Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (72)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (242)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    21-04-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Terugblik
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Als ik terugkijk op mijn leven en mijn huidige levenswijze bezie, dan stel ik vast dat ik me niet graag ophoud in grote groepen van mensen, zelfs niet in kleine groepen. Ik heb geen enkele moeite om zelfs met wildvreemden in contact te komen, maar dat doe ik enkel in een individueel gesprek, zonder dat daar anderen bij aanwezig zijn. Dat beperkt mijn sociale contacten uiteraard drastisch, want de gelegenheden voor persoonlijke ontmoetingen zijn veeleer schaars. Er zijn andere mensen, die nood hebben aan het gezellig samenzijn met verscheidene anderen en de min of meer oppervlakkige contacten die men daar heeft. Er zijn ook mensen die zich pas goed voelen wanneer ze kunnen opgaan in een menigte, en graag deelnemen aan publieke bijeenkomsten van allerlei aard, zoals concerten en optredens, sportwedstrijden, of de gezamenlijke beoefening van sport, cultuur of ontspanning.

    Het zijn keuzes die men maakt op grond van de eigen aard. Wat voor de ene persoon het opperste geluk is, verafschuwt een andere. Gelukkig mag iedereen zichzelf zijn en hoeven we geen oordeel uit te spreken op basis van dergelijke persoonlijke voorkeuren, die overigens meestal onbewust zijn en gegroeid zijn uit genetisch bepaalde neigingen en uit de levensomstandigheden van elk afzonderlijk.

    Wat wij allen echter gemeen hebben, is dat we niet zonder de anderen kunnen. Of je nu samen met honderdduizend anderen een stormachtige voetbalwedstrijd bijwoont, of een rustig gesprek hebt met een goede vriend, of alleen een wandeling maakt in de natuur, steeds gebeurt dat in een wereld waarin heel veel mensen dat mogelijk maken, rechtstreeks en onrechtstreeks. Wanneer ik helemaal alleen (op Toby na) thuis ben en deze tekst schrijf, ben ik mij ervan bewust dat ik dat niet zou kunnen zonder al de mensen die op een of andere manier bijgedragen hebben tot dat uiteindelijk resultaat. Zonder mijn ouders was ik er niet eens geweest, en zonder al de mensen die ik ooit ontmoet heb, zou ik niet zijn wie ik ben. Naast de mensen die ik in levenden lijve mocht ontmoeten, hoe vluchtig ook, zijn er de talloze mensen met wie ik ooit virtueel contact gehad heb, via de media, correspondentie, publicaties, kunstwerken &c. Mijn cultuur is de cultuur van de hele mensheid, mijn talen zijn de talen van verscheidene volkeren door de eeuwen heen. Heel mijn materiële wereld is tot stand gekomen zonder veel concrete inbreng van mezelf. Ik voel die verbondenheid heel scherp en diepgaand aan. De hele wereld, het ganse universum is één groot geheel van identieke elementaire partikels die bepaalde vormen aannemen, en ik ben slechts een tijdelijke onooglijke conglomeratie van dergelijke subatomaire deeltjes, die als razenden ronddraaien in de leegte van de ruimte, zowel in het minuscuul kleine als in het astronomisch grote, in een wervelende wieling van verandering zonder einde. Alles hangt met alles samen, niets ontsnapt aan de invloed van al het andere, niets blijft zonder gevolg.

    Wellicht is het eigen aan de oude dag dat ik de zaken nu zo bekijk. Ik heb geen materiële zorgen, geen grote ambities of behoeften, geen vetes of harde conflicten met mijn medemensen. Ik leef in vrede met mijn familieleden, vrienden en kennissen. Ik prijs me gelukkig dat ik grotendeels mag leven zoals ik dat kan en wil in een wereld waarvan ik enerzijds meer en meer vervreemd ben, maar waarmee ik me anderzijds toch intens verbonden weet.

     


    Categorie:poëzie
    21-03-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een poging tot samenvatting

    Is het mogelijk dat er niets zou zijn? Het lijkt in principe mogelijk dat er niets zou geweest zijn, maar anderzijds stellen we vast dat er wel degelijk iets is; het is uiterst onwaarschijnlijk dat wij ons alles zouden verbeelden. En zelfs als dat het geval zou zijn, zijn wij er nog altijd die ons iets verbeelden en is er ten minste die verbeelding.  Aangezien het onmogelijk lijkt dat er iets zou ontstaan uit niets, is het redelijk aan te nemen dat er altijd iets geweest is. Laten we dat wat bestaat de substantie noemen, en dus kunnen we zeggen dat de substantie bestaat, of is. Al wat is, of bestaat, is dus substantie. Er is niets anders dan de substantie. Die substantie is onbeperkt. Als ze beperkt zou zijn, zou ze grenzen hebben. Dan zou er naast wat er is ook niets zijn, maar dat spreekt zichzelf tegen: niets kan niet zijn, het is niets.

    De substantie neemt vormen aan. Wij hebben een model opgemaakt van het ontstaan van de substantie zoals we die nu kennen. Die vertrekt van een bijzondere gebeurtenis, ongeveer 14 miljard jaar geleden, waarbij er een enorme expansie geweest is van de substantie en waarbij allerlei elementen gevormd werden met de materie of de kracht waaruit de substantie bestaat. De gebeurtenissen in de substantie verlopen niet chaotisch, ze vertonen wetmatigheden. Die natuurwetten laten oneindig veel toe, maar niet alles. De natuur put alle mogelijkheden uit. Al wat kan gebeuren, zal ook gebeuren, tenzij er omstandigheden zijn die dat verhinderen. Alle gebeurtenissen zijn op hun beurt de oorzaak van andere gebeurtenissen. Van al de mogelijke gebeurtenissen is er slechts een deel dat werkelijk gebeurt. De substantie is constant in beweging en verandering, ze neemt voortdurend een nieuwe vorm aan, die bestaat uit alle vormen die de onveranderlijke subatomaire partikels kunnen aannemen.

    Die vormen van de substantie, zoals planten en dieren en mensen, maar ook zonnestelsels en sterrennevels zijn eveneens constant in beweging en verandering. Ze ontstaan en vergaan. Sommige zijn als vorm meer in beweging dan andere en vertonen een zekere actieve autonomie. Andere zijn als vorm nauwelijks in beweging en ondergaan passief de invloed van de andere vormen.

    De substantie is dus al wat is, een ordelijk onophoudelijk veranderend geheel. De substantie heeft dus ook een verleden: ze is nu anders dan een seconde geleden, of vijf miljard jaar geleden. Maar ze bestaat of is alleen nu. Hoe ze vroeger was, kunnen we alleen proberen te achterhalen, maar het is voorbij. Hoe ze over één seconde zal zijn, of over vijf miljard jaar, weten we niet, maar we kunnen proberen het te voorspellen aan de hand van onze kennis van het verleden op grond van de natuurwetten. Die kennis van het verleden en van de toekomst berust op het feit dat de substantie niet chaotisch is, maar ordelijk. We kunnen op basis van onze kennis van de wetmatigheden uitspraken doen over het verleden en over de toekomst. Maar onze menselijke kennis is beperkt, we kennen niet alle natuurwetten helemaal.

    De substantie heeft in een lange evolutie levende wezens voortgebracht en wij zijn één van de vele soorten. Wij mensen beschikken over een lichaam dat bijzonder goed in staat is om zich in stand te houden door middel van onze uitzonderlijk sterk ontwikkelde hersenen. Wij kunnen op grond van onze ervaring uit het verleden en de kennis die we opdoen van anderen projecties maken over de toekomst en ons daardoor laten leiden voor ons handelen. We hebben een geheugen en we zijn in staat tot rationeel denken en dat maakt van de mens een uiterst efficiënt organisme, vooral door onze samenwerking met anderen en het ontwikkelen van een hoogtechnologische informatiebeschaving.

    Om ons te handhaven in de wereld zijn we dus voortdurend bezig met het verleden en de toekomst. We zien onszelf en de wereld als een moment op een langere tijdschaal. We doen alsof ons bestaan zich uitstrekt over een bepaalde periode, van onze geboorte tot onze dood. Ook alle andere wezens en zaken kennen we een tijdsduur toe, een permanentie. Van een steen weten we dat die er al een hele tijd was en nog een hele tijd zal zijn. Een eendagsvliegje is veel vergankelijker. We vertrouwen erop dat de meeste zaken die er nu zijn er het volgende ogenblik nog altijd zullen zijn, en we baseren ons daarvoor op onze ervaring en op de wetenschap, die onze ervaring verklaart.

    Sommige zaken bestaan gedurende een lange tijd, andere slechts kort. Dat zijn relatieve begrippen: kort en lang in vergelijking met elkaar. Zaken die lang bestaan, hebben een geringere autonomie en bewegen minder, ze zijn duurzamer, ze hebben een grotere vastheid. Zaken die kort bestaan, zijn meer beweeglijk, hebben een grotere autonomie, maar ze zijn minder vast. Of omgekeerd: wat een grotere vastheid heeft, bestaat langer in die vorm, wat een geringere vastheid heeft, is meer vergankelijk. Zaken die een grote vastheid hebben, zijn traag: voor hen duurt de tijd lang, of gaat langzaam voorbij. Zaken die heel kwetsbaar en vluchtig zijn, zijn haastig en snel, voor hen vliegt de tijd.

    In feite is die permanentie echter een fictie. Er zijn, of bestaan, betekent: er nu zijn, nu bestaan. We zijn niet meer hoe we gisteren waren, en niet zoals we over een jaar zullen zijn, als we er nog zijn. Zoals de hele substantie bestaan we enkel in het nu, al de rest is herinnering en toekomstprojectie. Ons bestaan is een voortdurend veranderende vorm die de substantie aanneemt, een vorm die gedurende een bepaalde tijd blijft bestaan als hetzelfde individu, ondanks alle veranderingen. Voor we er waren, bestond de materie waaruit wij bestaan onder een andere vorm, en na onze dood zal die materie weer een andere vorm aannemen. Vanuit het standpunt van de substantie zijn wij vormen die de subatomaire partikels tijdelijk aannemen. Wij zijn de vorm die de substantie aanneemt. De substantie is het geheel van alle vormen die ze ordelijk aanneemt.

    Het bestaan of het zijn van de substantie en van alle vormen is beperkt tot het nu. We leven nu, niet in het verleden en niet in de toekomst. De tijd is iets dat wij bedenken als een zeer nuttig hulpmiddel bij onze inspanningen om de wereld te begrijpen en ons in stand te houden. Die tijd is dan de denkbeeldige opeenvolging van de nu-momenten. Maar wat is een moment? Het is niet mogelijk dat uit te drukken in een bepaalde grootte, want welke grootte zouden we kiezen? Een seconde, of een miljoenste van een seconde? Het nu ontsnapt aan de tijd, omdat de tijd een kunstmatige indeling is die we geven aan iets dat zich in feite niet leent tot meten en tellen, namelijk het bestaan van de substantie in het nu.

    Als we onze aandacht vooral vestigen op de substantie, en niet op de duur van bepaalde vormen, kunnen we zeggen dat de substantie buiten de tijd valt, ze is enkel nu. Haar wetmatigheden zijn eveneens tijdloos, ze veranderen niet. In haar tijdloosheid houdt de substantie al haar wetmatigheden in, en alle mogelijkheden om vormen aan te nemen. Ze houdt virtueel alle mogelijke geschiedenissen in die zich zouden kunnen voltrekken binnen de natuurwetten, en dus ook de ene geschiedenis die zich werkelijk voordoet. Van al wat er zou kunnen bestaan, is er in de tijdloze substantie een blauwdruk aanwezig, omdat de substantie niet chaotisch is, maar ordelijk. De substantie omvat dus niet alleen de materie, maar ook de manier waarop de materie is, de natuurwetten.

    De substantie is dus een ordelijke uitgebreidheid. Ze is nooit uitgebreid zonder orde, en nooit orde zonder uitgebreidheid. Ze is materie, en ze is materie op een bepaalde, ordelijke manier. Dat komt doordat al de vormen die ze aanneemt eigen kenmerken hebben, die bepalend zijn voor de manier waarop die vormen op elkaar inwerken. Als we ons concentreren op de natuurwetten, en niet op de materie, kunnen we zeggen dat de substantie een ordelijke structuur is. We kunnen de wetten vastleggen in woorden of wiskundige vergelijkingen of in beelden, maar we moeten steeds blijven bedenken dat die wetten en ideeën niet op zich bestaan: het is slechts de manier waarop de substantie bestaat.

    Zoals de mens de tijdloze substantie probeert te vatten in een tijdsduur, proberen we ook de natuurwetten, de manier waarop de substantie is, vast te leggen in begrippen, definities en wetten. Dat is uiterst nuttig, net zoals het vastleggen van de geschiedenis van de substantie in de tijd, omdat het ons toelaat met die wetten, definities, axioma’s en begrippen op een abstracte, logische manier om te gaan en er andere, verborgen wetmatigheden uit af te leiden, die ons een beter begrip geven van de ordelijke substantie en ons toelaten daar ons voordeel mee te doen. De mens heeft op die manier een grote autonomie en is zeer ingrijpend aanwezig in de wereld. Zoals alle vormen die de substantie aanneemt, draagt de mens actief bij tot het uitzicht van de substantie, maar de mens doet dat veel meer dan gelijk welke andere vorm, in die mate zelfs dat de mens in staat is om de planeet die we bewonen onbruikbaar te maken voor menselijke bewoning, of juist uiterst geschikt daarvoor.

    Zoals voor het begrip ‘tijd’, moeten we ook inzien dat onze ideeën slechts benaderende verklaringen zijn van de manier waarop de substantie is. Men zou kunnen zeggen dat onze benaderende ideeën op een volmaakte manier aanwezig zijn in de substantie, namelijk als de ordelijke manier waarop de substantie is.

     Deze algemene principes zijn van groot belang voor het leven van de mens, als individu in de samenleving en in de wereld.

    Vooreerst is er het besef dat wij een bepaalde vorm zijn van dezelfde materie als alle andere vormen. Wij zijn een deel van het onmetelijke geheel, een van de vele variaties. Wij zijn niet fundamenteel anders dan de rest van de natuur. Wat voor de hele natuur geldt, geldt ook voor ons.

    Vervolgens stellen we vast dat wij niet kunnen bestaan zonder de rest van de natuur. Wij hebben de wereld om ons heen nodig op ontelbare manieren, van de lucht die we inademen tot de medemens met wie wij ons voortplanten en een beschaving ontwikkelen.

    Het inzicht dat alles in voortdurende verandering is, waarschuwt ons tegen een overdreven behoudzucht. Als we te veel willen vastleggen in materiële vormen, wetten en structuren, proberen we een rem te zetten op verandering, maar de natuur laat zich niet afremmen, de verandering in beweging is een wezenskenmerk van al wat is.

    Ook in onze verhouding tot onze omgeving moeten we ons bewustzijn van de vergankelijkheid van al wat is. Wij kunnen niet anders dan ons hechten aan wat ons ontroert en gelukkig maakt, maar wijzelf veranderen voortdurend, en al het andere verandert eveneens: tempora mutantur, nos et mutamur in illis; de tijden veranderen en wij veranderen met hen. De dood wacht alle leven en het is goed dat steeds voor ogen te houden op elk ogenblik van ons leven en van dat van anderen. De dood is geen verschrikking, het is het onvermijdelijk einde van een intrinsiek tijdelijk bestaan.

    De samenleving is eveneens voortdurend in beweging. De macht concentreren in bepaalde personen of instellingen of de samenleving vastleggen in starre vormen is een hopeloze poging om die veranderingen tegen te houden. Wij mogen hooguit proberen de veranderingen vreedzaam te laten verlopen.

    In alles moeten we in de eerste plaats oog hebben voor het groter geheel: de natuur, de substantie, al wat is. Dat kan alleen door oog te hebben voor zelfs het kleinste deeltje daarvan.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    10-02-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leonard Cohen

    Leonard Cohen (1934-2016)

    Afbeeldingsresultaat voor leonard cohen

    Er is altijd Leonard Cohen geweest in mijn oor. Zijn eerste songs zijn van 1967, ik was toen 21 en in 1968 ben ik getrouwd en is mijn oudste zoon geboren. Zijn laatste album is van 2016 en ik was 70. Er zijn jaren geweest dat we nog nauwelijks iets van hem hoorden, maar hij kwam steeds terug. De laatste vijftien jaar van zijn leven waren wellicht de meest publiek actieve, met verscheidene nieuwe albums en talrijke optredens voor massaal publiek over heel de wereld, waar hij oude successen afwisselde met nieuw materiaal. Leonard Cohen was herkenbaar en bleef altijd zichzelf subtiel herhalen, zowel in zijn teksten als zijn muziek. Het was die bezwerende, vrij eentonige en eenvoudige muziek en de doordringende declamatie van de gewijde woorden van zijn poëzie die zijn succesformule werden.

    Zo zag het er echter aanvankelijk niet uit. Cohen wou dichter en romanschrijver worden. Hij had een bandje aan de universiteit, maar veel betekende dat niet. Zijn eerste poëziebundels waren geen groot succes en Cohen bleef onbekend en onbemind. Tot hij in 1966 besliste dat hij een singer-songwriter wou worden. Een van zijn songs, het beroemde Suzanne werd een hit in de versie van Judy Collins, die hem overtuigde om ook zelf te zingen voor een groot publiek, al viel hem dat aanvankelijk heel lastig. Judy Collins en andere artiesten vertolkten nog meer van zijn songs, en bereidden zo de weg voor zijn eigen optredens in de zaal en voor de televisie. In 1971 gebruikte de cineast Robert Altman drie van zijn songs in zijn film McCabe & Mrs. Miller (met het heerlijke koppel Julie Christie en Warren Beatty). Daarna ging Cohen op tournee in de jaren ‘70, in de Verenigde Staten en Canada, maar ook in Europa. Het was de tijd van de grote festivals, en hij maakte furore. In de jaren 80 werd het wat stiller rond Cohen, met een uitschieter in 1985: de LP Dance me to the end of love. In 1984 verscheen de song die hem wereldberoemd zou maken: Hallelujah, maar dat gebeurde niet door zijn eigen versie, maar door die van John Cale in 1991 en later vooral die van Jeff Buckley. Sindsdien hebben meer dan 200 artiesten de song gecoverd. Zijn carrière kende heel wat ups en downs, maar Cohen kwam steeds terug, vaak met het beste uit vroegere albums, maar af en toe ook met volledig nieuw werk, zoals Ten New Songs (2001).

    Cohen had zijn financiële belangen in handen gegeven van een vertrouwelinge, Kelley Lynch, zijn manager. In 2004 bleek dat die aan de haal was gegaan met het grootste gedeelte van zijn spaarcenten en van zijn pensioenfonds. Hij deed haar een proces aan, maar heeft waarschijnlijk nooit een dollar teruggezien van zijn geld. Dat debacle was er mede de oorzaak van dat hij weer op tournee ging in 2008, vijftien jaar na zijn laatste tournee. Sindsdien heeft hij, mede dank zij het enorme succes dat hij overal behaalde, niet meer opgehouden. Zijn laatste album kwam uit drie weken voor zijn dood. Cohen was een levende legende geworden.

    Toch blijft zijn succes verbazen. Zijn muziek is zoals gezegd vrij eentonig en voorspelbaar, zijn stembereik beperkt, zijn dramatisch vermogen en zijn présence soms weinig overtuigend. Hij heeft zijn back-up vocals en zijn orkest hard nodig als steun, maar muzikaal stelt die begeleiding weinig voor, zeker als men dat vergelijkt met de spetterende muzikaliteit van bijvoorbeeld Paul Simon. Maar Leonard Cohen trok het grote publiek en wist het ook in vervoering te brengen met zijn shows.

    Cohen heeft al vrij vroeg ingezien dat hij met zijn gedichten nooit het grote publiek zou aanspreken. Dat doen zelfs de grootste dichters niet, en Cohens gedichten en songteksten behoren niet tot de absolute top. Als we de tekst lezen van zijn Hallelujah, van Suzanne of van I know who I am, dan valt het op hoe weinig die om het lijf hebben. Dit is de laatste strofe van Hallelujah: ‘Ik deed mijn best, dat was niet veel; ik kon niet voelen, dus probeerde ik aan te raken; ik sprak de waarheid, ik kwam je niet belazeren, en zelfs al ging het helemaal verkeerd, ik zal voor de Heer van het Lied staan, met niets anders op mijn tong dan Halleluja.’ En de middelste strofe van Suzanne: ‘En Jezus was een zeeman toen hij over het water wandelde, en hij stond lange tijd uit te kijken op zijn eenzame houten toren; en toen hij er zeker van was dat enkel mensen die aan het verdrinken waren hem konden zien, zei hij: ‘Alle mensen zullen zeelieden zijn totdat de zee hen zal bevrijden.’ Maar hijzelf werd gebroken, lang vooraleer de hemel zou opengaan. Verlaten, bijna menselijk, verzonk hij onder jouw wijsheid als een steen, en je wil met hem op reis gaan en je wil blind op reis gaan en je denkt dat je hem misschien zal vertrouwen, want hij heeft jouw perfecte lichaam aangeraakt met zijn gemoed.’

    De teksten van Cohen bevatten vaak vrij vage religieuze thema’s. Cohen was van Joodse afkomst en is altijd het Jodendom als zijn godsdienst blijven beschouwen. Hij heeft talrijke andere godsdienstige wegen bewandeld, zelfs even dat van de Scientology. Hij is tot boeddhistische monnik gewijd. Hij bewonderde de figuur van Jezus. Beelden en woorden uit verschillende godsdienstige tradities hebben hun weg gevonden in zijn bezwerende poëtische taal, die met haar vele vrije allusies de mensen indringend aanspreekt op de mythische memen die verscholen liggen in het collectief geheugen. Zonder goed te weten wat men hoort, voelt men zich aangesproken; zonder de betekenis van de woorden te vatten, herkent men wat er gezegd wordt, vooral wanneer die profane gewijde teksten gedragen worden door melodieën en ritmes die op hun beurt herinneren aan eenvoudige strofische hymnen en godsdienstige gezangen uit onze jeugd.

    Cohen is Hebreeuws voor ‘priester’, en Leonard Cohen is voor de generaties na mei 1968 de hiëratische bard geweest van de nieuwe, vrije wereld en van de vrije liefde; van de democratie en van de opstand tegen onderdrukking; van het individu dat zich afzet tegen de maatschappelijke druk en een eigen weg wil gaan; van het alternatieve leven, seks, drugs en rock & roll. Hij is een zoekende zanger gebleven tot op het laatst, een door en door melancholische romanticus, steeds de zware, zwarte depressie nabij. Hij heeft ons van zijn wilde, woelige leven een ontstellend getuigenis nagelaten in zijn talloze optredens en zijn vele albums. Hij was een kind van zijn tijd, de verscheurde tweede helft van de twintigste eeuw, getekend door oorlogen en revoluties. De laatste vijftien jaren waren een onvermoede bonus, voor hem en voor ons. We zullen zijn zonderlinge, zeurderige zingen zeker missen.

    If you should ever track me down

    I will surrender there

    And I will leave with you one broken man

    Whom I will teach you to repair

    You know who I am.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    02-02-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De wraak van Jan met de pet

    De presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten zijn aandachtig gevolgd, ook hier in Vlaanderen., door de media en de sociale media. Elke dag worden we overspoeld met berichten over Trump. Het is me wat teveel geworden, en ik heb afgehaakt op Facebook. Ik probeer ook het avondnieuws te vermijden, maar dat is moeilijk omdat Lut graag kijkt, al dommelt ze daarbij vaak in…

    Er is iets merkwaardigs aan de hand in de politiek. Ik heb altijd de indruk gehad dat de mensen politici verkozen omdat ze hen bewonderden om hun kwaliteiten: hun intelligentie, hun talenten. Politici waren bekwame personen, die zinvolle zaken zeiden en verstandige zaken deden, zoals van hen verwacht werd. Men werd niet verkozen om een eigen agenda door te drukken, maar om het land op een goede manier te besturen, de juiste beslissingen te nemen, ook als die onaangename gevolgen hadden, zoals het verhogen van de belastingen of het verlagen van uitkeringen wanneer dat noodzakelijk was.

    Het was ook vroeger al duidelijk dat niet iedereen die beslissingen van de politici kon waarderen. De eenvoudige kiezers konden maar weinig begrip opbrengen voor maatregelen die nadelig waren voor hen, of die ze als dusdanig interpreteerden. Ze hadden weinig oog voor het staatsbelang, en dachten in de eerste plaats aan zichzelf. Diezelfde eenvoudige mensen hadden evenmin belangstelling voor hogere ethische waarden of voor kunst en cultuur. Ze waren vooral uit op het bevredigen van hun primaire behoeften, en wel op hun eigen manier. Dat is nog altijd zo.

    Daar waar vroeger de politici behoorden tot de ‘betere klasse’ en de politiek dus veeleer geïnspireerd was door hogere waarden, is daarin stilaan een kentering gekomen. Sommige politici zijn bewust de grote massa van de eenvoudige mensen gaan aanspreken in hun eigen taal en zijn gaan inspelen op de vooringenomenheden en vooroordelen van de eenvoudige mensen. Dat is populisme. Het kan dan zijn dat die politici de vrij primitieve opvattingen van de massa delen, maar het is evengoed mogelijk dat zij die alleen maar handig uitbuiten om verkozen te raken.

    We zien dus een verschuiving in de manier van politiek bedrijven, en verschuivingen in de politieke agenda. De politiek is niet meer in de eerste plaats gericht op het staatsbelang, of het algemeen belang, en gebaseerd op hogere waarden, maar op de verwachtingen van het kiezerspubliek, op de eenvoudige opvattingen van de massa. Die eenvoudige, gewone mensen zijn het beu hoogopgeleide intellectuelen te verkiezen die het land regeren vanuit hun hoogstaande principes. Ze willen van hun democratische macht gebruik maken om politici te verkiezen die hun eigen opvattingen verdedigen, hoe eenvoudig of primitief of vooringenomen of bevooroordeeld die ook zijn. Als zij bijvoorbeeld racistische gevoelens koesteren, of minder overheidsinmenging willen, of minder belastingen, en meer ruimte voor volksvermaak, stemmen ze voor politici die daarop inspelen.Dat is de wraak van Jan met de pet, de opgestoken middenvinger van de gewone kiezers naar het staatsbelang en de hogere waarden. Men verwacht van de politici dat ze doen wat de massa wenst, en niet noodzakelijk wat ethisch verantwoord is, of wetenschappelijk onderbouwd, of goed op langere termijn, of noodzakelijk in de gegeven omstandigheden. Men is kortzichtig, emotioneel, onnadenkend, agressief, radicaal, eenzijdig, vooringenomen.

    Afbeeldingsresultaat voor trump

    Ik zie het hier bij ons nog niet gebeuren dat een toppoliticus (M/V/…) de verkiezingsperiode ingaat met een knalrode pet op het hoofd. Dat is echter wat Trump gedaan heeft. Jan met de pet als presidentskandidaat. Een politicus die zegt wat de gewone kiezers denken, die hun wensen ter harte neemt, die hun programma uitvoert, die hun belooft wat ze verlangen. Die inspeelt op hun meest primitieve gevoelens, en gebruik maakt van hun onwetendheid en kortzichtigheid. Die er niet voor terugdeinst om hun misvattingen te bevestigen met halve waarheden en hele leugens.

    Men reageert nu in meer beschaafde middens op de verkiezing van Trump. Het is nuttig daarbij te bedenken dat Trump spreekt namens de massa. Het is de massa die nu aan de macht is, de eenvoudige, primitieve kiezer die de meerderheid uitmaakt van onze wereld. Dat Trump daarmee zijn persoonlijke ambities waarmaakt, is een andere kwestie: hij is een populist die regeert bij de gratie van de massa. De geschiedenis heeft ons geleerd dat dergelijke politici kenmerken vertonen van grootheidswaanzin en mentale instabiliteit, en dus hebben we reden om bezorgd te zijn, zeer bezorgd zelfs, op korte termijn. Op langere termijn moeten we ons vragen stellen over de massa van de eenvoudige mensen en hoe we hun opvattingen en hun verwachtingen naar een hoger peil kunnen tillen.

    Er is immers niets mis met het democratisch principe van het algemeen stemrecht. Maar we moeten er wel rekening mee houden dat de massa van de kiezers niet gekenmerkt wordt door haar belangstelling voor wat waar en goed is, maar zich spontaan laat leiden door wat zij als waar en goed ziet. Het komt er dus op aan de eventuele kloof tussen die twee zo klein mogelijk te maken.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    01-02-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Foucaults slinger: naschrift ter correctie

    Een aandachtige lezer wees me erop dat er een onjuistheid staat in mijn uitleg over de slinger van Foucault. Ik ben echt niet beslagen in wiskunde en ik heb me dan ook laten leiden door informatie die ik op internet vond. Bij Wikipedia staat te lezen dat de tijdsduur die nodig is om de slinger weer op zijn oorspronkelijke plaats te laten terugkomen aan de polen en aan de evenaar gelijk is aan 24 uur: volg deze link wikipedia. Ik had al enige argwaan, omdat de duur groter wordt naarmate de breedtegraad afneemt. Op 30° NB bijvoorbeeld is de duur precies 48 uur. Als je de formule T= 24/sin(breedtegraad) toepast, stel je vast dat op 10° NB de duur al oploopt tot 138,… uren, en op 1° NB, dus dicht bij de evenaar, al tot 1375,… uur. Als je nog dichter bij de evenaar komt, wordt dat aantal uren steeds groter, en op de evenaar is het oneindig. Dat wil zeggen dat het verschijnsel zich daar niet voordoet, omdat de slingerbeweging in hetzelfde vlak ligt als de draaiende aarde.


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    30-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.En toch beweegt ze! Foucaults slinger.

    En toch beweegt ze!

    Het gezegde gaat terug op een uitspraak die Galileo Galilei (1564-1642) zou gedaan hebben na afloop van zijn ondervraging door de Inquisitie, waarbij hij onder dwang zijn eigen theorieën afgezworen had over de bewegingen van de hemellichamen. Eppur si muove! We hebben geen historische zekerheid over die uitspraak. Ze duikt voor het eerst op op en schilderij uit 1643 of 1645, dus kort na de dood van Galilei, wat erop lijkt te wijzen dat de anekdote al bekend was tijdens zijn leven.

    Galilei was een aanhanger van de theorie van Copernicus (1473-1543), de man die tegen de gangbare opvattingen in beweerde dat de aarde niet het middelpunt is van het universum, maar een van de planeten van ons zonnestelsel. Die theorie gaf een sluitende verklaring voor de waarnemingen die men deed van de bewegingen van de planeten. Hij zag in dat de schijnbare bewegingen van de planeten en van de zon en van de maan veroorzaakt werden door de bewegingen van de planeten om de zon en de draaiende beweging van de aarde om haar as. Die ideeën formuleerde hij al in 1514, maar pas na zijn dood verscheen zijn boek dat zijn theorie uiteenzette.

    Sinds de oudheid waren er verschillende opvattingen over ons zonnestelsel, ook theorieën die uitgingen van een bolvormige aarde die om haar as draait en een beweging om de zon maakt. Maar de gangbare opvatting was die van Aristoteles en Ptolemaeus, die de onbeweeglijke aarde centraal stelden, en alle andere hemellichamen daaromheen lieten draaien. Het christendom nam die opvatting over, en vond in de Bijbel enkele obscure passages die dat leken te bevestigen. Iedereen die dan een andere opvatting verdedigde, viel daarmee ook de onaantastbare Schrift aan, het absoluut ware Woord van God zelf. Dergelijke ketters konden op de brandstapel belanden, niet omdat ze een of andere wetenschappelijke theorie verdedigden, maar omdat ze het gezag van de Bijbel in vraag stelden. De Bijbel zegt echter nergens dat de zon om de aarde draait, doch enkel dat God op miraculeuze wijze de beweging van de zon kon veranderen, wat evengoed mogelijk is in een stelsel waarbij de zon in het centrum staat als in een stelsel waarbij de aarde het middelpunt is.

    De theorie van Copernicus was ‘slechts’ dat: een theorie. De bewijzen werden geleverd door de waarnemingen, en door de voorspellende kracht van de theorie. Het duurde nog eeuwen voor men al de wiskundige bewijzen kon leveren voor het fundamentele inzicht van Copernicus. Ondertussen zocht men ook naar experimenten die men hier op aarde kon doen om bijvoorbeeld aan te tonen dat de aarde wel degelijk om haar as draait. De ‘beweging’ van de zon lijkt immers op het tegendeel te wijzen.

    Het is verbazingwekkend dat ondanks de enorme vooruitgang van de wetenschap sinds Copernicus’ tijd niemand erin geslaagd was een dergelijk experiment te bedenken en tot een goed einde te brengen. Die eer komt toe aan Léon Foucault (1819-1868). Hij studeerde aan de betere scholen van Parijs en werd laboratoriumassistent, maar behaalde nooit de vereiste diploma’s voor een academische functie. Hij was vooral een uitstekend ingenieur met een diep aanvoelen van de fundamentele natuurwetten en een uitstekend oog voor de praktische toepassingen daarvan.

    Zijn idee was uiterst eenvoudig. Hij hing een gewicht op aan een draad op een manier die de frictie van de ophanging zoveel mogelijk uitsluit, zodat het lijkt alsof de slinger zich vrij beweegt in de ruimte en de slingerbeweging zo goed als niet beïnvloed wordt door de draaiende beweging van de aarde. Na een aantal experimentele opstellingen bij hem thuis kwam hij tot het verwachte resultaat: de slingerbeweging bleef in hetzelfde vlak, terwijl de aarde daaronder bewoog. Dat gaf de schijnbare voortschrijdende beweging van de slinger tegenover een onbeweeglijke aarde; maar aangezien er geen kracht aanwezig was om die schijnbare beweging van de slinger te verklaren, moet het wel de aarde zijn die beweegt, Q.E.D. Dat was op 6 januari 1851.

    Daarmee was de theorie weliswaar bewezen, maar het was natuurlijk noodzakelijk om een mathematische formule te vinden die het verschijnsel definieert in algemene termen, voor alle plaatsen op aarde. Het is immers zo dat het experiment andere resultaten geeft naargelang de breedtegraad. Als men het gewicht van de slinger voorziet van een punt en onder de slinger zand op de grond legt zodat die punt een lijn trekt in het zand, zal de slinger een reeks lijnen trekken die voorschrijden in de richting van de klok op het noordelijk halfrond en in de tegenovergestelde richting in het zuidelijk halfrond. Bovendien is de tijd nodig om een volledige cirkelbeweging op de grond te maken, of om de slinger terug op zijn uitgangspunt te brengen, verschillend: aan de polen van de aarde en op de evenaar (zie naschrift ter correctie) is die gelijk aan 24 uur. De tijd nodig om die beweging vol te maken op andere plaatsen van de aarde wordt bepaald door 24 uur te delen door de sinus van de breedtegraad. In Parijs (48°52’ NB) is de duurtijd 32,7 uur. Op 30° NB duurt het exact 48 uur. Ook dat heeft Foucault vastgesteld, allicht door de verhouding te bekijken tussen de breedtegraad en de doorlooptijd van de slingerbeweging.

    Afbeeldingsresultaat voor pendulum foucault panthéon

    Foucault heeft vervolgens de gelegenheid gekregen om zijn experiment over te doen onder indrukwekkende omstandigheden: in het Observatorium in Parijs en nadien in het Panthéon, met een slinger van 67 meter en een gewicht van 28 kg. Nadien volgden experimenten door anderen op verschillende plaatsen in Frankrijk en in andere landen, ook in het zuidelijk halfrond, die steeds het verschijnsel bevestigden en tevens de juistheid van de formule. Vandaag zijn er op talrijke plaatsen dergelijke ‘slingers van Foucault’ te bewonderen, ook in het Panthéon in Parijs.

    De academische wereld zat verveeld met Foucaults succes. Een eenvoudige laborant was erin geslaagd om als eerste een afdoend bewijs te leveren van een van de fundamentele bewegingen van onze aarde, en dat tevens vast te leggen in een formule. Pas tegen het einde van zijn leven heeft Foucault in academische middens de erkenning gekregen die hij verdiende. De theoretische bewijzen voor zijn formule hebben anderen uitgewerkt, maar dat vermindert de verdiensten van deze visionaire ingenieur zeker niet.

    Ik las daarover het boeiende boek van Amir D. Aczel, Pendulum. Léon Foucault and the Triumph of Science, Washington Square Press, 2003. Ik vond geen Nederlandse vertaling. In het Engels is het tweedehands te koop vanaf € 0,77 (Amazon).

     


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    21-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tentoonstelling
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gisteren was de vernissage van de tentoonstelling van werk van Lut in het Gemeentehuis van Sint-Katelijne Wever. Dit is de tekst van de inleiding die ik mocht uitspreken.

    Beminde ongelovigen,

    we beginnen deze lezing met het verhaal van het allereerste begin. In het Boek Genesis lezen we: ‘De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte en een hevige wind raasde over de wateren.’ Het is het beeld van de aarde bij haar gewelddadig ontstaan, vijf miljard jaar geleden. Chaos is nog het beste woord om die toestand te beschrijven waarin de natuurkrachten toen in alle hevigheid woedden.

    Maar is dat wel zo? Zeker, we kunnen ons nauwelijks voorstellen hoe hevig het er toen aan toe gegaan is. Maar we weten zeker dat ook toen al de fundamentele natuurwetten golden, zoals de zwaartekracht, en dat de elementen niet op een willekeurige manier op elkaar inbeukten, maar naargelang hun eigen kenmerken. En uit die schijnbare chaos is door de werking van die natuurwetten de wondere, uiterst complexe wereld ontstaan die wij vandaag kennen.

    Wat aanvankelijk chaos lijkt en een onverklaarbare opeenvolging van willekeurige gebeurtenissen, die leiden tot het ontstaan van allerlei zaken, blijkt een uiterst meticuleuze ordening te verbergen, die de wetenschap nog steeds aan het ontdekken en verklaren is. Die ontdekking van de wereld door de mens is lang geleden begonnen. Er is ooit een moment geweest waarop iemand voor het eerst bleef stilstaan bij het feit dat de zon opgaat en ondergaat, dat de dagen korter worden en dan weer langer, dat er terugkerende seizoenen zijn, dat de maan aan de hemel staat met vormen die op een vaste manier evolueren, dat er regelmaat is in de natuur.

    Zo is er ook een moment geweest dat men de meest eenvoudige vormen ontdekte, niet omdat men die zo in de natuur aantrof, maar omdat men ze zelf bedacht en tekende. De eenvoudigste vorm is allicht de lijn, een streep die men trekt en die men gebruikt als een maat, een el, zo lang als je voorarm. Als je een lijn neemt en je houdt het ene uiteinde vast en beweegt het andere, krijg je de meest volmaakte vorm: de cirkel, waarvan al de punten even ver verwijderd zijn van het middenpunt, en waarvan de omtrek en de oppervlakte in een verhouding staat tot de straal die niet in een vast getal te vatten is.

    Als je drie gelijke lijnstukken aan elkaar legt, krijg je een driehoek die noodzakelijk ook drie gelijke hoeken heeft, en als je die hoeken naast elkaar legt, heb je twee rechte hoeken, en die vormen samen weer een rechte lijn. Dat geldt voor elke driehoek die je kan tekenen, want als de ene hoek kleiner wordt, worden de andere groter. Als je dat gaat meten en uitdrukken in getallen, ontdek je dat de som van de hoeken van elke driehoek gelijk is aan een vast getal; wij hebben dat vastgelegd in 180 graden.

    Als je vier gelijke lijnstukken neemt, of twee gelijkzijdige driehoeken, heb je een vierkant, nog zo’n volmaakte figuur, met vier gelijke zijden en vier gelijke hoeken in volmaakte symmetrie.

    Dat zijn de bouwstenen van de meetkunde, zoals we die op school geleerd hebben, zonder er veel aandacht aan te besteden, misschien omdat men ons te weinig gewezen heeft op al de wondere eigenschappen van die eenvoudige figuren.

    En wat als men die drie figuren combineert? Een cirkel in een vierkant, een vierkant in een cirkel… Kan men met passer en liniaal een vierkant tekenen dat even groot is als een bepaalde cirkel? Blijkbaar niet… En waarom niet? Misschien omdat de verhoudingen tussen de straal en omtrek en de oppervlakte van de cirkel een factor pi bevatten die niet in een vast getal uit te drukken is, maar een eindeloze reeks decimalen oplevert na de komma. Een driehoek in een cirkel, een cirkel in een driehoek, het levert telkens nieuwe vormen op die het verschil geven tussen de ene figuur en de andere. Door die drie figuren op elkaar te laten inspelen, kan men eindeloos nieuwe combinaties creëren en altijd weer nieuwe vormen ontdekken, die steeds het resultaat zijn van de eenvoudige vormen. Er is geen chaos, er is een systeem te vinden in de schijnbare verwarring. Niet alleen de meest eenvoudige figuren beantwoorden aan een strenge logica, de hele natuur steekt logisch ineen.

    De mens gaat op zoek naar de ordening in de natuur om zichzelf met die kennis in stand te houden, bijvoorbeeld om zich voor te bereiden op de periodieke overstromingen van de Nijl. Sommige mensen gaan op zoek naar de oneindig vele vormen die de natuur aanneemt uit pure verwondering, omdat het hen fascineert. Uit de onbeperkte mogelijkheden kiezen ze er een uit en brengen die tot leven in een tekening, een schilderij, een beeld. Ze ontsluiten die vorm voor ons, vestigen er onze aandacht op: kijk eens hoe bijzonder, kijk eens hoe mooi, of hoe vreemd… De chaos krijgt vorm, in de meest simpele combinaties van de elementaire figuren, of in uiterst dynamische drip paintings.

    We hebben leren praten en later ook leren schrijven. Als we schrijven, tekenen we vormen op papier, zesentwintig lettertekens die we in een bepaalde volgorde naast elkaar plaatsen. Het aantal mogelijke combinaties van die letters in woorden van twee tot bijvoorbeeld twaalf letters, is onvoorstelbaar groot. Slechts een gedeelte van die combinaties bestaat uit woorden die in een bepaalde taal gebruikt worden, en slechts een gedeelte van die woorden heeft zin als die naast elkaar geplaatst worden (zoals de woorden die ik nu uitspreek, hoop ik).

    De kunstenaar ontwerpt eigen ‘letter-tekens’, een eigen schrift en beschrijft daarmee in een heel eigen taal de wereld om zich heen, niet zoals een wetenschapper dat zou doen, om zich voordeel te doen met kennis, maar evengoed om de chaos te ordenen, om vorm te geven aan de materie, om ze te be-tekenen en de betekenis ervan te ontsluieren en te ontsluiten voor ons, de toeschouwers, die proberen het eigen geschrift en de eigen taal van elke kunstenaar te ontcijferen.

    Ik nodig je uit om vandaag met diezelfde verwondering om je heen te kijken, in deze architecturale ruimte die gevormd wordt door de elementaire figuren, en je open te stellen voor de kunstwerken die Lut De Rudder hier voor ons tijdelijk bijeengebracht heeft. Ontdek de basisvormen van cirkel, driehoek en vierkant en zie hoe ze steeds ingewikkelder magische combinaties vormen in verrassende vlakken van zwart en wit. Ontdek de wondere lettertekens waarmee Lut de woorden en de zinnen vormt van haar poëtisch verhaal over de wonderbaarlijke wereld om haar heen, om ons heen. Laat je door haar meta-taal meevoeren om een weg te vinden in de verwarring, een glimp te ontwaren van de ordening in de chaos, een pad te volgen naar een meer bewoonbare wereld, waar we elkaar ontmoeten in ons gezamenlijk begrijpen.


    Categorie:kunst
    19-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De rode draad

    Zeven jaar geleden schreef ik hier over de ‘rode draad’, volg deze link om die tekst nog eens te lezen, klik hier: rode draad. Ik moest toen vaststellen dat de oorsprong van onze uitdrukking me ontging. Toen ik recentelijk om redenen die ik nu even terzijde laat veel in de Bijbel aan het lezen was, stuitte ik tot tweemaal toe op onze rode draad.

    De eerste vindplaats is Genesis 38, het merkwaardige verhaal van Juda, een van de zonen van Jakob ‒ en dus een broer van de beter bekende Jozef ‒ en Tamar, zijn schoondochter.

    De eerste man van Tamar, Er genaamd, de oudste zoon van Juda, vindt geen genade in de ogen van God en sterft. Zoals de Joodse wet voorziet, trouwt Onan, de broer van Er, met zijn schoonzus, een zogenaamd zwager- of leviraatshuwelijk. Dat bestaat erin dat de broer van de overleden echtgenoot bij zijn schoonzus een kind verwekt, dat dan beschouwd wordt als een kind van de overleden echtgenoot. Op die manier wordt de erfenis van de overledene veilig gesteld, en zo ook de rechten van de moeder van dat kind. Als zij kinderloos zou blijven, vervallen al haar rechten en gaat de erfenis naar de broer van haar man die de volgende is in de erfopvolging.

    Die Onan was echter een sluwe kerel: hij had wel gemeenschap met Tamar, maar hij zorgde ervoor dat hij niet in haar klaar kwam, maar ‘liet zijn zaad op de grond verloren gaan’. (Vandaar trouwens de eufemistische en pseudowetenschappelijke naam voor coïtus interruptus en voor masturbatie.) Op die manier zou hij immers de wettige erfgenaam worden van zijn vader. God strafte hem daarvoor, en hij stierf. Juda was daardoor zeer verontrust: zijn beide zonen waren gestorven nadat ze met Tamar gehuwd waren. Daarom stuurde hij haar weg, met de belofte dat hij haar zou terughalen wanneer de volgende zoon, Sela, de huwbare leeftijd zou bereikt hebben. Maar Juda hield zich niet aan zijn woord. Hij was bevreesd dat hij ook die zoon zou verliezen wanneer die met Tamar trouwde, en dus liet hij de jaren voorbijgaan tot Sela volwassen was, maar liet Tamar niet terugkomen.

    Die Tamar had dat natuurlijk door, en toen ze vernam dat Juda, die ondertussen weduwnaar geworden was, in haar buurt was, kleedde zij zich verleidelijk aan, parfumeerde zich en ging gesluierd langs de kant van de weg zitten waar Juda voorbijkwam. Die veronderstelde dat zij een publieke vrouw was en onderhandelde met haar over de prijs voor haar gunsten. Ze vroeg een bokje, wel wetend dat hij op reis was en geen bokje bij zich had. Juda beloofde haar een bokje na te zenden, maar ze vroeg een onderpand: zijn zegel, zijn gordel en zijn staf. Zo geschiedde. Toen Juda thuiskwam, liet hij een vriend op zoek gaan naar de publieke vrouw om het bokje te bezorgen en het onderpand terug te krijgen, maar Tamar kleedde zich weer als weduwe, en de ‘publieke vrouw’ werd niet gevonden. Toen Juda dat vernam, haalde hij de schouders op en besliste de zaak zo te laten: hij had moeite gedaan om zijn schuld in te lossen, en verder aandringen zou hem danig in verlegenheid brengen: ook toen liepen mannen niet te koop met hun betaalde bezoeken aan publieke vrouwen.

    Juda had echter niet zoals zijn zoon Onan gehandeld, en Tamar was zwanger, zoals ze bedoeld had. Aangezien ze ongehuwd was, was dat echter het gevolg van ontucht, en dat werd aan haar schoonvader, die nog steeds voor haar verantwoordelijk was, gemeld. Zijn conclusie was snel en drastisch: hij beval dat men de voorziene straf zou uitvoeren, namelijk de dood door verbranding. Toen men haar wegbracht, haalde ze echter het onderpand te voorschijn en beweerde dat de man die haar zwanger gemaakt had haar zo betaald had voor haar gunsten. Juda herkende onmiddellijk zijn zegel, gordel en staf, en besefte wat er gebeurd was. Hij moest toegeven dat hij Tamar oneerlijk behandeld had door Sela geen leviraatshuwelijk met haar te laten sluiten.  Nu hij haar echter zelf zwanger gemaakt had, hoede dat niet meer: de erfopvolging was verzekerd en haar situatie eveneens.

    Afbeeldingsresultaat voor tamar judah

    Toen haar tijd gekomen was, bleek ze tweelingen te dragen. In dat geval is de eerstgeborene de wettige erfgenaam, en het is belangrijk dat er daarbij geen vergissingen gebeuren. Het eerste kind kwam tevoorschijn door zijn hand naar buiten te steken, en de vroedvrouw bond alvast een rode draad om zijn pols, om zo de eerstgeborene aan te duiden. Maar het kind trok zijn handje terug, en vervolgens kwam het broertje als eerste naar buiten. Het verhaal vermeldt niet wie als eerstgeborene beschouwd werd, maar wellicht was dat niet Zerach met de rode draad, maar Peres, die als eerste helemaal tevoorschijn gekomen was. In de genealogie van Jezus wordt hij vermeld als de zoon van Tamar (Mat. 1:1-3). De Bijbel vermeldt nog dat Juda verder geen betrekkingen meer had met haar (v. 26), maar de Joodse traditie spreekt dat tegen.

    Wat daar verder ook van zij, hier hebben we ons eerste spoor van een rode draad, als een praktisch hulpmiddel van vroedvrouwen om kinderen een herkenningsteken te geven. Het is een heel oud getuigenis, uit het eerste boek van de Bijbel, en het is vreemd dat die etymologie niet bekend is.

    Er is immers nog een tweede vindplaats, namelijk het boek Jozua, hoofdstuk 2, het bekende verhaal van de inname van Jericho, een eerste stap in de verovering van Kanaän door de Joden. Jozua is Mozes opgevolgd en stuurt twee verkenners uit naar Jericho. Die overnachten bij Rachab, een publieke vrouw die een huis had dat in de stadwallen gebouwd was. Wanneer de spionnen verraden worden, laat Rachab hen ontsnappen door haar raam in de stadmuur en brengt de achtervolgers op een dwaalspoor. Ze doet dat om zo de Joden aan zich te verplichten. Blijkbaar was men ervan overtuigd dat die de streek zouden veroveren, en door hen te helpen wou ze zichzelf in veiligheid brengen. De spionnen beloven haar inderdaad dat ze haar en haar ouders, broers en zussen zullen sparen: ze moet uit het raam waarlangs ze ontsnapt zijn een rood touw hangen, zodat men weet dat zij daar woont, en al de bewoners zullen gespaard worden. En zo geschiedde, zoals beschreven wordt in hoofdstuk 6:22-23.

    Afbeeldingsresultaat voor rachab

    Ook hier dient de rode draad als een herkenningsmiddel. Het is dus waarschijnlijk dat onze uitdrukking teruggaat op deze beide Bijbelplaatsen en op een gebruik bij de Joden van het Oude Testament.

    Veel later is bij sommige Joden het gebruik ontstaan om een rode draad zeven maal om de linkerpols te wikkelen als een soort van amulet, een bescherming tegen het ‘kwade oog’. Dat is echter ook in de Joodse traditie een kwalijk bijgeloof, zonder enige Bijbelse grondslag, waarschijnlijk afkomstig uit kabbalistische middens.

    Als men de rode draad vindt, weet men dat men de juiste persoon heeft gevonden, of op de juiste plaats is gekomen. Als men in een verhaal de rode draad vindt, ontdekt men de ware betekenis of de verborgen constante. Soms duurt het zeven Bijbelse jaren voor men de rode draad vindt van de rode draad.

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, Bijbel
    16-01-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Avondlied

    Op deze dag, mijn 71ste verjaardag, gaan mijn herinneringen naar mijn jeugd, die ik in Eeklo doorbracht. Vanaf het derde studiejaar ging ik naar de toen pas opgerichte lagere school Sint-Gerolf van het St.-Vincentiuscollege. Ik werd lid van de KSA, de ‘katholieke studentenactie’, de katholieke jeugdbeweging. Veel stelde dat niet voor, maar ik herinner me enkele pregnante momenten. Een daarvan was de avondwijding, ter afsluiting van lange zomerse vakantiedagen die we in vrij spel doorbrachten in de tuin van het college. We zongen dan het ‘avondlied’ dat ook in de andere katholieke jeugdbewegingen bekend is. Dit is de volledige tekst:

     

    O Heer, d'avond is neergekomen,
    de zonne zonk, het duister klom.
    De winden doorruisen de bomen
    en verre sterren staan alom...
    Wij knielen neer om U te zingen
    in 't slapend woud ons avondlied.
    Wij danken U voor wat we ontvingen,
    Wij vragen, Heer, verlaat ons niet!

    Knielen, knielen, knielen wij neder,
    door de stilte weerklinkt onze beê
    Luist'rend fluist'ren kruinen mee
    en sterren staren teder.
    Geef ons Heer, zegen en rust en vreê!

    Gij hebt dezen dag ons gegeven
    En ons bewaard gezond en blij
    Uw Engel is ons bijgebleven
    En heeft gewandeld aan ons zij!
    We deden goed met uw genaden
    We leerden menig wijzen raad
    Eenieder heeft door woord en daden
    Zijn makkers broederlijk gebaat!

    Al wat wij boos en zwak misdeden,
    Vergeef het ons, o goede Heer,
    Uw liefde heeft voor ons geleden,
    Wees ons barmhartig nog een keer
    Wij willen weer U trouw beloven
    Ons woord vernieuwen, Heer, voor U
    En zeker van uw hulp van boven
    Laat ons gelukkig slapen nu!

    Weleer, toen Uw apost'len sliepen,
    Toen badt G'op enen berg alleen
    Waak over ons, die U aanriepen,
    Drijf duivel, dood en vijand heen
    Waak over ons, Gij, Licht en Leven,
    Gij, Waarheid, en'ge Levensbaan,
    En morgen wordt U weer gegeven
    Elke avond, ieder zonopstaan.

    Wij zongen alleen de eerste strofe en het refrein, en bij dat refrein knielden wij inderdaad neer, en keken op naar de priester, toen nog in soutane, die het traditionele gebaar maakte van de zegening. Het was een plechtig, indrukwekkend en ontroerend moment.

    De tekst is van priester G. Van Durme; veel hebben we over hem niet kunnen vinden; hij leidde de Schola Cantorum van de Sint-Baafskerk in Gent tijdens een ‘auditie’ van gewijde muziek ter gelegenheid van de terugkeer van het schilderij ‘Het Lam Gods’ van Van Eyck in 1945.

    De muziek is naar verluidt van ‘chanoine Gravier’. Dat is wellicht Jean-Baptiste Gravier (1723-1799), over wie meer op deze plaats: http://philidor.cmbv.fr/Publications/Bases-prosopographiques/MUSEFREM-Base-de-donnees-prosopographique-des-musiciens-d-Eglise-en-1790/Notices/GRAVIER-Jean-Baptiste. Van hem is een Noël bekend, een groot koorwerk voor Kerstmis, evenals zes sonates voor klavecimbel en ten slotte Sonates pour le clavecin en quatuor, avec premier et second dessus de violon. Het is mogelijk dat de melodie van het avondlied oorspronkelijk afkomstig is uit een van deze composities.

    De Nederlandse tekst van Van Durme is een bewerking van een Franse tekst uit 1919 van de bekende Franse jezuïet Jacques Sevin (1882-1951), medeoprichter van de Franse en internationale katholieke scoutbeweging.

    Dit is de volledige tekst:

    Seigneur, rassemblés près des tentes

    Pour saluer la fin du jour,

    Tes fils laissent leurs voix chantantes

    Voler vers Toi, pleines d’amour :

    Tu dois aimer l’humble prière

    Qui de ce camp s’en va monter,

    O Toi, qui n’avait sur la terre

    Pas de maison pour t’abriter !

     

    Refrain

    Nous venons toutes les patrouilles,

    Te prier pour Te servir mieux,

    Vois au bois silencieux,

    Tes scouts qui s’agenouillent!

    Bénis les, ô Jésus dans les Cieux !

     

    Merci de ce jour d’existence

    Où Ta bonté nous conserva ;

    Merci de Ta sainte présence

    Qui de tout mal nous préserva.

    Merci du bien fait par la troupe,

    Merci des bons conseils reçus,

    Merci de l’amour qui nous groupe

    Comme des frères, ô Jésus.

    Refrain

     

    Nos cœurs ont-ils perdu Ta grâce ?

    Pardonne encore à nos erreurs ;

    Seigneur, que Ta clémence efface

    Les péchés de Tes éclaireurs.

    Et que rempli de l’allégresse

    D’avoir répété son serment,

    Chacun s’endorme en la promesse

    De Te servir fidèlement.

    Refrain

     

    Ô Toi qui veillais Tes apôtres

    Et les bordais durant la nuit,

    Défends notre camp et les autres

    Des rondes du Malin Esprit !

    Monte la garde, ô notre Guide,

    Afin que nous puissions demain

    Ouvrir des yeux toujours limpides

    Devant l’Étoile du Matin.

    Refrain

     

    Het lijkt echter waarschijnlijk dat hij zich liet inspireren door een bestaande gezongen versie van de melodie van Gravier, waarvan hier een origineel document te vinden is: http://cordae-talvera-documentation.kentika.fr/Record.htm?record=19294942124910121249&idlist=1 De melodie is dezelfde, evenals de aanduidingen voor de uitvoering (simplice dolce). De auteur is niet bekend. Dit is de volledige tekst:

    Seigneur pour chanter tes louanges

    nous accourrons petit troupeau

    guidés par la voix de tes anges

    jusques auprès de ton berceau

    et nous t’offrons notre prière

    prière de l’humilité

    bien pauvre comme ta chaumière

    riche d’espoir en ta bonté.

     

    Régnez avec lui dans les cieux

    vous demeurez sa mère en tous lieux

    vous le souteniez enfant dans vos bras

    et guidiez chacun de ses pas

    Régnez avec lui &c.

     

    Priez-le pour nous dans les cieux

    nous sommes ici-bas malheureux

    obtenez à vos enfants le pardon

    nous invoquerons votre nom

    Priez-le pour nous &c.

     

    Et conduisez-nous dans les cieux

    c’est le plus ardent de nos vœux

    pour mériter le bonheur des élus

    nous suivrons les pas de Jésus

    Et conduisez-nous &c.

     

    Deze tekst lijkt geschreven om gezongen te worden met Kerstmis; misschien komt die wel uit de oorspronkelijke Noël van J.-B. Gravier. Benoît Michel heeft over dat werk een doctoraatsthesis geschreven in 2012, maar die hebben we niet kunnen consulteren.

    Het is vrijwel onmogelijk om dat lied nu nog te zingen met die woorden. Daarom heb ik de tekst op mijn beurt enigszins aangepast aan mijn overtuiging en aanvoelen. Dit is het resultaat:

    Avondlied

    Nu weer de avond is neergekomen

    de zonne zonk het duister klom

    de winden doorruisen de bomen

    en verre sterren staan alom

    zijn wij bijeen om stil te zingen

    in ’t slapend woud ons avondlied

    we danken hen die ons omringen

    en vragen hen vergeet ons niet

                  

    liefde, liefde, innig en teder

    door de stilte weerklinkt onze beê

    luisterend fluisteren kruinen mee

    en sterren staren neder

    in ons hart rede en rust en vree.

     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    26-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afscheid van kerstmis

    Afscheid van kerstmis

    Ik ben geboren (1946) en opgegroeid in een katholiek gezin, in een katholieke gemeenschap. Alles was katholiek, en God en Kerk waren de kern van ons bestaan. Al ons denken en doen en laten was geïnspireerd en geleid door de katholieke dogmatiek en moraal. Ons dagelijks leven stond helemaal in het teken van het Kruis. Er was niemand die ook maar één ogenblik twijfelde aan de waarheid van ons geloof. Aanvankelijk was ik niet geneigd om daaraan deel te nemen: voor je Eerste Communie was je geen echte christen, hoewel je als onmondig kind gedoopt was. Maar gaandeweg werd ik opgenomen in de gelovige gemeenschap en ik beleefde dat met enig enthousiasme, plichtsbewust, compromisloos zelfs. Als God en Kerk het belangrijkste waren in een mensenleven, moest dat ook ernstig genomen worden. En dat deed ik als kind.

    Stilaan kwamen er echter barsten in dat wereldbeeld. Ik merkte dat niemand het geloof zo ernstig nam als ik. Bovendien klopten de verhalen niet. Bidden om iets te verkrijgen helpt niet. God beloont de goeden niet en straft de kwaden niet. Mirakels gebeuren niet. Engelen en duivels kunnen niet bestaan. De erfzonde is een afschuwelijk verzinsel. Het vereren van Christus Koning, Maria, Sint Jozef en allerlei heiligen is dwaas. Het scheppingsverhaal is totaal ongeloofwaardig. De Bijbel staat vol dergelijke onmogelijke verhalen. Priesters zijn feilbare mensen. En uiteindelijk vraag je jezelf dan af: bestaat God wel? De conclusie was duidelijk, al was ik amper zes, zeven jaar oud. Het christelijk verhaal was voor mij toen al intellectueel onaanvaardbaar.

    Het was niet gemakkelijk voor mij om als ongelovige te leven in een volstrekt gelovige gemeenschap. Ik kreeg moeilijkheden met mijn devote Moeder, met de priesters die de school leidden, met de christelijke jeugdbeweging, de Chiro (letterlijk de Griekse letters Χ chi en Ρ rho, de eerste letters van ‘Christus’), de katholieke bibliotheek enzovoort. Ik paste niet meer in de vaste patronen, ik was een buitenstaander, a stranger in a strange land (Ex. 2:22). Ik kon me niet onttrekken aan de katholieke gemeenschap waarin ik leefde, maar in tegenstelling met de anderen kon ik mezelf er niet meer toe brengen om deel te nemen aan de religieuze gebruiken en gewoonten waarvan ik de zin niet meer inzag.

    Mijn studies aan de (katholieke!) universiteit in Leuven waren geen succes. In mijn tweede jaar werd mijn vriendin met wie ik samenwoonde zwanger; we trouwden in de zomer en ik ging werk zoeken. Eind oktober kon ik beginnen als bediende aan de Faculteit Godgeleerdheid van de Universiteit. Daar ben ik dertig jaar gebleven; de volgende acht jaar maakte ik deel uit van het centraal beleid van de Universiteit. Mijn hele actieve leven ben ik dus in die christelijke zuil gebleven. Pas toen ik met pensioen ging, kon ik die banden verbreken en ben ik me openlijk atheïst gaan noemen. Ik ben dan op zoek gegaan naar gelijkgezinden om samen met hen andere levensrituelen te beleven, maar dat bleek niet mogelijk. Vermoedelijk was men achterdochtig tegenover een zo late bekeerling…

    Net zoals ik lang geleden Sint Niklaas achter mij gelaten heb, heb ik ook afstand genomen van alle andere christelijke gebruiken, gewoonten, symbolen en leerstellingen. Kerstmis betekent dus niets meer voor mij. Het is het moment van de zonnewende, wanneer de dagen weer beginnen te lengen. Alle pogingen om het kerstverhaal een moderne duiding te geven, zoals de opvang van vluchtelingen, zijn voor mij niet meer dan halfslachtige pogingen om een dwaas oud verhaal kunstmatig in leven te houden. En de commerciële versie van het kerstfeest, met overvloedig eten, drinken en geschenken uitwisselen, met kerstmarkten, feestverlichting en verregaande koopgekte, is aan mij niet besteed. Ik zet de synthetische kerstboom op, met oude kerstballen, postuurtjes en lichtjes, maar zonder stalletje, natuurlijk. Het geeft wat sfeer in huis, met bitterzoete herinneringen aan de voorbije zeventig jaar van mijn leven. Maar het heeft niets christelijks meer, en zo heeft het zijn grondslag verloren en daarmee ook elke betekenis. De winterse zonnewende is een natuurverschijnsel, maar een dat je niet eens merkt: de exacte overgang tussen het langer worden van de nachten en het lengen van de dagen is met het blote oog niet vast te stellen, pas na enkele weken merk je echt het verschil. We hebben hier in Vlaanderen geen gebruiken om dat te vieren. Vorig jaar zette ik nog een brandende kaars voor het raam, maar ik was de enige…

    Ik ben dus nog steeds a stranger in a strange land. Ik heb de oude gewaden afgelegd, en de nieuwe aankleding van het oude kerstfeest kan me niet bekoren. De herinneringen aan lang geleden maken me nog wat melancholisch, maar niet triest. Ik droom van een toekomst met andere, zinvolle gebruiken, maar ik zie alleen banale onverschilligheid en platte commercie. Feesten is voor de mens nog altijd hoofdzakelijk een materiële aangelegenheid: geschenken kopen voor zichzelf en voor anderen, veel eten en alcohol drinken. Ik kan me meer zinvolle manieren indenken om mijn tijd door te brengen, alleen of met anderen. Ik heb afscheid genomen van kerstmis, ik laat het zoveel mogelijk aan mij voorbijgaan.

    Geen kerstwensen dus van mij, en ook geen wensen op 1 januari: het nieuwe jaar is begonnen met de zonnewende op 21 december 2016 om 10.44 uur om precies te zijn. We zijn dus al in 2017 en ik ben al enkele dagen te laat met mijn wensen. Bovendien vind ik dat we onze tijdrekening niet moeten laten beginnen met een fictieve gebeurtenis, retroactief berekend ergens in de zevende eeuw van onze jaartelling. In mijn dagboek schrijf ik het jaar altijd met een 1 ervoor, dus 12017: ik laat onze tijdrekening beginnen rond de tijd dat wij als mensen onze geschiedenis begonnen op te schrijven. Maar door me zo nog maar eens buiten de christelijke gebruiken te plaatsen, sluit ik mezelf ook weer uit. Men zal van mij althans niet kunnen zeggen dat ik niet trouw gebleven ben aan mezelf.

    Wat niet betekent dat ik de zeldzame lezers van deze tekst en alle andere levende wezens niet het allerbeste toewens. Die wensen zullen echter niet kunnen verhinderen dat ook nu de oorzaken die aanwezig zijn onvermijdelijk hun gevolgen zullen hebben in wat gaat komen en dat, om het met Matteüs (5:45) te zeggen, de zon zal opgaan over de goeden en de kwaden en dat de regen valt op de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Dat is een zekerheid die we ook zonder de Bijbel kennen. Maar waar de zon zal schijnen en waar de regen zal vallen, dat weten we niet.

    Afbeeldingsresultaat voor rains on the just


    Categorie:God of geen god?
    Tags:maatschappij
    10-11-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spinoza: De Brieven over God

    Pas verschenen:

    Karel D'huyvetters, Spinoza: de Brieven over God, 253 blz., Uitgeverij Coriarius, 2016.

    Nu tijdelijk te bestellen voor € 6,95 plus verzendingskost, stuur een mail naar uitgeverij.coriarius@telenet.be 

    Foto


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:Spinoza
    06-11-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spinoza: de Brieven over God

    UITGEVERIJ CORIARIUS

    Karel D’huyvetters, Spinoza: de Brieven over God. Uit het Latijn vertaald en toegelicht,Uitgeverij Coriarius, 2016, 253 blz. paperback 17 x 24 cm. ISBN 9789082602104

    In 1677 verschenen de Opera Posthuma van Spinoza (1632-1677), met daarin een uitgebreide verzameling van brieven van geleerde tijdgenoten gericht aan Spinoza, en zijn antwoorden daarop. In de meeste van die brieven gaat het over God. Spinoza’s radicale opvattingen botsen voortdurend met het onbegrip, de verontwaardiging en de haat van zijn gelovige tijdgenoten. Spinoza was de eerste filosoof die zo systematisch het Godsbegrip analyseerde en het ontdeed van alle mythologische en devote franjes en het herleidde tot zijn essentie: God, of de Natuur. Zo is hij de grondlegger van de moderniteit en van de Verlichting en van het wetenschappelijk onderbouwd atheïsme. In een tijd waarin wij ons weer voortdurend vragen stellen over God en godsdienst, zowel over het tanende christendom als over de strijdbare Islam, zijn Spinoza’s nuchtere ideeën over God een ware openbaring. Door aan te tonen dat de traditionele opvattingen over God niet houdbaar zijn, opent hij ons de ogen voor een onvermoede en fascinerende realiteit: God is de Natuur, en al wat is, is een vorm die de Natuur aanneemt. De mens beschikt over de mentale vermogens om dat in te zien en daaruit de logische conclusies te trekken voor ons optimaal samenleven, geleid door de rede. Toen men Einstein vroeg of hij geloofde in God, was zijn antwoord: ‘Ik geloof in Spinoza’s God, die zichzelf openbaart in de geordende harmonie van het bestaande; niet in een God die zich bezighoudt met het lot en de handelingen van menselijke wezens.’ Het is die God die we ontmoeten in de sprankelende antwoorden van Spinoza op de vragen en bezwaren van zijn geleerde tijdgenoten. De verklarende toelichtingen plaatsen de brieven in hun context en brengen de diepgaande discussies van de zeventiende eeuw opnieuw tot leven voor de moderne lezer.

    Niemand werd meer voor ‘ongodist’ uitgemaakt dan hij. Niemand heeft meer de relaties tussen staat en religie overhoop gehaald dan hij en wellicht is er niemand bij wie God zo vaak opduikt. Wat dacht Spinoza werkelijk over God? Een uitstekend idee om, na de Brieven over het kwaad, nu de brieven over God te bundelen in een nieuwe vertaling.

                   - Sonja Lavaert, Vrije Universiteit Brussel

    Any student of Spinoza’s philosophy will profit immensely from reading his correspondence. Spinoza clarifies and enriches such concepts as substance, attribute, infinity, and the divine in response to the queries of his friends and associates. The letters include vivid exchanges about the implications of Spinoza’s thought for morality and religion that worried even his most sympathetic readers. The reader will also uncover unique insight into his character and his engagement with the science, theology, and politics of his day, and into his radically different concept of God, or Nature.          

                   - Hasana Sharp, McGill University, auteur van Spinoza and the Politics of Renaturalization.

    Het lezen van deze briefwisseling van Spinoza met tijdgenoten, zowel vrienden als andersdenkenden, over god, is niet alleen filosofisch interessant, maar ook vreugdevol. De toelichtingen van de vertaler laten ons Spinoza nog beter kennen als mens, als vriend, en als filosoof in zijn tijd. Ik ervoer weer dezelfde ontroering als bij het hertalen van zijn Brieven over het kwaad: dichter bij Spinoza kun je niet komen!     

                   - Miriam van Reijen

    Karel D’huyvetters (°1946) was gedurende bijna veertig jaar als ambtenaar verbonden aan de universiteit te Leuven. Na zijn pensionering werd hij gefascineerd door de filosofie van Spinoza. Hij richtte in 2012 de vereniging Spinoza in Vlaanderen op en startte een website met die naam om de kennis van het gedachtegoed van Spinoza in het Nederlands taalgebied te bevorderen. Hij vertaalde eerder Spinoza’s Staatkundige verhandeling (Wereldbibliotheek 2014, 2015²).

    Uitgeverij Coriarius publiceert zonder winstoogmerk in eigen beheer om de boekenprijs zo laag mogelijk te houden. Prijs voor de vrienden van Spinoza in Vlaanderen, de leden van de Vereniging Het Spinozahuis, studenten, gepensioneerden en werklozen tijdelijk € 6,95 plus verzendingskosten. Anderen € 12,95 plus porto.

    Bestelling bij Uitgeverij Coriarius, uitgeverij.coriarius@telenet.be, bankrekeningnummer BE40 9731 6405 9063.

    Distributie en bestelling in Nederland via de Vereniging Het Spinozahuis.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:Spinoza
    05-11-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)

    Keren Mock, Hébreu. Du sacré au maternel, Paris: CNRS Éditions, 359 blz., €25 (paperback).

    Wat weten wij als leek over het Hebreeuws? Zo goed als niets: het is de taal van de Joden en het schrift is heel verschillend van het onze en onmiddellijk herkenbaar als Hebreeuws. Na lezing van dit boek zullen we veel meer weten over deze taal en de mensen die ze gebruiken. De auteur benadert het Hebreeuws als een archeologe van de taal: ze bekijkt wat er vandaag van overblijft en graaft dan naar de onderliggende lagen in wat ze een intertekstuele anastylose noemt: het reconstrueren van het verleden op grond van de sporen die ervan overgebleven zijn.

    De auteur laat ons kennismaken met de Hebreeuwse taal op verschillende manieren.

    Vooreerst neemt ze ons mee naar het hedendaagse Israël en bekijkt er de situatie van de Joodse immigranten en hun nakomelingen. Vandaag is het Hebreeuws of Ivriet een van de twee officiële talen van het land, naast het Arabisch. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar dat is het helemaal niet. Het Hebreeuws was namelijk al voor de diaspora aan het begin van onze tijdrekening een dode taal voor het grootste gedeelte van de bevolking van het oude Israël. Het was de taal van de Bijbel, van het gebed en de eredienst en van de Bijbelstudie. In het dagelijkse leven sprak men een andere taal. Ook de hedendaagse Joodse immigranten hadden een andere moedertaal en werden verplicht het Ivriet te spreken in alle domeinen van het publieke leven. Zo werd het Hebreeuws voor hen een nieuwe moedertaal, de taal van hun nieuwe vaderland, een levende taal naast het Bijbelse Hebreeuws van hun godsdienst.

    Die overgang verliep vanzelfsprekend niet zonder grote moeilijkheden. Vooreerst is er de niet geringe inspanning die vereist is om op korte tijd een nieuwe taal aan te leren en die actief te gebruiken onder alle omstandigheden. Daarnaast is er de niet minder grote psychologische drempel om de eigen moedertaal op te geven. Maar dat maakt deel uit van de afspraak: wie naar Israël uitwijkt, moet Hebreeuws leren spreken en schrijven. Dat lijkt voor de hand liggend voor Joden, maar dat is alleen zo voor buitenstaanders, die niet beseffen dat Hebreeuws voor de Joden overal ter wereld niet hun moedertaal was, maar een dode taal die ze nauwelijks of niet begrepen. Voor al die immigranten met zeer verschillende geografische achtergrond was de overgang van hun moedertaal naar het Hebreeuws als een levende taal een serieuze opgave.

    De auteur interviewde twee Israëlische schrijvers, Aharon Appelfeld en Sami Michael, en bespreekt met hen de overgang die zij gemaakt hebben waarbij ze hun moedertaal als het ware verloochenden om zich in hun literaire productie nog uitsluitend te uiten in het Hebreeuws. Dat zijn uiterst boeiende bladzijden, die ons een goed idee geven van de complexiteit van de Joodse immigratie en de vorming van de moderne staat Israël, maar ook van de bijzondere situatie van de schrijvers die deze overgang gemaakt hebben, of zich tot schrijver ontwikkeld hebben in deze moeilijke omstandigheden.

    In een tweede deel ontdekken we de herleving van het Hebreeuws als een gesproken taal. De oorsprong van deze beweging blijkt te liggen bij de Joodse intelligentsia in Europa in de Verlichting, die de nood aanvoelde om zich in het Hebreeuws uit te drukken voor andere zaken dan de godsdienst. Het was een periode waarin bevolkingen zochten naar een identiteit en die uitdrukten in de wens voor een eigen taal en een eigen land. Voor de Joden kon dat land niets anders zijn de het Heilig Land, het oude Israël. En de eigen taal kon niets anders zijn dan het aloude Hebreeuws, de taal van de Bijbel. Maar die taal was totaal ontoereikend en ongeschikt voor haar nieuwe doel: een taal voor het dagelijks gebruik in een nieuwe wereld, tweeduidend jaar nadat het Hebreeuws versteend was tot een dode taal; een taal voor profane onderwerpen, voor niet-religieuze literatuur en voor wetenschap, voor het politieke en maatschappelijke debat. En dus moest men die taal niet alleen doen herleven, door het onderwijs en door publicaties in het Hebreeuws, men moest die oude taal, die erg beperkt was zowel in haar omvang als in de aard van haar vocabularium, ook uitbreiden met een gans nieuwe woordenschat, zoals vereist door de nieuwe omstandigheden van tijd en plaats. Daartoe kon men Bijbelse woorden eventueel een nieuwe, profane betekenis geven, maar dat was niet altijd mogelijk en bovendien stuitte dat op verzet van religieuze zijde: het woord van God was heilig en het Bijbels Hebreeuws mocht als gewijde taal niet geprofaneerd worden. Dus was men wel verplicht om voor allerlei zaken nieuwe woorden te bedenken. Dat was ook in andere talen zo, maar daar gebeurde dat in een langzaam proces, naarmate de nood zich voordeed, bijvoorbeeld bij nieuwe uitvindingen zoals telefoon, radio, televisie enzovoort. In het Hebreeuws moest men op korte tijd een achterstand inhalen van tweeduizend jaar.

    De belangrijkste figuur in dat proces was Eliëzer Ben-Jehoeda (1858-1922), de grondlegger van het moderne Hebreeuws. Hij was een onvermoeibare lexicograaf, die aan de hand van bestaande gewijde en profane Hebreeuwse teksten lijsten en fiches opmaakte van woorden, hun gebruik in de context en hun vertaling in andere talen zoals het Frans, Duits, Engels en Arabisch. Hij reisde de wereld af om in oude Hebreeuwse publicaties op zoek te gaan naar woorden en hun betekenis, maar hij vulde die bestaande woordenschat ook aan met honderden neologismen, woorden die hij bedacht voor allerlei woorden die in andere talen gangbaar waren maar niet bestonden in het Bijbelse Hebreeuws of in latere publicaties in het Hebreeuws. De auteur heeft uitvoerig en nauwgezet onderzoek gedaan in het archief van Ben-Jehoeda en heeft zich verdiept in zijn lexicografische methodes. Het is een fascinerende geschiedenis die ons een goed beeld geeft van de complexiteit en de uitgebreidheid van het werk om van een dode taal een levende taal te maken voor een nieuwe natie, om een nieuwe moedertaal te creëren voor een nieuwe natie en voor nieuwe generaties.

    Het derde deel is gewijd aan de vroegmoderne filosoof van Joodse afkomst, Benedictus de Spinoza (1632-1677). Die heeft in twee werken uitvoerig gebruik gemaakt van het Hebreeuws, namelijk zijn Tractatus Theologico-Politicus (1670) en zijn Compendium Grammatices Linguae Hebraeae, dat gepubliceerd werd als een onderdeel van zijn Opera Posthuma in 1677. Het eerste werk is een grondige analyse van de godsdienst en van de plaats die de godsdienst inneemt in de staat. Het tweede is een Hebreeuwse spraakkunst. Spinoza’s uitgesproken ideeën over de godsdienst brachten hem al vroeg in zijn leven in conflict met de leiders van de Joodse religieuze gemeenschap. Op 27 juli 1656 werd hij in uitzonderlijk strenge bewoordingen verbannen uit die Amsterdamse Joodse gemeenschap. Hij heeft zijn korte leven gewijd aan de studie en dat resulteerde in een oeuvre dat aan de basis ligt van de moderniteit, zoals Jonathan overtuigend aangetoond heeft in zijn monumentale trilogie over de Radicale Verlichting.

    De auteur bespreekt uitvoerig het gebruik dat Spinoza maakt van het Hebreeuws. In de Tractatus onderzoekt Spinoza het statuut van de Bijbel als het woord van God en dus van het Hebreeuws als de taal van God. Wij weten dat zowel de joden als de christenen (en in zekere zin ook de moslims) de Bijbel beschouwen als het geopenbaarde woord van de transcendente God. Als dusdanig is wat erin staat heilig, onaantastbaar en onbetwistbaar waar. Spinoza onderzoekt de Bijbel om te zien of die stelling houdbaar is. Aan de hand van talloze voorbeelden bewijst hij dat we veeleer te maken hebben met een dubieuze verzameling documenten van uiteenlopende aard die door mensen opgesteld zijn in een taal die we nog nauwelijks kunnen begrijpen, en die onherstelbaar vervormd zijn door eeuwen van gewelddadige lotgevallen en bewuste ingrepen. Het ‘Woord van God’ is grotendeels en grondig door mensenhanden herschreven in magische, mythische en liturgische termen die de ware goddelijke openbaring verduisterd hebben, namelijk het ene goddelijk gebod, dat van de rechtvaardigheid en de naastenliefde, dat echter evengoed ‘geopenbaard’ wordt door de rede. In die zin heeft Spinoza de Bijbel en het Hebreeuws stelselmatig ontluisterd en ontmaskerd als een middel dat de priesterkaste gebruikte om haar theocratische macht over het volk te vestigen en te bewaren. Die profanatie van het Hebreeuws toont de auteur aan aan de hand van talloze voorbeelden, zowel uit de Tractatus als uit de Spraakkunst. Vooral haar bespreking van de Spraakkunst is uiterst gedetailleerd. Daaruit blijkt dat Spinoza, zoals hij overigens zelf aankondigde, een spraakkunst opgesteld heeft van de Hebreeuwse taal, en niet van de Bijbel. Daarmee heeft hij de basis gelegd voor het profaan gebruik van het Hebreeuws dat men in de Verlichting zou invoeren in beperkte kring, dat in het Zionisme zou opgenomen worden als een even belangrijke betrachting als de terugkeer naar het Heilig Land, en dat uiteindelijk geleid heeft tot het ontstaan van het Ivriet, dat de officiële taal werd van de nieuwe staat Israël en de moedertaal van zijn Joodse bevolking.

    De auteur is universitair gevormd als klinisch psycholoog en filosoof, actief als vertaalster, doctor in de Letteren en verbonden aan het departement Études psychanalytiques de l’Université Paris Diderot. Haar benadering getuigt van haar veelzijdige opleiding en haar talrijke aanzienlijke talenten. Voortdurend maakt ze gebruik van de verworvenheden van de linguïstiek en van de psychoanalyse om haar diepgaande inzichten te formuleren en te verduidelijken. Haar taal en stijl zijn vlekkeloos en indrukwekkend mooi, haar methoden helder en betrouwbaar, haar enthousiasme is aanstekelijk. Het boek leest uiterst vlot, niet het minst door de diversiteit van de onderwerpen en de afwisseling in de benadering. Zelfs de gedetailleerde analyse van de teksten van Spinoza is zeer leesbaar voor de geïnteresseerde leek.

    Keren Mock heeft een gedegen kennis van het gedachtegoed van Spinoza en slaagt erin om de grondprincipes van zijn filosofie toe te passen op de twee werken die ze analyseert. Ze heeft ingezien dat Spinoza het Hebreeuws benadert als een profane taal. Ze blijft echter niet lang stilstaan bij de consequenties die dat heeft voor zijn beoordeling van de godsdienst. Spinoza heeft niet alleen bedoeld dat men het Hebreeuws kon beschouwen als een profane taal, zoals dat uiteindelijk ook gebeurd is, hij heeft tevens aangetoond dat het Hebreeuws van de Bijbel geen gewijde taal was die het woord van God verkondigde. Hij heeft al de geboden en voorschriften van de hele Bijbel verworpen als een nutteloze, hinderlijke en zelfs schadelijke menselijke constructie van de priesterkaste, en houdt er alleen de naastenliefde en de rechtvaardigheid uit over, wat men overigens evengoed kan inzien aan de hand van de rede. Dat aspect krijgt naar mijn aanvoelen iets te weinig aandacht, allicht omdat het niet tot het opzet behoorde van deze indrukwekkende en belangrijke studie, die zich integendeel terecht concentreert op de oorsprong van de herleving van het Hebreeuws als een levende taal en zijn wedergeboorte als de moedertaal van nieuwe generaties van een volk in zijn eigen land. In dat opzet is de auteur prachtig geslaagd.

    Afbeeldingsresultaat voor mock hébreu


    Categorie:literatuur
    Tags:Spinoza
    03-11-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geen visum voor vluchtelingen?

    Geen visum voor vluchtelingen?

    Ik maak me zorgen over de manier waarop met onze gevoelens gespeeld wordt in de zaak van de Syrische familie die een visum aangevraagd heeft om te ontsnappen aan de gruwel in Aleppo. Een advocate heeft die kwestie aangegrepen en er een juridische discussie van gemaakt. Men stelt het nu voor alsof de bevoegde minister de wet overtreedt door geen visum toe te kennen en zich dus bewust hardvochtig opstelt tegenover dat evident schrijnend menselijk leed. Bij mijn weten is dat echter niet het geval. De minister handelt niet vanuit zijn persoonlijke gevoelens tegenover die familie, maar als een minister in functie, die een bepaalde politiek moet uitvoeren die in de regering overeengekomen is. Daar is immers beslist dat men de instroom van vluchtelingen geordend wil laten verlopen en overrompelingen moet vermijden zoals enige tijd geleden.

    Indien elke buitenlandse burger die bij de Belgische ambassade van dat land een visum aanvraagt dat automatisch toegekend zou moeten krijgen, staan er de volgende dag duizenden in dichte drommen aan te schuiven en krijgen we weer situaties waarbij de instroom veel groter is dan onze capaciteit om die op te vangen. Een visum voor België is niet bedoeld om vluchtelingen op te vangen, maar om buitenlanders toe te laten zich naar hier te begeven met een welomschreven doel, bijvoorbeeld om hier op vakantie te komen, of om hier een baan aan te nemen, of hier te komen studeren enzovoort. Personen die naar hier willen immigreren, moeten een andere procedure volgen. Vluchtelingen forceren de zaak door zich zonder de nodige papieren naar hier te begeven en de administratie zo te dwingen hen op te nemen. In veel gevallen blijkt dat zij niet voldoen aan de vereisten om erkend te worden als politiek vluchtelingen en wordt de aanvraag geweigerd.

    Men stelt het nu voor als zou die familie wel als vluchtelingen erkend worden indien zij zich op illegale en dus risicovolle manier naar hier zouden begeven. Dat is niet noodzakelijk zo: het is goed mogelijk dat zij zouden geweigerd worden. De afspraak binnen Europa en met de landen rond Syrië is immers dat men in de eerste plaats moet vluchten naar een buurland, in afwachting van een verbetering van de situatie. Zo heeft men ook geprobeerd de onmogelijke situatie in Griekenland op te lossen, namelijk door te bepalen dat de Syrische vluchtelingen door Turkije moeten opgenomen worden, in plaats van in gammele bootjes de Middellandse Zee over te steken. En blijkbaar werkt die politieke beslissing toch enigszins.

    Waar ik mij echt zorgen over maak is dat een advocaat een legitieme beslissing van het hoogste gezag in het land, namelijk het parlement, de wetgevende macht, en de regering, de uitvoerende macht, kan aanvechten voor de rechtbank. De beslissingen over hoe wij als land omgaan met het probleem van de vluchtelingen wordt immers niet genomen door de rechterlijke macht. Het zijn niet de rechters die beslissen of een visum toegekend wordt, maar de minister. Ik ken de grond niet van de utspraak van de rechter in kwestie, maar die kan enkel zijn dat die bepaalde rechter van oordeel is dat de minister in dit ene geval een wet overtreden of niet nageleefd heeft. Als de minister dat al gedaan heeft, is dat enkel omdat hij een politieke beslissing van het parlement uitvoert namens de regering, en dus terecht het hoger staatsbelang dient. Als dusdanig staat hij boven de gewone wetten. Het is immers de wetgevende macht die de inhoud van de wetten bepaalt en het is de uitvoerende macht die ze toepast. Als men dus de beslissing van de minister wil aanvechten, dan moet dat uitsluitend gebeuren in het parlement en moet men de politieke beslissingen in verband met de opvang van vluchtelingen daar herzien, en niet via een of andere rechterlijke uitspraak.

    Men kan met andere woorden een minister niet voor de rechter slepen omwille van een politiek meningsverschil. Dat kan enkel indien een minister een wet overtreden heeft die voor iedereen geldt, bijvoorbeeld door een moord te begaan of iemand te verkrachten. In dat geval kan men die minister afzetten en de parlementaire onschendbaarheid ontnemen en berechten volgens de gebruikelijke procedures.

    Dat is voor mij de kern van de zaak. De behandeling van vluchtelingen is een politieke kwestie, geen juridische. Die advocate maakt misbruik van de wet, ze gebruikt juridische procedures om een politieke kwestie te forceren. In dit geval aarzel ik niet om de minister bij te treden in zijn verzet, om louter principiële redenen. Het is goed dat we ons in dergelijke discussies niet laten meeslepen door onze emoties. Het gaat immers niet om het lot van deze ene familie, maar om de manier waarop wij als land en als burgers omgaan met de zeer reële en schrijnende situaties die gecreëerd worden door de waanzin van de oorlog in Syrië, het zoveelste slagveld waar de grootmachten elkaar bestrijden en waar religieus fanatisme mensen opzweept tot haat en geweld.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    18-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rudolf Agricola (recensie)

    Rudolf Agricola, Brieven, levens en lof. Van Petrarca tot Erasmus, vertaald, bezorgd & ingeleid door Fokke Akkerman & Adrie van der Laan, Amsterdam: Wereldbibliotheek, s.d. (2016), 383 blz.,  hardcover, €49,99.

                   Als Rudolf Agricola (1444-1485) in Nederland nagenoeg onbekend is, wat moeten we dan zeggen over zijn bekendheid in Vlaanderen? Met dit lijvige maar ook prijzige boek kan daarin misschien verandering komen. Laten we even de inhoud bekijken. In de inleiding krijgen we een verantwoording van het boek: Agricola is de moeite waard. Daarop volgt een overzicht van zijn leven en werk.

                   Een tweede sectie gaat onder de hoofding  ‘De vitae’. Een vita is een levensbeschrijving, een vast genre in de geschiedschrijving. Er zijn zes vitae, en die worden kort toegelicht: Agricola’s Vita Petrarchae, en Vitae van Agricola zelf, van de hand van Johannes Trithemius († 1516), Johann von Plieningen (†1506), Goswinus van Halen (†1530), Gerard Geldenhouwer (†1542), en Philippus Melanchton (†1560).

                   Het derde deel introduceert de 55 brieven die de ‘correspondentie’ van Agricola vormen: 51 van zijn hand en vier aan hem gericht. Ook die worden kort in hun context geplaatst.

                   Dan volgen de Nederlandse vertalingen van de zes Vitae, elk voorzien van een inleidende toelichting. Aan het einde van dit deel is er een toelichting bij een aantal namen en begrippen uit de Vitae.

                   Het vijfde deel wordt gevormd door de Nederlandse vertalingen van de 55 brieven, zonder verdere inleiding maar wel gevolgd door een toelichting bij elke van de brieven. Het zesde deel gaat over Agricola en Erasmus. Aan de hand van een aantal fragmenten uit het oeuvre van Erasmus (1469?-1536) die over Agricola handelen wordt nagegaan hoe goed ze elkaar gekend hebben en hoe Erasmus over Agricola dacht.

                   Er zijn nog twee bladzijden met noten, drie met een literatuuropgave, vijf met een lijst van de geciteerde werken in de Vitae en in de brieven, en vijf met bibliografische informatie over Agricola en het Agricola-onderzoek.

                   Deze vrij ingewikkelde structuur van het boek wordt bij het lezen niet meteen duidelijk. Bovendien is ze aanleiding tot een verspreiding van de informatie over een bepaald onderwerp over verscheidene onderdelen van het boek, wat enerzijds zorgt voor zoekwerk naar het ontbrekende, en anderzijds voor herhalingen.

                   De auteurs hebben ervoor gekozen Agricola’s leven en werk voor te stellen aan de hand van deze Vitae en de brieven, en dat is al bij al een ietwat vreemde keuze. Over het hoofdwerk van Agricola, De inventione dialectica libri tres of ‘De dialectische vinding’ van 1479, eerste druk 1515, vernemen we vrijwel niets en dan nog enkel terloops; zelfs het basisprincipe van dat werk de loci (plaatsen) of de manier om een onderwerp te behandelen, wordt nauwelijks toegelicht. We weten niet eens of er van dat werk een Nederlandse vertaling is. Akkerman had de vitae over Agricola en de brieven al in de jaren tachtig van de vorige eeuw vertaald en daar later Agricola’s vita van Petrarca aan toegevoegd, maar het is net meteen duidelijk of en waar die gepubliceerd zijn. De Brieven werden in 2002 in het Engels vertaald en uitgegeven door Van der Laan en Akkerman, de zes Vitae en de tekst over Erasmus van Akkerman verschenen in 2012 in een Engelse vertaling en verschijnen dus wellicht hier voor het eerst in het Nederlands, maar zeker weten we dat niet. Allicht is alles heel duidelijk voor de auteurs, maar de lezer heeft het behoorlijk moeilijk om de ware toedracht te achterhalen.

                   Het gaat dus hoofdzakelijk om oud materiaal dat aangevuld werd met toelichtingen op grond van meer recent onderzoek, wat de leesbaarheid niet echt bevordert. Men zou zich bij een zo prijzige en uitgebreide publicatie, bedoeld om Agricola bekend te maken bij een ruimer Nederlandstalig publiek, veeleer verwachten aan een ruime selectie uit zijn eigen werk, behoorlijk ingeleid en toegelicht. In plaats daarvan heeft men geput uit allerlei eerdere publicaties of ongepubliceerde manuscripten en heeft men geprobeerd met die stukjes een geheel te vormen dat een goed beeld zou moeten schetsen van de figuur en het werk van Agricola. Dat is echter niet gelukt, niet het minst omdat de heterogene fragmenten de stijlkenmerken van hun eigen wetenschappelijk genre behouden hebben.

                   Agricola is een interessante figuur uit de boeiende periode van de late Middeleeuwen en het vroege Humanisme, en hij is uitzonderlijk omdat hij afkomstig was uit Friesland, wat men toen toch niet echt als een centrum van de beschaafde wereld kon beschouwen. Dit boek doet geen recht aan zijn uitzonderlijke intellectuele kwaliteiten. De vijf Vitae over hem zijn weinig interessant. Tal van brieven zijn niet meer dan stijloefeningen vol clichés, de leukste zijn die waar hij ongedwongen vertelt over het wel en wee van zijn persoonlijk leven. De beschouwingen over Erasmus en Agricola krijgen hier veel meer belang dan ze verdienen, alsof men het nodig achtte Agricola’s faam op te dirken met de lof van een meer bekende Nederlandse humanist. Al de teksten waren al ter beschikking van geïnteresseerden in wetenschappelijke publicaties in het Engels en het Duits. Men had dus mogen hopen op een meer coherente voorstelling van leven en werk van deze figuur bij een heruitgave in het Nederlands. De cognoscenti hebben dit boek niet meer nodig, en voor het gewone publiek is het allicht te geleerd, te dik en te duur. Jammer, want er was beslist wel iets van te maken.


    Categorie:ex libris
    Tags:geschiedenis
    13-06-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)

    Jan Verplaetse, Bloedroes. Over onmodern geluk, Amsterdam: Nieuwezijds, 2016, 336 blz., € 22,95 (pb).

    In een boekbespreking zeg je meestal iets over de auteur: wat hij in het leven doet, wat hij nog geschreven heeft, welke studies hij gedaan heeft. Ik zal dat bewust niet doen, omdat ik meen dat dergelijke gegevens irrelevant zijn in dit geval.

    Bloedroes is een ergerlijk, weerzinwekkend boek. Ik heb het dan niet over het onderwerp, bloed, maar over de manier waarop de auteur zijn onderwerp behandelt. Hij heeft waarschijnlijk zowat alles gelezen wat een Google-zoekopdracht daarover kan opleveren en hij bespaart ons daarvan vrijwel niets. Hij doet dat echter op een bijzonder irritante, frustrerende manier. Bijbelse gegevens bestudeert hij niet als exegeet of theoloog; cultuurgegevens bekijkt hij niet als antropoloog; historische feiten en verhalen niet als historicus; psychologische verschijnselen net als psycholoog; filosofische ideeën niet als filosoof, en ga zo maar door. Hij leest en interpreteert alles uitsluitend vanuit zijn persoonlijke obsessie met bloed, een obsessie die we gerust ongezond kunnen noemen, of zelfs ronduit ziekelijk. Hier is geen wetenschapper aan het woord, al tooit hij zich met de veren van de wetenschap. De lezer weet niet waar hij het heeft. Wanneer de auteur je confronteert met een schijnbaar wetenschappelijke analyse van feiten en meningen, ben je geneigd daaraan geloof te hechten. Maar al na enkele paragrafen besef je dat de wetenschap slechts schijn is en de analyse verstoken is van elke wetenschappelijkheid. Steeds weer mist de auteur de pointe van zijn bronnen, omdat hij niet geïnteresseerd is in wat die aan objectieve en verifieerbare informatie te bieden hebben, maar enkel uit is op materiaal om zijn eigen bijzonder bedenkelijke fascinatie met bloed te voeden. Wat een boeiende studie had kunnen worden van een inderdaad fascinerend onderwerp, is ontaard in uiterst onzindelijke egotripperij, een ernstig intellectueel onwaardig. Ik wens er niet meer woorden aan vuil te maken, ik voel me al bezoedeld genoeg na lezing van het grootste gedeelte van dit boek; ik geef immers graag toe dat ik het niet tot het einde heb kunnen of willen lezen, en dat wil wat zeggen, in mijn geval.


    Categorie:ex libris
    10-06-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De verlichting uit evenwicht? (recensie)

    Leo Neels, Tinneke Beeckman, Marc De Vos, Ivan Van de Cloot, De verlichting uit evenwicht? Over normen en waarden, vrije meningsuiting en dominante religies, Kalmthout: Van Halewyck/Pelckmans, 2016, 103 blz., € 22,50 (pb), € 14,99 (e-book).

    Het boek is een uitgave van de denktank itinera, waarvan Leo Neels de leiding heeft. Marc De Vos is er directeur en Ivan Van de Cloot is er Chief Economist. Tinneke Beeckman werd gevraagd mee te werken als visiting fellow. Leo Neels zorgt voor een woord vooraf waarin hij de auteurs voorstelt, en een samenvattende epiloog, naast zijn eigen bijdrage.

    Het inleidende essay van filosofe en publiciste Tinneke Beeckman zet de toon: deze essays hebben als rode draad de Verlichtingsidealen als de basis van onze huidige democratische samenleving. In haar betoog herinnert Beeckman aan het ontstaan van het verlicht denken vanaf de 17de eeuw, een periode van grote veranderingen op zowat alle domeinen van onze beschaving. Haar vertrouwdheid met Spinoza laat haar toe de juiste nadruk te leggen en de grondslag van de Verlichting duidelijk aan te geven: het is de rede die haar intrede maakt en het individu het recht toekent om zelfstandig na te denken volgens rationele begrippen en methoden, wars van elk gezagsargument, zij het politiek of religieus. Deze nieuwe manier van vrij denken en redeneren is niet alleen een onvervreemdbaar recht van elk individu, het is tevens de enige weg naar het heil, zowel voor elk individu als voor de gemeenschap. Enkel in een maatschappelijk bestel waarin individuele vrijheid van denken en van meningsuiting toegestaan zijn, kan men door gezamenlijke inspanningen een krachtig en duurzaam bestel tot stand brengen. En dat is de basisvoorwaarde voor de welvaart van allen.  Beeckman illustreert dat betoog met het bekende voorbeeld van Voltaire in de zaak-Calas, waarbij de filosoof het opneemt voor een onrechtmatig door het Ancien Régime veroordeelde en terechtgestelde protestant.

    Op basis van deze beginselen is tevens een politieke bewustwording op gang gekomen, die vorm gekregen heeft in opeenvolgende wettelijke formuleringen van de universele rechten van de mens. Als feministe blijft de auteur terecht stilstaan bij de kwestie van de evolutie van het denken over de rechten van de vrouw, maar tevens over de even schrijnende kwestie van de slavernij. Wij weten, zoals onlangs nog bleek uit het magistrale werk van Jonathan Israel, Revolutionary Ideas: An Intellectual History of the French Revolution from the Rights of Man tot Robespierre, 2014) dat de ideeën van de Verlichting van meet af aan gecontesteerd werden, onder meer op grond van het werk van J.-J. Rousseau, zoals ook Paul Claes overtuigend aangetoond heeft in zijn ‘pamflet tegen de tijdgeest’ Kinderen van Rousseau (2015). Hoewel Tinneke Beeckman lijkt te geloven dat ‘we’ vandaag ‘metafysisch democraat’ zijn (blz. 26 vv.), stelt zij toch eveneens vast dat die democratie nog steeds precair is en niet overal op dezelfde wijze geïmplementeerd is in wetten en het politieke bestel. Zij besluit terecht: ‘Het is meer dan ooit noodzakelijk om de impliciete vooronderstellingen van de vrije democratie te begrijpen, te formuleren en te verdedigen.’

    Het essay van Marc De Vos, ‘De rechtsstaat: vrijheid onder het recht’, is een briljante uiteenzetting over de structuur van het democratisch bestel volgens de principes van de Verlichting. Het is een bezinning op de principes van onze democratische samenleving en op de politieke vertaling van de filosofische grondslagen die de Verlichting heeft aangereikt. Hij beschrijft op een heldere en besliste manier hoe de rechtsstaat een ingrijpende rol is gaan spelen, aanvankelijk als ‘nachtwakersstaat’ die niet meer moest doen dan de veiligheid en de openbare orde garanderen, zodat de burgers ongehinderd hun initiatieven kunnen ontplooien, tot de regulerende staat die zelf de idealen van de Verlichting dwingend oplegt. Hij wijst waarschuwend op het gevaar dat daarbij ontstaat voor de door de Verlichting zo geroemde maximale individuele vrijheid van de burger. Het past daarbij toch deze kanttekening te maken: wanneer de staat zich bij het opstellen van die dwingende algemene en bijzondere wetten uitsluitend laat leiden door de rede alleen, is er veel minder kans dat de individuele vrijheid in het gedrang komt of dat de staatsinmenging als bedreigend aangevoeld wordt, dan wanneer de machthebbers zich laten verleiden tot het nemen van maatregelen die misschien wel goed bedoeld zijn, maar daarom nog niet beantwoorden aan de strenge eisen van de redelijkheid. Dat is tevens de gedachte die ons moet leiden bij het beoordelen van de democratie: het beginsel van de verlichte democratie is immers niet zozeer de vrijheid, al is die wel essentieel, maar wel de redelijkheid. Het is niet omdat een (politieke) meerderheid bepaalde ideeën heeft dat die noodzakelijkerwijs moeten geïmplementeerd worden in wetten en in het staatsbestel; dat zou immers leiden tot populisme en dictatuur veeleer dan tot ware democratie. Het is wel degelijk mogelijk in een rechtsstaat steeds in de eerste plaats te vertrekken van de rede om dan in gezamenlijk overleg te beslissen wat de meest redelijke oplossing is voor een probleem of een verzuchting van de burgers. Wij moeten er inderdaad steeds voor beducht zijn dat de meningen verschillen, zelfs onder redelijke mensen, en aangezien alle mensen fundamenteel gelijk zijn, is er niet één burger, groep of politieke partij die exclusief de rede kan claimen tegenover alle anderen. Toch moeten alle wetten de toets van de redelijkheid doorstaan, willen ze als echt verlicht democratisch kunnen beschouwd worden. De auteur gaat in op die problematiek in zijn schets van de ontwikkeling van de mensenrechten. Vervolgens behandelt hij de heikele kwestie van de godsdienst in de rechtsstaat, een kwestie die omwille van de spectaculaire secularisatie van onze samenleving vandaag hier bij ons niet meer zozeer aan bod komt in verband met het christendom, al blijven er tere punten in die verhouding, inzonderheid de organisatie van het onderwijs in twee netten, maar opnieuw de kop opsteekt in verband met de toename van de invloed van de Islam. De Verlichtingsidealen en de daarop gesteunde democratie zijn principieel niet gekant tegen godsdiensten; daarvoor dragen zij de vrijheid van mening te hoog in het vaandel. Toch moeten we durven inzien en erkennen dat godsdiensten fundamenteel tegengesteld zijn aan de rede. Dat mensen onredelijk zijn is wellicht onvermijdelijk, maar dat is veeleer een reden om daar iets aan te doen dan een aanleiding om die onredelijkheid toegang te verlenen in de democratische besluitvorming en zelfs in de wetgeving, hoe sterk de aandrang ook is. Het volstaat dan niet enkel een scheiding van beide domeinen te bepleiten, want de individuele overtuigingen vinden steeds hun weerslag in de gezamenlijke maatschappelijke ambities van individuen: de geschiedenis leert ons dat godsdienst nooit een privéaangelegenheid is. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het bekende hoofddoekdebat, waarin onze auteur een merkwaardig tweeslachtig standpunt lijkt in te nemen (blz. 46).

    Het is kenmerkend voor elk van deze essays dat zij zeer snel de focus van hun analyse verleggen van het nochtans feilloos aangevoelde basisprincipe van de Verlichting, namelijk de redelijke vermogens van elk individu, naar de maatschappelijke structuren die daarop gebaseerd zijn. Veeleer dan de dwingende autonomie van de rede steeds als toetssteen en lakmoesproef te beschouwen, gaat men de ‘verworvenheden’ van de Verlichting, namelijk de liberale democratie als te verdedigen waarde vooropstellen. De goede burger is dan de burger die zich onderwerpt aan de wetten en met volle overtuiging de lasten en verplichtingen op zich neemt die dat meebrengt, inclusief de beperkingen van de persoonlijke vrijheid, veeleer dan het individu dat zich in zijn gedragingen laat leiden door de rede. Toch besluit ook deze auteur: ‘Wij kunnen geen westerse rechtsstaat aanhouden zonder de westerse seculiere cultuur, ontsproten uit de Verlichting, als leidcultuur in de samenleving voorop te stellen’ (blz. 52). Dat is vanzelfsprekend een waarheid als een koe, maar het is van groot belang, dat wij in onze dialoog met alle constituanten van onze samenleving in de eerste plaats de rede als gemeenschappelijk beginsel erkennen, veeleer dan de specifieke vorm die een democratie op een bepaald ogenblik en op een bepaalde plaats aangenomen heeft.

    Leo Neels heeft het in zijn essay over ‘Uitingsvrijheid: het slagveld voor waarden en normen’. Zo lijkt het inderdaad op onze dagen: enerzijds zijn de communicatiemiddelen overvloedig aanwezig, maar anderzijds creëert precies deze toegankelijkheid van de media, zowel voor wie een boodschap, informatie, kennis of mening kwijt wil als voor wie daarvan kennis wil nemen, een toestand van permanente spanning en conflict. Hoe moeten wij omgaan met de fundamentele eis van de Verlichting voor vrijheid van denken en van uiting in een rechtsstaat, waarin de vrijheid van eenieder moet gegarandeerd worden, maar precies daardoor voortdurend belaagd wordt? De auteur schetst de belangrijke momenten in de evolutie van de opvattingen en de wettelijke beschikkingen in dat verband in de moderne tijd in Europa. Hij stelt vast en bepleit zelf ook dat de vrijheid van meningsuiting een hoge wettelijke bescherming geniet: als men daaraan raakt, komt de democratie zelf in gevaar, zoals de geschiedenis ons helaas leert. Een democratie moet die vrijheid en die meningsverschillen aankunnen zonder te verglijden in stammentwisten of te vervallen in een terreur zoals onder Robespierre. Ook hier zien we dat de auteur daarbij in de eerste plaats een beroep doet op de democratie en haar wetten, en niet op het onderliggende principe van de Verlichting zelf, de redelijkheid. De redelijkheid en het daarvan afgeleide gelijkheidprincipe lijkt inderdaad een betere uitkomst te bieden voor de spanningen die ontstaan door de vrije meningsuiting van eenieder. Indien wij ons in onze meningen meer laten leiden door de rede, is dan kans immers veel groter dat wij tot een vergelijk komen dan wanneer wij zomaar aanvaarden dat mensen nu eenmaal onredelijk zijn en dus verschillende en tegenstrijdige ideeën hebben, die allemaal aan bod moeten kunnen komen, ten minste als een verkondigde mening, maar waarschijnlijk ook als een afdwingbaar en te erkennen ‘democratisch’ recht.

    In de discussie over racisme, hate speech en groepsbelediging zien we de auteur een onopvallende maar opmerkelijke overgang maken van de vrije meningsuiting en de eventuele minimale grenzen die daaraan kunnen gesteld worden, naar de antidiscriminatiewetten (blz. 66). Er is immers een grondig verschil tussen beide kwesties. De vrije meningsuiting moeten we voluit verdedigen en garanderen. Discriminatie is echter onaanvaardbaar. Wanneer wij niet zorgvuldig het onderscheid tussen beide bewaren, lopen we het gevaar dat individuen zich op grond van een kwetsende meningsuiting zullen beroepen op die antidiscriminatiewetten om die mening te verhinderen. Zeer concreet gesproken: ik heb het volste recht om te denken en te zeggen dat de islam, zoals het katholicisme overigens, een nefaste invloed heeft op de samenleving, maar ik heb niet het echt om een moslim of een katholiek om die reden te discrimineren, bijvoorbeeld door aan die personen de rechten te ontzeggen die verbonden zijn aan hun burgerschap. In die zin is het betreurenswaardig dat bepaalde ‘meningen’, zoals het negationisme, bij wet verboden zijn. Men moet daden bestraffen, geen woorden. De enige uitzondering daarop is het aanzetten tot geweld, wat neerkomt op onrechtstreekse daden. Wanneer het nazisme een retoriek ontwikkelde tegen de Joden, was dat een verwerpelijke zaak. Wanneer ze de Joden gingen vervolgen en de bevolking opzetten om de Joden niet alleen te haten maar hen ook daadwerkelijk te belagen, was dat een misdaad.

    De bijdrage van Ivan Van de Cloot is eveneens van hoog niveau. Aan de hand van talloze degelijke bronnen gaat hij op zoek naar ‘Waarden als economische fundamenten’ (blz. 73). Hoe komt het dat sommige landen een hogere welvaart kennen dan andere? Dat is sinds het ontstaan van het economisch denken de hamvraag, natuurlijk. Uiterst meticuleus leidt de auteur ons naar de kern van de zaak en niet verwonderlijk blijkt dat de rede te zijn en de verworvenheden die daarop gebouwd zijn, inzonderheid de democratie. Aan de hand van statistische analyses en enkele vergelijkende tabellen krijgen we een duidelijk inzicht in de oorzaken van de onmiskenbare welvaart van sommige gebieden en de enorme achterstand van andere. De periode van de Verlichting is daarin duidelijk een keerpunt geweest, met mondiale gevolgen. Deze indringende en bijzonder verhelderende benadering van uit economisch standpunt is een overtuigend toonbeeld van een wetenschappelijke behandeling die voor elke leek toegankelijk is. Het is een intellectueel plezier om zoiets te mogen lezen.

    Bij elk essay hoort een korte leeswijzer met werken waarin de geïnteresseerde lezer terecht kan voor verdere studie. Het boek is zeer verzorgd gepresenteerd, gezet uit een goed leesbare letter op degelijk en zelfs mooi papier. Een laatste opmerking: niet steeds heeft men voldoende aandacht gehad voor inclusief taalgebruik, al lijkt men het probleem af en toe wel aan te voelen. Dat leidt dan tot hilarische oplossingen, zoals op blz. 65: ‘Kan dat een gelovige beledigen? Wellicht, hij kan dan als gelovige burger antwoorden met haar of zijn argumenten (mijn cursivering). Dat moet beter kunnen.

    Zonder enige aarzeling sterk aanbevolen werk van hoog niveau, met een hoge leesbaarheid en van uitzonderlijk belang.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    06-06-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Godsdienst: macht of inspiratie?

    Ik heb in mijn leven lang en diep nagedacht over God en godsdienst en heb daarover ook veel geschreven hier op mijn website. Het is een menselijk verschijnsel met al de talloze aspecten van het complexe mens-zijn. Onlangs viel mijn oog op een tekst van Paulus in de eerste brief aan de Korintiërs. Ik geef die hier in extenso in de Willibrordvertaling (zie http://www.willibrordbijbel.nl/?p=page&i=69375,69401).

    [1] Ben ik geen vrij man? Ben* ik geen apostel en heb ik Jezus onze Heer niet gezien? En u bent toch mijn werk in de Heer? [2] Al ben ik voor anderen geen apostel, voor u toch zeker wel; want u bent in de Heer het waarmerk van mijn apostelschap. [3] Dit is mijn antwoord aan mijn critici. [4] Hebben wij niet het recht om te eten en te drinken? [5] Hebben wij niet het recht om een christenvrouw* mee te nemen, zoals de andere apostelen en de broers* van de Heer en Kefas? [6] Of zijn Barnabas* en ik de enigen die verplicht zijn te werken voor hun levensonderhoud?

         [7] Welke* soldaat betaalt ooit zijn eigen soldij? Wie plant een wijngaard en eet niet van de vruchten? Of wie weidt een kudde zonder de melk van de kudde te gebruiken? [8] Dit zijn niet enkel menselijke overwegingen, de wet zegt precies hetzelfde, of niet soms? [9] In de wet van Mozes staat immers: Een dorsende os mag men niet muilbanden. Bemoeit God zich hier werkelijk met de ossen, [10] of gaat het eigenlijk over ons? Natuurlijk, met het oog op óns staat er geschreven dat de ploeger* moet ploegen en de dorser moet dorsen in de hoop zijn deel te ontvangen. [11] Als wij in u een geestelijk gewas gezaaid hebben, is het dan te veel gevraagd als wij van u stoffelijke steun verwachten? [12] Als anderen zulke aanspraken op u hebben, dan wij toch zeker! Maar wij hebben van dit recht geen gebruik gemaakt, en willen liever alles verduren dan de prediking van Christus’ evangelie belemmeren. [13] U weet dat zij die de tempeldienst verrichten, leven van de tempel, en dat zij die aan het altaar dienen, hun deel ontvangen van het brandoffer. [14] Zo heeft de Heer ook bepaald dat de verkondigers van het evangelie van het evangelie moeten leven.

         [15] Maar zelf heb ik hiervan geen gebruik gemaakt. Ik schrijf u dit alles waarachtig niet om dat voorrecht voor mij op te eisen; ik zou liever sterven dan die eer te verliezen! [16] Dat* ik het evangelie predik, is voor mij niets om me op te beroemen: ik kan niet anders. Wee mij als ik het evangelie niet verkondigde! [17] Als ik het uit eigen beweging zou doen, dan had ik recht op loon; maar ik doe het niet uit eigen beweging, het is een taak die mij is toevertrouwd. [18] Wat is dan mijn loon? Dat ik het evangelie kosteloos verkondig en geen gebruik maak van het recht dat het evangelie mij geeft.

         [19] Hoewel ik van niemand afhankelijk ben, heb ik me toch de slaaf gemaakt van allen, om zo veel mogelijk mensen voor Christus* te winnen*. [20] Bij de Joden leef ik als Jood om de Joden te winnen. Met hen die onder de wet staan, leef ik als aan de wet onderworpen – hoewel zelf niet gebonden aan de wet – om hen die onder de wet staan, te winnen. [21] Met de wettelozen werd ik als een wetteloze – hoewel niet zonder de wet van God en onderworpen aan de wet van Christus – om de wettelozen te winnen. [22] Met de zwakken ben ik zwak geworden om de zwakken te winnen. Ik ben alles wat je maar wilt om in elk geval een paar mensen te redden. [23] En ik* doe alles voor het evangelie om er ook zelf deel aan te krijgen.

         [24] U weet het: alle hardlopers in het stadion rennen om het hardst, maar slechts één wint er. Ren dan om te winnen! [25] Atleten ontzeggen zich alles. Zij doen dat om een vergankelijke krans te winnen, wij doen het voor een onvergankelijke. [26] Ik loop dan ook niet zomaar wat, ik ben geen bokser die in de lucht slaat. [27] Ik hard mijzelf en houd mij onder strikte tucht om niet, na voor anderen gepredikt te hebben, zelf verworpen te worden.

    Het aspect dat in deze tekst mijn aandacht trok, was de herhaalde aanspraak die Paulus maakt op een billijk loon voor het werk van de apostel. Hij vertrekt daarbij van de nuchtere vaststelling dat ook apostelen menselijke behoeften hebben: zij leven niet, zoals het heet, van de hemelse dauw. ‘Hebben wij geen recht om te eten en te drinken?’ En daarbij hoort, zoals nog steeds in de meeste gevallen, een vrouw, die hier duidelijk als levensgezellin van de man gezien wordt die hem moet bijstaan in zijn levensonderhoud. Er is geen sprake van seksualiteit of voortplanting in deze context.

    Paulus vergelijkt het werk van de apostel met dat van andere ‘arbeiders’: de soldaat, de landbouwer, en dan stelt hij de cruciale vraag: ‘Als wij in u een geestelijk gewas gezaaid hebben, is het dan te veel gevraagd als wij van u stoffelijke steun verwachten?’ Daarom gaat het in de godsdienst, meen ik. De mens moet arbeiden om in leven te blijven en dat leven aangenaam door te brengen. Het apostolaat, of de priesterlijke taak, is arbeid zoals alle andere. Meer nog: ‘Als anderen zulke aanspraken op u hebben, dan wij toch zeker!’ De priester vervult immers een hogere functie, hij zorgt voor geestelijk voedsel. Voor die prestaties moet hij vergoed worden.

    Zo was het al lang vóór het christendom. ‘Weet gij niet dat zij die de tempeldienst verrichten, van de tempel leven, en dat zij die het altaar bedienen, hun deel ontvangen van het altaar?’ Dat was zeker het geval in Korinthe, de grootste handelsstad van het oude Griekenland, met zijn befaamde tempel van Aphrodite en de duizenden vrouwen die daar het zogenaamde oudste beroep ter wereld uitoefenden, al dan niet als slaven, maar steeds in seksuele afhankelijkheid. Wij beseffen te weinig dat de priesters en andere bedienaars van de eredienst steeds leefden van de offergaven, zoals ook nu nog de boeddhistische monniken.

    Paulus verwijst naar het woord van Christus zelf: ‘Zo heeft ook de Heer voor de verkondigers van het evangelie bepaald, dat zij van het evangelie moeten leven.’ Men ziet daarin een verwijzing naar Mt. 10:10 en par. en het loont de moeite ook die tekst van nabij te bekijken in zijn context.

       [5] Deze twaalf zond Jezus uit met de opdracht: ‘Sla de weg naar de heidenen niet in, en ga een stad van de Samaritanen niet binnen. [6] Maar ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël. [7] Verkondig op je tocht: “Het koninkrijk der hemelen is ophanden!” [8] Genees zieken, wek doden op, maak melaatsen rein, drijf demonen uit. Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven. [9] Neem geen goud-, zilver- of kopergeld mee in je beurs, [10] neem geen reistas mee voor onderweg, geen twee stel kleren, geen sandalen en geen stok. Want de arbeider is zijn levensonderhoud waard. [11] Als je een stad of dorp binnenkomt, onderzoek dan wie het waard is jullie daar te ontvangen. Blijf daar tot je verder reist. [12] Als je een huis binnengaat, wens het dan vrede. [13] Als het huis die waard is, moge jullie vrede dan daarop neerdalen, en als het die niet waard is, moge jullie vrede dan naar jullie terugkeren. [14] Als ze je niet ontvangen en niet luisteren naar je woorden, ga dan weg uit dat huis of die stad en stamp het stof van je voeten.

    Wanneer we enkel de laatste zin van 10:10 bekijken, is het alsof Christus inderdaad hetzelfde zegt als Paulus: de arbeider is zijn levensonderhoud waard. Maar dan sluiten we de ogen voor wat er werkelijk staat: ‘Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven. Neem geen goud-, zilver- of kopergeld mee in je beurs &c.’ Dat betekent dat men als apostel geen bezittingen mag verzamelen, maar zich voor zijn levensonderhoud moet verlaten op de gastvrijheid. Alleen daarop heeft een apostel recht.

    Nog een woord over die zinsnede: ‘Neem geen goud-, zilver-, of kopergeld mee in je beurs’. In het Latijn staat er ‘Nollite possidere aurum &c. in zonis vestris’, in het Grieks ‘Mè ktèsèsthe chruson &c. eis tas zoonas humoon’ en in de oude Willibrordvertaling is dat nog ‘Tracht dus geen goud, zilver of koper te verwerven om er uw gordels mee te vullen’ wat nog duidelijker de betekenis aangeeft: het gaat er niet om dat de apostelen geen geld mogen meenemen op hun predicatietochten, maar dat ze geen geld mogen bezitten (possidere). Zij moesten zich gedragen zoals Christus die haveloos rondtrok: ‘De vossen hebben holen en de vogels hun nesten, maar de Mensenzoon heeft niets waar hij zijn hoofd op kan laten rusten’ (Luc. 9:58).

    Overigens lijkt die verwijzing naar een evangelietekst veeleer een toevoeging te zijn: uit niets blijkt dat Paulus het bestaan van de evangelies kende; het woord ‘evangelie’ komt bijna uitsluitend bij hem voor en in de Handelingen, en enkel in de betekenis van de ‘blijde boodschap’ die Paulus zelf brengt, niet als een verwijzing naar de vier evangelies.

    Nadat Paulus aldus gepleit heeft voor het levensonderhoud van de priester/apostel: ‘Zo heeft ook de Heer voor de verkondigers van het evangelie bepaald, dat zij van het evangelie moeten leven’, beweert hij echter dat hij daarvan geen gebruik gemaakt heeft en ook niet wenst dat daarin verandering komt. Hij beroemt zich erop dat hij ‘het evangelie kosteloos verkondig[t] en geen gebruik maak[t] van het recht, aan de prediking verbonden’ en tevens op zijn onafhankelijkheid die daarvan het gevolg is.

    De geschiedenis leert ons dat de katholieke kerk de woorden van het evangelie en die van Paulus in de wind geslagen heeft. De blijde boodschap is een werelds instituut geworden, dat zelfs de hele wereldse macht naar zich heeft willen toetrekken. Dat is eveneens wat er met de Islam gebeurd is. Men heeft van de godsdienst een maatschappijmodel gemaakt, een theocratie of beter, een hiërocratie, waarbij de politieke macht in handen is van de priesterkaste. Wij hebben gezien tot welke verschrikkelijke grootschalige misdaden dat geleid heeft, en ook vandaag nog kunnen we dat elke dag vaststellen. ‘Religion is an insult to human dignity. Without it you would have good people doing good things and evil people doing evil things. But for good people to do evil things, that takes religion’ (Steven Weinberg).

    Indien de godsdienst zich zou beperken tot het verspreiden van de waarlijk blijde boodschap, namelijk die van de naastenliefde en de rechtvaardigheid, of van de principes van de Verlichting: vrijheid, gelijkheid, solidariteit, zou niemand daaraan aanstoot nemen en die boodschappers inderdaad gastvrij onthalen. Maar wat we zien is dat een aantal mensen het priesterambt zien als een van de mogelijkheden om geld te verdienen, veel geld zelfs en onnoemelijke rijkdom. En zoals in alle menselijke ondernemingen kan dat het best indien dat op een georganiseerde en grootschalige manier gebeurt. Daarvan getuigen alle godsdiensten. Enkel wanneer de organisatie afwezig is, of volledig ondergeschikt aan de gelovigen, is er nog sprake van oprecht en onthecht geloof.

    Wanneer we vandaag over godsdienst spreken, past het dat we een onderscheid maken tussen de godsdienst als macht en de godsdienst als inspiratie, en dat we beide zorgvuldig gescheiden houden. Men kan het verschil tussen beide moeiteloos vaststellen aan de hand van deze christelijke teksten: wanneer de zakken van de apostelen gevuld zijn met goud, zilver en kopergeld, zijn het dienaars van de macht die tevens aan zelfverrijking doen. De echte blijde boodschapper heeft geen steen om het hoofd op neer te leggen.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    29-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)

    Rik Pinxten & Jean Swings (red.), En bewaar het geheim. Intieme blikken van vrijmetselaars, Brussel: ASP, 2016, 196 blz., € 22,95 (pb).

    Ik hoop dat het niet ongepast is dat ik mijn recensie van dit boek met getuigenissen van logebroeders en –zusters begin met mijn eigen getuigenis van hoe ik geen logebroeder geworden ben, not for lack of trying, zeg ik er maar meteen bij. Toen ik voor mezelf uitgemaakt had dat ik al heel mijn leven een natuurlijke atheïst was, groeide de wens om dat samen met anderen te beleven, niet in steriele confrontaties, maar in deugddoende en verrijkende verkenningen met gelijkgezinden. Zo kwam ik als vanzelf op de gedachte om contact op te nemen met de vrijmetselarij. Dat was echter gemakkelijker gedacht dan gedaan. Drie jaar lang heb ik, af en aan, gezocht naar enig aanspreekpunt, maar zonder ook maar het minste succes, zonder ook maar één reactie. Uiteindelijk heb ik enkele bekende vrijmetselaars aangeschreven en die hebben ervoor gezorgd dat men vanuit een loge niet te ver van waar ik woon dan toch reageerde. Er kwamen een paar broeders op bezoek en die vonden blijkbaar dat het de moeite was om de zaak verder te verkennen. Er zou een peter aangesteld worden, en die zou het nodige doen voor mijn aanvraag en me begeleiden bij mijn intrede. Een hele tijd later kreeg ik dan toch een telefoontje, waarin een gesprek in het vooruitzicht gesteld werd. Ik was toen al zo het wachten moe, dat ik die peter uitnodigde om nog dezelfde avond langs te komen. Dat was het begin van een lange geschiedenis van gesprekken en ontmoetingen, met de peter en met anderen, waarin over allerlei zaken gesproken werd, maar heel weinig over vrijmetselarij en over mijn toetreding. Ik kreeg voortdurend te horen dat zij mij niet gevraagd hadden, maar dat ik was gaan aankloppen, en dat was blijkbaar niet gebruikelijk. Om een lang verhaal kort te maken: na het zoveelste gesprek, waarin men mij kritisch ondervroeg over mijn politieke overtuigingen aan de hand van een tekst die ik daarover had moeten opstellen, vond ik het meer dan welletjes: als ik niet gewenst ben, dan heb ik liever dat men dat meteen zegt. Ik heb die avond een mailtje gestuurd en gezegd dat ik mijn aanvraag, die ik ondertussen schriftelijk had gedaan, definitief introk. En dat was dat.

    Wanneer ik nu de vele getuigenissen lees in dit boek, ben ik enigszins verbaasd over wat er toen gebeurd is. Hier wordt de lezer herhaaldelijk aangemoedigd om toch maar eens te overwegen om toe te treden. In Nederland is het veeleer gebruikelijk dat men gaat aankloppen dan dat men gevraagd wordt. Over politiek mag zelfs niet gesproken worden. Niemand wordt uitgesloten, iedereen is welkom. Enzovoort. Bovendien lijken de meeste, zo niet alle leden er zowat de ideeën op na te houden die ook ik koester, met name de Verlichtingsidealen, en zijn ze omzeggens allemaal atheïst. Ik heb geen idee wat er fout gelopen is. Ik weet ook niet of ik nu blij moet zijn dat het toen niet gelukt is, of spijt moet hebben. Als ik sommige getuigenissen lees, dan ben ik ontsnapt aan saaie lezingen, kleinmenselijke drijverijen, aftandse rituelen en vage symbolieken. Maar de meerderheid van de getuigenissen zijn natuurlijk positief, sommige zelfs enthousiast, en dan bekruipt me een vaag gevoel van onbehagen: blijkbaar heb ik toch een kans gemist om mijn sociaal en intellectueel isolement te op een interessante manier te doorbreken.

    De meeste broeders en zusters hebben al een leeftijd bereikt die men in andere omstandigheden gezegend zou noemen. Dat blijkt uit de data die ze opgeven van hun opname en andere persoonlijke elementen. Velen zijn al veertig jaar en langer lid. Nergens wordt dat als een probleem gesignaleerd. Zijn er ook jonge mensen die zich melden, of gevraagd worden? Loopt de loge straks net zo leeg als de katholieke kerk, faute de combattants? Het is niet in een boek als dit dat men de vraag zal stellen.

    Wat we krijgen is een uiterst bonte verzameling van getuigenissen. De auteurs, mannen en vrouwen, Vlamingen, Brusselaars en Nederlanders, komen uit verschillende middens en hebben een verschillende opleiding genoten. Er zijn zeer persoonlijke getuigenissen over schokkende levenservaringen, naast vrij nuchtere verhalen over het leven in de loge en het leven buiten de loge als broeder en zuster. Er zijn speelse columns en opgewekte short stories, naast meer bedachtzame en zelfs erudiete filosofische bespiegelingen, waarbij de band met de vrijmetselarij evenwel niet altijd even duidelijk is. Het is al bij al aangename lectuur, vooral door de grote verscheidenheid van het aanbod. De teksten vertonen grote stijlverschillen, maar boeien zonder één uitzondering.

    Komen we nu veel meer te weten over de vrijmetselarij? Ja en neen. We krijgen een vrij goed inzicht in de ervaring van het maçon-zijn, maar vooral in wat het niet is. Er is geen maçonnieke ideologie of leer, het blijkt veeleer over een methode te gaan. En die methode is ‘initiatiek’, het is een inleiding of een inwijding. Het is een vrij formeel proces, zonder al te veel aangeboden inhoud, dat men moet doorlopen zonder daar veel vragen bij te stellen, en het doorlopen zelf van het proces zou dan resulteren in het beoogde resultaat, namelijk een dieper inzicht in zichzelf en in de eigen plaats en taak in de wereld. Het is een proces van zelfverbetering dat men zelf moet doormaken, zonder dat men daartoe duidelijke instructies krijgt. Alle heil wordt verwacht van het trouw bijwonen van de bijeenkomsten en het zich onderwerpen aan de vrij strakke rituelen en de duidelijk uitgesproken hiërarchie. Want de vrijmetselarij is, zo wordt hier ook duidelijk gesteld, is geen democratie. Herhaaldelijk wordt ook gewezen op de versnippering en de veelzijdigheid van het aanbod: er is ook in de vrijmetselarij blijkbaar voor elk wat wils.

    Dit is een moedig boek. De auteurs hebben hun bijdrage met hun eigen naam ondertekend, en in die zin is de titel een contradictio in terminis: ze hebben het geheim niet bewaard, noch het geheim van hun lidmaatschap (daarin is men vrij), noch de geheimen van de rituelen. Die eerlijkheid en openheid is bewonderenswaardig. Als een geheel geeft het boek de lezer een overtuigende indruk dat de vrijmetselarij bestaat uit oprechte, welmenende mensen, die in die organisatie een steun vinden om zichzelf te ontplooien en zin te geven aan hun leven. Dat staat in schril contrast met wat we meestal over de loge horen, vooral van mensen die er niets mee te maken hebben. Deze frisse, originele en oprechte getuigenissen spreken die ouderwetse vooringenomenheden krachtig tegen. Daarvoor moeten wij de redacteurs en de auteurs dankbaar zijn.

    Ik had niet gedacht dat ik, na mijn eigen nogal teleurstellende ervaringen, tot dit besluit zou komen, maar dit boek wil ik warm aanbevelen.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    27-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lamettrie, Het Geluk (recensie)

    Julien Offray de Lamettrie, Het geluk. Vertaald en bezorgd door Jabik Veenbaas, Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2016, 159 blz. €19,99 (hardcover).

    Deze Discours sur le bonheur uit 1751 wordt ons hier voorgesteld in een fraaie uitgave van Wereldbibliotheek, met een inleiding van Jabik Veenbaas (blz. 5-21), een korte en daardoor nutteloze literatuuropgave (blz.147), een even nietszeggende verantwoording (blz. 149) en 92 eindnoten (blz. 151-159) in een vreemde en ondoorzichtige mengeling van de voetnoten van Lamettrie zelf en toelichtingen van Veenbaas. De inleiding is veeleer een laudatio, waarin de figuur en het werk van Lamettrie hoog geprezen wordt en voorgesteld als ‘een literair en filosofisch meesterwerk’ van 'een volstrekt oorspronkelijke denker uit de verlichting’ (achterflap).

    Wat het literaire betreft: de gezwollen taal en de talloze klassieke stijlfiguren en de voortdurende verwijzingen naar de klassieke oudheid en de Franse literatuur maken van dit korte werk een zware dobber om lezen. De ‘Nederlandse’ vertaling is niet meer dan een omzetting van de lange en complexe Franse volzinnen in een opgeleukt taaltje dat voor modern, vlot en helder moet doorgaan, maar dat een voortdurende inspanning vraagt om de wispelturige redeneringen te volgen en op vele plaatsen simpelweg onverstaanbaar is. Steeds weer moest ik naar de Franse tekst grijpen om te zien waarover het eigenlijk ging, en dan bleek dat het weliswaar modern aandoende Nederlands het Frans vaak onbehoorlijk behandelt. Toegegeven, het Frans van Lamettrie en ons hedendaags Nederlands hebben niet veel gemeen, maar als men dan toch meent dat werk te moeten en te kunnen vertalen, moet men ten minste proberen het Frans te verstaan en het verstaanbaar te vertalen. Kortom, in deze vertaling is er van een literair meesterwerk zeker geen sprake, en na enkele bladzijden in het originele Frans zal men ook daar moeten vaststellen dat we hier allerminst te maken hebben met een hoogtepunt van de Franse literatuur.

    Lamettrie was destijds niet geliefd bij zijn filosofische collega’s, dat geeft ook Veenbaas aan in zijn inleiding, waar hij zelfs spreekt van ‘een excommunicatie’. Na de lezing van dit werkje begrijpt men waarom. Dit is geen filosofisch meesterwerk, het is zelfs geen filosofie. Veenbaas heeft zoals bekend vreemde ideeën over de Verlichting, maar Lamettrie tot een voorbeeld van de Verlichtingsfilosofie maken, is wel een zeer gewaagde onderneming. Lamettrie past veeleer in het libertinisme, en dan niet ‘le libertinisme érudit’ (René Pintard), maar het weinig filosofische platte naturalisme en hedonisme. Veenbaas meent dat die strekking een ander aspect is van de Verlichting: ‘De achttiende-eeuwse filosofie stootte de rede nu juist van de troon. …/… Die impuls zien we bij alle grote Verlichtingsdenkers terug. Denkers als Descartes, Spinoza en Leibniz kwamen onder vuur te liggen…’ Met de grote Verlichtingsdenkers bedoelt Veenbaas wellicht Rousseau, die door niemand minder dan Jonathan Israel evenwel verketterd wordt als het tegenovergestelde van een Verlichtingsfilosoof. Het boekje over het geluk is geen systematische of methodische studie, het is een bont allegaartje van bedenkelijke redeneringen en onwijze aforismen, doorspekt met waardevolle ideeën die de auteur echter bij andere, meer ernstige denkers gepikt heeft, maar die amper te verantwoorden zijn binnen zijn eigen cynisch en frivool libertinisme. Dit is geen filosofie, het is een aanfluiting van alle filosofie.

    Wat kunnen we in een recensie als deze dan als raad meegeven aan de belangstellende lezer? Als je Lamettrie mordicus wil lezen, doe dat dan in het Frans. Als je het Frans niet machtig bent, wat geen schande is, lees dan Multatuli of zelfs Bilderdijk, maar geen Lamettrie in een of ander Nederlands. Als je iets over de Verlichting wil lezen, lees Jonathan Israel. En als je filosofie wil lezen, lees dan Spinoza.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!