Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (242)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    06-11-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spinoza: de Brieven over God

    UITGEVERIJ CORIARIUS

    Karel D’huyvetters, Spinoza: de Brieven over God. Uit het Latijn vertaald en toegelicht,Uitgeverij Coriarius, 2016, 253 blz. paperback 17 x 24 cm. ISBN 9789082602104

    In 1677 verschenen de Opera Posthuma van Spinoza (1632-1677), met daarin een uitgebreide verzameling van brieven van geleerde tijdgenoten gericht aan Spinoza, en zijn antwoorden daarop. In de meeste van die brieven gaat het over God. Spinoza’s radicale opvattingen botsen voortdurend met het onbegrip, de verontwaardiging en de haat van zijn gelovige tijdgenoten. Spinoza was de eerste filosoof die zo systematisch het Godsbegrip analyseerde en het ontdeed van alle mythologische en devote franjes en het herleidde tot zijn essentie: God, of de Natuur. Zo is hij de grondlegger van de moderniteit en van de Verlichting en van het wetenschappelijk onderbouwd atheïsme. In een tijd waarin wij ons weer voortdurend vragen stellen over God en godsdienst, zowel over het tanende christendom als over de strijdbare Islam, zijn Spinoza’s nuchtere ideeën over God een ware openbaring. Door aan te tonen dat de traditionele opvattingen over God niet houdbaar zijn, opent hij ons de ogen voor een onvermoede en fascinerende realiteit: God is de Natuur, en al wat is, is een vorm die de Natuur aanneemt. De mens beschikt over de mentale vermogens om dat in te zien en daaruit de logische conclusies te trekken voor ons optimaal samenleven, geleid door de rede. Toen men Einstein vroeg of hij geloofde in God, was zijn antwoord: ‘Ik geloof in Spinoza’s God, die zichzelf openbaart in de geordende harmonie van het bestaande; niet in een God die zich bezighoudt met het lot en de handelingen van menselijke wezens.’ Het is die God die we ontmoeten in de sprankelende antwoorden van Spinoza op de vragen en bezwaren van zijn geleerde tijdgenoten. De verklarende toelichtingen plaatsen de brieven in hun context en brengen de diepgaande discussies van de zeventiende eeuw opnieuw tot leven voor de moderne lezer.

    Niemand werd meer voor ‘ongodist’ uitgemaakt dan hij. Niemand heeft meer de relaties tussen staat en religie overhoop gehaald dan hij en wellicht is er niemand bij wie God zo vaak opduikt. Wat dacht Spinoza werkelijk over God? Een uitstekend idee om, na de Brieven over het kwaad, nu de brieven over God te bundelen in een nieuwe vertaling.

                   - Sonja Lavaert, Vrije Universiteit Brussel

    Any student of Spinoza’s philosophy will profit immensely from reading his correspondence. Spinoza clarifies and enriches such concepts as substance, attribute, infinity, and the divine in response to the queries of his friends and associates. The letters include vivid exchanges about the implications of Spinoza’s thought for morality and religion that worried even his most sympathetic readers. The reader will also uncover unique insight into his character and his engagement with the science, theology, and politics of his day, and into his radically different concept of God, or Nature.          

                   - Hasana Sharp, McGill University, auteur van Spinoza and the Politics of Renaturalization.

    Het lezen van deze briefwisseling van Spinoza met tijdgenoten, zowel vrienden als andersdenkenden, over god, is niet alleen filosofisch interessant, maar ook vreugdevol. De toelichtingen van de vertaler laten ons Spinoza nog beter kennen als mens, als vriend, en als filosoof in zijn tijd. Ik ervoer weer dezelfde ontroering als bij het hertalen van zijn Brieven over het kwaad: dichter bij Spinoza kun je niet komen!     

                   - Miriam van Reijen

    Karel D’huyvetters (°1946) was gedurende bijna veertig jaar als ambtenaar verbonden aan de universiteit te Leuven. Na zijn pensionering werd hij gefascineerd door de filosofie van Spinoza. Hij richtte in 2012 de vereniging Spinoza in Vlaanderen op en startte een website met die naam om de kennis van het gedachtegoed van Spinoza in het Nederlands taalgebied te bevorderen. Hij vertaalde eerder Spinoza’s Staatkundige verhandeling (Wereldbibliotheek 2014, 2015²).

    Uitgeverij Coriarius publiceert zonder winstoogmerk in eigen beheer om de boekenprijs zo laag mogelijk te houden. Prijs voor de vrienden van Spinoza in Vlaanderen, de leden van de Vereniging Het Spinozahuis, studenten, gepensioneerden en werklozen tijdelijk € 6,95 plus verzendingskosten. Anderen € 12,95 plus porto.

    Bestelling bij Uitgeverij Coriarius, uitgeverij.coriarius@telenet.be, bankrekeningnummer BE40 9731 6405 9063.

    Distributie en bestelling in Nederland via de Vereniging Het Spinozahuis.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:Spinoza
    05-11-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)

    Keren Mock, Hébreu. Du sacré au maternel, Paris: CNRS Éditions, 359 blz., €25 (paperback).

    Wat weten wij als leek over het Hebreeuws? Zo goed als niets: het is de taal van de Joden en het schrift is heel verschillend van het onze en onmiddellijk herkenbaar als Hebreeuws. Na lezing van dit boek zullen we veel meer weten over deze taal en de mensen die ze gebruiken. De auteur benadert het Hebreeuws als een archeologe van de taal: ze bekijkt wat er vandaag van overblijft en graaft dan naar de onderliggende lagen in wat ze een intertekstuele anastylose noemt: het reconstrueren van het verleden op grond van de sporen die ervan overgebleven zijn.

    De auteur laat ons kennismaken met de Hebreeuwse taal op verschillende manieren.

    Vooreerst neemt ze ons mee naar het hedendaagse Israël en bekijkt er de situatie van de Joodse immigranten en hun nakomelingen. Vandaag is het Hebreeuws of Ivriet een van de twee officiële talen van het land, naast het Arabisch. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar dat is het helemaal niet. Het Hebreeuws was namelijk al voor de diaspora aan het begin van onze tijdrekening een dode taal voor het grootste gedeelte van de bevolking van het oude Israël. Het was de taal van de Bijbel, van het gebed en de eredienst en van de Bijbelstudie. In het dagelijkse leven sprak men een andere taal. Ook de hedendaagse Joodse immigranten hadden een andere moedertaal en werden verplicht het Ivriet te spreken in alle domeinen van het publieke leven. Zo werd het Hebreeuws voor hen een nieuwe moedertaal, de taal van hun nieuwe vaderland, een levende taal naast het Bijbelse Hebreeuws van hun godsdienst.

    Die overgang verliep vanzelfsprekend niet zonder grote moeilijkheden. Vooreerst is er de niet geringe inspanning die vereist is om op korte tijd een nieuwe taal aan te leren en die actief te gebruiken onder alle omstandigheden. Daarnaast is er de niet minder grote psychologische drempel om de eigen moedertaal op te geven. Maar dat maakt deel uit van de afspraak: wie naar Israël uitwijkt, moet Hebreeuws leren spreken en schrijven. Dat lijkt voor de hand liggend voor Joden, maar dat is alleen zo voor buitenstaanders, die niet beseffen dat Hebreeuws voor de Joden overal ter wereld niet hun moedertaal was, maar een dode taal die ze nauwelijks of niet begrepen. Voor al die immigranten met zeer verschillende geografische achtergrond was de overgang van hun moedertaal naar het Hebreeuws als een levende taal een serieuze opgave.

    De auteur interviewde twee Israëlische schrijvers, Aharon Appelfeld en Sami Michael, en bespreekt met hen de overgang die zij gemaakt hebben waarbij ze hun moedertaal als het ware verloochenden om zich in hun literaire productie nog uitsluitend te uiten in het Hebreeuws. Dat zijn uiterst boeiende bladzijden, die ons een goed idee geven van de complexiteit van de Joodse immigratie en de vorming van de moderne staat Israël, maar ook van de bijzondere situatie van de schrijvers die deze overgang gemaakt hebben, of zich tot schrijver ontwikkeld hebben in deze moeilijke omstandigheden.

    In een tweede deel ontdekken we de herleving van het Hebreeuws als een gesproken taal. De oorsprong van deze beweging blijkt te liggen bij de Joodse intelligentsia in Europa in de Verlichting, die de nood aanvoelde om zich in het Hebreeuws uit te drukken voor andere zaken dan de godsdienst. Het was een periode waarin bevolkingen zochten naar een identiteit en die uitdrukten in de wens voor een eigen taal en een eigen land. Voor de Joden kon dat land niets anders zijn de het Heilig Land, het oude Israël. En de eigen taal kon niets anders zijn dan het aloude Hebreeuws, de taal van de Bijbel. Maar die taal was totaal ontoereikend en ongeschikt voor haar nieuwe doel: een taal voor het dagelijks gebruik in een nieuwe wereld, tweeduidend jaar nadat het Hebreeuws versteend was tot een dode taal; een taal voor profane onderwerpen, voor niet-religieuze literatuur en voor wetenschap, voor het politieke en maatschappelijke debat. En dus moest men die taal niet alleen doen herleven, door het onderwijs en door publicaties in het Hebreeuws, men moest die oude taal, die erg beperkt was zowel in haar omvang als in de aard van haar vocabularium, ook uitbreiden met een gans nieuwe woordenschat, zoals vereist door de nieuwe omstandigheden van tijd en plaats. Daartoe kon men Bijbelse woorden eventueel een nieuwe, profane betekenis geven, maar dat was niet altijd mogelijk en bovendien stuitte dat op verzet van religieuze zijde: het woord van God was heilig en het Bijbels Hebreeuws mocht als gewijde taal niet geprofaneerd worden. Dus was men wel verplicht om voor allerlei zaken nieuwe woorden te bedenken. Dat was ook in andere talen zo, maar daar gebeurde dat in een langzaam proces, naarmate de nood zich voordeed, bijvoorbeeld bij nieuwe uitvindingen zoals telefoon, radio, televisie enzovoort. In het Hebreeuws moest men op korte tijd een achterstand inhalen van tweeduizend jaar.

    De belangrijkste figuur in dat proces was Eliëzer Ben-Jehoeda (1858-1922), de grondlegger van het moderne Hebreeuws. Hij was een onvermoeibare lexicograaf, die aan de hand van bestaande gewijde en profane Hebreeuwse teksten lijsten en fiches opmaakte van woorden, hun gebruik in de context en hun vertaling in andere talen zoals het Frans, Duits, Engels en Arabisch. Hij reisde de wereld af om in oude Hebreeuwse publicaties op zoek te gaan naar woorden en hun betekenis, maar hij vulde die bestaande woordenschat ook aan met honderden neologismen, woorden die hij bedacht voor allerlei woorden die in andere talen gangbaar waren maar niet bestonden in het Bijbelse Hebreeuws of in latere publicaties in het Hebreeuws. De auteur heeft uitvoerig en nauwgezet onderzoek gedaan in het archief van Ben-Jehoeda en heeft zich verdiept in zijn lexicografische methodes. Het is een fascinerende geschiedenis die ons een goed beeld geeft van de complexiteit en de uitgebreidheid van het werk om van een dode taal een levende taal te maken voor een nieuwe natie, om een nieuwe moedertaal te creëren voor een nieuwe natie en voor nieuwe generaties.

    Het derde deel is gewijd aan de vroegmoderne filosoof van Joodse afkomst, Benedictus de Spinoza (1632-1677). Die heeft in twee werken uitvoerig gebruik gemaakt van het Hebreeuws, namelijk zijn Tractatus Theologico-Politicus (1670) en zijn Compendium Grammatices Linguae Hebraeae, dat gepubliceerd werd als een onderdeel van zijn Opera Posthuma in 1677. Het eerste werk is een grondige analyse van de godsdienst en van de plaats die de godsdienst inneemt in de staat. Het tweede is een Hebreeuwse spraakkunst. Spinoza’s uitgesproken ideeën over de godsdienst brachten hem al vroeg in zijn leven in conflict met de leiders van de Joodse religieuze gemeenschap. Op 27 juli 1656 werd hij in uitzonderlijk strenge bewoordingen verbannen uit die Amsterdamse Joodse gemeenschap. Hij heeft zijn korte leven gewijd aan de studie en dat resulteerde in een oeuvre dat aan de basis ligt van de moderniteit, zoals Jonathan overtuigend aangetoond heeft in zijn monumentale trilogie over de Radicale Verlichting.

    De auteur bespreekt uitvoerig het gebruik dat Spinoza maakt van het Hebreeuws. In de Tractatus onderzoekt Spinoza het statuut van de Bijbel als het woord van God en dus van het Hebreeuws als de taal van God. Wij weten dat zowel de joden als de christenen (en in zekere zin ook de moslims) de Bijbel beschouwen als het geopenbaarde woord van de transcendente God. Als dusdanig is wat erin staat heilig, onaantastbaar en onbetwistbaar waar. Spinoza onderzoekt de Bijbel om te zien of die stelling houdbaar is. Aan de hand van talloze voorbeelden bewijst hij dat we veeleer te maken hebben met een dubieuze verzameling documenten van uiteenlopende aard die door mensen opgesteld zijn in een taal die we nog nauwelijks kunnen begrijpen, en die onherstelbaar vervormd zijn door eeuwen van gewelddadige lotgevallen en bewuste ingrepen. Het ‘Woord van God’ is grotendeels en grondig door mensenhanden herschreven in magische, mythische en liturgische termen die de ware goddelijke openbaring verduisterd hebben, namelijk het ene goddelijk gebod, dat van de rechtvaardigheid en de naastenliefde, dat echter evengoed ‘geopenbaard’ wordt door de rede. In die zin heeft Spinoza de Bijbel en het Hebreeuws stelselmatig ontluisterd en ontmaskerd als een middel dat de priesterkaste gebruikte om haar theocratische macht over het volk te vestigen en te bewaren. Die profanatie van het Hebreeuws toont de auteur aan aan de hand van talloze voorbeelden, zowel uit de Tractatus als uit de Spraakkunst. Vooral haar bespreking van de Spraakkunst is uiterst gedetailleerd. Daaruit blijkt dat Spinoza, zoals hij overigens zelf aankondigde, een spraakkunst opgesteld heeft van de Hebreeuwse taal, en niet van de Bijbel. Daarmee heeft hij de basis gelegd voor het profaan gebruik van het Hebreeuws dat men in de Verlichting zou invoeren in beperkte kring, dat in het Zionisme zou opgenomen worden als een even belangrijke betrachting als de terugkeer naar het Heilig Land, en dat uiteindelijk geleid heeft tot het ontstaan van het Ivriet, dat de officiële taal werd van de nieuwe staat Israël en de moedertaal van zijn Joodse bevolking.

    De auteur is universitair gevormd als klinisch psycholoog en filosoof, actief als vertaalster, doctor in de Letteren en verbonden aan het departement Études psychanalytiques de l’Université Paris Diderot. Haar benadering getuigt van haar veelzijdige opleiding en haar talrijke aanzienlijke talenten. Voortdurend maakt ze gebruik van de verworvenheden van de linguïstiek en van de psychoanalyse om haar diepgaande inzichten te formuleren en te verduidelijken. Haar taal en stijl zijn vlekkeloos en indrukwekkend mooi, haar methoden helder en betrouwbaar, haar enthousiasme is aanstekelijk. Het boek leest uiterst vlot, niet het minst door de diversiteit van de onderwerpen en de afwisseling in de benadering. Zelfs de gedetailleerde analyse van de teksten van Spinoza is zeer leesbaar voor de geïnteresseerde leek.

    Keren Mock heeft een gedegen kennis van het gedachtegoed van Spinoza en slaagt erin om de grondprincipes van zijn filosofie toe te passen op de twee werken die ze analyseert. Ze heeft ingezien dat Spinoza het Hebreeuws benadert als een profane taal. Ze blijft echter niet lang stilstaan bij de consequenties die dat heeft voor zijn beoordeling van de godsdienst. Spinoza heeft niet alleen bedoeld dat men het Hebreeuws kon beschouwen als een profane taal, zoals dat uiteindelijk ook gebeurd is, hij heeft tevens aangetoond dat het Hebreeuws van de Bijbel geen gewijde taal was die het woord van God verkondigde. Hij heeft al de geboden en voorschriften van de hele Bijbel verworpen als een nutteloze, hinderlijke en zelfs schadelijke menselijke constructie van de priesterkaste, en houdt er alleen de naastenliefde en de rechtvaardigheid uit over, wat men overigens evengoed kan inzien aan de hand van de rede. Dat aspect krijgt naar mijn aanvoelen iets te weinig aandacht, allicht omdat het niet tot het opzet behoorde van deze indrukwekkende en belangrijke studie, die zich integendeel terecht concentreert op de oorsprong van de herleving van het Hebreeuws als een levende taal en zijn wedergeboorte als de moedertaal van nieuwe generaties van een volk in zijn eigen land. In dat opzet is de auteur prachtig geslaagd.

    Afbeeldingsresultaat voor mock hébreu


    Categorie:literatuur
    Tags:Spinoza
    03-11-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geen visum voor vluchtelingen?

    Geen visum voor vluchtelingen?

    Ik maak me zorgen over de manier waarop met onze gevoelens gespeeld wordt in de zaak van de Syrische familie die een visum aangevraagd heeft om te ontsnappen aan de gruwel in Aleppo. Een advocate heeft die kwestie aangegrepen en er een juridische discussie van gemaakt. Men stelt het nu voor alsof de bevoegde minister de wet overtreedt door geen visum toe te kennen en zich dus bewust hardvochtig opstelt tegenover dat evident schrijnend menselijk leed. Bij mijn weten is dat echter niet het geval. De minister handelt niet vanuit zijn persoonlijke gevoelens tegenover die familie, maar als een minister in functie, die een bepaalde politiek moet uitvoeren die in de regering overeengekomen is. Daar is immers beslist dat men de instroom van vluchtelingen geordend wil laten verlopen en overrompelingen moet vermijden zoals enige tijd geleden.

    Indien elke buitenlandse burger die bij de Belgische ambassade van dat land een visum aanvraagt dat automatisch toegekend zou moeten krijgen, staan er de volgende dag duizenden in dichte drommen aan te schuiven en krijgen we weer situaties waarbij de instroom veel groter is dan onze capaciteit om die op te vangen. Een visum voor België is niet bedoeld om vluchtelingen op te vangen, maar om buitenlanders toe te laten zich naar hier te begeven met een welomschreven doel, bijvoorbeeld om hier op vakantie te komen, of om hier een baan aan te nemen, of hier te komen studeren enzovoort. Personen die naar hier willen immigreren, moeten een andere procedure volgen. Vluchtelingen forceren de zaak door zich zonder de nodige papieren naar hier te begeven en de administratie zo te dwingen hen op te nemen. In veel gevallen blijkt dat zij niet voldoen aan de vereisten om erkend te worden als politiek vluchtelingen en wordt de aanvraag geweigerd.

    Men stelt het nu voor als zou die familie wel als vluchtelingen erkend worden indien zij zich op illegale en dus risicovolle manier naar hier zouden begeven. Dat is niet noodzakelijk zo: het is goed mogelijk dat zij zouden geweigerd worden. De afspraak binnen Europa en met de landen rond Syrië is immers dat men in de eerste plaats moet vluchten naar een buurland, in afwachting van een verbetering van de situatie. Zo heeft men ook geprobeerd de onmogelijke situatie in Griekenland op te lossen, namelijk door te bepalen dat de Syrische vluchtelingen door Turkije moeten opgenomen worden, in plaats van in gammele bootjes de Middellandse Zee over te steken. En blijkbaar werkt die politieke beslissing toch enigszins.

    Waar ik mij echt zorgen over maak is dat een advocaat een legitieme beslissing van het hoogste gezag in het land, namelijk het parlement, de wetgevende macht, en de regering, de uitvoerende macht, kan aanvechten voor de rechtbank. De beslissingen over hoe wij als land omgaan met het probleem van de vluchtelingen wordt immers niet genomen door de rechterlijke macht. Het zijn niet de rechters die beslissen of een visum toegekend wordt, maar de minister. Ik ken de grond niet van de utspraak van de rechter in kwestie, maar die kan enkel zijn dat die bepaalde rechter van oordeel is dat de minister in dit ene geval een wet overtreden of niet nageleefd heeft. Als de minister dat al gedaan heeft, is dat enkel omdat hij een politieke beslissing van het parlement uitvoert namens de regering, en dus terecht het hoger staatsbelang dient. Als dusdanig staat hij boven de gewone wetten. Het is immers de wetgevende macht die de inhoud van de wetten bepaalt en het is de uitvoerende macht die ze toepast. Als men dus de beslissing van de minister wil aanvechten, dan moet dat uitsluitend gebeuren in het parlement en moet men de politieke beslissingen in verband met de opvang van vluchtelingen daar herzien, en niet via een of andere rechterlijke uitspraak.

    Men kan met andere woorden een minister niet voor de rechter slepen omwille van een politiek meningsverschil. Dat kan enkel indien een minister een wet overtreden heeft die voor iedereen geldt, bijvoorbeeld door een moord te begaan of iemand te verkrachten. In dat geval kan men die minister afzetten en de parlementaire onschendbaarheid ontnemen en berechten volgens de gebruikelijke procedures.

    Dat is voor mij de kern van de zaak. De behandeling van vluchtelingen is een politieke kwestie, geen juridische. Die advocate maakt misbruik van de wet, ze gebruikt juridische procedures om een politieke kwestie te forceren. In dit geval aarzel ik niet om de minister bij te treden in zijn verzet, om louter principiële redenen. Het is goed dat we ons in dergelijke discussies niet laten meeslepen door onze emoties. Het gaat immers niet om het lot van deze ene familie, maar om de manier waarop wij als land en als burgers omgaan met de zeer reële en schrijnende situaties die gecreëerd worden door de waanzin van de oorlog in Syrië, het zoveelste slagveld waar de grootmachten elkaar bestrijden en waar religieus fanatisme mensen opzweept tot haat en geweld.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    18-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rudolf Agricola (recensie)

    Rudolf Agricola, Brieven, levens en lof. Van Petrarca tot Erasmus, vertaald, bezorgd & ingeleid door Fokke Akkerman & Adrie van der Laan, Amsterdam: Wereldbibliotheek, s.d. (2016), 383 blz.,  hardcover, €49,99.

                   Als Rudolf Agricola (1444-1485) in Nederland nagenoeg onbekend is, wat moeten we dan zeggen over zijn bekendheid in Vlaanderen? Met dit lijvige maar ook prijzige boek kan daarin misschien verandering komen. Laten we even de inhoud bekijken. In de inleiding krijgen we een verantwoording van het boek: Agricola is de moeite waard. Daarop volgt een overzicht van zijn leven en werk.

                   Een tweede sectie gaat onder de hoofding  ‘De vitae’. Een vita is een levensbeschrijving, een vast genre in de geschiedschrijving. Er zijn zes vitae, en die worden kort toegelicht: Agricola’s Vita Petrarchae, en Vitae van Agricola zelf, van de hand van Johannes Trithemius († 1516), Johann von Plieningen (†1506), Goswinus van Halen (†1530), Gerard Geldenhouwer (†1542), en Philippus Melanchton (†1560).

                   Het derde deel introduceert de 55 brieven die de ‘correspondentie’ van Agricola vormen: 51 van zijn hand en vier aan hem gericht. Ook die worden kort in hun context geplaatst.

                   Dan volgen de Nederlandse vertalingen van de zes Vitae, elk voorzien van een inleidende toelichting. Aan het einde van dit deel is er een toelichting bij een aantal namen en begrippen uit de Vitae.

                   Het vijfde deel wordt gevormd door de Nederlandse vertalingen van de 55 brieven, zonder verdere inleiding maar wel gevolgd door een toelichting bij elke van de brieven. Het zesde deel gaat over Agricola en Erasmus. Aan de hand van een aantal fragmenten uit het oeuvre van Erasmus (1469?-1536) die over Agricola handelen wordt nagegaan hoe goed ze elkaar gekend hebben en hoe Erasmus over Agricola dacht.

                   Er zijn nog twee bladzijden met noten, drie met een literatuuropgave, vijf met een lijst van de geciteerde werken in de Vitae en in de brieven, en vijf met bibliografische informatie over Agricola en het Agricola-onderzoek.

                   Deze vrij ingewikkelde structuur van het boek wordt bij het lezen niet meteen duidelijk. Bovendien is ze aanleiding tot een verspreiding van de informatie over een bepaald onderwerp over verscheidene onderdelen van het boek, wat enerzijds zorgt voor zoekwerk naar het ontbrekende, en anderzijds voor herhalingen.

                   De auteurs hebben ervoor gekozen Agricola’s leven en werk voor te stellen aan de hand van deze Vitae en de brieven, en dat is al bij al een ietwat vreemde keuze. Over het hoofdwerk van Agricola, De inventione dialectica libri tres of ‘De dialectische vinding’ van 1479, eerste druk 1515, vernemen we vrijwel niets en dan nog enkel terloops; zelfs het basisprincipe van dat werk de loci (plaatsen) of de manier om een onderwerp te behandelen, wordt nauwelijks toegelicht. We weten niet eens of er van dat werk een Nederlandse vertaling is. Akkerman had de vitae over Agricola en de brieven al in de jaren tachtig van de vorige eeuw vertaald en daar later Agricola’s vita van Petrarca aan toegevoegd, maar het is net meteen duidelijk of en waar die gepubliceerd zijn. De Brieven werden in 2002 in het Engels vertaald en uitgegeven door Van der Laan en Akkerman, de zes Vitae en de tekst over Erasmus van Akkerman verschenen in 2012 in een Engelse vertaling en verschijnen dus wellicht hier voor het eerst in het Nederlands, maar zeker weten we dat niet. Allicht is alles heel duidelijk voor de auteurs, maar de lezer heeft het behoorlijk moeilijk om de ware toedracht te achterhalen.

                   Het gaat dus hoofdzakelijk om oud materiaal dat aangevuld werd met toelichtingen op grond van meer recent onderzoek, wat de leesbaarheid niet echt bevordert. Men zou zich bij een zo prijzige en uitgebreide publicatie, bedoeld om Agricola bekend te maken bij een ruimer Nederlandstalig publiek, veeleer verwachten aan een ruime selectie uit zijn eigen werk, behoorlijk ingeleid en toegelicht. In plaats daarvan heeft men geput uit allerlei eerdere publicaties of ongepubliceerde manuscripten en heeft men geprobeerd met die stukjes een geheel te vormen dat een goed beeld zou moeten schetsen van de figuur en het werk van Agricola. Dat is echter niet gelukt, niet het minst omdat de heterogene fragmenten de stijlkenmerken van hun eigen wetenschappelijk genre behouden hebben.

                   Agricola is een interessante figuur uit de boeiende periode van de late Middeleeuwen en het vroege Humanisme, en hij is uitzonderlijk omdat hij afkomstig was uit Friesland, wat men toen toch niet echt als een centrum van de beschaafde wereld kon beschouwen. Dit boek doet geen recht aan zijn uitzonderlijke intellectuele kwaliteiten. De vijf Vitae over hem zijn weinig interessant. Tal van brieven zijn niet meer dan stijloefeningen vol clichés, de leukste zijn die waar hij ongedwongen vertelt over het wel en wee van zijn persoonlijk leven. De beschouwingen over Erasmus en Agricola krijgen hier veel meer belang dan ze verdienen, alsof men het nodig achtte Agricola’s faam op te dirken met de lof van een meer bekende Nederlandse humanist. Al de teksten waren al ter beschikking van geïnteresseerden in wetenschappelijke publicaties in het Engels en het Duits. Men had dus mogen hopen op een meer coherente voorstelling van leven en werk van deze figuur bij een heruitgave in het Nederlands. De cognoscenti hebben dit boek niet meer nodig, en voor het gewone publiek is het allicht te geleerd, te dik en te duur. Jammer, want er was beslist wel iets van te maken.


    Categorie:ex libris
    Tags:geschiedenis
    13-06-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)

    Jan Verplaetse, Bloedroes. Over onmodern geluk, Amsterdam: Nieuwezijds, 2016, 336 blz., € 22,95 (pb).

    In een boekbespreking zeg je meestal iets over de auteur: wat hij in het leven doet, wat hij nog geschreven heeft, welke studies hij gedaan heeft. Ik zal dat bewust niet doen, omdat ik meen dat dergelijke gegevens irrelevant zijn in dit geval.

    Bloedroes is een ergerlijk, weerzinwekkend boek. Ik heb het dan niet over het onderwerp, bloed, maar over de manier waarop de auteur zijn onderwerp behandelt. Hij heeft waarschijnlijk zowat alles gelezen wat een Google-zoekopdracht daarover kan opleveren en hij bespaart ons daarvan vrijwel niets. Hij doet dat echter op een bijzonder irritante, frustrerende manier. Bijbelse gegevens bestudeert hij niet als exegeet of theoloog; cultuurgegevens bekijkt hij niet als antropoloog; historische feiten en verhalen niet als historicus; psychologische verschijnselen net als psycholoog; filosofische ideeën niet als filosoof, en ga zo maar door. Hij leest en interpreteert alles uitsluitend vanuit zijn persoonlijke obsessie met bloed, een obsessie die we gerust ongezond kunnen noemen, of zelfs ronduit ziekelijk. Hier is geen wetenschapper aan het woord, al tooit hij zich met de veren van de wetenschap. De lezer weet niet waar hij het heeft. Wanneer de auteur je confronteert met een schijnbaar wetenschappelijke analyse van feiten en meningen, ben je geneigd daaraan geloof te hechten. Maar al na enkele paragrafen besef je dat de wetenschap slechts schijn is en de analyse verstoken is van elke wetenschappelijkheid. Steeds weer mist de auteur de pointe van zijn bronnen, omdat hij niet geïnteresseerd is in wat die aan objectieve en verifieerbare informatie te bieden hebben, maar enkel uit is op materiaal om zijn eigen bijzonder bedenkelijke fascinatie met bloed te voeden. Wat een boeiende studie had kunnen worden van een inderdaad fascinerend onderwerp, is ontaard in uiterst onzindelijke egotripperij, een ernstig intellectueel onwaardig. Ik wens er niet meer woorden aan vuil te maken, ik voel me al bezoedeld genoeg na lezing van het grootste gedeelte van dit boek; ik geef immers graag toe dat ik het niet tot het einde heb kunnen of willen lezen, en dat wil wat zeggen, in mijn geval.


    Categorie:ex libris
    10-06-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De verlichting uit evenwicht? (recensie)

    Leo Neels, Tinneke Beeckman, Marc De Vos, Ivan Van de Cloot, De verlichting uit evenwicht? Over normen en waarden, vrije meningsuiting en dominante religies, Kalmthout: Van Halewyck/Pelckmans, 2016, 103 blz., € 22,50 (pb), € 14,99 (e-book).

    Het boek is een uitgave van de denktank itinera, waarvan Leo Neels de leiding heeft. Marc De Vos is er directeur en Ivan Van de Cloot is er Chief Economist. Tinneke Beeckman werd gevraagd mee te werken als visiting fellow. Leo Neels zorgt voor een woord vooraf waarin hij de auteurs voorstelt, en een samenvattende epiloog, naast zijn eigen bijdrage.

    Het inleidende essay van filosofe en publiciste Tinneke Beeckman zet de toon: deze essays hebben als rode draad de Verlichtingsidealen als de basis van onze huidige democratische samenleving. In haar betoog herinnert Beeckman aan het ontstaan van het verlicht denken vanaf de 17de eeuw, een periode van grote veranderingen op zowat alle domeinen van onze beschaving. Haar vertrouwdheid met Spinoza laat haar toe de juiste nadruk te leggen en de grondslag van de Verlichting duidelijk aan te geven: het is de rede die haar intrede maakt en het individu het recht toekent om zelfstandig na te denken volgens rationele begrippen en methoden, wars van elk gezagsargument, zij het politiek of religieus. Deze nieuwe manier van vrij denken en redeneren is niet alleen een onvervreemdbaar recht van elk individu, het is tevens de enige weg naar het heil, zowel voor elk individu als voor de gemeenschap. Enkel in een maatschappelijk bestel waarin individuele vrijheid van denken en van meningsuiting toegestaan zijn, kan men door gezamenlijke inspanningen een krachtig en duurzaam bestel tot stand brengen. En dat is de basisvoorwaarde voor de welvaart van allen.  Beeckman illustreert dat betoog met het bekende voorbeeld van Voltaire in de zaak-Calas, waarbij de filosoof het opneemt voor een onrechtmatig door het Ancien Régime veroordeelde en terechtgestelde protestant.

    Op basis van deze beginselen is tevens een politieke bewustwording op gang gekomen, die vorm gekregen heeft in opeenvolgende wettelijke formuleringen van de universele rechten van de mens. Als feministe blijft de auteur terecht stilstaan bij de kwestie van de evolutie van het denken over de rechten van de vrouw, maar tevens over de even schrijnende kwestie van de slavernij. Wij weten, zoals onlangs nog bleek uit het magistrale werk van Jonathan Israel, Revolutionary Ideas: An Intellectual History of the French Revolution from the Rights of Man tot Robespierre, 2014) dat de ideeën van de Verlichting van meet af aan gecontesteerd werden, onder meer op grond van het werk van J.-J. Rousseau, zoals ook Paul Claes overtuigend aangetoond heeft in zijn ‘pamflet tegen de tijdgeest’ Kinderen van Rousseau (2015). Hoewel Tinneke Beeckman lijkt te geloven dat ‘we’ vandaag ‘metafysisch democraat’ zijn (blz. 26 vv.), stelt zij toch eveneens vast dat die democratie nog steeds precair is en niet overal op dezelfde wijze geïmplementeerd is in wetten en het politieke bestel. Zij besluit terecht: ‘Het is meer dan ooit noodzakelijk om de impliciete vooronderstellingen van de vrije democratie te begrijpen, te formuleren en te verdedigen.’

    Het essay van Marc De Vos, ‘De rechtsstaat: vrijheid onder het recht’, is een briljante uiteenzetting over de structuur van het democratisch bestel volgens de principes van de Verlichting. Het is een bezinning op de principes van onze democratische samenleving en op de politieke vertaling van de filosofische grondslagen die de Verlichting heeft aangereikt. Hij beschrijft op een heldere en besliste manier hoe de rechtsstaat een ingrijpende rol is gaan spelen, aanvankelijk als ‘nachtwakersstaat’ die niet meer moest doen dan de veiligheid en de openbare orde garanderen, zodat de burgers ongehinderd hun initiatieven kunnen ontplooien, tot de regulerende staat die zelf de idealen van de Verlichting dwingend oplegt. Hij wijst waarschuwend op het gevaar dat daarbij ontstaat voor de door de Verlichting zo geroemde maximale individuele vrijheid van de burger. Het past daarbij toch deze kanttekening te maken: wanneer de staat zich bij het opstellen van die dwingende algemene en bijzondere wetten uitsluitend laat leiden door de rede alleen, is er veel minder kans dat de individuele vrijheid in het gedrang komt of dat de staatsinmenging als bedreigend aangevoeld wordt, dan wanneer de machthebbers zich laten verleiden tot het nemen van maatregelen die misschien wel goed bedoeld zijn, maar daarom nog niet beantwoorden aan de strenge eisen van de redelijkheid. Dat is tevens de gedachte die ons moet leiden bij het beoordelen van de democratie: het beginsel van de verlichte democratie is immers niet zozeer de vrijheid, al is die wel essentieel, maar wel de redelijkheid. Het is niet omdat een (politieke) meerderheid bepaalde ideeën heeft dat die noodzakelijkerwijs moeten geïmplementeerd worden in wetten en in het staatsbestel; dat zou immers leiden tot populisme en dictatuur veeleer dan tot ware democratie. Het is wel degelijk mogelijk in een rechtsstaat steeds in de eerste plaats te vertrekken van de rede om dan in gezamenlijk overleg te beslissen wat de meest redelijke oplossing is voor een probleem of een verzuchting van de burgers. Wij moeten er inderdaad steeds voor beducht zijn dat de meningen verschillen, zelfs onder redelijke mensen, en aangezien alle mensen fundamenteel gelijk zijn, is er niet één burger, groep of politieke partij die exclusief de rede kan claimen tegenover alle anderen. Toch moeten alle wetten de toets van de redelijkheid doorstaan, willen ze als echt verlicht democratisch kunnen beschouwd worden. De auteur gaat in op die problematiek in zijn schets van de ontwikkeling van de mensenrechten. Vervolgens behandelt hij de heikele kwestie van de godsdienst in de rechtsstaat, een kwestie die omwille van de spectaculaire secularisatie van onze samenleving vandaag hier bij ons niet meer zozeer aan bod komt in verband met het christendom, al blijven er tere punten in die verhouding, inzonderheid de organisatie van het onderwijs in twee netten, maar opnieuw de kop opsteekt in verband met de toename van de invloed van de Islam. De Verlichtingsidealen en de daarop gesteunde democratie zijn principieel niet gekant tegen godsdiensten; daarvoor dragen zij de vrijheid van mening te hoog in het vaandel. Toch moeten we durven inzien en erkennen dat godsdiensten fundamenteel tegengesteld zijn aan de rede. Dat mensen onredelijk zijn is wellicht onvermijdelijk, maar dat is veeleer een reden om daar iets aan te doen dan een aanleiding om die onredelijkheid toegang te verlenen in de democratische besluitvorming en zelfs in de wetgeving, hoe sterk de aandrang ook is. Het volstaat dan niet enkel een scheiding van beide domeinen te bepleiten, want de individuele overtuigingen vinden steeds hun weerslag in de gezamenlijke maatschappelijke ambities van individuen: de geschiedenis leert ons dat godsdienst nooit een privéaangelegenheid is. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het bekende hoofddoekdebat, waarin onze auteur een merkwaardig tweeslachtig standpunt lijkt in te nemen (blz. 46).

    Het is kenmerkend voor elk van deze essays dat zij zeer snel de focus van hun analyse verleggen van het nochtans feilloos aangevoelde basisprincipe van de Verlichting, namelijk de redelijke vermogens van elk individu, naar de maatschappelijke structuren die daarop gebaseerd zijn. Veeleer dan de dwingende autonomie van de rede steeds als toetssteen en lakmoesproef te beschouwen, gaat men de ‘verworvenheden’ van de Verlichting, namelijk de liberale democratie als te verdedigen waarde vooropstellen. De goede burger is dan de burger die zich onderwerpt aan de wetten en met volle overtuiging de lasten en verplichtingen op zich neemt die dat meebrengt, inclusief de beperkingen van de persoonlijke vrijheid, veeleer dan het individu dat zich in zijn gedragingen laat leiden door de rede. Toch besluit ook deze auteur: ‘Wij kunnen geen westerse rechtsstaat aanhouden zonder de westerse seculiere cultuur, ontsproten uit de Verlichting, als leidcultuur in de samenleving voorop te stellen’ (blz. 52). Dat is vanzelfsprekend een waarheid als een koe, maar het is van groot belang, dat wij in onze dialoog met alle constituanten van onze samenleving in de eerste plaats de rede als gemeenschappelijk beginsel erkennen, veeleer dan de specifieke vorm die een democratie op een bepaald ogenblik en op een bepaalde plaats aangenomen heeft.

    Leo Neels heeft het in zijn essay over ‘Uitingsvrijheid: het slagveld voor waarden en normen’. Zo lijkt het inderdaad op onze dagen: enerzijds zijn de communicatiemiddelen overvloedig aanwezig, maar anderzijds creëert precies deze toegankelijkheid van de media, zowel voor wie een boodschap, informatie, kennis of mening kwijt wil als voor wie daarvan kennis wil nemen, een toestand van permanente spanning en conflict. Hoe moeten wij omgaan met de fundamentele eis van de Verlichting voor vrijheid van denken en van uiting in een rechtsstaat, waarin de vrijheid van eenieder moet gegarandeerd worden, maar precies daardoor voortdurend belaagd wordt? De auteur schetst de belangrijke momenten in de evolutie van de opvattingen en de wettelijke beschikkingen in dat verband in de moderne tijd in Europa. Hij stelt vast en bepleit zelf ook dat de vrijheid van meningsuiting een hoge wettelijke bescherming geniet: als men daaraan raakt, komt de democratie zelf in gevaar, zoals de geschiedenis ons helaas leert. Een democratie moet die vrijheid en die meningsverschillen aankunnen zonder te verglijden in stammentwisten of te vervallen in een terreur zoals onder Robespierre. Ook hier zien we dat de auteur daarbij in de eerste plaats een beroep doet op de democratie en haar wetten, en niet op het onderliggende principe van de Verlichting zelf, de redelijkheid. De redelijkheid en het daarvan afgeleide gelijkheidprincipe lijkt inderdaad een betere uitkomst te bieden voor de spanningen die ontstaan door de vrije meningsuiting van eenieder. Indien wij ons in onze meningen meer laten leiden door de rede, is dan kans immers veel groter dat wij tot een vergelijk komen dan wanneer wij zomaar aanvaarden dat mensen nu eenmaal onredelijk zijn en dus verschillende en tegenstrijdige ideeën hebben, die allemaal aan bod moeten kunnen komen, ten minste als een verkondigde mening, maar waarschijnlijk ook als een afdwingbaar en te erkennen ‘democratisch’ recht.

    In de discussie over racisme, hate speech en groepsbelediging zien we de auteur een onopvallende maar opmerkelijke overgang maken van de vrije meningsuiting en de eventuele minimale grenzen die daaraan kunnen gesteld worden, naar de antidiscriminatiewetten (blz. 66). Er is immers een grondig verschil tussen beide kwesties. De vrije meningsuiting moeten we voluit verdedigen en garanderen. Discriminatie is echter onaanvaardbaar. Wanneer wij niet zorgvuldig het onderscheid tussen beide bewaren, lopen we het gevaar dat individuen zich op grond van een kwetsende meningsuiting zullen beroepen op die antidiscriminatiewetten om die mening te verhinderen. Zeer concreet gesproken: ik heb het volste recht om te denken en te zeggen dat de islam, zoals het katholicisme overigens, een nefaste invloed heeft op de samenleving, maar ik heb niet het echt om een moslim of een katholiek om die reden te discrimineren, bijvoorbeeld door aan die personen de rechten te ontzeggen die verbonden zijn aan hun burgerschap. In die zin is het betreurenswaardig dat bepaalde ‘meningen’, zoals het negationisme, bij wet verboden zijn. Men moet daden bestraffen, geen woorden. De enige uitzondering daarop is het aanzetten tot geweld, wat neerkomt op onrechtstreekse daden. Wanneer het nazisme een retoriek ontwikkelde tegen de Joden, was dat een verwerpelijke zaak. Wanneer ze de Joden gingen vervolgen en de bevolking opzetten om de Joden niet alleen te haten maar hen ook daadwerkelijk te belagen, was dat een misdaad.

    De bijdrage van Ivan Van de Cloot is eveneens van hoog niveau. Aan de hand van talloze degelijke bronnen gaat hij op zoek naar ‘Waarden als economische fundamenten’ (blz. 73). Hoe komt het dat sommige landen een hogere welvaart kennen dan andere? Dat is sinds het ontstaan van het economisch denken de hamvraag, natuurlijk. Uiterst meticuleus leidt de auteur ons naar de kern van de zaak en niet verwonderlijk blijkt dat de rede te zijn en de verworvenheden die daarop gebouwd zijn, inzonderheid de democratie. Aan de hand van statistische analyses en enkele vergelijkende tabellen krijgen we een duidelijk inzicht in de oorzaken van de onmiskenbare welvaart van sommige gebieden en de enorme achterstand van andere. De periode van de Verlichting is daarin duidelijk een keerpunt geweest, met mondiale gevolgen. Deze indringende en bijzonder verhelderende benadering van uit economisch standpunt is een overtuigend toonbeeld van een wetenschappelijke behandeling die voor elke leek toegankelijk is. Het is een intellectueel plezier om zoiets te mogen lezen.

    Bij elk essay hoort een korte leeswijzer met werken waarin de geïnteresseerde lezer terecht kan voor verdere studie. Het boek is zeer verzorgd gepresenteerd, gezet uit een goed leesbare letter op degelijk en zelfs mooi papier. Een laatste opmerking: niet steeds heeft men voldoende aandacht gehad voor inclusief taalgebruik, al lijkt men het probleem af en toe wel aan te voelen. Dat leidt dan tot hilarische oplossingen, zoals op blz. 65: ‘Kan dat een gelovige beledigen? Wellicht, hij kan dan als gelovige burger antwoorden met haar of zijn argumenten (mijn cursivering). Dat moet beter kunnen.

    Zonder enige aarzeling sterk aanbevolen werk van hoog niveau, met een hoge leesbaarheid en van uitzonderlijk belang.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    06-06-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Godsdienst: macht of inspiratie?

    Ik heb in mijn leven lang en diep nagedacht over God en godsdienst en heb daarover ook veel geschreven hier op mijn website. Het is een menselijk verschijnsel met al de talloze aspecten van het complexe mens-zijn. Onlangs viel mijn oog op een tekst van Paulus in de eerste brief aan de Korintiërs. Ik geef die hier in extenso in de Willibrordvertaling (zie http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=69375,69401).

    [1] Ben ik geen vrij man? Ben* ik geen apostel en heb ik Jezus onze Heer niet gezien? En u bent toch mijn werk in de Heer? [2] Al ben ik voor anderen geen apostel, voor u toch zeker wel; want u bent in de Heer het waarmerk van mijn apostelschap. [3] Dit is mijn antwoord aan mijn critici. [4] Hebben wij niet het recht om te eten en te drinken? [5] Hebben wij niet het recht om een christenvrouw* mee te nemen, zoals de andere apostelen en de broers* van de Heer en Kefas? [6] Of zijn Barnabas* en ik de enigen die verplicht zijn te werken voor hun levensonderhoud?

         [7] Welke* soldaat betaalt ooit zijn eigen soldij? Wie plant een wijngaard en eet niet van de vruchten? Of wie weidt een kudde zonder de melk van de kudde te gebruiken? [8] Dit zijn niet enkel menselijke overwegingen, de wet zegt precies hetzelfde, of niet soms? [9] In de wet van Mozes staat immers: Een dorsende os mag men niet muilbanden. Bemoeit God zich hier werkelijk met de ossen, [10] of gaat het eigenlijk over ons? Natuurlijk, met het oog op óns staat er geschreven dat de ploeger* moet ploegen en de dorser moet dorsen in de hoop zijn deel te ontvangen. [11] Als wij in u een geestelijk gewas gezaaid hebben, is het dan te veel gevraagd als wij van u stoffelijke steun verwachten? [12] Als anderen zulke aanspraken op u hebben, dan wij toch zeker! Maar wij hebben van dit recht geen gebruik gemaakt, en willen liever alles verduren dan de prediking van Christus’ evangelie belemmeren. [13] U weet dat zij die de tempeldienst verrichten, leven van de tempel, en dat zij die aan het altaar dienen, hun deel ontvangen van het brandoffer. [14] Zo heeft de Heer ook bepaald dat de verkondigers van het evangelie van het evangelie moeten leven.

         [15] Maar zelf heb ik hiervan geen gebruik gemaakt. Ik schrijf u dit alles waarachtig niet om dat voorrecht voor mij op te eisen; ik zou liever sterven dan die eer te verliezen! [16] Dat* ik het evangelie predik, is voor mij niets om me op te beroemen: ik kan niet anders. Wee mij als ik het evangelie niet verkondigde! [17] Als ik het uit eigen beweging zou doen, dan had ik recht op loon; maar ik doe het niet uit eigen beweging, het is een taak die mij is toevertrouwd. [18] Wat is dan mijn loon? Dat ik het evangelie kosteloos verkondig en geen gebruik maak van het recht dat het evangelie mij geeft.

         [19] Hoewel ik van niemand afhankelijk ben, heb ik me toch de slaaf gemaakt van allen, om zo veel mogelijk mensen voor Christus* te winnen*. [20] Bij de Joden leef ik als Jood om de Joden te winnen. Met hen die onder de wet staan, leef ik als aan de wet onderworpen – hoewel zelf niet gebonden aan de wet – om hen die onder de wet staan, te winnen. [21] Met de wettelozen werd ik als een wetteloze – hoewel niet zonder de wet van God en onderworpen aan de wet van Christus – om de wettelozen te winnen. [22] Met de zwakken ben ik zwak geworden om de zwakken te winnen. Ik ben alles wat je maar wilt om in elk geval een paar mensen te redden. [23] En ik* doe alles voor het evangelie om er ook zelf deel aan te krijgen.

         [24] U weet het: alle hardlopers in het stadion rennen om het hardst, maar slechts één wint er. Ren dan om te winnen! [25] Atleten ontzeggen zich alles. Zij doen dat om een vergankelijke krans te winnen, wij doen het voor een onvergankelijke. [26] Ik loop dan ook niet zomaar wat, ik ben geen bokser die in de lucht slaat. [27] Ik hard mijzelf en houd mij onder strikte tucht om niet, na voor anderen gepredikt te hebben, zelf verworpen te worden.

    Het aspect dat in deze tekst mijn aandacht trok, was de herhaalde aanspraak die Paulus maakt op een billijk loon voor het werk van de apostel. Hij vertrekt daarbij van de nuchtere vaststelling dat ook apostelen menselijke behoeften hebben: zij leven niet, zoals het heet, van de hemelse dauw. ‘Hebben wij geen recht om te eten en te drinken?’ En daarbij hoort, zoals nog steeds in de meeste gevallen, een vrouw, die hier duidelijk als levensgezellin van de man gezien wordt die hem moet bijstaan in zijn levensonderhoud. Er is geen sprake van seksualiteit of voortplanting in deze context.

    Paulus vergelijkt het werk van de apostel met dat van andere ‘arbeiders’: de soldaat, de landbouwer, en dan stelt hij de cruciale vraag: ‘Als wij in u een geestelijk gewas gezaaid hebben, is het dan te veel gevraagd als wij van u stoffelijke steun verwachten?’ Daarom gaat het in de godsdienst, meen ik. De mens moet arbeiden om in leven te blijven en dat leven aangenaam door te brengen. Het apostolaat, of de priesterlijke taak, is arbeid zoals alle andere. Meer nog: ‘Als anderen zulke aanspraken op u hebben, dan wij toch zeker!’ De priester vervult immers een hogere functie, hij zorgt voor geestelijk voedsel. Voor die prestaties moet hij vergoed worden.

    Zo was het al lang vóór het christendom. ‘Weet gij niet dat zij die de tempeldienst verrichten, van de tempel leven, en dat zij die het altaar bedienen, hun deel ontvangen van het altaar?’ Dat was zeker het geval in Korinthe, de grootste handelsstad van het oude Griekenland, met zijn befaamde tempel van Aphrodite en de duizenden vrouwen die daar het zogenaamde oudste beroep ter wereld uitoefenden, al dan niet als slaven, maar steeds in seksuele afhankelijkheid. Wij beseffen te weinig dat de priesters en andere bedienaars van de eredienst steeds leefden van de offergaven, zoals ook nu nog de boeddhistische monniken.

    Paulus verwijst naar het woord van Christus zelf: ‘Zo heeft ook de Heer voor de verkondigers van het evangelie bepaald, dat zij van het evangelie moeten leven.’ Men ziet daarin een verwijzing naar Mt. 10:10 en par. en het loont de moeite ook die tekst van nabij te bekijken in zijn context.

       [5] Deze twaalf zond Jezus uit met de opdracht: ‘Sla de weg naar de heidenen niet in, en ga een stad van de Samaritanen niet binnen. [6] Maar ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël. [7] Verkondig op je tocht: “Het koninkrijk der hemelen is ophanden!” [8] Genees zieken, wek doden op, maak melaatsen rein, drijf demonen uit. Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven. [9] Neem geen goud-, zilver- of kopergeld mee in je beurs, [10] neem geen reistas mee voor onderweg, geen twee stel kleren, geen sandalen en geen stok. Want de arbeider is zijn levensonderhoud waard. [11] Als je een stad of dorp binnenkomt, onderzoek dan wie het waard is jullie daar te ontvangen. Blijf daar tot je verder reist. [12] Als je een huis binnengaat, wens het dan vrede. [13] Als het huis die waard is, moge jullie vrede dan daarop neerdalen, en als het die niet waard is, moge jullie vrede dan naar jullie terugkeren. [14] Als ze je niet ontvangen en niet luisteren naar je woorden, ga dan weg uit dat huis of die stad en stamp het stof van je voeten.

    Wanneer we enkel de laatste zin van 10:10 bekijken, is het alsof Christus inderdaad hetzelfde zegt als Paulus: de arbeider is zijn levensonderhoud waard. Maar dan sluiten we de ogen voor wat er werkelijk staat: ‘Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven. Neem geen goud-, zilver- of kopergeld mee in je beurs &c.’ Dat betekent dat men als apostel geen bezittingen mag verzamelen, maar zich voor zijn levensonderhoud moet verlaten op de gastvrijheid. Alleen daarop heeft een apostel recht.

    Nog een woord over die zinsnede: ‘Neem geen goud-, zilver-, of kopergeld mee in je beurs’. In het Latijn staat er ‘Nollite possidere aurum &c. in zonis vestris’, in het Grieks ‘Mè ktèsèsthe chruson &c. eis tas zoonas humoon’ en in de oude Willibrordvertaling is dat nog ‘Tracht dus geen goud, zilver of koper te verwerven om er uw gordels mee te vullen’ wat nog duidelijker de betekenis aangeeft: het gaat er niet om dat de apostelen geen geld mogen meenemen op hun predicatietochten, maar dat ze geen geld mogen bezitten (possidere). Zij moesten zich gedragen zoals Christus die haveloos rondtrok: ‘De vossen hebben holen en de vogels hun nesten, maar de Mensenzoon heeft niets waar hij zijn hoofd op kan laten rusten’ (Luc. 9:58).

    Overigens lijkt die verwijzing naar een evangelietekst veeleer een toevoeging te zijn: uit niets blijkt dat Paulus het bestaan van de evangelies kende; het woord ‘evangelie’ komt bijna uitsluitend bij hem voor en in de Handelingen, en enkel in de betekenis van de ‘blijde boodschap’ die Paulus zelf brengt, niet als een verwijzing naar de vier evangelies.

    Nadat Paulus aldus gepleit heeft voor het levensonderhoud van de priester/apostel: ‘Zo heeft ook de Heer voor de verkondigers van het evangelie bepaald, dat zij van het evangelie moeten leven’, beweert hij echter dat hij daarvan geen gebruik gemaakt heeft en ook niet wenst dat daarin verandering komt. Hij beroemt zich erop dat hij ‘het evangelie kosteloos verkondig[t] en geen gebruik maak[t] van het recht, aan de prediking verbonden’ en tevens op zijn onafhankelijkheid die daarvan het gevolg is.

    De geschiedenis leert ons dat de katholieke kerk de woorden van het evangelie en die van Paulus in de wind geslagen heeft. De blijde boodschap is een werelds instituut geworden, dat zelfs de hele wereldse macht naar zich heeft willen toetrekken. Dat is eveneens wat er met de Islam gebeurd is. Men heeft van de godsdienst een maatschappijmodel gemaakt, een theocratie of beter, een hiërocratie, waarbij de politieke macht in handen is van de priesterkaste. Wij hebben gezien tot welke verschrikkelijke grootschalige misdaden dat geleid heeft, en ook vandaag nog kunnen we dat elke dag vaststellen. ‘Religion is an insult to human dignity. Without it you would have good people doing good things and evil people doing evil things. But for good people to do evil things, that takes religion’ (Steven Weinberg).

    Indien de godsdienst zich zou beperken tot het verspreiden van de waarlijk blijde boodschap, namelijk die van de naastenliefde en de rechtvaardigheid, of van de principes van de Verlichting: vrijheid, gelijkheid, solidariteit, zou niemand daaraan aanstoot nemen en die boodschappers inderdaad gastvrij onthalen. Maar wat we zien is dat een aantal mensen het priesterambt zien als een van de mogelijkheden om geld te verdienen, veel geld zelfs en onnoemelijke rijkdom. En zoals in alle menselijke ondernemingen kan dat het best indien dat op een georganiseerde en grootschalige manier gebeurt. Daarvan getuigen alle godsdiensten. Enkel wanneer de organisatie afwezig is, of volledig ondergeschikt aan de gelovigen, is er nog sprake van oprecht en onthecht geloof.

    Wanneer we vandaag over godsdienst spreken, past het dat we een onderscheid maken tussen de godsdienst als macht en de godsdienst als inspiratie, en dat we beide zorgvuldig gescheiden houden. Men kan het verschil tussen beide moeiteloos vaststellen aan de hand van deze christelijke teksten: wanneer de zakken van de apostelen gevuld zijn met goud, zilver en kopergeld, zijn het dienaars van de macht die tevens aan zelfverrijking doen. De echte blijde boodschapper heeft geen steen om het hoofd op neer te leggen.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    29-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)

    Rik Pinxten & Jean Swings (red.), En bewaar het geheim. Intieme blikken van vrijmetselaars, Brussel: ASP, 2016, 196 blz., € 22,95 (pb).

    Ik hoop dat het niet ongepast is dat ik mijn recensie van dit boek met getuigenissen van logebroeders en –zusters begin met mijn eigen getuigenis van hoe ik geen logebroeder geworden ben, not for lack of trying, zeg ik er maar meteen bij. Toen ik voor mezelf uitgemaakt had dat ik al heel mijn leven een natuurlijke atheïst was, groeide de wens om dat samen met anderen te beleven, niet in steriele confrontaties, maar in deugddoende en verrijkende verkenningen met gelijkgezinden. Zo kwam ik als vanzelf op de gedachte om contact op te nemen met de vrijmetselarij. Dat was echter gemakkelijker gedacht dan gedaan. Drie jaar lang heb ik, af en aan, gezocht naar enig aanspreekpunt, maar zonder ook maar het minste succes, zonder ook maar één reactie. Uiteindelijk heb ik enkele bekende vrijmetselaars aangeschreven en die hebben ervoor gezorgd dat men vanuit een loge niet te ver van waar ik woon dan toch reageerde. Er kwamen een paar broeders op bezoek en die vonden blijkbaar dat het de moeite was om de zaak verder te verkennen. Er zou een peter aangesteld worden, en die zou het nodige doen voor mijn aanvraag en me begeleiden bij mijn intrede. Een hele tijd later kreeg ik dan toch een telefoontje, waarin een gesprek in het vooruitzicht gesteld werd. Ik was toen al zo het wachten moe, dat ik die peter uitnodigde om nog dezelfde avond langs te komen. Dat was het begin van een lange geschiedenis van gesprekken en ontmoetingen, met de peter en met anderen, waarin over allerlei zaken gesproken werd, maar heel weinig over vrijmetselarij en over mijn toetreding. Ik kreeg voortdurend te horen dat zij mij niet gevraagd hadden, maar dat ik was gaan aankloppen, en dat was blijkbaar niet gebruikelijk. Om een lang verhaal kort te maken: na het zoveelste gesprek, waarin men mij kritisch ondervroeg over mijn politieke overtuigingen aan de hand van een tekst die ik daarover had moeten opstellen, vond ik het meer dan welletjes: als ik niet gewenst ben, dan heb ik liever dat men dat meteen zegt. Ik heb die avond een mailtje gestuurd en gezegd dat ik mijn aanvraag, die ik ondertussen schriftelijk had gedaan, definitief introk. En dat was dat.

    Wanneer ik nu de vele getuigenissen lees in dit boek, ben ik enigszins verbaasd over wat er toen gebeurd is. Hier wordt de lezer herhaaldelijk aangemoedigd om toch maar eens te overwegen om toe te treden. In Nederland is het veeleer gebruikelijk dat men gaat aankloppen dan dat men gevraagd wordt. Over politiek mag zelfs niet gesproken worden. Niemand wordt uitgesloten, iedereen is welkom. Enzovoort. Bovendien lijken de meeste, zo niet alle leden er zowat de ideeën op na te houden die ook ik koester, met name de Verlichtingsidealen, en zijn ze omzeggens allemaal atheïst. Ik heb geen idee wat er fout gelopen is. Ik weet ook niet of ik nu blij moet zijn dat het toen niet gelukt is, of spijt moet hebben. Als ik sommige getuigenissen lees, dan ben ik ontsnapt aan saaie lezingen, kleinmenselijke drijverijen, aftandse rituelen en vage symbolieken. Maar de meerderheid van de getuigenissen zijn natuurlijk positief, sommige zelfs enthousiast, en dan bekruipt me een vaag gevoel van onbehagen: blijkbaar heb ik toch een kans gemist om mijn sociaal en intellectueel isolement te op een interessante manier te doorbreken.

    De meeste broeders en zusters hebben al een leeftijd bereikt die men in andere omstandigheden gezegend zou noemen. Dat blijkt uit de data die ze opgeven van hun opname en andere persoonlijke elementen. Velen zijn al veertig jaar en langer lid. Nergens wordt dat als een probleem gesignaleerd. Zijn er ook jonge mensen die zich melden, of gevraagd worden? Loopt de loge straks net zo leeg als de katholieke kerk, faute de combattants? Het is niet in een boek als dit dat men de vraag zal stellen.

    Wat we krijgen is een uiterst bonte verzameling van getuigenissen. De auteurs, mannen en vrouwen, Vlamingen, Brusselaars en Nederlanders, komen uit verschillende middens en hebben een verschillende opleiding genoten. Er zijn zeer persoonlijke getuigenissen over schokkende levenservaringen, naast vrij nuchtere verhalen over het leven in de loge en het leven buiten de loge als broeder en zuster. Er zijn speelse columns en opgewekte short stories, naast meer bedachtzame en zelfs erudiete filosofische bespiegelingen, waarbij de band met de vrijmetselarij evenwel niet altijd even duidelijk is. Het is al bij al aangename lectuur, vooral door de grote verscheidenheid van het aanbod. De teksten vertonen grote stijlverschillen, maar boeien zonder één uitzondering.

    Komen we nu veel meer te weten over de vrijmetselarij? Ja en neen. We krijgen een vrij goed inzicht in de ervaring van het maçon-zijn, maar vooral in wat het niet is. Er is geen maçonnieke ideologie of leer, het blijkt veeleer over een methode te gaan. En die methode is ‘initiatiek’, het is een inleiding of een inwijding. Het is een vrij formeel proces, zonder al te veel aangeboden inhoud, dat men moet doorlopen zonder daar veel vragen bij te stellen, en het doorlopen zelf van het proces zou dan resulteren in het beoogde resultaat, namelijk een dieper inzicht in zichzelf en in de eigen plaats en taak in de wereld. Het is een proces van zelfverbetering dat men zelf moet doormaken, zonder dat men daartoe duidelijke instructies krijgt. Alle heil wordt verwacht van het trouw bijwonen van de bijeenkomsten en het zich onderwerpen aan de vrij strakke rituelen en de duidelijk uitgesproken hiërarchie. Want de vrijmetselarij is, zo wordt hier ook duidelijk gesteld, is geen democratie. Herhaaldelijk wordt ook gewezen op de versnippering en de veelzijdigheid van het aanbod: er is ook in de vrijmetselarij blijkbaar voor elk wat wils.

    Dit is een moedig boek. De auteurs hebben hun bijdrage met hun eigen naam ondertekend, en in die zin is de titel een contradictio in terminis: ze hebben het geheim niet bewaard, noch het geheim van hun lidmaatschap (daarin is men vrij), noch de geheimen van de rituelen. Die eerlijkheid en openheid is bewonderenswaardig. Als een geheel geeft het boek de lezer een overtuigende indruk dat de vrijmetselarij bestaat uit oprechte, welmenende mensen, die in die organisatie een steun vinden om zichzelf te ontplooien en zin te geven aan hun leven. Dat staat in schril contrast met wat we meestal over de loge horen, vooral van mensen die er niets mee te maken hebben. Deze frisse, originele en oprechte getuigenissen spreken die ouderwetse vooringenomenheden krachtig tegen. Daarvoor moeten wij de redacteurs en de auteurs dankbaar zijn.

    Ik had niet gedacht dat ik, na mijn eigen nogal teleurstellende ervaringen, tot dit besluit zou komen, maar dit boek wil ik warm aanbevelen.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    27-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lamettrie, Het Geluk (recensie)

    Julien Offray de Lamettrie, Het geluk. Vertaald en bezorgd door Jabik Veenbaas, Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2016, 159 blz. €19,99 (hardcover).

    Deze Discours sur le bonheur uit 1751 wordt ons hier voorgesteld in een fraaie uitgave van Wereldbibliotheek, met een inleiding van Jabik Veenbaas (blz. 5-21), een korte en daardoor nutteloze literatuuropgave (blz.147), een even nietszeggende verantwoording (blz. 149) en 92 eindnoten (blz. 151-159) in een vreemde en ondoorzichtige mengeling van de voetnoten van Lamettrie zelf en toelichtingen van Veenbaas. De inleiding is veeleer een laudatio, waarin de figuur en het werk van Lamettrie hoog geprezen wordt en voorgesteld als ‘een literair en filosofisch meesterwerk’ van 'een volstrekt oorspronkelijke denker uit de verlichting’ (achterflap).

    Wat het literaire betreft: de gezwollen taal en de talloze klassieke stijlfiguren en de voortdurende verwijzingen naar de klassieke oudheid en de Franse literatuur maken van dit korte werk een zware dobber om lezen. De ‘Nederlandse’ vertaling is niet meer dan een omzetting van de lange en complexe Franse volzinnen in een opgeleukt taaltje dat voor modern, vlot en helder moet doorgaan, maar dat een voortdurende inspanning vraagt om de wispelturige redeneringen te volgen en op vele plaatsen simpelweg onverstaanbaar is. Steeds weer moest ik naar de Franse tekst grijpen om te zien waarover het eigenlijk ging, en dan bleek dat het weliswaar modern aandoende Nederlands het Frans vaak onbehoorlijk behandelt. Toegegeven, het Frans van Lamettrie en ons hedendaags Nederlands hebben niet veel gemeen, maar als men dan toch meent dat werk te moeten en te kunnen vertalen, moet men ten minste proberen het Frans te verstaan en het verstaanbaar te vertalen. Kortom, in deze vertaling is er van een literair meesterwerk zeker geen sprake, en na enkele bladzijden in het originele Frans zal men ook daar moeten vaststellen dat we hier allerminst te maken hebben met een hoogtepunt van de Franse literatuur.

    Lamettrie was destijds niet geliefd bij zijn filosofische collega’s, dat geeft ook Veenbaas aan in zijn inleiding, waar hij zelfs spreekt van ‘een excommunicatie’. Na de lezing van dit werkje begrijpt men waarom. Dit is geen filosofisch meesterwerk, het is zelfs geen filosofie. Veenbaas heeft zoals bekend vreemde ideeën over de Verlichting, maar Lamettrie tot een voorbeeld van de Verlichtingsfilosofie maken, is wel een zeer gewaagde onderneming. Lamettrie past veeleer in het libertinisme, en dan niet ‘le libertinisme érudit’ (René Pintard), maar het weinig filosofische platte naturalisme en hedonisme. Veenbaas meent dat die strekking een ander aspect is van de Verlichting: ‘De achttiende-eeuwse filosofie stootte de rede nu juist van de troon. …/… Die impuls zien we bij alle grote Verlichtingsdenkers terug. Denkers als Descartes, Spinoza en Leibniz kwamen onder vuur te liggen…’ Met de grote Verlichtingsdenkers bedoelt Veenbaas wellicht Rousseau, die door niemand minder dan Jonathan Israel evenwel verketterd wordt als het tegenovergestelde van een Verlichtingsfilosoof. Het boekje over het geluk is geen systematische of methodische studie, het is een bont allegaartje van bedenkelijke redeneringen en onwijze aforismen, doorspekt met waardevolle ideeën die de auteur echter bij andere, meer ernstige denkers gepikt heeft, maar die amper te verantwoorden zijn binnen zijn eigen cynisch en frivool libertinisme. Dit is geen filosofie, het is een aanfluiting van alle filosofie.

    Wat kunnen we in een recensie als deze dan als raad meegeven aan de belangstellende lezer? Als je Lamettrie mordicus wil lezen, doe dat dan in het Frans. Als je het Frans niet machtig bent, wat geen schande is, lees dan Multatuli of zelfs Bilderdijk, maar geen Lamettrie in een of ander Nederlands. Als je iets over de Verlichting wil lezen, lees Jonathan Israel. En als je filosofie wil lezen, lees dan Spinoza.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    26-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.El cant dels Aucells

    Er zijn van die melodieën die je meteen naar de keel grijpen en je diep blijven ontroeren elke keer je ze weer eens te horen krijgt. Na die eerste verbluffende ervaring, een genadige gunst, een onverdiende verrukking, blijf je minutenlang sprakeloos achter, verbijsterd door zoveel eenvoudige schoonheid en rustige harmonie, beschroomd de wijding van de wonne te verstoren. Dan vraag je je af wat die melodie is, wie de uitvoerders zijn, want je wil dat kostbare kleinood in je gemoed koesteren met al de onthutsende emoties die het zo moeiteloos losgemaakt heeft in het diepste van je wezen.

    Dat was mijn ervaring met een anonieme traditionele Catalaanse melodie gebracht door Hesperion XXI, het onvolprezen ensemble van Jordi Savall (Aliavox 9888 A&B), en het bleek de titel te hebben van ‘El cant dels Aucells (of Ocells)’. Het is een simpel wiegeliedje, in feite een kerstliedje en in deze uitvoering wordt het woordeloos maar uiterst overtuigend en ontroerend gebracht op een eenzame ijle fluit met tedere minimale begeleiding.

    Ik kende het niet, maar dat is helemaal ten onrechte, want het is een melodie met een geschiedenis. Toen Pablo Casals, de man die de cello zijn plaats terugschonk als solo-instrument en die de cellosonates voor cello solo van Bach voor ons herontdekte, in 1939 zijn geliefd Catalonië moest ontvluchten voor de gruwel van de Spaanse burgeroorlog, begon hij al zijn concerten in ballingschap met deze bewogen melodie, ongetwijfeld als een ode aan zijn verre vaderland, met al de schrijnende emotie die enkel het heimwee van een banneling kan leggen in de herinnering aan een nu onbereikbare en verwoeste thuis. El cant dels ocells werd een symbool voor het verzet tegen het fascisme en tegen alle geweld, een klaaglied om wereldvrede, maar tevens het nationale symbool van de diepe verlangens en de hoop van het volk van Catalunya. Geen wonder dus dat Jordi Savall, die zoveel gedaan heeft voor zijn Catalonië en de Catalaanse muziek, deze melodie op zijn manier zou eren. Zijn versie is er een om koude rillingen van te krijgen, een krop in de keel, en momenten van absolute sereniteit en vrede.

    Die andere Catalaan, de beroemde tenor José Carreras nam het natuurlijk op in zijn album José Carreras Sings Catalan Songs (1991). Zijn collega in ‘de drie tenoren’ Placido Domingo, die eveneens Catalaanse roots heeft, zong het op zijn CD Encanto del Mar (2014). Er zijn nog meer versies en opnames van bekende en minder bekende muzikanten. 

    Ik vertaal hier vrij in proza de eenvoudige volkse strofen van dit kerstlied. Het is een bonte verzameling van zangvogels, en ook van enkele waarvan we niet meteen dachten dat ze konden zingen, maar dat is ook zo bij de mensen, nietwaar: elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. Het thema mag dan al het kerstgebeuren zijn, de hele atmosfeer is die van een idyllische lentemorgen bij zonsopgang en de levensvreugde bij het ontwaken van de natuur.

    Het gezang van de vogels

    Wanneer ze het grootste licht zien opgaan in de zachtste nacht, zingen de vogels feestelijk met hun lieflijke stemmen. De keizerlijke adelaar stijgt hoog in de lucht en zingt zijn melodie die zegt: Jezus is geboren, om ons te verlossen van de zonde en ons blijdschap te brengen. De mus antwoordt hem: deze nacht van kerst is een nacht van groot geluk. De vink en de sijs zingen ook en zeggen: wat een geluk voel ik! De kneu zingt: o, hoe mooi is het kindje van Maria; en de lijster antwoordt: de dood is overwonnen, nu begint mijn leven! De nachtegaal vervolgt: het is mooier dan de zon, schitterender dan een ster! De roodstaart en de tapuit vieren het kindje en zijn Moedermaagd. Het goudhaantje bezingt de glorie van God, opgeblazen van trots. De kanarie volgt daarna, hun muziek is als de grote melodie der hemelen. Dan komt de leeuwerik eraan en zegt: vogels, kom laten we de dageraad begroeten. En de merel fluit om de allergrootste dame te vieren. De mees zegt: het is winter noch zomer, het is lente, want een bloem is geboren die overal haar geur verspreidt over de hele aarde. De zwarte patrijs zong: vogels, wie wil er vandaag bij het ochtendgloren komen om de grote Heer te zien in al zijn glorie in een stal? De hop komt zingen: deze nacht is de grootste koning gekomen. De tortel en de duif verbazen de hele wereld als ze zingen zonder droefheid. De groene spechten en de goudvinken vliegen in de boomgaarden en zingen van vreugde. De kwartel en de koekoek zijn van heel ver gekomen om de Messias te aanschouwen. De patrijs zong: ik ga mijn nest bouwen in deze stal om het kindje te zien, hoe het beeft in de armen van Maria. De ekster, de grote lijster en de gaai zeggen: de mei is op komst. De goudvink antwoordt: al de bomen worden weer groen en de takken bloesemen alsof het lente is. De vink fluistert: glorie vandaag en morgen, ik voel een grote vreugde bij het zien van de diamant zo mooi en zo briljant in de armen van Maria. De dwergooruil en de steenuil, bij het zien van de dageraad, vertrekken in verwarring. De bosuil en de oehoe zeggen: ik zie niets meer, zo veel geschitter verblindt me!


    Categorie:muziek
    25-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)

    Peter Venmans, Amor Mundi. Hoe komen we tot een betekenisvolle relatie met de ander? Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2016, 240 blz., € 18,99 (pb).

    Ik weet niet wat mij ertoe verleidde om het jongste boek van Peter Venmans te lezen. Ik ken hem niet en ik had nog niets van hem gelezen. Zijn naam duikt echter herhaaldelijk op in mijn biotoop en de titel zowel als de ondertitel intrigeert.

    Het is geen boek dat je vanaf de eerste zin van je sokken slaat. Je krijgt meteen een citaat van Hannah Arendt voorgeschoteld en nog op dezelfde bladzijde zijn we al bij Augustinus beland. Ik vroeg me af waar het zou eindigen. En dat vraag ik me nu nog altijd af. In deze recensie zal ik geen opsomming geven van de inhoud van de verschillende hoofdstukken. Dat vind je in andere boekbesprekingen die her en der verschenen zijn. Ik beperk me tot een aantal opmerkingen die bij mij opkwamen tijdens en na het lezen.

    De auteur grasduint in de filosofie en de literatuur en zelfs de kranten. Hij geeft korte samenvattingen van ideeën van verscheidene filosofen en schrijvers en betrekt die op zijn thema, zijn rode draad: de liefde voor de wereld, amor mundi.

    Een eerste moeilijkheid is dat hij niet vertrekt van een wel omschreven definitie van de amor mundi. Het is een kapstokbegrip, je kan er alle kanten mee uit en eigenlijk wordt het nooit helemaal duidelijk wat de auteur zelf eronder verstaat, behalve één vrij cryptische uitdrukking in de laatste bladzijden, ‘de ontvankelijkheid voor het ongevraagde’. We zijn dus aangewezen op de toelichting die de auteur geeft bij allerlei standpunten van andere auteurs, vaak aan de hand van korte citaten of catchwords, en die hij betrekt op de kwestie van de liefde tot de wereld. Dat lijkt een interessante procedure, maar dat is slechts verrijkend wanneer de sleutel die men hanteert enigszins past in het slot, en men op die manier ofwel de betekenis ontsluit van de besproken auteur, of die van het sleutelbegrip zelf.

    Op beide punten blijven we echter nogal op onze honger zitten. Met de vraag of een filosoof of schrijver zich inlaat met de liefde tot de wereld, hetzij instemmend hetzij afwijzend, beperk je onvermijdelijk de volle draagwijdte van hun ideeën, je dwingt hen in het keurslijf van je eigen idee, je legt hen op het Procrustesbed van je verwachtingen en past hen daaraan goedschiks kwaadschiks aan. Dat levert interpretaties op van de geciteerde auteurs en hun werken en ideeën die af en toe zo fragmentarisch zijn dat ze nog nauwelijks te herkennen zijn. Anderzijds blijken de correct weergegeven of geïnterpreteerde ideeën niet altijd veel bij te dragen tot een verduidelijking van wat Peter Venmans bedoelt met zijn amor mundi, en dan vraagt men zich terecht af waarom er nog maar eens een auteur bij betrokken wordt, zeker als dat figuren zijn die niet bij iedereen bekend zijn, noch door iedereen gewaardeerd worden. Namen als Günther Anders, Heinrich Blücher, Pascal Bruckner, Oliver Burkeman, Dany-Robert Dufour, Frantz Fannon, Pierre Hadot, Hans Jonas &c (het namenregister beslaat vier volle bladzijden op twee kolommen, maar bevat ook Eva, niet die uit Genesis en Anne, niet Frank, maar twee figuren uit een recente film), zijn mij althans volslagen onbekend.

    Vaak is het vrij onduidelijk of Venmans aan het woord is als interpreet van ideeën en teksten van anderen en hij hun standpunten dus parafraseert, dan wel als commentator met eigen standpunten. Dat laatste lijkt mij maar zelden het geval te zijn, en op de zeldzame plaatsen waar het dan toch voorkomt, gebeurt het op een uiterst omzichtige, onzekere manier, niet zelden onder de vorm van retorische vragen.

    Die aarzeling om zich uit te spreken vinden we uitdrukkelijk bevestigd in de Epiloog. Peter Venmans zegt lang gezocht te hebben naar een motto als afsluiter van het boek, en ook in deze epiloog aarzelt hij nog, wijst hij op onduidelijkheden en krijgen we nog onbeantwoorde vragen. Hij bekent dat hij aan het boek begonnen was ‘met een gevoel van ambivalentie’ en dat is wel het minste dat men kan zeggen. ‘Amor mundi’ leek hem ‘een belangrijk en actueel thema’, maar ‘tegelijk had ik zo mijn reserves. Een onverdeeld pleidooi voor amor mundi zou mijn boek niet worden, dat wist ik vooraf zeker.’ Die zekerheid van de eigen onzekerheid vinden we inderdaad op elke bladzijde. Ze heeft zoals gezegd haar oorsprong in de aarzeling van de auteur om zijn begrip nauwkeurig te omschrijven en er zelf een duidelijk standpunt over in te nemen, dat hij dan zou kunnen toetsen aan het standpunt daarover bij anderen. In plaats daarvan krijgen we in dit boek veeleer een auteur op zoek naar een onderwerp. Wat de filosoof Peter Venmans over individu en maatschappij denkt, komen we niet te weten, en een antwoord op de vraag van de ondertitel: hoe komen we tot een betekenisvolle relatie met de ander, krijgen we hier geen uitgesproken antwoord.

    Het is best mogelijk dat er lezers zijn die een dergelijke vrijblijvende auctoriale benadering verkiezen, en voor hen is dit boek dan allicht gesneden brood. Bovendien is het geschreven in een uiterst verzorgde en rijke, heldere taal, en biedt het voor de geïnteresseerde leek tal van aanknopingspunten voor verdere lectuur en nadenken.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    21-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rüdiger Safranski: Tijd (recensie)

    Rüdiger Safranski, Tijd. Hoe tijd en mens elkaar beïnvloeden, Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, vertaling Mark Wildschut, 2016, 218 blz., € 21,99 (pb).

    Met dit boek brengt Safranski ons een eigenzinnige benadering van het fenomeen ‘tijd’. Veeleer dan uit te gaan van een natuurkundige beschrijving van dat ongrijpbaar fenomeen of van een filosofische analyse van dat onvatbaar begrip, gaat hij, zoals de ondertitel aangeeft, op zoek naar wat tijd voor de mens betekent en probeert zo te verduidelijken wat wij bedoelen wanneer wij het over tijd hebben. Het gaat dus vooral over onze ervaring van de tijd. Dat blijkt al uit het eerste hoofdstuk, dat handelt over tijd en verveling. De enige essentiële kwaliteit van een goed uurwerk is dat het de tijd indeelt in identieke delen zonder daar ook maar iets van af te wijken. Dat maakt de tijd egaal: elke seconde duurt net even lang en wij gebruiken dat strakke, onveranderlijke tijdskader om gebeurtenissen tegenover elkaar te situeren en hun duur aan te geven. Maar onze ervaring van de tijd is veeleer ongelijk: soms lijkt de tijd sneller vooruit te gaan en soms trager. De verveling speelt daarin volgens Safranski een belangrijke rol: wij worden pas met het tijdsverloop geconfronteerd wanneer er weinig gebeurtenissen zijn, of wanneer die gebeurtenissen niet boeiend zijn. De verveling drukt ons met de neus op het trage verloop van de tijd, of beter: de illusie dat de tijd trager verloopt. Er is dus een aanzienlijk verschil tussen de tijd die gemeten wordt met de meest accurate uurwerken en onze individuele ervaring van het voortschrijden van de tijd.

    Het tweede hoofdstuk handelt over het merkwaardige effect van het beginnen op onze ervaring van de tijd en het tijdsverloop. Een nieuw begin krijgt een belangrijke plaats in onze levensgeschiedenis, in onze tijd, zowel op het moment van het gebeuren als nadien in onze herinnering, maar vooral door de invloed die het heeft, dus door de gevolgen ervan. Ook hier stelt Safranski vast dat niet alle tijdsmomenten dezelfde betekenis hebben, dat niet alle seconden even belangrijk zijn. De egale tijd wordt gekleurd door het belang van de gebeurtenissen. Daarmee zien we stilaan wat de auteur met dit boek bedoelt. Het gaat hem inderdaad niet om een filosofie van de tijd, maar om een psychologie van de ervaring van de tijd. Hij onderzoekt hoe in allerlei menselijke verschijnselen de tijd een rol speelt of gemanipuleerd wordt, terwijl de natuurkundige tijd onverstoorbaar verder tikt.

    Dat blijkt duidelijk uit het thema van het derde hoofdstuk: de zorg. Wanneer de tijd een neutraal gegeven is, is er geen verschil tussen verleden, heden en toekomst. Maar levende wezens ervaren dat verschil zeer sterk: in het heden plannen wij onze toekomst op basis van onze ervaringen uit het verleden. Die zorg om onze toekomstige instandhouding kleurt ons tijdsbesef ingrijpend.

    In het vierde hoofdstuk verlegt de auteur de focus van de individuele tijdsappreciatie naar de maatschappij en het sociale leven. Door de uitvergroting van de complexiteit van een zeer groot aantal gelijktijdige mensenlevens, die elk een eigen tijdsbesef hebben, ontdekken we nieuwe aspecten van de tijd, zoals de behoefte aan nauwkeurige tijdmeting voor het synchroniseren van de werveling van de verplaatsingen van een menigte. Waar het landelijke leven nog kon voortkabbelen op het ritme van het zonlicht en de seizoenen, kan een moderne maatschappij niet meer zonder een uniforme en onverstoorbare tijd. Dat leidt, zoals we in het vijfde hoofdstuk zien, tot het exploiteren van de tijd en de onderwerping van het menselijk gedrag aan de hegemonie van de voorbijrazende tijd.

    Het zesde hoofdstuk is het meest filosofische, omdat daarin nagegaan wordt hoe de mens in de loop van de geschiedenis heeft aangekeken tegen de persoonlijke ervaring van de tijd in het geheel van de voortschrijdende wereldtijd.  De vaststelling dat verschijnselen zich herhalen (de zon: dag en nacht, de maan: de maanden; de seizoenen: de jaren enzovoort) lijkt te wijzen op een cyclisch tijdsverloop, dat echter haaks staat op een als rechtlijnig verlopende onomkeerbare historische tijdslijn. Het christendom legt een grote nadruk op de persoonlijke heilsgeschiedenis: hoe men leeft, bepaalt de eschatologische tijd. De tijd is dus niet een oneindige opeenvolging van identieke momenten, noch een onstuitbaar draaiend rad, maar een werkelijke geschiedenis, waarbij de gebeurtenissen bepalend zijn voor het resultaat tot in de eeuwigheid. Maar wat betekent de heilsgeschiedenis van een individu voor het geheel van het universum? Vernietigt de nietigheid daarvan niet elke aanspraak op zingeving in het licht van de oneindigheid in ruimte en tijd van het onveranderlijke heelal?

    Het zevende hoofdstuk is getiteld ‘Kosmische tijd’. We vinden er beschouwingen over de moeilijkheid om aan de tijd een begin of een einde toe te kennen, maar ook Einsteins relativering van de tijd op grond van de onveranderlijkheid van de snelheid van het licht, en de anomalieën die daaruit volgen, bijvoorbeeld bij verplaatsingen met grote snelheid en over grote afstanden. Dat ontlokt de auteur overwegingen over de zin of zinloosheid van het leven in een astronomisch zinloos universum.

    Dat het lichaam van levende wezens een eigen biologische klok heeft is nu genoegzaam bekend. Ook dat verschijnsel bekijkt Safranski vanuit de ervaring die wij daarvan hebben in ons bewuste en onbewuste leven. Het blijkt noodzakelijk te zijn voor onze gezondheid dat wij onze eigen lichaamsritmes respecteren, men kan die niet ongestraft negeren, bijvoorbeeld door het opleggen van onnatuurlijke arbeidsprocessen.

    Hoofdstuk 10, ‘Spel met de tijd’ is gewijd aan de verhalen die wij vertellen over de tijd, van de vroegste historische bronnen, langs Afrikaanse mythen, de Odyssee en Balzacs La Comédie humaine, Oedipus, Hamlet, Laöcoon, Zeno’s paradoxen en vanzelfsprekend ook Prousts recuperatie van de verloren tijd.

    Het tiende en laatste hoofdstuk is gewijd aan het menselijk aftasten van de grenzen van de tijd. Is de individuele dood het einde van het individu? Is er iets dat niet aan de tijd onderhevig is? Benaderen wij de oneindigheid al tijdens dit leven? Hebben wij een onsterfelijke ziel? Wat betekent de christelijke oerboodschap van de wederopstanding?

    Safranski heeft zich in dit boek beperkingen opgelegd door zijn focus op de ervaring van de tijd, dus op de psychologische aspecten van de tijdsbeleving. Daardoor missen we misschien een gedegen en methodische behandeling van het thema vanuit puur metafysisch en natuurwetenschappelijk oogpunt, die nu op de achtergrond blijft. Maar wat we wel krijgen is een boeiende, uitstekend gedocumenteerde cultuurhistorische benadering van het aspect tijd in ons leven als individu en in de maatschappij, aan de hand van wat filosofen, kunstenaars, economen en theologen daarover gezegd en geschreven hebben.

    De vertaling is voorbeeldig, maar Safranski blijft natuurlijk een Duitser en dat maakt dat sommige passages het best ten minste twee keer gelezen worden.

     


    Categorie:tijd
    Tags:filosofie
    23-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Terroristen

    Gisteren is Brussel getroffen door twee terroristische aanslagen. Het is slechts een zoveelste feit in een geschiedenis van willekeurig geweld in Westerse hoofdsteden en toeristisch pleisterplaatsen. Ondanks alle voorzorgen en zelfs de aanwezigheid van militairen op verscheidene plaatsen is men niet in staat dat soort van aanslagen helemaal te verhinderen. Dat wekt uiteraard angst, frustratie en woede op en het wakkert de haat aan tegen de daders en de groeperingen waarvan ze deel uitmaken. De reacties zijn dan ook gericht op de terroristen. Men probeert hen te identificeren en uit te schakelen, zowel de cellen in het Westen als hun thuisbasis in het Midden-Oosten.

    Daarbij verliest men uit het oog dat fysiek geweld onder mensen een algemeen verschijnsel is dat talloze vormen aanneemt, maar dat zo goed als onuitroeibaar lijkt. Men gelooft dat als men genoeg terroristen uitschakelt, er meteen een einde zal komen aan het geweld. Het probleem is echter niet het terrorisme onder zijn huidige vormen, maar het geweld dat in de mens schuilt en dat bij sommige mensen een uitweg zoekt in het plegen van gruwelijke aanslagen op andere mensen. Die personen die om een of andere reden geneigd en ook in staat zijn tot het actief plegen van geweld vinden altijd wel een manier om dat in de praktijk om te zetten. Soms ontpoppen zij zich tot seriemoordenaars, soms vermoorden ze zoveel mogelijk willekeurige personen in een ultieme moordpartij; soms sluiten zij zich aan bij cellen of groeperingen die het geweld zien als het ultieme middel om hun doelstellingen te bereiken, van welke aard die ook zijn. Wij mogen dan al denken dat het hen te doen is om die religieuze of politieke doelstellingen, maar het is veel waarschijnlijker dat dit slechts aanleidingen zijn en dat wordt tevens bevestigd door de feiten. De politieke of religieuze overtuigingen van veel terroristen zijn flinterdun en vaak van zeer recente oorsprong. Van veel groter belang is de legitimering die ervan uitgaat en de organisatie die hun acties facilliteert: zij krijgen een opleiding, ze behoren tot een groep, ze krijgen de materiële middelen aangereikt om de aanslagen te plegen, ze worden betaald, men zorgt voor hun nabestaanden, ze krijgen drugs, ze wordt geïndoctrineerd, ze worden geprezen en tot het heldendom verheven, en vooral: zij krijgen de kans om geweld te plegen, en daarom was het al de hele tijd te doen.

    Waarom zijn er mensen die een dergelijke zinloze nood hebben aan het plegen van geweld, los van elk extern of intern motief? Waarom rijden wij als gekken in het verkeer? Waarom roken en drinken en eten we ongezond? Waarom gebruiken we verwoestende drugs? Waarom leven we ongezond? Waarom verwoesten we ons leefmilieu? Waarom maken we het elkaar moeilijk in het leven? Waarom zijn er zoveel zelfdodingen, naast de vele moorden? Ik kan geen andere reden bedenken dan dat er geen reden is. We doen dat omdat het kan. En als het kan, zal iemand het ook doen, ooit, ergens. Wij mensen zijn niet bij machte om te weerstaan aan de verlokking van de mogelijkheden die zich aanbieden, of toch niet altijd, en zeker niet iedereen.

    In plaats van ons dus in blinde haat te keren tegen ‘de terroristen’ zouden we moeten beseffen dat terroristen mensen zijn zoals wij en als we iets willen veranderen aan het probleem van het geweld in de wereld, zullen we iets moeten doen aan de mens, dat wil zeggen aan de mensen. Het is van belang dat we daarbij een onderscheid maken tussen mensen die uit onwetendheid handelen en anderen die een psychopathische afwijking hebben. Deze laatste groep lijkt me vrij beperkt te zijn: serie- of massamoordenaars lopen gelukkig dun gezaaid. Misschien zal de wetenschap ooit in staat zijn dergelijke genetische afwijkingen te ontdekken en te behandelen voor het te laat is, maar die tijd lijkt nog veraf. De eerste groep, de onwetende en gemakkelijk beïnvloedbare personen, kunnen we waarschijnlijk enkel veranderen door geduldige verbeteringen van het onderwijs en de levensomstandigheden, kortom onze beschaving. Het staat vast dat kennis en democratie omgekeerd evenredig is met de aanwezigheid van geweld in de wereld.

    Er kan dus geen sprake zijn van een politiek van ‘uitroeiing’ van mensen; de psychopaten zijn in feite tragische zieke medemensen die we moeten beschermen tegen zichzelf, om ons zo te beschermen tegen hen. De onwetende en gemakkelijk te beïnvloeden personen moeten we kennis bijbrengen zodat ze zelf leren nadenken en tot de conclusie komen dat zij misleid en misbruikt worden door kwaadwillige personen, die veeleer tot de eerste soort van de psychopaten behoren.

    Begrijp me niet verkeerd: vanzelfsprekend moet men proberen dergelijke vreselijke aanslagen te voorkomen. Maar uit de ervaring blijkt dat niet te lukken door tegenover die terreur een staatsterreur in te zetten, zoals sommigen bepleiten en zoals hier en daar al doorgevoerd wordt, met alle gevolgen van dien. Het zal dus op een andere manier moeten. Ofwel vinden we die, ofwel blijven we elkaar uitmoorden.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    21-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De lastige weg

    Het is stil geworden op deze website, mijn ‘Kroniek’. Ik schrijf hier veel minder dan vroeger. Ooit kon men hier tot twintig bijdragen per maand lezen. Dat is nu wel anders. De laatste maanden zijn het er amper vier, drie of zelfs maar twee, en dan nog vaak recensies van boeken die ik ter bespreking toegestuurd krijg. Wat is er aan de hand?
    Niets, eigenlijk. In de zomer van 2012 ben ik begonnen met de website Spinoza in Vlaanderen, waar ik mijn belangstelling voor de 17de-eeuwse filosoof Benedictus de Spinoza vorm kon geven. Wie dat een beetje gevolgd heeft, weet dat ik daar sindsdien al enkele duizenden bladzijden bijeengeschreven heb, onder meer de vertaling uit het Latijn van zijn belangrijkste werken, met toelichting. Dat neemt mij ongeveer volledig in beslag, zowel inhoudelijk als praktisch. Ik interesseer me nog nauwelijks voor andere zaken, tenzij ze onrechtstreeks te maken hebben met Spinoza. Bij hem vind ik volop mijn gading. Wat hij te vertellen heeft spreekt mij enorm aan, ik ken geen enkele auteur, hedendaagse of historische, die over belangrijker zaken geschreven heeft. En wat hij over de essentiële zaken van het leven zegt, is essentieel. Wat kan een mens nog meer verlangen dan daarmee de hele dag intens bezig zijn?
    Zo zijn mijn dagen gevuld met Spinoza. Ik lees zijn werken en vertaal ze uit het Latijn en schrijf er toelichtingen bij die mij helpen te begrijpen wat hij bedoelt, en die misschien ook anderen daarbij kunnen helpen. Ik lees ook wat anderen over Spinoza geschreven hebben, maar steeds minder: ik heb onderhand al zoveel over hem gelezen en ben tevens al zo vertrouwd met zijn werk dat ik niet echt nog behoefte heb aan de uitleg van iemand anders: als ik wil weten wat Spinoza zegt, dan lees ik er hemzelf op na. Als bovendien wat anderen over hem schrijven moeilijker te verstaan is dan Spinoza zelf, die geldt als een van de moeilijkste filosofen ooit, is mijn keuze ook snel gemaakt, natuurlijk.
    Ik breng dus vele uren per dag door met schrijven: vertalen en toelichten en de website vullen, en contacten met anderen, meestal over Spinoza. Ook praktisch gezien blijft er dan niet veel tijd over voor iets anders: Spinoza neemt niet alleen mijn gedachten in beslag, maar ook mijn tijd. Na de middag ga ik een uurtje wandelen langs de Demer met Tobeke, onze beagle. Ik poets het huis zo goed en zo kwaad als dat gaat, ik kook het avondeten, ik doe het administratieve werk en de klusjes die zich aandienen, ik ga mee inkopen doen en dat is het zo ongeveer. Zeker, er komen wat zeldzame bezoekers en we gaan zelf ook wel eens op bezoek, soms via Skype. Maar we zijn huisduiven: we hebben ons huis ingericht als onze biotoop, we vinden er al wat we nodig hebben om aangenaam en zinvol te leven.
    En zo komt het dat mijn Kroniek op de achtergrond geraakt is. Ik ben bezig met Spinoza en dat slorpt me op en dat laat nog maar weinig tijd en energie over voor andere zaken. Ik heb ook het gevoel dat ik veel van wat ik te zeggen had al eens gezegd heb in de meer dan 1300 bijdragen die op deze website verschenen zijn. Als ik er soms eens eentje herlees, ben ik best wel trots op wat er staat, het is het herlezen waard, probeer het zelf maar eens met een willekeurige tekst, lang of kort, recent of al wat meer belegen.
    Sommige lezers zijn teleurgesteld dat ze niet meer zowat elke dag een nieuwe tekst voorgeschoteld krijgen. Ik begrijp dat, maar ik ben tijdens de laatste tien jaar, dus sinds ik op pensioen gegaan ben, geëvolueerd. Ik heb spontaan een manier gezocht om zinvol bezig te zijn, meer nog: om me tijdens het laatste deel van mijn leven vooral of nog uitsluitend bezig te houden met zaken die echt belangrijk zijn. De eerste jaren was dat een zoektocht naar wat dat kon zijn, en dat leidde onder meer tot het inzicht dat ik een atheïst ben in het diepst van mijn gedachten. Veel bijdragen op deze website getuigen daarvan. Maar dat a-theïsme is geen loutere lege ontkenning van het bestaan van God, het is een positieve bevestiging en verheerlijking van een zinvol leven zonder God. Zo ben ik bij Spinoza terechtgekomen. Bij hem ben ik thuisgekomen, ik heb er gevonden wat ik al mijn hele leven zoek: lucide verklaringen voor al wat is, antwoorden op de uiteindelijke vragen die we ons als mens kunnen stellen.
    Maar Spinoza biedt geen kant en klare antwoorden. Zelfs heel verstandige mensen hebben hun tanden stukgebeten op zijn geschriften en dat is voor mij niet anders. Je moet hem leren kennen en appreciëren en dat vraagt veel tijd en energie. Je moet in zijn manier van denken treden voor je hem kan begrijpen. Zijn antwoorden zijn maar relevant als je de juiste vragen weet te stellen. Maar wanneer je ooit zover bent, zijn die antwoorden werkelijk subliem en absoluut verhelderend. Niemand kan dat werk voor jou doen, je moet die ontdekkingstocht zelf ondernemen. Spinoza zegt daarover zelf het volgende aan het einde van zijn hoofdwerk, de Ethica: ‘Indien nu de weg waarvan ik heb aangetoond dat die daartoe leidt uiterst lastig lijkt, kan men die nochtans toch vinden. En wat zo moeilijk te vinden is, moet ook wel heel lastig zijn. Als het heil immers voor het oprapen lag en zonder grote inspanning gevonden kon worden, hoe zou het dan kunnen dat omzeggens iedereen het over het hoofd ziet? Maar al wat uitmuntend is, is zo moeilijk als het zeldzaam is.’
    Dank je wel, lieve lezers, om mij te volgen terwijl ik die lastige weg ga.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:Spinoza
    18-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Richard Dawkins, Een kaars in het donker (recensie)

    Richard Dawkins, Een kaars in het donker. Mijn leven in de wetenschap, Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2015, 448 blz., € 24,99 (pb).

    Gerelateerde afbeelding

    Zonder enige overdrijving kan men stellen dat Richard Dawkins (°1941) onze wereld heeft veranderd. Sinds het verschijnen van The Selfish Gene in 1976 bekijken wij de wereld met andere ogen, namelijk vanuit een neodarwinistisch oogpunt. In 1982 breidde hij dat evolutionair gezichtspunt nog aanzienlijk uit met The Extended Phenotype. In 2006 verbaasde hij de wereld met The God Delusion, waarvan er meer dan drie miljoen exemplaren verkocht zijn, waarvan twee miljoen in het Engels, de rest in 35 andere talen (blz. 166). Daarmee kreeg het wetenschappelijk atheïsme een ongekende verspreiding. Dawkins is sindsdien een publieke figuur.

    Dit boek is het tweede autobiografisch werk, na An Appetite for Wonder (2013). Het beschrijft zijn succesvolle jaren als wetenschapper en als prominente intellectueel. In zijn bekende vlotte, onderhoudende stijl laat hij ons binnenkijken in zijn persoonlijk leven, in zijn carrière als wetenschapper, in zijn werk voor de media en in zijn leven als auteur van een indrukwekkende reeks publicaties.

    Dat daarbij heel wat bekende en beroemde namen vallen, is onvermijdelijk. Dawkins is al heel snel gaan behoren tot een kleine groep van wereldberoemde wetenschappers en heeft zijn hele volwassen leven in die kringen doorgebracht. Dergelijke beroemdheden vinden blijkbaar ook moeiteloos hun weg naar nog meer exclusieve groepen en jet sets en zien zichzelf uitgenodigd door alles wat naam heeft in de politiek, de economie, de kunsten enzovoort. Heel wat verhalen in dit boek gaan over dergelijke ontmoetingen, reizen en gebeurtenissen, de ene al spectaculairder dan de andere. Dat is geen heel diepgaande lectuur, maar Dawkins beschrijft die veeleer mondaine gelegenheden op een innemende manier, zonder valse bescheidenheid maar ook zonder opscheppen, zodat het aangenaam lezen blijft.

    Meestal echter zijn die klassieke ingrediënten van memoires van beroemdheden voor de auteur slechts de aanleiding voor meer ernstige zaken. Wij krijgen niet alleen Dawkins te zien in allerlei heerlijke settings, hij blijft zichzelf en zijn ideeën trouw door alles heen en neemt elke gelegenheid te baat om zijn basisideeën te verkondigen, te illustreren en kracht bij te zetten. Er zijn hoofdstukken, vooral naar het einde van het boek toe, die zo uitdagend zijn als zijn beste boeken en die van de lezer een ernstige intellectuele inspanning vereisen, die echter ruimschoots beloond wordt door de verrijkende inzichten die men erdoor verwerft. Dawkins is een geboren leraar, iemand die je als het ware moeiteloos kan leren denken en doen denken.

    Dawkins is de bekendste van de ‘Nieuwe Atheïsten’, naast de betreurde Christopher Hitchins en Sam Harris en Daniel Dennett, met wie hij de Four Horsemen vormde. Zij hebben samen wellicht meer gedaan voor de verbreiding van het wetenschappelijk atheïsme dan wie ook in onze tijd. Ontelbare mensen hebben zich in hun geschriften herkend en hebben zich daardoor gelegitimeerd gevoeld om zich tot het atheïsme te bekennen, gesteund door het indrukwekkende voorbeeld van deze internationaal erkende wetenschappers. Ook dat aspect van Dawkins’ inzichten en inspanningen komt ruimschoots aan bod in dit boek, met dezelfde overtuigingskracht en met dezelfde intellectuele eerlijkheid die ons in zijn eerdere publicaties zo diep trof. Richard Dawkins verstaat als geen ander de kunst om iets zo uit te leggen of aan te brengen dat het tegendeel ervan totaal ongerijmd en onvoorstelbaar lijkt, terwijl wat hij zegt zo evident is dat men spontaan denkt: hoe vreselijk stom dat ik daar zelf niet op gekomen ben! Dat is overigens exact de reactie van T.H. Huxley toen hij het basisidee van Darwins The Origin of Species inzag.

    Dit boek is zo goed geschreven en zo boeiend dat je het maar met moeite neerlegt en snel weer ter hand neemt. Je hebt voortdurend het gevoel in het gezelschap te verkeren van een belangrijk iemand en zaken te lezen die de moeite waard zijn. Dat zijn dan alvast twee punten die dit boek voor heeft op de grote meerderheid van wat er vandaag allemaal gepubliceerd wordt. Ik ken geen andere wetenschappers die zoveel gedaan hebben voor de verspreiding van wetenschap en waarheid als Richard Dawkins. Veeleer dan a brief candle in the dark is hij een waarlijk lichtend voorbeeld, een fameuze fakkeldrager die door het licht dat hij laat schijnen op de waarheid ook aantoont wat duister is, om het met Spinoza te zeggen. Warm aanbevolen, samen met al zijn andere publicaties.

    Gerelateerde afbeelding

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    15-02-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herwonnen vrijheid. Recensie Julian Baggini

    Julian Baggini, Herwonnen vrijheid. De mogelijkheid van een vrije wil, Amsterdam: Nieuw Amsterdam, 2015, 270 blz., € 22, 99 (pb), € 16,99 (eb).

    Over de vrije wil is al heel veel geschreven, vroeger en nu. Sommigen ontkennen staalhard dat de mens over een vrije wil beschikt, anderen eisen die op als het geboorterecht van de mens zelf, de voorwaarde van elk mens-zijn. Men zou kunnen zeggen dat het een dovemansgesprek is omdat men het niet eens is over de betekenis van de gebruikte woorden, maar dat is een onderschatting van het probleem. Er zijn wel degelijk fundamentele tegenstellingen tussen de beide opvattingen. Het komt er dus op aan enerzijds de misverstanden op te helderen aan beide zijden van de scheidingslijn die voor- en tegenstanders in het zand getrokken hebben, zodat we het tenminste eens kunnen zijn waarover we spreken, en anderzijds uit te maken waar de reële verschillen dan nog liggen. De vraag naar de vrije wil is immers niet zomaar een willekeurig theoretisch probleem waarover filosofen het niet eens raken. Integendeel: het is uiteindelijk de vraag naar de menselijke verantwoordelijkheid, een essentiële vraag in de rechtspraak en in het maatschappelijk debat over de organisatie van onze maatschappij. Daarnaast is de vrije wil ook een van de onderwerpen die gelovigen en ongelovigen scheidt, en niet zonder reden.

    Het is de grote verdienste van dit boek dat het al deze aspecten op een rustige, evenwichtige en gestructureerde manier onderzoekt en bespreekt. Daarbij komen zowel de meest geavanceerde resultaten van de moderne wetenschap aan bod als de hardnekkige religieuze overtuigingen. De wetenschap, en dan vooral de hedendaagse neurowetenschap, vormt voor veel voorstanders van de vrije wil de grootste vijand. Nochtans doet die wetenschap niets anders dan onbevangen wetenschappelijk onderzoek, dus zonder enige bedoeling om het bestaan van God en de vrije wil te ontkennen of te ontkrachten. Maar men kan niet anders dan vaststellen dat de primitieve opvatting als zou elke mens op elk ogenblik absoluut vrij zijn om een beslissing te nemen in de ene of de andere zin, totaal onhoudbaar is gebleken. Hoe verder men doordringt in de werking van onze hersenen als een onderdeel van gans ons lichaam, hoe meer men tot de vaststelling komt dat ontelbare factoren een rol spelen bij het tot stand komen van wat wij uiteindelijk een beslissing noemen. Dat kunnen fysiologische factoren zijn, zoals hersentrauma’s of drugs, maar ook psychologische factoren zoals depressie &c., die zelf ook weer allerlei oorzaken kunnen hebben. Het blijkt dus niet zo te zijn dat wij beschikken over een capaciteit of een orgaan, de vrije wil genaamd, die op elk ogenblik van ons leven als een hoogste instantie ongehinderd en zonder enige beïnvloeding beslissingen neemt met volledige kennis van zaken. Dergelijke momenten zijn uiterst zeldzaam, zo al niet onmogelijk in een mensenleven.

    Anderzijds is het evenmin zo dat alles gedetermineerd is door de oorzaken die eraan vooraf gaan en dat het menselijk gemoed, of het verstand, of de intelligentie, of hoe men de mentale vermogens ook wil noemen op geen enkele manier enige inbreng heeft bij het tot stand komen van wat men onze beslissingen noemt. Hoewel heel veel zich afspeelt in ons gemoed zonder dat wij ons daarvan bewust zijn en ‘beslissingen’ al blijken genomen te zijn nog voor wij ons daarvan bewust zijn, valt het toch onmogelijk te ontkennen dat wij voortdurend keuzes maken, grote en kleine. Dat betekent niet dat wij dan telkens een muntstuk opgooien en onze beslissing laten afhangen van kop of munt (zoals een absolute versie van de vrije wil ten minste als een mogelijkheid veronderstelt), maar wel dat wij op grond van wie en wat we zijn een keuze maken uit de talrijke mogelijkheden die zich in de meeste situaties voordoen, een keuze die ons op dat ogenblik verantwoord lijkt. Er is dan geen sprake van een absolute wilsvrijheid, aangezien wij wel degelijk beïnvloed zijn door de omstandigheden, door onze geschiedenis en zelfs door onze genen, maar evenmin van een absoluut determinisme, aangezien wij nog steeds een keuze kunnen maken uit verscheidene mogelijkheden. Het is enkel wanneer wij, bijvoorbeeld door een hersentrauma, niet meer in staat zijn tot dergelijke keuzes, dat men kan zeggen dat de wil niet meer vrij is en dat men ook niet meer kan verantwoordelijk gesteld worden voor zijn daden.

    Sommige neurowetenschappers en sommige filosofen die daarbij aanleunen, gaan heel ver in het blootleggen van de factoren die onze beslissingen en ons gedrag beïnvloeden. Dat kan leiden tot de indruk dat wij niet meer zijn dan robots of automaten, zij het dan zeer gesofisticeerde. Dat verleidt sommigen ertoe om de menselijke autonomie en dus ook de toerekeningsvatbaarheid bijna volledig te ontkennen. Dat is echter een al te lichtvaardig oordeel. Het is niet omdat onze voortbeweging vrijwel helemaal onbewust gebeurt, dat wil zeggen autonoom aangestuurd wordt door onze hersenen, zonder dat wij daarvoor bewuste beslissingen moeten nemen, dat wij niet verantwoordelijk zijn voor waarheen wij ons bewegen en waar wij ons bevinden. Het is niet omdat wij geen controle hebben over onze lever, onze gal, onze hormonen &c. dat wij geen enkele controle hebben over ons lichaam als een geheel. Het is niet omdat wij te dronken zijn om te weten wat we doen dat we niet verantwoordelijk zijn voor de toestand waarin we ons lichaam gebracht hebben en dus voor wat we in die toestand doen. Vroeger was dronkenschap een verschonende omstandigheid bij verkeersongevallen. Nu is het een verzwarende omstandigheid, of zou het dat moeten zijn.

    Een ander aspect van deze discussie is de rol die onze genen spelen in wie en wat we zijn en wat we doen. Ook daar zijn alle stellingen bemand, van een uiterst fatalistisch determinisme tot een radicale ontkenning van enige rol van ons genetisch materiaal en een absolute prioriteit van de vrije wil. De auteur gaat dieper in op onderzoek bij eeneiige tweelingen, die dus genetisch identiek zijn, maar die bijvoorbeeld van bij de geboorte gescheiden zijn en elk in een zeer verschillende omgeving opgegroeid zijn. Dan blijkt dat die personen enerzijds heel wat gelijkenissen vertonen, wat dus onweerlegbaar wijst op een bepaalde rol van onze genetische samenstelling en onze erfelijkheid, maar dat deze tweelingen nooit identiek zijn en aanzienlijke verschillen vertonen op talrijke gebieden, wat erop wijst dat de erfelijkheid niet zonder meer bepalend is voor het resultaat. Ook de omgeving speelt een (even) belangrijke rol. En naast die beide factoren, die geen van beide determinerend zijn, blijft er steeds de mogelijkheid voor elke persoon om afwegingen te maken alvorens een beslissing te nemen. Deze afwegingen zullen wel degelijk gekleurd zijn door onze volledige voorgeschiedenis en door de concrete omstandigheden, maar worden er niet volledig door bepaald.

    In het derde deel, ‘Herwonnen vrijheid’, gaat de auteur dan op zoek naar welke vrijheid een persoon heeft. Het is de vraag naar het ik, de kern van het individu. Dat blijkt iets heel anders te zijn dan wat de voorstanders van de beide extremen, namelijk absoluut determinisme en absolute vrijheid van wil verdedigen. Het is een zeer complex en genuanceerd geheel van factoren, waarbij nu eens het ene en dan weer het andere zal doorwegen, maar dat toch in zekere mate bepaalde min of meer vaste karakteristieken zal vertonen, zodat men wel degelijk kan spreken van een uniek individu, dat ook als dusdanig kan beschouwd en behandeld worden. Enerzijds betekent dit dat men respect moet hebben voor wat dat individu is en men het niet zomaar mag veroordelen wanneer het afwijkt van de norm. Maar anderzijds betekent het eveneens dat een individu als persoon verantwoordelijk is voor wat het geworden is en daarover ook rekenschap moet afleggen, tenzij onweerlegbaar kan aangetoond worden dat men juist niet zelf verantwoordelijk is voor wie en wat men is, maar dat er oorzaken zijn waarvoor men niet zelf verantwoordelijk is en waarover men geen enkele controle heeft. In extreme gevallen, zoals bij hersentrauma’s is dat vrij gemakkelijk en overtuigend aan te tonen; in andere gevallen is dat veel minder duidelijk: in welke mate is een ‘moeilijke jeugd’ verantwoordelijk voor later misdadig gedrag? Dat is een problematiek die de auteur aansnijdt in het vierde deel dat de titel draagt van ‘Verminderde vrijheid’.

    Vrijheid is dus geen absoluut, maar een relatief begrip. Er zijn talrijke elementen die daarin meespelen en die rol kan op bepaalde momenten van de geschiedenis en in verschillende maatschappelijke en geografische omstandigheden heel anders beoordeeld worden. Een bijzonder treffend hoofdstuk (7) is gewijd aan de netelige en schrijnende kwestie van de verslaving. De laatste twee hoofdstukken (8 en 9) brengen de discussies tot een evenwichtige conclusie. De misverstanden worden met een merkwaardige precisie geanalyseerd en opgelijst en zo ontkracht. De genuanceerde standpunten worden helder verwoord en tegenover de nu welhaast hilarische extreme standpunten geplaatst. We zien duidelijk waarover de discussie over de vrije wil niet gaat, en waarover die wel gaat. Er is een vrije wil, maar die is niet wat men er gemeenlijk over zegt en denkt.

    Zoals in eerder werk is Baggini ook voor dit boek te rade gegaan bij autoriteiten met gezag, maar heeft hij zijn betoog verlevendigd met gesprekken, interviews, briefwisseling en discussies met personen die daadwerkelijk met de problematiek van de vrije wil te maken hebben in hun persoonlijk leven. Dat maakt dit boek zoveel aantrekkelijker dan de soms werkelijk onleesbare filosofische of theologische traktaten die over dit onderwerp geschreven zijn. Het is een uitstekend en degelijk werk dat elke lezer met zachte maar vaste hand tot de juiste en geruststellende conclusies leidt, ver van de onredelijkheid van de extreme standpunten die men meestal voorgeschoteld krijgt. Ten zeerste aanbevolen.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    28-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gedichtendag 2016

    Ik weet niet

    of ik nog het lef zal hebben

    om mijn stem te verheffen

    en de nood te klagen

    van hen die lijden

    onder het geweld

    van hun medemens

    ik ben murw geslagen

    door hun woordeloze aanklacht

    hun blik vol onbegrip

    hun onuitgesproken vraag

    hun troosteloze teleurstelling

    hun uitzichtloos berusten

    ik heb niets

    om hun tranen te drogen

    hun hand te vullen

    hun rug te rechten

    of een glimlach te ontlokken

    aan hun moede ogen

    ik heb niets

    om hun belagers te weerhouden

    tot redelijkheid te brengen

    of met harde hand te straffen

    mij rest alleen

    de onrust

    van mijn vermeende vrede

    en de onmacht

    van mijn nutteloze overvloed.

     

    Karel D’huyvetters

    gedichtendag 2016

     


    Categorie:poëzie
    Tags:maatschappij
    20-01-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.virtueel


    Vandaag de dag is zowat alles virtueel, zelfs de werkelijkheid: niet wat wij om ons heen waarnemen is onze leefwereld, maar de virtuele realiteit die ons aangereikt of opgedrongen wordt door de media. Wij nemen dan wel aan dat die beelden de werkelijkheid voorstellen zoals ze is, maar in feite hebben we daar geen zicht op: de informatie is gemanipuleerd, vervormd; dat gebeurt vaak bewust, maar eveneens onbewust. De berichtgeving gebeurt altijd via tussenpersonen en die hebben onvermijdelijk een invloed op de boodschap, zelfs als zij objectiviteit nastreven.

    De oorsprong van ons woord ‘virtueel’ met de betekenis die het nu heeft, is vrij complex. Niet dat het moeilijk zou zijn de etymologische wortels ervan te achterhalen, die springen immers in het oog. In het Latijn hebben we vis (kracht, sterkte, macht, vermogen) en vir (man) en virtus (kracht, daadkracht, krachtdadigheid, dapperheid, manmoedigheid, [morele] voortreffelijkheid, uitmuntendheid). Maar hoe komen we van die duidelijke betekenis van die stam tot de toch wel bijzondere actuele betekenis van virtueel, namelijk iets dat er niet echt is, maar slechts potentieel (in plaats van actueel), of schijnbaar (in plaats van reëel), of via de media (in plaats van concreet of daadwerkelijk) aanwezig?
    In de late Middeleeuwen maakten filosofen en theologen al een onderscheid tussen de actuele en de virtuele (virtualis) kracht van iets; de actuele kracht is dan de kracht die iets ontplooit, terwijl de virtuele kracht de volledige kracht is waarover iets van nature beschikt, dus ook de niet-aangewende en de onvermoede krachten die iets heeft. Een mens kan vrij snel lopen, en de ene al sneller dan de andere. Wij hebben echter maar zelden de behoefte om zo snel te lopen als we kunnen, we verplaatsen ons meestal vrij langzaam, of toch trager dan we kunnen. Mits lang en ingespannen te oefenen, kunnen we onze maximumsnelheid nog serieus opdrijven. Die hoogste snelheid waartoe wij in staat zouden zijn onder de beste omstandigheden is dan onze virtuele maximale snelheid, terwijl onze actuele hoogste snelheid heel wat lager zal liggen. Men kan van ongeveer alles zeggen dat er actuele kenmerken zijn die we nu waarnemen, maar tevens virtuele eigenschappen die nog niet gerealiseerd zijn en misschien ook nooit zullen gerealiseerd worden. Wie weet waartoe individuen in staat zijn?
    Voor die betekenis deden die filosofen een beroep op het woord virtualis en dat is volkomen terecht: het gaat immers over de virtus, de mogelijkheden, de vermogens, de kracht die iets of iemand in zich heeft, ook al is die niet gerealiseerd.
    We zien onmiddellijk dat die betekenis van virtueel voor ‘ongerealiseerde mogelijkheden’ heel handzaam is als een synoniem voor ‘potentieel’ en zelfs ‘voorwaardelijk’: men kan immers van heel wat zaken de virtuele mogelijkheden aanwijzen of vermoeden, en die zijn daarin dan virtueel aanwezig.
    Een tweede betekenis volgt dan als vanzelfsprekend, namelijk virtueel in de zin van dat wat (nog) niet echt bestaat, dat slechts vermoed wordt, of geëxtrapoleerd, dat dus louter denkbeeldig is.
    Onze hedendaagse technologie heeft het mogelijk gemaakt denkbeeldige werkelijkheid op een verbluffende manier uiterst realistisch voor te stellen, denken we maar aan de spectaculair ‘echt’ lijkende games en films. Ook dat noemen we virtuele werkelijkheid. We gaan daarin steeds verder, door ons lichaam via allerlei hulpmiddelen te integreren in die virtuele werkelijkheid, alsof wij zelf deel uitmaken van die vreemde werelden. De Matrix, zeg maar.
    Een andere mogelijkheid is de technologische voorstelling van de werkelijkheid zoals ze is. Dat doen wij voortdurend op alle mogelijke manieren: we lezen de temperatuur af op een apparaat en stellen de werkelijkheid grafisch voor, we drukken ze beeldend uit, of in cijfers, of met woorden. De media doen dat eveneens, zij stellen de wereld om ons heen aanwezig alsof we erbij zijn, zodat we vergeten dat het om een virtuele voorstelling gaat, geen reële aanwezigheid. Daarin schuilt een reëel gevaar. Wij kunnen ons verliezen in de virtuele werkelijkheid en geen oog meer hebben voor de wereld zoals wij die zelf kunnen ervaren of zoals we die kunnen kennen door erover na te denken en verschillende en tegenstrijdige virtuele werkelijkheden die de media aanreiken met elkaar te vergelijken.
    Zo zien we hoe we van een van de oudste woorden, namelijk dat voor (mannelijke) kracht, zoals het Latijnse virtus via de arcane middeleeuwse filosofie komen tot een modern woord, virtueel, dat een van de meest vergevorderde en complexe mogelijkheden van onze technologische beschaving aanduidt. Het is merkwaardig dat de betekenis daarbij verschoven is van datgene wat onze werkelijke daadkracht en onze hoogste vermogen uitmaakt en onze hoogste morele voortreffelijkheid, naar de irreële, ontastbare, onbestaande, maar zo verbluffende en verleidelijke virtuele werkelijkheid van onze hoogtechnologische maatschappij.


    Categorie:etymologie
    Tags:samenleving
    29-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elfenbankjes
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Voor kerst kreeg ik (van mezelf eigenlijk) een smartphone cadeau. Die heeft een goede camera en dat heb ik vandaag uitgeprobeerd tijdens de wandeling met Tobeke, onze Beagle. In een holle weg zijn er elfenbankjes gegroeid op oude afgezaagde boomstronken. Het lage zonlicht speelde er mooi op. Eens kijken wat de foto geeft.

    De foto aanklikken om te vergroten.


    Categorie:natuur
    22-12-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Averij - gehavend - average

    Averij

    Je hebt van die woorden die je ooit zijn aangewaaid en die tot je vaste woordenschat zijn gaan behoren, althans passief: je weet wat ze betekenen en je begrijpt ze in hun context, maar je gebruikt ze zelf niet vaak, omdat daartoe weinig gelegenheid is. Averij is zo’n woord. Ik moet het voor het eerst tegengekomen zijn in een of ander verhaal over de scheepvaart, want het betekent ‘zeeschade’, de schade opgelopen aan een schip of aan de cargo (of carga), de scheepslading of -vracht.

    Maar waar komt ‘averij’ vandaan? Blijkbaar van het Arabisch, en dat is niet verwonderlijk, gezien de belangrijke rol die de Arabisch sprekende volkeren gespeeld hebben in de scheepsvaart in en vanuit de Middellandse Zee. Awariyh of awariya is een afleiding van awar, beschadiging, vlek, gebrek en de werkwoordvorm ara, een oog uitsteken, stukmaken.

    De zeevaart was en is een hachelijke onderneming, maar dat was zeker het geval in de vroegste tijden, toen de schepen maar nauwelijks bestand waren tegen de vele gevaren op zee. Talloze vaartuigen zijn met man en muis en met de hele lading vergaan. Er is wellicht geen enkel schip dat ooit helemaal ongehavend een reis heeft overleefd: er was altijd wel ergens schade, aan het schip zelf of aan de lading. Scheepvaart was een economische onderneming: men vervoerde goederen om ze te verkopen of omdat ze al verkocht waren en aan de koper moesten afgeleverd worden. Dat vervoer hield een belangrijk risico in: het verlies van de goederen, maar ook van het vaartuig en van de bemanning. Dat risico was mede bepalend voor de prijs voor het transport, maar het was niet vanzelfsprekend om dat op lange termijn te berekenen en dan als een factor toe te voegen aan elke overeenkomst. Als een reis voorspoedig verliep, was het moeilijk om toch een extra kost aan te rekenen voor het gevaar of voor de onkosten die men had op andere reizen.

    Om het risico te verminderen, zocht men naar middelen om het te spreiden. Een schip bouwen is een complexe en dure onderneming, die zelden door één persoon kon bekostigd worden. Een lading vergt eveneens grote investeringen, en de gage van de bemanning vertegenwoordigt een belangrijke uitgave. Vandaar dat scheepvaart bijna steeds een gezamenlijke onderneming was en blijft. Er zijn investeerders die er hun geld in steken en die een deel van de winst opstrijken nadat alle kosten en onkosten verrekend zijn. En zo wordt ook de schade aan het schip en aan de lading aangerekend aan de investeerders, volgens een afgesproken verdeelsleutel, bijvoorbeeld naargelang de inleg, of gewoon gelijk verdeeld over alle betrokkenen. Een andere manier is het verzekeren van de goederen en het schip voor een bepaald bedrag, waarvoor men dan een premie betaalt aan een verzekeringsmaatschappij of aan een aantal individuen. Als er geen averij is, innen die de verzekeringspremie; anders betalen ze de gewaarborgde verzekerde som.

    Averij was dus een belangrijk begrip in de scheepvaart en de internationale handel, en het woord heeft zijn weg gevonden in alle zeevarende en handeldrijvende mogendheden: de Italiaanse stadsstaten (avaria), het Spaanse rijk en Portugal, de Nederlanden, Frankrijk (avarie), Engeland (average), Duistland (havarie) en Scandinavië (haveri, havari).

    In het Nederlands is er de variant ‘haverij’, wellicht onder invloed van ‘haven’ en ‘havenen’. Dat laatste woord heeft een heel eigen oorsprong en geschiedenis. Aanvankelijk (in het Middelnederlands) betekende het met zorg behandelen, voorzien van; het was afgeleid van de gemeenschappelijke wortel ‘hab’ die we terugvinden in ‘hebben’ en ‘have’ (dat laatste woord zowel in het Nederlands als het Engels). Later verdween de positieve betekenis en bleef enkel het neutrale ‘behandelen’ over. Dat kon dan ook ‘slecht behandelen’ worden en precies die betekenis is dan veralgemeend, tot we vandaag nog enkel ‘gehavend’ overhouden: beschadigd. En dat is wat averij is: beschadiging aan schip of lading. Haverij en gehavend hebben dus een totaal andere etymologie, ondanks hun identieke betekenis. Het kan soms vreemd gaan in de taal.

    Het Engelse woord average heeft naast ‘averij’ een tweede, algemeen gangbare betekenis gekregen. Vanuit het principe van de gelijkmatige verdeling van de kosten van de averij over de personen of instellingen die zich daarvoor borg gesteld hadden, of over de investeerders, ontstond het begrip ‘gemiddeld(e)’. Een average is een gemiddelde. The average person is de man in de straat, Jan met de pet.

    Wij zijn allen min of meer gehavend, we hebben allemaal wel wat averij opgelopen. Sommige wat meer, andere minder, maar gemiddeld is de average vrij hoog.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!