Foto
Categorieën
  • etymologie (80)
  • ex libris (83)
  • God of geen god? (186)
  • historisch (29)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (249)
  • literatuur (41)
  • muziek (76)
  • natuur (8)
  • poëzie (95)
  • samenleving (238)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (13)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • Vrijdenkers
  • Uitgeverij Coriarius
  • Het betere boek
    Archief per maand
  • 08-2025
  • 07-2025
  • 06-2025
  • 05-2025
  • 04-2025
  • 03-2025
  • 02-2025
  • 01-2025
  • 12-2024
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    06-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pensées Philosophiques 1-12, Denis Diderot

    Filosofische gedachten

    Denis Diderot

     

    Wie zal dit lezen? (Persius, Satiren I)

     

    Ik schrijf over God. Ik reken op niet te veel lezers en hoop op slechts weinig goedkeuring. Indien deze gedachten niemand bevallen, dan kan het niet anders dan dat ze niet deugen. Maar indien ze iedereen zouden bevallen, dan beschouw ik ze als verwerpelijk.

     

     

    I

    Men peroreert onophoudelijk tegen de emoties. Men schrijft hen al de menselijke smarten toe, maar men vergeet dat ze ook de bron zijn van al ons genot. In onze constitutie is het een element waarover we niet genoeg goeds kunnen zeggen, noch genoeg kwaad. Maar wat me kregelig maakt, is dat men ze alleen maar van de slechte kant bekijkt. Het lijkt wel alsof het een belediging van de rede is, wanneer men ook maar een goed woord zou over hebben voor haar rivalen. Nochtans zijn het alleen maar de emoties, de hevige passies, die onze ziel kunnen opwekken tot grootse dingen. Zonder passies is niets nog subliem, in de zeden noch in wat wij creëren. De schone kunsten staan dan weer in hun kinderschoenen en deugdzaamheid wordt pietluttig.

    II

    Sobere emoties maken doordeweekse mensen. Wanneer de toekomst van mijn vaderland in gevaar is en ik wacht de vijand af, dan ben ik maar een ordinaire burger. Mijn vriendschap is niet minder dan bedenkelijk, indien het gevaar dat mijn vriend bedreigt mij alleen oog laat hebben voor mijn eigen problemen. Ik houd kennelijk meer van mijn eigen leven dan van mijn hartsvriendin, wanneer ik maar een minnaar ben als alle andere.

    III

    Vermolmde emoties takelen buitengewone mensen af. Dwang vernietigt de grootsheid en de energie van de natuur. Bekijk die boom daar: aan de weelde van zijn takken heb je de koelte en de reikwijdte van zijn schaduw te danken. Je blijft ervan genieten tot de winter hem van zijn kruin komt beroven. Er zijn geen uitblinkers meer in de poëzie, in de schilderkunst, in de muziek, wanneer het bijgeloof zijn aftakelingswerk heeft gedaan op het temperament.

    IV

    Dan moet het wel heerlijk zijn om krachtige emoties te hebben, zal men opmerken. Jawel, ongetwijfeld, als ze allen op dezelfde golflengte zitten. Wanneer de juiste harmonie onder hen heerst, dan zal men er geen hinder van ondervinden. Als de hoop een tegengewicht vindt in de vrees, de eerzucht in de liefde voor het leven zelf, de neiging naar genot in het belang dat men hecht aan zijn gezondheid, dan zijn er geen libertijnen, geen roekeloze en ook geen lafhartige mensen.

    V

    Het is wel het toppunt van dwaasheid om te proberen zijn passies de kop in te drukken. Het is me wat fraais wanneer een gelovige zichzelf kwelt als een geobsedeerde om toch maar niets te verlangen, niets te beminnen, niets te voelen… en uiteindelijk een echt monster wordt indien hij of zij daarin zou slagen!

    VI

    Is het mogelijk dat wat ik waardeer in de ene mens het voorwerp van mijn minachting zou uitmaken in een andere? Ongetwijfeld niet. Wat waar is moet de regel zijn voor mijn oordeel, los van alle wispelturigheid. En ik zal de ene niet als een misdaad aanrekenen wat ik in de andere bewonder als een goede eigenschap. Zou ik dan geloven dat het voorbehouden is aan slechts enkelen om voorbeeldig te leven, zoals zowel de natuur als de religie zonder onderscheid aan eenieder opleggen? Nog veel minder! Want vanwaar zouden zij dat exclusieve voorrecht vandaan halen? Als Sint Pachomius er goed aan gedaan heeft om te breken met de mensheid en zich te begraven in de eenzaamheid, dan staat het me vrij om hem na te volgen. Door zijn voorbeeld te volgen, ben ik net zo deugdzaam als hij en ik kan me niet voorstellen waarom honderd anderen niet hetzelfde recht zouden hebben als ik. Het zou nochtans nogal wat zijn als de bewoners van een hele landstreek, uit angst voor de gevaren van de samenleving, de bossen zouden in vluchten en er zouden gaan leven als de wilde dieren voor hun zielenheil; duizend zuilen opgericht op de ruines van alle sociale gevoelens, een nieuw geslacht van stylieten die zich uit godsdienstigheid elk natuurlijk sentiment ontzeggen, ophouden mens te zijn en standbeelden te spelen om echte christenen te zijn.

    VII

    Al die stemmen! Die kreten! Dat geweeklaag! Wie heeft al die klagende kadavers opgesloten in gevangenissen? Wat voor misdaden hebben al die ongelukkigen begaan? Sommigen slaan zich met keien op de borst, anderen rijten hun lichaam open met ijzeren nagels; uit de ogen van allen straalt spijt, pijn en de dood. Wie heeft hen veroordeeld tot deze martelingen? De God die ze beledigd hebben… Wat voor God is dat dan wel? Een oneindig goede God… Hoe kan een oneindig goede God genoegen scheppen in een bad van tranen? Zijn die verschrikkingen niet veeleer een belediging van zijn mededogen? Zouden zelfs criminelen nog meer doen om de woede van een tiran te bedaren?

    VIII

    Er zijn mensen van wie we niet moeten zeggen dat ze leven in de vreze Gods, maar dat ze schrik hebben van hem.

    IX

    Op grond van het portret dat men mij schetst van het Opperwezen, van zijn neiging tot woede, van de ernst van zijn wraaknemingen; op basis van bepaalde verhoudingen die ons in cijfers de verhouding aangeven tussen hen die hij in het verderf stort en hen die hij zich verwaardigt de hand te reiken, op grond van dit alles zou zelfs de meest rechtgeaarde ziel geneigd zijn te wensen dat hij niet bestond. We zouden in deze wereld heel wat geruster zijn indien we er zeker konden van zijn dat we niets te vrezen hebben in de andere. De gedachte dat er geen God is, heeft nog nooit iemand vrees aangejaagd, maar wel de gedachte dat er wel een is, een zoals men mij die afschildert.

    X

    We moeten ons God niet al te goedaardig voorstellen, noch kwaadaardig. Rechtvaardigheid houdt het midden tussen overdreven vergevingsgezindheid en wreedheid, net zoals de opgelegde straffen liggen tussen de straffeloosheid en de eeuwige verdoemenis.

    XI

    Ik weet wel dat de duistere ideeën van het bijgeloof in het algemeen meer beaamd worden dan nageleefd. Er zijn gelovigen die niet van oordeel zijn dat men zichzelf wreed moet haten om God te beminnen of moet wanhopen om godsdienstig te zijn. Hun devotie is goedlachs, hun wijsheid is heel menselijk. Waar komt dat verschil in aanvoelen toch vandaan tussen de mensen die aan de voet van hetzelfde altaar neerknielen? Zou ook de vroomheid onderhevig zijn aan de wetten van dat verdomde temperament? Helaas, we kunnen dat niet ontkennen. Zijn invloed is maar al te duidelijk in een en dezelfde gelovige. Naargelang van zijn aanvoelen ziet hij een wraakgierige of een meedogende God, de hel of de wijd open hemel; hij siddert van vrees of brandt van liefde. Het is een koorts die warme en koude toevallen kent.

    XII

    Ja, ik blijf erbij: bijgeloof is een grovere belediging van God dan het atheïsme. Plutarchus zegt: ik zou veel liever hebben dat men zou denken dat er nooit een Plutarchus geweest is dan dat men zou denken dat Plutarchus onrechtvaardig is, kolerig, onstandvastig, jaloers, wraakzuchtig, kortom zo, dat hij zelf kwaad zou zijn indien hij zo was.

     

     

    Vertaling © Karel D’huyvetters 2012


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    05-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pensées philosophiques 13-20, Denis Diderot

    Filosofische gedachten XIII – XX

    Denis Diderot (1713-1784)

     

     

    XIII

    Enkel het deïsme kan het hoofd bieden aan het atheïsme. Bijgeloof kan die krachtproef niet aan. Zijn God is niets anders dan een denkbeeldig wezen. Nog los van al de materiële moeilijkheden, moet het bijgeloof het hoofd bieden aan al de problemen die voortkomen uit de valsheid van zijn opvattingen. Een C… (Cicero?), een S… (Spinoza?) zouden duizend maal vervelender geweest zijn voor iemand als Vanini, dan al de Nicole’s en de Pascals ter wereld.

    XIV

    Pascal had zijn rechtgeaardheid, maar hij was vreesachtig en goedgelovig. Het was een elegant auteur en een diep denker en hij zou ongetwijfeld het hele universum hebben verklaard, ware het niet dat de Voorzienigheid hem had in de handen gegeven van mensen die zijn talenten opofferden aan hun haatgevoelens. Hoeveel meer wenselijk ware het geweest dat hij het aan de theologen van zijn tijd had overgelaten om hun twisten te beslechten; dat hij zich helemaal overgegeven zou hebben aan het nastreven van de waarheid, zonder terughoudendheid en zonder angst om God te beledigen, en gebruik had gemaakt van al de scherpzinnigheid die hij van hem had gekregen; en vooral dat hij zou geweigerd hebben om mensen als zijn meesters te erkennen die niet eens waard waren om zijn leerlingen te zijn! Op hem kunnen we heel goed toepassen wat de klaarziende La Mothe zei over La Fontaine, namelijk dat hij zo dwaas was te denken dat Arnaud, de Sacy en Nicole beter waren dan hijzelf.

     

    XV

    ‘Ik zeg je dat er helemaal geen God is; dat de schepping een waanidee is; dat de eeuwigheid van de wereld niet meer onvoorstelbaar is dan de eeuwigheid van de geest. Als ik niet inzie hoe de beweging alleen dit universum heeft doen ontstaan terwijl het daardoor wel uitstekend wordt in stand gehouden, dan zeg ik dat het belachelijk is om dat probleem op te lossen door middel van het vermeende bestaan van een wezen dat ik me evenmin kan voorstellen. Als de wonderen die schitteren in de sfeer van de natuur het bestaan van een intelligentie aantonen, dan zeg ik dat de wanorde die heerst in de morele sfeer elke Voorzienigheid teniet doet. Ik zeg je dat als alles het werk is van een God, alles zo goed zou moeten zijn als maar enigszins mogelijk is. Want als niet alles zo goed als mogelijk, dan is er bij God sprake van onmacht of van kwade wil. Dan is het om mijn bestwil dat ik niet beter ingelicht ben over zijn bestaan. Als dat zo is, wat moet ik dan met jullie toelichtingen? Ook als zou kunnen aangetoond worden, wat weinig gebeurt, dat alle kwaad de bron is van iets goeds, of dat het goed was dat iemand als Britannicus, dat de beste van de heersers ten onder ging, dat een man als Nero, dat de meest kwaadaardige van allen aan de macht kwam; hoe zou men dan nog kunnen bewijzen dat het niet mogelijk was om hetzelfde doel te bereiken zonder gebruik te maken van dezelfde middelen? Kwalijke eigenschappen toelaten om de glans van de deugd te belichten, dat is een wel erg bedenkelijk voordeel van een zo reëel nadeel.

    Kijk, zegt de atheïst, dat zijn mijn tegenwerpingen, wat heb je daarop te zeggen?

    Dat ik een booswicht ben en dat als ik niets te vrezen had van God, ik zijn bestaan niet zou aanvechten!

    Laten we een dergelijke frase overlaten aan praatjesmakers. Ze kan immers in strijd zijn met de waarheid. De welvoeglijkheid verbiedt het en het getuigt van weinig naastenliefde. Hebben wij het recht iemand uit te schelden omdat hij ongelijk heeft niet in God te geloven? Het is maar als men geen bewijzen heeft, dat men zijn toevlucht zoekt in beledigingen. Als twee mensen een controverse aangaan, dan wed ik honderd tegen een dat diegene die ongelijk heeft zich zal kwaad maken. ‘Je grijpt naar je donder in plaats van te antwoorden, zegt Menippus tegen Zeus, je hebt dus ongelijk.’

    XVI

    Op een dag vroeg men aan iemand of er echte atheïsten zijn. Hij antwoordde: denk je dat er echte christenen zijn?

    XVII

    Al de onzin van de metafysica is niet zoveel waard als een doorslaggevend argument. Om te overtuigen is het soms voldoende om een gevoelen aan te spreken, fysiek of moreel. Het was met een slaghout dat men een pyrronist overtuigd heeft dat hij ongelijk had zijn eigen bestaan te ontkennen. De schelm Cartouche had, met het pistool in de hand, Hobbes zo’n lesje kunnen leren: ‘Je geld of je leven! We zijn hier alleen, ik ben de sterkste, en er is tussen ons geen sprake van rechtvaardigheid.’

    XVIII

    Het is niet van de hand van de metafysicus dat het atheïsme harde klappen heeft gekregen. De gesublimeerde meditaties van Malebranche en Descartes waren minder van aard om het materialisme in gevaar te brengen dan een simpele waarneming van Malpighi. Als die gevaarlijke hypothese op onze dagen aan het wankelen is, dan komt de eer daarvoor toe aan de experimentele natuurkunde. Het is enkel in de werken van Newton, Musschenbroek, Hartsoeker en Nieuwentyt dat we bewijzen vinden voor het bestaan van een soeverein intelligent wezen. Dank zij de inspanningen van deze hoogstaande personen is de wereld geen god meer: het is een machine, met raderen, kabels, takels, springveren en gewichten.

    XIX

    De subtiliteiten van de ontologie hebben ten hoogste gezorgd voor sceptici; het was voorbehouden aan de kennis van de natuur om echte deïsten te maken. De ontdekking van de organische kiemen alleen al heeft een van de krachtigste bezwaren van het atheïsme ontkracht. Het maakt voor mij niet uit of de beweging nu essentieel of accidenteel is in de materie; ik ben er vandaag van overtuigd dat het resultaat ervan leidt tot ontwikkeling. Alle waarnemingen wijzen in dezelfde richting en tonen aan dat verrotting alleen niet in staat is om iets te produceren dat georganiseerd is. Ik kan zonder meer aannemen dat het mechanisme van het meest minderwaardige insect niet minder wonderbaarlijk is dan dat van de mens en ik ben er helemaal niet voor beducht dat men daaruit zou afleiden dat indien het ene is kunnen ontstaan uit een interne beweging van de moleculen, waarschijnlijk ook het andere daaruit ontstaan is. Als een atheïst zeg maar tweehonderd jaar geleden zou vooropgesteld hebben dat men misschien ooit mensen volledig gevormd zou zien oprijzen uit de ingewanden van de aarde, zoals we een menigte insecten zien ontluiken uit een grote brok opgewarmd vlees, dan zou ik wel eens willen weten wat een metafysicus hem daarop zou kunnen geantwoord hebben.

    XX

    Het zou vruchteloos zijn om de subtiliteiten van de scholastiek uit te proberen op een atheïst; uit de zwakheid van die redeneringen zou hij zelfs een vrij krachtige tegenwerping kunnen halen. ‘ Men voert me een groot aantal nutteloze waarheden aan zonder mogelijkheid tot tegenspraak, zou hij zeggen; het bestaan van God, de realiteit van het morele goed en kwaad, de onsterfelijkheid van de ziel: het blijven nog altijd problemen voor mij. Hoezo! Zou het dan voor mij van minder belang zijn om tot klaarheid te komen over die kwesties dan dat ik overtuigd ben dat de drie hoeken van een driehoek gelijk zijn aan twee rechte hoeken?’

    Terwijl hij me met zijn handige overredingskracht al de bittere ernst van die bedenking liet slikken in grote slokken, zou ik de strijd weer aangegaan zijn met een vraag die eigenaardig moest overkomen bij een tegenstander die nog vol was van zijn eerste successen. Ben je jij een persoon die nadenkt, zou ik vragen. ‘Twijfel je daar misschien aan? antwoordt hij zelfvoldaan.

    En waarom niet? Wat ik heb dan gezien dat me daarvan zou overtuigen? Klanken en bewegingen? Maar een filosoof ziet net hetzelfde in een dier, dat hij wel de mogelijkheid ontzegt om te denken. Waarom zou ik jou toekennen wat Descartes weigert aan de mieren? Uiterlijk produceer je gedragingen die inderdaad veeleer van aard zijn om me ervan te overtuigen. Ik ben geneigd om te bevestigen dat je inderdaad denkt. Maar de rede schort mijn oordeel op. ‘Tussen de uiterlijke gedragingen en de gedachten is er helemaal geen essentieel verband, zegt me de Rede. Het is best mogelijk dat jouw tegenstrever niet meer nadenkt dan zijn uurwerk. Moeten we misschien het eerste het beste dier dat men heeft leren praten voor een denkend wezen houden? Wie heeft jou onthuld dat de mensen niet meer zijn dan papagaaien die men zonder dat jij het weet heeft leren praten?’

    ‘Die vergelijking is in het beste geval niet meer dan ingenieus, antwoordt hij mij; het is niet op grond van de bewegingen en de klanken, maar omwille van de gedachtestroom, de logische gevolgtrekkingen tussen de vooropstellingen en de samenhang van de redenering dat men moet oordelen dat een wezen denkt. Als er een papegaai zou zijn die op alle vragen antwoordt, dan zou ik zonder aarzelen verklaren dat het een denkend wezen is. Maar wat heeft die vraag van doen met het bestaan van God? Als je me zou aangetoond hebben dat de persoon in wie ik de meeste spitsheid van geest zie misschien slechts een automaat is, zou me dat meer geneigd maken om aan te nemen dat er een intelligentie is in de natuur?’

    Dat is mijn zaak, zeg ik dan. Maar je gaat er in alle geval mee akkoord dat het een dwaasheid zou zijn om aan jouw gelijken het denkvermogen te ontzeggen. ‘Ongetwijfeld, maar wat besluit je daaruit?’ Wat daaruit volgt is dit: dat wanneer het hele universum, wat zeg ik, wanneer de vleugel van een vlinder aanwijzingen vertoont die duizend keer meer duidelijk aantonen dat er een intelligentie is dan jij aanduidingen hebt dat jouw gelijken begiftigd zijn met een denkvermogen, dan zou het duizend keer dwazer zijn om het bestaan van een God te ontkennen dan te ontkennen dat jouw gelijke denkt.

    Welnu, dat het inderdaad zo is, daarvoor doe ik een beroep op jouw verstand, op jouw bewustzijn: heb jij ooit in de redeneringen, de daden en het gedrag van welke mens dan ook, meer intelligentie, orde, wijsheid en samenhang gezien dan in het mechanisme van een insect? Is de Godheid niet net zo duidelijk afgedrukt in het oog van een kevertje dan het vermogen tot denken dat is in de werken van de grote Newton? Hoezo! De wereld van de dingen bewijst minder dat er een intelligentie is dan de wereld van de verklaringen? Wat een idee!

    ‘Maar, antwoord je, ik geef grif toe dat anderen kunnen denken, precies omdat ik zelf denk.’ Dat, ik geef het toe, is een veronderstelling die ik niet koester. Maar staat daar niet tegenover dat mijn bewijzen sterker zijn dan de jouwe? Is de intelligentie van een eerste wezen me niet beter aangetoond in de natuur door zijn werken, dan het vermogen om te denken in een filosoof door zijn geschriften? Denk eraan dat ik je slechts een vlindervleugel heb voorgeschoteld, het oog van een kevertje, terwijl ik je zou kunnen verpletteren met het gewicht van het hele universum. Ik kan me zwaar vergissen, maar dit bewijs lijkt me zeker zo overtuigend als het beste schoolse bewijs dat men ooit heeft bedacht. Het is op basis van die redenering en enkele andere die net zo eenvoudig zijn, dat ik het bestaan van God aanvaard, en niet omwille van dat weefsel van droge metafysische ideeën, die minder van aard zijn om de waarheid te onthullen dan om er een schijn van leugenachtigheid aan te geven.

     

     

    Vertaling © Karel D’huyvetters 2012


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    04-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pensées philosophiques 21-49, Denis Diderot

    Filosofische gedachten XXI - XLIX

    Denis Diderot (1713-1784)

     

    XXI

    Ik sla de geschriften van een beroemde professor open en ik lees: ‘Atheïsten, ik geef toe dat de beweging essentieel behoort tot de materie; wat( besluiten jullie daaruit?... dat de wereld het resultaat is van de toevallige voortbeweging van de atomen? Dan zou ik net zo graag horen dat jullie me zeiden dat de Ilias van Homerus of de Henriade van Voltaire het resultaat is van de toevallige omwenteling van de letters.’

    Ik houd me er ver van om zo’n redenering te maken tegenover een atheïst: een dergelijke vergelijking zou hem vrij spel geven. Volgens de wetten van de waarschijnlijkheidsberekening, zou hij me zeggen, moet ik helemaal niet verwonderd zijn dat een gebeurtenis zich voordoet, wanneer het mogelijk is dat ze gebeurt, en dat de moeilijkheidsgraad van die gebeurtenis gecompenseerd wordt door de veelheid van de bewegingen. Er is een bepaald aantal worpen waarop ik met succes kan wedden dat ik honderdduizend zessen tegelijk kan gooien met honderdduizend teerlingen. Wat ook het precieze aantal letters is waarmee men me zou voorstellen om op een lukrake wijze de Ilias voort te brengen, er is altijd een bepaald aantal worpen die me een kans op succes geeft; mijn kans op succes is zelfs oneindig, indien het aantal worpen oneindig is.

    Je zal het wel met me eens zijn, zo gaat hij verder, dat de materie sinds alle eeuwigheid bestaat en dat beweging tot haar essentie behoort. Als dank voor deze toegeving, zal ik samen met jou veronderstellen dat de wereld geen grenzen heeft, dat het aantal atomen oneindig is en dat de ordening die je zo verbaast niet kan ontkend worden. Welnu, uit deze wederzijdse toegevingen volgt niets anders dan dat de kans dat de wereld toevalligerwijze ontstaat wel erg klein is, maar dat het aantal worpen oneindig is, dat wil zeggen dat de ingewikkeldheid van het gebeuren meer dan voldoende gecompenseerd is door het grote aantal worpen.

    Als er dus iets is dat tegen de redelijkheid ingaat, dan is het wel de veronderstelling dat terwijl de materie sinds alle eeuwigheid in beweging is, en terwijl er allicht in het oneindige aantal mogelijke combinaties een even oneindig aantal prachtige regelingen zijn, er toch geen enkele van die regelingen zou voorgekomen zijn in het onbegrensd aantal van al degene die zich achtereenvolgens hebben voorgedaan. Bijgevolg moet ons verstand veeleer verbaasd zijn over de veronderstelde duur van de chaos dan over het reële ontstaan van het universum.

    XXII

    Ik deel atheïsten in in drie klassen. Er zijn er die je klaar en duidelijk zeggen dat er geen God is en die daarvan ook overtuigd zijn; dat zijn de echte atheïsten. Er is ook een grote groep die niet goed weet wat ze ervan moeten denken en die de kwestie net zo goed willen beslechten met kruis of munt; dat zijn de sceptische atheïsten. Maar er zijn er nog veel meer die zouden willen dat er geen God is, die veinzen dat ze ervan overtuigd zijn en die leven alsof ze het echt zijn; dat zijn de snoeshanen van de troep. Ik verfoei die snoeshanen, ze zijn niet echt. Ik heb medelijden met de echte atheïsten: elke vertroosting lijkt me dood voor hen. En ik bid tot God voor de sceptici: het ontbreekt hen aan inzicht.

    XXIII

    Een deïst bevestigt het bestaan van een God, de onsterfelijkheid van de ziel en al wat daaruit volgt. De scepticus is onbeslist over die geloofspunten. De atheïst ontkent ze. Een scepticus is dus iets meer gemotiveerd om deugdzaam te handelen dan een atheïst, en heeft daarvoor wat minder reden dan een deïst. Zonder de vrees voor een wetgever, de neigingen van het temperament en de kennis van de concrete voordelen van de deugdzaamheid, mankeert de rechtschapenheid van de atheïst elke grond, terwijl die van de scepticus steunt op een misschien.

    XXIV

    Scepticisme is niet voor iedereen. Er is een grondig en gedesinteresseerd onderzoek voor nodig. Iemand die twijfelt omdat hij de redenen van de geloofwaardigheid niet kent, is een onnozele. Een echte scepticus heeft de argumenten geteld en gewogen. Maar redeneringen tegen elkaar afwegen is geen geringe opdracht. Wie van ons kent hun echte waarde? Als men voor een zelfde waarheid honderd bewijzen aanlevert, zal elk bewijs zijn aanhangers hebben. Elk verstand heeft zijn eigen verrekijker. In mijn ogen is een tegenwerping kolossaal, die voor jou in het niets verdwijnt. Jij ervaart als vederlicht een redenering die mij verplettert. Als wij verdeeld zijn over de intrinsieke waarde, hoe zouden we het dan eens worden over het relatieve gewicht?

    Zeg me eens hoeveel morele bewijzen er nodig zijn om op te wegen tegen een metafysische conclusie? Is het mijn bril die vertekent of de jouwe? Als het dan zo moeilijk is om de argumenten af te wegen en als er geen standpunten zijn die geen voor en tegen hebben, en bijna altijd in gelijke mate, waarom beslissen we dan zo haastig? Waar halen we ons overtuigd toontje vandaan? Hebben we niet honderdmaal ervaren dat elke dogmatische zelfgenoegzaamheid revolteert?

    ‘Men maakt dat ik voor de hand liggende zaken ga haten, zegt ons de auteur van de Essais, als men ze mij als onfeilbaar opdringt. Ik houd van woorden die de stoutmoedigheid van onze uitspraken verzachten en matigen. Aan avonturen waag ik me niet, zegt men wel eens, en dat soort dingen. En als ik kinderen zou moeten opvoeden, dan zou ik hen vooral die bevragende manier van antwoorden in de mand leggen, veeleer dan een beslissende: Wat wil dat zeggen? Ik begrijp het niet. Het zou kunnen. Is dat zo? Het is beter dat ze op hun zestigste nog de manieren van leerlingen hebben bewaard dan dat ze zich gedragen als doctores als ze vijftien zijn.’

    XXV

    Wat is God? Het is een vraag die men aan kinderen stelt, maar waarmee filosofen heel wat moeite hebben om ze te beantwoorden.

    We weten op welke leeftijd een kind moeten leren lezen, zingen, dansen, of met Latijn en meetkunde beginnen. Het is maar als het over godsdienst gaat dat men zich niet afvraagt hoever zijn begripsvermogen reikt. Van zodra het nog maar amper kan luisteren, vraagt men al aan een kind: Wat is God? En op hetzelfde ogenblik en uit dezelfde mond verneemt het dat er dwaalgeesten zijn, en zielen van afgestorvenen die komen spoken, weerwolven, en ook God. Men hamert een van de belangrijkste waarheden erin, op een manier die het mogelijk maakt dat men ze later kan afzweren voor het tribunaal van de rede. En inderdaad, het moet ons niet verwonderen dat wanneer men twintig geworden is en het bestaan van God in je hoofd verward wordt met een hoop belachelijke vooroordelen, men ertoe komt om dat idee te ontkennen en het zo te behandelen als de rechters doen wanneer ze een eerlijke mens tegenkomen die per ongelijk terecht gekomen is een troep onverlaten.

    XXVI

    Men vertelt ons veel te veel over God. En nog een vergissing: men insisteert niet voldoende op zijn aanwezigheid. De mensheid heeft het goddelijke verbannen uit haar midden. Ze heeft het verwezen naar een heiligdom. De muren van de tempel beletten het zicht erop, daarbuiten bestaat het niet. Dwazen die je bent! Breek die banden die jullie gedachten inperken. Maak God ruimer, zie hem overal waar hij is, of stel dat hij niet bestaat.

    Als ik een kind had om op te voeden, dan zou ik het Goddelijke voor dat kind tot een zo reële aanwezigheid maken, dat het hem wellicht minder moeite zou kosten om atheïst te worden dan om zich van God af te keren. In plaats van hem een of andere persoon tot voorbeeld te stellen, iemand van wie hij wist dat hij dikwijls slechter handelde dan hijzelf, zou ik hem bruutweg zeggen: God hoort je, en je liegt! Jongelui willen aangesproken worden op een zintuiglijke manier. Ik zou dus de tekenen om hem heen vermenigvuldigen die verwijzen naar de goddelijke aanwezigheid. Als er zich in mijn huis een gezelschap zou vestigen, dan zou ik daar een plaats voor God markeren en ik zou mijn leerling gewoon maken om te zeggen: ‘We zijn met zijn vieren: God, mijn vriend, mijn leraar en ikzelf.’

    XXVII

    Onwetendheid en argeloosheid zijn twee bijzonder zachte oorkussens, maar om ze zacht te vinden, moet men een kop hebben die zo knap is als die van Montaigne.

    XXVIII

    Een kolkende geest en een vurige verbeelding gaan slecht samen met de onverstoordheid van de scepticus. Ze wagen nog liever een gok over hun keuze dan helemaal geen keuze te maken. Ze vergissen zich liever dan in het ongewisse te leven. Of het nu is omdat ze niet vertrouwen op hun armen of omdat ze bang zijn voor het diepe water, men ziet ze altijd vast hangend aan takken waarvan ze beseffen hoe dun ze zijn, maar ze klampen zich liever eraan vast dan dat ze zich zouden laten gaan in de sterke stroming. Ze zijn zeker van alles, hoewel ze niets nauwkeurig onderzocht hebben. Ze twijfelen nergens aan, omdat ze daarvoor zowel het geduld als de moed missen. Ze vallen voor schone schijn die hen bedriegt. En als ze soms de waarheid ontmoeten, dan is het niet op kousenvoeten, maar bruusk, als in een openbaring. Het zijn dogmatische mensen, die men onder gelovigen als bezetenen zou bestempelen.

    Ik heb individuen van dat onrustige soort ontmoet, mensen die zich niet konden voorstellen dat men een rustige geest kan verenigen met onbeslistheid. ‘Hoe kan men leven zonder te weten wie men is, waar men vandaan komt, waar men heengaat, waarom men hier is!’ Het doet me iets dat ik dat allemaal niet weet, maar zonder dat me dat ongelukkig maakt, antwoordt de scepticus koeltjes, het is mijn schuld niet dat ik van mijn verstand geen antwoord krijg wanneer ik het de vraag stel naar mijn bestaan. Mijn hele leven lang ben ik al onwetend, zonder me te ergeren, over wat ik onmogelijk kan weten. Waarom zou ik spijt hebben over kennis die ik niet heb kunnen verwerven, en die voor mij ongetwijfeld niet noodzakelijk was, aangezien ik het zonder heb kunnen doen? Ik zou me evengoed, zo zei een van de grootste genieën van onze eeuw, kunnen lastig maken over het feit dat ik geen vier ogen heb, vier voeten en twee vleugels.

    XXIX

    Men mag van mij wel eisen dat ik de waarheid zoek, maar niet dat ik ze vind. Een sofisme kan mij zelfs meer levendig aanspreken dan een solide bewijs. Ik ben verplicht om in te stemmen met valse stellingen die ik voor waar houd, en om de ware te verwerpen die ik voor vals houd. Maar wat heb ik te vrezen, aangezien ik mezelf niet bewust bedrieg? We zullen in het hiernamaals niet beloond worden voor van onze tegenwoordigheid van geest hier op aarde; hoe zouden we er dan bestraft worden omdat we daarin tekortgeschoten zijn? Iemand verdoemen omwille van foute redeneringen, dat is uit het oog verliezen dat men goed gek moet zijn om zo iemand te behandelen als een booswicht.

    XXX

    Wat is eigenlijk een scepticus? Een filosoof die aan alles twijfelt waaraan hij gelooft, en die alles gelooft wat hem als waar voorkomt bij het terecht gebruik van zijn verstand en zijn zintuigen. Wil je het nog scherper gesteld? Maak een pyrronist eerlijk, en je hebt een scepticus.

    XXXI

    Wat men nooit in vraag gesteld heeft, is ook nooit bewezen. Wat men nog niet zonder vooringenomenheid heeft onderzocht, is niet terdege onderzocht. Scepticisme is dus de eerste stap naar de waarheid. Scepticisme moet alomvattend zijn, want het is de toetssteen voor de waarheid. Als een filosoof zich wil verzekeren van het bestaan van God en vervolgens begint met eraan te twijfelen, kan er dan één stelling zijn die niet onder deze test valt?

    XXXII

    Ongelovigheid is nu en dan het kwalijke kenmerk van een gek, en goedgelovigheid de vergissing van een verstandige mens. Wie verstandig is, kijkt heel ver in de immense mogelijkheden. Een gek houdt niet veel anders voor mogelijk dan dat wat er is. Misschien is het dat wel wat de ene kleinzielig maakt, en de andere overmoedig.

    XXXIII

    Er is evenveel risico verbonden aan teveel geloven dan te weinig. Het is niet meer of minder gevaarlijk om polytheïst te zijn dan atheïst. Bijgevolg biedt enkel het scepticisme een evenwicht, altijd en overal, tussen die twee tegengestelde overdrijvingen.

    XXXIV

    Een halfbakken scepticisme is het kenmerk van een zwakke persoonlijkheid. Het verbergt iemand die kleinzielig redeneert en zich laat afschrikken door de consequenties; een bijgelovige die gelooft dat hij zijn God eer bewijst door de voetboeien die hij zijn rede aanbindt; een soort van ongelovige die vreest zichzelf het masker af te rukken. Want indien de waarheid niets te vrezen heeft van het onderzoek, zoals de halfbakken scepticus aanneemt, wat denkt hij dan in het diepste van zijn ziel over die geprivilegieerde begrippen die hij niet durft te testen, die een plaats hebben in een uithoek van zijn bovenkamer, als in een heiligdom dat hij niet durft te naderen?

    XXXV

    Ik hoor aan alle kanten klagen over goddeloosheid. In Azië is een christen goddeloos, in Europa een moslim, een papist in London, een calvinist in Parijs, een jansenist hoog in de rue Saint-Jacques, een molinist beneden in de faubourg Saint-Médard. Wat is een goddeloze dan nog? Is iedereen het, of niemand?

    XXXVI

    Als het geweld van de kwezels zich ontketent tegen het scepticisme, komt het me voor dat ze hun eigenbelang verkeerd begrijpen, of dat ze zichzelf tegenspreken. Als het werkelijk zo is dat het voldoende is voor een goede godsdienst om aangekleefd te worden en voor een slechte om verlaten te worden, dat men ze goed kent, dan ware het wenselijk dat een universele twijfel zich zou verspreiden over de hele oppervlakte van de aarde en dat alle volkeren de waarheid van hun godsdienst in vraag zouden stellen. De missionarissen zouden ontdekken dat de grote helft van hun werk al gedaan was.

    XXXVII

    Wie de godsdienst die hij heeft gekregen door zijn opvoeding niet behoudt uit eigen keuze, kan zich er evenmin op beroemen dat hij christen is of moslim, dan dat hij niet blind geboren is of mank. Dat is een geluk, geen verdienste.

    XXXVIII

    Iemand die bereid is om te sterven voor een godsdienst waarvan hij weet dat het een valse is, is een waanzinnige.

    Iemand die sterft voor een valse godsdienst, waarvan hij denkt dat het de ware is, of voor een ware godsdienst, maar zonder dat hij daarvoor over bewijzen beschikt, is een fanatieker.

    De ware martelaar is hij die sterft voor een ware godsdienst, waarvan de waarachtigheid hem overtuigend aangetoond is.

    XXXIX

    De ware martelaar wacht de dood af. De dweper holt ze tegemoet.

    XL

    Als iemand zich in Mekka zou bevinden en daar het graf van Mohammed zou gaan beledigen, zijn altaar zou omverwerpen en een ganse moskee overhoop zetten, dan zou men zo iemand meteen op een paal spiesen; hij zou wellicht zelfs niet eens heilig verklaard worden. Vandaag de dag zou men Polyeucte gek verklaren.

    XLI

    De tijd van de revelaties is voorbij, van wonderen en uitzonderlijke boodschappen. Het christendom heeft geen behoefte meer aan die constructies. Als iemand het in zijn hoofd zou halen om hier bij ons de rol te komen spelen van Jonas en in de straat zou lopen schreeuwen: ‘Nog drie dagen, en Parijs vergaat! Burgers van Parijs, doet boete, hult u in zak en as, of gij zult vergaan binnen drie dagen!’, dan zou die meteen aangehouden worden en voor de rechter gesleept, die niet zou aarzelen om hem naar het asiel van Les Petites Maisons te sturen. Hij zou tevergeefs zeggen: ‘Mensen, houdt God minder van jullie dan van de inwoners van Ninive? Zijn jullie minder schuldig dan zij?’ Men zou zelfs geen moeite doen om hem te antwoorden en niet eens het einde van zijn gepreek afwachten om hem voor een visionair te houden.

    Elias mag uit de andere wereld terugkomen wanneer hij maar wil. De mensen van vandaag zijn nu zo, dat het al een groot mirakel zou zijn als hij hier bij zijn terugkeer goed zou onthaald worden.

    XLII

    Wanneer men het volk een dogma oplegt dat ingaat tegen de gevestigde godsdienst, of een of andere zaak die in strijd is met de openbare orde en rust, en men zou die boodschap rechtvaardigen door middel van mirakels, dan zou het gezag het recht hebben om in te grijpen, en het volk om te schreeuwen: crucifige, kruisig hem! Hoe gevaarlijk zou het niet zijn om de gemoederen van de mensen in handen te geven van een bedrieger of over te laten aan de dromen van een ziener? Als het bloed van Jezus Christus wrakroepend was voor de joden, dan is dat omdat ze, door het te vergieten, geen oren hadden naar de stem van Mozes en de Profeten, die hem tot Messias uitriepen. Er mag zelfs een engel uit de hemel nederdalen en zijn redeneringen staven met mirakels, als zijn prediking ingaat tegen de wet van Jezus Christus, dan gebiedt Paulus dat men die voor godslasterlijk houdt. Men moet iemands boodschap niet beoordelen op mirakels, maar wel op de overeenstemming van zijn doctrine met die van het volk tot wie hij zegt gezonden te zijn, vooral wanneer de leer van dat volk als waar is aangetoond.

    XLIII

    Gezag moet alle verandering wel vrezen. De meest heilige en meest zachtaardige van alle godsdiensten, het christendom zelf is niet tot wasdom gekomen zonder heel wat heibel te veroorzaken. De eerste kinderen van de Kerk zijn meer dan eens afgeweken van de gematigdheid en het geduld die hen waren voorgeschreven. Laat me toe hier enkele passages aan te halen uit een edict van keizer Julianus. Ze illustreren wonderlijk goed het genie van deze prins-filosoof en de geest van de fanatiekelingen van zijn tijd.

    ‘Ik had gedacht, zegt Julianus, dat de leiders van de Galileeërs zouden inzien hoe verschillend mijn manier van optreden is van die van mijn voorganger, en dat ze me daarvoor enigszins dankbaar zouden zijn. Ze hebben immers onder zijn bewind te lijden gehad van verbanning en gevangenschap. Men heeft een groot aantal mensen over de kling gejaagd die zij voor ketters hielden. Onder het mijne heeft men de bannelingen laten terugkeren, de gevangenen vrijgelaten en wie vogelvrij verklaard was kreeg zijn verbeurde goederen terug. Maar de onrustigheid en de razernij van dit soort mensen is zo groot, dat sinds ze het privilegie hebben verloren om elkaar te verslinden, om al diegenen te kwellen die gehecht zijn aan hun dogma’s, evenals wie de godsdienst volgt die toegestaan is door de wet, ze geen middel onverlet laten en ze geen enkele kans missen om tot revolte op te hitsen.

    Het zijn mensen die geen eerbied hebben voor waarachtige vroomheid en geen respect voor onze instellingen… Nochtans bedoelen wij niet dat men ze naar de voet van onze altaren moet slepen en hen geweld aandoen… Wat de simpele lieden betreft, het blijkt dat het hun leiders zijn die in hen de geest van verzet aanwakkeren, woedend als ze zijn over de grenzen die wij aan hun macht hebben gesteld. Wij hebben ze inderdaad geweerd uit onze rechtszalen en hen het recht ontzegd om testamenten uit te voeren, om de rechtmatige erfgenamen te passeren en zich zo meester te maken van de erfenis… Om die redenen ook hebben wij dit volk verboden woelige bijeenkomsten te houden of te intrigeren bij de priesters die tot opstand aanzetten… Ik hoop dat dit edict onze magistraten veilig stelt, die meer dan eens belaagd zijn door deze muiters, op gevaar af gestenigd te worden…

    Dat ze hun leiders vreedzaam opzoeken, dat ze er bidden, zich daar laten onderrichten en daar voldoen aan de vereisten van de cultus die ze van hen hebben vernomen, dat staan wij hen toe. Maar ze moeten afzien van alle opruiende bedoelingen… Indien die bijeenkomsten voor hen een gelegenheid zijn tot revolte, dan is dat op risico van hun have en goed, ze zijn hierbij gewaarschuwd… Mensen die niet geloven, leef in vrede… En jullie, die trouw zijn gebleven aan de godsdienst van uw vaderland en aan de goden van uw vaderen, bezondig u niet aan het vervolgen van uw buren, uw medeburgers, want het gaat bij hen veeleer om een onwetendheid die we moeten beklagen dan om kwaadwilligheid die we moeten bestraffen. We moeten de mensen terug tot de waarheid brengen door middel van de rede en niet met geweld. Wij gelasten derhalve u allen, onze trouwe onderdanen, om de Galileeërs met rust te laten.’

    Zo waren de gevoelens van deze prins, die we wel kunnen kwalijk nemen dat hij een heiden was, maar niet dat hij een afvallige zou geweest zijn. Hij heeft de eerste jaren van zijn leven doorgebracht in verscheidene scholen, met verscheidene leermeesters en heeft op rijpere leeftijd een ongelukkige keuze gemaakt: hij heeft helaas beslist om te kiezen voor de godsdienst van zijn voorouders en de goden van zijn vaderland.

    XLIV

    Wat me verwondert, is dat het werk van deze geleerde keizer voor het nageslacht bewaard is. Het vertoont trekjes die geen afbreuk doen aan de waarachtigheid van het christendom, maar die in voldoende mate in het nadeel uitvallen van sommige christenen uit zijn tijd, opdat ze bij de Kerkvaders in het bijzonder het voorwerp zouden uitmaken van de bijzondere ijver die ze hadden om de werken van hun vijanden te verwijderen.

    Het is ongetwijfeld van die voorgangers dat Sint Gregorius de Grote het soort barbaarse geloofsijver heeft geërfd dat hem zo heeft opgezet tegen de letteren en de kunst. Als het alleen van deze kerkvorst had afgehangen, dan waren we nu in dezelfde situatie als de moslims, die voor hun lectuur aangewezen zijn op niets anders dan hun Koran. Wat zou immers het lot geweest zijn van de auteurs van weleer, indien ze in de handen waren gevallen van iemand die taalfouten beoordeelde op godsdienstige principes, die dacht dat het volgen van de regels van de spraakkunst neerkwam op het onderwerpen van Jezus Christus aan Aelius Donatus, die zich in geweten verplicht voelde om de oudheid totaal te vernietigen.

    XLV

    Nochtans blijkt het goddelijk karakter van de Schrift er niet in die mate duidelijk in aanwezig, dat het gezag van de gewijde geschiedschrijvers totaal los zou staan zou zijn van het getuigenis van de andere, profane schrijvers. Waar moet het naartoe, als we de hand van God zouden moeten onderkennen in de vorm van onze Bijbel? Hoe miserabel is de Latijnse versie wel niet! De originelen zijn zelf ook geen meesterwerken qua compositie. De profeten, de apostelen en de evangelisten hebben geschreven naar eigen goeddunken. Als we de geschiedenis van het Hebreeuws volk gewoon zouden kunnen bekijken als een product van de menselijke geest, dan zouden Mozes en zijn navolgers het moeten afleggen tegen Titus Livius, Sallustius, Caesar en Josephus, allemaal auteurs die men er niet meteen van verdenkt dat ze geschreven hebben vanuit een goddelijke inspiratie. We verkiezen zelfs de jezuïet Berruyer boven Mozes!

    In onze kerken bewaren we schilderijen waarvan men ons verzekert dat ze geschilderd zijn door engelen en door de Godheid zelf. Als die werken van de hand van Le Sueur of Le Brun zouden zijn, zou ik me dan verzetten tegen die eeuwenoude traditie? Helemaal niet, waarschijnlijk. Maar als ik die hemelse werken bekijk en keer op keer zie hoe de regels van de schilderkunst geweld aangedaan wordt in de tekening en in de uitvoering, dat de echte kunst overal met voeten getreden wordt, en dan niet mag veronderstellen dat de artiest een kluns was, dan kan het niet anders dan dat ik die traditie als een verzinsel aanklaag.

     Welke conclusies zou ik al niet trekken uit deze afbeeldingen voor de Heilige Schrift? Gelukkig besef ik hoe weinig belang het heeft dat wat erin staat goed of slecht geformuleerd is. De profeten hebben er een punt van gemaakt om de waarheid te zeggen, niet om het goed gezegd te krijgen. Zijn de apostelen misschien gestorven voor een andere reden dan voor de waarheid van wat ze gezegd en geschreven hebben? Welnu, om terug te keren naar mijn onderwerp: het was ongetwijfeld van het hoogste belang om die profane auteurs te bewaren die niet anders konden dan overeen te stemmen met de gewijde schrijvers, althans over het bestaan van Jezus Christus en zijn mirakelen, over de typische karaktertrekken van Pontius Pilatus en over de daden en het martelaarschap van de eerste christenen.

    XLVI

    Een ganse natie, zal je me zeggen, is daarvan getuige geweest; zou jij dat alles durven ontkennen? Ja, dat durf ik, zolang het niet bevestigd is op gezag van iemand die niet tot uw kamp behoort en zolang ik niet zeker ben dat die persoon geen fanaticus of misleider is. Wat nog meer zij: stel dat een erkend onpartijdig auteur me vertelt dat er zich een diepe kloof heeft gevormd in het midden van een stad; dat de goden, daarover ondervraagd, geantwoord hebben dat die kloof terug dicht zal gaan wanneer men het meest waardevolle dat men bezit erin zou gooien; dat een dappere ruiter zich erin gestort heeft en dat het orakel bewaarheid is. Dat zou ik zeker veel minder geloven dan indien die auteur gewoon gezegd had er zich een kloof had gevormd en dat men veel tijd en moeite heeft moeten spenderen om die te vullen.

    Hoe onwaarschijnlijker een feit is, des te geringer het gewicht van een historisch getuigenis. Ik zou het zonder enige moeite geloven wanneer een eerlijk man me zou melden dat Zijne Majesteit een totale overwinning heeft behaald op de bondgenoten, maar als heel Parijs me zou verzekeren dat er in Passy iemand uit de dood is opgestaan, dan zou ik daarvan geen woord geloven. Dat een historicus ons wil overtuigen, of dat een heel volk zich vergist, dat zijn beslist geen wonderen.

    XLVII

    Tarquinius stelt voor om nieuwe afdelingen toe te voegen aan de cavalerie die door Romulus was opgericht. Een vogelwichelaar drukt hem op het hart dat elke innovatie in die legereenheid heiligschennis is, tenzij de goden het toegestaan hebben. Tarquinius is gechoqueerd door de vrijpostigheid van die priester en neemt zich voor om hem te ontmaskeren en om zo een kunst aan de kaak te stellen die zijn gezag doorkruist. Hij laat hem voor zich verschijnen op het marktplein en zegt hem: ‘Ziener, is wat ik denk ook mogelijk? Als jouw kennis werkelijk zo goed is als je je aanmatigt, dan stelt ze jou in staat om mijn vraag te beantwoorden!’

    De augur laat zich niet van de wijs brengen, hij raadpleegt de vogels en antwoordt: ‘Ja, Sire, wat jij in gedachten hebt, kan gebeuren.’ Tarquinius haalt een scheermes van onder zijn gewaad en raapt een steen op. ‘Kom hier, zegt hij tegen de ziener, snij deze steen door met dit scheermes, want dat is wat ik in gedachten had.’ Navius, zo heette de augur, wendt zich tot het volk en zegt met grote stelligheid: ‘Leg de steen onder het mes, en ik mag doodvallen als hij niet meteen gespleten is!’ Tegen alle verwachting in stelt men inderdaad vast dat de hardheid van de steen bezwijkt voor de scherpte van het scheermes: hij valt net zo gemakkelijk uiteen als wanneer het mes de hand van Tarquinius had beroerd en ze had doen bloeden.

     Het verbaasde volk applaudisseert, Tarquinius ziet af van zijn plannen en neemt de auguren in bescherming. Het scheermes en de kei begraaft men onder een altaar. Men richt een standbeeld op voor de ziener, standbeeld dat nog bestond onder het bewind van Augustus, zoals de profane en de gewijde schrijvers bevestigen, in de geschriften van Lactantius, Dionysius van Halicarnassos en de Heilige Augustinus.

    Je hebt de geschiedenis gehoord, luister nu naar het bijgeloof. Quintus, de bijgelovige broer van Cicero zegt hem: ’Wat heb je daarop te zeggen? Ofwel moeten we vervallen in een monsterachtig pyrronisme en hele volkeren en geschiedschrijvers voor dwazen houden en alle analen verbranden, ofwel dit feit voor waar houden. Zou je nog veeleer dit alles ontkennen, dan te aanvaarden dat de goden zich met onze aangelegenheden inlaten?’

    Ik kan niet aanvaarden dat een filosoof zijn toevlucht zou nemen tot getuigenissen die enkel bij toeval waarachtig zouden zijn, of onjuist weergegeven of zelfs vervalst door kwade trouw. Men moet zich een opinie vormen door een beredeneerde argumentatie en zich niet neerleggen bij de feiten, vooral wanneer die moeilijk te geloven zijn. (…) Weg dus met de zienerstaf van Romulus, die is verkoold in het hart van een enorme brand. Bespaar me de steen van Navius. In de filosofie is er geen plaats voor dergelijke onmogelijke fabels. Een echte filosoof zou zich er om te beginnen op toegelegd hebben om de ware aard van de vogelwichelarij te bepalen en vervolgens oorsprong ervan te onderzoeken en haar geldigheid. (…) De Etrusken leverden tenminste het bewijs voor hun discipline: een kind geboren uit een ploegijzer! Maar wiens getuigenis roepen wij in? Navius? (…) Gaan we ons nu verlaten, om te oordelen over godsdienstige zaken, op wezens die niets menselijks hebben? (Cicero, De divinatione). Maar dat is wat koningen geloven en volkeren, naties, de hele wereld. Wat is er, werkelijk, meer verbreid dan de onwetendheid? Sinds wanneer doe jij een beroep op de menigte om je eigen oordeel te vormen? (Ibid.)

    Dat is het antwoord van de filosoof. Noem me een mirakel waarop dit niet van toepassing is. De Kerkvaders hadden het heel wat problemen om zich de principes van Cicero te bedienen en hebben dan maar verkozen om de avonturen van Tarquinius aan te nemen en de kunsten van Navius aan de duivel toe te schrijven. Een handig hulpmiddel is dat, de duivel!

    XLVIII

    Alle volkeren hebben van die gebeurtenissen die te mooi zijn om waar te zijn. Zaken waarmee men van alles aantoont, maar die men helemaal niet bewijst; die men niet durft te ontkennen op gevaar af ongelovig te zijn, maar die men niet kan geloven zonder een stommeling te zijn.

    XLIX

    Romulus verdween uit het midden van de Romeinen, door de inslag van de bliksem, of vermoord door de senatoren. Het volk en de soldaten verspreiden er geruchten over. De verordeningen van de Staat spreken elkaar tegen. Het beginnende Rome is intern verdeeld en van buiten uit omsingeld door vijanden; het staat aan de rand van de afgrond. Op dat ogenblik treedt een zekere Proculeius zwaarwichtig naar voren en zegt: ‘Romeinen, de prins over wie jullie treuren is helemaal niet dood, hij is ten hemel opgestegen, waar hij zit aan de rechterhand van Jupiter. Ga, zo heeft hij me opgedragen, en meldt aan uw medeburgers dat Romulus onder de goden verkeert; verzeker hen van mijn bescherming. Zij kunnen erop aan dat de macht van hun vijanden niets vermag tegen hen: het lot heeft bepaald dat zij ooit de heersers over de hele wereld zullen zijn. Ze moeten deze voorspelling getrouw doorgeven van geslacht op geslacht, tot in de verste toekomst.’

    Er zijn omstandigheden die zich gemakkelijk lenen tot bedrog en als men goed kijkt hoe Rome er toen aan toe was, dan zal men toegeven dat Proculeius een hoofdman was en dat hij de gelegenheid te baat heeft genomen. Hij heeft in de geesten een gedachte geïntroduceerd die helemaal niet onnuttig was voor de toekomstige grandeur van zijn land.

    Het vertrouwen dat men had in degene die deze boodschap bracht is nauwelijks te geloven. Men kan zich amper voorstellen hoezeer het verdriet over het verlies van Romulus gestild werd van zodra men zich verbeelde dat hij onsterfelijk was. De eerbied die men had voor deze persoon, samen met de vrees voor een reëel gevaar, was voldoende om de legende te bevestigen. Eerst enkelen, daarna iedereen wou Romulus uitroepen tot een god en een zoon van God. (Titus Livius, Ab Urbe condita, I, 16)

    Dat wil zeggen: het volk geloofde in deze verschijning, de senatoren deden alsof ze erin geloofden, en Romulus kreeg zijn altaren. Maar daar bleef het niet bij. Weldra was het niet een simpele particulier aan wie Romulus verschenen was. Hij had zich vertoond aan meer dan duizend personen op één dag. Hij was niet door de bliksem getroffen, de senatoren hadden zich niet van hem ontdaan ter gelegenheid van een hevig onweer, nee: hij was ten hemel opgestegen te midden van donder en bliksem, ten aanschijn van de ganse bevolking. En dit verhaaltje werd mettertijd nog opgelapt met zoveel materiaal, dat de zelfstandige denkers van de eeuwen daarna er zeer verveeld mee zaten.

    Vertaling copyright Karel D'huyvetters 2012

     

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    02-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pensées philosophiques 50-62, Denis Diderot

    Filosofische gedachten L - LXII

    Denis Diderot

    L

    Een enkele bewijsvoering maakt meer indruk op mij dan vijftig feiten. Dank zij het extreme vertrouwen dat ik heb in mijn rede, is mijn geloof niet overgeleverd aan de willekeur van een hekkenspringer. Jij die Mohamed predikt: laat de manken weer lopen, de doven spreken, de blinden zien, genees de verlamden, wek de doden tot leven, geef aan de geamputeerden de ledematen terug die ze missen, een mirakel dat men nog niet geprobeerd heeft; tot jouw grote verbazing zal mijn geloof daardoor niet aan het wankelen gebracht worden. Als je wil dat ik missionaris wordt voor jouw zaak, laat dan die kunstjes achterwege en laten we redeneren. Ik vertrouw meer op mijn oordeel dan op mijn ogen. Als de godsdienst die je me verkondigt waarachtig is, dan kan zijn waarheid aangetoond worden en bewezen met onweerlegbare argumenten. Vind ze, die redeneringen. Waarom me lastig vallen met wonderen wanneer je om mij te vloeren niet meer nodig hebt dan een syllogisme? Hoezo! Is het voor jou gemakkelijker om een manke te doen lopen dan om mij iets duidelijk uit te leggen?

    LI

    Er ligt een man uitgestrekt op de grond, gevoelloos, zonder stem, zonder lichaamswarmte, bewegingsloos. Men draait hem om, draait hem nog eens om, schudt hem dooreen, bestookt hem met een hete pook, niets brengt hem in beweging, het hete ijzer kan hem geen enkel teken van leven ontlokken. Men neemt aan dat hij dood is. Is dat zo? Neen. Het is een geval zoals dat van de priester van Calama.

    Die, zo vaak als men wou, het bewustzijn verloor en voor dood neerviel telkens wanneer men hem het gezang van weeklachten liet horen. Het was zo erg dat men hem kon knijpen of zijn huid doorboren zonder dat hij er iets van voelde; soms heeft men zelfs met laaiend vuur gebrand zonder dat hij eronder leed, op de blaren na die hij eraan over hield! (Augustinus, De civitate Dei, boek XIV, hoofdstuk 24)

    Als sommige mensen op onze dagen zo iemand zouden tegenkomen, zouden ze er mooi gebruik van maken. Men zou ons een kadaver laten zien dat weer tot leven komt op het graf van een uitverkorene; het rapport van de jansenistische magistraat zou aangedikt zijn met een verrijzenis en de aanhangers van de bul Unigenitus zouden allicht serieus verontrust zijn.

    LII

    De logicus van Port-Royal verkondigt ons dat Sint-Augustinus het bij het rechte eind had toen hij, Plato navolgend, stelde dat het oordeel over wat waar is en het onderscheidingsvermogen niet tot de zintuigen behoren maar tot onze geestelijke vermogens: non est veritatis judicium in sensibus. Het is zelfs zo dat de zekerheid die wij kunnen halen uit de zintuigen niet heel ver reikt, en dat er heel wat zaken zijn die we menen te weten door middel van die zintuigen, maar waarover we geen absolute zekerheid hebben. Wanneer het getuigenis van de zintuigen het gezag van de rede niet tegenspreekt of ontkracht, valt er niet te kiezen: volgens de juiste logica moeten we ons aan de rede houden.

    LIII

    In de voorstad weerklinken de toejuichingen: de stoffelijke resten van een uitverkorene doen er op één dag meer wonderen dan Jezus Christus er in zijn hele leven heeft verricht. Allen daarheen, op een loopje, ik volg de menigte. Ik ben nog maar net aangekomen als ik hoor roepen: een mirakel! een mirakel! Ik ga dichterbij, ik kijk toe en ik zie een kleine manke die ondersteund door drie of vier liefdadige personen rondloopt. En het volk verbaast zich erover en roept voortdurend: een mirakel, een mirakel! Waar is dat mirakel dan, stommelingen? Zien jullie dan niet dat die schavuit niets anders gedaan dan heeft dan van krukken te wisselen? In dit geval was het niet anders dan altijd wanneer het over spoken gaat. Ik kan er een eed op doen dat al degenen die ooit een spook hebben gezien er vooraf al bevreesd voor waren, en dat al degenen die hier een mirakel gezien hebben, vast van plan waren om er een te zien.

    LIV

    Nochtans hebben we van dat soort vermeende mirakels een lange lijst die het kan opnemen tegen zelfs het meest vastberaden ongeloof. De auteur ervan is een senator, een ernstig man die weliswaar aanhanger was van een bedenkelijk materialisme, maar die van zijn bekering geen materieel voordeel te verwachten had. Hij was ooggetuige van de feiten die hij vertelt en heeft ongehinderd en zonder eigenbelang zijn oordeel kunnen vormen; zij getuigenis wordt bevestigd door duizend andere. Ze zeggen allen dat ze het gezien hebben en hun verklaring is zo authentiek als maar kan: de originele akten worden bewaard in de openbare archieven. Wat kunnen we daarop zeggen, ja wat? Dat die mirakels niets bewijzen, zolang de kwestie van het sentiment niet uitgeklaard is.

    LV

    Elke redenering die beide partijen bevredigt, bevredigt de ene noch de andere. Als het fanatieke geloof martelaars heeft zoals het ware geloof; en als er onder degenen die gestorven zijn voor het ware geloof fanatiekelingen waren, laten we dan het aantal doden tellen, als we dat kunnen, of anders andere motieven zoeken voor de goedgelovigheid.

    LVI

    Niets is zo van aard op iemand in zijn ongeloof te bevestigen als valse motieven voor een bekering. Aan de ongelovigen zegt men altijd: wie mogen jullie wel zijn, dat je het geloof aanvalt dat mensen als Paulus, Tertullianus, Athanasius, Chrysostomus, Augustinus, Cyprianus en nog zoveel andere beroemde personages zo moedig verdedigd hebben? Misschien hebben jullie wel een of andere moeilijkheid opgemerkt die deze superieure genieën is ontgaan. Laat maar eens zien dat jullie er meer over weten dan zij, of geef uw twijfels op voor hun zekerheden als jullie aanvaarden dat zij er meer over weten dan jullie.

    Wat een frivole redenering! De inzichten van de bedienaars zijn geen bewijs voor de waarheid van een religie. Is er een meer absurde godsdienst dan die van de Egyptenaren? Nochtans waren zijn bedienaars de meest verlichte geesten! Nee, deze ui kan ik echt niet aanbidden. Wat voor privilegies heeft hij tegenover andere groenten? Ik zou wel gek zijn om mijn eerbetoon te vergooien aan wezens die bestemd zijn om mij tot voedsel te dienen! Wat een grappige godheid: een plant die ik water geef, die groeit en die aanhaar einde komt in mijn groentetuin!

    ‘Zwijg stil, ongelukkige, uw godslastering doet me sidderen. Nu is het uw beurt om te redeneren: weet jij daar soms meer over dan het heilig college? Wie ben jij om je goden aan te vallen en lessen in wijsheid te geven aan hun priesters? Ben jij misschien slimmer dan al die orakels die de hele wereld om advies komt vragen? Wat ook je antwoord is, ik bewonder je hoogmoed of je stoutmoedigheid…’

    Zullen de christenen zich dan nooit bewust worden van hun eigen kracht? Zullen ze dan nooit die ongelukkige sofismen overlaten aan hen die geen ander verweer hebben?

    Weg met gemeenschappelijke ideeën die de ene zowel als de andere partij kan inroepen: het is immers niet mogelijk dat ze beide kanten gelijk kunnen geven. (Augustinus)

    Voorbeelden, wonderen en het gezag kunnen onnozelaars en huichelaars opleveren, doch enkel de rede kan voor gelovigen zorgen.

    LVII

    Laten we aannemen dat het van het hoogste belang is dat men bij het verdedigen van een religie slechts gebruikmaakt van de meest solide argumenten. En toch vervolgt men al wie zijn best doet om verkeerde argumenten aan te klagen! Hoezo, is het niet voldoende dat men christen is? Moet men het ook nog zijn voor de verkeerde redenen? Jullie kwezels, luister goed: ik ben geen christen omdat Sint-Augustinus het was. Ik ben het omdat het raisonnabel is om het te zijn.

    LVIII

    Ik ken de kwezels, ze worden gemakkelijk opgeschrikt. Eens ze ervan overtuigd zijn dat wat ik hier neerschrijf iets bevat dat in strijd is met hun ideeën, dan verwacht ik me meteen aan al de kwaadsprekerij die ze gedebiteerd hebben over duizend personen die meer waard zijn dan ik. Als ik enkel maar uitgescholden wordt voor deïst en schavuit, dan kom ik er nog goed vanaf. Descartes hebben ze lang geleden al verdoemd, net als Montaigne, Locke en Bayle, en ik verwacht dat ze er nog veel meer zullen verdoemen. Ik laat hen echter weten dat ik me niet sterk maak een meer eerlijk man te zijn, noch een beter christen, dan de meerderheid van die filosofen.

    Ik ben geboren in de katholieke, apostolische en Roomse Kerk en ik onderwerp me met alle kracht aan haar beslissingen. Ik wil sterven in de godsdienst van mijn voorvaderen en ik houd die voor de ware, in de mate dat men dat kan wanneer men nog nooit persoonlijk te maken heeft gehad met de Godheid en nog nooit getuige is geweest van enig mirakel. Dat is mijn geloofsbelijdenis. Ik ben er zo goed als zeker van dat ze hen niet zal bevallen, terwijl er allicht niemand van hen is die in staat zou zijn om er een betere af te leggen.

    LIX

    Ik heb hier en daar wat gelezen van Abadie, Huet en de anderen. Ik ben voldoende op de hoogte van de bewijzen voor mijn godsdienst en ik geef toe dat ze indrukwekkend zijn. Maar zelfs als ze nog duizendmaal indrukwekkender zouden zijn, dan nog zou ik het christendom nog niet voor bewezen houden. Waarom eist men van mij dat ik geloof dat er drie personen in God zijn, met evenveel zekerheid als mijn geloof in de stelling dat de drie hoeken van een driehoek overeenkomen met twee rechte hoeken? Een bewijs moet in mij een zekerheid opleveren die in verhouding staat met zijn relatieve kracht. De inwerking op mijn geest van geometrische, morele en fysische bewijzen kan niet anders dan verschillend zijn, anders is dat een frivool onderscheid.

    LX

    Jullie leggen aan een ongelovige een volume voor met geschriften waarvan jullie hem het goddelijk karakter willen aantonen. Maar nog voor aan het onderzoek te beginnen van uw bewijzen, zal hij niet nalaten om u te ondervragen over die collectie. Is die altijd dezelfde geweest, zal hij vragen. Hoe komt het dat ze vandaag niet zo uitgebreid is als enkele eeuwen geleden? Met welk recht heeft men er dit of geen werk eruit verwijderd, dat nochtans door een andere sekte vereerd wordt, en andere behouden, die door haar verworpen zijn? Op welke gronden hebben jullie de voorkeur gegeven aan dit manuscript? Wie heeft jullie geleid bij de keuze die jullie gemaakt hebben tussen al die verschillende kopieën, die het bewijs zijn dat deze heilige schrijvers jullie niet overgeleverd zijn in al hun originele en primaire puurheid?

    Als de onwetendheid van de kopiisten of de listen van de ketters ze verminkt hebben, en dat kunnen jullie niet ontkennen, dan zullen jullie ze wel moeten herstellen in hun oorspronkelijke toestand, eer je er het goddelijk karakter ervan gaat bewijzen. Jullie bewijzen kunnen immers niet slaan op een bundel verminkte geschriften en het is niet daarop dat ik mijn geloof zal vestigen. Maar wie gaan jullie belasten met die opdracht? De Kerk. Maar ik kan de onfeilbaarheid van de kerk niet aanvaarden, zolang het goddelijk karakter van de Schrift me niet bewezen is. En dus ben ik veroordeeld tot het scepticisme.

    Men kan voor dat probleem maar een oplossing vinden als men toegeeft dat de eerste fundamenten van het geloof zuiver menselijk zijn. De keuze tussen de manuscripten, het herstel van passages moet gebeuren volgens de regels van de historische kritiek. Ik zal mijn geloof aan de goddelijkheid van de heilige schriftuur laten afhangen van de zekerheid van die regels.

    LXI

    Door op zoek te gaan naar de bewijzen ben ik op de moeilijkheden gestoten. De geschriften die de redenen voor mijn geloof bevatten, bieden me te gelijkertijd redenen aan tot ongeloof. Het zijn gezamenlijke arsenalen. Aan de ene kant heb ik er de deïst ontmoet die zich kwam wapenen tegen de atheïst. De deïst en de atheïst vechten er tegen de jood. De atheïst, de deïst en de jood sluiten er een bondgenootschap tegen de christen. De christen, de jood, de deïst en de atheïst gaan de strijd aan met de moslim. De atheïst, de deïst, de jood en de moslim, samen met heel de menigte van christenen storten zich op de christen. De scepticus staat alleen tegen allen. Ik ben getuige geweest van de klappen die er gevallen zijn. Ik hield het evenwicht in de gaten tussen de strijdende partijen. Hun armen gingen omhoog en omlaag naargelang het gewicht dat eraan bevestigd was. Na veel over en weer sloeg de balans door naar de christen, maar alleen door zijn doorslaggevende argumenten, ten nadele van de tegenstanders. Ik ben mezelf tot getuige van mijn onpartijdigheid. Het heeft niet aan mij gelegen dat dat overwicht me aanzienlijk leek. Ik bevestig God in alle eerlijkheid.

    LXII

    Die verscheidenheid van opinies heeft de deïsten op een idee gebracht dat wellicht veeleer eigenaardig is dan solide. Wanneer Cicero wil aantonen de dat de Romeinen het meest oorlogszuchtige volk ter wereld zijn, haalt hij handig die bekentenis uit de mond van hun tegenstanders. Galliërs, als jullie aan iemand onderdoen in moed, aan wie dan wel? Aan de Romeinen. Parthen, wie zijn na jullie de meest dappere mannen? De Romeinen. Afrikanen, als jullie voor iemand zouden beducht zijn, voor wie dan? Voor de Romeinen. Laten we zijn voorbeeld volgen, zeggen de deïsten en de andere religionairs ondervragen. Chinezen, welke godsdienst is de beste, als het die van jullie niet is? De natuurlijke godsdienst. Moslims, welke godsdienst zouden jullie aanhangen indien jullie Mohamed zouden afzweren? Het naturalisme. Christenen, welke is de ware godsdienst, als dat niet het christendom is? De godsdienst van de joden. Maar jullie, joden, wat is de ware godsdienst als het judaïsme vals is? Het naturalisme. Wie de tweede plaats toegewezen krijgt in een unanieme consensus, en wie de eerste plaats aan niemand afstaat, verdient die ongetwijfeld.

    Vertaling © Karel D’huyvetters 2012


    Categorie:poëzie
    01-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.d'Holbach's Coterie, Alan Charles Kors

    Als we over de Verlichting spreken, dan gebruiken we meestal de Duitse term Aufklärung. Waarom dat zo is, begrijp ik niet goed. Van Dale laat ons zoals gewoonlijk in het ongewisse. Hij vermeldt het woord zonder de hoofdletter die het als substantief in het Duits wel heeft en geeft daarmee aan dat het woord opgenomen is in het standaard Nederlands. Waarom een Duits woord gebruiken als we een goed Nederlands hebben? Maar vooral: waarom een Duitse term? Kan iemand mij voor de vuist weg een Duitse denker noemen uit die periode? Is er een Duitse filosoof die we spontaan met de aufklärung associëren? Ik vroeg het ooit op een congres over die periode aan een van de Duitse sprekers en zelfs hij knipperde even met de ogen, hield zijn hoofd schuin en beloofde me plechtig dat hij me zou mailen…

    Misschien is het bij gebrek aan een Franse term. Daar spreekt men over le siècle des Lumières. Lumière betekent gewoon ‘licht’, zoals als in ‘steek het licht eens aan’, maar verwijst ook naar kennis, inzicht, heldere ideeën en zelfs naar een verstandig persoon, zoals wij zeggen ‘(g)een groot licht’. De eeuw die men bedoelt, is natuurlijk de 18de eeuw, die eindigt met de Franse Revolutie. Die veelzijdige betekenis van lumière(s) is wellicht de reden waarom we daar niet zijn gaan zoeken voor een benaming voor een periode die we toch in de eerste plaats met Frankrijk in verband brengen. Montesquieu, Voltaire, Rousseau, d’Alembert en Diderot, dat zijn de namen waaraan we denken als we het over de Verlichting hebben. De Encyclopédie is de culminatie, het hoogtepunt van die periode; daarbij vergeten we vlot dat ze van meet af aan verboden was, eerst door de oppermachtige katholieke kerk en vervolgens ook door het koninklijk gezag en de rechtbanken, en dat men er enkel in het grootste geheim kon aan werken. d’Alembert schreef wel de beroemde inleiding, maar trok zich dan vrij snel terug uit het project, dat vooral de stempel draagt van de energie en het genie van Denis Diderot.

    In het Engels spreekt men van the Age of Enlightenment en dan vermeldt men Hobbes, Locke, Hume als de belangrijkste auteurs.

    Een naam die op niemands tong brandt is die van d’Holbach, voluit Paul-Henri Thiry, baron d’Holbach (1723-1789). Pas vrij recentelijk is men belangstelling gaan vertonen voor zijn rol in de Verlichting. Een van de redenen voor zijn totale onbekendheid bij het grote publiek, vroeger zo wel als nu, is zeker het feit dat hij zijn werk steeds anoniem of onder schuilnamen publiceerde.

    Jonathan Israel heeft in zijn Verlichtingstrilogie de zaken rechtgezet. Hij kent aan d’Holbach een plaats toe die enkel door Diderot kan geclaimd worden, en dat wil wat zeggen. Op een meer vulgariserende en romantiserende en dus zeer toegankelijke manier schreef Philipp Blom over A Wicked Company, het gezelschap dat gedurende bijna veertig jaar bijeenkwam in de salons van de baron d’Holbach.

    In de bibliografieën van alle boeken over die periode vinden we steeds de naam van Alan Charles Kors vermeld, van wie ik hier zijn standaardwerk besprak: Atheism in France 1650-1729, vol. I: The Orthodox Sources of Disbelief, Princeton UP, 1990, xvi + 392 pp., index, klik ook op deze link.





    Een ander werk van Alan Charles Kors dat overal vermeld is, is d’Holbachs Coterie.
    An Enlightenment in Paris, Princeton UP, 1976, xi + 359 pp., hardcover. Het boek is niet meer te koop, tenzij tweedehands voor een prijs die de wenkbrauwen de hoogte in jaagt. Door naarstig en langdurig zoeken heb ik een zeer behoorlijk exemplaar gevonden voor een redelijke prijs; de omslag was wat beschadigd door verfspatten, maar die heb ik met veel geduld grotendeels kunnen verwijderen.

    Na de recente lezing van het (helaas!) laatste deel van Israels trilogie, Spinoza’s Theologisch-politiek Traktaat en Steven Nadlers begeleidend boek daarbij, te midden van mijn vertaling van Denis Diderots Pensées philosophiques en halverwege de lezing van Condorcets Esquisse d’un tableau historique des progrès de l’esprit humain, heb ik eindelijk dit basiswerk van Alan Charles Kors over de baron en zijn gezellen gelezen.

    Het was een openbaring. We mogen daarbij niet vergeten dat het gepubliceerd is in 1976, dertig jaar voor Jonathan Israel, in een periode toen werkelijk niemand ook maar enige belangstelling had voor d’Holbach en zijn geschriften compleet onvindbaar waren. Kors schreef zijn Ph.D. thesis aan Harvard over The coterie Holbachique in 1968! Hij is blijven verder werken over dat onderwerp, als een rasechte historicus. Hij is gaan zoeken in de archieven van voor de Franse Revolutie, in de rapporten van de politie, de brieven en de dagboeken van alle betrokkenen. Hij heeft hun boeken gelezen en de boeken over hun boeken. Zo heeft hij zich een realistisch beeld gevormd van het gezelschap rond de baron d’Holbach, een beeld dat hij ons in elkaar opvolgende en aanvullende hoofdstukken schetst.

    Wij vernemen alles wat er te weten valt, op basis van zijn minutieus onderzoek van de bronnen, over de afkomst, de opleiding, de professionele en sociale activiteit van elk van de leden van de coterie, over hun huwelijk en hun vrienden en vriendinnen, over hun financies, over hun successen en hun teleurstellingen, over hun verblijf in het buitenland en in de gevangenis, over hun onderlinge verhoudingen en hun relaties met het hof, de kerk, het gerecht. Hij analyseert ook hun voornaamste geschriften en vergelijkt ze met elkaar en met die van anderen. Hij citeert overvloedig en niet selectief. Hij laat de feiten spreken en de auteurs, zonder ze te interpreteren vanuit een eigen standpunt. Hij is de perfecte historicus.

    Daarin verschilt hij grondig met Jonathan Israel, die zich bezighoudt met de ideeëngeschiedenis, de ontwikkeling van de kernideeën van de Verlichting sinds 1650 en tot 1790. Israel bekijkt alles vanuit die ideeën en selecteert zijn auteurs en hun teksten in het licht van zijn eigen programma: de bronnen aanwijzen van de radicale Verlichting, de democratie en het rationele denken. Het verschil in aanpak valt het meest op wanneer Kors het fortuin en de sociale en maatschappelijke positie van de leden van het gezelschap beschrijft. Het waren leden van de adel en van de hogere clerus; ze hadden een prima opleiding gekregen, bijna alle aan de universiteit; ze waren of werden rijk, sommigen zeer rijk; ze bekleedden belangrijke functies; het waren tegenstanders van de revolutie…

    Enkel Diderot en Naigeon zijn hun democratische overtuigingen enigszins trouw gebleven in hun persoonlijk leven, maar ook zij waren welgesteld, Diderot zelfs rijk dank zij de meer dan genereuze steun van Catharina de Grote.

    Het is dus een ontnuchterend beeld dat Alan Charles Kors ons opdringt van de coterie holbachique, zeker als je net Jonathan Israels Democratic Enlightenment hebt gelezen, zoals ik. En toch spreken deze beide heren elkaar helemaal niet tegen. Ze vullen elkaar aan en corrigeren het eventueel te eenzijdige beeld dat elk van hen afzonderlijk schetst van het gezelschap. Israel wijst op hun samenhang en op de invloed die ze als groep hadden, Kors op hun onderlinge verschillen en op het ontbreken van een echt bewust uitgedacht en gerealiseerd gezamenlijk project. Ik moet toegeven dat ik erg onder de indruk ben van Kors als een belangrijke aanvulling bij Israels beeld van het gezelschap. Zijn concrete historische inbreng, gesteund op archivalisch onderzoek, is indrukwekkend en relativeert het soms idealistische beeld dat Israel ons tekent.

    Dit is een voorbeeldig boek. Het heeft vaart, verveelt nooit, blijft boeiend ondanks of juist dank zij al de concrete historische details. Je voelt je meer en meer opgenomen in de tijd, de tweede helft van de 18de eeuw en je leert de leden van de coterie zeer persoonlijk kennen. Het zijn geen dragers van ideeën, zoals bij Israel, maar mensen van vlees en bloed, temperamentvolle lieden, eergierig, arrogant, zakelijk, uit op persoonlijke glorie, maatschappelijke erkenning en geldelijk gewin, maar ook genereuze en trouwe vrienden en verontwaardigde tegenstanders van alle onrecht.

    Dit is ook een prachtig uitgegeven werk: stevig ingebonden, kwaliteitsvol papier, een mooie, grote letter, brede marges, kapitaalbandjes maar geen leeslint, dat heb ik er dan maar zelf aan toegevoegd.

    Mensenlief wat heb ik genoten van dit boek. Ik voel me een beetje schuldig dat ik er zo enthousiast over doe, in het besef dat jullie het nooit zullen zien. Er is een exemplaar in de faculteitsbibliotheek Letteren in Leuven, waar het een verborgen leven leidt in een donker magazijn. Er is nog één exemplaar te koop ergens in Amerika, voor 110 euro plus verzendingskosten en btw. En er is natuurlijk mijn exemplaar dat een ereplaats heeft in mijn groeiende bibliotheek over de Verlichting. Apetrots ben ik!



    Categorie:historisch
    Tags:geschiedenis


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Galilei
  • 900 jaar Abdij van Vlierbeek
  • Bewapeningswedloop
  • Frans spreken gelijk een koe Latijn
  • De oorsprong van de godsgedachte en de godsdienst.
  • Theocratie en democratie
  • Israël: zij en wij
  • God de Vader
  • Vreemde vogels
  • Vrijdenkers: recente bijdragen
  • Tweeling, tweelingen
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • De behendige Van Bendegem
  • De Verlichting en haar belagers
  • Corsica
  • Breendonk, de gruwel, de feiten
  • Levend verleden
  • Spectaculair
  • Verrijzenis
  • Goede Vrijdag 2025
  • Palmzondag
  • Gij zult niet doden
  • Vrijdenkers
  • Koekoek!
  • Vrede
  • Christelijke moraal, atheïstische ethiek
  • Al te vroeg gestorven
  • La perfection n'est pas de ce monde.
  • Openbaring
  • Elke mens is uniek
  • Me dunkt...
  • Hybride
  • Sint-Catharina. Brief aan een christen vriend.
  • Het geboortejaar van Jezus Christus
  • Etsi Deus non daretur: zelfs als er geen God zou zijn.
  • Godsvrucht
  • Eerlijkheid
  • Verlossing: I know that my Redeemer liveth.
  • Gezag
  • Als de vos de passie preekt...
  • De hondse filosofen
  • Anselmus van Canterbury
  • Op mijn eentje
  • Inquisitie in de Middeleeuwen
  • Heksen
  • Gerede twijfel
  • Kristien Hemmerechts' late bekering en mystieke ervaringen
  • De Blijde Boodschap, andermaal
  • Verwondering
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!