mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
06-06-2010
Ravel... van de Bolero
De Bolero van...
Zo weet je het meteen: we hebben het over Ravel. Meestal
wacht ik tot ergens midden in mijn stukje om te vragen: kennen we iets van hem?
Nu hoef ik niet eens jewèèèèl, te zeggen, jullie zijn me al voor, want
iedereen kent de B van R, iedereen heeft op zijn minst al eens een keer een
paar maten gehoord, iedereen herkent die maten ook onmiddellijk: dat is de
Bolero van Ravel!
Maurice Ravel (hij heeft inderdaad een voornaam en het is
niet Bolero) werd geboren op 7 maart 1875 en overleed op 28 december 1937.
Zoals ik al eens opmerkte: dat moet een van de meest de meest fascinerende
periodes geweest zijn uit onze beschavingsgeschiedenis en als ik toch zou
moeten herboren worden, dan zou dat wellicht mijn eerste keuze zijn. Zijn vader
was een Frans-Zwitser, zijn moeder een Baskische. Bij het woordje Bask gaan er
bij ons nu allerlei alarmbelletjes rinkelen: wij zien meteen gemaskerde en
gewapende terroristen, uitgebrande autowrakken, stille betogingen, Basta Ya, zo
is het wel genoeg geweest. Basken zijn geen Fransen en ook geen Spanjaarden.
Het gebied dat zij als hun vaderland opeisen ligt op de grens van die twee
landen en als volk beweren ze af te stammen van een mysterieuze volksstam
ergens in de mist van de geschiedenis. Misschien vinden we in Europa ooit de
moed om hen het recht op zelfbeschikking te geven. Hun radicale en gewelddadige
acties dragen daartoe helaas niet bij. In Vlaanderen is het er rustiger aan toe
gegaan om onze eigenheid te affirmeren. Of we ooit onze onafhankelijkheid op
die manier zullen verwerven, is zeer de vraag.
Toen Maurice amper drie maand oud was, trok de familie
naar Parijs, en daar is Ravel altijd gebleven. Vader Ravel was burgerlijk
ingenieur en zoals wel meer mensen met dat diploma, ook een begenadigd
muziekamateur. Hij hielp zijn zoontje om zijn vroege belangstelling voor alles
wat muziek was heel snel te ontwikkelen. Toen Maurice zes was, leerde hij piano
te spelen; hij kon toen nog maar amper noten lezen. Hij kreeg van zijn vader
extra zakgeld voor elk uur dat hij nuttig aan de piano doorbracht. Later, toen
hij een erkend meester was, zou men zeggen dat hij nog altijd enkel werkte als
er geld aan vast zat In Parijs krijgt hij pianoles onder meer van Charles de
Bériot.
Ik waag het erop om hier een kleine excursus te maken
(stoor u niet aan dit woord: het betekent gewoon een uitwijding, een terzijde,
een afwijking van de hoofdlijn van mijn verhaal). Charles de Bériot werd
geboren in Leuven, in 1802. Hij heeft daar zelfs een straat naar hem genoemd
gekregen: de Debériotstraat, die van de Naamsestraat naar de Tiensestraat
loopt, langs het Sint-Donatuspark, waar in de zomer studenten floreren. Hij was
een uitstekend vioolspeler, een beroemdheid in zijn tijd, hofviolist van
Frankrijk en van de Nederlanden, de eerste in een lange reeks van Belgische
vioolvirtuozen en -leraars, samen wel eens de Belgische school genoemd. En dan
zeggen ze dat er geen beroemde Belgen zijn . Hij trouwde met Maria Garcia,
eveneens wereldberoemd, maar dan als operazangeres: La Malibran, zoals ze
bekend was, naar haar eerste echtgenoot, de zanger Malibran. Zij was de dochter
van een ook al wereldberoemde vader: de operazanger Manuel Garcia. Toen ze
enkele maanden getrouwd waren, ik bedoel de Bériot en La Malibran, viel zij van
haar paard... Eerst leek er niets aan de hand, maar na enkele dagen en weken
kwamen de problemen. Zij verzette zich moedig tegen de snelle aftakeling en
bleef haar zeer drukke leven als operazangeres tot het einde toe volhouden. Op
een avond bleef een laaiend enthousiast publiek om bisnummers schreeuwen en
hoewel ze eigenlijk niet meer kon, bleef ze zingen, ook al om een rivale de
loef af te steken. Die avond volgde de totale ineenstorting. Ze overleed kort
nadien, pas achtentwintig; ze was amper enkele maanden getrouwd geweest.
Charles de Bériot richtte voor haar een praalgraf op in Laken. Superman Reeve
was dus niet de eerste die een fatale val van zijn paard deed en helaas ook
niet de laatste. Een gevaarlijke sport, blijkbaar.
Maar we hadden het over Ravel. Uit zijn eerste
composities blijkt zijn bewondering voor zijn leraar Emmanuel Chabrier, die ook
al iets had met Spanje. In 1899 werd Ravel als dirigent van een eigen ouverture
fameus uitgefloten door het publiek en belachelijk gemaakt door de kritiek. Dat
zelfde jaar schreef hij het pianowerkje met wellicht de gelukkigste vondst ooit
voor een titel: de Pavane pour une
infante défunte, de trage dans voor een overleden kroonprinses, maar dat
klinkt zoveel beter in het Frans. Het is geen meesterwerk, zeggen sommigen maar
ik hoor het steeds graag (net als de derde fantasie van Peter Benoit, trouwens,
samen met vele andere liefhebbers). In 1902 volgde dan de doorbraak met Jeux dEau, Fonteintjes. Debussy
woonde de eerste uitvoering bij en was in alle staten: zo had men nog nooit
piano gespeeld! Wat later volgde een erg levendig strijkkwartet, daarna Shéhérazade voor sopraan en groot
orkest, een eerste bewijs van zijn verbluffende kunst om ook met het orkest
klankkleuren te schilderen; de Rapsodieespagnole volgde. Hij bleef voor de
piano componeren, en hoe! Met Gaspard de
la nuit, geïnspireerd door de prozagedichten van de dichter Bertrand,
verlegde hij nogmaals duidelijk de grenzen van wat je met een piano kan doen.
Tussendoor was Ravel onderhevig aan lange periodes van
doelloosheid: weken, soms maandenlang deed hij eigenlijk helemaal niets: hij
zwierf rond in Parijs, rookte als een nee dat mag niet meer, hij rookte dus
veel, sigaretten en misschien ook wel wat ander stuff. Hij bracht uren door in
antiekzaken, brocante- en souvenirwinkeltjes en verzamelde allerlei prularia.
Over dat laatste wil ik evenwel geen kwaad woord horen: van achter mijn PC zie
ik op mijn boekenrekken en op mijn schrijftafel vele tientallen postuurtjes,
zoveel herinneringen aan toevallige ontdekkingen als strandjutter van onze
nuttelozevoorwerpenindustrie. Wie maakt die dingen toch allemaal?
In 1912 vond de première plaats van Daphnis et Chloé, een choreografische symfonie, of een muziekstuk
om op te dansen. De bestelling kwam van Serge Diaghilev, de directeur van de BalletsRusses, die in 1913 Le sacre du printemps van Stravinski zouden
brengen, met het kabaal en de vechtpartijen die ik in een ander stukje
beschreef. Pas veel later, in 1928, haalde dit verfijnde muziekstuk de Opéra en
algemene publieke bewondering.
Tijdens de eerste wereldoorlog werd Ravel, die voor de
rest ronduit verklaarde dat hij nergens om gaf, behalve om de muziek (in 1920
weigerde hij zijn Légion dhonneur,
de hoogste Franse onderscheiding; hij vond dat de politiek zich niet moest inlaten
met kunst) plots een echte Franse patriot: op zijn veertigste meldde hij zich
aan bij het leger; hij werd afgekeurd voor actieve dienst omwille van zijn zwak
gestel en kreeg allerlei vervelende opdrachten ver achter het front: de wacht
houden bij een kazerne, met een zware vrachtwagen rijden (daar kwam een einde
aan toen hij in een gracht belandde en de beide assen brak), machinegeweren
repareren echt iets voor een componist en verfijnd pianist. Ravel werd ernstig
ziek, moest het leger verlaten en keerde terug naar Parijs. Daar vond hij zijn
moeder stervend; zij was steeds zijn beste vriendin geweest en nu werd Ravel,
die nooit trouwde, nog eenzamer dan tevoren. Hij schreef in 1917 Le tombeau de Couperin, zes stukken voor
piano, elk opgedragen aan een vriend die aan het front gesneuveld was. Nadien
liet zijn (geestelijke) gezondheid het afweten en kwam hij niet aan componeren
toe. Pas in 1920 verscheen dan La Valse,
een wervelend orkeststuk waarin hij naar eigen zeggen de sfeer oproept van
Wenen rond 1855. Het was een opdracht van Diaghilev, maar de BalletsRusses hebben het nooit opgevoerd; de beide heren raakten in onmin
en zelfs jaren later nog weigerde Ravel de hand te drukken van de grote
Diaghilev. De orkestuitvoering was een opgemerkt succes.
Het is met het orkest dat Ravel zijn grootste populaire
successen haalde. Veel van zijn pianowerken heeft hij later herschreven voor
groot orkest, en het publiek kent ze meestal enkel zo. Hij gebruikte zijn
uitzonderlijk talent ook voor werk van andere componisten, zoals de Tableaux dune exposition, de
Schilderijententoonstelling, dat velen onder ons kennen uit de lessen over
muziek die we op school kregen. Moessorgskis pianomuziek, geïnspireerd op de
expositie van schilderijen van een bevriend schilder, bracht hij als een
meesterlijk illustrator tot leven, in opdracht van topdirigent Serge
Koussevitsky, voor de Amerikaanse markt een voorloper van Walt Disneys
Fantasia?
Uit dezelfde periode dateert Tzigane, een spectaculair bravourewerk, oorspronkelijk voor viool
en piano (met een speciaal register om het zigeunerinstrument, het cymbalon, na
te bootsen). Een tsigane is (net
zoals die afschuwelijk zware Franse sigaret, de Gitane) een zigeuner/in, natuurlijk. Wij kennen het stuk van de
koningin Elisabeth-wedstrijden, waar het vrij vaak gebracht wordt door jonge
virtuozen die hun technische kunstjes willen tonen. Natuurlijk heeft Ravel er
nadien ook een orkestbegeleiding voor gecomponeerd.
Ravel hield van jazz, hij was er dol op en dus ook van de
blues. De trage beweging van zijn sonate voor viool en piano kreeg zelfs die
ondertitel Blues, maar jazz is het niet, hoogstens een speelse verwijzing
naar zijn geliefde andere muziek.
Begin 1928 trok Ravel naar Amerika voor een concertreis
en oogstte er overal ongelooflijk veel succes. Hij ontmoette er ook George
Gershwin, die hem vroeg of hij bij hem orkestratieleer kon volgen. Ravel had de
blitse sportwagen gezien waarmee Gershwin naar het hotel was gekomen en zei
droogjes: misschien moet ik wel bij jou in de leer gaan, monsieur .
In 1928 komen we eindelijk bij onze Boléro. Ravel componeerde hem voor de Amerikaanse choreografe Ida
Rubinstein. Het is een dans in een enkele constante beweging, met een egaal
ritme, dat door de trommel wordt gemarkeerd en een melodie die achttien
keer wordt herhaald met de verschillende instrumenten en combinaties van het
orkest, in een langzaam aanzwellende crescendo naar een tumultueus einde. Bo
Derek wist in Ten daarop heel precies haar orgasme te timen.
In 1931 en 32 volgden nog de beide pianoconcerti,
waarvan eentje voor enkel maar de linkerhand. Dat was een bestelling van Paul
Wittgenstein, die in de eerste wereldoorlog zijn rechterarm verloren had. Als
je het niet weet, zou je nooit denken dat er maar één hand aan het spelen is. Een
uitvoering door een pianist met twee armen is heel raar: de ene hand blijft
rustig op de schoot liggen, of zweeft wat rond, terwijl de linkse soms als een
gek over het klavier raast om toch maar alle noten gespeeld te krijgen. We
kennen de broer van Paul, Ludwig Wittgenstein als de filosoof die zowat de even
kernachtige als nuttige raad heeft gegeven voor alle pompeuze leuteraars:
waarover we niets te zeggen hebben, daarover zouden we het best ook zwijgen.
Ravel was gedurende zijn hele leven vaak heel
neerslachtig, angstig, depressief, depri zouden we nu zeggen. Al het succes dat
hem te beurt viel in eigen land, met straten die naar hem genoemd werden, een
gedenksteen in zijn geboortehuis, triomfen in de grootste orkestzalen over de
hele wereld, met de bekendste vertolkers die vroegen om werken voor hen te
schrijven, zijn trouwe intieme vrienden en de vele bewonderaars, dat alles
vergat hij als hij weer eens in de zwartste melancholie wegzonk. In zijn villa
hield hij zich dan bezig met al de ongelooflijk banale kitsch die hij had
verzameld en in zijn beste momenten ook met zijn tuin en met de vogels die hij
allemaal kende van uitzicht en zang en die hij perfect kon nafluiten. Vanaf
1918 al vreesde hij dat hij aan een ongeneeslijke ziekte leed en in 1933 werden
daarvan ook de eerste tekenen zichtbaar: hij kon de zwemslagen niet meer maken
en al snel werden ook heel eenvoudige dagelijkse bewegingen onmogelijk: eten,
schrijven Een hersentumor werd ontdekt, waarschijnlijk was die er al heel lang.
Zijn vrienden hielpen hem zo goed ze konden, namen hem nog mee op verre reizen.
In 1936 ging hij heel snel achteruit, hij herkende zelfs zijn beste vrienden
niet meer, of zijn eigen muziek. In 1937 werd hij nog geopereerd, maar na negen
dagen stierf hij. Zijn familie en omgeving hebben jaren gevochten om zijn
erfenis en die was niet mis: alleen al de royaltys voor de Boléro brachten elk
jaar fortuinen op.
Wat hij ons allen naliet, is een blijvend erfgoed, muziek
in vele vormen en kleuren, steeds volmaakt in wat ze wou zijn, charmant voor de
oppervlakkige luisteraar, fascinerend voor de liefhebber, een uitdaging en een plezier
voor de uitvoerders.
De Boléro van Ravel, ja, maar niet Ravel van de Boléro
alleen. Doe eens een kleine moeite, haal de sonate voor viool en piano eens in
huis en luister naar die verleidelijke Blues, je zal hem nooit meer vergeten.
Of luister eens aandachtig als bij de Koningin Elisabeth-wedstrijden een ietwat
te welgedane jonge Rus met een weerbarstige haarbos overvloedig zwetend Scarbo te horen brengt, uit Gaspard de la nuit, en verbaas je erover
hoe slechts tien vingers dit wonder tot stand kunnen brengen. En dan nog het
pianoconcerto voor de linkerhand, dat zijn maar vijf vingers, en het blijft
heerlijke muziek. Je moet het kunnen. Ravel kon het.
Categorie:muziek Tags:muziek
31-05-2010
Koningin Elisabeth-wedstrijd? Non, merci!
Misschien heeft iemand zich afgevraagd of
ik vorige week niet thuis was, of dat mijn radio en tv stuk waren. Ik heb
immers met geen woord gerept over de koningin Elisabeth-wedstrijd voor piano.
Heb ik dat niet gevolgd?
Ja en neen. Reeds vanaf de halve finales
heb ik vrij vaak geluisterd en gekeken, maar niet fanatiek. Weet je, de tijden
zijn veranderd. Twaalf jaar geleden hadden we geen tv en we voelden ons daar
best goed bij. En dan op een dag kwam de wedstrijd er weer aan en ik dacht: het
is toch wel interessant als je wat klassieke muziek op tv kan bekijken. Toen
waren de uitzendingen van de wedstrijd, vaak nog in uitgesteld relais, zoals
dat heette, ongeveer het enige dat je op tv te zien en te horen kreeg aan
klassieke muziek. Ik heb die altijd gevolgd, sinds mijn jeugd, telkens ik de
kans kreeg en zeker ook nadien. Dus kochten we een tv. Ondertussen is de kabel
er gekomen, met een ruim aanbod aan zenders, waaronder, mits een abonnement te
nemen, ook de muziekzender Mezzo. Sindsdien kijken en luisteren we dagelijks
naar klassieke muziek, steeds van een uitzonderlijk hoog niveau. De Elisabethwedstrijd
is niet meer de uitzondering, nu zijn we echt wel verwend. En dus ook
kieskeurig.
Enerzijds is er het competitie-element, dat
me nooit heeft geïnteresseerd, ook al bleef ik op voor de al te late proclamatie.
Het maakt echt niet uit wie er wint, ik kan meestal de kandidaten toch niet
tegen elkaar afwegen. Ik hoor en zie wel verschillen, maar eenmaal in de finale
zijn ze toch aan elkaar gewaagd en zijn er alleen nog interpretatieve
verschillen.
Ik zie de wedstrijd dus veeleer als een
aanbod aan klassieke muziek, naast andere. Het doet me niets als ik een of
andere kandidaat mis. Ik kijk dus enkel als ik er zin in heb, als er niets
anders en beters is. Het format van de wedstrijd zorgt ervoor dat ik vaker niet
kijk dan wel. Als vijf kandidaten hetzelfde concerto kiezen, soms zelfs twee
keer op één avond, dan haak ik beslist af: wie luistert er nou tweemaal na
elkaar naar hetzelfde muziekstuk, al dan niet uitgevoerd door andere solisten?
Idem met het verplichte stuk. Ik wil er graag eens naar luisteren, misschien
zelfs een tweede keer, maar geen 24 keer in de halve finales en ook geen twaalf
keer in de finales.
Het aanbod van het avondprogramma tijdens
de laatste week is, op de keper beschouwd, eigenlijk allesbehalve interessant
voor de melomaan. Elke kandidaat speelt een sonate, dan het verplicht werk met
orkest, dan het concerto. Tussen de twee kandidaten komt een pauze. De sonate
wordt gespeeld met op het podium de lezenaars en lege stoelen van het orkest.
Dat is geen fraai zicht, vind ik, het is zelfs storend. Soms is het een korte
sonate, soms een lange, al naar gelang de duur van het concerto. De nadruk ligt
met andere woorden op het competitie-element, niet in de eerste plaats op de
kwaliteit van het muzikaal programma. Als muziekliefhebber moet je dus heel wat
toegevingen doen aan het format en steeds meer mensen zijn daartoe niet bereid:
het aanbod op de andere zenders, muzikaal of niet, is vaak zo interessant, dat men
al met zeer goede argumenten moet afkomen om nog op de wedstrijd af te
stemmen, zes dagen na elkaar.
Laten we het dan nog even over de inkleding
hebben. Vooraf, tussendoor, tijdens de pauzes en zelfs achteraf is er
commentaar, toelichting, interviews, sfeerbeelden ook dat is helemaal op het
concours afgestemd, op de competitie. Ik gruw ervan, het is meestal prietpraat.
Soms schakel ik ontstemd over naar de Franstalige zender en merk dan dat de
appreciatie van de commentatoren en muzikale gasten vaak grondig verschilt van
de nochtans met aplomb verkondigde meningen op de VRT. Ach
Laten we het daarbij houden. Voor mij hoeft
de wedstrijd niet meer, zeker niet in deze vorm. Wat men van de kandidaten
vraagt, ondermeer de afzondering in de kapel, is niet meer van deze tijd. Het
programma is voor het publiek niet interessant. Al de kapsones die ermee
gepaard gaan, zijn ronduit belachelijk. Het belang van de wedstrijd voor de
toekomst van de jonge musici is twijfelachtig. Na meer dan 70 jaar is men aan
vernieuwing toe, ook in het zeer elitaire en overwegend Franstalige royalistische bestuur. In de huidige vorm is het concours een totaal verouderd
overblijfsel van een voorbijgestreefde bourgeoiscultuur. Wie niet bereid is
zich aan te passen en meer democratisch te gaan denken, kan op termijn niet
overleven. Precies door krampachtig vast te houden aan de traditionele vormen,
brengt men het voortbestaan van een historisch waardevol initiatief in het
gedrang. Jammer.
Categorie:muziek Tags:muziek
30-05-2010
Vier letzte Lieder, Richard Strauss
Ik hou van de muziek van Richard Strauss (1864-1949).
Dat is al zo sinds mijn jeugd, toen ik voor
het eerst Tijl Uilenspiegels vrolijke fratsen (TillEulenspiegels lustige
Streiche, 1895) hoorde op de radio. Ik schreef al eerder over hem, klik
hier voor een inleidend artikel: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=59.
Ik wou het even hebben over de laatste
levensjaren van Richard Strauss. Toen de Tweede wereldoorlog uitbrak, was hij
75 jaar oud. Alles wat hij in zijn leven had opgebouwd, en dat was niet gering,
zou hij verliezen in de laatste tien jaar van zijn leven. Even zag het ernaar
uit dat hij onder het Nazisme nog een belangrijke culturele rol zou spelen. Het
regime was erop uit om de wereldberoemde componist en dirigent voor zich te
winnen en deed hem allerlei aantrekkelijke voorstellen. Strauss had echter niet
de minste belangstelling voor politiek en een grondige afkeer voor de Nazis.
Hij maakte wel handig gebruik van zijn status om de muziek in het algemeen en zijn
eigen muziek in het bijzonder te promoten, zoals hij dat altijd gedaan had. Hij
probeerde ook iets te doen voor Joodse muzikanten en componisten, al had hij
daarmee weinig succes. Enkel zijn eigen schoondochter heeft hij kunnen
beschermen; ze leefde onder huisarrest bij hem in.
Men heeft hem zijn muzikale samenwerking
met het regime verweten en hij is na de oorlog ook veroordeeld, omdat hij geld
had verdiend onder de Nazis. Een vreemde redenering, want dan zou men alle
bakkers, schoenlappers etc. die hun werk voortgezet hadden tijdens de oorlog
evenzeer moeten veroordeeld hebben. Strauss was een muzikant, dat was het enige
dat hem interesseerde. En ja, hij zorgde goed voor zichzelf en voor zijn gezin.
Hij was welgesteld, verdiende goed aan de opvoering van zijn werken in binnen-
en buitenland. Hij had zijn geld naar zijn aanvoelen veilig belegd, onder meer
in Londen, maar dat werd bevroren tijdens de oorlog en na zijn veroordeling
geconfisqueerd. Bij het einde van de oorlog had hij niets meer. Hij vluchtte
naar Zwitserland, waar hij manuscripten van zijn werk verkocht om den brode en
voor zijn geneeskundige verzorging. Later kon hij toch terugkeren naar zijn villa
in Garmisch-Partenkirchen. De levensomstandigheden toen waren voor niemand erg
aantrekkelijk.
In 1945 schreef hij Metamorfosen, een elegisch stuk voor 23 strijkers. De titel is
geïnspireerd op een gedicht van Goethe. Het is treurmuziek bij de ondergang van
het Duitsland waarin hij geleefd had en bij de verwoesting van de muziektempels
waarin hij zijn triomfen had beleefd: Dresden, München
In 1948 schreef hij nog een aantal
liederen, op teksten van Joseph von Eichendorff en Herman Hesse. Voor vier
daarvan maakte hij ook een begeleiding voor groot orkest. Hij heeft de eerste
uitvoering in 1950 niet meer meegemaakt. De Vier
letzte Lieder zijn sindsdien ontelbare keren uitgevoerd en ook vandaag nog
staan ze vast op het groot repertoire. Tijdens de laatste koningin
Elizabeth-wedstrijd voor zang moesten de kandidaten verplicht een van de
liederen zingen. Samen met de Metamorfosen
is dit de meest ontroerende muziek die Strauss geschreven heeft. Bij goede
uitvoeringen is het publiek nog minutenlang muisstil wanneer de laatste tonen
uitgestorven zijn
Je vindt met wat googelen gemakkelijk
uitvoeringen op internet. Toch raad ik je aan om een cd of dvd te kopen of te
ontlenen, dan heb je kwaliteit en als dat ooit de moeite is, dan zeker voor
deze muziek.
Hierbij vind je de originele Duitse tekst
en daarna mijn vertaling. Men vraagt me wel eens of men die vertaling mag
kopiëren. Ik heb geen bezwaar als je dat doet voor persoonlijk gebruik en als
je mijn naam erbij vermeldt.
Bij
het horen van de naam Bela Bartok fronsen de meeste mensen de wenkbrauwen en
kijken uilig over je schouder in de verte. Ze hebben er al van gehoord, maar...
Je zingt geen Bartok in het bad, je fluit hem niet op de fiets.
Misschien
kennen we hem toch beter dan we zelf denken. En dat mag ook wel, want hij is
ontegensprekelijk een van de meest interessante componisten van de eerste helft
van de 20ste eeuw. Zijn bekendheid kwam traag op gang en begon internationaal
pas echt na zijn dood. Ook de meeste muziekliefhebbers beginnen niet met
Bartok, maar leren hem stilaan appreciëren; dat is eigenlijk zo met de meeste
dingen waar we echt van houden; de inspanning die we (moeten) doen om iets te
bereiken loont meestal de moeite; wat we zonder inspanning krijgen is achteraf
gezien vaak niet de moeite, oppervlakkig, zonder belang. De muziek van Bartok
is een mooi voorbeeld van deze stelling.
Het minste dat je van zijn muziek kan zeggen is dat ze expressief is: ze is
niet flauw of vaag, ze is uitgesproken, soms zelfs met veel nadruk, op het
agressieve af. Dat maakt haar uitermate geschikt voor programmamakers van radio
en televisie, die sinds jaren gretig grasduinen in zijn muziek voor treffende
begin- en eindgeneriekjes. Velen herinneren zich wellicht het prachtige begin
van Panorama, het duidingprogramma op TV, waarbij telkens een letter van de
naam verscheen op een zeer ritmisch stukje Bartok. Was dat Bartok? Ja hoor, en
er zijn zo talloze voorbeelden. Als je die stukjes dan hoort in zijn muziek is
dat een leuke verrassing, een beetje komisch ook, want je kan niet anders dan
glimlachen en meezingen: P A N O R A M A !!
Bela Bartok is geboren in 1881 in wat toen Hongarije was, maar nu Roemenië. Hij
was een veelbelovende leerling van zijn moeder en trok naar Boedapest om zijn
opleiding verder te zetten. De grote meneer van de muziek in die tijd was
Richard Strauss en Bartok schreef een eerste muziekstuk in die stijl.
In
1905 kwam hij in contact met de volksmuziek van Hongarije; deze muziek was
vrijwel onbekend bij de klassieke muziekliefhebbers. Samen met zijn vriend
Zoltan Kodaly trok Bartok de boer op, op zoek naar melodieën en ritmes. Hij
noteerde alles en maakte veldopnames en bleef dat ongeveer zijn hele leven lang
doen; hij schreef er belangrijke werken over, maar gebruikte nooit die
bestaande muziek rechtstreeks in zijn werk. Hij was er natuurlijk wel door
geïnspireerd, gebruikte technieken, stijlen en ritmes die hij daar vond, maar
al zijn muziek is origineel, eigen werk, modern en nieuw tot en met. In 1917
kende hij zijn eerste succes met een ballet: De houten prins. Zijn opera
Blauwbaard, die eerst geweigerd was, kon nu toch opgevoerd, in 1918. In die
periode ontstond ook een balletsuite: De wonderbaarlijke mandarijn. De muziek
die hij in die jaren schreef, sloot aan bij de expressionistische werken die in
die tijd overal opgang maakten. Na de eerste Wereldoorlog vond men eindelijk
een uitgever voor zijn composities in Wenen en zo werd hij stilaan bekend in de
rest van de wereld, tenminste bij muzikanten en kenners. Voor het grote publiek
was hij nog steeds een onbekende. Hij schreef veel voor piano, ook al omdat hij
pianoleraar was aan het conservatorium en omdat hij zelf als pianist regelmatig
op tournee ging.
Vanaf
1935 werd zijn stijl wat minder hevig, wat minder experimenteel. Er kwamen
belangrijke opdrachten uit het buitenland en in 1940 emigreerde hij naar
Amerika. Het ging hem daar echter niet goed: zijn gezondheid was nooit van de
beste, maar nu ging ze snel achteruit. Zijn werk is toen in Amerika nauwelijks
gespeeld en men heeft hem ook zelden gevraagd als pianist. In 1943 kreeg hij dan
toch een belangrijke opdracht voor een Concerto voor orkest. Het is een zeer
toegankelijk en fascinerend stuk. In 1945 overleed hij. Na zijn dood begon zijn
reputatie pas goed en sindsdien is hij een vaste waarde op het repertorium van
de klassieke muziek, wellicht een van de meest gespeelde componisten in de 20steen het begin van de 21steeeuw.
Bartok
schreef in totaal zes maal voor strijkkwartet, gespreid over zijn hele professionele
leven. Voor veel muziekliefhebbers behoort deze vorm van kamermuziek tot het
mooiste en diepste dat componisten ons brachten. Denken we aan de talloze
kwartetten van Haydn, die het genre zowat uitgevonden heeft, waarin hij de
onbeperkte mogelijkheden van muziek voor twee violen, altviool en cello uitwerkt;
aan Mozart die vertrekt van Haydn maar dan zoveel verder gaat; aan Schubert die
verrukkelijke dingen schreef voor strijkkwartet; aan Beethoven, die vooral in
zijn laatste kwartetten zo intens bezig is met muziek dat hij zichzelf vergeet
en muziek maakt die ook vandaag nog, na bijna 200 jaar, nog steeds ontroert en
modern klinkt; aan Sjostakovitsj, die naast 15 symfonieën ook 15 uiterst
originele kwartetten schreef.
Het
lijkt wel alsof deze bescheiden samenstelling van vier muzikanten op een of
andere manier volledig is, dat er niets aan ontbreekt. Veel van deze kwartetten
klinken alsof er een heel orkest bezig is. Zelf had ik ooit het genoegen het
Tokyo String Quartet te horen in de grote zaal Henri Leboeuf van het Paleis
voor Schone kunsten in Brussel, met werk van Beethoven. Verbazingwekkend hoe
zij erin slaagden die prachtige grote zaal, die onlangs zo succesvol
gerestaureerd werd en die we allemaal kennen van de Koningin Elisabeth-wedstrijden,
tot de nok te vullen met slechts vier instrumenten en een groot publiek te
boeien van de eerste noot tot de laatste. Verbazingwekkend ook hoe vier
Japanners deze Westerse muziek bij uitstek vertolkten alsof ze nooit iets
anders gedaan hadden: dat is pas multiculturaliteit en muziek heeft dat altijd
al gehad. Indien de mensen wat meer met muziek zouden bezig zijn en wat minder
met het zoeken naar zondebokken voor wat er verkeerd gaat, dan zou ook de
politiek wat interessanter worden dan het bedenkelijk vertoon dat ons nu elke
avond op TV voorgeschoteld wordt, maar dat tussen haakjes.
Naast
de danssuite en het ballet die we al vermeldden, hebben verscheidene andere
werken dansers en choreografen geïnspireerd. Een van de eerder verassende
vondsten was die van Anne Theresa De Keersmaecker, die met Rosas een ballet
bracht op muziek van een van de strijkkwartetten, (ik denk) het vierde, zag ik
destijds in een matinee in de Muntschouwburg. De kwartetten van Bartok kende ik
toen nauwelijks. Het was een schokkende ervaring. De muziek werd loeihard door
de luidsprekers gejaagd en de verscheurdheid die snerpend door de welhaast
gewelddadige muziek in
your facesloeg, liet je
perplex. De danseressen in hun eenvoudige zwarte japon met het doordeweekse
ondergoed dat nonchalant zichtbaar was, leefden zich uit in repetitieve maar
steeds veranderende passen en suggestieve onvoorspelbare bewegingen. Dit was
muziek en dans van onze tijd: kunst die de ontreddering van beide wereldoorlogen
in zich draagt en de wanhoop van de losgerukte mens, de stranger in a strange land, op
zoek naar eenheid en maat in de mateloze verwarring en haast van onze
maatschappij, zelfbewust, menselijk tot in het diepste wezen. Probeer het eens,
of liever, probeer het meer dan eens: Bartok heeft je steeds onvermoede rijkdom
te bieden.
Aanraders:
- Concerto voor orkest & Muziek voor Strijkers, percussie en celesta:
Chicago Symphony Orch., RCA; zelfde orkest, Szolti, Decca
- Strijkkwartetten 1-6: Emerson Q., DG; Keller Q., Erato Ultima (een koopje);
Vegh Q., Astrée.
Categorie:muziek Tags:muziek
18-04-2010
Arriaga
Als we het over muzikale wonderkinderen
hebben, dan denken we meteen aan Mozart, terecht natuurlijk.
Vijftig jaar op de dag af na de geboorte
van Mozart, op 27 januari 1806 werd in Bilbao, de hoofdstad van Baskenland, een
ander wonderkind geboren. Zijn vader was afkomstig van Regoitia, nabij Guernica
of Gernika, maar verhuisde met zijn familie naar Bilbao in 1804. Hij bespeelde
het orgel en gaf het achtste van zijn negen kinderen de omineuze eerste
voornamen van Mozart: Johannes Chrysostomus. Dat was een van de redenen waarom
men hem later de Spaanse Mozart zou noemen: Juan Crisóstomo Jacobo Antonio de
Arriaga y Balzola voluit, nu bekend als Arriaga of Juan de Arriaga. Hij stierf
tien dagen voor zijn twintigste verjaardag in Parijs aan tuberculose: consumption in het Engels, consomption in het Frans, tering in het
Nederlands, allemaal met dezelfde betekenis: het lichaam lijkt zichzelf uit te
teren, te verslinden, te slopen.
Zijn eerste muzikale lessen kreeg hij van
zijn vader, die de uitzonderlijke begaafdheid van zijn zoontje al heel vroeg
ontdekte en hem naar de muziekacademie stuurde, waar hij viool leerde spelen toen
hij amper drie was. Op zijn negende schreef hij al een strijkkwartet, hij
speelde daarin zelf de tweede viool. Twee jaar later had hij een octet klaar,
een werk voor strijkkwartet, contrabas, gitaar, trompet en piano, onder de
titel Nada y mucho, niets en veel
Een jaar later, in 1818 volgde een ouverture voor een kleine bezetting. In 1820,
hij was toen dertien, stelde hij een kleine opera voor, Los esclavos felices, die nog dat jaar met veel succes werd
opgevoerd in Bilbao. Helaas is alleen de ouverture en enkele fragmenten bewaard;
ook andere composities zijn geheel of gedeeltelijk verloren gegaan.
Toen hij vijftien was, stuurde zijn vader
hem naar het conservatorium van Parijs, waar hij les kreeg van onder meer de
Belgische componist Fétis, die zo onder de indruk was dat hij hem meteen aanstelde
als zijn assistent voor compositie en harmonie.
In 1823 componeerde hij de muziek waarvoor
hij vandaag het meest bekend is, zijn drie strijkkwartetten, overigens de enige
compositie die tijdens zijn leven gepubliceerd werd, in 1924 gevolgd door zijn
enige symfonie. In Parijs schreef hij nog ander dramatisch werk en ook enkele
liturgische werken, bijvoorbeeld een verloren gegane fuga voor acht stemmen op Et vitam venturi, waarvan Cherubini, die
toen directeur was van het conservatorium getuigde dat het een meesterwerk was.
Hij stierf op 17 januari 1826 in Parijs.
Zijn muziek, wat er van overblijft, is verwant
met de grote voorbeelden: Haydn, Mozart, Beethoven, maar ook met Schubert, die
twee jaar na hem zou sterven; we weten niet of Arriaga de muziek van Schubert
heeft gekend (klik hier voor meer over Schubert: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=38).
Na zijn vroegtijdige dood verdween de
muziek van Arriaga vrijwel onmiddellijk uit de belangstelling, tot het oplevende
Baskische nationalisme hem op het einde van de 19de eeuw herontdekte.
Sindsdien maar toch vooral na de Tweede wereldoorlog voert men zijn
strijkkwartetten en zijn symfonie gelukkig weer af en toe op; er zijn ook
talrijke uitstekende opnamen.
Gisteren zijn we naar een concert geweest
en dat was lang geleden. We moesten er niet eens ver voor lopen: in onze eigen
gemeente, Rotselaar, waarvan Werchter een deelgemeente is. Sinds enige tijd
hebben we in de gerestaureerde vroegere brouwerij Mena een cultuurcentrum en
daar vond de voorstelling plaats.
Dit was het programma:
Strijkkwartet nr. 1 in g opus 8 van Prosper Van
Eechaute
een monoloog van Luc De Smet naar Tolstoj.
Strijkkwartet nr. 1 Kreutzersonata van
Leo Janáček
Strijkkwartet Prosperus ontleent zijn naam
aan Prosper van Eechaute (1904-1964). Rond deze vrijwel onbekende Belgische
componist organiseerde het Conservatorium van Brussel ooit een huldeconcert,
waarop het Prosperus kwartet debuteerde met de uitvoering van het
impressionistische Strijkkwartet nr.1 opus 8 à la mémoire de Maurice Ravel. Dit concert was voor Prosperus het
begin van een jarenlange samenwerking met uitvoeringen van diverse werken uit
het grote kwartetrepertoire (Dvořak, Schumann, Sjostakovitsj, Debussy, ...)
naast creaties van hedendaags talent.
Naast het kwartet van Van Eechaute brachten
zij het sterk aansprekende eerste kwartet van Leo Janáček. De Tsjechische
componist baseerde dit werk op een kortverhaal van de Russische schrijver Leonid
Tolstoj, 'de Kreutzersonate', een verwijzing naar dit werk voor viool en piano
van Beethoven. Dit aangrijpende verhaal over liefde, overspel en moord werd
meeslepend verteld door acteur Luc De Smet. De muziek van Janáček sloot daarbij
inderdaad perfect aan.
Luc De Smet studeerde Letteren en
Wijsbegeerte aan de K.U. Leuven en toneel aan de École Internationale de
Théâtre Jacques Lecoq in Parijs. Hij speelde en regisseerde voor gezelschappen
in België, Nederland en Frankrijk en schreef scenario's voor film en televisie.
Als pedagoog werkte hij aan diverse kunsthogescholen en universiteiten in
Europa en de VS. Sinds 1986 leidt hij in Brussel zijn eigen internationale
toneelschool De Kleine Academie.
Prosperus is samengesteld uit Eric Robberecht
en Sophie Demoulin op viool, Tine Janssens op altviool en Stijn Kuppens op
cello.
We waren met ongeveer vijfenzeventig aandachtige
luisteraars. Waarschijnlijk had niemand ooit iets over, laat staan van Prosper
Van Eechaute gehoord. Ik vroeg me stilletjes af of dat ook zo was voor Janàček
(1854-1928). Ik hou al sinds heel lang erg veel van zijn zeer herkenbare en
nooit vervelende muziek. Zijn overweldigende, spetterende Sinfonietta (1926) verbaast me keer op keer, vooral in de
schitterende uitvoering met Václav Neumann en het Tsjechisch Filharmonisch
Orkest. Ook zijn tweede strijkkwartet,
Intieme brieven (1928) is heel sterk. De titel, zeer ongebruikelijk door de
componist zelf toegevoegd, verwijst naar de passionele briefwisseling (meer dan
700 brieven) die hij van 1917 had met een gehuwde vrouw die 38 jaar jonger was
dan hijzelf. Misschien speelde bij de keuze van die titel ook de herinnering
mee aan de benaming van het tweede en laatste (volledige) strijkkwartet van
Sibelius: VocesIntimae, opus 56(1909).
Onvermijdelijk vergelijk je bij een live
uitvoering de klank met die van je stereoset thuis. Het valt me altijd op hoe
zacht, omfloerst en ruisend de strijkers klinken in het echt. Het is vrijwel
onmogelijk om dat zelfde geluid uit je luidsprekers te toveren. Toch zal je me
niet horen zeggen dat een live uitvoering beter is, nee: gewoon anders. Ik
luister nu al ongeveer vijftig jaar dagelijks vele uren naar muziek uit
luidsprekers. Ik ben dat zo gewoon, dat ik de meeste muziek enkel op die manier
ken en er ook op die manier van houd, ik ben geconditioneerd door die
luistergewoonte. Voor mij klinken instrumenten zoals ze uit mijn (B&W) luidsprekers komen. Live muziek is voor mij zoals voor de meeste stervelingen de
hoge uitzondering en het is telkens even wennen. Zo vond ik gisteren de eerste
viool bijvoorbeeld veel te iel klinken, ze werd overstemd door de veel krachtiger
altviool en de prominente cello. Bij een opname op CD werkt men zoiets
elektronisch bij tot men een goede balans heeft.
Wij waren best tevreden over ons avondje
uit. Toen we na afloop naar de auto wandelden, merkten we dat er rond de
bochelmaan een tweede, heel groot donker aureool was, een intrigerend
verschijnsel dat we nog nooit gezien hadden.
Categorie:muziek Tags:muziek
22-03-2010
Locus iste, Anton Bruckner
Anton Bruckner (1824-1896) is niet eenieders
lievelingscomponist. Ik heb ooit, lang geleden, zelfs mijn abonnement op het
muziekmaandblad Luister opgezegd omdat er in elke aflevering een ellenlange en
voor mij onverteerbare musicologische bijdrage stond over de componist en zijn werk. Nadien
heb ik zijn muziek beter leren kennen en appreciëren, maar hoewel ik sinds
jaren zijn negen symfonieën op CD in huis heb, gebeurt het me niet vaak dat ik
zelf het initiatief neem om naar zijn muziek te luisteren, ik beperk me tot wat
radio en TV van hem aanbieden en dat is overigens niet echt weinig.
Ongetwijfeld is zijn meest gekende werk het
prachtige miniatuurtje Locus iste
voor a capella of onbegeleid koor. Hij schreef het als een gelegenheidsstukje
bij de inwijding van de votiefkapel in de kathedraal van Linz op 11 augustus
1869. Men noemt het soms een motet, maar liturgisch gezien is de tekst die van
het graduale, een gebed, al dan niet gezongen, tussen de eerste en de tweede
lezing, dus tussen epistel en evangelie. Het staat in de mis die voorgeschreven
is voor kerkwijdingen.
Dit is de Latijnse tekst:
Locus
iste a Deo factus est,
inaestimabile
sacramentum;
irreprehensibilis
est.
Vrij vertaald: Deze plek is door God
gemaakt, een onschatbaar sacrament; ze is onberispelijk.
Voorwaar geen staaltje van grote liturgische
diepgang of religieuze inspiratie, zou je zeggen. Het is wellicht door een
devote monnik of vicaris snel neergepend toen er bij de mis voor kerkwijdingen ook nog gauw enkele passende tussenteksten moesten gevonden worden. De band met
de Bijbel is niet evident, maar dit is waarschijnlijk de tekst die men in
gedachten had:
Genesis 28,10-22
Jakobs droom in Betel
10
Jakob verliet dus Berseba en ging op weg naar Charan. 11 Op zijn tocht kwam hij
bij een plaats waar hij bleef overnachten omdat de zon al was ondergegaan. Hij
pakte een van de stenen die daar lagen, legde die onder zijn hoofd en ging op
die plaats liggen slapen. 12 Toen kreeg hij een droom. Hij zag een ladder die
op de aarde stond en helemaal tot de hemel reikte, en daarlangs zag hij Gods
engelen omhoog gaan en afdalen. 13 Ook zag hij de HEER bij zich staan, die zei:
Ik ben de HEER, de God van je voorvader Abraham en de God van Isaak. Het land
waarop je nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven. 14 Je zult
zo veel nakomelingen krijgen als er stof op de aarde is; je gebied zal zich
uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden. Alle
volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jij en je nakomelingen.
15 Ikzelf sta je terzijde, ik zal je overal beschermen, waar je ook heen gaat,
en ik zal je naar dit land terugbrengen; ik zal je niet alleen laten tot ik
gedaan heb wat ik je heb beloofd.
16
Toen werd Jakob wakker. Dit is zeker,
zei hij, op deze plaats is de HEER aanwezig. Dat besefte ik niet. 17 Eerbied
vervulde hem. Wat een ontzagwekkende plaats is dit, zei hij, dit is niets
anders dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn! 18 De
volgende morgen vroeg zette Jakob de steen die hij als hoofdsteun had gebruikt
rechtop, en wijdde hem door er olie over uit te gieten. 19 Hij gaf die plaats
de naam Betel; vroeger heette het daar Luz. 20 Daarna legde hij een gelofte af:
Als God mij terzijde staat en mij op deze reis beschermt, als hij mij brood te
eten geeft en kleren aan mijn lichaam, 21 en als ik veilig terugkom bij mijn
verwanten, dan zal de HEER mijn God zijn. 22 Deze steen die ik gewijd heb, zal
dan een huis van God worden en ik beloof dat ik u dan een tiende deel zal
afstaan van alles wat u mij geeft.
Het graduale is (misschien) zo genoemd
omdat het gezongen werd op de trappen (gradus)
van het altaar, of omdat ondertussen het missaal van de rechterkant van het
altaar naar de linkerkant werd gedragen. Het behoort tot het proprium of het
eigene van de mis van de dag. Mocht je het vergeten zijn (of nooit geweten
hebben), dit zijn de delen van de katholieke mis:
Ordinarium
Missae: Kyrie Gloria Credo Sanctus Agnus Dei Ite missa est;
Zeker bij feestelijke misvieringen werden
ook de teksten van het proprium gezongen en dat is de gelegenheid die Bruckner
heeft aangegrepen om dit kleine meesterwerk te componeren.
Als je even googelt, krijg je een ruim
aanbod van goede uitvoeringen, ook op Youtube en ik raad je aan om dat eens te
doen, zeker als je het werkje niet kent, het duurt maar enkele minuten. De kans
is echter groot dat je het al verscheidene keren gehoord hebt, want het is een erg
geliefd repertoirestuk voor koren.
Categorie:muziek Tags:muziek
14-03-2010
muziek op zondag
Op zondag, lieve lezers, wil mijn intuïtief
aanvoelen mij wel eens naar de muziek leiden. Zijn de muzikaal opgeluisterde
hoogmissen uit mijn jeugd in het provinciale, burgerlijke Eeklo daar mede voor
verantwoordelijk, en de luie, lege namiddagen met op de radio het opera en
belcantoprogramma, een erfenis uit de bezetting, dat generaties Vlamingen heeft
gevormd, ten goede of ten kwade? Tijdens de weekeinden was het in ieder geval
dat muziek toen meer kansen kreeg, dat er ruimte en tijd voor was. Pas later,
toen ik zelf over een eigen draagbare radio beschikte, is muziek dagelijkse
kost geworden, sinds mijn twintigste sta ik er mee op en ga ermee slapen,
letterlijk.
Enkele dagen geleden liep ik rond in
Leuven, de stad waar ik enkele jaren studeerde en bijna veertig jaar werkte.
Het grootste gedeelte van mijn leven heeft zich afgespeeld op die enkele
honderden vierkante meter in het hart van de stad: het stadspark, het Maria Theresiacollege, het
pas gerestaureerde Collegium Veteranorum, de Universiteitshallen, met mijn
kantoor dat uitgaf op de Oude Markt. Het was mijn habitat en in mijn hart is het dat gebleven, ook al kom ik er nu amper nog wekelijks.
Op het altijd drukke Fochplein stond een herkenbaar
Midden-Europese rijzige man met een bescheiden accordeon en een kartonnen
doosje zonder deksel. Hij groette mezelf en de andere voorbijgangers niet al te
overdreven vriendelijk, maar aangezien hij niet speelde, stak hij slechts
halfhartig zijn hand met de doos uitnodigend uit. Dat ontlokte mij een even
vriendelijke maar afwijzende reactie. Niet spelen, geen brood.
Even later, na een paar boodschappen
(biologisch sesamzaad en maanzaad om in het brooddeeg te verwerken, een handcrème voor
mijn winterhanden) ontmoette ik hem terug in de Diestsestraat, de nog altijd tweederangs
winkelwandelstraat die parallel loopt met de would-be chiquere Bondgenotenlaan,
niet alleen op de Vlaamse versie van het Monopolyspel. Hij zat op een van de
stevige banken die het stadsbestuur er heeft neergezet en speelde, zoals veel
van zijn collegas, dat overpopulaire deuntje Otsji tsjornie, Zwarte ogen. Als je wil kan je de niet onaardige tekst
ervan nalezen op Wikipedia, klik hier: http://nl.wikipedia.org/wiki/Zwarte_ogen_(lied).
Of was het misschien Kalinka, dat andere alom bekende Russische liedje over het
Gelders roosje (Viburnum opulus) en zijn bijna-naamgenootje de malinka, de framboos?
Ik hou van straatmuzikanten van alle slag
en geef zo ook altijd wat kleingeld, als ik dat bijheb. Maar ik maak me wel
eens druk over het afgezaagde en door en door gecommercialiseerd en verwesterst
repertorium waartoe hoofdzakelijk Slavische bannelingen en asielzoekers zich
menen te moeten beperken. Dat was ook nu weer zo en dus richtte ik me na een
bescheiden geldelijke bijdrage tot de man met de vraag waar hij vandaan kwam.
Hij was wat verbouwereerd door mijn persoonlijke benadering, blijkbaar was hij
geen echte professionele bedelaar, maar veeleer een muzikant op den dool. Ik ging
naast hem op de bank zitten en probeerde het in verscheidene talen en plots had
hij het door en antwoordde enthousiast Boedapest!
Daarop vroeg ik hem om iets te spelen uit zijn eigen land, een stukje
volksmuziek uit Hongarije. Hij keek me nog altijd wat verbaasd en
niet-begrijpend, aarzelend aan, maar plots begon hij te spelen, mensenlief, met
een overgave en subtiliteit zoals je die enkel bij rasmuzikanten vindt. Het
was, merkte ik, een trage, melancholische tango, maar dan in een Slavische
versie, geen Malando (de Nederlander Arie Maasland, 1908-1980) of gesyncopeerde
Piazolla, geen Latijns-Amerikaanse opgewonden passie maar een meer bezonnen,
verinnerlijkt en melodieus lied. Zijn verkleumde vingers vonden feilloos de
noten van de melodie en de fijne, vluchtige versieringen die hij met zijn blik
op oneindig ter plaatse liet opwellen om mij te plezieren. Enkele omstanders
leken het tafereeltje te appreciëren en wierpen enkele centen in het doosje.
Het heeft al bij al maar enkele minuten
geduurd, maar het heeft indruk gemaakt en het blijft nog nazinderen. Vele
gedachten zijn sindsdien door mijn hoofd gegaan, over de man en zijn familie,
zijn achtergrond, zijn kansen in deze wereld; over mobiliteit en de
verschillende levensstandaard in Europa en hoe die tot stand zijn gekomen en
hoe dat nu verder moet. Over medelijden en structurele hulp, over
medemenselijkheid en de zin van aalmoezen. Over muziek als een gave, een
talent, een genetische afwijking of het resultaat van hardnekkige verbeten
oefening of een combinatie van beide. Over ontmoetingen die je raken maar die
geen toekomst hebben. Over mens zijn in deze tijd.
Gisterenavond waren we weer vrijgesteld van
tv-kijken: er was geen enkel programma dat we ook maar een blik waardig
achtten, ondanks de tientallen zenders op de kabel en de honderden via de
schotelantenne. Lut had van Aike een dvd geleend met My Fair Lady, de filmversie van George Cukor uit 1964 met Rex
Harrison en Audrey Hepburn, tekst van Jay Lerner en muziek van Fred Loewe. We
hebben ervan genoten. Het is een musicalbewerking van een toneelstuk uit 1913 van
George Bernard Shaw, Pygmalion, dat
op zijn beurt inspiratie putte uit vroegere theater- en musicalversies van de
Griekse mythe van Pygmalion, de Griekse beeldhouwer die verliefd werd op een
ivoren beeld dat hij had gemaakt van een vrouw; Venus wekte haar tot leven
zodat ze konden trouwen
De avond heb ik afgesloten (Lut was toen al
naast mij vrijwel helemaal in dromenland in haar zetel) met een laat optreden
van het Kronos-kwartet op Mezzo. Dit ensemble is vooral bekend om zijn
weerbarstige keuzes: hedendaagse, populaire en wereldmuziek. Ze maken ook graag
gebruik van elektronische ondersteuning en treden nooit op in de obligate
stijve pinguïnpakken en vadermoordenaars die veel mindere artiesten nog steeds aantrekken.
Origineel, excentriek, maar wat een niveau!
We zijn deze zondag begonnen met Klara en
de altijd boeiende Bart Stouten. Er is ook weer oude muziek van 12 tot 14 uur
met Johan Van Cauwenberghe, de voorbeeldige presentator die in Leuven in het
hoekhuis woont, vlakbij het stadspark, waar vroeger Aplhonse De Waelhens woonde,
de filosoof die me probeerde in te leiden in de logica. Daarna probeer ik wellicht
nog eens Tosca, maar ik vrees dat ik het niet zal volhouden; men kiest daar nu
vooral voor kaskrakers maar dat betekent dat je enkel de meest bekende arias
hoort, uitentreuren, en dat is spijtig: het verknoeit het zeldzame plezier van
die geliefde toppers door ze te vaak te herhalen en het levert een
voorspelbaar, oppervlakkig en op populair succes afgestemd programma op, niet
een gespecialiseerd en vernieuwend programma voor oude opera-en-balcantoliefhebbers
zoals ik.
Ik kan me geen leven voorstellen zonder
muziek.
Categorie:muziek Tags:muziek
24-02-2010
het oordeel over Robert King
Liefhebbers van oude muziek zijn er in
Vlaanderen en in Nederland genoeg. De Lage Landen aan de zee lagen mede aan de
basis van de glorieuze herleving van de oude muziek en de authentieke
uitvoeringspraktijk, vooral vanaf 1970. Vandaag is dat een vaste waarde. Je
hoort de muziek van de middeleeuwen, de renaissance en de barok vrijwel nooit nog
anders uitgevoerd dan op die historiserende manier. Onder meer in Brugge en
Utrecht zijn er jaarlijks druk bijgewoonde festivals.
De naam van The Kings Consort zal velen bekend in de oren klinken. Het werd
gesticht in 1980 door Robert King en bracht sindsdien meer dan 90 CDs uit, vooral
bij Hyperion, goed voor een miljoen verkochte exemplaren. King is ook veel
gevraagd als dirigent en muzikaal adviseur. Hij werkte mee aan verscheidene
bekende films, zoals The Kingdom of
Heaven, Pirates of the Caribian, Shrek, The Da Vinci Code. Zijn website
vertelt je alles: http://www.robertking.eu/Home/page/20/index.htm.
Dat laatste is niet helemaal juist, zijn
website vertelt je niet alles.
Ik probeer meestal ruimdenkend te zijn en
wat volwassenen samen onder de lakens of desnoods in hun achtertuin doen, dat
is het verste van mijn zorgen. Ik begrijp dan ook de smeuïge nieuwsgierigheid
niet van de lezers van de boulevardbladen voor het seksuele leven van artiesten,
prominenten en mediafiguren. Maar er zijn grenzen.
Robert King werd in 2007 veroordeeld tot
vier jaar cel voor veertien gevallen van seksueel misbruik van mannelijke minderjarigen,
in de periode 1982 tot 1995. Tijdens het proces ontkende hij de feiten. De
rechter verbood hem niet om nog met jongeren om te gaan, zoals gebruikelijk in
dergelijke gevallen, omdat hij nadien een normaal leven is gaan leiden,
getrouwd is en kinderen heeft. Hij kwam vrij in 2009.
Ten tijde van het proces en tijdens zijn
gevangenisstraf verwijderde Hyperion alle verwijzingen naar zijn persoon en
werk. The Kings Consort ging verder
onder de leiding van een van de assistenten van King. Hij werd overal vervangen
als dirigent. Maar als je vandaag gaat kijken op de website van Hyperion of van
The Kings Consort, dan is alles back to normal, met een uitgebreide
biografie, fotos en al. Ook de website van King zelf vermeldt met geen woord
de veroordeling of de afwezigheid tijdens zijn verblijf in de gevangenis.
Toen ik enige tijd geleden heel toevallig
dit nieuws vernam, via een zeer kort berichtje in kleine letters in het
muziektijdschrift Luister, heb ik
daarover vaak nagedacht. De beste manier om tot enig besluit te komen, is
erover praten of erover schrijven. Dat dwingt je om een stelling in te nemen,
een standpunt te bepalen.
Wat moeten we over dit verhaal denken? Wat
mij vooral gestoord heeft, is enerzijds de vrij lange periode, meer dan tien
jaar, waarin de feiten zich hebben voorgedaan. Er waren vijf slachtoffers in
het proces betrokken, met leeftijden van 12 tot 16 jaar toen ze misbruikt
waren. De jongste heeft dat meer dan drie jaar ondergaan. Een tweede element
dat me opviel was de houding van King tijdens het proces: hij minimaliseerde en
ontkende de feiten, gaf op geen enkel ogenblik toe dat hij iets verkeerds had
gedaan. Hij was het slachtoffer van idioten, kwaadwillige leugenaars en gekken.
Ik heb er geen weet van, natuurlijk, maar
ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er naast de mensen die zich hebben
bekend gemaakt, nog wel anderen zullen geweest zijn. Het kan ook niet anders
dan dat velen in de omgeving van King op de hoogte waren van de feiten. En toch
heeft niemand het aangedurfd of nodig gevonden om te spreken. Toen een van de slachtoffers,
na jaren therapie nog steeds niet hersteld van de aanrandingen, zich tot King
zelf richtte in een brief, kreeg hij daarop een heftige negatieve en
verontwaardigde reactie. Pas daarna heeft hij klacht neergelegd, daarin later
bijgetreden door vier andere slachtoffers.
King heeft zijn straf gekregen en ze ook
uitgezeten, gedeeltelijk, zoals iedereen die zich goed gedraagt. Hij kan nu
verder met zijn leven. Hij heeft zich wel moeten laten registreren als seksueel
delinquent.
Als ik zie hoe bijna alle sporen van zijn
wangedrag verdwenen zijn en hoe snel hij weer overal kan optreden, dan is er
toch iets dat wringt bij mij. Het lijkt wel of hij gelijk krijgt, alsof de
aanklachten vals waren, alsof het een moeilijke periode was in zijn leven en
hij zich nu weer helemaal aan zijn kunst kan wijden, de grote dirigent, de
beroemde leider van zijn ensemble, de gevierde kunstenaar. Nog even en niemand
herinnert zich nog dat er ooit iets geweest is. Straks horen we hem weer op de
radio en in de concertzalen. Niets aan de hand, toch?
Indien hij had bekend en zijn spijt had
uitgedrukt, dan zou ik daar wellicht kunnen mee leven. Zoals het nu gegaan is,
kan ik nog moeilijk enige sympathie opbrengen voor deze man en dat beïnvloedt
ook mijn oordeel over de persoon van de kunstenaar. Hij mag nog zo beroemd zijn
als hij wil en een belangrijke figuur, voor mij heeft hij afgedaan, ik zal zijn
werk zoveel als mogelijk vermijden. Ik kan niet naar muziekuitvoeringen onder
zijn naam luisteren zonder te denken aan zijn slachtoffers en dat maakt het
muzikaal genieten voor mij totaal onmogelijk.
Categorie:muziek Tags:maatschappij
25-01-2010
Dmitri Sjostakovitsj, balletmuziek
Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975) heeft in
zijn leven als componist werkelijk alle genres beoefend en telkens met hetzelfde
verbazend gemak en met veel succes. Hij schreef ook balletmuziek:
Op. 22: Het gouden tijdperk, in drie akten
(1929-1930)
Op. 27: The Bout, in drie akten (1930-1931)
Op. 39: De klare stroom, in drie akten
(1934-1935)
Dit zijn vroege werken, uit de periode dat de
jonge Sjostakovitsj erg geïnteresseerd was in de hedendaagse westerse
componisten zoals Hindemith, Berg en Schoenberg.
Het gouden tijdperk gaat over een
voetbalploeg uit de Sovjet-Unie die een reis maakt naar een decadent Westers
land. Dit is wat de componist er zelf over zei: Mijn belangrijkste bedoeling met dit ballet was het contrast belichten
tussen de culturen van de twee landen. Ik ging als volgt te werk: de
West-Europese dansen ademen een geest uit van de ontaarde erotiek die zo
kenmerkend is voor de hedendaagse bourgeoiscultuur. De Sovjetdansen daarentegen
probeerde ik te doordringen van de gezonde elementen van de sport en de
gymnastiek. Maar wat Shostakovitsj zei voor de pers moet je altijd met een
korreltje zout nemen; hij was zich altijd zeer goed bewust dat elke uitspraak
door de KGB nauwkeurig zou onderzocht worden op haar politieke correctheid. Als
je naar de muziek luistert, dan is het duidelijk dat de componist blijkbaar
veel plezier heeft gehad in het imiteren van de westerse decadentie en dat zijn
uitbeelding van het Sovjetideaal van fysiek en psychisch gezonde arbeiderskinderen
een beetje gechargeerd is en dus veeleer komisch overkomt. Ironie was zijn
geliefkoosde vorm van humor, of was het sarcasme? Precies die dubbele bodems
maken zijn muziek altijd boeiend.
Maar ook de autoriteiten hadden snel door
dat Sjostakovitsj hen meer dan een beetje belachelijk aan het maken was en
grepen snel in. Veel voorstellingen zijn er niet geweest. De zogenaamde parodie
op de westerse muziek was maar al te geslaagd naar de zin van de Sovjets.
Shostakovitsj heeft van dit ballet, dat
meer dan twee uur duurt, later een korte orkestsuite gemaakt en dat is de
versie die wij het best kennen. Er is echter ook een volledige uitvoering van
de balletmuziek en die is zeer de moeite. Verwacht je aan een rumoerige score,
met veel toeters en bellen, ook letterlijk.
De Bout is eveneens een erg lang werk:
tweeënhalf uur, drie bedrijven, zeven scènes. Het verhaal speelt zich af in een
Sovjetfabriek. Een van de arbeiders, Lyonka, is liever lui dan moe en heeft
meestal ook een glaasje op. Hij laat zich graag inspireren door het
bedenkelijke voorbeeld van de lokale priester, ook al een dronkaard en door de domme
en aartsluie leden van de parochie. Hij laat zich erg gemakkelijk verleiden
door een sinistere en gevaarlijke antisovjet agent om mee te doen aan een plan
om door sabotage de fabriek lam te leggen. Dat moet gebeuren door een stevige stalen
bout in een van de machines te gooien. Pas op het allerlaatste moment slagen de
Jonge Communisten erin om het complot te verijdelen. Ook hier is de muziek van
Sjostakovitsj heel kleurrijk en levendig, het lijkt wel alsof hij een tv-cartoon
voor ogen had zoals we die nu kennen. Hij haalt werkelijk alles uit de kast en
parodieert zowel de klassieke als de populaire muziek op een briljante manier. Dat
we ons in een fabriek bevinden, dat zullen we geweten hebben: voortdurend hoor
je in de muziek het lawaai van de hamers en de machines. Hij steekt ook vrolijk
de draak met de arbeiders, hun opzichters en de directie, de kerkgangers.
Ondanks dat alles was De bout geen succes
en werd snel van de affiche genomen. Sjostakovitsj heeft de muziek gerecycleerd,
in een orkestsuite zoals voor zijn eerste ballet, maar de meest geslaagde
onderdelen van De Bout duiken later ook op in allerlei andere stukken van
zijn hand.
Zo komen we aan wat de laatste balletmuziek
zou zijn die Sjostakovitsj schreef, De klare stroom. Dat hij het genre
vaarwel zegde, ligt niet aan hem, maar aan de kritiek die Stalin had op dit
ballet. Nochtans had onze componist erg zijn best gedaan, op zijn manier,
natuurlijk. Het verhaal is gesitueerd op een collectieve boerderij.
Aantrekkelijke jonge danseressen huppelen over de scène met in hun armen enorme
aardappelen, het resultaat van een fabelachtige oogst die gevierd wordt door
opgewekte en gelukkige jonge Sovjetboeren.
Naar verluidt had Stalin zelf om zon stuk
gevraagd. Er was namelijk een groot probleem met de aardappelenoogst in
Oekraïne en het gerucht ging (volkomen terecht trouwens) dat Stalin met opzet
die oogst had laten mislukken om zo een hongersnood te veroorzaken die
miljoenen doden zou eisen in 1932-33. Niemand mocht daarover spreken, maar er
werd druk gefluisterd, natuurlijk. Stalin deed al wat hij kon om dat te
onderdrukken, onder meer met een mediacampagne die de lof zong van het
landelijk leven en van de successen van de Sovjetlandbouw.
Sjostakovitsj heeft de opdracht die hij had
gekregen nogal letterlijk uitgevoerd. Het moest een vrolijk stuk worden, maar
hij heeft er een billenkletser van gemaakt, een vaudeville van grappen en
grollen, verkleedpartijen, travestie, circusnummers, wilde dansen, uitdagende
flirtpartijen, romantische rendez-vous enzovoort. De choreograaf liet de stoere
en ernstige sovjetboeren op pointes rondhuppelen, er was zelfs een scène met
een hond die op een fiets rondreed en dat was nog niet eerder vertoond
Het werd een formidabel succes, zowel voor
de vlotte muziek als voor de hilarische choreografie. Na de eerste uitverkochte
voorstellingen in Leningrad (nu weer Sint-Petersburg, zelfs in het Russisch)
waren de componist, de regisseur en de choreograaf in de wolken: ze waren ervan
overtuigd dat ze een echte ommekeer hadden veroorzaakt in het Russische
balletleven, de toekomst lag voor hen open.
Het heeft niet mogen zijn. Toen de
productie naar Moskou verhuisde, kwam op een avond Stalin zelf ook eens kijken
naar dat ballet waarover iedereen sprak. Hij verdacht Sjostakovitsj er al
langer van dat hij eigenlijk een spotter was die de hele Sovjetideologie en ook
Vadertje Stalin zelf parodieerde en die indruk werd alleen maar versterkt door
wat hij te zien en te horen kreeg. De gevolgen waren niet om te lachen. De
opvoeringen werden onmiddellijk gestopt, de muziek verboden. Een van de librettoschrijvers
werd verbannen naar de goelag en verdween daar spoorloos. De briljante
choreograaf Lopukhov, een leerling van Fokine kreeg een permanent werkverbod. Hij
dankte zijn leven waarschijnlijk aan zijn zus Lydia, een ballerina die gehuwd
was met de beroemde Britse economist John Maynard Keynes. Sjostakovitsj had
zijn les nu wel geleerd, hij heeft nadien nooit meer voor het ballet
geschreven. Stiekem hergebruikte hij de beste stukken van de balletmuziek, nog
maar eens voor een kortere orkestsuite maar ook als onderdeel van later
symfonisch werk.
Het jonge meisje en de hooligan is een samenraapsel
uit 1962 van muziek uit De bout, De klare stroom, een cellosonate, de
filmmuziek voor De horzel en de suites die op de balletmuziek gemaakt waren.
De dromers, in vier akten (1975) is ook
zon verzameling, aangevuld met origineel werk, waarvoor Sjostakovitsj
samenwerkte met leerlingen en vrienden.
Men kan zich afvragen wat er van een
muzikaal talent als Sjostakovitsj zou geworden zijn indien hij niet
stelselmatig zou gedwarsboomd, bedreigd en gehinderd zijn door de partijbonzen,
indien hij vrij en ongebonden had kunnen leven in het westen. We zullen het
antwoord nooit weten. Zeker is dat wij hem nu vooral appreciëren voor de
nauwelijks verholen parodie en kritiek die hij in zijn muziek wist te
verwerken, ook toen dat levensgevaarlijk was. Zijn balletmuziek, in haar
oorspronkelijke versie, geeft ons waarschijnlijk een goede indruk van wat hij kon
en van wat hij echt graag deed. Het is helaas pas heel recentelijk dat zijn
balletten weer opgevoerd worden, in Rusland en elders, in de originele vorm,
overigens telkens met groot succes. Het zijn moderne repertoirestukken
geworden, al zijn ze bijna honderd jaar oud. Jammer dat Sjostakovitsj het niet
meer heeft mogen meemaken, hij zou stilletjes zitten glunderen hebben
Categorie:muziek Tags:muziek
24-01-2010
Elektra van Richard Strauss
Gisteren, 23 januari 2010 was er op Canvas een opname te horen vanuit de Munt in Brussel van Elektra, de opera van Richard Strauss op een libretto van Hugo van Hofmannsthal die in 1909 in Dresden voor het eerst opgevoerd is. Er zijn nog opvoeringen de komende dagen. De prijzen voor de beste plaatsen lopen wel op tot meer dan 100 euro.
Enige tijd geleden was er op Mezzo al een uitvoering te zien én te horen. Dat was toen indrukwekkend, ik heb gefascineerd zitten kijken en luisteren en ik ben er nog dagen nadien een beetje niet goed van geweest. Ik ben vertrouwd met het klassieke verhaal en ook met Strauss muziek, maar ik had de opera nog nooit in haar geheel opgevoerd gezien. Het was een overdonderende ervaring, zelfs op het TV-scherm. Nadien heb ik nog wat nagelezen, onder meer in een uitstekend programmaboekje van een opvoering in de Nederlandse opera uit 2000, dat ik voor enkele euro kocht bij De Slegte.
De uitvoering op Mezzo was die van mei 2005 in het Teatro degli Arcimboldi, de standplaats van de Scala van Milaan tijdens de restauratie van het échte Scala-operahuis, met in de drie hoofdrollen Felicity Palmer (Clytaemnestra), Deborah Polaski (Electra) en Anne Schwanewilms (Chrysothemis), dirigent was Semyon Bychkov. Ik heb vruchteloos gezocht naar de DVD-gegevens, maar aangezien alle recensies van deze opvoering uitzonderlijk lovend waren, is het onwaarschijnlijk dat ze niet op DVD zou verschenen zijn of nog verschijnen; dat Mezzo ze al op TV kon brengen, kan daarvan als een sterke aanduiding gelden. Als je dus naar een uitstekende uitvoering uitkijkt, laat je platenzaak dan voor jou zoeken naar deze, al zijn er natuurlijk ook andere, bijvoorbeeld die met Eva Marton, Brigitte Fassbänder en Cheryl Studer op Arthaus, met Claudio Abbado en de Weense Staatsopera uit 1989.
Mag ik even je geheugen opfrissen over het verhaal? Agamemnoon is bij zijn terugkeer van de oorlog in Troje vermoord door zijn vrouw Clytaemnestra en haar minnaar Aigisthos. Zijn dochter Elektra zint op wraak voor de moord op haar vader en probeert daarin haar zus Chrysothemis te betrekken. Zij hebben hun hoop gesteld op Orestes, hun broer, die door hun moeder verbannen is. Wanneer die na vele jaren toch terugkomt, doodt hij zijn moeder en haar minnaar.
Richard Strauss werkte voor deze opera, die volgde op zijn succesvolle Salomé (1905), weer samen met Hugo van Hofmannsthal, die net een Elektra-toneelstuk had geschreven, dat op Strauss een diepe indruk had gemaakt. Aanvankelijk was de kritiek niet erg mals voor de muziek van Strauss, maar sinds vele jaren is Elektra een veel opgevoerd en bewonderd meesterwerk.
Het is een opera in één act, dus zonder pauze en zonder toneelwisselingen en ze duurt ongeveer een uur en 45 minuten. Bij de aanvang zien we Elektra die ronddwaalt in de gangen en de trappen van het paleis, een koningsdochter vernederd tot een slavin, bespot door de andere dienstmaagden, op één na, die daarvoor beschimpt en geslagen wordt. Als ze alleen achterblijft, brengt ze zich haar vermoorde vader weer voor de geest; zij zal slechts rust vinden als haar broer Orestes bij zijn terugkeer hun moeder zal doden. Chrysothemis, haar jongere zuster, wil het verleden achter zich laten en het paleis ontvluchten om een nieuw leven te beginnen; zij vraagt Elektra haar wraakgevoelens op te geven en haar te helpen, maar tevergeefs.
Dan verschijnt de ouder wordende koningin, Clytaemnestra. Zij wordt gekweld door slapeloosheid en nachtmerries en klaagt haar nood bij Elektra. Die maakt van de gelegenheid gebruik om haar nog meer schrik aan te jagen met de dreiging van de terugkeer van Orestes, die wraak zal nemen. Het enige offerdier dat een einde kan maken aan haar dromen, zo zegt ze aan haar moeder, is Clytaemnestra zelf. Er komt een einde aan de panische angst van de koningin wanneer haar dienaressen haar iets in het oor fluisteren, zonder dat Elektra het hoort: Orestes is dood, dat hebben twee boodschappers gezegd. Lachend gaat ze naar haar vertrekken.
Chrysothemis komt met het nieuws over Orestes dood bij Elektra. Ook Aigisthos wordt op de hoogte gebracht. Elektra beseft dat zij nu zelf moet instaan voor het ombrengen van haar moeder en haar medeplichtige minnaar. Zij vraagt Chrysothemis haar bij te staan, maar die schreeuwt haar onmacht uit. Vastbesloten graaft Elektra de bijl op waarmee Agamemnoon vermoord is en die ze al die tijd heeft bewaard.
Dan ontwaart ze een vreemdeling. Het is een van de boodschappers, maar al gauw blijkt dat het Orestes zelf is: hij maakt zich bekend wanneer de vermeende slavin zijn zus Elektra blijkt te zijn. Dan gaat hij het paleis in met zijn helper en Elektra hoort de doodskreet van haar moeder. Wanneer Aigisthos thuiskomt, lokt Elektra hem naar binnen en ook hij zal sterven. Na de strijd worden de lijken naar buiten gebracht. Elektra danst een waanzinnige dodendans en valt stervend neer.
Hofmannsthal en Strauss brengen dit klassieke drama in een tijdloze zetting, met teksten die teruggaan op Sophocles treurspel van -415, maar in een taal die volkomen origineel en modern is en met muziek die de kritiek, zelfs na de gedurfde Salomé, als totaal onaanvaardbare nieuwlichterij en lawaai bestempelde. Wat in het klassieke Griekenland nog een mannendrama was, met Agamemnoon, Aigisthos en Orestes als hoofdfiguren, is hier een tragedie van vrijwel hysterische vrouwenfiguren, waarbij enkel Chrysothemis een contrasterende rol van enige normaliteit biedt.
Ik zal niet zeggen dat dit een gemakkelijke opera is, zeker niet als je niet vertrouwd bent met de muziek van Richard Strauss uit zijn vroege en middenperiode. Maar ik kan je wel verzekeren dat als je de moeite doet om je ervoor open te stellen, je een overweldigende en onvergetelijke dramatische en muzikale ervaring rijker zal zijn.
Categorie:muziek Tags:muziek
20-01-2010
Frederic Chopin, 1810-1849
Kanonnen bedolven onder bloemen
Dat is wat Robert Schumann zei over Frédéric Chopin. Hij had het daarbij over de twee kenmerken van Chopins muziek: uit zijn piano klonk nu eens de meest stormachtige passie en revolutionaire explosie, dan weer, vaak zelfs in hetzelfde muziekstuk, de verfijnde zangerigheid en smachtende, gepijnigde vertwijfeling van de diep ontroerde maar steeds elegante romanticus.
Het beeld dat ons voor ogen komt is dat van een salon in Parijs, ten huize van een van de vele edellieden of rijke burgers die de Franse revolutie van 1798 hadden overleefd, die met Napoleon gedroomd hadden van een Frans keizerrijk dat zich zou uitstrekken van Zuid-Amerika tot aan Sint-Petersburg, van Noorwegen tot Egypte, die bij Waterloo door Engeland, Duitsland en Rusland op hun plaats gezet waren en daarna nooit meer de leiding zouden nemen in de politiek, de economie of de kunst.
Het is avond, en enkele tientallen jonge mannen en pronte dames zijn bijeen gekomen in een met moeite onderhouden klein kasteeltje aan de rand van Parijs. Hun koetsiers wachten buiten in de kou of beneden in de keuken. De lange zijden jurken van de dames slepen over het marmer en de exotische tapijten. De mannen zijn in zwarte pakken, met hoge zijden hoeden, elegante wandelstokken met zilveren of ivoren dierenkoppen. Zware dieprode gordijnen zijn voor de ramen getrokken en dempen de gefluisterde gesprekken. In het midden van het grote salon staat een enorme vleugelpiano van het laatste model, het deksel omhoog. Willekeurig daaromheen zetels en banken met talloze donzen kussens in dieprode en gouden kleuren, eiken stoelen met groenlederen zitting en bronzen nagels, Arabische poefs en kameelzadels, grote en kleine oosterse tapijten, bijenwassen kaarsen op sierlijke kleine tafeltjes en aan de met damast en zijde en grote schilderijen beklede wanden, enkele grote kristallen luchters aan het beschilderde plafond. Er wordt champagne geserveerd en madeleines.
Dan komt een kleine, tenger gebouwde jongeman naar binnen, samen met de gastvrouw en enkele vrienden. Hij is lijkbleek, met lang, donker rossig haar, een hoog voorhoofd, grijsblauwe glinsterende ogen, een lange, scherpe neus, een flauwe glimlach om zijn lippen, zijn smalle schouders lichtjes gebogen. Hij draagt een donkerrood fluwelen pak, met daarover een brede cape. Met een vloeiend gebaar maakt hij de mantel los, de gastvrouw neemt die met een elegante buiging aan.
Dan neemt hij plaats aan de vleugel. Na het opgewonden geroezemoes bij zijn aankomst wordt het plots doodstil in het salon, de laatste zenuwachtige kuchjes worden in wit oplichtende zakdoeken gesmoord, iedereen houdt nerveus de adem in. Het lijkt een eeuwigheid te duren, de pianist, nog slechts een jongen, zit ineengeschrompeld voor de prachtige vleugel, de ogen gesloten, de handen levenloos op de knieën. Zelfs de vogels in de tuin zwijgen in de vallende avond. Met een nauwelijks merkbare beweging is een van de slanke witte handen naar de toetsen gegleden er klinkt een aarzelend akkoord, een tedere melodie van een nocturne kronkelt naar omhoog, dan naar beneden, amper hoorbaar, verstild, ingehouden, van een eindeloze tederheid. Gefascineerd luistert het mondaine publiek, de dames vergeten hun waaiers, de heren hun dunne sigaren, alle blikken zijn op de kleine muzikant gericht. En plots versnelt het ritme, de linkerhand legt met krachtige lage akkoorden nieuwe accenten, een meeslepende heldere melodie ontspint zich uit de nevelen van het begin, de beide kinderhanden spelen met verbluffend gemak de steeds snellere verrassende bewegingen, naar een climax die steeds weer uitgesteld wordt. En dan stopt plots de melodie, een smachtende noot blijft seconden lang geladen hangen in de ijle stilte, de linkerhand zweeft hoog in de lucht, zweet parelt op het glanzende voorhoofd, dan dreunen de beide handen op de lage toetsen, het slotakkoord verbrijzelt de spanning in een klaterend applaus. Mannenstemmen roepen bravo met van emotie overslaande stem, de dames wissen de tranen uit hun ogen en poederen hun witte wangen, een zwangere vrouw wordt met vlugzout weer bijgebracht..
Het is niet meer van onze tijd, denk je dan. Maar dat is een vergissing. Nog steeds speelt men Chopin op dergelijke avonden, en nog steeds is de verrukking algemeen. En intussen is België 175 geworden.
Frédéric Chopin werd geboren in 1810, tweehonderd jaar geleden en hij haalde zijn grootste successen toen België geboren werd. De kannonnen van de revolutie die Schumann in zijn muziek hoorde en die de meesten onder ons ook al eens gehoord hebben op een concert, een recital of op de radio of cd, die kannonnen waren er ook echt.
In 1812 leed Napoleons grande armée de nederlaag bij de terugtocht uit Rusland, verslagen door de generaal Janvier enFévrier, zoals de tsaar smalend zei. In 1813 vechten de Amerikanen en de Engelsen om Canada en sluiten in Gent (of all places) een vredesverdrag. In hetzelfde jaar verslaan Rusland, Oostenrijk en Pruisen Napoleon. In Nederland komt de koning aan de macht en wordt later ook even koning van België. In 1815 wordt Napoleon definitief verslagen bij Waterloo. Ook in Frankrijk en Spanje komen er weer koningen op de troon. Polen wordt voor een groot deel Russisch, Noord-Italië Oostenrijks. Al die rare beslissingen leiden snel daarna tot nieuw kanongebulder. In 1819 bevrijdt Simon Bolivar Colombia van de Spaanse overheersing, Mexico en Peru volgens snel daarna, Brazilië maakt zich onafhankelijk van Portugal in 1821 en Griekenland maakt zich dan los van de Turken. Bolivia wordt zelfstandig.
In 1830, zoals wij allemaal wel weten, is het helemaal prijs. In België komt de burgerij na een opwindende operavoorstelling (De stomme vrouw van Portici) op straat tegen de Hollandse koning wij-willen-Willem-weg. Ook in Duitsland en Polen zijn er bloedige opstanden. Duizenden ontvluchten hun vaderland. Het type van de nationalistische revolutionaire Poolse bommenmaker en politieke moordenaar met de sjofele kledij en de verwilderde haren zal nog vele jaren nadien opduiken in literatuur en film (met de Polonaises van Chopin als begeleiding, natuurlijk).
Frédéric werd geboren in Warschau. Zijn vader was een Fransman uit de Vogezen, die in zijn jeugd zijn geluk was gaan zoeken in Polen, waar hij bij een landeigenaar als leraar aan de kost kwam; hij huwde een Poolse. De jonge Frédéric groeide op in de beschaafde hogere kringen van de Poolse hoofdstad. Hij kreeg zijn eerste pianolessen al zeer vroeg van een vioolspeler, maar een begaafd leraar, blijkbaar, want men zei dat bij hem zelfs een ezel zou leren pianospelen.
Zijn eerste gedrukte compositie, een Polonaise, verscheen toen hij zeven was. Op zijn achtste speelde hij al publieke concerten. Hij trad zelfs op voor de Tsaar, wat er toch op wijst dat hij toen al uitzonderlijk goed moest geweest zijn. Bij zijn vader op school had hij meer belangstelling voor kattenkwaad dan voor de les. Toen hij twaalf was, vond zijn pianoleraar dat hij hem niets meer kon leren. Dat was de laatste keer dat Chopin een pianoleraar had: de rest deed hij zelf. Zijn ouders stonden erop dat hij toch een goede algemene opvoeding kreeg: van zijn 13 tot zijn 16 het Lyceum, daarna drie jaar Conservatorium. Ondertussen was hij de beste pianist van de stad; maar hij was veel ziek en afwezig, had weinig belangstelling voor het klassieke muziekonderricht en de verplichte oefeningen. Zijn eindbeoordeling was simpel: Szopen, Friderik (zo schreef men dat in Polen): muzikaal genie.
Hij was 18 toen hij smoorverliefd werd op een jonge operazangeres. Hij was wég van haar en dat zou nog lang zo blijven, maar dat belette hem niet ook naar ander vrouwelijk schoon te kijken en dat zou ook altijd zo blijven. Hij reisde naar Berlijn en Wenen voor optredens en studie. Over zijn toekomst was hij onzeker: wat zou hij met zijn talent beginnen? Kon hij van de muziek leven in Polen? Hij haatte toen al concerten voor een groot publiek, waarschijnlijk omdat hij als wonderkind zo vroeg voor volle zalen had moeten optreden, ook een artieste als Maria Joao Pirès klaagt daarover nu nog.
In 1830 was het dan beslist: hij zou naar de muzikale hoofdsteden trekken en daar zijn geluk zoeken. Over het vertrek uit Polen zijn er ontroerende verhalen, over afscheidsconcerten voor de intieme vrienden, over de brieven van Constance, samengebonden met een lint, die hij steeds op zijn hart zou dragen, over de vrienden die langs de weg stonden om hem een afscheidsconcert te geven en zelfs een beker met Poolse aarde, die hem nooit zou verlaten en die zelfs in zijn graf zou gestrooid worden Een maand later breekt in Warschau de opstand tegen de Russen uit. Hij springt in een koets om mee de wapens te gaan opnemen. Maar nog onderweg beseft hij dat hij daar echt niet het type voor is, als muzikant en met zijn zwakke gezondheid. Vertwijfeld laat hij de koets rechtsomkeer maken, terug naar Wenen, met bittere tranen om de hoogste nood van zijn vaderland; ook dat zou een blijvende invloed op zijn gemoed en zijn muziek hebben.
Zijn eerste bestemming was dus Wenen, dé hoofdstad van die tijd. Maar in 1831 trekt hij verder, met Londen als bestemming. Onderweg verneemt hij de val van Warschau en hij gaat bijna ten onder in een grote crisis van diepe vertwijfeling en wanhoop, die hij ook aan de piano uitschreeuwt in de zogenaamde revolutie-études. Op 11 september komt hij aan in Parijs. Hij heeft goede aanbevelingen bij en komt al snel in contact met grote namen: Cherubini, Rossini, Liszt, Mendelssohn, Berlioz, Balzac, Heine, Meyerbeer. En dan schreef Schumann in een belangrijk tijdschrift: hoeden af, heren, een genie! Chopin was niet eens onder de indruk, maar zijn naam was wel gemaakt.
In de volgende jaren werd hij de lieveling van het Parijse publiek en trad privé en als pianoleraar op voor al wat naam, faam of geld (zoals de Rothschilds...) had. Hij bewoog zich zonder complexen in de hoogste kringen en liet zich daarvoor ook royaal betalen. Hij begon zich te kleden en te gedragen als een echte dandy, met de duurste kostuums, gelakte laarzen, gedurfde hoeden, de fijnste parfums. Hij nam bedienden aan en had zijn eigen koets om zich naar de mondaine cafés te laten rijden, waar hij volop genoot van het beste dat Parijs in die tijd aan spijs en drank te bieden had. Aan zijn vrouwelijke klanten zond hij dure bloemen en geschenken. Slechts af en toe trad hij ook op voor het grote publiek, vooral met eigen werk, telkens voor uitverkochte zalen, in zijn hele leven zouden dat niet meer dan dertig concerten zijn. Zijn roem was gebouwd op de privé recitals. Er waren dus veel meer mensen die over hem spraken dan er waren die hem ook echt gehoord hadden.
Ondertussen onderhoudt hij de beste betrekkingen met andere populaire componisten zoals Liszt en ook Bellini, de operacomponist. Met Bellini heeft hij die uitgesproken zangerigheid gemeen: men zei dat hij de eerste was om de piano te laten zingen als een mens: het was geen kaal iel tokkelinstrument meer zoals een pianoforte, maar een warme, krachtige vleugel, die noten secondenlang kon aanhouden en melodieën kon opbouwen die de luisteraar urenlang konden boeien. Toch mag men daarbij niet denken aan de moderne instrumenten die wij nu kennen; daarvoor waren de Pleyels van die tijd toch te licht, maar daardoor ook zeer helder.
In 1836 verloofde hij zich in het geheim met een jonge, ook artistiek begaafde Poolse gravin. Hij had haar het jaar daarvoor leren kennen, en het was (weer) de grote liefde. Maar haar vader weigerde zijn toestemming, zo ging dat toen nog en ze moest een graaf huwen. Weer was hij de wanhoop nabij. En ondertussen was zijn gezondheid erop achteruit gegaan: hij begon bloed te spuwen, tbc, zo meende men later, de meest romantische van de ziekten, die hem ook in diepe depressies dompelde. Incognito reisde hij naar Londen en speelde er als onbekende op de nieuwe Broadwood vleugels: hij werd natuurlijk prompt erkend. Hij was fel onder de indruk van het machtige Londen van die tijd, de hoofdstad van het Imperium, maar Parijs was zijn natuurlijk habitat.
Daar werd hij aangezocht door een eigenaardige vrouw, die als George Sand boeken schreef en er ook erg mannelijk uitzag. Men sprak in de salons al gauw van mevrouw Chopin en meneer Sand. Chopin viel uiteindelijk voor haar agressieve charmes en zij waren nu meestal samen. Zij trokken naar Mallorca, voor zijn gezondheid en voor die van haar zoon uit een eerder huwelijk. Maar na de zonneschijn kwam de regen, het werd een débacle. Maar zijn gekwelde lichaam en al even getormenteerde geest waren geen hinderpaal voor zijn scheppingsdrang. Eindeloze uren sleet hij hoestend aan de piano, steeds weer zijn melodieën polijstend, steeds weer die ene nooit zoekend, steeds weer veranderend, om de volgende dag te moeten vaststellen dat wat hij na uren zoeken als laatste versie had genoteerd exact hetzelfde was als wat hij twee dagen te voeren al had ontdekt.
Chopin was ook een gewiekst zakenman, dat bleek vooral uit zijn contacten met de uitgevers van zijn werk. Hij liet zich nog steeds uitstekend betalen voor zijn lessen en zijn recitals, maar zijn vast inkomen moest toch komen van de publicatie van zijn stukken en daarvoor was hij een keiharde onderhandelaar. Het taaltje dat hij in zijn brieven over de uitgevers gebruikt is allesbehalve politiek correct, zeker niet als het over Joden gaat.
Van 1838 tot 1845 was er een periode van betrekkelijke rust. Hij schreef stukken die onmiddellijk bij het grote publiek geliefd werden, zowel in Frankrijk als daarbuiten. Hij gaf volop les en kon daarvoor vragen wat hij wou. Hij concentreerde zich daarbij op zijn eigen werk maar ook op de andere grootmeesters: Clementi, Beethoven, Bach, Scarlatti, Mozart, maar weinig Schubert, verrassend genoeg, of Schumann, Liszt of Mendelssohn. Zijn relatie met George Sand en haar beide kinderen was op haar best.
Maar het bleef niet duren. Voor zijn ziekte was er toen nog geen genezing en het verval was onherroepelijk. Dat leidde tot spanningen in het gezin, hij verloor de steun van George en ook haar kinderen maakten hem het leven zuur. Dat zette dan een domper op zijn scheppingskracht, wat weer tot diepe ontgoocheling, wanhoop, woede-uitbarstingen en depressie aanleiding gaf.
In 1848 gaf hij zijn laatste concert in de Salle Pleyel, die uitverkocht was, natuurlijk. Het was een triomf, al schreef een krant dat het makkelijker was om het laaiende enthousiasme van het publiek te beschrijven dan om het te verklaren Het was altijd al heidens moeilijk geweest om de vinger te leggen op de eigen stijl van Chopin, op het mysterie van zijn aanslag, van zijn stijl, de betovering van zijn composities. Hij probeerde zich nog staande te houden zonder George Sand. Hij reisde naar Engeland en Schotland, gesponsord door twee oudere dames, maar voor hem werd het een teleurstelling. Hij kon toen al niet meer lopen, moest de trappen op gedragen worden. Zijn laatste optreden was voor Poolse emigranten in Londen. Hij speelde maar enkele stukken, kon niet meer. Terug in Parijs moet hij bijna voortdurend in bed blijven. Hij lijdt verschrikkelijk in de laatste fase van de ziekte. Hij sterft op 16 oktober 1849. Hij is niet eens 40 jaar oud.
Dit is een ietwat stereotiep romantisch verhaal geworden, over een uitzonderlijk begaafde Poolse pianist die de wereld en alle vrouwenharten veroverde en jong stierf aan tbc. Het zou zelfs een erg sentimenteel verhaal kunnen geweest zijn en die zijn er over Chopin ook wel geschreven, ook al tijdens zijn leven, hij heeft daartoe ook zelf wel aanleiding gegeven. Maar niet met zijn muziek! Zelfs zijn naaste concurrenten lieten zich niet verleiden om hem dit verwijt te maken. Zijn muziek is het toppunt van de romantiek maar er is geen spoor van kitsch, van leeg sentiment, van overgevoeligheid, van zoeterigheid of flauwe lieflijkheid. Hij wist als geen ander wat je technisch met een piano kon doen, haalde kleuren en klanken die men nog nooit eerder gehoord had uit zijn instrument. Maar hij was ook een geniaal muzikant, die grondig op de hoogte was van de muziek voor zijn tijd en wat rondom hem gebeurde, die daarop voortbouwde op een hoogste eigen manier, maar met een uitzonderlijk deskundige artistieke onderbouw die hem behoedde voor het zoeken naar gemakkelijk succes, ook al kon hij dat bij zijn precieus publiek maar al te gemakkelijk krijgen. Hij was een genie, een rasmuzikant, een gedreven zoeker naar de perfectie, en ontdekkingsreiziger naar nieuwe muzikale horizonten, een mens zoals er maar weinig geleefd hebben, en wat een leven!
En wat een erfenis heeft hij ons gelaten. Ik verzeker het u: wat ook uw stemming is, hoe moe je ook bent, of hoe uitgelaten, of hoe droef: zet wat Chopin op, ga erbij zitten en verheug je op de blik die je gegund wordt op de eeuwigheid.
Categorie:muziek Tags:muziek
13-01-2010
Dmitri Sjostakovitsj, strijkkwartet nr. 2
Ik ben sinds vele jaren een ardent
bewonderaar van de muziek van Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975). Eind 2006,
honderd jaar na zijn geboorte, vatte ik hier het plan op om de componist en
zijn muziek wat meer onder de aandacht te brengen van mijn lezers.
Het was toen mijn bedoeling om ook de
andere strijkkwartetten een voor een te bespreken, alle vijftien. We zijn nu
meer dan drie jaar verder en het is pas nu dat ik jullie het tweede
strijkkwartet kan voorstellen. Het is voorwaar geen simpele opdracht, zo
blijkt, misschien wat te hoog gegrepen voor een ongeschoolde muziekliefhebber
als ik. Ik hoop dat je er toch wat aan hebt, maar vooral dat het je zal
aanzetten om deze muziek eens te beluisteren, niet zomaar op de achtergrond, maar
met veel aandacht, in alle rust en open concentratie. Het is, dat beloof ik je,
een onvergetelijke belevenis.
Het tweede strijkkwartet, opus 68, van
Dmitri Sjostakovitsj is van 1944, dus zes jaar na het eerste. Het is een veel
substantiëler, langer werk: ongeveer 48 minuten tegenover minder dan een
kwartier voor het eerste, dat in vergelijking wel een vingeroefening lijkt. Het
is alsof de componist nu wou laten zien dat hij wel degelijk het genre aankon
zoals het onder zijn talrijke en illustere voorgangers was uitgegroeid tot zijn
klassieke vorm. Het is echter het enige kwartet dat het klassieke schema min of
meer getrouw volgt.
Het kwartet begint met een allegro in de
sonatetraditie, inclusief de herhaling van de expositie, iets dat we enkel in
het vijfde nog zullen aantreffen. Het tweede deel is dan de verwachte trage
beweging, het derde een scherzo en het vierde, de finale is een thema met
variaties.
Dit zijn de titels van de delen:
Ouverture, moderato, 815
Recitatief en Romance, adagio, 1248
Wals, allegro, 1534
Thema met variaties, 1124.
De Ouverture begint met een krachtig thema,
helder en sonoor uiteengezet door de eerste viool. Het klinkt als een fanfare
en doet zo sterk denken aan de Janáček van de Simfonietta en van de twee strijkkwartetten, Kreuzer Sonata
(1923) en Intieme brieven (1928). We horen ook duidelijke symfonische echos:
Shostakovitsj sombere, wanhopige achtste oorlogssymfonie is van 1943, de kortere,
gewrongen en ambigue vredessymfonie, de negende van 1945. Lyrische en ritmische
passages wisselen elkaar af, nog geaccentueerd door een duidelijk onderscheid
tussen luidere en meer ingehouden frasen.
De tweede, langzame beweging begint en
eindigt met een lang uitgesponnen elegisch vioolrecitatief van een bijna
liturgische zangerigheid, met joodse en Tzigane-reminiscenties. De andere drie
instrumenten zijn daar gereduceerd tot een gezamenlijk ondersteunend
orgelpedaal. In het middendeel, de romance, krijgen we een even weemoedige
melodie, stemmig vertolkt door de vier instrumenten.
De wals van de derde beweging, het scherzo,
is er een zoals je die niet bij Strauss hoort. Van enige scherts of
uitgelatenheid is hier geen sprake. Na een rustig en zoekend begin gaat het
snel naar een frenetiek hoogtepunt, een dansemacabre zoals we die zo vaak horen
bij de componist in deze periode, met de viool op de voorgrond en de drie
partners in een obstinaat pizzicato. De instrumenten spelen hier in sordino,
maar dat belet hen niet tot dubbel forte te gaan op het hoogtepunt, waar het
heftige, diabolische walsritme het meest uitgesproken is. Dan gaat het weer
over naar een rustiger tempo en de melodie wordt even kalm en gedempt neergezet
als ze vetrokken is.
De finale is een ononderbroken reeks van
variaties op een thema, in la klein, vetrekkend van een uiteenzetting van het
thema in een stemmig adagio. Dan komt elk van de instrumenten solo aan de
beurt, beginnend met de altviool. De versnellende opbouw in repetitieve stappen
naar een gezamenlijk briljant hoogtepunt, zo typisch voor de componist en zo
genoeglijk herkenbaar, doet ook hier weer uiterst symfonisch aan; het is
verbluffend hoe vier solisten erin slagen om moeiteloos de ambiance te creëren
van een veel uitgebreider ensemble en een veel ambitieuzer compositie dan dit
eenvoudig strijkkwartet. Het einde is een weidse, zelfzekere, resolute bevestiging
van het beginthema.
Het Tweede Strijkkwartet neemt duidelijk
afstand van de gruwel, de horror en de uitzichtloze vertwijfeling van de werken
uit de oorlogstijd, toen de totale ondergang nabij was en elke hoop op
overleven, laat staan overwinning, onmogelijk veraf leek. Maar er is geen
sprake van enig triomfalisme. Sjostakovitsj had daartoe ook geen enkele reden.
Hij was zich zeer bewust van de betrekkelijkheid van een overwinning van
Stalins star en onverbiddelijk moordzuchtig communisme op het even misdadig
genocidaal Naziregime. Ook de levensomstandigheden in de Sovjet-Unie in 1944
waren uiterst bar. Het mag een wonder heten dat iemand ertoe komt om in die
omstandigheden muziek te componeren.
Sjostakovitsj schreef deze muziek toen hij
38 was, in 1944. Ze is ongeveer zo oud als ik nu zelf ben, ik ben geboren in
1946. Ik leerde ze kennen en appreciëren in de late jaren 70 van de vorige
eeuw en heb ze sindsdien vaak beluisterd, maar meestal toch met verscheidene
jaren tussentijd. Ik herken ze wel, dat is ook niet zo moeilijk met Sjostakovitsj,
maar ik ken ze niet van buiten, zoals de symfonieën en concertos van Beethoven
of Mozart, die ook veel vaker op de radio en in de concertzaal te horen zijn.
Het is moderne muziek, maar niet zo
onwennig of zelfs afschrikkend als andere 20ste-eeuwse muziek voor
en na Sjostakovitsj. Er is iets aangrijpend persoonlijks aan, maar tevens iets
dat zeer klassiek is, dat herinnert aan de late Beethoven, bijvoorbeeld en dat
dus volkomen vertrouwd in de oren klinkt. En toch is het persoonlijke
overheersend, meen ik. Het lijkt wel of de componist, die een uitmuntend musicoloog
was, doelbewust en met grote kennis van zaken de grenzen opzocht van de
traditie en vervolgens de wijde wateren opzocht van het experiment, maar zonder
ooit de kust uit het oog te verliezen.
Zijn interpretatie van het strijkkwartet,
een genre dat het toppunt van zijn roem en erkenning kende rond 1800, is zowel
een voortzetting van de hoogtepunten die toen bereikt waren als een totale
ommekeer ervan. Haydn en Mozart en zelfs Beethoven en Schubert componeerden
aanvankelijk voor amateurs, huiskamermuziek. Hun later werk was van een veel
hoger niveau en moeilijkheidsgraad, maar was nog steeds gericht op een publiek
van elitaire liefhebbers. Bij Sjostakovitsj is het commentaar op de
gebeurtenissen in zijn eigen leven en op de stormachtige en destructieve
maatschappelijke omstandigheden de diepere drijfveer voor zijn composities. Hoe
zou je in de Sovjet-Unie in 1944 nog kunnen schrijven zoals Haydn en Mozart in
het mondaine aristocratisch milieu van Wenen rond 1800? Het was een
onvoorstelbaar andere, desolate, rauwe en verscheurde wereld.
Dat is wat wij vandaag, als pijnlijk bewuste
erfgenamen van de waanzin van de twintigste eeuw, hier ook horen en dat is wat
ons aantrekt in alles wat Sjostakovitsj ooit geschreven heeft, maar zelden zo
aangrijpend en zo overtuigend als in zijn kwartetten.
Categorie:muziek Tags:muziek
20-11-2009
Raga rage
Raga rage
Niet zo hip als een Humo-titel, en dus is er wat uitleg nodig. Een rage (van het Frans, letterlijk razernij) is een bevlieging, een trend, een modeverschijnsel: de ouderen onder ons herinneren zich de hoelahoep, de hotpants; nu zijn het piercings en tatoos. Maar wat is een raga?
Ook dat was ooit een bevlieging. Misschien waren het wel de Beatles die de muziek en levensfilosofie van India voor het grote publiek bekend maakten (om nog te zwijgen van weed); plots wist iedereen wat een goeroe was en yoga was in. Terwijl heel wat van die Indische invloeden opgenomen zijn in onze algemene multi-cultuur, blijft de Indische muziek voor de meesten onder ons toch vrij onbekend. Reden genoeg om erover te schrijven, en nog beter, ernaar te luisteren.
Misschien eerst in het kort iets algemeens over tonen, noten en klanken. Wij horen klanken op verschillende toonhoogten: de ene klinkt 'hoger' dan de andere, dat is zelfs voor een absolute leek duidelijk. Zoals voor alle meetsystemen heeft men ook voor die toonhoogte een maat uitgedacht, vergelijkbaar met centimeters en kilogrammen: de Hertz, het aantal trillingen per seconde. Klanken komen tot onze oren als regelmatige luchttrillingen en die trillingen kunnen trager of rapper gaan. De traagste horen we als laag, de snelste als hoog. Er zijn er ook die we niet horen omdat ze te laag of te hoog zijn. In onze jeugd horen we trillingen vanaf ongeveer 20 Hz tot ongeveer 16.000 Hz of 16 kHz. Je kent dit wel van de uitleg bij stereoversterkers en luidsprekers. Van 20 tot 16.000, dat lijkt enorm. Horen we dan zoveel verschillende toonhoogten? Nee, dat zou nog straffer zijn dan de Eskimos die honderd woorden hebben voor sneeuw (dit is een fabeltje, trouwens, ze hebben er niet meer voor dan wij). Jij en ik kunnen ongeveer 850 verschillende toonhoogten onderscheiden, een geoefend musicus kan zelfs tot 1.500 tonen herkennen. Beneden de 50 Hz vinden we zeer laag: de dikste snaren van een basgitaar, lage drums, boven 10 kHz vinden we zeer hoog: violen, de hoogste noten op een elektrische gitaar, een triangeltje. Tussen 200 en 500 Hz vinden we normaal, ons dagelijks praten. Gebruiken we in de muziek al die verschillende tonen? Nee dus. Welke dan wel, en waarom? Er is in de muziek, of in de akoestiek, als je wil, een zeer eigenaardig verschijnsel, dat in alle toonsystemen voorkomt, namelijk het octaaf. Als je twee verschillende tonen neemt, waarvan de trillingen de helft of het dubbel zijn van de andere, dan klinken die zelfs voor een niet-musicaal oor 'eender'. Een toon met 440 trillingen en een van 880 of 220 klinken dus op een of andere manier zeer gelijkend op elkaar, zoals geen twee andere. Als je ze samen zingt of speelt, dan hoor je nauwelijks dat er meer dan een toon is. Waarom neem ik nu precies 440 als voorbeeld? Het is de la, de A van ons Westers muzieksysteem. Over vele eeuwen heen heeft die la wat hoger en (vooral) wat lager geklonken, maar nu is het meestal 440. Als je een moderne concertvleugel neemt, de grootste piano dus, dan lopen de noten van 27,5 Hz tot boven de 3520 Hz.
Tussen zon twee gelijk klinkende noten zijn er in ons Westers systeem zeven toonafstanden vastgelegd. De tonen die we gebruiken hebben we een naam gegeven, denk aan de Sound of Music: do re mi fa sol la si do. De hoge en de lage do klinken dus eender, maar ook twee las uit de reeks la si do re mi fa sol la. Van do tot do of van la tot la zijn er dus acht noten, acht in het Latijn is octo, de achtste noot is de octava, vandaar het octaaf. Wat heeft dat nu allemaal te maken met Indische muziek, en wat is een raga? Nog even geduld...
Wij horen dus voortdurend dezelfde tonen en we raken eraan gewoon. Onze muziekinstrumenten en onze zangers gebruiken immers steeds dezelfde selectie van tonen, de noten van ons systeem, die altijd even hoog of laag klinken. Al snel ontdekte men dat er tussen die bekende noten nog andere konden geschoven worden; men zegt dat die een halve toon hoger of lager liggen dan de zeven bekende noten en men duidt die aan met een b (een halve toon lager, een mol) of een # (een kruis, een halve toon hoger); op de piano zijn dat de zwarte toetsen. Met die halve tonen wordt de verzameling bruikbare tonen natuurlijk veel groter, namelijk 12 toonafstanden of noten binnen één octaaf, en de muziek veel kleurrijker en gevarieerder. Een piano gebruikt acht octaven, dus 96 tonen. Een groot symfonisch orkest of een rockband doen het met diezelfde 96 noten.
Indische muziek klinkt anders dan Westerse. Waarom? Omdat ze met andere tonen werken. Ze kennen ook het octaaf, dat is een universeel verschijnsel, zoals we al zeiden; ze kennen ook de indeling in zeven toonafstanden: hun sa ri ga ma pa dha ni zijn onze doremifasollasi en ze kennen ook de 12 halve tonen. Waar zit dan het verschil? Om te beginnen is in de Indische muziek de toonhoogte van de la niet echt vastgelegd op 440 Hz. Er is dus verschil van zanger tot zanger en van instrument tot instrument en van dag tot dag. Al de toonhoogten en dus al de noten klinken net een beetje anders dan wat we gewoon zijn. Bovendien wordt een octaaf verder opgedeeld in 22 min of meer evenwaardige toonafstanden, dus toonafstanden die nog kleiner zijn dan onze halve noten. Al die dingen hebben mooie Indische namen, maar ik probeer die zoveel als mogelijk te vermijden; ik hoop immers dat je blijft lezen Ook de afstand tussen twee noten is dus verschillend, wat nog eens minder vertrouwde klanken oplevert. Als je die verschillende klanken na elkaar speelt en je gebruikt daarbij toonafstanden, bijvoorbeeld tussen de 1ste en de 13de van die 22 noten, die in het Westen niet echt gebruikelijk zijn (daar ga je bijvoorbeeld van de 1ste, do, naar sol, de 5de van de zeven, of naar de 11de van de 12, do b), dan krijg je wel wat rare toestanden, ten minste voor onze oren.
Net zoals wij onze muziek in toonladders hebben ingedeeld (doremifasollasido), hebben zij al de beschikbare noten ingedeeld in groepen die ze gebruiken in een bepaald muziekstuk. Zon groepje noten, ten minste 5, is de basis van een raga. We zeggen: de basis van een raga, want die vijf noten kunnen gebruikt worden in drie octaven (het bereik van een -zeer goede- zanger), in verschillende opeenvolging en met een massa kleine nuances van verhoging en verlaging van elke noot.
En dan is er het ritme, je weet wel: eentweedrie van de wals, eentwee-eentwee van een mars etc. Ook wij kennen meer ingewikkelde ritmes, denk aan Dave Brubecks Take five, dat in 5/4 maat geschreven is, dus 12345, of tutudududu, niet simpel maar het went. Indische muziek gebruikt die ingewikkelde ritmes voortdurend, meestal binnen een algemeen schema van 16 beats of tijden.
En dan zijn er de instrumenten. Ook die verschillen van wat wij gewoon zijn, al zijn de principes vaak dezelfde. Je hebt tokkelinstrumenten, zoals onze gitaar of banjo: in India zijn dat de vina, de sarod en de bekende sitar en ook de tambura; strijkinstrumenten zoals onze viool: de sarangi en de esraj, blaasinstrumenten zoals de dwarsfluit en de blokfluit en slaginstrumenten zoals onze trommel: de tabla. De snaarinstrumenten hebben vaak naast de snaren die getokkeld of gestreken worden een vrij groot aantal snaren die spontaan meetrillen en zo een heel specifiek en complex timbre geven. De tambura dient als achtergrond, de dreun, een vrij eentonige begeleiding die zorgt voor een volle klank van het ensemble; soms gebruikt men ook een heel eenvoudig mini-harmoniumpje, een soort van accordeon op zijn rug. De tabla, eigenlijk twee kleine drums, worden zo behendig bespeeld dat ze bijna spreken, zo gevarieerd is de toonhoogte, de klankkleur en het ritme. De snaarinstrumenten worden gespeeld met heel veel glissando, dus met glijdende vingers, zoals de elektrische gitaar, vooral de bottleneck in country & western, en met sterk vibrato, dus met bevende vingers, zoals op een moderne viool. De menselijke stem is in feite ook een instrument, misschien zelfs het mooiste, met de meeste mogelijkheden voor intonatie en subtiele schakeringen. De solo-instrumenten die we vernoemden imiteren vaak de zangers en zangeressen, die op hun beurt vaak de instrumenten nabootsen.
Een raga is traditioneel geschikt voor een bepaald uur van de dag, een bepaald seizoen, heeft een specifieke stemming, zoals nostalgie of vreugde, verwijst naar een kleur, is aan een bepaalde godheid gewijd, aan een bepaald element, zoals vuur, of aarde, zelfs aan een bepaalde planeet. Er zijn gedichten voor elke raga en zelfs erotische situaties, die dan in raga-schilderijen worden weergegeven. Ragas hebben elk een eigen poëtische naam. Traditioneel wordt hun aantal op 132 gezet, maar dat is maar een van de vele voorbeelden van de theorieën over ragas die in India sinds eeuwen geliefd zijn, maar overigens ongeveer zo nuttig als theologie voor de gewone gelovige, of de OVAM-voorschriften voor de milieubewuste consument. Het minst gelezen boek van de moderne tijd, James Joyces Ulysses is op een even complexe manier geschreven, maar kan rustig (nou ja) zonder die kennis gelezen worden, zegt men.
Een ensemble voor Indiase muziek is meestal bescheiden van omvang: een solist, meer bepaald een zanger of een speler van een van de snaarinstrumenten of een fluit, met daarnaast een slagwerker en tamburabegeleiding; er is dus geen echt orkest zoals bij onze symfonische muziek, het lijkt meer op een rockband. Een uitvoering begint meestal met een voorstelling van de noten en de melodie die in deze raga zal gebruikt worden, aarzelend langzaam, zonder veel duidelijk ritme, alsof de solist zijn weg zoekt in de doolhof van mogelijkheden. Stilaan komt hij (of zij, maar minder vaak ) op dreef, het ritme wordt duidelijk en vrij strak aangehouden, steeds meer meeslepend. Ongeveer halverwege komt het slagwerk erbij, eerst even aarzelend, gewoon het ritme benadrukkend, daarna steeds meer gevarieerd en een eigen verhaal vertellend; nog verder treden die twee in dialoog, elkaar imiterend, ook in klankkleur, met elkaar wedijverend in snelheid en vindingrijkheid en dat komt tot een climax van verhit samenspel zeer luidruchtig, spetterend, ongemeen virtuoos, bezielend, met de muzikanten en het publiek in extase, wat dan meestal eindigt zoals een kermisvuurwerk, met de mooiste kleuren, de hardste knallen en de snelste versieringen. Een raga kan een half uur duren, maar ook een hele nacht, echt waar.
Men speelt al eeuwen ragas; sommige van de oudste zijn bewaard gebleven en worden nog steeds gespeeld, zoals onze Middeleeuwse liederen; vele andere zijn verdwenen in de mist van de tijd, andere zijn honderden jaren onder het stof bedolven geweest en komen dan even fris terug aan bod; nieuwe ragas worden nog dagelijks gemaakt. De muziek wordt niet opgeschreven, want Indische muziek heeft geen echt notenschrift; je bent in de leer bij een meester die je alles voordoet, en je leert bepaalde melodieën en ritmes van buiten, zoals vroeger in de jazz, en op een dag is het jouw beurt om te tonen wat je kan, en dan laat je zien wat je geleerd hebt en wat er zelf mee kan doen. Een begenadigde zanger die ik ooit mocht horen op een uitvoering in een klaslokaal van de Leuvense Universiteit zei in zijn dankwoordje dat hij de muziek in zijn hoofd hoorde als een eindeloos verhaal van ongekende mogelijkheden, en dat hij ervan droomde om ooit op een dag die complexe muziek zo mooi te brengen als hij ze in zijn geest voor zich zag. Indische muzikanten zijn solisten, individualisten, ze improviseren, bewaren en vernieuwen, grijpen je aan, ontroeren, zwepen je op, laten je nooit onberoerd.
Indische muziek is in het Westen bekend geworden, ook bij het grote publiek. De eerste muzikant die hier doorbrak was Ravi Shankar, de sitarspeler. Zijn samenwerking met Westerse muzikanten, zowel pop als klassiek, is niet altijd even gelukkig geweest en wordt door specialisten wat meewarig aangekeken. Anderen, zoals de onlangs overleden zanger Nusrat Ali Kahn en Hariprasad Chaurasia op fluit, slaagden erin grote massas te bezielen met klassieke uitvoeringen van hun oorspronkelijke muziek.
Je vindt goede artikels over Indische muziek in algemene encyclopedieën en in specifieke muziekencyclopedieën. Ik vond verscheidene goede Cds in de betere platenzaak, ook tweedehands en de mediatheken hebben meestal wel een vrij behoorlijk aanbod. Nimbus Records publiceerde The Raga Guide (Ni5536/9), een boek met 4 Cds en meer uitleg dan je ooit nodig zal hebben
(2 februari 2006)
Categorie:muziek Tags:muziek
07-11-2009
Dreigroschenoper
In de Driestuivers-opera van Bertolt Brecht staat een lied, gezongen door een slonzig kamermeisje in een armzalig hotelletje. Het is een felle aanklacht van een uitgebuite maar trotse vrouw tegen haar burgerlijke omgeving, in typisch Bertolt Brecht-stijl.
Dit is mijn povere vertaling, bedoeld om het Duits te begrijpen. Je vindt de originele tekst op het web, klik hier: http://www.gedichte.vu/?die_seeraeuber_jenny.html. Op YouTube vind je ook gezongen versies, die met Lotte Lenya is aangrijpend, maar er zijn ook heel goede meer recente versies: Hildegarde Knef, Ute Lemper... Wie dit nog nooit gehoord heeft, wacht een moment van ontnuchterende ontroering. De muziek is van Kurt Weill natuurlijk.
Zeerover-Jenny
Mijne heren, je ziet me hier de glazen wassen en voor elkeen maak ik het bed op en je geeft me een penny en ik zeg snel dankjewel en je ziet mij in mijn versleten kleren in dit verkommerde hotel en je hebt geen idee met wie je te maken hebt.
Maar op een goeie avond zal er in de haven een geschreeuw opgaan en men vraagt: wat is dat voor geschreeuw? en dan zal men me zien glimlachen bij mijn glazen en men zegt: waarom glimlacht die daar nu bij?
En een schip met acht zeilen en met vijftig kanonnen ligt aan de kade.
Men zegt me: toe, droog maar je glazen, meisjelief en men stopt me nog een penny toe en de penny wordt aanvaard en het bed wordt opgemaakt al zal er vannacht geen mens nog in slapen en je hebt nog steeds geen idee met wie je te maken hebt.
Maar op een goeie avond zal er in de haven een gebulder opgaan en men vraagt: wat is dat voor gebulder? en men zal me zien staan achter het venster en men zegt: wat grinnikt die zo boos?
En dat schip met acht zeilen en met vijftig kanonnen neemt de stad onder vuur.
Mijne heren, dan zal het wel gedaan zijn met jullie lachen als de muren aan het instorten zijn en de stad met de grond gelijk gemaakt wordt enkel een verkommerd hotel wordt van elke treffer gespaard en men vraagt: wie mag daar wel speciaal in wonen?
En die nacht zal er rond het hotel een geschreeuw opgaan en men vraagt: waarom wordt dat hotel gespaard? en tegen de morgen ziet men mij dan de deur uit komen en men zegt: heeft die daar dan gewoond?
En het schip met acht zeilen en met vijftig kanonnen hijst de vlag aan de mast.
En tegen de middag komen wel honderd man aan land en ze verdwijnen in de schaduw en ze nemen eenieder mee, uit iedere deur en ze klinken ze in de boeien en leiden ze mij voor en vragen: wie moet er dood?
En die middag zal het stil worden aan de haven als men mij vraagt, wie er zoal sterven moet en dan zal men horen ik hoe zeg: allemaal! en als dan de kop rolt, dan zeg ik: hopla! En het schip met acht zeilen en met vijftig kanonnen verzwindt dan met mij!
Categorie:muziek Tags:muziek
29-10-2009
Madama Butterfly
Multiculturele samenleving zo rond 1900.
Het begon met een novelle een mooie naam voor een wat kort uitgevallen roman van J.L. Long, gepubliceerd in 1898. In 1900 woonde de Italiaanse componist Giacomo Puccini in Londen een voorstelling bij van een toneelbewerking van die novelle door David Belasco. Puccini spreekt geen woord Engels, maar is toch danig onder de indruk van het stuk. Belasco stond bekend om zijn special effects. Toen ging dat nog met vrij primitieve middelen, bijvoorbeeld koplampen van sneltreinen die in de zaal opgehangen werden als schijnwerpers, dimmers en gekleurd glas. Nu is dat allemaal computergestuurd, maar op de kijkers van toen maakte de nieuwe technologie net zon indruk als nu de Matrix.
Na de voorstelling bestormde Puccini in tranen de verblufte Belasco. Hij had er geen idee van wat die opgewonden Italiaan van hem wou. Een jaar later kreeg Puccini de toestemming om een opera te maken van Madame Butterfly.
Dit is het verhaal zoals de opera het brengt.
Pinkerton is officier bij de Amerikaanse marine, zijn schip ligt in een Japanse haven. Hij heeft zijn oog laten vallen op een geisha, Cio-Cio-San, bekend onder de professionele naam Madame Butterfly, Mevrouw Vlinder, dus. Hij wil haar aan zich binden tijdens zijn verblijf in Japan en vindt de huwelijksmakelaar Goro bereid om een schijnhuwelijk op zijn Japans te organiseren. Voor hem heeft zon huwelijk geen blijvende waarde, hij is overigens van plan om, eens terug in Amerika, te trouwen met zijn Amerikaanse verloofde. Op de dag van de bruiloft toont Goro Pinkerton het huisje dat hij voor hem gehuurd heeft en stelt hem voor aan de bedienden, onder wie Suzuki, het kamermeisje van Butterfly. De eerste gast die aankomt is Sharpless, de Amerikaanse consul. Pinkerton maakt zich vrolijk over dit schijnhuwelijk, met al de folklore en het Japanse ceremonieel. Sharpless maakt zich zorgen. Hij heeft Butterfly ontmoet op de ambassade. De geisha vat het huwelijk heel serieus op en heeft helemaal niet door dat het voor Pinkerton maar een exotisch tussendoortje is, waarvoor hij betaalt, tot hij weer vertrekt. Pinkerton lacht de waarschuwingen van de consul weg.
Dan komt Butterfly aan, samen met haar vriendinnen en haar familie. Met een ontwapenende eerlijkheid vertelt ze aan de consul dat ze nog maar 15 jaar is en toont haar bruidschat aan de consul. Daarbij zit ook een dolk, die ze snel wegmoffelt; Goro legt de consul uit dat haar vader daarmee harakiri pleegde op bevel van de Japanse keizer. Butterfly vertelt Pinkerton over haar bezoek aan de Amerikaanse missiepost. Daar is ze inlichtingen gaan vragen over de christelijke godsdienst, want ze wil zich zo goed mogelijk aanpassen aan haar nieuwe echtgenoot.
De huwelijksplechtigheid wordt op een drafje afgewerkt en ook de consul maakt zich snel uit de voeten, maar de familie en de vriendinnen hebben het zo niet begrepen en zijn maar niet weg te krijgen, tot frustratie van Pinkerton, die het spelletje stilaan beu wordt. Plots verschijnt de Bonze, een Japanse priester die ook nog de oom is van Butterfly. Hij maakt zich verschrikkelijk boos omdat Butterfly haar Japanse geloof heeft afgezworen en vervloekt haar. De familie is daarvan erg onder de indruk en laat haar nu ook in de steek. Pinkerton troost haar en nu hebben ze de kans om te genieten van elkaars gezelschap bij het vallen van de eerste avond in hun eigen huisje.
Het is dan drie jaar later. Kort na het huwelijk is Pinkerton weer naar Amerika vertrokken met zijn schip en heeft al die tijd niets van zich laten horen. Als Suzuki, haar kamermeisje, haar voorzichtig probeert duidelijk te maken dat ze in de steek gelaten is, weigert Butterfly dat te geloven. Vol overtuiging voorspelt ze dat op een mooie dag het schip weer de haven zal aandoen en dat Pinkerton weer bij haar zal zijn.
Dan komt Sharpless, de consul bij haar op bezoek. Hij is duidelijk verveeld, want hij heeft een brief van Pinkerton, waarin die hem meedeelt dat hij samen met zijn Amerikaanse echtgenote op weg is naar Japan. Nog voor hij de kans krijgt dit ter sprake te brengen, komt Goro, de huwelijksmakelaar er aan, samen met Prins Yamadori, een rijke bewonderaar van Butterfly. Sharpless geeft haar stilletjes de raad om op dit aanzoek in te gaan, maar Butterfly wijst hem verontwaardigd van de hand: zij is getrouwd met een Amerikaan en dat is voor altijd, zo heeft ze geleerd, en niet zoals in Japan, waar een huwelijk ontbonden is als de man vertrekt. Dan toont ze de verbaasde Sharpless haar kind, dat blauwe ogen heeft en blonde krullen. Sharpless moet zich nu wel verontschuldigen en verzekert haar dat hij Pinkerton op de hoogte zal brengen.
De consul is nog maar pas vertrokken als een kanonschot de aankomst meldt van de Abraham Lincoln, het schip van Pinkerton. Dolgelukkig versieren Butterfly en Suzuki het huisje met bloemen. Dan nemen ze samen met het zoontje plaats bij het scherm, waarin drie gaatjes gemaakt zijn, zodat ze samen kunnen uitkijken tot Pinkerton komt.
Bij zonsopgang zitten ze nog steeds te wachten Pinkerton is niet komen opdagen. Uiteindelijk kan Suzuki Butterfly overtuigen wat te gaan rusten. Zo komt het dat zij er niet bij is als Pinkerton, zijn vrouw Kate en de consul Sharpless bij het huisje aankomen. Pinkerton beseft wat hij Butterfly heeft aangedaan en is erg in de war. Hij kan een confrontatie met zijn geliefde niet aan en rent weg. Butterfly is door het lawaai wakker geworden en begrijpt onmiddellijk wie de vreemde vrouw is. Kate en Sharpless proberen haar ervan te overtuigen dat haar zoontje een betere toekomst heeft als het meegaat met Pinkerton en Kate naar Amerika. Butterfly is wanhopig, maar stemt toe, op voorwaarde dat Pinkerton zelf zijn zoontje komt halen.
De consul en de echtgenote van Pinkerton vertrekken. Butterfly zegt aan Suzuki haar alleen te laten. Suzuki vermoedt wat er gaat gebeuren. Butterfly neemt in tranen afscheid van haar kind en stuurt het weg met Suzuki. Dan haalt ze de dolk van haar vader te voorschijn en maakt een einde aan haar leven. Op dat ogenblik komt Pinkerton aangerend.
Deze samenvatting laat je wel toe om het verhaal te volgen, maar kan natuurlijk geen recht doen aan de dramatische spanning van het toneelstuk of van een opera die bijna drie uur duurt. Ik heb het verhaal altijd heel modern gevonden. Je ziet het zo voor de je ogen gebeuren: het jonge meisje van een goede Japanse familie, aan lagerwal geraakt na de gewelddadige dood van de vader, wordt verliefd op een knappe Amerikaanse marine-officier. Hij wordt eveneens verliefd, speelt dan halfverbaasd, half geamuseerd het spel mee van een huwelijk volgens de plaatselijke gebruiken, gaat er ten slotte echt in geloven, zo lang als het duurt Zij is bereid alles achter zich te laten: familie, geloof, haar hele cultuur. Ze koopt zich een modern kleed en schoenen met hoge hakken, en noemt zich trots Mrs. Pinkerton, niet madame Butterfly. Ze zijn samen gelukkig, tot Pinkerton vertrekt met zijn schip. Hij betaalt de huur voor een paar jaar, en probeert zijn kindvrouwtje te vergeten, terwijl hij zich voorbereidt op zijn huwelijk in de States. Mrs. Pinkerton heeft nu een zoontje, dat duidelijk niet Japans is. Daardoor wordt ze definitief uitgestoten door haar familie, vrienden en buren. Ze klampt zich vast aan haar echtgenoot, ze is er zeker van dat hij terugkomt. Maar als die dag van haar dromen aanbreekt, blijft ze tevergeefs op hem wachten, de hele nacht. Als Pinkerton zijn liefdesnestje terugziet, komen ook zijn tedere gevoelens terug. Zijn kind, haar kind, een kind dat tussen hen staat en tussen twee werelden, is de inzet van de ontknoping. De jonge moeder offert zich op voor haar kind, maar kan zonder haar beide geliefden niet leven.
Het hoogtepunt van het toneelstuk was een lange scène van ongeveer een kwartier, waarin niets gebeurt: Butterfly, Suzuki en het zoontje zitten te wachten op Pinkerton, die in de haven is aangekomen. Het huisje is versierd met verse bloemen, gekocht met het laatste geld. Ze hebben alle drie een gaatje gemaakt in het scherm, elk op de hoogte van de eigen ogen. Langzaam, heel langzaam wordt het licht gedoofd, sterren verschijnen. Een kaars flikkert in een lampion. Er gebeurt niets, het is doodstil in de zaal, niemand weet goed wat er aan de hand is, hoelang dit nog kan doorgaan. Dan, onmerkbaar bijna, wordt het weer lichter. Een vogel begint te fluiten, dan een tweede. Het wordt dag, maar nog steeds zitten de drie te wachten.
Na afloop van het toneelstuk was Puccini sterk ontroerd, ook al had hij van de tekst geen woord begrepen. Het stuk was een ongelooflijk succes en hij wist dat hij er een opera kon van maken die de mensen even sterk zou aangrijpen. Voor de scène achter het scherm koos hij voor een intermezzo. Dat is normaal een instrumentaal tussenspel in een opera, waarin dus niet gezongen wordt, het orkest speelt alleen. Zoiets wordt wel vaker gebruikt om de gelegenheid te bieden de decors te veranderen tussen twee scènes. Meestal laat een componist zich dan van zijn beste kant zien en zo zijn er heel wat echt mooie intermezzi bekend. Puccini wou wat speciaals en dat werd dus het beroemde zoemkoor. De muziek is heel zacht, rustig, teder, bijna mysterieus, een heel mooie melodie, die je zo kan meezingen. Meezingen, inderdaad, want het is geen zuiver instrumentaal intermezzo. Het koor zingt samen met de instrumenten, maar zonder stem, ze neuriën dus, vandaar het zoem-koor. De pakkende muziek eindigt op een uitstervende hoge noot, terwijl de laatste lichtjes uitgaan rond het huisje dat was opgemaakt om de terugkeer van de geliefde te vieren.
En zo steekt de opera vol heerlijke vondsten. In de muziek hoor je herhaaldelijk het Amerikaanse volkslied, de Star Spangled Banner, dat wij nu steeds horen als er weer een Amerikaan een medaille behaald heeft, of bij het begin van een sportwedstrijd, of zoals het door Jimmy Hendrix aan stukken gespeeld werd op Woodstock. Dat we in Japan zijn hoor je ook onmiddellijk in de muziek, die vol zit met duidelijk oosterse klanken. De liefdesscène van de eerste nacht is smachtend, de tekst voor een keer geen operagewauwel maar echte, eerlijke poëzie, geen karamelleverzen. De aria van Butterfly, waarin ze vertwijfeld de terugkeer van haar man voorspelt, ontroert me elke keer als ik ze hoor tot tranen toe, en ik moet ze ondertussen al honderden keren gehoord hebben, want ze is heel populair: Un bel di vedremo, op een mooie dag zal ik zijn schip zien aanmeren Als Butterfly met de dood voor ogen afscheid neemt van haar zoontje en zich klaarmaakt om te sterven, doet de muziek je vergeten dat je in een zaal zit, je wordt meegesleept met het drama dat zich voor je ogen afspeelt. In een versie die ik op TV zag draagt Butterfly een wit kleed en wordt de dolk in haar hand op het moment suprème een rode waaier die ze met een gracieus gebaar van haar pols openvouwt en dat is ook de Japanse vlag.
En toch bij de eerste opvoering was Madama Butterfly een enorm fiasco. Boegeroep in de zaal, gefluit, mensen verlieten de zaal, er werd gelachen en gejouwd. Puccini was er het hart van in. Het was duidelijk dat het Italiaanse operapubliek in 1904 niet klaar was voor dit soort diepe tragiek als in een Grieks treurspel, voor een hulde aan een jonge, verlaten Japanse vrouw met een huiveringwekkende morele kracht, voor een westerse mannelijke hoofdrol die helaas een profiteur en een lafaard blijkt te zijn, een anti-held. Het eerste bedrijf, dat eindigt met het huwelijk, is een schildering van een vreemd land in 1904 was Japan hier zo vreemd als de laatste stammen in de oerwouden van de Amazone twintig jaar geleden, nu treden die ook al op in commercial breaks - in muziek met best vreemde klankkleuren. In de jaren daarop herwerkte hij de opera grondig, zodat er verschillende versies van bestaan. Nu is Madama Butterfly een veel gespeelde opera, en er bestaan talloze versies van op CD en nu ook op DVD. Sommige hebben een oosterse sopraan voor de rol van Butterfly en dat is altijd een extra, maar vaak is het even geloofwaardig als een westerse zangeres zich goed inleeft, wat niet erg moeilijk is met een prachtige kimono en opgestoken gitzwart haar en trippelpasjes.
Je merkt het, ik ben weg van Puccini en zeker van Butterfly. Bij elke aria en bij elke voorstelling, ook op TV of DVD krijg ik onvermijdelijk de tranen in de ogen en dat is al vele jaren zo, dus komt het niet alleen met de oude dag. Puccini heeft nog andere heerlijke muziek geschreven, denken we maar aan La Bohème, Tosca en Turandot, drie operas die je toch ooit eens moet gezien hebben, zeker Turandot, een sprookje dat zich eveneens in het Oosten afspeelt en dat voor regisseurs steeds een uitdaging is om het publiek te verblinden met nog mooiere decors. Enkele jaren geleden was er zelfs een echt spectaculaire opvoering in de Verboden Stad in Peking. En ten minste één aria kennen we allemaal uit Turandot: Nessun dorma, niemand slaapt. Luciano Pavarotti zong die aan het einde van elke recital dat hij gaf en ze werd wereldberoemd toen ze de tune werd van de Europese (of waren het wereld?) voetbalkampioenschappen in Engeland, jaren geleden. Ze eindigt op een stratosferische hoge noot en weinigen hebben ze ooit zo zuiver, krachtig of met meer dramatiek gezongen als Pavarotti.
Ik hoop dat ik je een beetje warm gemaakt heb voor een tochtje naar de bibliotheek of beter nog, naar de platenwinkel. Doe eens gek, en koop jezelf of je geliefde een DVD van Puccinis Madama Butterfly voor Valentijn, verjaardag of zomaar. En als ze die boos teruggeven, stuur hem dan gerust naar mij, ik kan er namelijk niet genoeg van krijgen.
Categorie:muziek Tags:muziek
11-10-2009
Modern ballet en de muziek
Na drie vroegere afleveringen over balletmuziek, klik hier voor een link: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=338471, zijn we nu gekomen aan de zogenaamde moderne dans in Europa en in Amerika. Daarmee bedoelen we een vorm van ballet die, al vanaf ongeveer 1900, duidelijk afstand wou nemen van de erg formele discipline en de gestileerde techniek van het klassiek ballet. We moeten daarbij wel rekening houden met het feit dat het klassiek ballet de hele twintigste eeuw door is blijven bestaan in zijn als het ware bevroren vorm; ook vandaag nog zijn er liefhebbers en dus ook opvoeringen van getrouwe kopieën van wat je in de 19de eeuw kon zien. Ook allerlei mengvormen van de twee, waarbij de contrasterende stijlen elkaar verrijkend beïnvloeden, zijn typisch voor de moderne tijd. Voor de dansers was dit een veeleisende opdracht: zij moesten voortaan in staat zijn om zowat alle opdrachten te vervullen en kregen dus zowel een klassieke als een moderne balletopleiding. We zien hier ook voor het eerst dansers die hun opleiding pas op volwassen leeftijd beginnen, iets wat ondenkbaar was en is voor klassiek ballet, waar men al heel vroeg moet beginnen, wil men de hoogste toppen bereiken.
In het moderne ballet ligt de nadruk vooral op de spontane beweging die wordt opgeroepen door de muziek, door schilderijen of andere kunstvormen of gewoon door de eigen emoties van de danser of de choreograaf. Denken we aan de beroemde Isadora Duncan (1878-1927, foto) die in heel losse en luchtige kledij spontaan danste op muziek van Beethoven en zelfs optrad in Bayreuth op muziek van Wagner! In de jaren 1920 begon Martha Graham (1894-1991) vanuit Amerika haar vernieuwend werk dat ze tot op zeer hoge leeftijd zou voortzetten. Ze gebruikte typisch Amerikaanse muziek, van componisten zoals Samuel Barber, Aaron Copland, Gian-Carlo Menotti, maar dan enkel als een achtergrond voor de uitwerking van haar eigen gevoelens en stemmingen. Ze volgde de muziek niet noot voor noot en ook de inhoud, het verhaal van haar choreografie kon totaal verschillend zijn van dat van de muziek.
Modern ballet was ook prominent aanwezig in de zo typisch Amerikaanse musicals: Kiss me, Kate, My Fair Lady, Camelot, On your Toes, The Boys from Syracuse. De onlangs overleden Merce Cunningham (1919-2009) werkte dan weer heel nauw samen met John Cage (1912-1992) en andere avant-garde artiesten, waarbij dans, muziek en scenische voorstelling gelijktijdig ontstonden in een globaal, niet zelden chaotisch ontwikkelingsproces. Andere experimentele choreografen vonden dan weer een bruikbare muzikale bron in de barokmuziek met haar stevige ritmiek: Bach, Haendel, Vivaldi; de Sturm und Drang van de romantische muziek leende zich veel minder tot modern experiment, waarbij ballet de visuele parallel vormt van de muziek.
In de Sovjet-Unie was er een zeer eigen mengeling van het meest klassieke ballet met verrassend experimenteel werk op hedendaagse muziek van Sjostakovitsj, Katchatoerian, Prokofiev. In 1935 kreeg het Mariinski Theater in Leningrad/Sint-Petersburg de naam die het nu nog heeft, Kirov, al gebruikt Valery Gergiev, de flamboyante leider vandaag weer de beide namen. In het Westen was het vooral het ensemble van het Bolshoi Theater in Moskou dat grote bekendheid verwierf vanaf de jaren zestig, toen het ensemble optrad in de Europese hoofdsteden en in Amerika, niet zelden met spectaculaire overlopers zoals Rudolf Nureyev, Natalya Makarova en Mikhail Baryshnikov.
De meest vooruitstrevende moderne choreografen en dansers (vaak waren ze beide) zochten naar nieuwe muziek, zoals Cunningham en Cage. Maar ook Hans-Werner Henze, Richard Rodney Bennett en Peter Maxwell Davies schreven voor ballet. Niet minder vaak gebruikte men instrumentale en aangepaste klassieke muziek voor moderne uitvoeringen van klassieke meesterwerken uit de opera (Traviata) en de literatuur (Dostojevski). Stravinski bleef met zijn vroege controversiële werken maar ook met zijn latere neo-klassieke (en niet minder gecontesteerde, maar dan van uit een andere hoek) vaak de ideale inspiratie en infrastructuur voor vernieuwend ballet. In Amerika lieten specifiek Black American compagnieën zich inspireren door de Negro Spirituals die toen volop in de belangstelling kwamen, ook hier bij ons.
Balanchine was dan weer een omnivoor, een alleseter: hij werkte zowel op muziek van Stravinski als op die van Anton Webern, zelfs op marsen van Sousa! Jerome Robbins had nauwe banden met Broadway, getuige de wereldberoemde productie van West Side Story, op muziek van Leonard Bernstein, dat hier bij ons vooral in de filmversie bekend werd. Ook onze Maurice Béjart liet zich niet vastpinnen op één periode of één genre van de muziek: zijn spectaculaire en populaire producties op muziek van Ravel (Boléro), Sibelius (Karelia), Tsjaikovski (Notenkraker) zijn ons het best bekend, maar hij werkte ook op muziek van Bach én Stockhausen en de nu ten onrechte totaal vergeten Franse componist van avant-garde muziek, die als een van de eersten gebruik maakte van elektronisch voortgebrachte en opgenomen natuurgeluiden (bruitisme):Pierre Henry (°1927), vooral in Messe pour le temps présent.
Het is vreemd: iedereen kent en apprecieert Béjart, Picasso en Frank Gehry om maar enkele namen uit de moderne dans, schilderkunst en architectuur te noemen. Maar wie kent, om van appreciëren nog te zwijgen, Stockhausen, Webern, Pierre Henry, Messiaen of de Vlaamse telg die zo waardig en terecht thuishoort in deze rij: Karel Goeyvaerts (1923-1993)?
Categorie:muziek Tags:ballet, dans, muziek
31-05-2009
Joseph Haydn 1732-1809
(Franz) Joseph Haydn werd geboren in zuid-Oostenrijk op 31 maart 1732 en stierf in Wenen op 31 mei 1809, dus net 200 jaar geleden, reden genoeg om even stil te staan bij deze uitzonderlijke musicus. Ik doe dat voor de feitelijke gegevens aan de hand van het artikel dat Denis Arnold (1926-1986) aan hem wijdde in zijn onvolprezen tweedelige The New Oxford Companion to Music (1983) die sinds vele jaren mijn werktafel siert en me al zoveel genoegen en inzicht heeft verschaft. Een zeldzame foto van deze vooraanstaande musicoloog vind je hier: http://www3.humnet.unipi.it/galileo/fondazione/images/Vincitori/ARNOLD.JPG
Maar nu naar Haydn. Hij is, zeker na zijn dood, altijd veel minder bekend geweest dan Mozart of Beethoven, beide tijdgenoten. Tijdens zijn leven was hij een internationale beroemdheid, maar de stormachtige ontwikkelingen in de muziek en de radicale veranderingen in de muzikale smaak van het publiek hebben zijn roem snel doen verbleken. Zijn operas werden (en worden) zelden opgevoerd, hoewel ze muzikaal gezien niet voor de al te populaire kaskrakers van Mozart moeten onderdoen. Maar Papa Haydn, zoals men hem is gaan noemen, kwam over als een brave, rustige ambachtsman, geen rebel zoals Mozart of Beethoven en zijn reputatie is lang zo gebleven: hij was niet echt belangrijk. Haendel en Bach hebben hun revival gekend, maar voor Haydn is die er nooit helemaal gekomen, althans bij het grote publiek. Muzikanten, componisten en dirigenten daarentegen aarzelen niet om Haydn helemaal bovenaan hun lijstje te plaatsen: hij is a musicians musician, je moet een beetje muzikant zijn om hem te kennen en echt te waarderen en te smaken, maar als je dat bent of als je wat inspanning doet, dan is de bewondering volkomen en zonder enig voorbehoud of aarzeling: wie van muziek houdt om de muziek zelf, en niet omwille van haar boodschap of de verhalen die ze brengt, zal in Haydn een onuitputtelijke bron vinden van muzikale rijkdom. Veel van Mozarts (meest bekende) muziek is heel bewust geschreven voor (groot) publiek, het is moeilijk om je een voorstelling van Cosi fan tutte voor te stellen zónder publiek. Daarentegen kan ik me geen groter muzikaal genot voorstellen dan mocht ik daartoe de begaafdheid bezitten, quod non als lid van een strijkkwartet een intieme doorleefde uitvoering te brengen van bijvoorbeeld de Zon-kwartetten, opus 20, ergens in een bos of een salon, helemaal alleen met vier muzikanten.
Zoals bij velen voor en na hem, begon de muzikale opleiding van de jonge Haydn in het plaatselijke kerkkoor. Daar werd hij opgemerkt door de kapelmeester van de Dom in Wenen, die op het platteland op zoek was naar goede stemmen voor zijn koor. Toen zijn stem brak, werd hij aan zijn lot overgelaten, zoals nadien ook met Schubert gebeurde (klik hier voor mijn artikel over hem: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=38). Dank zij contacten met Metastasio, de beroemde librettoschrijver en met Porpora, de sterzanger van het ogenblik, kon Haydn zijn opleiding vervolmaken in ruil voor hand- en spandiensten voor de beide heren, en dat het leidde tot zijn eerste aanstelling, als muziekdirecteur en hofcomponist van graaf Morzin. Haydn was toen 26, had ondertussen al heel wat gecomponeerd en schreef zijn eerste symfonie in de dienst van de graaf.
In 1760 trouwde hij, niet met zijn geliefde, want die trok naar het klooster, maar met haar zus. Het is nooit een gelukkig huwelijk geweest en Haydn heeft vaak zijn blikken naar andere partners gewend, vooral wanneer die vooral zijn muzikale talenten beter wisten te appreciëren dan zijn echtgenote, die vooral geïnteresseerd bleek in wat het opbracht. In hetzelfde jaar ontbond Morzin zijn muziekkapel, maar Haydn werd overgenomen door Prins Paul Anton Esterhazy, die Haydns muziek had gehoord. Hij zou in actieve dienst blijven bij het huis Esterhazy tot bij de dood van de volgende prins in 1790. De Esterhazys verbleven in Wenen maar vooral in Eisenstadt, een goede 45 km meer naar het zuiden. Een van de prinsen kreeg het in zijn hoofd om helemaal in Hongarije een heus paleis te laten bouwen, op een schaal die vergelijkbaar was met dat van Versailles zelf. In de loop van de jaren werd het een indrukwekkend complex en de familie verbleef er allengs niet alleen in de zomermaanden, maar gedurende steeds langere perioden van het jaar.
De muzikanten die Haydn ter beschikking kreeg, waren eersterangs artiesten, maar toch moest de kapel onderdoen voor de prachtige en machtige orkesten die toen in de grote wereldsteden floreerden. Anderzijds hoefde Haydn nauwelijks rekening te houden met het publiek: hij was in vaste dienst en de prins was een echte kenner, speelde zelf ook muziek, de baryton. Hij kon zich dus uitleven in composities voor echte liefhebbers en waar hij zelf helemaal achter stond. Dat waren vooral orkestrale symfonische werken, vaak met solopartijen voor een van de instrumenten. Zijn werk was aanvankelijk niet vernieuwend, maar wel van een grote originaliteit, intensiteit en ernst. Hij componeerde toen ook zijn eerste kwartetten, die wel degelijk het genre grondig vernieuwden, lees daarover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=178. Later bouwde de prins ook een theater bij het paleis en Haydn kreeg de opdracht om daarvoor operas te schrijven en om er werken van andere componisten uit te voeren. In 1782 verschenen zijn volmaakte Russische strijkkwartetten (opus 33), zo bewonderd door Mozart dat die zelf zijn Haydn kwartetten schreef, opgedragen aan zijn voorbeeld.
Stilaan werd Haydn bekend, zijn werk voor de Esterhazys werd nu ook elders opgevoerd en hij kreeg bestellingen binnen van andere steden en mecenassen, tot in Parijs, Napels en Londen. Haydn leerde Mozart goed kennen, de twee componisten waren zeer onder de indruk van elkaars kwaliteiten; ze speelden samen hun kwartetten en hoewel Haydn 25 jaar ouder was dan Mozart, bewonderde hij het evidente genie van de jongeman ten zeerste. Er is zelfs een duidelijke invloed van Mozarts stijl te merken in Haydns symfonieën van die periode.
In 1790 stierf prins Nikolaus, de beschermheer van Haydn. Zijn opvolger, Anton, was nauwelijks geïnteresseerd in muziek en ontsloeg meteen bijna al de muzikanten. Haydn bleef in dienst met een bescheiden loon, maar kreeg nog nauwelijks opdrachten. Dat kwam hem goed uit. Hij had een pensioentje van de vorige prins en kon rekenen op zeer goed betaalde opdrachten in de grootste Europese steden. Hij kon zich pas dan ook losmaken uit de relatieve afzondering van het Hongaarse slot en een eigen sociaal leven uitbouwen. Hij maakte kennis met de begoede middenklasse in Wenen en onderhield wellicht amoureuze betrekkingen met bewonderende dames. Een eerste gelegenheid voor concertreizen bood zich aan toen de Londense impresario Salomon hem 1.200 £ aanbood voor een nieuwe opera, zes symfonieën en twintig kleinere werken, alle uit te voeren onder Haydns leiding in Londen. Haydn arriveerde er op 1 januari 1791, werd aan het Hof geïntroduceerd, kreeg een eredoctoraat in de muziek in Oxford (vandaar de naam van een van zijn symfonieën, die hij evenwel al vroeger had gecomponeerd) en floreerde in de society. Het beviel hem allemaal zo goed dat hij nog een tweede jaar bleef en zelfs overwoog om zich voorgoed in Londen te vestigen. Maar het liep anders en hij keerde naar Wenen terug in 1792.
Het was toen dat Beethoven bij hem in de leer kwam, maar hoewel ze elkaars werk zeer respecteerden, waren de lessen toch geen echt succes en Beethoven ging zijn eigen weg. Haydn keerde terug naar Londen in 1794 en schreef er de rest van zijn twaalf Londense symfonieën, die tot zijn beste werk behoren en samen met Mozarts latere symfonieën het hoogtepunt betekenen in dat genre in de 18de eeuw.
Haydn was terug in Wenen in 1795. Hij was 63, zoals ik nu. Hij was welgesteld en zelfs een beetje meer dan dat en genoot van een uitstekende internationale reputatie. Maar hij was officieel nog steeds in dienst bij de Esterhazys en de nieuwe prins, Nikolaus, vond dat hij zijn taken maar eens opnieuw moest opnemen. Haydn reisde over en weer tussen Eisenstadt en Wenen. De relaties met zijn werkgever waren grondig veranderd sinds het begin van zijn carrière, maar ze vonden een compromis waarbij Haydn niet al te zwaar belast werd en voldoende tijd overhield om te doen waar hij zelf zin in had. Voor het hof schreef hij verscheidene missen. Zijn belangstelling voor de inbreng van het koor was sterk toegenomen nadat hij in Londen had kennisgemaakt met de oratoria van Haendel. Dat leidde tot de compositie van Die Schöpfung in 1798, met heerlijke koren en prachtige partijen voor de solisten, met originele, levendige en suggestieve, zelfs programmatische muzikale vondsten die aan het beste van Mozart gewaagd zijn. In 1801 verscheen Die Jahreszeiten, een even meesterlijke compositie. Sinds zijn terugkeer uit Londen was hij kwartetten blijven schrijven en deze late werken staan veel dichter bij Beethoven dan men zou verwachten van een componist van de galante 18de eeuw.
Vanaf zijn zeventigste, in 1802, deed Haydn het kalmer aan. Hij werd vrijgesteld van dienst voor de Esterhazys, genoot van zijn faam en van de erkenning, ontving talrijke bewonderende bezoekers en woonde af en toe uitvoeringen bij van zijn muziek. Aan zijn rustige laatste levensjaren kwam een einde op 31 mei 1809, tijdens de invasie van Oostenrijk door Napoleon, zodat zijn uitvaart niet een echt plechtig karakter kreeg. Later werd hij op vraag van de Esterhazys herbegraven in Eisenstadt.
Zeker dit jaar, het tweehonderdste na zijn overlijden, en dezer dagen, rond de dag van zijn overlijden, krijgt Haydn wat meer aandacht, maar verder is het nog steeds zo dat Mozart en Beethoven veel meer bekendheid genieten en dat hun werken als belangrijker worden aangezien: een concert met de vijfde van Beethoven of de Jupiter van Mozart is een gebeurtenis, een uitvoering van om het even welke symfonie van Haydn is dat niet. Is dat omdat hij er in totaal 106 schreef? Zijn verbluffend oeuvre omvat daarnaast enkele tientallen concertos, veertien missen, bijna twintig operas, 45 pianotrios, ongeveer 70 werken voor piano solo, 103 strijkkwartetten, de twee oratoria en 175 werken voor baryton, een soort cello, het instrument van prins Nikolaus Joseph, waarvan 126 trios voor baryton, cello en altviool.
Ik wil hier nogmaals verwijzen naar de buitengewone kans die wij, mensen van de 21ste eeuw hebben om gans dit oeuvre in huis te halen: Brilliant Classics heeft een box met 150 cds, kostprijs: net geen 80 euro! Te koop bij Kruitvat en dat is voorwaar geen reden om te denken dat de kwaliteit minderwaardig zou zijn, het tegendeel is waar.
Haydn mag dan al zijn hele leven in dienst geweest zijn bij hoogadellijke werkgevers, de Esterhazys: de echte prins was Joseph Haydn, echte adel verwerf je niet door geboorte maar door die zeldzame combinatie van begenadigde begaafdheid en onverdroten werkkracht. Haydn was een mens zoals er maar enkele geweest zijn in onze (muziek-)geschiedenis, een werkelijk uniek kunstenaar. Als je dat nog niet wist, of als je daaraan zou twijfelen, luister dan eens rustig naar een strijkkwartet, een symfonie of een trio, het hoeft niet eens de hele Schöpfung te zijn, en geef dan toe: dit is de hemel op aarde, toch?
Categorie:muziek Tags:muziek
18-05-2009
Serge Diaghilev
Over balletmuziek schreef ik hier al twee afleveringen:
Een volgende belangrijke bladzijde in de geschiedenis van het ballet en de balletmuziek werd opengeslagen met de komst van Serge Diaghilev naar het Westen. Na het afscheid van Petipa in St.-Petersburg werd zijn rol overgenomen door de begaafde en originele danser en choreograaf Mikhail Fokine (1880-1942). Misschien mede onder invloed van Isadora Duncan (1878-1927), de Amerikaanse free-style danseres, kwam hij tot het inzicht dat het lichaam van een danser meer is dan alleen maar de benen en dat ballet een artistiek geheel kan zijn van dans, design en muziek. Deze inzichten kwamen vooral tot uitdrukking in het werk van Serge Diaghilev (1872-1929). Hij begon als organisator van tentoonstellingen en muziekuitvoeringen, niet alleen in Rusland maar ook in Wenen, Parijs en Berlijn. In 1909 kwam er een doorbraak met het eerste optreden van Les ballets Russes de Serge Diaghilev in het Parijse Théâtre du Châtelet, met muziek en ballet van Russische meesters en Russische zangers en dansers. Het was het succes van deze laatsten dat Diaghilev, die een fijne neus had voor commercieel succes, ertoe bracht om in Londen en Parijs jaarlijks balletopvoeringen te brengen, tot aan het uitbreken van de eerste Wereldoorlog in 1914. Met de drie Stravinski-balletten: Vuurvogel (1910), Petrouchka (1911) en Les sacre du printemps (1913) schreef hij ballet- en muziekgeschiedenis, maar beïnvloedde ook op ingrijpende wijze theaterdesign en zelfs de stijl van het huismeubilair.
Fokine gebruikte voor zijn choreografieën bestaande muziek, zoals het beroemde Les Sylphides, met een selectie van muziek van Chopin (vandaar dat het ook onder de titel Chopiniana bekend staat), of van Schuman: LeCarnaval en Papillons; soms was het ook een medley van melodieën, geleend of ronduit gestolen van verscheidene Russische componisten. In Shéhérazade, op muziek van Rimski-Korsakov, bracht hij een balletverhaal dat heel sterk afweek van wat de componist zich daarbij had voorgesteld. Maar Diaghilev was daarmee niet tevreden en gaf opdrachten voor originele balletmuziek, niet aan tweederangs artisten zoals in de 19de eeuw gebruikelijk was, maar aan vernieuwende topcomponisten. Stravinski dankte zijn vroege reputatie vrijwel uitsluitend aan de balletten die hij schreef voor Diaghilev, maar ook Debussy (Masquesetbergamasques, Jeux) Ravel (DaphnisetChloé), Florent Schmitt (La tragédie de Salomé) en zelfs Richard Strauss (Josefslegende) schreven originele balletmuziek voor hem. Na 1917 vermelden we verder nog Satie (Parade), de Falla (El sombrero de tres picos), Poulenc (Lesbiches), Auric (Les fâcheux), Milhaud (Le train bleu), Sauguet (La chatte), Prokofiev (Le pas dacier, Le fils prodigue), Constant Lambert (Roméo et Juliet). Respighi maakte zijn bekende bewerking van Rossini-themas La boutique fantasque (1919).
De belangrijkste bijdrage van Diaghilev voor de muziekgeschiedenis is hierin gelegen dat hij op overtuigende wijze heeft aangetoond dat de muziek organisch verweven kan en moet zijn met de dans en niet louter een achtergrondfenomeen. Het bewijs dat hij het bij het rechte eind had is dat zeker vijftien van de ongeveer zestig originele balletten nog steeds opgevoerd worden, nu goed honderd jaar later en overal ter wereld in vrijwel dezelfde vorm als bij de eerste producties onder zijn leiding. Later zou Fokines choreografische inspiraties overgenomen worden door Leonid Massine (1896-1979) en vandaar door George Balanchine ((1904-1983). Daarbij moeten we ook Vaclav Nijinsky (1888-1950) vermelden als sterdanser én choreograaf, evenals zijn zuster Bronislava Nijinskaja (1890-1972). Artiesten als Picasso en Derain werkten mee aan de decors.
De wereldberoemde Anna Pavlova (1881-1931) begon haar ballerinacarrière in Diaghilevs troupe, maar week in 1911 uit naar London en stichtte daar haar eigen compagnie, met vooral Engelse dansers, met wie ze op tournee ging tot aan haar dood. Jammer genoeg nam ze weer de traditie op van het gebruik van minderwaardige muziek van minder interessante componisten en droeg zo bij tot de ook nu nog wijdverspreide idee dat balletmuziek niet veel meer zou zijn dan een bijkomstigheid.
In 1921 bracht Diaghilev in London een reeks opvoeringen van De schone slaapster van Tchaikovski in de choreografie van Petipa, die veel heeft bijgedragen aan de verspreiding van het klassiek ballet in Groot-Brittannië.
Na de onverwachte dood van Diaghilev in 1929 hebben zijn leerlingen de traditie voortgezet: Marie Rambert, Ninette de Valois, Alicia Markova en later hun leerlingen, zoals Frederick Ashton. Markova werd als ballerina opgevolgd door Dame Margot Fonteyn (1919-1991). In Parijs was het Serge Lifar, ook een protegé van Diaghilev, die tussen 1930 en 1958 de dienst uitmaakte.
Als we al die bekende, zeg maar benoemde namen lezen, dan beseffen we pas hoe belangrijk Serge Diaghilev is geweest in het begin van de twintigste eeuw en hoe hij de basis heeft gelegd voor het ballet zoals het er tot op onze dagen zou uitzien.
Categorie:muziek Tags:ballet, dans, muziek
18-04-2009
Wagner, liefde en seksualiteit
De muziek van Richard Wagner fascineert me. Maar hoe meer ik inga op de personages en de verwikkelingen van zijn operas, hoe meer Wagners opvattingen over de mens en zijn seksualiteit me bevreemden. Ik nodig je uit voor een tocht door zijn operas, op zoek naar al wat met seksualiteit te maken heeft, een beetje sekstoerisme dus, maar dan heel onschuldig, wees gerust.
Zijn eerste opera, Die Feen (1835, ik geef telkens de datum aan van de eerste opvoering), is gebaseerd op een toneelstuk uit 1762 van Carlo Gozzi en vertelt het verhaal van koning Arindal, die verliefd wordt op Ada, de dochter van de Elfenkoning. Probleem: zij is onsterfelijk, hij niet. Zij stemt toe om met hem samen te leven, op voorwaarde dat hij niet naar haar naam vraagt gedurende acht jaar; natuurlijk doet hij dat helemaal op het laatst wel en zo eindigt hun idylle: hij komt weer in zijn koninkrijk terecht. Ada wil hem daar volgen, maar dat kan alleen als ze Arindal voor een vreselijke test stelt: hij moet haar onvoorwaardelijk blijven beminnen, zoals hij had gezworen, ook als hij verneemt dat Ada zogezegd hun kinderen in het vuur heeft geworpen en de leiding heeft genomen van een vijandelijke invasie. Hij beseft niet dat hij alleen maar op de proef gesteld wordt en vervloekt zijn geliefde. Zij verandert in een stenen beeld voor honderd jaar. Maar Arindal wordt door berouw gekweld; met magische middelen en een passioneel lied wekt hij haar weer tot leven, wordt zelf ook onsterfelijk en zo worden de geliefden herenigd.
Wagner was een kind van zijn tijd, de volle romantiek en dus zijn sprookjes en magie nooit ver weg. Maar los daarvan hebben we hier enkele bekende themas: de vrouw behoort tot een andere, lieftalliger wereld dan de harde wereld van de man; de man moet zijn strijdbaarheid opgeven om de liefde en de onsterfelijkheid te vinden in de idyllische vrouwenwereld en dat kan het best met muziek (cf. Orpheus). Het verschil tussen man en vrouw is radicaal: (echte) vrouwen zijn zelfs geen mensen, maar onsterfelijke elfen, feeën. Om een gezin te stichten, om seks te hebben moeten ze wel hun speciale status opgeven. De oplossing die Wagner hier voorstelt is dat niet de vrouw, maar de man zijn eigen wereld verlaat en binnentreedt in die van de vrouw. Met het verwerven van de onsterfelijkheid en de liefde geeft hij echter ook zijn actieve, op voortplanting gerichte seksualiteit op, in ruil voor een etherische, extatische, sprookjesachtige idylle.
Eveneens in 1835 ging Das Liebesverbot, oder Die Novize von Palermo in première, naar Measure for measure van Shakespeare (1604). De Duitser Friedrich is plaatsvervangend onderkoning van Sicilië, in afwezigheid van de koning. Hij is een echte puritein, gekant tegen alle plezier en verbant zelfs zijn eigen vrouw Mariana naar een klooster. Maar hij is heimelijk wel verliefd op Isabella, een novice in het zelfde klooster. Die verklaart zich bereid om zich aan hem te geven, op voorwaarde dat hij haar broer vrijlaat, die gevangen zit om zijn verzet tegen Friedrichs liefdesverbod. Wanneer hij de vermeende Isabella ontmoet, blijkt achter haar masker zijn eigen vrouw Mariana schuil te gaan. Friedrich blijkt niet alleen een trouweloze echtgenoot te zijn, maar ook zijn eigen wetten te overtreden.
Weer hebben we te maken met een man die, nu omwille van wereldlijke macht, aan liefde en seksualiteit verzaakt en meteen maar van al zijn onderdanen eist dat ze dat ook doen. Maar de liefdeshonger is hem te sterk. De vrouw die hij begeert maakt van zijn gevoelens handig gebruik voor haar eigen, nobele doeleinden. De beide vrouwen spannen samen om hem als man te ontmaskeren.
Over Rienzi, der Letzte der Tribunen (1842) kunnen we kort zijn. Het is een zogenaamde revolutionaire opera, die succes zocht uit de politieke omstandigheden van toenmalig Europa, denk aan de revoluties van 1830 en La Muette de Portici. De enige vrouwenrol van betekenis is Irene, de zuster van Rienzi, die hem trouw blijft tot ter dood en voor hem haar geliefde in de steek laat. Het is een extreme vorm van broeder-zusterliefde, die we in latere operas zullen terugzien.
Met Wagners volgende opera, Der Fliegende Holländer (1843) zitten we weer in medias res van de seksualiteit en de verhoudingen tussen de seksen. Enerzijds is er Holländer, de verdoemde zeekapitein die met zijn schip moet dwalen over de zeeën tot de Jongste Dag; om de zeven jaar mag hij aan land komen om te pogen ontsnappen aan zijn lot: hij moet een vrouw vinden die hem onvoorwaardelijk trouw blijft, ook in de meest barre en moeilijke omstandigheden. Anderzijds is er Senta, dochter van een andere kapitein, die gefascineerd is door de legende van de vervloekte Holländer. Wanneer ze elkaar ontmoeten kunnen ze geen van beiden geloven dat hun dromen uitgekomen zijn. Wanneer Senta afscheid neemt van een vage vroegere vrijer, de jager Erik, denkt Holländer dat ze hem ontrouw is en vertrekt in een woeste storm. Senta werpt zich in de golven, het schip zinkt en Holländer en Senta stijgen als getransfigureerd boven de golven uit, hand in hand.
Treffend is ook hier de scherpe tegenstelling tussen de gevaarvolle mannenwereld en de rust en kalmte van spinnende vrouwen. De geliefden zijn voorbestemd voor elkaar, maar kunnen het geluk niet op aarde vinden: enkel in de dood zijn ze verenigd.
Wagners obsessie blijkt nog duidelijker met Tannhäuser und der Sängerkrieg auf Wartburg (1845). Het is een samenvoeging van middeleeuwse legenden, door Wagner sterk bewerkt. Tannhäuser verblijft bij de godin van de liefde zelf, op de Venusberg, eindeloos genietend van de lusten van die bovenaardse wereld. Maar hij is niet gelukkig, hij wil weg, terug naar de wereld van de mensen, met hun lijden en hun sterfelijkheid. Door de Heilige Maagd te aanroepen verbreekt hij de betovering van vrouw Venus en komt terecht bij de Wartburg. Daar ontmoet hij zijn vrienden, die hem overhalen om met hen mee te gaan en Elisabeth weer te zien, die hem al die jaren gemist heeft. Tannhäuser neemt deel aan de traditionele zangwedstrijd, met als thema: de liefde. Wanneer hij geprikkeld uitbarst in een loflied op de erotische, vleselijke liefde en Venus, dreigen de geschandaliseerde ridders hem om te brengen voor zijn affront, maar Elisabeth beschermt hem. Hij wordt veroordeeld tot een reis naar Rome, waar hij vergeving moet zoeken voor zijn zonden bij de paus zelf. Jaren later is hij terug van zijn pelgrimstocht. De paus kon hem niet vergeven: net zomin als zijn pauselijke staf ooit bloemen zou dragen, net zo is er voor hem ooit vergeving en redding van het hellevuur. Tannhäuser is wanhopig en wendt zich tot Venus, die hem terug tot haar wil nemen, maar de komst van een rouwprocessie met het lichaam van Elisabeth verjaagt haar. Tannhäuser sterft op de lijkbaar van Elisabeth. Pelgrims dragen de bloeiende staf van de paus aan: hij is gered.
Zelden is de tegenstelling tussen de wellust en de ongebreidelde seksualiteit zo scherp gecontrasteerd met een hoofse, kuise, edelmoedige, vrome, offerende liefde. Venus en Elisabeth belichamen twee onverzoenbare, elkaar uitsluitende aspecten van de liefde en Tannhäuser is ten dode verscheurd tussen beide. Hij is onherroepelijk verdoemd door zijn zondig leven met Venus en kan slechts vergeving vinden door zijn eigen en Elisabeths dood.
Lohengrin (1850) speelt zich eveneens af in de middeleeuwen, in Antwerpen of all places. Elsa, dochter van de overleden hertog van Brabant, beschuldigd door haar vroegere aanbidder Friedrich van moord op haar jongere broertje, wordt gered door een mysterieuze ridder, die als haar kampioen optreedt in een godsgericht, een tweekamp waarvan de afloop bepaalt wie gelijk heeft; Lohengrin spaart de vernederde Friedrich. Hij vraagt haar ten huwelijk, maar ze mag hem nooit naar zijn naam of afkomst vragen. Friedrich en zijn echtgenote, Ortrud, die hun dromen om over Brabant te heersen in rook zagen opgaan, zaaien twijfel over de geheimzinnige Lohengrin in het hart van Elsa. Uiteindelijk kan zij zich niet meer bedwingen en eist dat hij zijn naam bekend maakt. Friedrich valt Lohengrin aan, maar wordt door hem gedood. Lohengrin maakt zijn naam bekend en neemt afscheid van Elsa, na eerst de betovering van haar verloren broer verbroken te hebben en hem als hertog erkend te hebben. Ortrud bezwijkt van machteloze woede. Elsa sterft in haar broeders armen.
Ook hier is de liefde onmogelijk: Lohengrin is een mysterieuze ridder, de zoon van Parsifal, de bewaker van de Graal, een onaantastbare, bovenmenselijke verschijning, zowel moreel als fysiek boven iedereen verheven. Hij is ongenaakbaar, zelfs zijn naam mag niet geweten zijn, ook niet door zijn eigen vrouw. Elsa is nu de zwakke, menselijke figuur, die haar eigen geluk niet kan geloven en die daardoor haar eigen ondergang bewerkstelligt.
Daarmee zijn we aan het einde van de vroege operas van Richard Wagner. Het zal duidelijk zijn dat hier nergens sprake is van wat men normale menselijke verhoudingen tussen man en vrouw zou kunnen noemen: twee mensen worden op elkaar verliefd, trouwen, verwekken eventueel kinderen en sterven na een leven waarin ze lief en leed gedeeld hebben, om eens een cliché te gebruiken. Zeker, Wagner weet maar al te goed dat man en vrouw tot elkaar aangetrokken zijn en dat die aantrekkingskracht (ook) seksueel is. Maar het is een vreemd soort seksualiteit, die blijkbaar enkel gericht is op de lustgevoelens van de man, waarbij de vrouw emotioneel nauwelijks betrokken is en in geen geval een actieve rol mag spelen; de seksuele contacten zijn ook niet gericht op de voortplanting, er worden niet veel kinderen verwekt in Wagners operas. Seks is onverenigbaar met een normaal bestaan en zeker met een deugdzaam leven.
Het is moeilijk om ons een dergelijke wereld voor te stellen, waarin seks enerzijds ongetwijfeld even actief beoefend werd als in gelijk welke ander periode van onze beschaving, maar waar er anderzijds een heuse vloek op rustte: normale mensen genieten niet van seks lijkt wel de boodschap. Er is ook geen oplossing voor het probleem, enkel de dood kan geliefden verenigen in een hemelse gelukzalige extase, maar ongetwijfeld zonder seks, dat is des duivels, daarvoor is geen plaats in de hemel.
Wagner was een kind van zijn tijd, dat zei ik al, het heeft dus geen zin om te stellen dat zijn opvattingen uitzonderlijk zouden zijn. We moeten veeleer spreken van een benadering die typisch is voor de romantiek, met een verheerlijking van grote, edele, verheven gevoelens en een ongezonde, negatieve belangstelling voor en veroordeling van het lichamelijke en het seksuele. We zitten midden in het Victoriaanse tijdperk, een vreemd tweeslachtige periode. De preutsheid en de sociale welvoeglijkheid vierden hoogtij, in de hogere klassen en bij de burgerij, althans aan de oppervlakte. Daarnaast was er onbeschrijflijke armoede, uitbuiting, kinderarbeid, prostitutie, vrouwenmishandeling Seksualiteit was onbespreekbaar, maar erotica en pornografische literatuur waren wijd verbreid. Het was een hoogst hypocriete periode. Seksualiteit was nooit zo verdrongen, maar dat was maar oppervlakkig, seksualiteit is namelijk niet te verdringen
Dit was een eerste balans of bilan van hoe Wagner in zijn operas omging met seksualiteit. In een volgende aflevering zullen we onze blikken richten op de Tetralogie: Der Ring des Nibelungen, voor het eerst als dusdanig samen opgevoerd in Bayreuth in 1876, maar natuurlijk ook op Tristan und Isolde (1859), Die Meistersänger von Nürnberg (1862) en ten slotte Parsifal (1878). Wellicht zit daar zelfs meer materiaal in dan ik welvoeglijkheidshalve in één bijdrage durf te proppen.