mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
22-12-2021
Paul Claes, Het pelsken van Rubens
Paul Claes, Het pelsken, Werchter: Uitgeverij Coriarius, 2021, 40 blz., 10 x 25 cm.
De criticus Kees Fens noemde Paul Claes ‘de scherpzinnigste lezer van Noord en Zuid’. Sinds enkele jaren past de veelzijdige auteur zijn ontcijferkunst ook toe op beeldende kunst. Die geleerde analyses verpakt hij telkens in speelse verhalen. In de reeks Het goddelijk detail verschenen al drie deeltjes:
Wie is de bruidegom? Breugels Boerenbruiloft.
De kamerheer en de kanselier. Van Eycks De maagd van Autun.
Wie van de drie? De landloper van Bosch.
Dit vierde deeltje cirkelt om ‘Het pelsken’. Dat bekende werk van Rubens is vaak gelezen als een intieme hulde aan zijn jonge vrouw. Maar wat komt een plassend jongetje op zo’n schilderij doen?
De oplossing van het raadsel is even briljant als verrassend.
Paul Claes (Leuven 1943) is een vruchtbaar en veelzijdig romancier, dichter, criticus, essayist, pasticheur, vertaler en bloemlezer. In 2019 verscheen zijn honderdvijftigste boek.
‘Paul Claes is de Sherlock Holmes van de literatuurstudie.’ (Geert Buelens)
‘Claes heeft een eruditie die aan het fabelachtige grenst.’ (Jürgen Pieters)
‘Paul Claes is met gemak de meest virtuoze schrijver van ons taalgebied.’ (Tom van Deel)
Mensen die een functie bekleden, hebben nogal de neiging om zich met die functie te vereenzelvigen. Een politieagent wordt een politieagent in alle doen en laten, ook buiten het dienstverband. De voorbeelden zijn oneindig, omdat zowat elke functie aanleiding geeft tot deze identificering. Dat heeft zijn goede kanten, maar ook kwalijke. Het is goed dat men de eigen functie ernstig neemt, dat men zich erin inleeft, dat de functie iets wordt dat men is. Overigens heeft dat ook maatschappelijke voordelen voor de betrokkene: aan een functie is meestal ook enig aanzien verbonden, dat men niet heeft zonder die functie. Een dergelijke identificering is dan ook te verkiezen boven een al te afstandelijke en vrijblijvende houding, waarbij de functie slechts een taak is die men louter uitvoert omdat men ervoor betaald wordt. Dat leidt er immers weleens toe dat men zich veeleer ervan afmaakt. De identificering houdt evenwel het onmiskenbare gevaar in dat men werkelijk de functie wordt, en alleen nog denkt en handelt vanuit de functie, en niet meer als een autonoom individu. De functie wordt immers omschreven en gedefinieerd en ook gesanctioneerd door een hoger gezag. In extreme gevallen leidt dat tot de ontmenselijking van de persoon die een opgelegde functie uitoefent, zoals in de vernietigingskampen van het naziregime.
Het moet echter niet tot dergelijke extremen komen om toch goed fout te zijn. We zien een dergelijke verenging van het individu tot een functie ook in andere, minder gruwelijke, maar daarom nog niet totaal onbelangrijke maatschappelijke contexten. Ik denk daarbij concreet aan de kwestie die in de media en ook op deze blogpagina's recentelijk ter sprake is gekomen, en die de politieke wereld in ons land en ver daarbuiten uitermate beroert: het samenleven van mensen met een herkenbare verschillende achtergrond. Het valt telkens weer op dat men in deze discussie steevast de individuele personen herleidt tot een bepaalde meer algemene identiteit: man, vrouw of nog iets anders, christen, moslim, wit, niet-wit, autochtoon, allochtoon, burger, ambtenaar, leraar, leerling, extreemrechts of -links enzovoort. De beoordeling gebeurt dan bijna uitsluitend vanuit dat ene etiket dat men opgespeld krijgt. Dat men daarnaast nog allerlei andere kenmerken heeft, en dat elke persoon veel complexer is dan onder één etiket kan gevat worden, verliest men daarbij al te gemakkelijk uit het oog.
Zo is er de categorie 'burger', die te pas en te onpas ingeroepen wordt. Voortbouwend op de regel dat alle burgers van een land gelijk zijn voor de wet, meent men dan alle individuen te moeten verplichten om volkomen te beantwoorden aan dat begrip, en wel zoals men het zelf ingevuld wil zien. Extreemrechts vindt dat in Vlaanderen alleen Vlamingen thuishoren, en dat alle migranten dus de plicht hebben om zich aan te passen aan dat burgermodel, of anders maar moeten vertrekken, of zelfs verwijderd worden. Maar ook verdedigers van een grotere verscheidenheid bezondigen zich weleens aan een dergelijke bedenkelijke houding, bijvoorbeeld wanneer zij eisen dat religieuze kentekens, zoals een hoofddoek, verboden worden voor ambtenaren, leraren in het gemeenschapsonderwijs en voor leerlingen in die koepel wanneer zij in de klas zijn. Men geeft dan aan een uiterlijk teken een overdreven belang en herleidt het individu tot de drager ervan. Iemand met een keppeltje, een hoofddoek, een veelkleurige sjerp, een kruisbeeld, een speldje met de Vlaamse Leeuw enzovoort is alleen nog dat, en wordt daarop beoordeeld.
Op grond van de vereiste neutraliteit van de ambtenaar, eist men dan dat de staat dergelijke zaken voor hen verbiedt. We moeten ons echter altijd bewust blijven van de reden waarom de neutraliteit van de ambtenaar en van de staat zo belangrijk is. In deze context gaat het om de scheiding van Kerk en staat, een verworvenheid van de Verlichting die al door Spinoza glansrijk verdedigd werd. De staat hoeft zich niet te mengen in theologische disputen, noch een of andere godsdienst als staatsgodsdienst te propageren, of te verbieden. Daartegenover staat dat de Kerken zich niet mengen in het staatsbestel. De neutraliteit van de ambtenaar beperkt zich tot deze context. Er is geen enkele reden om de staat of de ambtenaren te verplichten tot een absolute neutraliteit, en dat is ook niet mogelijk. De beoogde neutraliteit is dus geen doel op zich, noch een vastgelegde norm, maar een streefdoel in het kader van een algemene regel, namelijk de scheiding van Kerk en staat. Zolang die niet in het gedrang komt, is er voldoende neutraliteit.
De discussies over wat die neutraliteit in de praktijk inhoudt, lopen echter hoog op. Dat is best vreemd. Ik ben 75 geworden en heb in mijn hele leven, waarvan ik veertig jaar als ambtenaar doorbracht, nog nooit enig probleem gehad met gelijk welke uiterlijke verschijning van een ambtenaar. Met hun karakter en hebbelijkheden daarentegen … Ambtenaren worden geacht zich neutraal op te stellen. Me dunkt dat dit evengoed mogelijk is met een keppeltje op, met een hoofddoek, een kruisbeeld en een speldje met de Vlaamse Leeuw, het fakkelsymbool van de georganiseerde vrijzinnigheid, als zonder. Onze maatschappij is multicultureel in vele opzichten, op de ene plaats al meer dan op de andere weliswaar, maar toch vrijwel overal. Dat is een gegeven, en we kunnen er maar beter mee leren leven, want het zal niet meer weggaan en veeleer nog toenemen dan uitsterven. Als we om ons heen kijken, ook over de landsgrenzen, stellen we vast dat allerlei groepen hun identiteit ten minste gedeeltelijk behouden, en dat alle dure pogingen om te komen tot de homogene groepen die men in het verleden zogezegd had, op weinig of niets uitdraaien. Zogezegd homogeen, want ook honderd of vijftig jaar geleden was die homogeniteit bijvoorbeeld in Vlaanderen grotendeels denkbeeldig; er waren toen allicht minder migranten, maar de verscheidenheid onder de Vlamingen was een harde realiteit, al was het maar omwille van de verregaande verzuiling.
Het blijkt dus weinig zin te hebben te 'eisen' dat de staat de uiterlijke neutraliteit afdwingt bij haar ambtenaren. Zeker, dat uiterlijk zal weleens enige invloed hebben op sommige gebruikers van overheidsdiensten, maar dat is nu ook al zo. Sommige mensen verkiezen een man boven een vrouw, een oudere persoon boven een jongere, een baardloze boven een gebaarde, een vrouw met een prominente boezem of juist niet. Door alle ambtenaren te ontdoen van alle zaken die de neutraliteit ook maar enigszins zouden kunnen in het gedrang brengen, maak je geen betere ambtenaren, maar wel een hele groep ontevreden en gefrustreerde ambtenaren, en ontzeg je de facto de toegang tot de ambtenarij aan mensen die vasthouden aan bepaalde kenmerken. De mensheid is divers en dat zie je. Waarom zou je die diversiteit bannen bij de ambtenaren? Ze worden er niet minder divers om, en een nurk blijft een nurk, een feeks een feeks.
Hoe ver kan je overigens gaan bij het verbieden van uiterlijke kenmerken om die inhoudelijke neutraliteit te vrijwaren (alsof dat al het geval zou zijn)? Geen hoofddoek, geen keppeltje, geen kruisteken, geen Leeuwen of Hanen of Irissen, geen fakkeltjes, geen LGBT-kleuren. Geen tatoeëringen, geen juwelen, geen decolletés, geen minijurken, hotpants, strakke jeans? Geen pijpenkrullen (voor mannen!), geen dreadlocks, geen hanenkam? Maar wel alle huidskleuren, alsof sommige gebruikers en politici daar helaas géén problemen zouden mee hebben. En wat met het taalgebruik? Mag dialect? Of een accent? Mag iemand stotteren? Wat is de uiterlijke neutraliteit die men wil bereiken? Alle abtenaren in uniform, of met een boerka? De vervanging van alle loketten door automaten?
Wat mij betreft mag de ambtenarij er net zo uitzien als de rest van de samenleving, aangezien ze in wezen ook net zo is. En elke ambtenaar mag eruitzien zoals die is of er wenst uit te zien. Misschien draagt dat bij tot het vermijden van overdreven identificering met hun functie, en blijven ze ondanks hun functie toch altijd een autonoom persoon, die oog heeft voor de persoon die ze voor zich hebben, hoe die er ook uitziet. Het is veel belangrijker dat elke ambtenaar een zelfstandig denkend en handelend mens blijft, die verder kijkt dan wat de functie vereist en oplegt of verbiedt. Dat zou ertoe kunnen bijdragen dat ambtenaren wat menselijker zijn en minder zweren bij strikte naleving van de letter van het reglement. Zo vermijdt men uiteindelijk eveneens dat er 'neutrale' ambtenaren zijn die ter verontschuldiging van hun wandadenBefehl ist Befehlinroepen en elke persoonlijke verantwoordelijkheid en schuld voor hun misdaden afwijzen.
Het belang van allerlei uiterlijke kentekenen wordt in de felle discussies even fel overdreven. In bijna alle gevallen zijn ze vrij onopvallend of weinig uitzonderlijk, en op zich niet aanstootgevend of strafbaar. Ook voor degenen die ervan gebruik maken, zijn ze zelden essentieel, maar gewoon een keuze die men maakt. Veeleer dan te verbieden, zou men beter aan die verscheidenheid, die er hoe dan ook toch is, leren wennen. Als het vanzelfsprekend wordt dat ook een ambtenaar uiting mag geven aan de eigen cultuur, godsdienst of overtuiging, zolang de dienstverlening correct verloopt, zal de samenleving uiteindelijk leefbaar kunnen zijn. Het is juist door het afdwingen van een uiterlijke neutraliteit dat men uiterlijke kentekenen belangrijker maakt dan de kwaliteit van de dienstverlening, en dat men mensen herleidt tot de kentekenen die ze verkiezen te gebruiken. Zo stopt men mensen in hokjes veeleer dan ze te betrekken in de samenleving als volwaardige burgers.
Het valt me op dat de mensen die het vaakst en het luidst hun stem verheffen in dit debat niet zelden precies het soort van ambtenaren zijn die zich vereenzelvigen met hun functie, en nog enkel vanuit hun functie denken, en gaandeweg blind geworden zijn voor zowel de wereld om hen heen, als voor de elementaire redelijkheid zelf. De scheiding van Kerk en staat lijkt me niet meteen in groot gevaar doordat een ambtenaar zelfs bij het uitoefenen van het ambt een of ander cultureel of religieus teken draagt. En de samenleving is veel meer gebaat met verregaande verdraagzaamheid dan met overdreven regelneverij.
Categorie:samenleving
30-11-2021
Chaos en orde
Chaos en orde
De grondslag van al mijn denken is dat de wereld niet chaotisch is, maar ordelijk. Dat wil zeggen dat er wetmatigheden zijn in de natuur en dat die universeel zijn, dat ze altijd, overal en voor alles gelden. Dat lijkt me evident, maar is het ook zo? Of is het alleen maar een indruk? Welke redenen heb ik voor die merkwaardige basis voor al mijn denken?
Men kan immers opwerpen dat ik de wereld enkel ken door waarnemingen, en dat waarnemingen op zich nooit volledige zekerheid bieden. Enerzijds kunnen die waarnemingen bedrieglijk zijn, omdat onze zintuigen en zelfs onze instrumenten beperkt zijn in hun mogelijkheden en mede het resultaat bepalen. Anderzijds kan men in principe zelfs uit ontelbare waarnemingen slechts een hoge waarschijnlijkheid of een morele zekerheid afleiden, en nooit een absolute noodzakelijkheid, precies omdat die waarnemingen noodzakelijkerwijs beperkt zijn in omvang en kwaliteit.
Daarmee doet men echter ernstig afbreuk aan de mentale mogelijkheden van de mens. Onze waarneming is niet zomaar brute, materiële beïnvloeding van onze zintuigen, er is altijd verwerking van deze impulsen door het brein. Waarneming is geen louter fysiologisch gebeuren, het is ook intrinsiek een mentaal gebeuren. Wanneer wij een bloem zien, is dat niet alleen een reflectie van het licht dat op een plant valt en ons netvlies bereikt, maar veeleer een ontmoeting tussen deze impulsen en neurologische activiteit die vanuit onze hersenen deze impulsen tegemoet treedt en interpreteert, wat resulteert in de bewuste herkenning van het voorwerp buiten ons als een specifieke bloem.
Met ons brein, als een uiterst complex onderdeel van ons lichaam, zijn wij in staat om de wereld niet alleen waar te nemen, maar die tevens te begrijpen. Dat begrijpen is weliswaar beperkt en gekleurd door onze zintuigen en door ons brein, maar het overschrijdt het brute waarnemen grotelijks. Door de evolutie is de mens op uitzonderlijke wijze in staat geworden om de werkelijkheid adequaat waar te nemen, dat wil zeggen dat we de wereld niet alleen begrijpen zoals die voor ons is, maar zoals die op zich is. Indien we de wereld enkel op een zeer subjectieve manier zouden begrijpen, zouden we niet in staat zijn om die zodanig naar onze hand te zetten als we in de loop van de geschiedenis gedaan hebben.
We hebben namelijk de universele wetmatigheden van de wereld in aanzienlijke mate doorgrond, en dat stelt ons in staat om verder te gaan dan alleen maar inductief denken, waarbij we wetmatigheden veronderstellen op grond van louter waarnemingen, dus veralgemeningen. De inductieve methode op zich biedt inderdaad geen absolute zekerheid, maar in veel gevallen hebben we genoeg aan een zeer hoge waarschijnlijkheid om veronderstellingen en keuzes te maken. Op grond daarvan kunnen we dan deductief redeneren, waarbij we vertrekken van zo goed als absolute zekerheden om daaruit tot nieuwe zekerheden te komen, die niet rechtstreeks uit de ervaring afkomstig zijn.
Een voorbeeld. De stelling van Pythagoras, a² + b² = c², in een rechthoekige driehoek is de som van het kwadraat van de rechthoekzijden gelijk aan het kwadraat van de schuine zijde, kan men bewijzen door op elk van de zijden een vierkant te bouwen en de oppervlakte van die vierkanten te vergelijken. Nog eenvoudiger is de vaststelling dat in een rechthoekige driehoek met zijden van respectievelijk 3, 4 en 5, de som van 9 en 16 inderdaad gelijk is aan 25. Maar het kan ook algebraïsch. We kunnen dus vertrekken van een louter toevallige ontdekking van het geval 3, 4, 5 en dat dan deductief uitwerken, waarbij we vaststellen dat de regel ook geldt voor de veelvouden daarvan, en voor nog veel meer: en er zijn oneindig veel dergelijke drietallen, en dat we dus te maken hebben met een algemene wetmatigheid, die ons toelaat eenvoudig de schuine zijde van een dergelijke driehoek te berekenen wanneer we de rechthoekzijden kennen.
Die wetmatigheid is wel degelijk eigen aan de werkelijkheid, en geen menselijk verzinsel. Dat blijkt vooreerst uit het feit dat de wetmatigheid voorspelbaar is, dat ze in de praktijk altijd hetzelfde resultaat oplevert. Maar meer nog uit het feit dat ze volmaakt past in andere dergelijke wetmatigheden, die samen de meetkunde vormen, en bij uitbreiding alle andere wetenschappen. De mens kan door het gebruik van de eigen mentale mogelijkheden, inzonderheid de rede, talrijke algemene en specifieke wetmatigheden onderkennen, doorgronden en verklaren, en vanuit de al verworven kennis komen tot onvermoede nieuwe inzichten. Dat is de grondslag van de mens als soort en van de menselijke beschaving. Dat heeft een voorlopig hoogtepunt bereikt in de huidige hoogtechnologische samenleving. Wij zijn erin geslaagd om op grond van wetenschappelijke inzichten de wereld grondig te veranderen, door nieuwe toepassingen te vinden voor bestaande verschijnselen en materialen. Er bestaat in het universum niet zoiets als een louter toevallig tot stand gekomen tv, of een pc of smartphone. De mens heeft die gemaakt met bestaande en nieuwgevormde materialen en natuurkrachten. Als de wetenschappelijke gronden daarvoor en de aannames over de fundamentele en specifieke natuurwetten foutief of fictief waren, zouden die toestellen niet werken, of op onverklaarbare wijze chaotisch werken.
Het is dus niet onredelijk om als individu uit te gaan van de veronderstelling dat de wereld een fundamentele ordening kent, en niet chaotisch is. Niet alleen sommige zaken lijken logisch te zijn, alles lijkt dat welbeschouwd ook te zijn. In dat oneindige universum is heel veel mogelijk, maar niet alles. De mogelijkheden van de materie zijn beperkt door haar eigenschappen en door de krachten die de materie beheersen. Hoe beter we de wetmatigheden en de mogelijkheden van die eigenschappen en krachten kennen, hoe beter we in staat zijn die te beheersen, bijvoorbeeld bij het opwekken van energie om onze beschaving in stand te houden.
Onze kennis is dus zowel intrinsiek beperkt als fenomenaal groot en diep. Onze absolute zekerheden zijn altijd voorlopig, tot bewijs van het tegendeel of van verfijning, maar de wetmatigheid zelf komt niet in vraag. Het universum bestaat op een bepaalde manier, en niet op een andere, zodat alleen bepaalde zaken mogelijk zijn, en andere niet. Voor sommige zaken is dat evident, voor andere minder. Het heeft geduurd tot de inzichten van Copernicus, Galilei en Kepler eer we algemeen op de correcte manier zijn gaan aannemen hoe ons zonnestelsel ineensteekt. De opwarming van de aarde als een gevolg van de menselijke activiteit is een ander inzicht dat slechts geleidelijk ingang vond. We weten lang niet alles, maar we moeten wel ervan uitgaan dat alles in het universum een wetmatig verloop kent en dus in principe ook kenbaar is voor ons verstand, ook uiterst complexe zaken die bij een eerste benadering veeleer chaotisch lijken. We mogen niet bezwijken voor de verleiding om aan ogenschijnlijk irrationele zaken een irrationele duiding te geven, of gaan beweren dat ze geen rationele verklaring kunnen krijgen. We moeten durven vooropstellen dat zogenaamd alternatieve en pseudowetenschappelijke kennis geen kennis is, maar mystificatie, het verhelderen van iets dat duister is door iets dat nog meer duister is. Wat onverenigbaar is met de natuurwetten, is niet alleen onwaarschijnlijk, maar gewoon onmogelijk. Wat hoe dan ook niet kan worden verklaard door de wetenschap, is niet zozeer onverklaarbaar, maar gewoon onzin.
Godsdiensten worden gekenmerkt door irrationaliteit, mystificaties en pure verzinsels, zowel in hun fundamentele beginselen als in de uitwerking daarvan. Waar Paulus nog kon stellen dat de opstanding van de doden en zeker in het geval van Jezus van Nazareth een onbetwist feit is, aangezien er talrijke getuigen waren, van wie de meesten nog leefden toen hij dat schreef (1 Kor. 15), nemen we nu algemeen aan dat de dood het definitieve einde is van een persoon. Elk bewijs van een voortbestaan na de dood ontbreekt, en er is geen enkele plausibele theorie voor een leven na de dood. Vooruitstrevende theologen zullen dan beweren dat men de verrijzenis en de hemelvaart niet letterlijk moet nemen, maar veeleer symbolisch. Dat is niet in overeenstemming met de vaste leer van de Kerk: als er iets is dat men letterlijk moet nemen in het christendom, dan wel de verrijzenis van Jezus en het leven na de dood. Een dergelijke symbolische verklaring is overigens erg bedenkelijk: waarvoor staat het Bijbelse verhaal dan symbool? Wat is de waarheid die erdoor uitgedrukt wordt, indien dat niet een leven na de dood is? Is het Bijbelse verhaal een mythe? De Kerk zal dat zeker met klem ontkennen, al is het de toevlucht van vele progressieve theologen en gelovigen. Maar een leven na de dood is ontegensprekelijk de kern van het christendom, niet het minst omdat in dat leven de ultieme vergelding gebeurt, de beloning van de goeden en de bestraffing van de bozen. Als men dat wegneemt, namelijk hemel en hel, wat blijft er dan nog over? Waar is God dan? En wat is hij nog?
Wanneer godsdiensten uitspraken doen die strijdig zijn met de beginselen zelf van de wetenschap, en zich begeven in het domein van het bovennatuurlijke, eindigt daar de discussie. Er kunnen veel verhalen verteld worden over die alternatieve wereld, en dat is volop gebeurd, en veel van die verhalen zijn vastgelegd in canonieke boeken en worden nog steeds ritueel voorgelezen en theologisch verklaard. Maar dat heeft niets te maken met wetenschap, en dus is het niet alleen onwaarschijnlijk, maar gewoon onzin. Het zijn zogenaamde stichtende verhalen, die de mensen ertoe moeten aanzetten om zich te onthouden van bepaalde gedachten en handelingen, en andere gedachten en handelingen te onderhouden. De kerkelijke hiërarchie bepaalt wat verboden is en wat verplicht is, op basis van een zogenaamd goddelijke openbaring, maar in feite op grond van louter menselijke uitspraken, al dan niet opgenomen in als heilig beschouwde maar van oorsprong erg discutabele geschriften.
De mens kan afstand nemen van deze opgedrongen religieuze manier van denken en handelen, en het bij het natuurlijke en redelijke houden. Dat is niet alleen ten minste een even valabele levenshouding op alle gebied, het is ook aantoonbaar waar dat dit minder aanleiding geeft tot de vele kwalijke gevolgen die de georganiseerde godsdienst kenmerken, en zowel bijdraagt tot het persoonlijk welzijn en geluk van het individu, als tot een leefbare maatschappij. Over onredelijke zaken is men het immers voortdurend oneens, wat aanleiding geeft tot uitsluiting, veroordeling, vervolging en strijd; over wat redelijk is, kan men het gemakkelijker eens worden, precies omdat het redelijke betracht wordt op redelijke wijze, en gebaseerd is op de werkelijkheid zelf, en niet op een fictie. Enkel wanneer fictie de werkelijkheid adequaat duidt, is ze nuttig. Wanneer ze dat niet doet, kan ze in het beste geval nog min of meer onderhoudend zijn, maar kan ze geen aanspraak maken op enige waarheidswaarde.
De mensheid heeft aangetoond dat het mogelijk is om met meer dan zeven miljard mensen samen te leven op deze aarde, waarbij steeds meer mensen een veel meer dan alleen maar behoorlijk leven kunnen leiden. Dat is uitsluitend te danken aan ons vermogen om rationeel na te denken. Alle pogingen om dat te doen op een andere manier zijn gedoemd om faliekant af te lopen, precies omdat ze niet berusten op een adequate voorstelling van de werkelijkheid, maar daarvan een niet-rationeel, bovennatuurlijk en fictief beeld ophangen. Er zijn nog altijd mensen die zich laten verleiden door die verhalen, en het is niet onwaarschijnlijk dat dit altijd wel het geval zal zijn. Toch kunnen wij ons verheugen in een groeiend rationeel inzicht, ook al lijkt het soms niet zo. Wij mogen echter niet vergeten dat zelfs mensen die er wel heel erg vreemde ideeën op nahouden over bepaalde zaken, voor andere zaken heel rationeel denken en te werk gaan en gebruik maken van de technologieën die niet berusten op alchemie of bovennatuurlijke verschijnselen, maar op louter wetenschappelijke gronden. Op termijn lijkt dat te zullen bijdragen tot nog meer gezond verstand en redelijkheid. Dat hebben we inderdaad ook al gezien met de alfabetisering en de verspreiding van geschreven teksten door de boekdrukkunst. De moderne communicatiemedia maken de verspreiding van ideeën nog gemakkelijker. Dat men zo ook waanideeën vlot kan verspreiden, hoeft ons niet al te zeer te verontrusten, dat was namelijk ook zo met de boekdrukkunst; de mogelijke kwalijke neveneffecten wegen niet tegen op de voordelen van massacommunicatie. Het betekent vooral dat wij ons moeten blijven inzetten voor het zo wijd mogelijk verbreiden van een zindelijke manier van denken, zodat de mensen zelf tot de juiste besluiten kunnen komen.
Omdat de wereld zelf ordelijk is, en niet chaotisch, is het mogelijk dat wij dat ook zijn in het diepst van onze gedachten.
Categorie:wetenschap
16-11-2021
Godsdienst of cultuur?
Godsdienst of cultuur?
Dat er verschillende culturen zijn, hoeft geen betoog. Evenmin dat er verschillende godsdiensten zijn. Soms vallen beide grotendeels samen: christenen zijn typisch westers, moslims zijn typisch mediterraan, joden zijn typisch voor de diaspora en in Israël, in India zijn er verschillende godsdiensten en bijhorende culturen, shintoïsme is typisch voor Japan enzovoort. Maar dat gaat niet altijd op. Het christendom is wijd verbreid en heeft de westerse cultuur mee ingevoerd met de kolonisatie, maar lokale culturen zijn vaak ten minste gedeeltelijk blijven bestaan. In onze moderne wereld kan men alleen nog zeer algemene uitspraken doen over godsdienst en cultuur van een persoon of een groep. In elke maatschappij zijn er talloze individuen die zich afzetten tegen de overheersende cultuur en/of godsdienst en een andere godsdienst aankleven en zich de bijhorende cultuur eigen maken, of die wel de cultuur van de groep behouden, maar de daarbij horende godsdienst afzweren.
Toch stellen we vast dat er een grote verwevenheid is tussen cultuur en godsdienst, met dien verstande dat godsdiensten steeds een culturele gedaante hebben, maar culturen niet noodzakelijk religieus hoeven te zijn. Het culturele aspect van godsdiensten is overduidelijk, zowel bij het jodendom, het christendom als de islam, en ook bij oosterse en primitieve godsdiensten. Godsdiensten worden beleefd door mensen, en die doen dat op een eigen manier, de ene al fanatieker dan de andere, en met minder of meer kennis van de theologische of ideologische grondslagen van de eigen godsdienst. Vaak is godsdienst niet meer dan rituelen die men individueel of gezamenlijk uitvoert, vooral omdat dit bijdraagt tot het gemeenschapsgevoel, maar ook omdat het gebeurt in omstandigheden die esthetisch aantrekkelijk zijn, in mooie en zelfs indrukwekkende gebouwen, met prachtige muziek en fraaie vestimentaire omkadering, zelfs met wierook om ook de reukzin te behagen. Het onderscheid tussen godsdienst en cultuur blijft voor de meeste gelovigen heel vaag. De meeste christenen hebben geen idee van wat er in de catechismus staat, laat staan in de codex iuris canonici, of de pauselijke encyclieken en andere kerkelijke documenten. Allicht is dat ook zo voor de andere godsdiensten, soms kent men zelfs de taal niet waarin men de heilige boeken reciteert of de rituelen uitvoert. Godsdienst wordt zo grotendeels een cultureel verschijnsel. Het zijn slechts de Kerken die blijven hameren op het godsdienstige aspect van de cultuur en op de onderliggende dogmatische veronderstellingen.
In de westerse cultuur is er altijd een tegenbeweging geweest tegen het christendom, dat aanvankelijk zelf nog zeer uiteenlopende strekkingen kende. Dat waren enerzijds individuen en groepen die de Kerk van binnenin min of meer radicaal wilden veranderen, maar ook individuen die zich afzetten tegen elke vorm van godsdienst en daarom de naam van atheïsten en antiklerikalen kregen en verdienen. Deze laatste ongelovigen gingen uit van de rede als leidend principe, met uitsluiting van alles wat bovennatuurlijk is. In gezamenlijk overleg beslissen de individuen zelf welke waarden ze aanvaarden voor het persoonlijk gedrag en in de samenleving. Vooral vanaf het midden van de 18de eeuw kreeg deze opvatting een ruimere verspreiding, inzonderheid in allerlei geschriften, zij het vaak, maar verre van altijd, clandestien. Deze beweging, die men de Verlichting noemt, heeft een uiterst belangrijke invloed gehad op het maatschappelijke leven, niet het minst door de Amerikaanse vrijheidsstrijd tegen het moederland Groot-Brittannië, en door de Franse Revolutie en haar uitlopers. Vrijdenkende intellectuelen hebben een beslissende rol gespeeld in de totstandkoming van radicaal nieuwe grondwetten, die gestoeld waren op de erkenning van de universele rechten van de mens. Idealen als vrijheid, gelijkheid en solidariteit werden ingeschreven in de wetten, de democratie werd de nieuwe staatsvorm, Kerk en staat werden radicaal gescheiden.
Vooral dat laatste interesseert ons hier. Men kwam tot het inzicht dat een cultuur niet noodzakelijk moet bepaald worden door de godsdienst, en dat dit niet alleen niet wenselijk is, maar zelfs nefast en dus onaanvaardbaar. De mens moet bevrijd worden van de kluisters van de oude hiërarchie van een met de godsdienst verweven cultuur. Cultuur is niet alleen mogelijk zonder godsdienst, een niet-godsdienstige cultuur, gebaseerd op de universele rechten en waarden die de rede aanreikt, is zonder meer bevorderlijker voor het individu en voor de gemeenschap.
Een dergelijke niet-religieuze cultuur, gesteund op universele mensenrechten en waarden, kan zeer verschillende vormen aannemen, zolang die niet strijdig zijn met de die rechten en waarden. Het maakt dan niet uit hoe men gekleed gaat, of wat men al dan niet eet en drinkt, welke rituelen men wenst te onderhouden enzovoort: een grote verscheidenheid is vanzelfsprekend mogelijk. Dat betekent dat de meeste bestaande godsdienstige rituelen en gebruiken behouden kunnen blijven, naast eventuele compleet nieuwe die ontstaan uit de nieuwe omstandigheden, of die in de plaats komen van de bestaande. Godsdiensten die de universele mensenrechten en waarden erkennen, kunnen zo een plaats krijgen in de tolerante samenleving. Maar daarin is nu juist de grote moeilijkheid gelegen: godsdiensten en Kerken zijn in wezen niet rationeel. Hun grondslag is het bestaan en de primauteit van het bovennatuurlijke. Hun rituelen zijn gebaseerd op en bevestigingen van ideeën die niet rationeel te verantwoorden zijn. Zij erkennen evenmin de absolute gelijkwaardigheid van elke persoon, omdat zij gevestigd zijn op een kerkelijke hiërarchie, en een absolute theocratie voorstaan. Om hetzelfde universum en dezelfde menselijke samenleving te beschrijven, gebruiken zij compleet verzonnen en totaal ongeloofwaardige voorstellingen en krachten, zoals een almachtige schepper en opperste rechter, die zal oordelen over een eeuwig leven na de dood in opperste gelukzaligheid of verschrikkelijke martelingen, en ook tijdens het leven hier op aarde alles in handen heeft, en de goeden beloont en de kwaden straft.
Zoals we al zeiden, gelovigen zijn niet altijd fanatiek, en de meeste gelovigen weten zo goed als niets af van de absolute aanspraken van hun Kerk, en beperken zich tot zeer algemene rituelen, die ze op een typisch menselijke manier beleven, dat wil zeggen in de meeste gevallen met gezond verstand. Gelovigen kunnen in de praktijk heel redelijk zijn ondanks hun irrationeel geloof. Er is geen enkele reden om hen te veroordelen, te bestrijden of te bestraffen, zolang ze zich aan de wet en de redelijkheid houden. De tolerantie van de staat en van de maatschappij mag zeer ver gaan, precies omdat de radicale irrationaliteit van de Kerken en de priesterkaste slechts in geringe mate weerspiegeld wordt in het denken en handelen van de gelovigen.
Dat betekent echter niet dat men zich niet krachtdadig mag en moet verzetten tegen alles wat ingaat tegen de universele mensenrechten en waarden. Men moet die inbreuken steeds aan het licht brengen en aan de kaak stellen, en desnoods gerechtelijke stappen ondernemen om ze te verbieden en overtredingen te bestraffen. En men moet in flagrante gevallen zelfs verhinderen dat dergelijke inbreuken verdedigd of zelfs aangeprezen en opgedrongen worden door Kerken en godsdiensten. De vrijheid van mening en van het verkondigen daarvan wordt wel degelijk beperkt wanneer dat aanleiding geeft tot strafbare feiten door misleide, onnadenkende, verwarde of mentaal gestoorde gelovigen.
Vandaag is onze samenleving wereldwijd volop in beweging. De nieuwe technologieën, vooral inzake communicatiemedia en verkeer, zorgen voor het globaal doorbreken van bestaande ideeën, bezigheden en gedragingen. De bestaande culturen en godsdiensten staan onder druk van de nieuwe wereld die door de technologische revoluties stormachtig tot stand komt. Het is nu meer dan ooit belangrijk dat wij de universele mensenrechten en waarden daarbij niet uit het oog verliezen, noch wanneer die ontkend en belaagd worden door godsdiensten, noch wanneer de cultuur en de beschaving zelf dreigt ten onder te gaan aan de banaliteit van het argeloos over-consumeren van de media, aan de verslaving aan al dan niet funeste genotsmiddelen allerhande, en aan de verleidingen van weelde die althans voor een decadente toplaag voor het grijpen ligt.
Categorie:levensbeschouwing
29-06-2021
Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid. De mens op zoek naar zijn plaats in de kosmos, 288 blz., Sterck & De Vreese, Gorredijk, 2021, € 25,95.
In de loop van de evolutie is de mens ontwikkeld tot een wezen dat in staat is om na te denken over zichzelf en zijn omgeving, als een middel om te overleven en te floreren. Voor de meeste mensen betekende dat, zoals nog steeds het geval is, dat men zich enerzijds aanpast aan de omgeving, en anderzijds dat men de omgeving aanpast aan zichzelf. Het is de primitieve mens meteen opgevallen dat de wereld allesbehalve chaotisch is. Er zijn talloze regelmatig terugkerende verschijnselen die niemand ontgaan, zoals dag en nacht en de wisseling van de seizoenen, de schijnbare bewegingen van de hemellichamen, eb en vloed, regen en droogte enzovoort. Ook het biologische leven is gekenmerkt door vaste patronen van geboorte en dood, ontstaan en vergaan, seksualiteit, migratie, eten en drinken en honger en dorst, enzovoort. Vanuit de natuurlijke drang naar zelfbehoud probeert de mens zich te beschermen tegen gevaren en zich profijt te doen met de geboden mogelijkheden. Zich herinneren wat vroeger gebeurd is en het onderkennen van patronen en die situeren in de tijd, laat toe te anticiperen op wat komen gaat. Hoe beter men de toekomst kan voorspellen, hoe minder men gevaar loopt door de gebeurtenissen verrast te worden, en hoe meer men gebruik na maken van gunstige omstandigheden.
Als de wereld dan niet chaotisch is, is er een systeem dat men kan onderkennen. Dat dag en nacht elkaar afwisselen is een elementair verschijnsel, waaraan wakker zijn en slapen intrinsiek verbonden zijn, zeker zolang men niet in staat is om zelf licht te maken. Veel conclusies hoeft men daaruit niet te trekken. Maar het is niet zo eenvoudig als het lijkt. De dagen worden langer in de zomer en weer korter naargelang het kouder wordt. En deze cyclus herhaalt zich. Men kan het houden bij deze eenvoudige vaststellingen, die in een agrarische gemeenschap de basis vormen van het bestaan. Maar de mens is nieuwsgierig. Op zeker moment gaat men nauwkeuriger observeren en tellen en noteren, en wat men vaststelt is zo verrassend dat men zich stilaan ook gaat afvragen waarom er een voorspelbare regelmaat is. Deze verwondering, ontstaan uit grotendeels praktische overwegingen van zelfbehoud, leidt tot vragen die verder gaan dan dat. De mens is niet tevreden met het vaststellen van regelmaat en wetmatigheden, de mens wil weten waarom dat zo is. De mens wil niet alleen weten, maar ook begrijpen. Kennis blijkt bovendien macht in te houden. Wie beschikt over kennis, is beter gewapend tegen onheil en beter in staat om zaken in eigen voordeel aan te wenden. Wie kennis heeft, staat tevens hoog in aanzien. Aanzien is macht en verantwoordelijkheid. Macht is lucratief. Dat stimuleert het verwerven van kennis, maar ook het privilegiëren van kennis: als iedereen over dezelfde kennis beschikt, vormt kennis geen onderscheid meer tussen de mensen. Wie over kennis beschikt, zal die zo goed mogelijk te gelde maken, en ze beschermen als een kostbaar goed, veeleer dan ze zonder meer met anderen te delen. Het verwerven van kennis wordt een doel op zich, voorbehouden voor enkelingen of een intellectuele of sectaire elite.
Twee tradities ontwikkelen zich. Enerzijds zijn er sluwe lieden die beweren over kennis te beschikken die hun door de goden medegedeeld is. Het zijn deze goden die de wereldorde beheersen en die naar eigen goeddunken beslissen over wat er te gebeuren staat, hetzij volgens een regelmaat en wetmatigheden, hetzij volkomen willekeurig. De bedoeling van deze priesterkaste is het verwerven van macht en rijkdom. Anderzijds zijn er mensen die gegrepen zijn door de verwondering en op zoek gaan naar aannemelijke verklaringen. De complexiteit van de verschijnselen noopt hen tot steeds verdere verklaringen, die geen vrede nemen met de mythische verhalen en de religieuze contexten van de priesters. Zij leggen de grondslagen van de wetenschap.
In zijn boek gaat Hans Plets op zoek naar het verhaal van deze wetenschap in onze westerse wereld. Hij behandelt achtereenvolgens de antieke Griekse-Romeinse beschaving, de periode van de Middeleeuwen tot de Moderne tijd, de wetenschap in de Moderne tijd, en ten slotte de hedendaagse wetenschap. Zijn ‘denken spitst zich toe op drie vragen: de vraag naar de kern: wat zijn de bouwstenen van de werkelijkheid en, daarbij aansluitend, hoe komt verandering tot stand? De vraag naar de kosmos: wat is de structuur van de kosmos, hoe is ze (sic) ontstaan en hoe evolueert ze? De vraag naar de kennis: hoe bereik je zekere kennis?’ (blz. 24)
Aanvankelijk zijn deze vragen verweven: natuurfilosofie is zowel natuurkunde als filosofie, er wordt geen onderscheid gemaakt tussen beide. Men kan geen filosoof zijn zonder kennis van de fysica en de wiskunde. Het is pas veel later dat men filosofische domeinen zal betreden die slechts van ver te maken hebben met de werkelijkheid en zich vooral toespitsen op de kennis en haar draagwijdte, en dat de wiskunde en de fysica een graad van abstractie en autonomie zullen bereiken die hen onbereikbaar zullen maken voor niet-specialisten, filosofen en gewone stervelingen.
In zijn betoog betrekt de auteur nagenoeg alle belangrijke aspecten, figuren, scholen en tradities van onze westerse beschaving, en dat is op zichzelf al een niet geringe verdienste. Wie zich daarin nog niet heeft verdiept, vindt hier een uitstekende inleiding, maar ook wie al vertrouwd is met de grondslagen van onze beschaving zal hier talrijke nieuwe inzichten verwerven, en belangrijke verduidelijkingen van begrippen en redeneringen die vaag of wazig gebleven waren. Het zou wenselijk zijn dat een dergelijk inzichtelijk overzicht de grondslag zou vormen van het onderwijs in onze scholen en universiteiten, het is elementaire, onmisbare basiskennis.
Bovendien is het niet alleen geschreven in een vlot leesbare taal en doorspekt met talrijke sprekende voorbeelden en geestige anekdotes, citaten en gezegden, het is ook voorbeeldig gestructureerd tot een sterk samenhangend geheel, verbonden door vele zinvolle rode draden.
Zelfs in de laatste twee delen, respectievelijk over de moderne en de hedendaagse wetenschap, blijft het betoog begrijpelijk, ook al zijn de behandelde onderwerpen dat vaak niet. Een auteur die erin slaagt om de niet-gespecialiseerde lezer tot het laatst geboeid te houden in een vertoog over kwantumfysica geeft blijk van wel uitzonderlijke educatieve gaven.
Het boek is opgelucht met talrijke verhelderende illustraties. De keuzes bij de opmaak zijn geslaagd, de tekst is goed leesbaar, de lay-out aantrekkelijk modern.
Vergeleken met al deze kwaliteiten van het boek lijken de geringe gebreken ervan welhaast verwaarloosbaar. Nederlandse lezers zullen misschien geamuseerd of juist gecharmeerd zijn over bepaalde Vlamismen, zoals het weglaten van de buigings-e. Vlaamse lezers zullen misschien verbaasd zijn over het geslacht van sommige woorden (tijd, kosmos, school). De gebruikelijke verwarring over wat nauwelijks te overschatten en niet te onderschatten is, slaat ook hier enkele keren toe. Typefouten zijn uiterst zeldzaam (morgen, blz. 273), versprekingen bijna onvindbaar (13,8 miljard jaar, blz. 234).
Niet alleen de auteur, maar ook de Uitgeverij Sterck en De Vreese heeft, met het bestellen en tot stand brengen van dit boek, de Nederlandstalige wereld een grote dienst bewezen. Wij hopen en wensen dat het zijn weg zal vinden naar talrijke lezers van alle leeftijden en gezindten.