mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
24-11-2007
mene mene tekel fares
Het is een teken aan de wand
Wij weten meteen wat er bedoeld is: een veeg teken, de auspiciën zijn niet gunstig, zouden de Romeinse auguren (nee, spellingcontrole, géén augurken!) gezegd hebben. In beide woorden zit au-, we vinden dat terug in het Latijnse auis of avis, vogel. In Rome was er een belangrijke klasse van priesters, de auguren of auspices (van aves spicere, vogels kijken, of vogelen, zoals ze in Holland zeggen). Men deed op hen een beroep om te weten of een bepaalde dag gunstig was om iets te ondernemen: een feest, een reis Die vogelwichelaars haalden hun wijsheid uit allerlei voortekenen, die oorspronkelijk voornamelijk met vogels te maken hadden: welke vogels, waar en wanneer en hoe ze vlogen, met hoeveel ze waren, welke geluiden ze maakten &c. Later hielden ze er zelf een collectie heilige vogels op na, die gevoed werden met offergaven; uit de manier waarop ze met dat voedsel omgingen, zag men dan weer voortekenen. Nog later kon om het even wat door de augur en de auspex uitgelegd worden: de ingewanden van geofferde heilige dieren, donder en bliksem, de wolken, de geboorte van misvormde of eigenaardig gekleurde dieren, wij zouden zeggen: koffiedik kijken.
Nog even terugkomen op die vogelwichelaars: wichelen is een iteratief van wiggen, dus herhaaldelijk wiggen of (be)wegen, dus schudden, trillen, zwaaien, vooral in de zin van magische bewegingen, denk aan samenstellingen met wichel-, zoals wichelroede of stok, wichelroedelopen, wichelaarster. Ook het esoterische wicca, (witte, mannelijke of vrouwelijke) heks zit in die buurt en ook het Engelse witch heeft dezelfde oorsprong.
Wij gebruiken nog steeds auspiciën in de zin van voortekenen, maar ook in de uitdrukking: onder de auspiciën van, onder de hoge bescherming van bijvoorbeeld een hooggeplaatst persoon. Augur vinden we dan weer terug in inauguratie, inhuldiging, zoals de eedaflegging van de Amerikaanse president, die dan zijn inaugural speech houdt.
Voor de tekenen aan de wand moeten we nog verder teruggaan, meer bepaald naar de Bijbel, het Oude Testament, het boek of de profetieën van Daniël, die van de leeuwenkuil, juist. In het vijfde hoofdstuk staat het bekende verhaal van het feest van Belsjassar, de koning van Babylon. We weten ook uit andere literaire bronnen, zoals Xenofoon en Herodotos dat die heeft geregeerd van -553 tot -539. Er zijn ook kleitabletten en opschriften gevonden die aantonen dat we hier vaste grond onder de voeten hebben.
Zelfs de precieze datum van de val van Babylon ligt vast: 12 oktober -539, toen de Meden en de Perzen Babylon veroverden; dat gebeurde, zo wil de legende, met een list: de belegeraars hadden in het geheim een afleidingskanaal gegraven, een soort van bypass op de Eufraat, die de stad beveiligde; die nacht maakten ze een bres in de oever zodat het water langs het kanaal stroomde en voorbij de stad weer in zijn eigen bedding; daardoor kwam de Eufraat droog te staan en konden de Meden en de Perzen langs daar de niet-versterkte kant van de stad aanvallen en de feestvierende Babyloniërs overvallen.
De aanvoerder was volgens de Bijbel de Mediër Darius, maar er zijn geen andere bronnen voor een koning met die naam; Assyriologen en andere historici hebben geprobeerd Darius te vereenzelvigen met andere, bekende vorsten uit die periode, zoals Cyrus, de hoofdfiguur in Xenofoons boek, maar heel zeker weet men het niet.
Wij kennen de Meden en de Perzen van de uitdrukking: een wet van Meden en Perzen en dat is een letterlijk citaat uit ditzelfde boek Daniël, namelijk hoofdstuk 6, vers 9: Welnu, Koning, vaardig het verbod uit en schrijf het bevelschrift, opdat men het niet kan wijzigen, als een wet van Meden en Perzen, die nooit vergaat. Het is omdat Daniël dit verbod op vreemde godsdiensten overtreedt, dat hij in de leeuwenkuil belandt.
We zijn een beetje afgedwaald van onze tekenen aan de wand, maar niet ver, gelukkig. Terug dus naar hoofdstuk vijf van Daniël.
Terwijl de Meden en de Perzen de stad belegeren, viert koning Belsjassar feest, met overvloedig eten en drinken voor de talrijke genodigden, onder wie ook zijn vrouwen en bijzitten. Onder invloed van de wijn beveelt Belsjassar dat men de gouden en zilveren vaten, zou halen, allerlei gewijde schalen en bekers die zijn vader, de bekende Nabuchodonosor, geroofd had bij de verwoesting van de tempel in Jeruzalem en die, zoals gebruikelijk was, ergens in een tempel opgeborgen waren. Dit was niet zomaar een dronkemansdaad, het was heiligschennis, zowel tegenover de Joden als binnen de eigen godsdienst, want ook de ontwijding van vreemde heilige voorwerpen was taboe in alle oosterse godsdiensten.
De rest van het verhaal is ons bekend uit de gewijde geschiedenis en uit de vele afbeeldingen die ervan gemaakt zijn, ondermeer het prachtige schilderij van Rembrandt (foto). Er verschijnt een mysterieuze hand die een al even mysterieuze tekst schrijft op de muur.
De koning en zijn disgenoten zijn verschrikt en men laat alle mogelijke wichelaars opdraven om de betekenis van de tekst te ontsluieren, maar geen die erin lukt, zelfs niet als de koning belooft dat wie erin slaagt, met hem op de troon zal zetelen! De koningin herinnert zich dan dat Nabuchodonosor ooit een van de Joodse bannelingen, Daniël had aangesteld als hoofd van alle waarzeggers; die werd er dan bij gehaald. En zie: hij weigert eerst alle geschenken, geeft de koning dan een serieuze zedenpreek en geeft vervolgens de uitleg: hij kan de tekenen aan de wand wél lezen!
In het Engels spreken we van the writing on the wall, een veel gebruikte uitdrukking en de titel van een aantal popsongs, onder meer van Johnny Cash en George Harrison, naast een oratorio van Haendel, een koorwerk van William Walton, een suite van Sibelius en andere klassieke muziekstukken; verder nog een gedicht van Robert Frost, een ode van Byron en een van Heine.
Nu weten we wel waar onze uitdrukking vandaan komt, maar wat waren die tekenen dan? Ook dat weten we en weten we niet. De tekst, zo zegt de Bijbel, is mene mene teqel ufarsin, ook mane, tekel, fares. Aha! Dat hebben we al meer gehoord Zeker wel: we gebruiken het als een geleerd alternatief voor de tekenen aan de wand: als de nationale voetbalcoach niet mee op reis mag, zegt een schrandere journalist vermanend: mene mene of mene tekel of nog een andere combinatie. Het ziet er niet goed uit
Maar het was en blijft een mysterieuze tekst. Hij is ons overgeleverd in verscheidene versies en talen en in elk geval is hij wel vatbaar voor een of andere uitleg. Laten we beginnen met de Bijbeltekst zelf: Dit is de verklaring ervan: mene: geteld heeft God uw koningschap en het overgegeven; tekel: gewogen zijt gij op de weegschaal en te licht bevonden; peres: gedeeld is uw koninkrijk en gegeven aan de Meden en de Perzen. Daarop kreeg Daniël toch de beloofde rijkdommen en ereposten, maar diezelfde nacht werd Belsjassar gedood en nam Darius Babylon in.
Waarom kon de koning, noch zijn genodigden, noch de hofwichelaars, de Chaldeeërs, die als de allerbeste astronomen: astrologen en geleerden bekend stonden, de tekst lezen en Daniël wel? In welke taal was die tekst geschreven? We weten het niet, vandaar dat de raadselachtige tekst in alle Bijbelvertalingen, tot op vandaag behouden is gebleven en dat wij nog altijd mene mene tekel oefarsin zeggen en (min of meer) begrijpen.
Misschien was de tekst geschreven in het Babylonisch rebusschrift en dat zou al veel verklaren, want zoals het woord het zelf zegt: dat geschrift was een echte rebus, waarbij een letter-teken kon verwijzen naar een letter, een lettergreep, of een heel woord, maar ook naar een afbeelding, zoals in onze rebussen, waar de afbeelding van een kan staat voor het woordje kan in de betekenis van kunnen. Een moeilijke opgave, maar voor de priesters en geleerden van het hof zou dat geen probleem mogen geweest zijn: zij waren de uitvinders van dat taaltje!
Misschien was de tekst geschreven in het Hebreeuws, zoals op latere afbeeldingen steevast. Dat zou al verklaren waarom de anderen niet en Daniël het wel kon lezen. Maar dan nog: in het Hebreeuws schrijft men geen klinkers en als je uit woorden de klinkers weglaat, kan je soms nog begrijpen waarover het gaat, maar soms ook niet (ls j t wrdn d klnkrs wglt of nog erger: lsjtwrdndklnkrswglt); om toch duidelijk te maken hoe je een Hebreeuwse tekst moet lezen, gebruikt men allerlei diakritische tekens, accenten, streepjes en puntjes en dergelijke, voor de vocalisatie, het aanduiden van de vocalen of klinkers. Maar die vocalisatie is later aangebracht en misschien niet op de goede manier. De Schriftgeleerden zijn het er dus niet over eens.
Beginnen we met mene. Heel wat versies hebben maar één keer mene, andere twee keer, waarbij sommige een andere betekenis geven aan de eerste dan aan de tweede. Mene of mena is in het Hebreeuws: hij heeft geteld, of uitbetaald, vandaar dat Daniël, verwijzend naar zijn donderpreek, aan de koning zegt: (onze Hebreeuwse) God, verbolgen om de heiligschennis, heeft de waarde van uw bewind in geld uitgedrukt en het als een losgeld uitbetaald aan een ander volk.
Maar mena of mina is ook een Babylonische monetaire of gewichtseenheid die later nog in allerlei andere talen opduikt. En tekel is ook shekel, ook vandaag nog een onderdeel van de Israëlische drachme, ook bekend als de sikkel, 1/60 van de mina; en men kent ook de pars, een gewicht half zo zwaar als een mina en afgebeeld door een leeuw. Vandaar dat men de hele spreuk ook zo kan lezen: mina, shekel, pars met als symbolische verklaring: na de mina, het glorierijke bestuur van Nabuchodonosor kwam de devaluatie tot de shekel, het rijk van de ondermaatse Belsjassar; en straks komt de pars, de halve mina: het rijk wordt in twee verdeeld onder de Meden en de Perzen. De spreuk is dus, ook in het Aramees dat aan het begin van onze tijdrekening in Israel of Palestina gesproken werd, een taalspelletje, een raadsel, een cryptogram, een pun.
Het eerste mene vertaalt men dan als: er is geteld en de hele spreuk is dan: geteld: mina, shekel, halve mina of 1, 1/60, ½. Bovendien was pars ook nog een woordspeling op Pers. Tekel betekent ook gewoon letterlijk: wegen of niet veel wegen licht zijn, vandaar: je bent te licht bevonden, amper 1/60 van een mina. En pars is in het Assyrisch: deel, gedeelte, vandaar: je rijk is verdeeld.
Generaties van Joodse Schriftgeleerden hebben zich verkneukeld in dergelijke verklaringen. Ze zijn er gewoon gek op als woorden een andere, verborgen betekenis krijgen door ze om te draaien, te coderen of er een betekenisvolle cijferwaarde aan te geven.
Zo, dat was het. Let dus op voor mene, tekel, oefarsin: de tekenen aan de wand, maak van je persoonlijke overtuigingen geen wetten van Meden en Perzen, hecht niet teveel geloof aan vogel- en andere wichelaars en blijf uit de leeuwenkuil. Allemaal raadgevingen die ook onze politici het best ter harte zouden nemen, vind je ook niet?
22-11-2007
Een samenzwering van idioten
In 1980 publiceerde de Louisiana State University Press een boek van een auteur die al in 1969 gestorven was na zelfdoding, John Kennedy Toole. Hij had tevergeefs geprobeerd zijn manuscript onder de aandacht te brengen van een uitgever. Het was zijn moeder die erin slaagde iemand geïnteresseerd te krijgen. The rest, as they say, is history. De eerste, gesubsidieerde oplage van A Confederacy of Dunces was een voorzichtige 2.500 exemplaren, maar in het eerste jaar verkocht het boek al 50.000 keer; de auteur kreeg postuum de Pulitzerprijs in 1981. Sindsdien is het vertaald in 18 talen en zijn er twee miljoen stuks over de toonbank gegaan
In het Nederlands verscheen het als Een samenzwering van idioten. Ik heb die vertaling niet gelezen, maar het moet niet gemakkelijk geweest zijn. Het origineel is een zeer idiomatisch Engels, dat wil zeggen dat er veel idioom in voorkomt, veel taaleigen uitdrukkingen en die zijn niet simpel te vertalen. Vooral de heerlijke weergave van het taaltje van de zwarten uit New Orleans, dat we ook kennen van films en rap-toestanden, zal de vertalers wel voor extreme moeilijkheden gesteld hebben. Wie het dus kan, leze het in het Engels.
Het heeft weinig zin uit te leggen waarover het gaat. Het is een komedie, maar dan een knotsgekke, een billenkletser, een slapstick (wij gebruiken dat woord ook in het Nederlands, voor een wilde komedie met veel actie, misverstanden, gooi- en smijtwerk, dolle situatiehumor, spetterende one-liners, echte Laurel & Hardy-verhalen; to slap is kletsen, slaan en een stick is een stok, maar een slapstick is twee houten latten die men tegen elkaar kletst, in een hoorspel of als achtergrond bij een film, maar ook in een serieus orkest; het is dus een echt instrument, een vast onderdeel van het slagwerk; Van Dale, het zal u niet verbazen, heeft wel de klok of de slapstick gehoord maar weet niet waar de klepel hangt en heeft het over de knuppel die Jan Klazen hanteert in het poppenspel hopeloos).
Als je het kan vermijden, koop dan niet de Penguin-uitgave van 1981, die ik voor twee euro kocht In t Profijtelijk Boeksken; enerzijds valt die waarschijnlijk al uiteen van ouderdom en gebruik en anderzijds is de letter van de platte tekst piepklein en die van de excerpten uit het dagboek en de brieven van het hoofdpersonage zelfs microscopisch, mijn ogen branden er nog van.
Maar ik heb het wel in een ruk uitgelezen, het is werkelijk hilarisch en dat is een internationaal woord voor dolkomisch. De achtergrond is Grieks (hilaros) en Latijn: de Hilaria waren vrolijke feesten bij de lente-nachtevening of bij een huwelijk of de geboorte van een (mannelijk!) kind.
Onder al het komische schuilt, zowel in het boek als in het levensverhaal van de auteur, zwarte tragiek. Zo is nu eenmaal de mens: we voeren onze meest sinistere verhalen het liefst op als heerlijke komedies, zodat we ermee kunnen lachen en zo de miserie even vergeten. Ik verzeker het u: lachen zal je zeker met dit boek, maar af en toe ook niet.
20-11-2007
Boëthius' Vertroosting
Al tijdens mijn humaniorastudies dook met enige regelmaat de naam op van Boëthius en van een van zijn werken, de Vertroosting der Wijsbegeerte (De consolatione Philosophiae). Ook nadien kwam ik hem af en toe tnog egen, maar met zelden meer informatie dan dat: Boëthius heeft een boek geschreven over de vertroosting van de wijsbegeerte. En zo is dat blijven duren, tot vandaag. Want ik heb net het boek in kwestie gelezen, in de Nederlandse vertaling van Johan W. Schotman uit 1952, in de Klassieke Galerij, nr. 19. Ik vond dit exemplaar In t Profijtelijk Boeksken in Leuven en betaalde vijf euro; de prijs der dingen is soms omgekeerd evenredig met hun waarde.
Gedurende bijna vijftig jaar heb ik dus van het bestaan van dit werk afgeweten en altijd gedacht: dat moet ik ooit eens lezen. Maar dat zeggen we allemaal en het komt er niet van. Dat is dan een voordeel van op pensioen te zijn: je hebt de tijd en de gelegenheid en je hebt bovendien geen excuus meer want wat je niet meteen doet, doe je misschien nooit meer.
Toen ik dus een zoveelste verwijzing (her)las, in het voortreffelijke De kalender (1998, hier besproken op 14.06.2006) van David Ewing Duncan, dacht ik: nu of nooit.
Het valt best mee, kan ik zeggen.
Het is al bij al een dun boekje, amper xxvi + 149 kleine bladzijden. De inleiding is persoonlijk en interessant, de vertaling duidelijk een labour of love, het levenswerk van een meer dan lichtjes geobsedeerde liefhebber. Het werk zelf is een afwisseling van proza en poëzie en de vertaler is erin geslaagd om de poëtische stukjes om te zetten in dezelfde metrische vorm als het origineel. Lees eventueel eens na wat ik over metrum en het vertalen van metrische gedichten te vertellen had: ritme, tempo, metrum in het lijstje hiernaast.
De geïnteresseerde lezer moet wel enig geduld opbrengen. Anicius Manlius Severinus (Torquatus, maar daarover later meer) Boëthius werd rond 480 in Rome geboren en stierf in Pavia, waarschijnlijk in 526. Het gaat hier dus om een (laat-)klassieke auteur en dat blijkt vanaf de eerste pagina. Hij schrijft in de stijl van zijn tijd en met de blik vast gericht op zijn grote voorbeelden, niet alleen de Romeinse, maar nog meer de Griekse, die hij ook in hun originele taal kende, vooral Plato en Aristoteles.
Nog iets over de vertaling. Ook met Johan W. Schotman moeten we wat geduld hebben. Hij was een Nederlands dichter en prozaschrijver (Hoogeveen 10.3.1892-Zwolle 14.3.1976), werkte als arts in China en werd daar getroffen door de oosterse poëzie, zoals blijkt uit eigen bundels: Van de wankele morgen (1919) en Cloisonné (1931). Ook in zijn proza speelt het verre oosten een belangrijke rol: Het vermolmde Boeddhabeeld (1927-1930) en Wind in bamboestengels (1941). Hij was ook psychiater en schreef enkele cultuurbeschouwingen zoals Naar open water (1936) en De macht tot vrijheid (1946), waarin hij afrekent met godsdienst. Hij heeft ook vertaald uit het Chinees.
En dus ook Boëthius. Hij zegt in de inleiding dat hij dat vooral deed toen hij in het verre Oosten verbleef en zonder professioneel classicus te zijn. Zijn Nederlands is, hoe zal ik het zeggen: klassiek? Je leest er zo het Latijn door en toch heeft het een charme van een eerlijke, of misschien zelfs een onbeschaamde vermetelheid, zo van: kijk eens wat ik kan en durf, dit is echt Nederlands en het is een getrouwe vertaling van dit werk van 1500 jaar geleden. Vooral wat hij met de poëzie doet, grenst aan het buitensporige. Je denkt voortdurend: dit is allemaal bijzonder knap, maar het moet ook mogelijk zijn dit in modern Nederlands te zeggen. Misschien waag ik me nog wel eens aan een stukje
De Vertroosting is ook nog in een andere betekenis een klassieker. Het boekje is een van de meest verspreide en meest geciteerde werken geweest gedurende de hele middeleeuwen en nog een hele tijd daarna, vandaar de vele verwijzingen die men ook nu nog tegenkomt. Ik vrees echter dat er meer verwijzingen geweest zijn dan echte lezers, want het is voorwaar geen stripverhaal.
Het boekje stelt het voor alsof de auteur, ten onrechte beschuldigd van hoogverraad, in de gevangenis zit te wachten op zijn proces. Hij was een zeer belangrijk man in zijn tijd, geboren in een voorname Romeinse familie en als vroege wees opgenomen in een andere even belangrijke, namelijk die van Quintus Symmachus, die zijn beschermheer, stiefvader en vervolgens ook schoonvader werd en die kort na hem eveneens en om dezelfde redenen zou terechtgesteld worden.
Wie al een tijdje aan het wachten was op de gebruikelijke veeg uit de pan voor Van Dale & Co, dan kan ik nu kordaat uit zijn of haar ongeduld verlossen: zij noemen Symmachus de schoonzóón van Boëthius. Jongens, toch! Waar blijven ze het halen? Was het misschien omdat Boëthius zijn twee zonen respectievelijk Boëthius (Jr.) en Symmachus noemde? Van Dale is meer en meer een commerciële onderneming geworden en steeds minder een ernstige wetenschappelijke met respect voor haar maatschappelijke verplichtingen.
Ik zal niet ingaan op de politieke gebeurtenissen in het leven van Boëthius leven en de omstandigheden rond zijn dood, al zijn die erg interessant. Ik beperk me (nu ja, beperken ) tot enkele persoonlijke bedenking bij het lezen.
Enkele auteurs, zo ook David Ewing Duncan, zegt dat Boëthius in de gevangenis dagelijks gemarteld werd en uiteindelijk traag gewurgd en dan met knuppels afgemaakt. Dat, samen met enkele van zijn andere geschriften van eerder theologische aard, was voldoende voor zijn latere heiligverklaring als martelaar, vandaar Torquatus, de gemartelde, al zijn er die zeggen dat dit gewoon een vergissing is, gesteund op een verwarring met een tijdgenoot met dezelfde naam, die bisschop was in Noord-Afrika
Ik weet niet waarop dat dagelijkse marteling steunt, het lijkt me een formulering die men overneemt en overneemt en die wellicht niet steunt op enig historisch gegeven maar op de commentaar van een christelijk bewonderaar of een overijverig verdediger in het proces van de heiligverklaring. Als je het zo leest, dan verwacht je dat de Vertroosting, geschreven in de gevangenis door een ten onrechte veroordeelde en constant aan de vreselijkste martelingen onderworpen staatsman en filosoof, een christelijke martelaar, uiteindelijk omgebracht door een heidense koning, de Ostrogotische Theodoric, een pakkend persoonlijk relaas zou zijn, zoiets als de memoires van Vietnam-veteranen of Goelag-overlevenden of de getuigenissen van mensen die de Holocaust hebben overleefd. Zoals ze in Antwerpen zeggen: taràra!
Het is een klassiek werk, zeiden we al. Ik vermoed dat het al zo min in gevangenschap gemaakt is als wat Galileo na zijn veroordeling schreef en dat zijn gevangenschap waarschijnlijk weinig dramatischer was dan een soort huisarrest voor een van de belangrijkste mensen van zijn tijd. Dit was geen Abu Ghraib. Hij moet ongetwijfeld de beschikking gehad hebben over zijn beroemde uitgebreide bibliotheek en van voldoende vrijheid genoten hebben, zowel materieel als intellectueel en emotioneel, om een klassiek werk als dit te schrijven, helemaal in de stijl van de Latijnse retoriek, met al de ingrediënten van een juridisch onderlegde apologia pro vita sua, een zelfverdediging tegenover onterechte beschuldigingen, een filosofisch traktaat in de dialogerende stijl van Plato, met gedichten in al de verschillende stijlen van de klassieke poëzie, telkens aangepast aan de voorgaande of volgende hoofdstukken. Geen sprake van tranen en martelingen en smart en afscheid en dreigende gewelddadige dood.
Dit is filosofie, de gevangenschap is een format, een inkleding, een literair genre dat hem vaak was voorgedaan, denk maar aan Ovidius Tristia. Lees het dus maar niet als je sensatie verwacht of de diepmenselijke en overweldigend sterke emoties van een vertwijfeld man aan de rand van de mentale en fysieke afgrond.
De recuperatie van Boëthius door het christendom is merkwaardig, maar wel in de lijn van de traditie, die immers ook Plato, Aristoteles, Vergilius en vele anderen tot anima naturaliter christiana bombardeerde, ook al waren ze helaas (enkele honderden) jaren te vroeg geboren om het Christendom mee te maken. Je zal in de Vertroosting geen woord over de christelijke God lezen, zoals onze uiteindelijk vrijzinnig geëindigde vertaler herhaaldelijk aangeeft. Het moeten dus vooral de commentaren geweest zijn, de verhalen rond zijn martelaarschap en misschien zelfs gewoon de titel van dit al bij al weinig origineel werk: de vertroosting die een mens in zijn hoogste nood vindt in de filosofie, die hem boven het lijden kan verheffen. De Philosophia in kwestie is hier echter een prosopopoeia, een ten tonele voeren van een begrip of een afwezige of overleden persoon als een levend wezen, zoals de vader van Hamlet of die van donna Anna in het don Juan-verhaal of de meest beroemde van allemaal: de prosopopee van de wet in Socrates' Apologie, een van de aanwijsbare inspiratiebronnen van dit werk.
Philosophia verschijnt als een waardige dame en onderhoudt zich met Boëthius, eerst op een vermanende, later op een ontwapenende, aandoenlijke Socratische manier, zoals we die kennen uit de (veel betere!) dialogen van Plato. Het is dus weer een literaire conventie: de personificatie, een stijlmiddel dat nu niemand nog zou durven te gebruiken (op Anthony Burgess na, misschien, in een van zijn Enderby-romans) en dat ook niet bepaald van aard is om de zaak op te vrolijken of indringender of moderner te maken. Maar goed, dat was toen en nu is nu, for better or for worse.
Je moet dus geduld hebben. Maar: geduld wordt beloond!
Het is wel degelijk de moeite waard om het boekje te lezen. Het is een genoegen om de spitse redeneringen te volgen, al storen sommige al te evidente sofismen wel vaak: de auteur laat zich soms verleiden tot pure taal- en logicaspelletjes, die nog net vermakelijk genoeg zijn voor een vrijblijvend literair werk, maar die ons niet dichter bij de beoogde filosofische waarheid brengen en integendeel de aandacht afwenden van andere pistes die duidelijk niet passen in de filosofie van de verstroosting.
Je vindt er ook aanzetten in voor bekende en minder bekende uitspraken van meer recente auteurs (e.g. du choc des idées jaillit la vérité), naast talloze klassieke verwijzingen, natuurlijk, vooral in de poëzie, die daardoor dan weer wat minder leesbaar wordt voor de niet-klassiek geschoolde lezer.
Het laatste hoofdstuk is, in tegenstelling met de verwachtingen (zal het nu eindelijk eens gaan over zijn lijden en dood?) vrijwel geheel gewijd aan de klassieke filosofisch-theologische twistvraag over vrije wil en predestinatie, over de alwetendheid van God en de vrije wilsbeschikking van de mens. Weer wemelt het van sofismen, dat zijn redeneringen die in het beste geval alleen maar vormelijk juist zijn, Socrates had er al geen goed woord voor over. Maar toch vind je er ook aanzetten voor vragen die wij ons nu nog altijd stellen.
Zelfs mensen zoals ik, die ervan overtuigd zijn dat de wereld noodzakelijkerwijze is zoals hij is, dat hij niet anders kon zijn omdat alles een oorzaak heeft; die meent dat er niets is buiten het waarneembare, ook voor ons materialisten en godloochenaars is er menselijke vrije wil. Het is niet omdat de evolutie ons gebracht heeft waar we zijn, dat die evolutie ook van bij de aanvang al vastlag, zeker niet, we hadden er namelijk even goed niet kunnen zijn, de wereld had net zo goed niet kunnen bewoonbaar zijn en levenskrachtig, of bepaalde diersoorten en zelfs de mens had er evengoed anders kunnen uitzien, maar het toeval heeft er nu eenmaal zo over beschikt.
Het is niet mijn ambitie hier in enkele woorden een oplossing te bieden voor een probleem dat zou oud is als de mensheid, of om het met Boëthius te zeggen: perennium, zoniet aeternum. Toch nog even dieper graven. Stel dat ik, ongetwijfeld onder invloed van allerlei informatie over de opwarming van de aarde, overweeg om een zonneboiler te plaatsen. Ik kan altijd ja of nee zeggen, nadat ik alle argumenten goed heb afgewogen. In beide gevallen kan je dan nog altijd zeggen dat ik beïnvloed ben door argumenten, dus nog altijd niet helemaal vrij. Stel dan dat ik toch beslis om de aankoop te doen. Nog altijd onvrij, kan je zeggen. En even later me bedenk en toch nee zeg. Nog altijd onvrij? En zo maar door.
Uiteindelijk kan je zeggen dat je bij dergelijke en zeker voor nog meer belangrijke beslissingen, zoals de partnerkeuze, of je kinderen wil en hoeveel, bijvoorbeeld, zeker beïnvloed bent door externe factoren; maar het zijn niet zomaar omstandigheden zoals de buitentemperatuur of de windsnelheid of de jaarlijkse hoeveelheid regen die je beslissing zullen bepalen, het is je eigen persoonlijke verwerking van velerlei informatie gedurende je hele voorgaande leven die uiteindelijk in een of andere richting de doorslag zal geven. Je bent dan niet het willoos werktuig van het lot in de vorm van externe factoren. Je bent in feite hoofdzakelijk afhankelijk van je eigen geschiedenis, van jezelf en dat is hetzelfde als vrijheid, want wie niet rechtstreeks afhankelijk is van wat buiten hem- of haarzelf ligt, is die niet vrij te noemen? Ik begin verdorie al te redeneren (en te schrijven) zoals Boëthius
Ik ben blij dat ik weer een intellectuele ereschuld heb ingelost, dat een zo lang geoormerkt boek nu van het te-lezen-lijstje is verdwenen en dat die zelfgekozen morele plicht, ooit de Consolatio Philosophiae te lezen, nu eindelijk vervuld is. Dat het iets helemaal anders is gebleken dan verwacht, wijst er nogmaals op dat je niet mag voortgaan op wat je dénkt te weten. Zu den Sachen Selbst! Laat je niets wijsmaken, zoek het zelf uit, dan weet je het eens en voor altijd en kan niemand je nog iets wijsmaken.
Een kleine voetnoot over het boek van David Ewing Duncan. In zijn bespreking van Dionysius Exiguus (500-560), een jongere tijdgenoot dus van Boëthius, vermeldt hij de kwestie van de 532 jaren die volgens Dionysius toen verlopen waren sinds Christus geboren was. Alhoewel de auteur er met zijn neus op zat, heeft hij niet ingezien waarom dat precies 532 moest zijn. Lees eventueel (nog) eens na wat ik hier schreef over het geboortejaar van Christus, onder die titel in het lijstje hiernaast, dan weet je het ook.
18-11-2007
Res, non verba
Lang voor ik aan de universiteit enkele jaren filosofie ging studeren, was ik al filosofie aan het lezen: heel Plato, echt waar; de geschiedenis van de filosofie van Störig, nog steeds een uitstekende inleiding, naast andere boeken en artikels en zware literatuur, zoals Dostoievskis Idioot. Ik vertel dit niet om mij erop te beroemen, want ik vind niet dat ik daarmee slimmer of beter of belangrijker was of ben. Maar terwijl anderen van mijn leeftijd met voetbal in hun kop zaten, was ik op zoek naar de grond van de zaak.
Al wat mij verteld werd op school, alles wat ik las (verslond, zeiden mijn ouders), onderwierp ik aan die fundamentele vraag: is het waar? Ik was, zo gaven ook mijn punten aan in de humaniora, goed in talen: Nederlands, Frans, Latijn, Grieks en ook in godsdienst, waarin onvermijdelijk heel wat filosofie ter sprake kwam. De klassieke oudheid maakte een geweldige indruk op mij, ik beleefde in die tijd mijn persoonlijke renaissance toen ik de rijkdom ontdekte van die voorbije beschaving; onze moderne wereld leek me in vergelijking tam, niet geïnspireerd, onbeschaafd, oppervlakkig, onkritisch bezig met onbelangrijke zaken. Toen men me eens vroeg, verwonderd over die fascinatie bij een puber voor Latijn en Grieks en die voor de meeste medestudenten totaal vergeten wereld, wat me dat had bijgebracht, was mijn spontaan antwoord: de zin voor het ware en het goede en de liefde voor het schone. Dat is wat me nog altijd bezig houdt.
Na een leven waarin in de eerste plaats geleefd is en het nadenken beperkt was tot spaarzame momenten van bezinning naar aanleiding van vreugde en pijn, en na twee jaar op pensioen, met meer tijd voor nadenken, lezen, opzoeken en schrijven over allerlei onderwerpen, is het zoeken zelf belangrijker geworden dan het vinden. Als er een eenvoudig antwoord was op de belangrijke vragen van het leven, dan had ik dat nu wel al gevonden, vind ik. Ik heb me erbij neergelegd dat er niet één inzicht is in onze wereld, maar vele; dat er niet één waarheid is, maar vele gedeeltelijke en benaderende en af en toe zelfs contradictorische maar steeds elkaar aanvullende of verhelderende; dat schoonheid vele vormen kan aannemen; en dat het soms wat tijd en energie en wat geluk vraagt eer je de waarde, de waarheid en de schoonheid van iets ontdekt en aanvaardt.
Res, non verba zegt een Latijns spreekwoord, letterlijk: de zaak, niet de woorden; wat belangrijk is, is de zaak zelf, niet de woorden die haar beschrijven. Ook Edmund Husserl, die in de jaren zestig aan de Leuvense universiteit erg in was zegt het in een citaat dat we vrijwel elke week ergens te horen kregen: Zu den Sachen selbst! Of ook nog Heidegger: Das Ding an Sich. Kant, voor velen nog steeds de belangrijkste moderne filosoof (1724-1804!) speelt kat en muis met mijn pogingen om hem te lezen en vooral ook te begrijpen; ik heb het vooral moeilijk met zijn tweeslachtigheid, die me al in de lessen van Mgr. Dondeyne opviel: enerzijds is hij zeer geëngageerd bezig met de wereld waarin wij leven, tot in de kleinste materiële details toe en anderzijds is hij een idealist: de dingen zelf kunnen we niet kennen, alleen de vage of benaderende voorstelling die we ons ervan maken met onze zintuigen.
Dat is de vraag die nog altijd in mijn koppeke spookt en waarop het antwoord verder af lijkt dan ooit. Als ik Richard Dawkins lees of Martin Rees, de Astrologer royal, of Stephen Hawking en nog enkele anderen die hier op mijn blog al de revue gepasseerd zijn, dan zie ik de werkelijkheid ontsluierd, altijd een beetje meer. Maar telkens blijft er iets ongrijpbaars achter, iets dat (nog) niet verklaard is of dat door weer anderen tegengesproken wordt of in het midden gelaten.
Nooit is een antwoord definitief en alles omvattend, het is een beetje zoals de talloze berichten die we al gekregen hebben over de bestrijding van kanker en aids en andere aandoeningen: er is weer een grote doorbraak, men heeft voor het eerst dit fundamenteel mechanisme ontdekt of dat meer performant geneesmiddel, maar pas over tien jaar zal duidelijk zijn of En kanker is er nog steeds en aids en malaria en zelfs TBC komt terug.
Wij zoeken de res maar hebben alleen maar verba. Wij zoeken waarheid en God en schoonheid maar vinden alleen mensen, sterfelijke mensen, met hun goede en minder goede kanten, zodat het vermoeden begint te rijzen dat er geen res is, zoals Plato en Kant al zeiden, maar alleen verba, of words, words, words (Shakespeare).
De wereld, de werkelijkheid is zoals ze is en al onze inspanningen om haar te doorgronden zijn maar tijdelijke, voorlopige interpretaties, die wel vooruitgang maken maar die altijd en onvermijdelijk nog zoveel meer onbesproken moeten laten, voor altijd onbespreekbaar wellicht, tot onze zon uitdooft en er wellicht niemand meer is om die futiele vragen te stellen en de kosmos, beroofd van zijn enige, toevallige tijdelijke bewoners op deze onooglijke planeet Aarde, voor eeuwig in onverstoorbare stilte verder is en blijft, zinloos, in onmetelijke waarheid en eindeloze schoonheid.
17-11-2007
La Traviata op Exqi
Het is u misschien nog niet opgevallen, maar Vlaanderen heeft een cultuurzender!
Ik weet niet of het komt omdat er op de meeste Tv-kanalen niets bijzonders te zien is dat wij zoveel zappen, maar op een dag merkte ik dat er enkele zenders bijgekomen waren in het kabelaanbod dat in mijn geval Telenet binnensluist; Belgacom doet het ook. Een van die nieuwe zenders trok mijn aandacht: Exqi en dat is dus onze cultuurzender.
Het is allemaal nog een beetje onduidelijk: de uren van uitzending (18 - ?), de programmas, wie is wie Vooral de programmering staat nog niet op punt: aangekondigde programmas komen meestal op een heel ander uur, of komen helemaal niet en zijn dan vervangen door iets helemaal anders; sommige programmas worden twee keer na elkaar gebracht. Gelukkig is het euvel van de eerste weken opgelost: toen was klank en beeld niet gesynchroniseerd, vreselijk!
Er is elke dag een aanbod van klassieke muziek, soms ook pop, en een informatief programma: De Verbeelding. Ik heb al verscheidene klassieke concerten gevolgd en was telkens zeer tevreden: recente opnamen, grote orkesten en dirigenten, interessante werken. Gisterenavond was dat Verdis La Traviata, opgenomen in Salzburg in 2005, met Anna Netrebko en Rolando Villazon en Thomas Hampson als vader Germont. Een modernistische, ietwat kale maar zeer stijlvolle enscenering en hedendaagse kostuums, maar dat was nooit storend, meestal zinvol, soms wat simplistisch, af en toe ongewild komisch, zoals toen Villazon tijdens het zingen van een grote aria op scène omschakelde van négligé naar zwart pak: hij heeft door zijn uiterlijk en houding al een hoog Mister Bean-gehalte, maar in deze scène waren de herinneringen aan de dolle fratsen van Bean niet weg te denken.
Netrebko, Villazon, Hampson: het beste dat er is, zonder enige twijfel, en in goeden doen, wat in 2007 niet het geval was: beide eerstgenoemden hebben afgezegd voor Salzburg. Villazon heeft al eerder problemen gehad met de stem en wordt nog steeds geplaagd door twijfels over zijn roeping. Wij moeten dankbaar zijn voor wat hij al gepresteerd heeft en dat is niet weinig, en hopen dat hij, met misschien wat minder noten op zijn zang, maar dan letterlijk, nog lang mag meegaan, zeker nu dé drie tenoren Pavarotti (), Domingo en Carreras aan het verdwijnen zijn en waardige opvolgers zeker niet staan te drummen.
La Traviata is natuurlijk een monument, succes verzekerd, wellicht is het de meest populaire van alle operas, de muziek ligt ons vast in de oren. Voor Lut en mij heeft de opera een bijzondere emotionele waarde; zoals vele koppels een song hebben: theyre playing our song , hebben wij een opera, het is ónze opera, met vele herinneringen aan toen we elkaar leerden kennen. Ontroerend om dan samen te kijken en te luisteren, elke keer weer.
Exqi doet zijn naam dus eer aan: exquis is Frans, van het Latijnse exquisitus, uitgezocht, dus speciaal, uitgelezen, bijzonder, uitstekend, zeer goed Het mag ook in het Nederlands, naast exquisiet, dat ook het Engels kent als exquisite. Nu alleen nog het zendschema in orde brengen en de informatie daarover op punt stellen, ook op de kabel en dan krijgt Exqi van mij alle krediet.
15-11-2007
OTSOG
Hoe kom je bij een bepaald boek terecht?
Mensen die kranten en tijdschriften lezen, vinden daar wegwijzers en hints, lovende en minder lieve boekbesprekingen allerhande. Boekenprogrammas op TV hebben een zelfde functie, maar zijn zelden even populair of langlevend. Er is niets verkeerds aan die manier van informatieverspreiding of -verzameling, maar het heeft wel voor gevolg dat heel veel mensen dezelfde boeken lezen, precies omdat ze aangeraden zijn in massamedia. Wie voor die media schrijft of selecteert, draagt een immense intellectuele verantwoordelijkheid, naast een manifeste (maar zelden bekende) economische.
Althans dat economische aspect is bij mij afwezig: ik krijg geen gratis presentexemplaren van uitgeverijen of auteurs, noch snoepreisjes of andere incentives: als ik hier een boek vermeld, dan is dat louter omdat ik er iets over kwijt moet. Zoals ik lang geleden aankondigde en sindsdien vrij goed opgevolgd heb, blijven negatieve kritieken hier achterwege: ze nemen maar de plaats in van veel nuttiger verwijzingen naar boeken die ik wel de moeite waard vind. Zoals dit.
Hoe ben ik bij het boek van Robert K. Merton, On the Shoulders of Giants, 1965, 1985², 1999³, xxv + 319 pp., gekomen? Enkele kort opeenvolgende enthousiaste commentaren in de werken die hier een bespreking kregen omdat ze mij echt bevallen waren: de vrienden van mijn vrienden komen in aanmerking om mijn vrienden te worden, de aanbeveling van kenners is de beste.
Ik weet echt niet hoe ik er moet aan beginnen, maar ik kan alvast meegeven dat ik tijdens het lezen van OTSOG, zoals dit boek bekend staat, ook al omdat de auteur dat zelf zo graag heeft, herhaaldelijk in schaterlachen ben uitgebarsten en dat is geleden van toen ik voor het eerst cursiefjes van Godfried Bomans las, in het midden van de vorige eeuw (mensen, wat zijn we oud geworden ).
Nee, het is niet in het Nederlands vertaald, ik denk dat dat zo goed als onmogelijk is, al is er blijkbaar wel een Italiaanse, Spaanse en zelfs Duitse. Wie weet: van James Joyce zijn er zelfs verscheidene Nederlandse vertalingen, onder meer de Ulysses van Paul Claes; Paul en ik leerden elkaar kennen aan de universiteit en onderhielden verscheidene jaren nauwe contacten, ook literaire, tot het leven ons andere banen opstuurde. Als er iemand is die OTSOG zou kunnen vertalen, dan wel Paul.
Daarmee heb ik natuurlijk nog altijd niets gezegd over het boek. Dat is ook heel moeilijk. Waarover gaat het? Ogenschijnlijk over wat de titel zegt: de uitdrukking OTSOG, of op de schouders van reuzen, een gezegde dat in het Engels ongeveer zo gangbaar is als bij ons geen sant in eigen land (bijvoorbeeld, er is geen inhoudelijk verband). Het meest bekend is het gebruik dat Isaac Newton, de beste kandidaat voor de slimste mens aller tijden, ervan gemaakt heeft in een brief: Als ik verder heb gekeken, dan is het al staande op de schouders van reuzen. Meer volledig luidt het dat dwergen verder kunnen kijken als ze op de schouders van reuzen staan. Het is een typische manier om eer te bewijzen aan zijn voorgangers, met wie men zich enerzijds op bescheiden wijze vergelijkt, maar van wie men zich meteen toch maar fijntjes distantieert: zij konden immers (nog) niet zo ver kijken als wij
Wat kan je daarover meer dan driehonderd bladzijden lang debiteren? Geloof me vrij: wat Merton daarover schrijft is fascinerend van de eerste bladzijde tot de laatste, bladzijden lange voetnoot van zijn naschrift uit 1993. En niet alleen fascinerend, het is ook dolkomisch, vandaar het schateren bij uw dienaar, die toch niet als de meest uitbundige lolbroek bekend staat. OTSOG is een ernstig gevoerd wetenschappelijk onderzoek naar de oorsprong en receptie (zo heet dat: de manier waarop latere auteurs met een gegeven omgaan) van de OTSOG-uitdrukking. Het is ook een hilarische parodie, een persiflage of aanfluiting van dit en alle wetenschappelijke onderzoek, een heerlijke comédie humaine over schrijvers, universiteitsprofessoren en andere onderzoekers, over lezen en schrijven en samenleven.
Robert K. Merton (1910-2003) was een vooraanstaand socioloog, een van de grondleggers van de moderne wetenschapssociologie en schreef verscheidene echte veel gelezen, geciteerde en bekroonde wetenschappelijke werken. Er zijn talloze artikels over hem op het web, begin misschien met wat collegas en vrienden bij zijn overlijden te zeggen hadden:
Met OTSOG moet hij zich kostelijk geamuseerd hebben, zowel met de inhoud, de methode als met het schrijven, want dit boek is niet alleen een intellectueel genot, het is ook een feest van de taal, in dit geval het Engels. Er is geen bladzijde, geen zin die niet verbaast, boeit, doet glimlachen of, zoals ik al bekende, schateren. Zoals alle goede humor is er ook steeds een onderliggende grond van diepe ernst en melancholie, van liefdevol begrip voor het aller-menselijkste in de mens, zijn ijdelheid, traagheid, kleine valsheid, luiheid, intellectuele oneerlijkheid. Maar het is ook een monument voor de waarde en waardigheid van de wetenschap en haar beoefenaars en een overtuigde en overtuigende belijdenis van zijn geloof in de mogelijkheid van vooruitgang van onze kennis, zowel in de wetenschappen als in onze omgang met elkaar en in onze zelfkennis.
Dit is geen boek om in één keer uit te lezen, behalve als je onmiddellijk daarna opnieuw begint, maar dan in stukjes, al dan niet in volgorde. Het vraagt, nee, eist je aandacht op en houdt die zonder enige moeite vast, maar nadien voel je dat je in het gezelschap vertoefd hebt van een zeldzaam genie, een waarschijnlijk unieke combinatie van een geleerde van wereldformaat met een regelrechte Uilenspiegel. Dus, als je Engels leest, of Duits, Spaans of Italiaans, dan moet dit je volgende boek zijn!
OTSOG is uitgegeven bij The University of Chicago Press (ISBN 0-266-52086-2) en je kan het bestellen bij Proxis of Amazon of de betere boekhandel natuurlijk.
13-11-2007
incest en seksueel geweld
Niet voor het eerst en wellicht niet voor het laatst wil ik het hebben over incest. Ik heb zelf nog eens mijn bericht van 14.08.2007 nagelezen en als je dat nog niet gedaan hebt, dan raad ik je aan dat te doen voor je verder leest; in de lijst hiernaast klik je op 'incest'.
Onlangs was er in de abdij van Averbode (foto) een bijeenkomst, waarop het twintigjarig bestaan gevierd werd van de vzw Incest en seksueel geweld. Lut was als stichtend lid uitgenodigd om in het panel te zetelen. Er was behoorlijk wat belangstelling, zelfs twee ministers vonden de tijd om (even) aanwezig te zijn, Frank Vandenbroucke en Willy Van Acker.
Bij die gelegenheid werd het boek voorgesteld dat Karlijn Demasure schreef over dit onderwerp: Troost het kind in mij. Over incest en seksueel geweld, Averbode, 2007, 158 blz., ISBN 978-90-317-2564-9. Het is bestemd voor iedereen die met deze problematiek in aanraking komt en dat zijn wij allemaal, rechtstreeks of onrechtstreeks, maar vooral ook voor begeleiders, opvoeders, leerkrachten, sociale dienstverleners die jonge mensen over de vloer krijgen die het slachtoffer zijn van incest of seksueel geweld. Vertrekkend van authentieke getuigenissen of aansluitend daarbij geeft de auteur, een oude kennis overigens, dus ik zal maar (nog meer) opletten wat ik zeg, duiding bij de verschillende vormen die ISG aanneemt, bij het proces van de verleiding, het zwijgen en de ontkenning, de sporen bij het slachtoffer, de signalen, de gepaste houding voor leerkrachten en andere begeleiders bij het vermoeden van ISG, mogelijke therapieën.
Mede door de afwisseling tussen de opmerkelijk krachtige of schrijnende getuigenissen en de verhelderende verwerking door de auteur, en ook door het gerichte perspectief van waaruit het is geschreven, is dit een boekje geworden dat niet mag ontbreken in schoolbibliotheken of op het leeslijstje van leraars en andere jeugdbegeleiders. Voor ouders en ook voor oudere kinderen is het een geëngageerde maar tactvolle, onbevangen en eerlijke inleiding in deze problematiek. Warm aanbevolen.
In de lijn van mijn prille belangstelling voor EP of evolutionaire psychologie las ik het artikel van Debra Lieberman en het echtpaar Tooby-Cosmides: The evolution of human incest avoidance mechanisms: an EP approach, 40 pp., 2000. Ook deze tekst is vrij beschikbaar op internet. De auteurs vertrekken van het bestaan van het incesttaboe, of omgekeerd: van het bestaan van een drang om incest te vermijden en gaan dan op zoek naar de mechanismen die daaraan ten grondslag liggen, gezien in de ontwikkeling van de menselijke soort, lang voor er sprake is van cultuur, mythen, godsdienst of wetten.
Enerzijds is het nodig dat daders en slachtoffers elkaar herkennen als familieleden, anderzijds moet er een mechanisme zijn dat de spontane seksuele drang verstoort en ten slotte moet er daarvoor een overtuigende reden zijn. Deze drie elementen worden in een zorgvuldig betoog nauwkeurig beschreven en overtuigend toegelicht aan de hand van talrijke studies en rapporten over wetenschappelijke experimenten. Toch blijft het allemaal heel leesbaar, ook als je hier of daar een onnodig moeilijke wetenschappelijke term moet nakijken: axilla betekent oksel (wat anders?), een dyad is een paar, tweetal (vanzelfsprekend).
Wat me enigszins verbaasde is dat de auteurs één aspect van herkenning van familieleden helemaal niet behandelen, namelijk fysieke gelijkenis.
Voor mij liggen twee fotos uit mijn jeugd. Op de ene staat mijn overleden broer, leeftijd acht jaar of zo, te midden van zes van de zeven kinderen van de familie waar wij verscheidene vakanties doorbrachten. Het is gewoon onmogelijk om niet te zien dat hij de vreemde eend in de bijt is. De andere is een klasfoto waarop ik prijk tussen ongeveer veertig klasgenoten en daar is het de ongelooflijke verscheidenheid van tienjarige jongens die in het oog springt. Het kan dan wel zijn dat pasgeboren babys hun moeder herkennen aan haar geur en omgekeerd, maar zeker op latere leeftijd is de fysieke gelijkenis toch in vele gevallen een vrij betrouwbare aanduiding van een (mogelijke) verwantschap. Wat is het eerste dat men zegt als men op kraambezoek gaat? Juist: het is juist zijn vader/moeder/grootvader/grootmoeder/de melkboer (grapje). Het is zoveel als zeggen: het is geen buitenechtelijk kind.
In mijn familie werd elk pasgeboren kind (door de ongetrouwde tantes) onderworpen aan de Dhuyvetters-test: heeft het de neuze? Zonder in details te willen treden, kan ik bevestigen dat sommige van onze familieleden inderdaad een wat prominente, hoekige neus hebben, mijn bijnaam op school was gewoon Neuze. Het was alsof de brave tantes de legale afkomst wouden bevestigen door het identificeren van die familietrek. Ook in rosharige, uitzonderlijk grote, kleine, getaande, flaporige &c. families zal men dergelijke familiegrapjes wel kennen.
Misschien past dit aspect van fysieke herkenning niet goed in de studie, die zich meer concentreert op de herkenning op basis van lichamelijke ervaringen tijdens de allereerste levensjaren. Maar het is vreemd dat men het gewoon niet vermeldt.
Incestvermijding wordt door EP bijna uitsluitend gezien van uit het standpunt van (het verbod op) de voortplanting. Zoals ik in mijn vroegere tekst ook als stelde, berust het taboe op de sterk vergrootte kans op ziekte en kindersterfte bij inteelt. En het is daarbij inderdaad niet nodig dat men de twee, incest en minder gezonde kinderen, op een biologisch causale manier met elkaar verbond, want dat is pas begin vorige eeuw stilaan duidelijk geworden, nee, men deed dat op andere gronden, bijvoorbeeld door het te zien als een straf van de goden.
De vader die met zijn dochter sliep wist natuurlijk niet dat de kinderen die daaruit voorkwamen duizend maal meer kans hebben op een ziekte of afwijking omdat zijn genetisch materiaal voor 50% het zelfde is als dat van zijn dochter. Maar hij weet het ongeluk, namelijk een doodgeboren, gehandicapt of weinig levensvatbaar kind, dat de leeftijd om zich voort te planten vaak niet haalde, aan zijn overtreden van een goddelijke wet.
Maar incest en seksueel geweld is ook een negatieve gedraging buiten elke problematiek van voortplanting om. Seksualiteit op een dierlijk of
voor-cultureel menselijk niveau is een vrij gewelddadige bedoening, ietsdat overigens nog helemaal niet verdwenen is sinds de mens (in principe althans) een cultureel wezen geworden is. Denk ook aan verkrachting in oorlogssituaties. Incest als seksueel geweld is nog steeds aanwezig.
In de vroegste vormen van samenleving werd geweld geweerd binnen de eigen familie of clan. Het Joodse gebod Gij zult niet doden sloeg/slaat enkel op mede-Joden, niet op de Filistijnen/Palestijnen. Seksualiteit, als een van de vormen van geweld binnen de familie, is eveneens beladen met een taboe. Naast incest met zijn moeder maakte Oidipoes zich ook nog schuldig aan ouder(vader)moord, de hoogst mogelijke vorm van niet-seksueel geweld binnen het gezin, naast de kindermoord die zijn vader op hem dacht gepleegd te hebben. Voor al die vormen van geweld, waarvan het overweldigen van zijn moeder er slechts één was, moest hij en zijn hele familie de wraak van de goden ondergaan. De tragedie eindigde, zoals later bij Shakespeare, faute de combattants, bij gebrek aan overlevenden.
Wellicht niet voor het laatst, zei ik, breng ik deze problematiek hier ter sprake. Erover nadenken en schrijven heeft me heel wat beelden uit mijn jeugd terug in herinnering gebracht, misschien was dat ook voor u het geval. De schone Vlaamse kinderrijke families, waarover onze pastoors het zo graag hadden, verborgen veel onheil achter het burgerlijk fatsoen. Die gesloten, hypocriete manier van doen en denken, door de kerk nog ondersteund en in de hand gewerkt, heeft veel slachtoffers gemaakt en ik reken de daders van incest en seksueel geweld daar even goed bij als hun slachtoffers, zonder het leed van die laatsten en de schuld van de eersten ook maar enigszins in twijfel te willen trekken.
12-11-2007
Evolutionaire psychologie
Ik geef het toe: ik weet zo goed als niets over psychologie. Aan de universiteit hadden we een cursus psychologie in het eerste jaar, een algemene inleiding. Tijdens een voorexamen kreeg ik van de monitor te horen dat mijn antwoorden op de vragen niet uit de cursus kwamen, maar een soort van persoonlijke interpretatie die ik daarvan gemaakt had. Dat was een van de eerste signalen van wat later een totale mislukking werd. Wat de universiteit van mij verlangde, was ik niet bereid te geven: van buiten leren en slaafs reproduceren, al dan niet begrepen, een volledige vereenzelviging met het systeem en met de geldende opinies, respect voor gezag en dat allemaal in 1965-68!
Het examen zelf daarentegen was een verbazingwekend succes: op de vier vragen van de prof, de zonderlinge kanunnik Louis Van Haecht, hoefde ik nauwelijks te antwoorden. Blijkbaar waren mijn uiterst korte antwoorden: ja, nee, ja op de eerste drie voldoende en toen ik bij de vierde zei dat het antwoord daarop iets langer moest zijn, zei hij enthousiast dat ook dat helemaal juist was, hij dankte me en stuurde me weg, na enkele minuten, met een uitzonderlijk (voor mij ) hoog cijfer. Vreemd.
Later las ik alleen sporadisch en toevallig nog iets over psychologie en wat ik las, was niet van aard om mij naar meer te doen verlangen. Ik had er geen idee van wat men aan de faculteit Psychologie doceerde of waarom zoveel studenten zich voor die studie inschreven. Dat de helft of meer niet slaagde omwille van een onverteerbare cursus statistiek, heeft me steeds bevreemd. Statistiek?
In de twee werken van Richard Dawkins die ik las en hier besprak: The God Delusion en The Selfish Gene en in enkele artikels op Wikipedia, vond ik verwijzingen naar een nieuwe manier om de menselijke psychologie te bekijken: EP of Evolutionary Psychology. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt en ik zocht en vond een goede inleiding: Evolutionary Psychology: A Primer (1997) van het echtpaar Leda Cosmides en John Tooby, zowat de ontdekkers van EP. Het is een korte inleiding van 24 bladzijden die je zo van het web kan plukken. Het is een zeer bevattelijke tekst die ook voor niet-specialisten heel toegankelijk is en die ik iedereen die nog nooit van EP gehoord heeft ten zeerste kan aanraden. Voor mij was het een verrassende maar uiterst leerzame ervaring, die mij onmiddellijk deed uitkijken naar nog meer informatie. Die ligt nu klaar voor lezing of is besteld bij de boekhandel
Ik ga hun werk niet overdoen. Toch even dit.
Gedurende vrijwel onze hele geschiedenis is ons mensbeeld bepaald door religieuze overtuigingen (dat is overigens wat wij vandaag verwijten aan de moslims). De mens was door God geschapen, kant-en-klaar afgeleverd als heerser over de wereld, zoals het in Genesis staat. Sinds die vroege Bijbelse tijden is de mens niet veranderd: de verhalen in de Bijbel gaan over mensen zoals wij, het zijn geen primitieven of zo. De mens is zelfbewust en bewust van zijn omgeving. Hij wordt niet door zijn leefwereld bepaald, maar zet die naar zijn hand om te overleven: hij maakt zich meester van zijn wereld, met name door zijn bewustzijn, zijn verstandelijke vermogens. Een leeuw is sterker dan een mens, maar een mens is slimmer dan een leeuw (en nog enkele andere diersoorten, de gevolgen daarvan laten zich zien ). Een mens is geen dier, zoals Berthold Brecht zegt, zij het met de nodige ironie, en hij kon het weten. Het dierlijke in de mens is iets dat moet onderdrukt worden, ten gunste van het typisch menselijke: het rationele. Meteen zijn ook de emoties verdacht, want dat zijn irrationele reacties op de omgeving: angst, vreugde, verliefdheid, spijt De mens is maakbaar: met een goede opvoeding kan men zijn emoties leren beheersen, met een goede opleiding wordt men meer mens en worden de dierlijke driften, zoals de seksualiteit, beheerst. Een kind komt op de wereld met een onbevangen geest, als een onbeschreven blad. Het belang van de vorming van dat jonge verstand is dan ook enorm: men weet maar wat men leert en Wissen is Macht, dat stond in het college van Eeklo op de muur van de studie geschreven, waarom in het Duits weet ik niet, er was een vage verwijzing naar Goethe, maar het origineel is meer dan waarschijnlijk van Francis Bacon: Nam et ipsa scientia potestas est of Knowledge is power (Meditationes Sacræ [Sacred Meditations] (1597) "De Hæresibus" [Of Heresies].
Toch kon men er ook toen niet om heen dat er in de mens (of toch zeker de blanke westerse rijke katholieke ) enkele opvallende algemene kenmerken of eigenschappen aanwezig zijn, die wellicht niet aan het opvoedingssysteem te danken zijn. Die schreef men dan maar toe aan de Schepper, die ze als een genade had ingestort in elke mens: de mens is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Anderen noemden dit de natuurwet, die eveneens door een soort Opperwezen was vastgelegd; Newton deelde die overtuiging op een fanatieke wijze.
Met Darwin werd voor het eerst op wetenschappelijke manier aangetoond dat dit mensbeeld niet klopt. De mens is het resultaat van een lange geschiedenis die tien miljard jaar geleden begon en die pas 200.000 jaar geleden leidde tot Homo sapiens. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het menselijke bewustzijn niet op dezelfde wijze geëvolueerd is als de rest van zijn lichaam. De hersenen én hun werking het resultaat van de hele evolutie van het leven op aarde en dragen daar ook nog steeds de sporen van. Er zijn in de hersenen inderdaad zeer duidelijke structuren en processen aanwijsbaar, die hun oorsprong vinden in ons zeer verre verleden en die het best op die manier kunnen verklaard worden. Ik noem slechts enkele: de moederliefde of de zorg voor de jongen, het incestvermijdend gedrag, het herkennen van de eigen familie, het ontdekken van bedriegers in de samenleving.
Andere psychologische interpretatiesystemen hebben daarvoor andere namen gevonden (mythen, archetypes ), maar evolutionaire psychologie biedt naar mijn aanvoelen een denkpiste die zo verhelderend is dat ik er een klein beetje euforisch van word. Heel wat oud zeer krijgt plots een mogelijke verklaring, voor een aantal knagend onbevredigend beantwoorde vragen lijkt een oplossing in zicht.
Thomas Huxley, de grootvader van Aldous, zei toen hij voor het eerst Darwins theorieën las: stom dat we daar niet eerder aan gedacht hebben! Dat was ook mijn eerste gedachte bij mijn kennismaking met Evolutionary Psychology. Ik houd u op de hoogte
11-11-2007
Hoeveel boeken nog?
Onlangs had ik het hier over het enorme aantal boeken dat jaarlijks verschijnt: een miljoen, of een om de dertig seconden. Naast de ongeveer 50 miljoen boeken die er tijdens mijn leven verschenen, zijn er nog vele de honderden miljoenen die daarvoor gepubliceerd zijn en die in onze bibliotheken een onderkomen hebben gevonden.
Hoeveel boeken leest een mens? Zelfs als we elke week vijf boeken zouden lezen, en dat is zelfs voor een zeer nijvere lezer onwaarschijnlijk veel, dan zijn dat er op een jaar nog maar 260 of 0,026 % van wat er in dat jaar verschijnt. Als ik dat zou gedaan hebben sinds mijn tiende jaar, dan zouden dat er nu 13.000 zijn. Ik weet niet hoeveel ik er echt gelezen heb, maar het is evident dat het er heel veel minder geweest zijn. Als ik nog twintig jaar mag leven in goede gezondheid, ook mentaal en ik lees, om niet te overmoedig te zijn, één boek per week, dus een vijftig per jaar, dan kan ik er misschien nog een duizendtal lezen, hoop en al; waarschijnlijk kom ik zelfs niet in de buurt daarvan.
Ik kan dus onmogelijk alles lezen wat interessant of zelfs belangrijk is. Het is een vaststelling die me doet huiveren: minder dan duizend boeken, wellicht veel minder, misschien zelfs maar een paar honderd en er zijn er zoveel
De vraag kwam bij me op toen ik deze week toevallig een aantal interessante boeken kocht en moest beslissen wat ik eerst zou lezen. Ik besef nu dat de keuze pijnlijk belangrijk is: elke boek dat ik lees, betekent een ander dat ik nooit meer zal gelezen krijgen. Dus moet ik erg zuinig zijn en heel bewust gaan kiezen, niet zomaar, nee: enkel het beste, het belangrijkste, het meest bevredigende Dat wordt moeilijk.
Enerzijds heb je literaire werken, die je leest voor het plezier van het lezen en voor de verdieping van je menselijk inzicht. Anderzijds is er de non-fictie, in mijn geval noodzakelijkerwijze vulgariserende wetenschappelijke werken, geschreven voor een ruim publiek en daarvoor gelden eigenlijk dezelfde verwachtingen: ze moeten goed geschreven zijn en inzicht bijbrengen in ons mens-zijn in onze wereld.
De eerste categorie, de fictie, de literatuur, heeft een eigen tijdsbeleving: ik zoek dan de rust op van een aangename omgeving en van uren die enkel onderbroken worden door onvermijdelijke natuurlijke behoeften: eten en drinken, het toilet, slapen
De andere, meer wetenschappelijke boeken brengen meer gejaagdheid mee: je bent nieuwsgierig naar wat je te weten gaat komen, maar je bent gevangen in het web dat de auteur geweven heeft, je moet zijn gedachtegang volgen, ook als het niet altijd simpel is, ook als je gedachten afdwalen, ook als je niet helemaal of helemaal niet akkoord gaat, ook als het niet echt belangrijk of verhelderend lijkt. Het is niet zomaar lezen, het is ook leren, studeren zelfs en dat maakt het vaak meer een veeleisende opgave dan een onmiddellijk genot. Anderzijds kunnen de nieuwe inzichten die je verwerft zo verhelderend zijn, dat al je inspanningen ruimschoots beloond worden.
In beide gevallen ben je zeer intens je verstand aan het gebruiken. Dat is wat ik al heel mijn leven graag doe. Niet dat ik zoveel verstandiger zou zijn dan een ander, maar ik beleef mijn grootste plezier aan het actief gebruik van mijn koppeke, mijn bewustzijn, mijn verstandelijke vermogens in de ruimste zin van het woord, dus ook met alle emoties erbij. Louter lichamelijk bezig zijn trekt me niet zo aan. Ik moet me echt dwingen om te gaan zwemmen of wandelen, want dan is de uitdaging voor mijn gedachtewereld miniem; reizen, luieren en oppervlakkige conversaties zijn aan mij evenmin besteed. Klussen doe ik graag als er ook een aspect van kennis of handigheid aan vastzit, zoals een oude klok weer aan de praat krijgen of koken, of als het mogelijk is ondertussen iets anders te doen, zoals muziek beluisteren bij het strijken. Natuurlijk zijn er een aantal dingen niet nu eenmaal moeten gedaan worden en dan doe je die zo snel en efficiënt als mogelijk, meestal nadat je ze zo lang als mogelijk uitgesteld hebt
Na deze overpeinzingen ben ik weer waar ik was toen ik begon: mijn eerstvolgende boek? Je zal het ongetwijfeld te weten komen bij een van je volgende bezoeken aan mijn blog. Tot dan.
08-11-2007
escarbilles?
Een schrede is een stap. Om een stap te zetten moeten we ons ene been voor het andere zetten en dan het andere erbij halen. Dat is dan schrijden.
De oorspronkelijke betekenis van skrei wijst op het moment waarop de benen niet naast elkaar staan, dat de benen niet gesloten zijn, maar open; de voeten bevinden zich niet naast elkaar, er is een ruimte tussen. Dat kan in twee richtingen: ofwel gaan de voeten uiteen, maar naast elkaar: wijdbeens; ofwel staat de ene voet voor de andere, als we stappen of lopen.
Wijdbeens zitten we ook te paard, vandaar: schrijlings, dus met de benen open. Gedurende lange tijd was het vrouwen verboden om zo te paard te zitten, ze hadden speciale zadels zodat ze hun ene been over het zadel bij het andere konden hangen, niet bepaald een gemakkelijke houding bij enige snelheid. Om daaraan te verhelpen kwam er het damespaard, de telganger, die bij het snel lopen beurtelings zijn beide linkerpoten en dan zijn rechterpoten naar voren brengt. Men noemt dat ook een hakkenei, naar het Engelse Hackney, waar dergelijke paarden gefokt werden. Vroeger kon je bij marcherende soldaten of leden van een jeugdbeweging altijd wel een dergelijke telganger zien, die zijn rechterarm naar voren zwaaide samen met zijn rechterbeen en vice versa, een koddig zicht en niet gemakkelijk om na te bootsen.
In sommige dialecten, ook dat van Lut, is schrijlings scherrelings; in Eeklo was dat: scherlewiep, misschien alleen in onze kindertaal?
Schaarlings of scheerlings is echter iets anders, het betekent rakelings, zoals een vogel die rakelings langs iets heen scheert.
Daarmee zitten we bij een andere zeer rijke stam: sker of sek of ker en dat heeft allemaal te maken met iets afsnijden, scheren. Een schaar is dan een voorwerp waarmee je dat doet; oorspronkelijk was dat scheer en dat is eigenlijk meervoud, zoals in het Duits, dus enkelvoud schaar, meervoud scheer, want een schaar heeft twee messen, denk aan het Engelse scissors en het Franse ciseaux. Een schare is een afgescheiden groep. Als je iets afsnijdt, heb je vaak een scherpe rand. Een schaarde of schart(e) is een schaafwonde veroorzaakt door krabben of haperen. Het is ook een scherf, een afgebroken stuk, zoals in het Engelse shard en zelfs potsherd. Een ploegschaar is een plowshare.
Een andere schaar is een stuk grond op een gemeenschappelijke weide, een dries of een mark of een meent (afgeleid van gemeente, dat wat men gemeen heeft), dat groot genoeg is om een dier te laten grazen; in het Engels is dat een share, een deel dus, of een aandeel, zoals in shares en shareholder. Scharen betekende dan elke zijn deel toewijzen of een deel krijgen, in het Engels to share.
We scheerden ons vroeger met een scheers of en schees, nu met een scheerapparaat, al dan niet elektrisch. Ook schapen worden geschoren en de samenstellingen zijn daar legio, zoveel als in een legioen dus, een aanzienlijke legermacht.
Maar er is ook een ander scharen of scheren en dat betekent ordenen, plaatsen, bevestigen, bespannen, zoals de draden op een getouw, of een scheepskabel in een takel, of de planken van een houten schip. Ook daar zijn er vele samenstellingen.
Schaars komt dan weer, via het Latijnse excarpsus, letterlijk uit-genomen, uitzonderlijk dus of zeldzaam, van het oud-Frans escars, net zoals het Engelse scarce, maar het moderne Frans heeft het woord niet behouden, behalve in escarcelle, een portemonnee waar je kleingeld in stak.
Om te eindigen een woord dat mijn vader me leerde, meer dan vijftig jaar geleden en dat ergens helemaal van onder in mijn woordenschatkist is blijven liggen, tot het enkele dagen geleden vanzelf weer verscheen, zoals een vergeelde klasfoto of een vergeten vakantiekiekje in een bestofte doos op zolder. Het is skrebielden of skrebieldekes. Toen we nog allemaal met kolen stookten, vielen er al eens kleine gloeiende kooltjes door de (of het) rooster van de kachel. Die koelden af in de asla, dat kruiswoordraadselachtig woord. Mijn taak als jongste kind was dan vaak om de asse te zeven of te ziften met een zeef of zift (natuurlijk) om er de soms nog warme skrebielden uit te halen; die konden dan weer in de kachel om helemaal op te branden. De gezeefde asse gebruikten we in de winter om besneeuwde of beijzelde voetpaden begaanbaar te houden.
Ik heb lang moeten zoeken naar de oorsprong van dat prachtige dialectwoord, maar hier is het, voorwaar een woordenboekbuur van onze escarlette, namelijk escarbille, blijkbaar een Waals en Frans dialectwoord voor kolen die door het (of de) rooster vallen, bij kachels maar ook bij stoomtreinen en die men nadien recupereerde. Misschien is dat woord verwant met een andere buur: escarboucle, Frans voor onze karbonkels: robijnen of rode granaatstenen; beide zijn afkomstig van het Latijn carbunculus, een verkleinwoord van carbo, kool, dus een klein kooltje!
Een andere etymologie verwijst evenwel naar het Nederlandse schrabben of schrabbelen, dus krabben of scharten en dat is ook een manier om de skrebielden uit de asse te halen. Dus een Eekloos dialectwoord uit het Waals dat uit het Vlaams komt...
Zeg nu nog dat onze taal niet wonderzoet 'en is, althans is voor wie haar geen geweld en doet, zoals Franstalige (en ook wel enkele Brakelse of Aalsterse) politici vandaag schaamteloos doen voor de opdringerige cameras en microfoons.
07-11-2007
William Trevor: nog meer in het Nederlands
Een kort berichtje om te melden dat op http://www.nl.bol.com nog enkele Nederlandse vertalingen van William Trevor te vinden zijn voor géén geld: - Heiligenbeelden: twaalf kortverhalen - Het verhaal van Lucy Gault (The Story of Lucy Gault) - De ongelukzoekers (Fools of Fortune) besproken op 13.05.2006
P.D. James in het Nederlands
Het zal weinigen ontgaan zijn dat P. D. James zowat mijn meest geliefde auteur is van detectiveverhalen. Ik besprak hier al verscheidene van haar boeken en op 13 oktober laatst kreeg je naast een bewonderend bericht over haar sciencefiction-roman The Children of Men (1992) ook een overzicht van al haar werken. Tijdens een aangenaam weekeind in Valkenburg begon ik haar eersteling: Cover Her Face (1962), 207 blz. (veel té) kleine druk in een Penguin uitgave die ik zoals gewoonlijk kon oppikken, voor één euro, in de Leuvense vestiging van de tweedehandsboekenzaak In t Profijtelijk Boeksken, in de volledig vernieuwde winkelwandel-Diestsestraat 180, op een paar honderd meter van het station.
Dit boek verscheen toen ze 42 jaar was, ze is geboren in 1920. Haar laatste boek, The Lighthouse, is van 2006. Er liggen dus vierenveertig jaren tussen, een mensenleven, meer dan een generatie.Wie meer wil weten over haar kan terecht op de officiële website van Baroness James of Holland Park, zoals ze zich sinds 1991 mag laten aanspreken.
Ik heb Cover Her Face in de eerste plaats gelezen als een gewone roman, een milieuschildering, een karakterstudie. De moord, die al verschijnt in het zesde woord van de eerste zin, is zeker geen bijzaak, maar vaak had ik de indruk dat het voor de auteur maar een gelegenheid was om de reacties op te tekenen van allerlei mensen die ermee geconfronteerd zijn: de familieleden, de kennissenkring, de dokter, de parochiepriester, de bedienden, de dorpelingen Daarin is P. D. James meesterlijk. De personages komen spontaan tot leven in de beschrijvingen, de stream of consciousness innerlijke monologen en in de schitterende dialogen.
Natuurlijk is dit een klassiek moordverhaal met al de ingrediënten die het genre voorschrijft en die je dus ook verwacht en herkent als ze opduiken, maar telkens weer denk je: dit is geen cliché, dit is geen systeem, dit is niet stereotiep: dit is, ook nu nog, fris en hoogst origineel. Hoe zal ik het zeggen: een auto is een auto, er is in feite heel weinig verschil tussen de autos die honderd jaar geleden gemaakt werden en de wagens van vandaag; maar ook vandaag is er een serieus verschil tussen het basismodel van Toyota, Renault en Peugeot en een Lexus, een Jaguar of de topmodellen van Mercedes, Audi en BMW. Er zijn veel detectiveverhalen, maar P. D. James rijdt, bij manier van spreken indien niet in het echt, met een Rolls Royce, niet het laatste model, dat een omgebouwde BMW is, maar een klassieke Silver Shadow II van 1977.
Over het verhaal vertel ik lekker niets, zelfs niet met het soort waarschuwingen dat je soms vindt op websites: als je niet wil weten wie het gedaan heeft, lees dan de volgende paragrafen niet. Nee, als je het wil weten, dan zal je moeten wachten tot de laatste bladzijden, wat dacht je, en ondertussen zal je genoten hebben van een echt goed boek, dat kan ik je verzekeren.
Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden van dit boek, jammer.
Maar er is wel goed nieuws!
Bij http://www.nl.bol.com/ vond ik een hele reeks Nederlandse vertalingen van P. D. James, dus hieronder weer het lijstje, met al de Nederlandse titels. Nu heb je geen excuses meer
Inspector Adam Dalgliesh
Cover Her Face (1962)
A Mind to Murder (1963) = Geen prijs te hoog, = Kat in het nauw
Unnatural Causes (1967) = Tot de dood erop volgt
Shroud for a Nightingale (1971) = Lijkwade voor een nachtegaal
The Black Tower (1975) = Tehuis met vele vrienden
Death of an Expert Witness (1977) = Dood onder deskundigen
A Taste for Death (1986) = Dodenmis
Devices and Desires (1989) = Melodie des doods
Original Sin (1994) = Erfzonde
A Certain Justice (1997) = Gebrek aan bewijs
Death in Holy Orders (2001) = Dood onder geestelijken
The Murder Room (2003) = Moordkabinet
The Lighthouse (2005) = Vuurtoren
Cordelia Gray
Unsuitable Job for a Woman (1972) = Geen werk voor een vrouw
The Skull Beneath the Skin (1982) = Treurspel voor een moordenaar
06-11-2007
amer & quatertemper
In de buurt van Puurs vind je een wegwijzer naar Eikse Amer; in Aarschot heb je een Amerstraat, maar ook in Spijkenisse, Dordrecht en Terneuzen, Nederland; er zijn ook een aantal Amerwegen; genoeg om je af te vragen wat amer is Was ik er maar niet aan begonnen!
Van Dale zegt het meteen duidelijk: amer is gewestelijk en verouderd voor houtskool. Daarmee was voor mij aanvankelijk de kous af. Maar onlangs kreeg ik een brochure in de bus van de plaatselijke natuurvereniging, met een lijstje van typische woorden en een daarvan was amer en de uitleg was: loskaai. Loskaai?
Wat zoeken op internet bracht me op de website van de Middelberg hier in Rotselaar (waarvan Werchter een deelgemeente is) en ik citeer wat ik daar vond, ik hoop dat ze het mij niet kwalijk nemen:
Een deel van het hout werd vooraf omgezet in houtskool door houtskoolbranders. Het transport van het hout en de houtskool gebeurde per trekschuit, het meest geschikte bulktransportmiddel uit die tijd. Voor de verkoop van het hout of de houtskool moesten de handelaars hun vracht laten meten en moesten zij stapelrecht betalen (het amergeld) op één van de drie de laad- en losplaatsen of amers in de baronie Rotselaar (Wakkerzeel, Haacht en Ninde, onder Werchter). De houtuitvoer was belangrijk: tussen 1777 en 1794 werden in de baronie Rotselaar minimum 1.119.000 bundels hout gestapeld, of jaarlijks gemiddeld 62.166,6 bundels (ca. 1.934m⊃3;). De belangrijkste stapelplaats was de nieuwe amer van Ninde (1777): ruim 65% van alle hout uit de baronie Rotselaar werd daar gestapeld en verhandeld.
Daarmee weten we waar ze in de brochure de mosterd haalden. Of de mutsaard? Dat is inderdaad een takkenbos en Abraham had die nodig voor het brandoffer van zijn zoon Isaac. Toen we niet meer wisten wat een mutsaard was, hebben we er maar mosterd van gemaakt.
Merkwaardig is dat het ook hier over houtskool gaat, maar de auteur vermeldt die betekenis niet, terwijl loskaai niet in Van Dale staat onder amer. Het zou kunnen dat onze dorpelingen op die losplaatsen ook hun houtskool produceerden, namelijk door halve verbranding of verhitting van hout, waarbij door afdekking van het hout de toevoer van zuurstof beperkt wordt; het water ontsnapt en er blijft alleen de verkoolde vaste stof over: houtskool. Misschien is de oude naam voor houtskool meteen ook maar gebruikt voor de plaats waar men amer maakte, stapelde, verkocht of verlaadde. Het lijkt onwaarschijnlijk dat amer algemeen gebruikt werd voor loskaai, dus zonder dat er houtskool aan te pas kwam; ik vond in alle geval geen verwijzingen in die zin.
In de buurt van Maastricht heeft men het in het dialect over aomeriezer en dat is een ouderwets strijkijzer dat binnenin een holte had waar je gloeiende houtskool kon in doen, dat bleef langer warm dan het model dat je op de kachel moest opwarmen.
Amer is dus echt wel houtskool. Eikse amer is dan houtskool van eikenhout.
Van Dale is weer geestig met zijn etymologische uitleg: (1477) ~ Du. Ammern, Lat. urere (branden), Gr. heuein (zengen).
Laten we daarop even dieper ingaan. Ons amer zou dus afgeleid zijn, rond 1477, van een Duits woord Ammern. Ik heb maar een bescheiden Kramers Duits woordenboek hier bij mij, maar ook online Duitse woordenboeken is dat Ammern niet te vinden, althans niet in de betekenis van houtskool of branden, wel als de naam voor een soort vogels: de gorzen. Na heel lang zoeken vond ik een verwijzing naar een geleerd artikel, waarin de etymologie van het Duitse Ammern wordt uitgelegd; de details voeg ik hierbij in voetnoot; het gaat enerzijds om aim en dat betekent rook en anderzijds uzjon, vuur; samen geeft dat blijkbaar eimuria, eimere, amere. In eimuria ziet men een verwantschap met het Latijnse urere, branden en het Grieks daarvoor: heuein. Het lijkt wel of dit artikel de bron is geweest voor Van Dale.
Ook in het Duits is het een verouderd woord, dat je bijvoorbeeld bij Luther nog kan aantreffen.
In het Engels zien we onze amer en het Duitse Ammern terug in ember, meestal in het meervoud embers: gloeiende asse in een haard of kachel.
Even terzijde: in het Engels heb je ook de uitdrukking ember days en dat is, verrassend genoeg, wat wij vroeger in ons katholieke Vlaanderen quatertemperdagen noemden, het is misschien wel vijftig jaar geleden dat ik dat woord nog eens gebruikt heb! Het was in mijn kindertijd een synoniem voor vastendagen, waarop geen vlees of vleesnat mocht genuttigd worden en waarop de volwassenen eigenlijk moesten vasten, dus helemaal niet eten. De meest bekende vastendag was Aswoensdag, bij het begin van de Vasten, de periode van veertig dagen voor Pasen: wij mochten dan niet snoepen en kregen ook geen suiker in de koffie! Maar er waren in elk jaargetijde dergelijke vastendagen en daarvan komt ook die rare naam, quatertemper: quatuor tempora is in het Latijn vier tijden of vier jaargetijden. Ik dacht altijd aan kwade temperdagen: kwaad omdat je niet mocht snoepen en maar amper te eten kreeg en temperen is matigen, weer zon leuke kinderetymologie.
Voor die Engelse ember days is er nog een andere uitleg, maar die bespaar ik je, want de echo van onze quatertemperis te mooi om niet waar te zijn.
Zo, dat was het. We hebben weer eens rondgereisd in het oude Europa, met tussenstoppen in Puurs, Rotselaar, Dordrecht, Spijkenisse en Aarschot, een citytrip naar Engeland, een reisje in de tijd naar Luthers Duitsland en nog verder terug naar Athene en Rome en van die allerkatholiekste stad met de zegen Urbi et orbi weer naar onze Vlaamse vastendagen.
Als je nog eens amer tegenkomt, dan weet je het nu: houtskool!
1AMMER f. ahd. eimuria, mhd. eimere, mnd. âmer(e), êmere, ae.ǣmyrge, ǣmerge, ne. ember, an. eimyrja wird gedeutet als kompositum aus germ.*aima- (vgl. an. eimr rauch) und germ.*uzjōn f. (vgl. an. ysja feuer, mit l-suffix ahd. usil-, ae. ysel, an. usli glühende asche, funken, mnd. osele funkenasche). das zweite kompositionsglied stellt sich zu idg.*eus- brennen, wozu auch lat. urere brennen, grch. εὕειν absengen, ai. ósati brennt, alb. ethe fieber gehören (vgl. Kluge in: zs.f.vgl.sprachforsch. 26,84; Pokorny et. wb. 1,347f.). meist im pl., glühende asche, funkenasche: E8.jh. busta.. eimuria ahd. gl. 1,58,10 S./S. 15.jh. unde sette in de ameren unde lat braden mnd. kochb. (braunschw. jb. 37) 46. 1533 wird man die ammern widder auff scharren und viel dreyn blasen Lutherw. 38,85 W. 1639 unter der glüenden ahmer MicraeliusPommer-land 4/6,160. (1774) als (er) .. sich eines winterabends, über den ammern eines ausgebrannten feuers wärmte BodeSchandi (1776)4,143. 1807 die ammern oder ämmern Campewb. 1,118a.
02-11-2007
sorry
Im sorry
Wij kinderen van de jaren vijftig en zestig (ik ben geboren in 1946) verbinden dit ongetwijfeld aan de beste plakker aller tijden: Im sorry van Brenda Lee (foto). Als die schlager door de luidsprekers klonk, was de dansvloer meteen vol koppeltjes die elkaar vasthielden alsof het de laatste of de eerste keer was en meestal was dat ook zo...
We leerden de uitdrukking ook kennen uit de vele Amerikaanse en Engelse films die ongedubd op ons losgelaten werden. Het moet een van de meest voorkomende zijn in de Engelse taal. Je kan ongeveer elke gesprek, elke vraag beginnen met Im sorry, but
De Germaanse wortel van ons woord is sor, maar eigenlijk, in zijn oudste vorm, sâr en nog verder terug sai. In het Nederlands hebben we daar zeer van overgehouden, in de betekenis van pijn, zoals: hij heeft zich zeer gedaan. In de kindertaal zeggen wel eens: oei, een zeertje! als een kind een kleine wonde heeft opgelopen. Of een oud zeer.
Ook sores lijkt me daarmee verwant, een woord dat we uit het Jiddisch en uit Nederland hebben en dat pijn, smart, leed, zorgen betekent en van het Hebreeuws saroth komt. In het Engels is a sore een wonde, vooral een etterbuil, een zweer of een blein, een blaar; het adjectief sore betekent pijnlijk, stram.
Im sorry betekent dus letterlijk: het doet me pijn en dat is precies wat de Duitsers zeggen: Es tut mir leid. Wij zeggen: het spijt me, het spijt me zeer en dat laatste zeer komt ook van het oude sar, namelijk: zo erg dat het pijn (zeer) doet, dus heel erg. In het Frans is het excusez-moi, een uitdrukking die tot ons excuseer heeft geleid en als je die vertaalt dan heb je: verontschuldig mij, zoals hun pardon, pardonnez-moi ons vergeef me is of in heel slecht Nederlands verschoning.
Ondertussen is sorry opgenomen in het Nederlands: sorry, maar Of: Oei, sorry! Sorry, hoor! En zelfs: sorry dat ik besta, hé!
Afsluiten doe ik vandaag met de Engelse uitdrukking: Better safe than sorry. Liever blode Jan dan dode Jan.
28-10-2007
Dies irae?
Rond deze tijd herdenken we onze doden, de mensen die we gekend hebben en die gestorven zijn. Het meest nabij in onze gedachten zijn onze familieleden, want zij hebben ons leven het meest getekend. Aan onze ouders danken we het leven zelf, een groter geschenk is er niet. Broers en zussen waren daarna de eersten met wie we samenleefden en dat schept een band die niet te breken is, wat er ook gebeurde, wat er ook gebeure. Vrienden zijn zeldzaam, geliefden nog meer. Met hen bouwen we onze wereld uit, zij zijn ons onmisbaar. Kinderen zijn een zegen, soms een vloek, maar ook dan zijn het onze kinderen.
Wanneer zij die ons nabij zijn, sterven, laten zij een tere open plek, een lange leegte die ook na jaren onvervulbaar blijft, een schrijnende smart, zelfs op momenten van intense vreugde of diep geluk.
Vlaanderen was vroeger een zeer katholieke landstreek. Op alle belangrijke momenten van het leven was er een katholiek ritueel, dat meestal in gemeenschap gevierd werd in de kerk. De meesten onder ons hebben zo talloze begrafenissen bijgewoond. De lezingen en gezangen van de uitvaartliturgie zijn in ons geheugen gegrift, onze reactie erop is, ook nu de liturgie zo ingrijpend veranderd is, nog steeds zeer emotioneel, zoals ik hier onlangs nog schreef over het In paradisum deducant te angeli, dat ook nu nog vaak wordt aangeheven wanneer het lichaam van de afgestorvene de kerk wordt uitgedragen, het afscheid van de gemeenschap voor de meer intieme eigenlijke begrafenis.
Een ander bekend, ik zou bijna zeggen geliefd, onderdeel van die liturgie was het Dies irae, dat als geen ander de droefheid weergeeft die zelfs de meest geharde aanwezige voelde. Het Dies irae staat voor dood en begrafenis, het lot dat elke mens wacht. In zijn Gregoriaanse versie is het een zachtmoedig lied, er spreekt gelatenheid uit bij het onvermijdelijke, berusting ook, door de voortdurende herhaling van het motief uit de eerste maten: ti-da-ti-da-ti-da-ti-da, waarbij we telkens letterlijk een toontje lager zingen. Talloos zijn de componisten die een eigen versie geschreven hebben, ik vermeld slechts de meest bekende: Mozart, Verdi, Berlioz. Nog talrijker zijn de composities die het muzikale thema van het Dies irae citeren om het thema van de dood op te roepen. Ik vermeld er enkele:
- Thomas Adès: Living Toys
- Charles-Valentin Alkan: Symphonie, Souvenirs Trois Morceaux, Op.15 - Morte
- Hector Berlioz: Symphonie Fantastique
- Johannes Brahms: Ein Deutsches Requiem, Klavierstück op. 118/6
- Benjamin Britten: War Requiem
- Antoine Brumel: Dies Irae
- Iva Boulanger: Funerailles du Soldat
- Elliott Carter: In Sleep, In Thunder, #4
- George Crumb: Black Angels, Makrokosmos Volume II, Star Child
- Luigi Dallapiccola: Canti Di Prigiona
- Antonín Dvořák: Symphony No. 7, mvmt 1
- Antonio Estevez: La Cantata Criolla
- Jean Françaix: Cinq poemes de Charles d Orléans
- Alexander Glazunov: Moyen Age
- Leopold Godowsky: Piano Sonata in E Minor, mvmt 5
- Berthold Goldschmidt: Beatrice Cenci (opera)
- Charles Gounod: Faust Opera, Act IV
- Arthur Honegger: La Danse des Morts
- Gottfried Huppertz: filmmuziek voor Metropolis
- Aram Khachaturian: Symphony 2 The Bell, Spartakus
- György Ligeti: Le Grand Macabre
- Franz Liszt: Dante Symphony, Totentanz
- Gustav Mahler: Symphony No. 2, mvmt 1 and 5
- Nikolai Medtner: Piano Quintet in C Major, Op. Posthumous
- Nikolai Myaskovsky: Piano Sonata 2, Symphony 6
- Modest Mussorgsky: Nacht op een kale berg, Songs and Dances of Death (zie mijn bespreking op 21.03.2007 Lied van de Dood).
- Carl Orff: Carmina Burana
- Krzysztof Penderecki: Dies Irae
- Sergei Rachmaninoff: Études-Tableaux, Op. 39, No. 2, Isle of the Dead, Prelude in e minor, Op. 33 nr. 4, Rhapsody on a Theme of Paganini, Symphonic Dances, Symphony nr. 1, Symphony nr. 2 Symphony nr. 3, The Bells
- Dmitri Shostakovich: Music for Hamlet, Symphony 14
- Jean Sibelius: Lemminkäinen Suite
- Richard Strauss: Till Eulenspiegel, Dans van de zeven sluiers in Salome
- Igor Stravinsky: Le sacre du printemps
- Pyotr Ilyich Tchaikovsky: Grand Sonata; Manfred Symphony; Greek Song; Marche Funebre, Suite 3
- Ralph Vaughan Williams: Five Tudor Portraits
- Eugène Ysaÿe: Sonata in la klein, Op. 27, nr. 2 (Obsession)
Indrukwekkend, niet? Ik luister terwijl ik dit schrijf naar het monumentale en aangrijpende Requiem van Verdi in een oudere uitvoering met von Karajan.
Tijdens een recent gesprek merkte iemand op dat mijn ideeën over de kerk sterk verouderd zijn: de kerk waartegen ik mij zo verzet bestáát niet meer! Ik moest toegeven dat dat inderdaad zo is, maar daarbij toch deze overwegingen.
Vooreerst is dat geen reden om niet te spreken over wat er vroeger verkeerd was: enkel als we ons ervan bewust zijn en blijven, zorgen we ervoor dat we niet dezelfde vergissingen maken. Want heel wat van die zogenaamd voorbije dingen leven nog steeds voort of duiken kwansuis weer op.
Het is ook goed dat mensen die gekwetst zijn, de kans krijgen om hun verdriet of verontwaardiging te uiten, een beetje zoals de waarheidscommissie in Zuid-Afrika: een catharsis, een loutering, veeleer dan een regelrecht proces. Ik vraag niet dat de priester die me als klein kind op zijn schoot bijna speels de hand in de pyjamabroek stak, daarvoor veroordeeld wordt door een rechtbank. Ik denk wel vaak aan hem terug: wat is er van hem geworden? Hoe vaak heeft hij andere kinderen zo doen opschrikken of nog dieper aangerand?
En ten slotte deze gedachte: wat is het nieuwe aanbod van de kerk, die de oude gewaden (of toch sommige) heeft afgelegd? Waar is die nieuwe kerk zichtbaar aanwezig? Wat is haar specifiek religieuze inbreng, boven het gewoon medemenselijke?
Dat de kerk vernieuwd is, blijkt ook uit het verdwijnen van het Dies irae uit de begrafenisliturgie sinds 1962. Het is een van de gevolgen van het Vaticaans concilie. De experts hadden bezwaren tegen deze beroemde sequentia. Niet dat je ze vroeger tijdens elke begrafenismis hoorde, overigens: je had verscheidene prijzen voor missen, ook voor begrafenissen, naargelang het uur (die van twaalf uur was de duurste) en de duur (met of zonder het Dies irae, Libera, Subvenite ), het aantal priesters &c.
Maar goed: het Dies irae is niet meer en de reden waarom het verdwenen is, moet je niet bij de muziek zoeken, maar bij de tekst. Dat bewijst nog maar eens dat religieuze muziek waarschijnlijk niet bestaat, er is alleen goede en minder goede muziek en die van het Dies irae was ons zo zeer vertrouwd dat we ze zonder meer goed vonden.
Wat was er dan verkeerd met de tekst? Zolang het de Latijnse tekst was, niets, want (bijna) geen mens die het Latijn verstond. Maar het concilie besliste dat Latijnse teksten niet meer mochten; de huidige paus vond dat trouwens zo misplaatst dat hij die beslissing ongedaan heeft gemaakt, zonder concilie. Wellicht beslist hij binnenkort dat het Dies irae een uiterst gepaste tekst is voor een begrafenis, maar oordeelt u daarover vooral zelf
De tekst paste inderdaad niet echt in de nieuwe kerk. Ik meen zelfs dat hij ook in de oude kerk al een beetje moeilijk lag. De vroegste versie staat in een missaal dat waarschijnlijk rond 1250 in Italië is geschreven en dat gebruikt werd in de Franciscaanse gemeenschappen aldaar. Als auteur vermeldt men Thomas van Celano, de auteur van enkele biografieën van Franciscus, maar zeker is men niet, in de Middeleeuwen stond men nog niet zo op zijn auteurschap als nu. Helemaal origineel is de tekst ook al niet, er staan allerlei bekende beelden en formuleringen in uit het Oude en het Nieuwe Testament, zo ging dat toen.
Hierbij de Latijnse tekst, met zijn mooi rijmende ritmische korte drieregelige versregels in trocheeën, dat is de naam voor de opeenvolging van een beklemtoonde en een niet-beklemtoonde lettergreep: Díes írae díes ílla &c.
Voor de vertaling grijp ik graag terug naar een Vlaamse meester: Guido Gezelle. Zijn vertaling is verouderd, zal je zeggen, maar is dat niet passend voor een tekst van voor 1250 die bovendien uit het missaal verbannen is?
Veel toelichting bij de tekst ga ik niet geven. Lees het Latijn nog eens en geniet van de vertrouwde woorden. Lees ook Gezelle, dan weet je meteen waarom de concilievaders de tekst gewraakt hebben. De vertaling is een onderdeel van zijn Kerkhofblommen, en die zijn zeker ook nog het lezen waard. O, ja: de Maria die vergiffenis kreeg is natuurlijk niet de moeder van Jezus, want die kan nu eenmaal niet zondigen, ze is zelfs zonder de erfzonde geboren en meteen na haar dood ten hemel opgenomen, ze hoeft dus niet ergens te wachten tot de dag van het Laatste Oordeel, het eigenlijke onderwerp van het Dies irae. Bedoeld is Maria Magdalena, maar ondertussen is men niet meer helemaal zeker dat de overspelige vrouw dezelfde is als Maria Magdalena en ook nog de vrouw die in Bethanië Jezus voeten zalfde en droogde met heur haar. De gekuiste Latijnse tekst zegt nu peccatrix, zondares, zonder in detail te treden. Niet elke verandering is een verbetering.
Dies iræ! dies illa Solvet sæclum in favilla Teste David cum Sibylla!
Quantus tremor est futurus, quando judex est venturus, cuncta stricte discussurus!
Tuba mirum spargens sonum per sepulchra regionum, coget omnes ante thronum.
Mors stupebit et natura, cum resurget creatura, judicanti responsura.
Liber scriptus proferetur, in quo totum continetur, unde mundus judicetur.
Judex ergo cum sedebit, quidquid latet apparebit: nil inultum remanebit.
Quid sum miser tunc dicturus? Quem patronum rogaturus, cum vix justus sit securus?
Rex tremendæ majestatis, qui salvandos salvas gratis, salva me, fons pietatis.
Recordare, Jesu pie, quod sum causa tuæ viæ: ne me perdas illa die.
Quærens me, sedisti lassus: redemisti Crucem passus: tantus labor non sit cassus.
Juste judex ultionis, donum fac remissionis ante diem rationis.
Ingemisco, tamquam reus: culpa rubet vultus meus: supplicanti parce, Deus.
Qui Mariam absolvisti, et latronem exaudisti, mihi quoque spem dedisti.
Preces meæ non sunt dignæ: sed tu bonus fac benigne, ne perenni cremer igne.
Inter oves locum præsta, et ab hædis me sequestra, statuens in parte dextra.
Confutatis maledictis, flammis acribus addictis: voca me cum benedictis.
Oro supplex et acclinis, cor contritum quasi cinis: gere curam mei finis.
Lacrimosa dies illa, qua resurget ex favilla judicandus homo reus. Huic ergo parce, Deus:
Pie Jesu Domine, dona eis requiem. Amen.
Kwade dag, die al de dagen
eens lijk asschen weg zult vagen,
zoo t Sibille en David zagen!
Welk een gruwel n zal t niet wezen
als de Rechter, opgerezen,
t goê zal uit het kwade lezen!
Wondere trompetrumoeren
zullen al de graven roeren,
al die dood zijn throonwaards voeren.
Stom zal staan de Dood en t Leven,
als de dooden antwoord geven,
staan, en voor den Rechter beven.
t Zal een boek te voorschijn komen
waarin t al staat opgenomen
dat het oordeel Gods moet schromen,
als de Rechter, neêrgezeten,
al t verdoken kwaad zal weten,
straffen ende niets vergeten.
Wie zal dan toch mijn verweer zijn,
wat mijn voorsprake en begeer zijn,
als de goeden zelf verveerd zijn?
Koning, schrikbaar en grootmachtig,
bron van goedheid, nederslachtig
bid ik u, weest mij indachtig!
JESU, wil toch wel gedenken:
als gij mij kwaamt t leven schenken,
was t om me op dien dag te krenken?
JESU, moê van zoeken naar mij
hebt ge t kruis geleên, en daar mij
eens zoo dier gekocht: ach spaar mij!
Schoon t uw recht zij van te wreken,
wilt mij vrij van zonden spreken
eer die dag komt aan te breken!
k Zuchte als een ter dood verwezen,
maar mijn schaamrood schuldig wezen
hoopt op uw bermhertig wezen;
Wierd Maria t eeuwig leven,
wierd den moordenaar hoop gegeven,
hopen durve ik ook, en beven.
Heere, onweerdig is mijn bede;
doch, laat me, uit goedjonstigheden,
vrij van t vier der eeuwigheden!
Laat mij bij uw schaapkes weiden,
wilt mij van de bokken scheiden
en ter rechter hand geleiden.
Moet gij dan vermaledijden
en het eeuwig vier doen lijden
roept tot mij: "Gebenedijden!"
Want ik komme al jammerklagen,
t herte als asschen rouw geslagen,
hulpe in mijnen doodstrijd vragen.
Dag van weedom en van boeten,
als gij zult verrijzen moeten
en gerecht zijn om uw' zonden,
mensch, God spare u in die stonden!
Zoete Heere JESU mijn,
laat ze in ruste en vrede zijn,
in alle eeuwen!
Amen.
25-10-2007
muziek voor strijkers
Mijn grootmoeder, Julienne Dhondt, was een wasvrouw: ze deed de was en de strijk voor rijke mensen. Ik heb ze goed gekend in haar oude dag. Ze was geboren in 1875 en stierf 87 jaar later, in 1962, denk ik. Ik was toen 16. De laatste tien jaren van haar leven, die ze bij ons thuis doorbracht, bij haar dochter, mijn moeder, was ze in de war: aderverkalking, zei men toen. Alzheimer waarschijnlijk. Maar het was een vriendelijk, opgewekt mens, in blakende fysieke gezondheid tot de dag van haar dood, ze was werkelijk niemand tot last, op wat kleinigheden na.
Zo had ze de gewoonte om de drinkbak van de kippen leeg te gieten als het water te vuil was, maar als ze weer bij het huis kwam om vers water te halen, was ze natuurlijk vergeten wat ze kwam doen en zo zaten de kippen vaak zonder water, wat mijn vader wel eens op de zenuwen werkte. Op een dag goot ze haar lampetkan uit het raam van haar slaapkamertje op de eerste verdieping, net op het ogenblik dat mijn vader naar zijn werk vertrok. Even was hij echt boos, omdat het hem even onwaarschijnlijk leek dat het niet met opzet gebeurd was, maar hij was een zeer vreedzaam man en even later trok hij nog wat nagrommend toch maar naar zijn bureau.
Mémé, grootmoeder dus, waste al een tijd niet meer voor de mensen toen ik groot genoeg was om haar te leren kennen. In de stal stond nog een houten primitieve wasmachine, maar die was toen al in onbruik. Ze had nog wel een stel strijkijzers en dat waren toen nog echt ijzers: niets elektrisch, gewoon een stuk ijzer met een handvat. Die werden warm gemaakt op de stoof en je voelde of ze warm genoeg waren door ze in de buurt van je wang te brengen. Er waren heel speciale bij, met een kruiselings geribbeld strijkvlak, waarmee stijf gesteven overhemden of borststukken bewerkt werden voor een speciaal effect.
Ik heb nog geweten dat mijn moeder die oude strijkijzers gebruikte, maar een elektrisch exemplaar deed al gauw zijn intrede, het is vele jaren meegegaan. Er waren ook een tweetal heel kleine ijzertjes, ik weet niet of het speelgoed was, want ze waren heel goed gemaakt, het kan ook zijn dat ze gebruikt werden om plaatsen te strijken waar je met de vrij grote ijzers niet goed bij kon. In alle geval was dat mijn eerste strijkervaring: als mijn moeder de strijk deed, mocht ik helpen, met dat kleine strijkijzertje, opgewarmd op de rand van de kachel, om de kinder- en vrouwenzakdoeken te strijken.
Als puber heb ik niet veel gestreken, enkel af en toe, uit verveling, waarschijnlijk, tijdens de vakanties. Later, toen ik getrouwd was, ben ik weer begonnen. Ik deed ook graag de luierwas. En ik ben blijven strijken, meestal mijn eigen hemden, volgens een vast ritueel: binnenkant rechts vooraan, rug en links vooraan; buitenkant rechtermouw, linkermouw, dan de andere kant, en ten slotte binnenkant van de kraag. Ik pers ook mijn broeken en tussendoor zijn er nog handdoeken, zakdoeken, ondergoed, pyjamas
Strijken is ontspannend, ik luister tebinst naar muziek, je kan je aandacht perfect verdelen over de twee. Je krijgt het stilaan warm, mede door de stralingswarmte van het stoomstrijkijzer en de warmte-reflecterende bekleding van de strijkplank. Je ziet de wasmand alsmaar leger worden en als alles weg is en opgevouwen, heb je ook nog een voldaan gevoel, a feeling of accomplishment zeggen ze in het Engels. Als Lut dan thuiskomt, wordt dat nog eens extra bevestigd.
Nog één strijkanekdote om af te sluiten.
Mijn moeder had een speciaal strijkplankje voor de mouwen: een soort mini-strijkplankje op een voet, waar je de mouw kon over trekken om de ene kant te strijken zonder in de andere kreuken of vouwen te strijken. Dat was dus een mouwplankje; in het Eekloos dialect werd dat mewploanksken, maar mijn peuteroortjes verstonden mewkploanksken en mewk is dialect voor melk en zo is het in mijn herinnering gebleven. Pas toen ik al jaren getrouwd was en toevallig terugdacht aan dat melkplankje besefte ik dat het een mouwplankje moest zijn
Een geval van kinder-etymologie, zoals je ook volksetymologie hebt. Waarom niet?
22-10-2007
William Trevor, A Bit on the Side, 2004
Ik kreeg net een berichtje binnen van Amazon, wellicht de grootste e-boekhandel, dat de nieuwe verhalenbundel van William Trevor onderweg is: Cheating at Canasta. Ik heb die maanden geleden al besteld, een soort voorintekening. En vandaag heb ik zijn vorige bundel eindelijk uit: A bit on the Side, die in 2004 verschenen was, 245 pp. voor het gebruikelijke dozijn verhalen.
Ik lees die kortverhalen, short stories in het Engels, mondjesmaat, zoals je proeft van een oude wijn, een dure schotel in het restaurant, een betere champagne op je verjaardag, een schitterende zonsondergang of de eerste scherpe sikkel van de nieuwe maan.
Onmogelijk om twee verhalen na elkaar te lezen, zo krachtig zijn ze in al hun eenvoud. Ook nu waren er enkele die ik al gelezen had toen ze verschenen in The New Yorker, maar het was een aangenaam weerzien, een andere ervaring, herinneringen bevestigd of verbroken door een nieuw beeld, een andere nuance.
Ik lees vrijwel nooit literatuur in het Nederlands, zeker geen recente auteurs. Is het mogelijk dat er daar pareltjes verscholen zijn zoals William Trevor er schrijft? Lang geleden heb ik het genre van de short story leren kennen en waarderen in Humoradio, zoals Humo toen heette. Ook toen waren de meeste verhalen vertaald uit het Engels, waar er een traditie bestaat van dit genre.
Sommige mensen houden er niet van: het is te kort om de personages voluit te tekenen in hun evolutie. Ik ben het daarmee meestal niet eens, ik vind integendeel de meeste romans te lang. Neem nu The Dancing-Masters Music in deze bundel A Bit on the Side. In veertien korte bladzijden grote druk, leef je mee met een meisje van twaalf of zo tot ze als een oude vrouw neerkijkt op de tuin en de straat, over de heuvel van haar jeugd en de paar honderd meter die haar hele leven ingesloten hebben. Met enkele woorden suggereert Trevor een tanende wereld, een vermoeden van meer, onuitgesproken maar toch onverbiddelijk daar. Zijn taal, zijn eenvoudige verhalen, zijn inderdaad als de muziek van een dansmeester: woordeloos, vanzelf-sprekend, een benadering van de dagen als de klank van een pianosonate van Beethoven of Brahms in een verlaten huis, als een nocturne van Chopin of Schubert, een sonate van Scarlatti in de vrieskou.
Straks, in 2008 is hij tachtig. Laten we genieten van wat hij ons nog te bieden heeft, het einde is wellicht niet meer zo veraf. Je kan a Bit on the Side en enkele late romans al bij de Slegte vinden voor luttele euros, heiligschennis eigenlijk. William Trevor is echt iemand die je moet lezen, al moet je er een Engels woordenboek voor kopen. Elke moeite die je doet wordt beloond met een onvoorstelbare rijkdom, geloof me maar.
17-10-2007
Voorlopig vonnis
Op het proces van Nürnberg (je vindt ook Neurenberg, terwijl het normaal Nuernberg zou moeten zijn als je de umlaut door een e vervangt; blijkbaar is Neurenberg een Nederlandse vertaling, zoals Berlijn van Berlin; ook Nuremberg duikt regelmatig op: het is een zeldzame Engelse vertaling van een Duitse stadsnaam) verdedigden enkele van de beklaagde Nazi-kopstukken zich met het beruchte Befehl ist Befehl. Men noemt dat sindsdien de NurembergDefence. Men volgde een bevel van hogerhand op, omdat men soldaat was en een soldaat doet wat hem opgedragen wordt, dat deden de Amerikaanse soldaten toch ook, bijvoorbeeld bij de aanvallen op Hiroshima en Nagasaki, waarbij bijna uitsluitend burgers en vooral vrouwen en kinderen het slachtoffer waren?
Ook de verdediging van de Amerikaanse soldaten die zich misdroegen in Vietnam (My Lai) en recentelijk nog in Irak (Abu Graib), steunt zich op dit principe. Soms gebeurt dat ook met succes: de ondergeschikten worden vrijgesproken en de hogere leiding eveneens, want het is meestal niet te achterhalen wie het nefaste bevel precies heeft gegeven.
In de rechtspraak is er een gelijkaardig principe, dat zoals gebruikelijk gevat is in een Latijns gezegde dat schittert door zijn beknoptheid, in dit geval: Fiat justitia ruat caelum. Vertaald is dat: recht geschiede al stort de hemel in. Het tweede deel, ruat caelum heeft in vele talen dezelfde betekenis van iets ongerijmds, iets dat niet denkbaar is, dat nooit zal gebeuren; de hemel zal echt niet instorten.
De traditie wil dat die spreuk en het beginsel dat erdoor uitgedrukt wordt, reeds in de Romeinse oudheid bestaan hebben, meer zelfs, dat het de Romeinse rechtsprincipes zou typeren. De tekst staat echter niet te lezen bij de klassieke auteurs of in documenten uit die tijd. Een andere versie is Fiat justitia et pereat mundus, met dezelfde betekenis al vergaat de wereld. Het was de wapenspreuk van Ferdinand I, keizer van het Heilige Romeinse Rijk (1558-1564). We weten dus niet wanneer de formulering ontstaan is, maar ze past veeleer in de starre deductieve manier van denken van de middeleeuwse theologie en de daarop gesteunde rechtspraak, dan in de pragmatische rechtsfilosofie van de Romeinen. In de autocratische middeleeuwse traditie zijn de geboden van God en van zijn rechtstreekse vertegenwoordigers, de paus, de keizer, de kerk en het burgerlijk gezag, heilig en onveranderlijk.
De basis van de redenering is in elk van die gevallen dat eenmaal iets vastgelegd is in een wet of reglement, de uitvoering ervan wettelijk of reglementair is en derhalve niet strafbaar. Meer nog: de wet moet uitgevoerd worden, gebeure wat wil, et pereat mundus!
In zijn tekst over de woede (De ira, I, 18) verhaalt Seneca (-4-65) een gebeurtenis waarbij een zekere Piso rechter was. Een soldaat kwam terug uit verlof, maar zonder zijn gezel. Piso veroordeelde hem prompt ter dood op beschuldiging van moord op die gezel. Toen een officier op het punt stond het vonnis uit te voeren, daagde plots de gezel op. Algemene vreugde! Samen trekken ze naar rechter Piso. Die ontsteekt echter in een Latijnse woede en veroordeelt ook de officier ter dood, omdat hij nagelaten heeft het vonnis uit te voeren en vervolgens ook de gezel, omdat hij door zijn afwezigheid de aanleiding was voor de veroordeling van zijn vriend en door zijn terug opduiken verantwoordelijk voor de fout van de officier (het niet uitvoeren van het vonnis) en dus voor de dood van de officier. Een betere illustratie van fiat justitia ruat caelum is nauwelijks denkbaar.
Een ander Latijns gezegde luidt Summum jus summa iniuria en dat heb ik hier al enkele keren aangehaald: het hoogste recht is het grootste onrecht, of het ten top drijven van de rechtspraak zorgt voor de grootste gerechtelijke blunders.
Dit brengt me bij het thema dat ik ook al op 2 augustus behandelde, toen ik het had over de vrijlating van een drugskoerier op basis van een overtreding van de wet op de privacy door een reportageploeg. Ik meende toen dat die vrijlating een al te letterlijke toepassing van de wet was en dat men de misdadiger niet hoefde vrij te spreken voor zijn drugsdelicten, maar hem op de gebruikelijke manier vergoeden voor het geleden onrecht in de kwestie van zijn geschonden privacy.
Ik weet dat ik mij op delicaat terrein waag, maar ik heb ernstige twijfels bij het beroep dat de advocaten van de jongeman die onlangs in Antwerpen veroordeeld werd, willen aantekenen. Aan de feiten twijfelt niemand, niemand betwist ze, kan ze in twijfel trekken; iedereen kent de dader en de slachtoffers. Ook over de psychologische gesteldheid van de dader is men het op vrijwel alle punten eens: hij is een gevaar voor de maatschappij, de kans op herhaling is zeer groot, of hij nu een psychopaat dan wel een autist is. De verdediging verkiest internering als remedie, de openbare aanklager meent dat de man geen zorgbehoevende zieke en dus schuldeloze is, maar een moorddadige crimineel. De jury heeft hem daarin gevolgd. Iedereen is het erover eens dat het een goed proces was. Er zijn ontroerende taferelen geweest, waarbij familieleden van de slachtoffers de familie van de dader troostten! Zelfs de verdediging kreeg van hen een verzoenende handdruk.
Nu vernemen we dat de verdediging in beroep wenst te gaan omdat de rechten van de beklaagde geschonden zijn: hij kon geen eerlijk proces krijgen, omdat hij al veroordeeld was in de media en (dus) in de publieke opinie. Ook hier kijkt men dus naast de feiten, naast de schuldvraag, naast de bescherming van de maatschappij, naast de positieve resultaten voor alle betrokkenen van een sereen proces en een normale veroordeling en strafmaat. Men vraagt nu aan een hogere rechtbank de opschorting van dat alles omwille van het feit dat het publiek, de maatschappij dus, zich een oordeel heeft gevormd over wat iedereen, ook de verdediging, erkent als een afschuwelijke misdaad, en omdat de pers en de media, de spreekbuis van de publieke opinie, dat oordeel, in al zijn rationaliteit en emotie, heeft verwoord.
Ook hier gaat men dus op zoek naar een algemene rechtsregel, die op zichzelf waardevol is, om een evidente veroordeling ongedaan te maken.
In die redenering zijn oorlogsmisdaden plots geen reden tot veroordeling meer, omdat iemand anders het bevel heeft gegeven. Een rechterlijk vonnis in beroep moet uitgevoerd worden, wat ook de inhoudelijke waarde van de beslissing van de lagere rechtbank over de feiten was, omdat een ander rechtsprincipe, bijvoorbeeld de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, geschonden is. Of, in dit geval, omdat de vertegenwoordigers van de gemeenschap, de jury, niet onafhankelijk konden oordelen omdat de feiten, door hun uitzonderlijk geweld en wreedheid maandenlang terecht het voorwerp waren van discussies in de maatschappij.
Het is niet moeilijk om gevallen aan te wijzen waarbij een jury duidelijk vooringenomen was. De uitsluitend blanke rechters, advocaten en juryleden die in het zuiden van de Verenigde Staten negerslaven veroordeelden, deden zelfs geen moeite om hun racistische houding te ontveinzen. De opgezette processen tegen dissidenten in communistische landen waren een aanfluiting van elke eerlijke rechtsgang.
Maar enkel de meest rabiate negationisten vechten de processen in Nürnberg aan. Daar heeft de Nuremberg Defence niet gewerkt: de misdaden van het Nazi-regime waren zo flagrant dat zelf Göring bij het zien van de documentaires over de vernietigingskampen inzag dat elke verdediging, op welke juridische grond dan ook, ongerijmd en futiel was.
Even zag het ernaar uit dat het Antwerps proces voor iedereen heilzaam zou zijn. Door hun gefrustreerde reactie en hun vermetel beroep op heilige rechtsprincipes tonen de advocaten van de verdediging zich aanhangers van die vreselijke Piso-rechtspraak: fiat justitia ruat caelum. Het recht is boven alles en iedereen verheven, al gaat de hele wereld daaraan ten onder. Zij vergeten daarbij dat het recht niet door God gegeven is, zoals men vroeger dacht, maar door mensen gemaakt, onvolmaakte mensen.
Dat is het grote verschil, dat vanaf de renaissance in onze westerse maatschappij is doorgedrongen en in een voortdurende strijd tegen de behoudende krachten verder is gerealiseerd: de waarheid is wat de mens ontdekt, niet wat een hogere macht verordent en met geweld afdwingt. Dat is zo in de wetenschap, met spectaculaire resultaten. Ook in de kunst heeft de mens zich bevrijd van alle dogmatisme, alles is nu mogelijk, het is aan de mens zelf om te beslissen wat hij waardevol vindt. Op politiek gebied is de democratie het vanzelfsprekende model en wie het niet openlijk aanhangt, kan er zich de facto nog nauwelijks tegen verzetten.
De rechtspraak, daarentegen Het is eigenaardig dat zoveel ongetwijfeld intelligente mensen, de fine fleur van ons opvoedingssysteem, zo primair kunnen blijven denken. Enkele recente persoonlijke ervaringen met het gerecht hebben mij nog eens pijnlijk duidelijk gemaakt dat er, ondanks inspanningen, toch nog een schrijnend diepe kloof gaapt tussen de maatschappij en het gerecht.
In plaats van democratie heerst daar nog steeds een streng militaire korpsgeest en een slaafse ondergeschiktheid tussen de eigen rangen en standen, een middeleeuwse verabsolutering van gezag, wet, precedent, traditie en gewoonte, een verwerpelijke arrogantie, een totaal gebrek aan zelfkritiek en twijfel, een hartsgrondige maar onbegrijpelijke verachting voor de gewone mens, een ziekelijke neiging tot zelfverheerlijking en een stelselmatig misbruik van de in principe zo belangrijke onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Kortom: fiat iustitia ruat caelum et pereat mundus.
Dit is een gevaarlijke situatie, want wanneer een maatschappij er niet in slaagt om een bepaalde klasse te doen functioneren binnen het heersende bestel, dan leert ons de geschiedenis dat daarop meestal de razernij volgt van een revolutionaire beweging die met geweld een einde wil maken aan die tergende wereldvreemdheid. Maar wellicht vergenoegt men zich in die kringen in die andere lessen van de geschiedenis, namelijk dat ook revoluties rechters en advocaten nodig hebben en dat overigens op elke revolutie een restauratie volgt, waarbij het gerecht als eerste in al zijn praal en pracht in ere wordt hersteld.
16-10-2007
Het terechte verdriet van Darwin
Na enkele valse starts heb ik dan toch het laatste boek van Jan De Laender gelezen: Het verdriet van Darwin. Over de pijn en de troost van het rationalisme, 2004, 378 blz. Je kan hier en daar recensies vinden, meestal positieve. Aanvankelijk was ook ik erg ingenomen met de vlotte, sympathiserende stijl en de vele interessante anekdoten en verwijzingen. Dat geldt voor de levensschets van Darwin, maar zeker ook voor die van Alfred Russel Wallace, de man die onafhankelijk van Darwin tot dezelfde algemene conclusies kwam over het mechanisme dat aan de evolutie ten grondslag ligt. Ook het hoofdstukje over Gregor Mendel is uitstekend geschreven en de vele details brengen deze bescheiden figuur en zijn spectaculaire ontdekkingen heel levendig onder de aandacht.
Met deel II De Theorie, vanaf blz. 247 heb ik meer moeite. De toon wordt gaandeweg meer polemisch, tegenstanders worden weggelachen of gehoond. De argumenten en de aangehaalde feiten spreken elkaar al eens tegen. Hier en daar vindt de auteur het nodig om oude rekeningen te vereffenen: met zijn universitaire opleiding als psycholoog en met figuren als Freud, Lacan en andere groten. Maar ook andere vooraanstaande wetenschappers als Stephen Gould en Richard Feynman, toch niet van de minste, krijgen rake klappen in korte, scherpe uitvallen die meer uitroeptekens dan argumenten bevatten. De auteur vervalt al eens in herhaling met uitdrukkingen zoals Dawkins, een van de meest scherpzinnige denkers in het domein van de evolutiebiologie . De ik-persoon treedt meer op de voorgrond, ook met verwijzingen naar zijn persoonlijke ervaringen, zijn IQ (138), zijn studenten In de Epiloog wordt bijna een hele bladzijde letterlijk herhaald met citaten en al.
Mijn eindindruk is dat dit een zeer verscheiden boek is, bestaande uit een aantal sterk verschillende delen die waarschijnlijk los van elkaar en met een ruime tussentijd geschreven zijn. Na wat zoeken ontdekte ik dat Jan De Laender in februari 2004 overleden is, 63 jaar oud. Dit boek dateert eveneens uit februari 2004. Mijn vermoeden is dat men het boek nog snel heeft willen publiceren. Daardoor is een en ander niet voldoende gerijpt. Er is geen eenheid van stijl of methode. De vrij beperkte bibliografie vermeldt ook werken die niet veel met het boek te maken hebben, maar beoogt anderzijds geen volledigheid over het eigen thema; ook studenten durven op dat punt wel eens zondigen Er is een index, maar een index kan je de tekstverwerker zelf laten maken. Er zijn geen voetnoten Soms vermeldt de auteur bij een tekst tussen aanhalingstekens wie de auteur is, veelal ook niet. Sommige teksten zijn duidelijk citaten, maar staan niet tussen aanhalingstekens. Bij de aangehaalde feiten en opinies staan vrijwel nergens bronvermeldingen. In het theoretisch gedeelte maakt de auteur gebruik van werkschemas die zo overgenomen zijn uit andere publicaties, maar zonder referentie. Hier en daar schijnt het originele Engels door in de vertaling, zoals bij de letterlijke vertaling van Darwins tin ear, een Engelse uitdrukking voor ongevoeligheid voor muzikale schoonheid; hier wordt dat een tinnen oor, wat in het Nederlands niet voorkomt, bij mijn weten.
Wellicht heeft de tijd ontbroken voor een finale redactie die het werk tot een grotere eenheid had kunnen brengen en voor een laatste onafhankelijke herlezing, die kleine onvolkomenheden had kunnen elimineren, zeker in deel II (er is geen aanduiding van deel I in de inhoudsopgave). Al met al is dit een zeer ongelijk boek geworden en dat is spijtig, want zo heel veel is er in het Nederlands niet beschikbaar over dit uiterst interessant en ongemeen belangrijk onderwerp. Dat is dan ook de enige reden waarom ik aan belangstellenden die de voorkeur geven aan het Nederlands dit werk toch kan aanraden. Anderen doen er beter aan een of meer van de originele Engelse werken te lezen die voor dit boek model hebben gestaan.
15-10-2007
25.000
Vandaag heb ik me mogen verheugen over de 25.000ste bezoeker. Ik weet het wel, de 24.999ste en de 25.001ste zijn net even belangrijk, maar het is nu eenmaal een traditie om enig belang te hechten aan ronde getallen.
Ik heb nog steeds geen informatie over mijn lezers, op enkele na die me een meer persoonlijk berichtje sturen. Maar het aantal lezers stijgt gestadig, er zijn er nu ongeveer tachtig tot honderd per dag en dat doet me veel plezier, ik kan dat toch niet anders zien dan als een positief signaal, een blijk van belangstelling en een aanmoediging om ermee door te gaan.