering?

    Wij beseffen niet hoezeer wij in West-Europa afgegleden zijn in de richting van het communisme/socialisme. De staat is oppermachtig en beschikt, via alle mogelijke rechtstreekse en onrechtstreekse belastingen, over enorme kapitalen, nog aangevuld met torenhoge leningen, die afbetaald worden met belastinggeld en nieuwe leningen. De staatsschuld is groter dan 100% van wat we met zijn allen door te werken opbrengen op een jaar. De wetgeving grijpt hardhandig in op alle domeinen van het leven; de wetboeken tellen vele tienduizenden bladzijden en elke dag komen er nieuwe wetten bij, de ene al meer gedetailleerd dan de andere. De staat heeft overal de hand in, door het verlenen of onthouden van subsidies en het opleggen van belastingen en boetes. De vrijheid van de burger is beperkt tot wat de staat toelaat, tot het gebruik van de mogelijkheden die de staat aanreikt. De samenleving is strak georganiseerd, en wordt geleid door een zeer kleine groep politici en vakbondsleiders die het bestuur van de partijen in handen heeft. Er heerst een politieke kadaverdiscipline waartegen ook individuele verkozenen des volks niets vermogen, laat staan een onmondige burger. Ondernemers worden gefnuikt in hun enthousiasme en hun werkijver door de zware belastingen en de regelneverij van de staat en het principieel defaitisme van de vakbonden. Het staatsapparaat is immens. Er zijn vele honderdduizenden ambtenaren die regels maken en toezien op de uitvoering ervan. Er zijn evenveel of nog veel meer dienstverleners, en faciliteerders die de mensen de weg moeten wijzen naar die diensten. Werklozen, zieken, personen met een beperking, daklozen en personen die in de armoede terechtgekomen zijn enzovoort, kunnen een beroep doen op allerlei diensten en uitkeringen, maar het staatsapparaat dat te hunnen dienste staat, kost verschrikkelijk veel geld. Dienstverleners worden goed betaald, veel beter dan de personen die op die diensten een beroep doen. Net zoals de ambtenaren leven de dienstverleners van de burgers, door bemiddeling van de staat, die de burgers belastingen doet betalen om die diensten mogelijk te maken. We leven inderdaad in een verzorgingsmaatschappij, waarbij de staat de verzorging organiseert en subsidieert met belastingsgeld van de burger.

    Het alternatief is dan: veel, veel minder belastingen, en veel, veel minder dienstverlening door de staat; dan houdt de burger meer over van zijn arbeid, en kan hij bij andere burgers de diensten bestellen die hij of zij nodig heeft. Dan zijn er meer mensen die werken, en minder die door de staat moeten onderhouden worden, omdat werken loont. En veel mensen zijn het erover eens dat het privé-initiatief en de normale concurrentie leiden tot een betere economie dan staatsdirigisme. De staat is geen voorbeeld van efficiëntie, zoveel is zeker. Waarom dan de organisatie van de maatschappij overlaten aan de staat? Het moet voldoende zijn dat de staat toeziet op het goed verloop van de economie, door het garanderen dat afspraken nagekomen worden.

    Zijn er dan geen rijken in West-Europa? Toch wel, ja. Het socialisme is niet helemaal geslaagd in zijn opzet. Er zijn nog mogelijkheden om binnen het strakke keurslijf van de staatsinmenging winsten te maken, grote winsten zelfs. Maar dat zijn veeleer uitzonderingen. En hebben de gewone burgers het hier niet goed? Toch wel, ja. Maar velen onder ons hebben de indruk dat het veel beter zou kunnen. Veel mensen zijn bezig met taken die als nutteloos beschouwd worden, met het uitvinden van wetten die zo goed als geen effect hebben, en het toezien op de uitvoering ervan. Wij maken elkaar het leven zuur met eindeloze administratieve verplichtingen die niets opbrengen. Al die energie zou beter kunnen aangewend worden, meer productief, zodat we het allemaal nog beter hebben.

    Ik hoop dat de huidige discussies duidelijk zullen maken dat wij vandaag hoofdzakelijk zijn waar we zijn door de ijver, de werklust, de ambitie, het talent en het inzicht van de burgers, en niet door de betutteling van de staat. Door nog meer mensen te betrekken in dat levendig arbeidsproces en door die kwaliteiten te belonen die werkelijk bijdragen tot onze vooruitgang, kunnen we onze welvaart en ons welzijn nog aanzienlijk verbeteren. Door te blijven ijveren voor een arbeidersparadijs zoals Marx dat droomde, vervallen we in de al fouten die in de communistische landen zo verschrikkelijk veel leed veroorzaakt hebben voor de gewone mens.

    En wat de stakingen en betogingen betreft: om straatgeweld te organiseren en het land plat te leggen, heb je maar een handvol mensen nodig, en niet noodzakelijk de meest verstandige of nobele. De democratie is een kwetsbaar goed; als men dergelijke ondemocratische middelen aanwendt, zou het wel eens kunnen dat ook anderen daartoe hun toevlucht nemen. De vakbonden spelen niet alleen letterlijk met vuur, maar ook figuurlijk: de roep naar wetten om de vakbonden aan banden te leggen weerklinkt steeds ruimer. En voor wanneer een vakbond die de meerderheid van de werkende bevolking vertegenwoordigt en de concurrentie aangaat met de socialistische bonden, die dat duidelijk niet doen?

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    14-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Es geht auch anders...

     

    De ballade van de pooier

    Uit De driestuiversopera, Bertolt Brecht

     

    Vertaling © 2014 Karel D’huyvetters

     

    Mac

    Er was een tijd, die is nu wel voorbij,

    Toen leefden we nog samen, zij en ik,

    En wel van mijn koppie en van haar buik.

    Ik beschermde haar, en zij onderhield mij.

    Het kan ook anders, maar zo kan het ook.

    En als er een vrijer kwam, kroop ik uit ons bed

    En verdween met een glaasje kirsch en was heel net.

    En als hij afdokte, zei ik hem ‘Meneer,

    Als je nog een keertje wil, met veel plezier!’

    Zo hielden we het uit, een goed half jaar vast

    In dat bordeel waar ons huishouden was.

     

    Jenny

    En in die tijd, die nu wel voorbij is,

    Heeft hij meer dan eens mijn poen gegapt.

    En als het geld op was, kreeg ik op mijn kanis.

    Dan was het meteen: ’Kom hier, dat ik je hemd verpand!

    Een hemd, dat is leuk, maar zonder gaat het ook.’

    Maar dan werd ik gemeen, weet je, ik baalde,

    Ik vroeg hem dan vaak, waar hij het lef wel haalde.

    Maar dan verkocht hij me zomaar een muilpeer.

    Ik was er dan meteen vaak danig van in de weer.

     

    Samen

    Het was me wat moois, in dat half jaar, vast

    In dat bordeel waar ons huishouden was.

     

    Samen, en afwisselend

    Er was een tijd, die nu voorbij is,

    Mac

    Toen was het nog niet echt zo erg als het nu is,

    Jenny

    Toen het ook zomaar overdag in bed van jetje was

    Mac

    Aangezien zij zoals gezegd ‘s nachts meestal bezet was.

    (’s Nachts is meer gewoon, maar overdag lukt het ook.)

    Jenny

    En als ik dan ook nog eens zwanger werd van jou,

    Mac

    Dan deden we het zo: ik lig wel onder jullie, vrouw,

    Jenny

    Omdat hij het kind al niet in het moederlijf verdrukken wou

    Mac

    Dat hoe dan ook toch maar bij het vuilnis belanden zou.

    En zo kwam het dat ook dat halve jaar al bijna om was

    In dat bordeel waar ons huishouden was.

     

     

    Het gebeurt me wel eens, wanneer ik geconfronteerd word met een ongewone wending, of een niet alledaagse gebeurtenis, dat ik, meestal in gedachten, om toch niet (weeral…) al té pedant te lijken, dit versje van Bertolt Brecht neurie: Es geht auch anders, aber so geht es auch.

    Vroeger, toen ik klein was, verliep alles meestal zoals gebruikelijk. Iedereen leefde in een gezin met drie, vier kinderen, met een vader die ging werken en een moeder die het huishouden deed. Je ging naar school om later op jouw beurt zo’n gezinnetje te stichten en te leven zoals je ouders, en je grootouders, enzovoort. Daar kwam een einde aan in de woelige jaren 1960. Plots leek niets meer wat het was, heilige huisjes tuimelden naar beneden, de wereld werd een dorp, er waren plots geen zekerheden meer, en ook geen normen.

    Vroeger was alles en iedereen eender: iedereen was blank, sprak dezelfde taal, had dezelfde gewoonten, ging naar dezelfde kerk, kocht dezelfde dingen in dezelfde winkels, en werd begraven op hetzelfde kerkhof. Er was nauwelijks afwijkend gedrag, en het weinige dat er toch was, werd angstvallig verborgen en verzwegen, zeker voor de kinderen. Het hoogste ideaal was: beantwoorden aan de verwachtingen, conformeren aan de norm. Wij zijn grootgebracht in dat nauwsluitend perspectief, en met de onomstotelijke kleinburgerlijke overtuiging dat al wat afweek van het gewone onmogelijk goed kon zijn.

    Als je dan plots een neger ziet, dan weet je niet waar je het hebt. Ik zeg wel: neger, want zo heette een zwarte Afrikaan toen, zonder denigrerende bijbedoelingen of neerbuigendheid. Nu heeft dat woord vanuit het Engels een zo negatieve bijklank gekregen, dat het in de omgangstaal nog amper mag gebruikt worden, maar dat terzijde.

    Het gewone was zo in ons ingehamerd, dat wij niet in staat waren ons voor te stellen dat er nog iets anders kon zijn. Het gewone, of normale, was de norm. Wat daarvan afweek, was abnormaal, en dat betekende: slecht, verkeerd, foute boel, hel en verdoemenis. Alles was zoals het was, en zo moest het ook blijven. Alle verandering was uit den boze: wat goed genoeg was voor onze ouders en voorouders, was goed genoeg voor ons.

    Die mentaliteit heerste overal: thuis, op school, in de kerk, in de jeugdbeweging, op straat, overal waar je kwam, en ze werd ons met gezag ingeprent gedurende de eerste twintig jaar van ons leven. Geen wonder dat die mentaliteit zo diep ingeworteld is. Het is pas wanneer we kennis maakten met andere toestanden, die vaak even diep ingesleten waren bij anderen, dat we de relativiteit van het gewone gingen inzien. Tenminste, als we erin slaagden om te ontsnappen aan de houding die ons was opgelegd, namelijk dat alleen onze eigen gewoonten goed waren, en die van de anderen des duivels. Dat kon enkel door ons verstand te gebruiken, door niet telkens terug te vallen op wat ons voorgehouden was, maar de dingen onder ogen te zien, vrank en vrij, en dan te beslissen wat goed was en wat niet. Dan bleken plots heel veel ongewone dingen even goed als de gewone, en heel veel slechte dingen zelfs beter dan wat men ons als alleenzaligmakend had voorgehouden. Meteen verloor het loze gezag, dat enkel op macht steunde, al zijn overtuigingskracht, en stond de weg open voor vernieuwing in verscheidenheid. Zelf durven nadenken, in plaats van klakkeloos aanvaarden wat men je voorhoudt. Echt nadenken, dat wil zeggen voor en tegen afwegen, alle mogelijkheden bekijken, te rade gaan bij anderen die er ook over nagedacht hebben. Rekening houden met je spontane voor- en afkeur, maar je niet zomaar laten leiden door je emoties alleen. Zo ga je stilaan de juiste afwegingen maken, en leren uit je ervaring wat goed is en wat uiteindelijk niet goed. Leren overleven, leren leven.

    Terugkijkend naar de tijd van toen, die nu wel echt voorbij is, stel ik vast dat ik er niet in geslaagd ben me helemaal vrij te maken van de harde beginselen van mijn opvoeding. Ik ben meestal kleinburgerlijk blijven denken, ik heb niet vaak buiten de lijntjes van mijn opvoeding gekleurd. Mijn stoutste dromen heb ik niet waargemaakt, mijn dierbaarste idealen heb ik niet altijd nagestreefd. Ik heb meestal gehandeld volgens de normen en de verwachtingen, en niet de morele of intellectuele moed gehad om nuchter en bedachtzaam alle mogelijkheden onder ogen te zien en dan moedig te kiezen voor het beste. Ik heb, bewust en onbewust, meestal gekozen voor het compromis, voor minder dan het uiterste, en ben de meeste risico’s uit de weg gegaan.

    Ik zeg dat zonder veel teleurstelling: het is niet altijd wijs voor jezelf en voor anderen de extremen op te zoeken. Maar toch vraag ik me af hoe het zou gegaan zijn indien ik op bepaalde momenten in mijn leven vrijmoedig ja had gezegd, of neen.

    Het is goed zoals het geweest is. Maar het had ook anders gekund.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    03-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tom Kroon, De morele intuïtie van kinderen

    Tom Kroon, De morele intuïtie van kinderen. Respect en verantwoordelijkheid, vrijheid en geweten, derde volledig herziene druk, Amsterdam: SWP, 2014, 246 blz. paperback, € 24,90

    Dat dit boek uit de praktijk gegroeid is, blijkt op elke bladzijde. De persoonlijke betrokkenheid van de auteur bij de vorming van pedagogen en onderwijzend personeel levert talloze interessante voorbeelden uit de praktijk op, die meer theoretische uiteenzettingen onderbouwen en illustreren. Dit is een klassieke ‘cursus’, zoals wij dat in Vlaanderen zeggen: een handboek bij colleges aan een hogeschool of universiteit. Studenten worden hier op een vlotte manier vertrouwd gemaakt met fundamentele begrippen en hun praktische toepassingen, en verwerven zo een inzicht in een materie die voor opvoeders inderdaad van cruciaal belang is: de vorming van het kind tot een moreel persoon. De auteur is daarvoor te rade gegaan bij talrijke experts. Dat zijn in de eerste plaats hedendaagse bronnen die rechtstreeks te maken hebben met het thema: morele ontwikkeling en opvoeding van het kind. Daarnaast zijn er echter ook directe en indirecte verwijzingen naar de klassieken: Aristoteles, Thomas, Confucius, Mandeville, Nietzsche, maar ook moderne klassieken als I. Berlin, Dijksterhuis, C.S. Lewis, Nussbaum, C. Taylor, F. de Waal, Witgenstein, al lijken die veel minder aandacht te krijgen dan de veel minder bekende hedendaagse aangehaalde auteurs.

    Het boek is bijna integraal gewijd aan morele kwesties; de morele opvoeding komt vooral in de laatste drie hoofdstukken aan bod, maar dan zitten we al aan pagina 171. En ook die hoofdstukken zijn niet van technisch-pedagogische aard, wat de leesbaarheid voor de leek zeker ten goede komt. Dat mag ook over het hele boek gezegd worden: het mag dan al specifiek bestemd zijn voor het hoger onderwijs, doch dat neemt niet weg dat het toegankelijk is voor iedereen die ook maar enigszins belangstelling heeft voor de boeiende problematiek van de ethiek en de morele opvoeding van kinderen in het bijzonder.

    In de hoofdstukken over ethiek/moraal, die het hoofdbestanddeel uitmaken van dit boek, hanteert de auteur een aantal begrippen die hij ongetwijfeld heeft overgenomen, al dan niet aangepast, uit de uitvoerige secundaire literatuur die hij vermeldt. Het is jammer dat daarbij dikwijls de directe bronvermelding ontbreekt, zodat het niets steeds duidelijk is of een begrip of een begrippenstelsel door de auteur zelf bedacht is, of ontleend aan een andere auteur, die men daar dan zou kunnen op naslaan. De keuze van die begrippen en dragende trefwoorden door onze auteur is niet steeds erg gelukkig. In een (hoog) vulgariserend werk moet men inderdaad niet al te technisch doen en kan men jargon maar best vermijden. Maar het vulgariseren mag niet zo ver gaan dat men de grond van de zaak onvermeld laat of uit het oog verliest. Een al te sterke vereenvoudiging van complexe gegevens wreekt zich op den duur. Een voorbeeld.

    De auteur maakt een onderscheid tussen verlangens van de eerste en van de tweede orde. De eerste zijn ik-gericht, de tweede zijn jij-gericht. Ongetwijfeld is dat een nuttige indeling van verlangens (H. Frankfurt), maar de identificatie van primaire verlangens (zoals honger, dorst, slaap, maar ook alle spontaan opkomende verlangens om iets te doen) met egoïstische en egocentrische neigingen, en het definiëren van secundaire verlangens, die op redeneren en afwegen zijn gebaseerd, als altruïstisch is niet alleen te algemeen: het is gewoon niet zo. Dat ziet ook de auteur in, en hij put zich vervolgens uit in het signaleren van uitzonderingen en het kwalificeren van deze algemene regel, maar even later duikt dat onderscheid weer even ongenuanceerd op als verantwoording of verklaring van verschijnselen of opvattingen.

    De meest diepgaande kritiek die men op dit boek kan formuleren betreft de fundering van de moraal die wij erin vinden, of liever niet vinden. In een poging om te ontsnappen aan het klassieke maar nu volledig achterhaalde patroon van de fundering van de moraal op een geopenbaarde godsdienst, lijkt de auteur uit te gaan van het bestaande ethos als enige basis: moraal is wat men aan morele overtuigingen aantreft in een maatschappij. Dat kan misschien nog enigszins opgaan voor wat de auteur de ‘brede moraal’ noemt: het geheel van morele overtuigingen van een persoon, zijn levenshouding; wanneer het gaat om wat de auteur enigszins verrassend de ‘smalle moraal’ noemt, namelijk de morele opvattingen die alle leden van een gemeenschap, bijvoorbeeld een staat, delen, komt de aap uit de mouw. Niet wat mensen zoal doen is ook goed en dus de norm. In een maatschappij zal men zich bezinnen over wat goed en minder goed of zelfs kwaad is. Er zijn wel degelijk morele normen, en die zijn universeel geldig, en zij kunnen ontdekt worden door de mensheid, op grond van de rede, in onderling overleg. Die fundamentele problematiek vinden we hier helaas niet terug, en dat brengt de auteur niet zelden in verlegenheid. Hij moet dan wel verwijzen naar staatswetten en de universele rechten van de mens, maar hij legt niet uit waarop die gebaseerd zijn en beperkt zich ertoe te stellen dat ze voor iedereen verplicht zijn. Daarmee bezondigt onze auteur zich aan een zeer ouderwetse denkwijze, die bijzonder slechte herinneringen oproept aan de christelijke morele opvoeding, waar de naastenliefde als een gebod gold. Al te vaak ontbreekt elke motivering voor voorschriften die de auteur als vanzelfsprekend ziet. Hij lijkt enorm veel belang te hechten aan fatsoen en goede omgangsvormen, terwijl dat in feite slechts uiterlijkheden zijn, franjes, die niet in de plaats kunnen komen van een diepe morele overtuiging. Het opvoeden van kinderen is niet zozeer hen allerlei (morele) kunstjes leren zodat ze naadloos kunnen ingeschakeld worden in de maatschappij, dan wel jonge mensen leren nadenken over zichzelf en (hun plaats in) de maatschappij, met de nadruk op de kracht van de rede om tot inzicht in de waarheid te komen. Zolang een kind, of een mens, niet overtuigd is van het belang van een bepaalde levenshouding, zal elke opvoeding daartoe vruchteloos blijken.

    Bij de finale waardering van dit overigens uitstekend leesbare en evenwichtige boek kunnen we niet voorbijgaan aan het ontbreken van een stevige fundering van de moraal. Dat is des te meer jammer omdat de auteur vooral in zijn vele voorbeelden steeds getuigt van een voorbeeldig moreel inzicht. Er staat in dit boek niet één ethisch betwistbare uitspraak of foute morele inschatting. Het zou echter voor het bedoelde publiek van immens nut geweest zijn indien al deze uitstekende uiteenzettingen expliciet gegrondvest waren op de fundamentele morele principes die aan de grondslag liggen van onze moderne beschaving, al was het maar de beginselen van de Verlichting: vrijheid, gelijkheid en solidariteit, en de principes van de moderne evolutieleer (Dawkins) die de fundering daarvoor aanreiken. Niet alleen zouden zij, en elke andere lezer van dit boek, tot een beter inzicht gekomen zijn in de concrete toepassingen op basis van die eerste grondslagen, zij zouden ook minder nood gehad hebben aan het memoriseren van de soms ietwat krampachtige opdelingen en niet steeds nuttige structureringen van die toepassingen. In zekere zin kan men ook van dit boek zeggen dat het beter is iemand te leren vissen dan hem een vis te verkopen.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    24-11-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Julian Baggini, De deugden van de tafel

    Julian Baggini, Deugden van de tafel. Een filosofie van het eten, Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2014, 352 blz.

    Wanneer een bekend filosoof zich buigt over de zeer pragmatische kwestie van ons eten en drinken, is men benieuwd naar wat daarvan het resultaat kan zijn. De vrees bestaat immers dat het een geleerde uiteenzetting wordt waar een leek geen woord meer van verstaat. Het was een hele opluchting dat dit niet het geval is bij dit boek. De auteur heeft een hele reeks interviews afgenomen van bekende en zelfs beroemde koks en van allerlei figuren die een rol spelen in de verkoop, de productie of de verspreiding van voedsel en drank, evenals van vooraanstaande personen die actief zijn in bewegingen die zich bekommeren om de kwaliteit van ons voedsel en om duurzame productie- en transportmethodes. Bovendien is hij zelf behoorlijk gefascineerd door het onderwerp en eet en kookt hij zelf graag goed.

    Alle ingrediënten zijn dus aanwezig voor een goed verhaal, en dat is precies wat we hier aangeboden krijgen. Anekdotes en interviews larderen de meer zakelijke uitleg over het productieproces van onze voeding en dranken, maar Baggini zou geen filosoof zijn indien het hoofdbestanddeel op het menu niet zou bestaan uit filosofische overwegingen bij dat alles. En dat is wat dit boek zo bijzonder maakt. Er zijn voor en tegenstanders van zowat alles wat men op zijn bord of in een glas of kop kan krijgen: de gustibus non disputandum, over smaken valt niet te twisten; maar precies dat doen we voortdurend, en met passie. Er zijn fundamentalisten die zweren bij biologisch voedsel en even overtuigde voorstanders van industriële productiemethodes, waarbij men mijlenver staat van de ‘natuurlijke’ procedés. Niemand kookt zo goed als je eigen moeder. Hoe kom je daaruit? Blijkbaar alleen wanneer men rustig enige onbevooroordeelde afstand kan nemen en de zaak nuchter bekijkt vanuit een filosofisch oogpunt. Dan moeten dogma’s en tradities plaats maken voor de feiten, en worden emotionele voorkeuren en keuzes getoetst aan ethische en morele principes. Naar mijn aanvoelen is dat een van de grootste verdiensten van dit boek. De auteur gaat zowat al de bekende discussies over de geneugten van de tafel en al wat daarmee te maken heeft te lijf met een uitzonderlijk eerlijke openheid, zonder enige vooringenomenheid. Zo moeten allerlei heilige huisjes en onaantastbare principes sneuvelen: biologisch is niet altijd natuurlijk, producten uit je eigen buurt zijn niet altijd te verkiezen boven die van verre landen, die een lange weg hebben afgelegd voor ze bij ons belanden, vers is niet altijd het best, duur en zeldzaam is niet altijd beter enzovoort.

    Af en toe levert dat standpunten op die enigszins moeilijk te plaatsen zijn. Als je in een verhitte discussie de positieve punten van beide diametraal tegengestelde standpunten naar voren haalt, en de sterke argumenten van beide partijen ontkracht met rake kritische bedenkingen, blijft er bij de lezer een bevreemdend gevoel van onzekerheid achter: hoe moet het nu? Wie heeft nu gelijk? Waarop Baggini terecht antwoordt: daarover moet je zelf beslissen; er is geen absolute waarheid. Ieder van ons moet zelf uitmaken hoeveel belang hij of zij hecht aan een bepaald aspect. De meeste kwesties zijn immers zo complex en men moet steeds rekening houden met vaak tegenstrijdige belangen en waarden, dat het zelfs voor specialisten niet mogelijk is om een standpunt aan te wijzen dat voor iedereen overtuigend is. Dat is het heikele punt van elk evenwichtig en open ethisch gesprek: er zijn geen zekerheden, niets is volmaakt, er zijn alleen verscheidene benaderingen die elk een aspect van de waarheid vertolken. En aangezien wij allemaal verschillend zijn, zullen wij elk een van die benaderingen verkiezen boven alle andere, en vaak ook van mening veranderen op basis van nieuwe informatie of gewijzigde omstandigheden. Wie dus dit boek ter hand neemt om er straffe uitspraken en doorslaggevende argumenten te vinden voor de eigen opvattingen, zal wellicht bedrogen uitkomen. Wie zich daarentegen laat leiden door de rustige, evenwichtige en vooral ‘gezonde’ redeneringen van de auteur, zal daarin niet zelden nieuwe redenen vinden om bewuster door te gaan zoals men bezig is, of overtuigende argumenten om daarmee radicaal te breken.

    Aan het einde van elk hoofdstuk vindt men een praktische toepassing: een recept, maar met de nadruk op de context, veeleer dan op de bereiding. Ook dat maakt het boek tot een levendig en smakelijk geheel.

    De Nederlandse vertaling is heel behoorlijk, al schijnt het Engels af en toe wel door: niet elke Engelse uitdrukking heeft een idiomatisch Nederlands alternatief gekregen. Wie dus het Engels voldoende machtig is, zal bij voorkeur dit boek in het origineel lezen. Voor de vele anderen opent deze vertaling een rijke bron van informatie en vooral inzicht in deze materie die niemand onberoerd laat.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    04-11-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De volmaakte priester bestaat niet.

    Vlaanderen is nog maar eens in de ban van de zoveelste aflevering van het verhaal van het misbruik van minderjarigen in de katholieke kerk. De vorige bisschop van Brugge moest aftreden nadat uiteindelijk was bekend gemaakt dat hij vele jaren lang ‘een relatietje’ (zijn woorden) had gehad met een neefje. Zijn opvolger, die duidelijk was aangesteld om een breuk met het verleden te belichamen, had het nu in zijn hoofd gehaald om een beschermeling van zijn voorganger, een priester die veroordeeld was wegens het aanranden van de eerbaarheid van minderjarigen, te benoemen als pastoor in drie West-Vlaamse parochies. Dat leverde een storm van protest op, waarna de betrokken priester inzag dat hij die taak niet in alle rust kon opnemen, en dus ook niet tot een goed einde zou kunnen brengen. Einde van deze episode.

    Men heeft bij dit verhaal allerlei bedenkingen gemaakt. Ik wil er enkel dit aan toevoegen: blijkbaar houdt men nog steeds vast aan de gedachte dat een priester een onverdacht persoon moet zijn, op alle gebied. Als het een priester zou geweest zijn die een affaire had gehad met een vrouw, of die geld had gestolen uit het offerblok, zou men net zo gereageerd hebben. Het gaat dus niet alleen om het beschermen van minderjarige jongens tegen ongewenste seksuele toenaderingen. Men verwacht dat een priester van onbesproken gedrag is, minder dan dat is ondenkbaar en onduldbaar.

    De vraag is natuurlijk of dat wel mogelijk is. Niemand is volmaakt, waarom zouden priesters het dan zijn? En zouden ze dat zijn uit zichzelf, en daarom juist priester (mogen) worden? Of brengt de wijding tot priester dat mee als een spontaan neveneffect van die bovennatuurlijke genade? Of brengt de functie en de verwachtingen van het publiek het mee? Onzin, allemaal, natuurlijk. Niemand is volmaakt. Het voorbeeldig gedrag van priesters (en van andere functionarissen) is een pose. Ik heb een priester gekend, een verstokte roker, die elk jaar tijdens de vasten het roken liet. Hij werd daarom door al wie hem kende bewonderend aangekeken: wat een wilskracht! En dan nog omwille van zijn godsdienst! Op een dag bekende hij me dat hij enkel in het openbaar niet rookte; wanneer hij alleen thuis was, rookte hij net zoals anders.

    Zo hebben priesters het altijd al gedaan: voor het oog van de mensen houden ze zich aan al de vele en dwaze regels die men hen opgelegd heeft, maar stiekem overtreden ze die zonder veel scrupules. Bisschop Vangheluwe vond al die jaren niet dat hij iets verkeerd deed als hij doktertje speelde met zijn neefje, en hem veel geld toestopte om hem te doen zwijgen. De priester die zo kranig de vasten onderhield door niet te roken was een voorbeeld en een uitdaging voor de anderen, en het feit dat hij ’s avonds rustig zijn sigaretjes pafte, veranderde daar volgens hem niets aan. Talloze priesters handelden net zo met de celibaatsverplichting: zij huwden niet en hadden officieel geen sekspartner(s), maar ze knepen wel de katjes (m/v) in het donker, en vonden dat heel gewoon.

    Maar dat is het natuurlijk niet, het is oneerlijk. Het volstaat niet dat je de mensen laat geloven dat je onberispelijk bent, je moet het ook echt zijn. En dat kan natuurlijk niet, want niemand is volmaakt. Men mag dus ook niet de indruk wekken dat er mensen zijn die wel volmaakt zijn. Dat is niet eerlijk tegenover die mensen zelf, de priesters bijvoorbeeld, die dan tegen een opdracht aankijken die geen mens aankan, en dus constant leven met het onvermogen om volmaakt te zijn, wat onvermijdelijk leidt tot het meest verwerpelijk cynisme en een immoreel dubbelleven, zoals bij Roger Vangheluwe; het is vanzelfsprekend ook niet eerlijk tegenover de goegemeente die men wijsmaakt dat hun herder volmaakt is: zijn onvolmaaktheid zal onvermijdelijk dra blijken, tot teleurstelling van de gelovigen, die zich terecht bedrogen zullen voelen.

    Men heeft in de loop der tijden de figuur van de priester tot een bijna goddelijke dimensie verheven, een alter Christus, de plaatsvervanger van de volmaakte God op aarde. De priester was geen mens meer, en dat is waar het is fout gegaan. De eerste slachtoffers van die kunstmatig in het leven geroepen mythe waren de priesters zelf, die onmogelijk hun al te veeleisende rol konden waarmaken, en dus gedoemd waren tot een leugenachtig dubbelleven dat elke authentieke emotie radicaal verwoestte. De gelovigen en de gemeenschap waren de volgende slachtoffers, wanneer zij keer op keer bedrogen uitkwamen in hun verwachtingen tegenover hun herders.

    De ware schuldigen moet men zoeken bij de kerkelijke hiërarchie en de theologen die zich achter die hiërarchie schaarden en hun bedenkelijke argumenten ten dienste stelden van dat verwerpelijk misbruik van mensen. De kerkelijke overheid wist maar al te goed dat priesters geen volmaakte mensen waren; als het niet was uit eigen schuldbewustzijn, dan zeker uit de ontelbare ‘gevallen’ die zij elk jaar moesten oplossen. En dus werden alle overtredingen met de mantel der christelijke naastenliefde bedekt, alle problemen verdwenen in de doofpot, vrijwel alles wel geduld, verzwegen en vergeven, en daders konden steeds opnieuw beginnen en ongehinderd dezelfde misstappen begaan.

    Men zegt dat er sinds kort een nieuwe wind waait in de kerk. Als dat zo is, dan heeft Jozef De Kesel, met wie ik ooit op de schoolbanken zat, zijn huik niet tijdig naar die nieuwe wind gehangen. Ik vrees echter dat er meer aan de hand is. De nieuwe paus predikt ‘zero tolerance’ tegenover kindermisbruik door de kerk. Als men daar even bij stilstaat, verwacht men niet minder dan diezelfde dappere houding tegenover het misbruik van volwassen, mannen en vrouwen, tegenover diefstal, meineed, en wat er nog meer in de tien geboden of de codex iuris canonici staat. En dan zijn we terug bij af: priesters moeten blijkbaar nog steeds volmaakt zijn. En dat kunnen ze niet, want niemand is volmaakt. De enige juiste conclusie is dat men naar een nieuw priestermodel moet, dat zich beperkt tot haalbare menselijke kwaliteiten. Maar dan moet men zowat de hele kerk hervormen, en dat staat niet te gebeuren. En dus zal deze kerk ten onder gaan aan de interne onwil om ze te redden. De hiërarchie lijkt liever met het zinkend schip te willen vergaan dan een nieuwe koers te varen, die het in veiliger vaarwater moet brengen. Hoe dan ook beleven we het einde van de kerk zoals we die gekend hebben: ofwel verdwijnt ze geruisloos in de golven der eeuwen en zonder een spoor na te laten, ofwel wordt ze iets zo radicaal anders dat elke vergelijking met haar verleden onmogelijk is.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst
    08-10-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geloof of wetenschap?

    Het is een bericht dat vaak opduikt in de media: 35, of 50% van de Amerikanen (USA) gelooft dat de zon om de aarde draait, of dat de aarde slechts vier duizend jaar oud is, of dat de mens en de dinosauriërs samen op aarde geleefd hebben, of dat de evolutietheorie onwaar is. De onderliggende boodschap is dat Amerikanen domoren zijn, slecht opgeleid, goedgelovig, bijgelovig, of gewoon gelovig.

    Zo eenvoudig is het echter niet.

    Vooreerst moeten we erbij zeggen dat dezelfde bevraging, een enquête bij een willekeurig en beperkt aantal testpersonen, in Europa ongeveer hetzelfde resultaat oplevert, en wellicht ook in Zuid-Amerika, Azië, Afrika en Oceanië. Het is dus een wereldwijd verspreide opvatting, die niet typisch is voor de inwoners van de Verenigde Staten. Bovendien zal men die opvatting vooral vinden bij bepaalde bevolkingsgroepen, en veel minder bij andere. Er zijn bijvoorbeeld maar weinig wetenschappers of hoger opgeleiden die zoiets denken.

    Het is ook nuttig een onderscheid te maken tussen die verschillende punten.

    Dat de aarde slechts vier duizend jaar oud is, meent men te kunnen afleiden uit de Bijbel, namelijk door het tellen van de jaren die de verschillende vermelde generaties hebben geleefd. Volgens de Schriftgeleerden was dat ongeveer 3600 tot 5500 jaar, en dat was een opvatting die algemeen verspreid was: ook Mercator († 1594) nam dat nog aan. Het is dus een gegeven dat zijn gezag uitsluitend ontleent aan de Bijbel. Daarmee verbonden is de opvatting dat God op korte tijd (zes dagen) de hele wereld heeft geschapen zoals hij nu is. Elke soort, dus ook de mens, is net zo door God gemaakt als ze er nu uitziet; er is dus geen sprake van enige evolutie, of van een gemeenschappelijke afstamming van de verschillende soorten, en zeker niet van een gemeenschappelijke voorouder van de mens en andere hogere diersoorten zoals de apen. Het is dus duidelijk dat die opvattingen niet gesteund zijn op enig wetenschappelijk onderzoek; daaruit blijkt namelijk onbetwistbaar dat het er anders aan toe gegaan is.

    Dat de zon om de aarde zou draaien is een andere kwestie. De Bijbel gaat zeker uit van die veronderstelling, maar stelt dat niet als een openbaring. Het verschijnsel is immers zo vanzelfsprekend en zo algemeen aanvaard, ook vandaag nog, dat het niet eens moest vermeld worden. Iedereen geloofde dat de zon om de aarde draait, dat is toch wat iedereen ziet? Men had geen enkele aanleiding om te denken dat het anders was, en de meeste mensen kunnen ook vandaag nog onverstoord verkeerdelijk veronderstellen dat de zon om de aarde draait zonder dat ze daarin tegengesproken worden door de feiten. Het is pas wanneer men specifieke verschijnselen moet verklaren dat die stelling onhoudbaar blijkt. Het zijn de astronomen die het eerst hebben vastgesteld dat bijvoorbeeld de baan van de planeten niet kan verklaard worden wanneer men de aarde in het middelpunt van ons stelsel plaatst; vandaar trouwens hun naam, die afgeleid is van het Griekse woord voor ‘zwervers’: ze bewegen zich niet zoals de sterren, maar wijken van hun vaste baan af, keren op hun stappen terug en gaan dan weer verder. Het is evident dat alle andere mensen ofwel dachten dat de astronomen gek waren, ofwel dat ze zich met totaal onbelangrijke dingen bezighielden.

    Die astronomen deden waarnemingen met (voor onze begrippen) primitieve wetenschappelijke instrumenten, en zochten dan naar een logische, rationele theorie om de beweging van de hemellichamen te verklaren. Dat noemt men de inductieve methode: uit de feiten leidt men wetten af. De Bijbel werkt net andersom: men vertrekt van een verhaal dat in een onfeilbare goddelijke openbaring is vastgelegd en dat de dingen zoals ze nu zijn verklaart. Zolang men vasthoudt aan de onfeilbaarheid en de letterlijke interpretatie van de Bijbel, bevindt men zich in een voorwetenschappelijk stadium.

    Dat men het scheppingsverhaal niet letterlijk moet lezen, is een opvatting die zo oud is als de Bijbel zelf: er zijn altijd al geleerden geweest die dat dachten en verkondigden, bijvoorbeeld Augustinus, toch een van de belangrijkste kerkvaders. Het heeft echter heel lang geduurd voor men daarvoor ernstige argumenten kon aanvoeren. Enerzijds gebeurde dat door de Bijbel zelf aan een nauwkeurig historisch en literair onderzoek te onderwerpen, waarbij men vaststelde dat er talloze onduidelijkheden en zelfs contradicties waren, dat de teksten niet geschreven waren door hun vermeende auteurs, en niet in de tijd waarin de verhalen zich afspelen, maar veel later. Dat was een ernstige bedreiging voor de authenticiteit van de Bijbel, zowel het Oude als het Nieuwe Testament, maar ook voor zijn onfeilbaarheid: de Bijbel was niet het woord van God, maar woorden van mensen. Dat betekende dat er geen reden meer was om die woorden als een betrouwbare basis te nemen om de verschijnselen te verklaren. Men kon en moest dus op zoek gaan naar andere argumenten en andere theorieën.

    Dat gebeurde in de ontwikkeling van de wetenschappen, zowel louter theoretisch, door het zoeken naar een verklaring voor de feiten, als inductief, door een doorgedreven onderzoek naar de feiten zelf. Geologen onderzochten de aardlagen en vonden daarin aanwijzingen dat de aarde er ooit helemaal anders moet uitgezien hebben. Ze vonden ook versteende restanten van planten en dieren, fossielen die bewezen dat er vroeger andere soorten bestaan hebben. Biologen zagen talrijke gelijkenissen tussen alle soorten van de bestaande levende wezens, en probeerden die levensvormen te rangschikken naar hun verwantschap. Toen ze ook de fossielen daarbij gingen betrekken, kwamen ze tot de vaststelling dat de huidige levende wezens vroeger hoogstwaarschijnlijk niet bestonden, aangezien er geen fossiele resten van waren, en dat ze dus moeten ontstaan zijn uit de vroegere soorten. Er moest dus een evolutie geweest zijn, zowel in het uitzicht van de aarde als in de levensvormen die erop voorkwamen.

    Het kwam er dan op aan het mechanisme te ontraadselen van die evolutie. De evolutietheorie van Darwin en Wallace was een eerste, monumentale ontdekking, de erfelijkheidstheorie van Mendel een tweede; helaas werden die twee niet meteen met elkaar in verband gebracht. Maar de wetenschappelijke aanpak was duidelijk: de verschijnselen zo nauwkeurig mogelijk onderzoeken; vervolgens een theorie ontwikkelen die deze verschijnselen verklaart, en dan die theorie testen in de praktijk. Pas in de eerste helft van de twintigste eeuw kwam men tot een formulering van de evolutietheorie waarvan men aannam dat die een goede weergave was van de werkelijkheid, en kon dienen om praktische toepassingen uit te werken in de genetica. Ook in de andere wetenschappen is het zo gegaan, bijvoorbeeld in de kosmologie, die het ontstaan van het heelal beschrijft. De aarde is niet vierduizend jaar oud, maar 4,5 miljard jaar, en het leven op aarde is 3,5 miljard geleden nietig begonnen en sindsdien voortdurend geëvolueerd.

    Dat de wetenschap een waardevolle benadering van de werkelijkheid is, daaraan twijfelt niemand meer: onze leefwereld is grotendeels op die wetenschap gebouwd en zou zonder die wetenschap op korte tijd totaal ineenstorten. Een brug over een rivier houdt stand omdat ze goed gebouwd is, volgens wetenschappelijke principes, en niet omdat God het wil, of omdat de gelovigen ze met hun gebed in stand houden.

    Het is echter mogelijk om de wetenschap over te laten aan de wetenschappers en de toegepaste wetenschappers en de mensen die daarop willen vertrouwen, en zelf andere ideeën te hebben over hoe het er in de wereld aan toe gaat. Men kan dus zonder al te grote problemen een voorwetenschappelijke houding aannemen, zoals vrijwel alle mensen vroeger deden, zonder daarvan grote nadelen te ondervinden. Of de aarde om de zon draait of omgekeerd, maakt voor ons dagelijks leven nauwelijks iets uit: de zon gaat werkelijk op en weer onder, dat is een realiteit, dat is wat voor ons van belang is. Dat dit verschijnsel, of die indruk die we hebben niet de werkelijke toestand is, maar perfect te verklaren is doordat de aarde om de zon draait en om haar as, dat hoeven we niet noodzakelijk te weten om de dag door te komen. Dat de planeten om de zon draaien: het zal de mensen een zorg zijn… En zo kan men nog veel verder gaan, en bijvoorbeeld stellen dat de evolutie van het leven op aarde er niet geweest is, en dat de mens door God geschapen is zoals hij is, vier duizend jaar geleden. Dat is immers wat verstandige mensen eeuwenlang hebben gedacht; waarom zou dat nu plots niet meer kunnen? Het is zoals met de zon en de aarde: in beide veronderstellingen gaat de zon op, en onder, zonder enig kwalijk gevolg voor wie in het ene of het andere gelooft. Men moet niet alle wetenschappelijke verklaringen kennen om te overleven, en niemand kent die allemaal, dat is onmogelijk. Iedereen is grotendeels onwetend op de meeste domeinen van de wetenschap, ook wie niet in de Bijbel of God gelooft.

    Vandaar dat zelfs sommige wetenschappers ervoor pleiten om naast de wetenschappelijke benadering ruimte te laten voor een niet-wetenschappelijke, bijvoorbeeld een religieuze, zelfs als die in strijd is met de wetenschappelijke. Zij volgen daarin de religieuze leiders en de theologen, die voorhouden dat hun benadering niet alleen mogelijk is, maar bovendien ook nuttig, en veel meer haalbaar voor de meeste mensen. Aangezien niet iedereen alles kan weten op de wetenschappelijke manier, moet men de mensen een verhaal vertellen waarin ze kunnen geloven, en dat voldoende compatibel is met de wetenschap om niet in al te absurde contradicties te vervallen. Het gaat dan werkelijk om een verhaal, een voorstelling van zaken die de feiten niet wetenschappelijk verklaart, maar er een zin aan geeft op niet-wetenschappelijke, religieuze gronden.

    Het christendom is een dergelijk verhaal, en als we zijn geschiedenis bekijken, althans van op enige afstand, dan is dat een succesvol verhaal geweest. Onze beschaving is grotendeels gebouwd op dat verhaal, onze cultuur is doordrongen van de Bijbel en het christelijk geloof.

    Maar elke medaille heeft een keerzijde, en die van het christendom en van alle andere godsdiensten is veel minder fraai. Niet alles is goed gegaan in onze ‘beschaving’, er zijn verschrikkelijke dingen gebeurd en er gebeuren nog elke dag vreselijke dingen. Het christendom, noch de andere godsdiensten, zijn erin geslaagd om iedereen gelukkig te maken, of de mensheid te behoeden voor alle onheil. Omgekeerd is veel van wat de wereld leefbaar maakt niet het werk van de godsdiensten, maar van de wetenschap en van de mensen die zich zoveel mogelijk verlaten op de wetenschappelijke benadering. En velen zijn ervan overtuigd dat de godsdiensten niet alleen de wetenschap in de weg staan en bestrijden en zo de vooruitgang en het algemeen welzijn verhinderen, maar dat ze zelf in grote mate actief verantwoordelijk zijn voor het onheil in de wereld.

    Wanneer het op het eerste gezicht leek alsof een religieuze houding in de praktijk even goed te verantwoorden viel als een wetenschappelijke (de zon komt op voor de wetenschapper zowel als voor de gelovige), moeten we daar nu uiterst belangrijke kanttekeningen bij maken. Als we ons voor onze levenshouding en ons omgaan met de dingen niet gaan baseren op de wetenschap of de resultaten van de wetenschap, maar op een verhaal, dan moet dat wel een goed verhaal zijn, en dan lijken de Bijbel en de godsdiensten die daarop gebouwd zijn daarvoor allerminst geschikt te zijn, dat wordt door onze beschavingsgeschiedenis bewezen. Het is ook helemaal onwaarschijnlijk dat er een God zou zijn die dat verhaal aan de mensen zou medegedeeld hebben; het is evident dat het gaat om een verhaal van mensen, onvolmaakte mensen, ‘zondige’ mensen. De Bijbel en alle godsdiensten zijn machtsinstrumenten waarmee sommige mensen anderen aan zich onderwerpen met het oog op hun eigen voordeel.

    De wetenschap is dat in principe niet. Ik weet het wel, ook het verhaal van de wetenschap heeft zijn zwarte bladzijden, en dat is normaal, want het zijn mensen die de wetenschap bedrijven, met alle gevolgen van dien. Maar als we de grond van de zaak bekijken, dan verdient een wetenschappelijke benadering, waarbij we gebruik maken van de rede en van al onze verstandelijke vermogens, de voorkeur boven een systeem waarbij sommige mensen beslissen voor anderen, op grond van wat niet meer is dan een verhaal dat zij zelf verzonnen hebben.

    Er zullen allicht altijd mensen zijn die verkiezen te leven volgens een overtuiging die ze zich op een of andere manier eigen gemaakt hebben. Meer nog: iedereen doet dat. Het komt er dus veeleer op aan dat die overtuiging zoveel als mogelijk te verzoenen of althans niet strijdig is met de wetenschap. Dat is de ultieme lakmoesproef voor elke levenshouding en elke godsdienst: als die ten gronde onverzoenbaar zijn met wat de wetenschap voorstaat, dan moet men dat conflict uitklaren, en de voorkeur zal daarbij steeds moeten uitgaan naar de redelijkheid, niet naar de onbewezen en dogma’s en onbewijsbare mysteries van verhalen.

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    19-09-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Niemand kan twee heren dienen.

    Wanneer ik mij tegen de godsdienst keer, krijg ik soms als antwoord dat de godsdienst en de kerk waarover ik spreek lang verleden tijd zijn en dat er een nieuw geloof is, dat zuiverder is dan het oude en niet beladen met al de kwalijke kanten van vroeger, en een nieuwe, onthechte kerk. Ongetwijfeld is dat waar voor sommige gelovigen, binnen en buiten de kerk. Maar de kerk als machtsinstrument bestaat nog steeds. En zolang de kerk wereldse macht heeft, zal ik me ertegen verzetten, en wel op evangelische gronden, zoals anderen voor mij gedaan hebben.

    Bij Matteüs lezen we herhaaldelijk de uitdrukkelijke aansporing om te verzaken aan rijkdom en macht. Waar dat op de meeste plaatsen gericht is tot iedereen, is er die onmiskenbare passage aan het begin van hoofdstuk 10, waar Jezus zijn leerlingen bij zich roept en hen toespreekt over hun zending. En dan zegt hij: ‘Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven.’ Dat is een verbod op simonie, het verkopen van ‘geestelijke’ goederen voor geld. De bedienaars van de eredienst mogen zich zelfs niet laten betalen voor hun werk: ‘Tracht dus geen goud, zilver of koper te verwerven om er uw gordels mee te vullen. Verschaft u ook geen reiszak voor onderweg, geen tweede onderkleed, geen schoeisel of stok, want de arbeider is zijn onderhoud waard.’ Met andere woorden: wie arbeidt, heeft zelfs geen recht op een loon: de gemeenschap die men dient moet enkel voorzien in het onderhoud van de bedienaar van de eredienst, men moet hem opvangen in het huis van de gelovigen, dat is alles. ‘De vossen hebben hun holen en de vogels uit de lucht hun nesten, maar de Mensenzoon heeft niets waarop hij zijn hoofd kan laten rusten.’ (Mt 8, 20)

    Wanneer wij de geschiedenis van de kerken bekijken, dan stellen we vast dat men net het tegenovergestelde heeft gedaan. Godsdienst is een economisch en politiek systeem, gericht op het verwerven van macht en rijkdom. Het volstaat om ons heen te kijken naar de ontelbare indiciën van rijkdom, zoals dat heet, van de religies, en naar de macht die zij zich toe-eigenen. Zelfs de meest bescheiden bisschoppen dragen een duur kruis op de borst, en tijdens de ritus in de buitenmaatse kerken zien ze eruit als drag queens in vol ornaat. Het bezit van de kerken wordt zorgvuldig geheim gehouden en valt niet onder de belastingswetten die op gewone burgers van toepassing zijn. Maar wat wij erover te weten komen, slaat met verstomming, zoals laatst in een reportage over het geld van de Roomse kerk, en een andere over de rijkdom die opgestapeld ligt in het Vaticaan.

    Men zou kunnen zeggen dat in Vlaanderen die macht sterk getaand is. Dan houdt men echter geen rekening met machtige structuren als het katholiek onderwijs, Caritas Catholica, het ACW en andere, minder bekende organisaties die nog steeds de touwtjes stevig in handen hebben. Het zijn dan wel vooral leken, maar wat is het verschil? Het is een economische structuur die haar eigen leiders rijkdom en macht bezorgt en die rijkdom en macht in stand houdt en vermeerdert.

    Zolang godsdienst gekenmerkt wordt door bezit en macht, is het geen godsdienst maar een bedrijf, en moet men die godsdienst als een economische realiteit behandelen, en ontdoen van de schone schijn en de zweem van heiligheid die eromheen hangt. Pas wanneer de godsdiensten afstand hebben gedaan van alle bezit en alle macht, kunnen ze geloofwaardig zijn. Dat is wat ik bij Matteüs lees, maar het is niet wat ik om mij heen zie.

    ‘Verzamelt u geen schatten op aarde, waar ze door mot en worm vergaan en waar dieven inbreken om te stelen; maar verzamelt u schatten in de hemel, waar ze niet door mot of worm vergaan en waar dieven niet inbreken om te stelen. Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.’

    Niemand kan twee heren dienen: hij zal de ene haten en de ander liefhebben, ofwel de ene aanhangen en de ander verachten. Gij kunt niet God dienen én de mammon.’ (Mt 6, 19-21; 24)

    Wanneer wij dus concentraties zien van macht en bezit, weten we meteen dat niet God daar gediend wordt, maar de mammon.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • De Verlichting en haar belagers
  • Corsica
  • Breendonk, de gruwel, de feiten
  • Levend verleden
  • Spectaculair
  • Verrijzenis
  • Goede Vrijdag 2025
  • Palmzondag
  • Gij zult niet doden
  • Vrijdenkers
  • Koekoek!
  • Vrede
  • Christelijke moraal, atheïstische ethiek
  • Al te vroeg gestorven
  • La perfection n'est pas de ce monde.
  • Openbaring
  • Elke mens is uniek
  • Me dunkt...
  • Hybride
  • Sint-Catharina. Brief aan een christen vriend.
  • Het geboortejaar van Jezus Christus
  • Etsi Deus non daretur: zelfs als er geen God zou zijn.
  • Godsvrucht
  • Eerlijkheid
  • Verlossing: I know that my Redeemer liveth.
  • Gezag
  • Als de vos de passie preekt...
  • De hondse filosofen
  • Anselmus van Canterbury
  • Op mijn eentje
  • Inquisitie in de Middeleeuwen
  • Heksen
  • Gerede twijfel
  • Kristien Hemmerechts' late bekering en mystieke ervaringen
  • De Blijde Boodschap, andermaal
  • Verwondering
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!