mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
13-02-2010
eponiem
Wat een synoniem is, dat weet iedereen wel: een ander woord voor het zelfde, zoals gesloten en dicht. Sommige woordenboeken, bijvoorbeeld de altijd nuttige Engelse Websters Collegiate Dictionary, maar niet Van Dale, vermelden synoniemen bij een aantal trefwoorden (ook wel lemmata genoemd). En af en toe worden zelfs antoniemen vermeld: woorden die het tegenovergestelde betekenen. Handig en verhelderend.
Maar wat is een homoniem? Van Dale vermeldt die in de elektronische versie onder de rubriek dubbelgangers: het zijn woorden die eender klinken, die op dezelfde wijze uitgesproken worden, maar die een andere betekenis hebben, zoals meid, mijt en mijdt. Let wel: homoniemen kunnen een andere spelling hebben zoals in ons voorbeeld, maar dat hoeft niet: het woord 'aanleg' heeft een tiental verschillende betekenissen in Van Dale en dat zijn dus volgens de definitie allemaal homoniemen: zelfde klank, andere betekenis. Maar meestal zal men dat geen 'echte' homoniemen noemen.
Homoniemen zijn handig voor dichters die rijmen zoeken, maar daarvoor is een retrograde woordenboek beter, dat rangschikt de woorden achterstevoren gespeld, zodat woorden die met dezelfde letters eindigen komen samen te staan. Er bestaan ook echte rijmwoordenboeken, waarin de woorden die op dezelfde klank eindigen samen staan. Een singer-songwriter zoals Jacques Brel had er steeds eentje op zak, en dat hoor je ook in zijn teksten, die tal van verrassende rijmen tellen.
We kennen dus nu al syn-, ant- en hom-oniemen en hun betekenis leiden we af uit syn: samen; anti: tegenovergesteld; homo: hetzelfde.
En wat is dan dat oniem?
Syn, anti en homoios zijn Griekse woorden. Ook oniem komt van het Grieks, namelijk naam: onoma, het lijkt er ook wat op, niet? Andere vormen zijn: onyma, oenoma, oonoma. In het klassieke Grieks krijg je zo: syn-oonymos, homoonymos. Antoonymeoo betekent: een andere naam geven. Antoonymia komt dan weer van anta (vóór), niet van anti (tegen) en betekent dus gewoon iemands voornaam.
Er zijn nog andere samenstellingen met niem. Eentje wil ik hier speciaal vermelden, omdat het vrij recentelijk is opgedoken in het Nederlands, volgens Van Dale pas in 1981! Het gaat om eponiem.
Ook in andere talen zoals het Frans en het Engels is het een recente verschijning: 1755 en 1846 respectievelijk. Nochtans is het Griekse epoonymos van in de Oudheid bekend. De samenstelling is eenvoudig: epi (bij) + onyma, dus bij-naam; iets krijgt een naam van iets of iemand anders.
Een interessante toepassing was de benaming die men gaf aan het lopend jaar. Voor ons is het nu vanzelfsprekend dat wij de jaren noemen met hun rangnummer: 2010, maar vroeger was dat niet zo en ook wij doen dat nog maar sinds de middeleeuwen.
In het oude Griekenland en meer bepaald in Athene bijvoorbeeld telde men de jaren niet vanaf een bepaalde gebeurtenis, zoals wij vanaf de (vermeende) geboorte van Christus, maar men verwees naar bepaalde specifieke kenmerken van dat jaar, bijvoorbeeld de namen van wie toen de archonten waren, de hoogste ambtenaren zeg maar, die wisselden namelijk jaarlijks. In Rome had men wel een telling aUc, ab Urbe condita, vanaf de stichting van Rome, maar gemakshalve noemde men het jaar meestal naar de voor dat jaar verkozen consuls, zoals in Griekenland de archonten. Later, toen er keizers waren, zei men: in het derde jaar van het keizerrijk van Augustus. Het kerstverhaal begint traditioneel met: In die dagen verscheen een besluit van keizer Augustus om een volkstelling te houden over heel de wereld. Dit gebeurde eer Quirinus landvoogd van Syrië was. Zo ging dat toen. Vandaar dat we niet weten in welk jaar Christus geboren is. Lees daarover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=360
Als een jaar genoemd was naar twee consuls, zeg maar Caius en Marius, dus het jaar van de consuls Caius en Marius, dan wist iedereen ook in de eerstvolgende jaren welk jaar bedoeld was. Caius en Marius waren dus de eponieme consuls: zij hadden de bij-naam gegeven aan het jaar.
Dat doet me terugdenken aan een paradigma, een voorbeeld uit de spraakkunst van Pater Geerebaert S.J. : Romae consules, Athenis archontes, Carthagine reges quotannis creabuntur. Ongelooflijk hoe zoiets na vijftig jaar nog steeds in een mens zijn geheugen gegrift is...
Vandaag is een eponiem een naam die aan iets gegeven is op basis van iets of iemand anders. Een voorbeeld maakt het meteen duidelijk.
Wij weten allemaal helaas maar al te goed wat een kalasjnikov is, of een colt, of een winchester, of een uzi, of zelfs een mauser, een luger, een walther, een derringer of een browning: het zijn allemaal (hand)vuurwapens, en ze zijn genoemd naar hun uitvinders. Dat zijn dus allemaal eponiemen.
We kennen er nog wel meer: masochisme (von Sacher-Masoch), sadisme (marquis de Sade), clementines (père Clément), praline (Praslin), nicotine (Nicot), braille, dahlia, freesia, fuchsia, forsythia, hortensia, decibel (Bell), diesel, guillotine, dolby, hertz, lynchen, macadam, mach, molotovcocktail, morse, Parkinson, pasteuriseren, röntgen, salmonella (Dr. Salmon), sandwich, saxofoon, volt, watt om maar enkele bekende te noemen.
Eentje als uitsmijter: een vespasienne is een ander woord, eigenlijk een eufemisme voor pissijn of urinoir. De naamgever is de eponieme Romeinse keizer Vespasianus, die regeerde van 69 tot 79. Openbare toiletten bestonden al in Rome en Vespasianus hief een belasting, niet op het plassen in die urinoirs, zoals wel eens gedacht en geschreven wordt, want dat zou niet praktisch zijn, maar op leerlooiers die de urine kwamen ophalen om er de dierenhuiden soepel mee te maken. De zoon van de keizer vond dit een keizer onwaardig. Zijn vader liet hem ruiken aan een gouden muntstuk. Zoon Titus keek hem verbaasd aan: non olet!? Ik ruik niets Waarop Vespasianus: en toch is het gemaakt van zeik! Geld stinkt niet, zeggen we nu nog.
Terloops wil ik u nog meegeven dat een leerlooier ook wel een huidevetter genoemd wordt. Non olet, hoop ik.
Vandaag is er in Vlaanderen weer smogalarm.
Er zitten te veel fijne stofdeeltjes in de lucht en dat is ongezond. Weten we
nog waar het woord smog vandaan komt?
Het begon allemaal in Londen aan het begin
van de twintigste eeuw. De combinatie van de vaak voorkomende mist met de rook door
de verbranding van kolen in de huizen, bedrijven en door de industrie, zorgde
voor die karakteristieke Londense fog, die men in het Nederlands ook wel eens
erwtensoep noemde. Het was een dokter, Antoine Des Voeux, die daarover een
paper schreef in 1905, Fog and Smoke.
De naam voor de combinatie van de twee verschijnselen is dus geboren uit de
combinatie van de twee woorden: smoke en
fog, smog. We staan er niet bij stil,
maar zo is het wel.
Wij passen onze taal aan om de dingen een
precieze naam te geven. Het is niet zomaar mist, er zit rook bij. In Londen was
het een typisch lokaal verschijnsel en dus sprak men van een Londense mist, ook
wanneer die ver daarvandaan voorkwam. Toen men in Londen het woord smog had ontdekt of gemaakt, kon dat
woord de wereld veroveren samen met het onzalige verschijnsel zelf. Wij zijn
een beetje lui: we lenen gewoon het Engelse woord en maken er een Nederlands
van. Je hoeft smog niet tussen aanhalingstekens te zetten of cursief te
schrijven, het is een aanvaard Nederlands woord.
We hadden zelf ook een combinatie kunnen
bedenken: rook en mist, dus waarom niet rist, of mook? Rist bestaat al, dat is
een reeks, een groep, een hoeveelheid gelijke dingen. Mook dan? Maar nee, we
zijn gewoon lui en halen het Engelse smog binnen. Het heeft zelfs een
Nederlandse bijklank, in ons dialect is smoor zowel rook als mist. Die alliteratie
heeft de aanvaarding van smog wellicht nog vergemakkelijkt.
De woorden die we de laatste decennia uit
het Engels overgenomen hebben zijn niet te tellen. Vooral de media (dat is er
ook een) doen dat en de reclame nog meer. Engels is in, het is hip, het is
up to date. Luister maar eens naar de nieuwsitems (daar gaan we) of een
talkshow (juist), let eens op bij de reclamespotjes (ook een bastaardje), dan
merk je wel hoe argeloos wij bij de buren gaan lenen. Andere talen, zoals het Duits en
het Frans, doen pogingen om zich daartegen te verzetten en eigen woorden te
verzinnen. In het Frans spreekt men niet van software maar van logiciel, in het Duits wel.
Het is
vooral in het computerlandschap dat talloze Engelse leenwoorden opduiken en die
zijn nu zo ingeburgerd dat we ze zelfs gaan vervoegen als Nederlandse
werkwoorden: updaten, ik update, jij updatet, ik updatete, ik heb geüpdatet,
vreselijk toch? Downloaden: ik download, jij downloadt, ik downloadde, ik heb
gedownload. Afschuwelijk. Maar we zeggen het wel alle dagen. Het is nu te laat
om nog eigen termen te verzinnen, we zullen moeten leren ermee te leven. De basisregel
voor de vervoeging van werkwoorden ontleend aan het Engels is vrij eenvoudig:
je neemt de stam (download, upgrade, fax, mail, facelift, barbecue, bingo, save,
delete, golf, brief, lease, scrabble enzovoort) en je doet ermee wat je ook in
het Nederlands zou doen:
ik loop, dus ik fax, delete enzovoort;
ik ontmoette, dus ik faxte, deletete
enzovoort. Let wel: we zeggen ik dieliet in de tegenwoordige tijd en in de
verleden tijd zeggen we dus ik dieliete, maar we schrijven ik deletete;
ik heb gevoed, dus ik heb gedownload enzovoort;
gemeld, dus geüpgraded enzovoort, maar zeg:
geupgreed.
De gefacelifte filmster mailde en forwardde
mij een gefaxte en geprinte tekst, die ze eerst gesaved had, bang als ze was om
hem te deleten op haar geüpgradede geleasede of geleasete computer, waarin ze
me briefte of briefde over het feit dat ze vroeger wel had gebaseballd, maar
niet gevolleybald, gegolfd of gegolft, gescrabbeld, gebingood of gebarbecued. Ze
heeft wel al veel gegoogeld. Gelukkig was haar tekst niet gescrambeld of geëncrypt,
anders had ik hem moeten reshuffelen, dat zou echt a pain in the ass geweest zijn, dat vertaal je zelf maar.
Ik weet niet waar of wanneer, maar plots
merkte ik een kleine wonde op mijn duim, net beneden de nagel, niet meer dan
een schrammetje, een klein stukje huid, een vliesje bijna, dat er half af
geschaafd was en aan een kant nog een beetje vast hing. Het bloedde nauwelijks
en deed ook bijna geen pijn, ik had het niet eens gemerkt toen het gebeurde.
Dan even tanden op elkaar, de onderkaak een beetje vooruit om de pijn
letterlijk te verbijten en hop, het stukje loshangende huid is eraf. Nu bloedt
het een beetje, je voelt een nijpende, prikkelende irritatie. Even later is het
wondje al droog, je voelt nog enkel de pijn wanneer je met de zere plek tegen
iets aan stoot of als je je handen wast. Over enkele dagen is zelfs het
litteken verdwenen.
Litteken: een mooi woord, met een mooie
pedigree. Lit-teken, maar wat is dat lit- ? We vinden het terug in lichaam,
daar is het lic- en dat is de juiste vorm, de t komt er door attractie of
assimilatie met de t- van teken. Lic zien we ook in lijk, dat was vroeger gewoon
een lichaam of vlees, pas later werd het een dood lichaam. Er is ook likdoorn,
wat wij hier bij ons zo beeldend een eksteroog noemen, een clavus, letterlijk een nagel, ook niet mis als benaming voor die
puntige, pijnlijke vereelting op je teen. Een doorn in het vlees dus, likdoorn.
We kennen ook Elckerlyc, het middeleeuws
theaterstuk. Elkerlyc is Middelnederlands voor iedereen, misschien is dat ook
elker-lic, elk lichaam, everybody, dus
iedereen? Of is het zoals in iegelijk, ieder-gelijk, iedereen?
Het tweede deel van lichaam, -haam dus,
betekent oorspronkelijk omhulsel, later meer bepaald een gareel voor paarden. Je
vindt het terug in hemd en hemel, het omhullend uitspansel.
Lic-haam: het vleselijk omhulsel van
onszelf.
Sommige wonden, zoals het schrammetje op
mijn duim, laten geen sporen na, geen littekens. Andere draag je mee voor het
leven. Die diepe jaap in je knie toen je viel met je eerste grote fiets; die
witte lijn op je vinger van toen je met een scherp mes een punt maakte aan een
stok en plots uitschoot; de vage halfverheven onregelmatige naden die je
herinneren aan enkele operaties. Het lichaam herstelt zich, maar niet van
alles. Zelfs wanneer het zichzelf regenereert om de zoveel jaren, recreëert het
zelfs de merkstenen die het had opgericht voor zijn ergste agressies.
Er zijn ook andere wonden. Ook die merk je
niet meteen, maar ze zijn er wel. Je ziet alleen de sporen: je voelt je wat
onwennig, geïrriteerd, prikkelbaar. Je weet niet waarom en je werkt het uit op
je omgeving. We hebben geleerd om elkaar dan enige ruimte te geven, om niet
meteen te reageren. We gunnen elkaar de tijd om zelf te ontdekken dat we uit
onze gewone doen zijn, dat er iets is. Maar het mag niet te lang duren, dan
vragen we: is er iets?
Stilaan rijst dan wel het besef en meestal weten
we meteen ook waar en wanneer, waaraan we ons gestoten hebben. De herinnering
doet de pijn even oplaaien, de wrevel ook, en de spijt.
De wonden van onze ziel genezen vanzelf, de
tijd heelt alle wonden. Zelfs de scherpste pijn bij het verlies van geliefden
slijt in de loop van de jaren, gelukkig maar. Ook ons innerlijk lichaam, ons
bewustzijn, ons emotioneel ik herstelt zich. De wonden worden stilaan littekens,
aanwezige sporen van oud verdriet en verborgen smart. Ook dat dragen we met ons
mee, het verdwijnt nooit helemaal. Gekwetst zijn we van binnen en getekend, onmerkbaar,
tenzij voor de meest liefdevolle ogen.
Er zijn van die woorden je leest of gebruikt ze misschien niet elke dag, maar toch duiken ze steeds weer op. Je begrijpt ze wel, maar waar komen ze vandaan? En wat betekenen ze precies?
Dito is zon woord. Je vindt het vaak samen met idem: idem dito. Bedoeld is: ook zoveel, van het zelfde, nog eens, hier ook, van hetzelfde laken een broek
Dito komt uit het Italiaans, zegt Van Dale, het is het verleden deelwoord van dire, zeggen. Een wantrouwige of nieuwsgierige geest als de mijne zegt dan: ah, ja? en gaat dat dan opzoeken in een Italiaans woordenboek. En nog een. En nog een ander, en wat dacht je?
Ditto staat niet in Italiaanse woordenboeken.
Toevallig hoorde ik op de radio de aankondiging van een Italiaans muziekstuk, sonate nummer zoveel, detta la tedesca; ik begreep dat als: bijgenaamd de Duitse. Detta is dan zoals het Franse dit, dite, genaamd, genoemd. Maar als detta (v) of detto (m) het verleden deelwoord is van dire, en de Italiaanse woordenboeken zijn daarover wel unaniem, wat is ditto dan?
Misschien is er iets met de dubbele t. In het Nederlands is het inderdaad dito, met één t. Maar in het Italiaans is dat een vinger Mysterie.
Dan maar wat verder gezocht. Uiteindelijk vind ik toch ergens een verwijzing: ditto is een Toscaanse dialectvorm voor detto, we spreken over rond 1600, toen het Italiaans nog niet zo uniform was als nu. Het woordje sloop toen binnen in verscheidene Europese talen, omdat het zo kort, welluidend en handig was.
Waarom het Nederlands er dan dito van gemaakt heeft? Allicht omdat men het met één t net zo goed uitsprak als met twee. In het Engels bleef het ditto, want dito zou daaitow geworden zijn
Dito is ook de naam voor het teken dat we gebruiken om te zeggen dat iets moet herhaald worden: " .
En weet je wat een dittografie is?
Het is het antoniem (het tegenovergestelde) van een haplografie.
Als we weten dat ditto hetzelfde betekent, dan komen we bij: dubbel-schrijven, en inderdaad, een dittografie is een schrijf- of typefout, waarbij een letter, een deel van een woord of nog meer ten onrechte herhaald wordt: loppen in plaats van lopen. En een haplografie is dan het omgekeerde: maar één letter schrijven waar er twee horen: topen in plaats van toppen.
Dergelijke fouten kwamen heel veel voor bij het met de hand overschrijven van bijbelteksten en klassieke en andere teksten in de Middeleeuwen. Even wegkijken van het origineel en je hebt het zitten Abraham wordt dan Abrahabraham, Methusalem wordt Methusamethusalem, of Methalem. Of men springt in de originele tekst van de ene plaats die op een bepaald woord eindigt naar een andere die net zo eindigt (dat is dan een homoioteleuton), en men laat de tekst die ertussen staat weg. Ook dat noemt men soms een haplografie.
Een bekende moderne typefout die ook ik om de haverklap bega, is de verkeerde letter twee keer typen: hhar in plaats van haar. Dat is dan eigenlijk een dittohaplografie, neem ik aan, want je schrijft ten onrechte de h dubbel en ten onrechte de a enkel.
Maar waarom is dittografie in het Nederlands (en in het Frans, Engels, Duits ) met twee ts? Dat is een lang verhaal, maar ik zal het heel kort houden, ik krijg medelijden met mijn lezers
Dittografie is namelijk meer dan waarschijnlijk niet afgeleid van het Italiaanse detto/ditto, maar van het Grieks Daar betekent het adjectief dis tweemaal; het bijwoord is dissoos of dittoos.
Van Dale is het daarmee niet eens, die houdt het bij het Italiaanse ditto, maar dat verklaart de dubbele t niet, die zou toch moeten verdwenen zijn zoals in dito zelf
Duitse, Engelse en Franse woordenboeken geven (met enige moeite, maar we zijn hardnekkig, nietwaar ) allemaal de andere uitleg, dus we zullen maar aannemen dat die gelijk hebben en een brief schrijven naar Van Dale.
Er is ook een (Franse) uitleg die teruggrijpt naar het Griekse diktuon, visnet, maar dat lijkt wel vergezocht.
Categorie:etymologie
30-12-2009
etym-on
On is oneven.
On- is een negatief voorvoegsel. In het Grieks en het Latijn is dat a- of an-, en ook in-. In het Duits en het Engels un-.
Als er on- voor een woord staat, verandert de betekenis in negatieve zin. Onheil, onzin, onbeschaafd Maar er zijn ook een aantal vreemde vogels.
Ontiegelijk, bijvoorbeeld; het betekent heel erg, erg veel. We vinden er tieg of tijg in, de echte wortel is tie of tij, zoals in het Oudnederlands tiën: gaan, trekken. We zien die vorm zonder g in het werkwoord betijen: laat maar betijen, laat maar gaan, laat het maar gebeuren. De verleden tijd van tiën was wellicht toog en zo werd tiën tiegen. Om het helemaal moeilijk te maken: er was al een werkwoord tiegen, met de betekenis zeggen, aanklagen, zoals in aantijging, aantijgen. Die twee zijn dus wat dooreen gelopen. Ontiegelijk is dus zoiets als: ondoenbaar of onzegbaar veel.
Merk op dat tiegelijk zelf niet (meer) bestaat. En zo zijn er nog een paar wezen: on-woorden waarvan het stamwoord niet meer alleen voorkomt. Dat klinkt moeilijk, maar enkele voorbeelden maken het wel duidelijk. Onbesuisd is in het wilde weg, maar besuisd bestaat niet; je ziet er nog sussen in. Onachtzaam is onoplettend, maar achtzaam gebruiken we niet. Een onafhankelijkheidsstrijd kunnen we ons voorstellen, maar een afhankelijkheidsstrijd? Misschien in sommige vroegere satellieten van Rusland, waar de geïmporteerde Russen zich verzetten tegen de onafhankelijkheidsstrijders. Je kan onbedaarlijk lachen, maar bedaarlijk is zelfs geen scrabblewoord.
En dan is er het vreemde woord onguur. Van Dale situeert een eerste vermelding al in 1287. De betekenis is: op woeste wijze, geweldig, van on- + Mnl. gehuer (lief). Er is nog een vage verwijzing naar huwen en het Latijnse civis (burger), maar dat is koffiedik kijken, vrees ik. Wij gebruiken het nu vooral voor ongure types: verdacht volk. Het vreemde is dat guur, dus zonder on-, niet iets positief is, zoals geheuer in het Duits: zeker, vol vertrouwen; ungeheuer betekent dan weer bijna hetzelfde als ontiegelijk: zeer groot, enorm. Guur zeggen we van het weer: bijtend koud, snijdende wind, dat soort dingen. Onguur is dus ook een beetje een wees: de oorspronkelijke betekenis van guur: lief, braaf, betrouwbaar, hecht is niet blijven bestaan. En omdat we niet goed wisten waarom de on- voor guur stond, hebben we het maar weggelaten, en zo werd guur iets helemaal anders.
Er zijn zo van die woorden of benamingen die we wel kennen en gebruiken, maar waar komen ze vandaan? Etymologie houdt zich bezig met het zoeken naar de oorsprong van woorden.
Een van die rare woorden is RIZLA, dat in goudkleurige achteroverhellende hoofdletters prijkt op de verpakking van sigarettenpapier voor wie zelf rolt.
Onlangs ontmoette ik een man in een winkel van kunstenaarsbenodigdheden met een T-shirt met daarop in grote letters: RIZLA. Hij wist wel dat het om het sigarettenpapier ging, maar niet waar RIZLA vandaan komt.
Als je goed kijkt staat er niet RIZLA, maar RIZ LA +. Daaronder stond vroeger ook de uitleg: de naam van de firma is La Croix, het kruis. En dan de riz: het papier is gemaakt van rijst, of was dat toch oorspronkelijk.
De uitdrukking geen morzel gronds staat in ons geheugen gegrift. Ze wordt ook vandaag nog vaak gebruikt, vooral door hevige Vlamingen die zich afzetten tegen de verfransing van de rand rond Brussel.
Ik heb vergeefs gezocht naar de originele tekst. Naar verluidt zou hij gestaan hebben in een onofficiële Nederlandstalige versie van de Brabançonne van ene Victor Ceulemans. De oorspronkelijke belagers van onze morzels grond waren dus niet Frans- maar Nederlandstalig en waren de - gewapende - verdedigers van de Groot-Nederlandse gedachte. De eerste Belgen waren vooral tegen Oranje, tegen Nederland(s).
Hoe dan ook, het is die morzel waar ik het even wil over hebben. Van Dale weet blijkbaar ook niet waar de mosterd nu weer moet gehaald worden, hij zegt enkel dat de uitdrukking archaïsch is. Inderdaad, maar erg nuttige informatie is dat niet.
Het Engels kent het woord ook: morsel, en aandachtige lezers weten dan waar we dan moeten gaan zoeken. Het Frans is ook hier inderdaad de oorsprong van beide: morceau, oorspronkelijk morsel, een woord dat al in 1250 voorkomt.
Het gaat dus om een stuk(je), een brok, een kruimel.
Je zou ook kunnen zeggen: een beetje, want morsel komt van mordre, bijten. En dat komt dan weer van het Latijn mordere, het verleden deelwoord ervan is morsus. Tussen haakjes, mordicus betekent dus: verbeten.
Dat oud-franse morsel is dus een beet, een hap, een afgebeten stuk, en morceau is het verkleinwoord.
We zien een opvallende parallelle ontwikkeling in zeker al vier talen:
morsel - morceau
beet - beetje
bite (little) bit
biss - bisschen
waarbij de oorspronkelijke letterlijke betekenis van bijten en beet afgezwakt is tot een neutraal klein beetje.
In de computerterminologie vinden we nog een vijfde stel: byte en bit. Beide woorden zouden rond 1960 gecoined zijn in de IBM-laboratoria. Bit is afgeleid van binary digit, het is het kleinste deeltje van de binaire computertaal, het kan enkel 0 of 1 zijn, ja of neen. Byte is het achtvoud van een bit, dus acht bits. Beide woorden hebben althans in het Engels ook een 'beetje' de oorspronkelijke betekenis behouden.
Op de foto een ander 'bit'. Zo gaan we met onze geliefde viervoeters om.
Er zijn precies meer vlinders, de laatste jaren. Of is dat omdat ik een paar vlinderstruiken in de tuin heb? In de lente is het altijd uitkijken naar de eerste vlinder, meestal een koolwitje of een citroentje.
Een koninginnepage was in mijn jeugd een bijna mythische vlinder: je had erover horen praten, je wist vaag hoe ie eruit zag, maar ik althans had er nooit een gezien. Later, in de jaren 1970 en 80, toen mijn kinderen opgroeiden, was er wel eens een uitzonderlijke en vluchtige verschijning in de tuin van iets dat wel een koninginnenpage zou kunnen geweest zijn.
Maar hier in Werchter zijn er nu al tien jaar na elkaar duidelijk meer vlinders te zien, en van alle soorten, inclusief de koninginnenpage, die je in volle zomer dagelijks kan zien op en rond de vlinderstruiken.
Hier in de buurt heet een vlinder een pepel, een pimpel, een peupel, een piepel, soms zelfs een peper. En dan vraag je je af waar dat vandaan komt. Onder meer een heerlijk, wetenschappelijk maar fris artikel op de website van het regionale woordenboek, waaraan drie universiteiten meewerken, ook onze eigen K.U.Leuven, biedt verrassende oplossingen.
Naast het algemeen gebruikte en algemeen Nederlandse 'vlinder' blijken overal in ons taalgebied, dus overal waar Nederlands gesproken wordt, ook heel wat dialectwoorden te bestaan voor onze vlinder.
Het Germaanse oerwoord was zoiets als fifaldroon.
Elk woord voor een vlinder moet wel iets vlinderachtigs, iets fladderend hebben. Iets kinderlijks ook, met de verdubbeling fi-fa zoals in de eerste stamelende woordjes mama, papa, dada
De fifaldroon werd later vivouldre, in Oudenaarde zegt men nu nog wijwouter. Dat brengt ons in de buurt van vliegewouter en vliebouter en zo bij een reeks benamingen die met boter te maken hebben: botervijver, boterschijter, schijteboter. In Frans Vlaanderen zeggen ze schijtebutse, of schijtekabutse. Die boter doet natuurlijk een belletje rinkelen voor het magnifieke Engelse Butterfly, een omkering van vliebouter.
Er zal bij die taalontwikkelingen wel veel volksetymologie te pas gekomen zijn. Voor het verouderde en stilaan nietszeggende vivouder kwamen nieuwe vormen die dichter bij de vlinder zelf kwamen en die andere bekende woorden integreerden. Vandaar samenstellingen met vlieg en vleugel, maar dus ook met boter, misschien omdat er veel witgele vlinders zijn, of omdat vlinders vaak in de buurt van de melk zaten? De uitwerpselen van de vlinder ja, ook vlinders doen dat! lijken blijkbaar wat op boter, vandaar dan de schijteboter of boterschijter.
Fifaldroon werd ook fifladder en dan eenvoudiger flidder, flinter en zo vlinder.
In Limburg werd fifladder stilaan fiffelter, of sniffelter en zo snuffel.
Ook het Italiaanse woord voor vlinder: farfalla, dat we beter kennen van de pastavlindertjes farfalle, blijkt merkwaardig genoeg van de Germaanse stam afkomstig, en niet van de meer voor de hand liggende Latijnse, waarover verder meer.
En dan is er dat ander verhaal, van onze pepel.
Pepel, pimpel en al de vormen die erop lijken, zijn afgeleid van het Latijnse woord voor vlinder, namelijk papilio. Dat is al heel vroeg gebeurd, bij de eerste contacten tussen de Germaanse volkeren en het Romeinse rijk. Papilio is ook een leuk woord, zeg nu zelf, het lijkt zelfs een beetje op de Germaanse fifaldroon, met de zelfde verdubbeling en zelfs dezelfde i en a. Ergens ver in ons Indo-Germaanse verleden moet er een gezamenlijk woord bestaan hebben voor de opvallende en kleurrijke fladderaars, die kinderen zo fascineren.
De papilio had bij de Romeinen twee betekenissen. Eerst en vooral de vlinder, maar ook: tent, meer bepaald de soldatententen met brede luifels die men kon open zetten, een beetje als de vleugels van de vlinder. In die tweede betekenis is het woord in het Nederlands en ook in het Frans en het Engels geëvolueerd naar paviljoen. In het Frans is een vlinder natuurlijk een papillon. We kennen ook nog papillot: oorspronkelijk de papieren vlindertjes die men rond haarlokken deed om ze dan te krullen, vandaar ook de metalen en plastieken krulspelden en de haarkrullen zelf; ofwel de papieren sokjes die je aan gebraden kip of koteletten vindt, en ten slotte ook de folie die men rond een gerecht wikkelt om het te stomen en papillotte.
In Nederland is een vlinder vaak een kapel. Van Dale verwijst naar middeleeuwse mantels (capella, van cappa), maar anderen hebben meer aandacht voor de pel, en zien in kapel een vorm van pepel. Het zelfde geldt voor samenstellingen waar pan- of pen- in voorkomt: pannevogel, pennevleugel, pannelapper; waarschijnlijk ligt pellevogel hier aan de oorsprong, en dat komt dan weer van papilio, maar dan in de laat-Latijnse (accusatief)vorm papilionem.
Nog een ander woord voor vlinder is het beeldige zomervogel, soms zelfs zonnevogel. We vinden dat terug in het Noors en ook in het Jiddisch.
Hier en daar spreekt men ook van een uil(tje), in het Duits is een Eule een mot, een nacht-vlinder, vandaar misschien.
In het Duits zijn vlinders Schmetterlinge, een mooi maar nogal bars klinkend woord; de etymologie zou hier teruggaan op smet, dat ook vet of room betekent, dus weer een Butterfly? In het Oud-Duits had je ook nog fifaltra als afleiding van fifaldroon en dat vind je terug in Falter, een wat zachter synoniem voor het meer agressief Pruisische Schmetterling.
De koninginnenpage is zo genoemd omdat deze al behoorlijk grote vlinder toch nog wat kleiner is dan de koningspage, maar groter dan de ordinaire page. Men noemt deze vlinder ook de zwaluwstaart, in het Engels Swallowtail, Duits Schwalbenschwanz. De wetenschappelijke naam is Papilio machaon, en die werd gegeven door Linnaeus in 1758, misschien verwijzend naar de Griekse held Machaoon, die in de Ilias ook als geneesheer vermeld staat, een zoon van Asklepios zelf. Interessant is dat machairis in het Grieks een offermes is, en ook een scalpel, dus het mes van een geneesheer; een andere betekenis is kromzwaard, en daarmee zitten we niet ver van de zwaluwstaarten die je heel goed ziet aan de vleugeluiteinden van onze koninginnenpage.
Als we het weer van de laatste dagen bekijken, dan moeten we vaststellen dat we toch weer een heerlijke nazomer beleven, een Indian Summer. Deze uitdrukking heeft stilaan ingang gevonden in ons Nederlands taalgebruik. Het is, volgens Van Dale: 1 nazomer, korte tijd van mooi weer in het begin van oktober, m.n. in N.-Amerika 2 (figuurlijk) mooie levensavond.
In Canada en de U.S. is het een staande uitdrukking. Het verwijst naar een periode van droog en warmer weer dan normaal in het seizoen, eind oktober of in november, in de centrale en oostelijke staten. De uitdrukking komt uit New England en is mogelijks een verwijzing naar de gewoonte van de lokale Indiaanse bevolking om dan de wintervoorraden aan te leggen.
Meteorologisch gezien is een Indian Summer onvoorspelbaar: soms zijn er verscheidene dergelijke momenten rond die tijd, soms helemaal geen. Soms duurt het verschijnsel een week of nog langer. De nachten zijn dan koel, soms zelfs met vorst, vooral s morgens is de lucht nevelig, bij lichte wind, de dagen zijn warm. De afwezigheid van wolken maakt dat de dagtemperaturen met de dag verder oplopen. Het is wat men noemt een hogedrukgebied met een temperatuursinversie (de lucht in hogere zones is warmer dan die daaronder), en dat maakt dat er weinig verticale luchtbeweging is; dat verklaart ook de fijne nevel overdag: de lucht stagneert en is beladen met stof en rookdeeltjes.
Het verschijnsel is evenwel niet beperkt tot Noord-Amerika. Ook in het grootste gedeelte van Europa kent men die warme nazomers, onder gelijkaardige weersomstandigheden. Men heeft er ook eigen namen voor.
In het (Brits) Engels spreekt men van All-Hallown Summer, een tweede of na-zomer die begint rond All-Hallows, Allerheiligen, dus 1 november. Shakespeare spreekt ervan in Henry IV: Farewell, thou latter spring; farewell, All-hallown Summer!
Halloween (van All Hallows Even) is de vooravond van Allerheiligen, 31 oktober dus. Vroeger en ook nu nog waren daarmee nogal wat heksen, gemoeid, traditioneel voorgesteld als karikaturaal lelijke oude vrouwen, vandaar misschien de term Old Wives' summer, in het Duits Altweibersommer. Of dat dan weer iets te maken heeft met de dames uit Het regent ouwe wijven? Als iemand weet waar die weerspeuk vandaan komt mag hij/zij het zeggen.
Men noemde die periode traditioneel ook naar een heilige die dan op de kalender verscheen; Sint-Maarten op 11 november, Sint-Lucas op 18 oktober en Sint-Michiel nog vroeger op 29 september, komen al dan niet gezamenlijk voor in het Nederlands, Engels, Frans, Italiaans, Spaans maar niet in het Duits, waar de overheersende protestantse godsdienst het niet zo op heiligen begrepen had. Het weerverschijnsel zou zich uitstrekken tot in Rusland, maar daar laat mijn talenkennis mij altegader in de steek. Kan iemand ons hiervoor een handje toesteken?
Martinmass (bij ons Sinte-Metten) zou ook aanleiding gegeven hebben tot de Engelse naam van de huiszwaluw: martin, omdat die vogels rond die tijd massaal samentroep(t)en voor hun vertrek naar het zuiden. Ik zie ze nog zitten, als kleine jongen, op de telefoondraden, als noten op een notenbalk.
Schoolvakanties of trimesters waren in het Frans en worden nog steeds in het Engels ook naar die heiligen genoemd, in onze geseculariseerde wereld is dat bij ons nu de herfstvakantie.
Bij de ruime verscheidenheid aan data moeten we ermee rekening houden dat de precieze datering ook wat in de war kan geraakt zijn met de aanpassing van de kalender na 1582, toen ineens tien dagen verdonkeremaand werden; het duurde eeuwen voor de nieuwe kalender overal aanvaard was. En het gaat altijd nog om een onvoorspelbaar weersverschijnsel, niet om een astronomisch vastliggende gebeurtenis zoals een zonsverduistering.
De tweede, afgeleide betekenis komt ook in vrijwel alle betrokken talen voor: de warme herfst van het leven, de mooie levensavond, voor de strenge winter van het snel voortschrijdend verval inzet en het einde onafwendbaar nadert. Een Engels woordenboek heeft het over een rustige en productieve periode aan het einde van het leven.
Het is een overgangsperiode in beide betekenissen van het woord, maar steeds met een positieve noot. Wonne is een woord dat daarbij warm opwelt.
De Vier letzte Lieder van Richard Strauss illustreren het gevoel perfect. Je vindt de Duitse teksten en mijn eigen vertaling hier op mijn blog. Als je de cd in huis hebt, luister alvast een keer, het weer is er rond deze tijd perfect voor
Een van mijn twee zonen heet Luk en mijn kleinzoon Michiel. De zwaluwen vliegen boven het huis. De eerste jaren van mijn pensioen zijn, mede dank zij de groepsverzekering en het vlijtig pensioensparen, voor mij waarlijk een Indian summer, een sint-michiels- en sint-lucaszomer. Lut zou het mij bijzonder kwalijk nemen als ik het ook een ouwewijvenzomer zou noemen.
Maar de eeuwige winter is wat onverbiddelijk volgt.
Laat ons zoals Catullus aanraadt het vele kussen alvast nu doen, daarna komt immers una nox dormienda.
Rachel is vandaag in onze streken geen naam die ouders gemakkelijk aan hun dochters geven. Dat was wel zo voor de tweede wereldoorlog: wie heeft er niet een tante of een oude kennis van zijn of haar ouders die de naam Rachel of Rachelle droeg? In de Angelsaksische wereld is Rachel nog steeds geliefd: hij staat op de 38ste plaats in de Verenigde Staten.
Die populariteit is te danken aan de Bijbelse figuur, Rachel. Ze was de tweede dochter van Laban en de eerste liefde van Jacob. Ze werd, na haar zuster Leah, de tweede vrouw van de aartsvader Jacob. Laban was de oom van Jacob, hij was de broer van Jacobs moeder Rebecca, de vrouw van Isaac. Jacob, Leah en Rachel waren dus volle neef en nicht. Hoe Laban op bedrieglijke wijze Jacob dwong om eerst de oudere Leah te huwen, staat in Genesis 29. Daar lees je ook het merkwaardige en weinig stichtelijke verhaal over de tweestrijd tussen de twee zussen en hoe Jacob bij elk van hen én bij hun slavinnen een resem zonen verwekte. We kennen vooral Jozef, die in Egypte carrière maakte en ook Benjamin, de jongste, die in die hoedanigheid spreekwoordelijk geworden is. Het is allicht als aartsmoeder dat Rachel naam heeft gemaakt, in de eerste plaats onder de Joden, natuurlijk, maar later ook onder de christenen, die wel meer namen aan het Oude Testament ontleenden: naast Rachel ook de andere drie joodse matriarchen Rebecca, Sarah en Leah, maar ook Judith, Ruth, Abigaïl, Hannah en evident ook Eva.
Rachel komt in het Nieuwe Testament voor, al is het in een citaat uit het Oude Testament, bij Herodes moord op de onnozele kinderen (Mt.2, 18):
een stem is in Rama gehoord geween en veel geklaag: Rachel haar kinderen bewenend en ze wil niet getroost worden omdat ze niet meer zijn (Jer. 31, 15).
Velen klinkt die bijbelpassage bekend in de oren, het is een beeld dat in onze algemene cultuur is opgenomen: Rachel die weent om haar kinderen. Toch verwijst dit citaat niet specifiek naar de vrouw van Jacob die om haar eigen kinderen zou geweend hebben, al heeft ze dat allicht, zoals alle moeders, ooit vast wel gedaan en ook in haar geval niet zonder reden. De hele tekst van Jeremias 31ste hoofdstuk is een goudmijn voor Zionisten, omdat de heropstanding van Joodse godsvolk erin voorspeld wordt en de terugkeer naar Israel. Het gaat hier duidelijk om álle nakomelingen van Rachel, alle joden dus. Vooral na de Holocaust, de genocide op (hoofdzakelijk) de Europese joden door de Nazis, kreeg het beeld van Rachel die weent om haar kinderen een aangrijpende universele betekenis.
Rama is een plaatsnaam uit de Bijbelse oudheid, maar verscheidene vestigingen komen daarvoor in aanmerking; gezien de context van de ballingschap lijkt Ramah de meest geschikte, het huidige Er-Ram, acht km buiten Jeruzalem; daar werden de joden bijeengedreven voor de Babylonische gevangenschap.
Vaak noemen ouders hun kinderen naar een figuur uit de literatuur, de andere kunsten of de media. Jacques-François-Fromental Halévy componeerde een opera, La Juive (1835), waarin de vrouwelijke hoofdfiguur de naam Rachel draagt. Het verhaal is een typische romantische draak en hoewel Halévy joods was, is het antisemitisme niet zo heel veraf: de geliefden blijken eigenlijk geen joden maar christenen te zijn en de enige echte jood, een goudsmid, jawel, is een schoolvoorbeeld van al de weinig vleiende clichés van toen en nu. Toch is de opera altijd heel populair gebleven; de aria Rachel quand du Seigneur is een topper voor elke tenor. Het is dus niet onmogelijk dat daaraan enige Rachellen hun naam te danken hebben. In die periode was er in Frankrijk ook een beroemde actrice, die bekend stond onder die artiestennaam. In 1968 was er een succesrijke film van en met Paul Newman, Rachel, Rachel. En dan is er ook de knappe filmster Raquel Welch (°1940) die ik me vooral zal herinneren van een zeer geslaagde aflevering van de Muppetshow
De Hebreeuwse betekenis van de naam Rahel is: vrouwelijk schaap, ooi.
En om af te sluiten: wie kent er niet de befaamde Rachel-koekjes of rachellekes van De Beukelaer?
In Engelse teksten kom je wel eens het woord linchpin tegen en na een tijdje begrijp je uit de context de betekenis wel: een hoeksteen, een essentieel onderdeel, een centraal begrip: sin is a veritable linchpin of medieval theology; Michael Jacksons Thriller is the linchpin of the videoclip. Soms ontmoet je de schrijfwijze lynchpin en dat maakt het nog ingewikkelder om spontaan de etymologische achtergrond te recupereren van dit wat vreemde maar courant gebruikte woord.
Waarover gaat het? In de letterlijke betekenis is het een pin of pen (van het Lat. penna, pinna, ze haalden die twee toen ook al door elkaar), een metalen of houten, meestal puntig of conisch puntig staafje, dat past in een gat dat in een as geboord is, en dat dient om te verhinderen dat een voorwerp dat op die as bevestigd is, bijvoorbeeld een wiel, er zou afschuiven. Heb je het? Denk aan een kar: het wiel zit op de as, die door de radnaaf, de centrale opening van het wiel gaat; door het stukje van die as dat door de naaf naar buiten steekt, is een gaatje geboord; als het wiel op de as geschoven is, steekt men een pin/pen door dat gaatje. Nu kan het wiel niet meer weg. In het Nederlands is dat een asbout, asnagel, asspie, of een luns, jawel.
Linch zou teruggaan op een proto-Germaans woord *luniso, voor de as, bijvoorbeeld van een wagen of kar. In het Duits vinden we dat terug in Lünse en in het mij overigens tot vandaag onbekende Nederlandse luns, alle met dezelfde betekenis. Een bijzondere vorm van de luns is de splitpin (of pen), een aan een kant gespleten pin, met aan de andere kant een oog (foto); na bevestiging kan men de gespleten uiteinden omplooien, zodat de luns niet meer weg kan uit het gat in de as. Vraag me niet hoe zon gaatje heet, maar het vastzetten van een luns noemt men borgen, zon verzekerde luns is zelf een borg: hij is beveiligd, geborgen tegen loskomen en verhindert zo dat het wiel loskomt.
De schrijfwijze Lynchpin is een commercieel handigheidje van een zekere Nathaniel Lynch, een Brits mecanicien die in 1727 een patent nam op linchpins, die zeker al veel langer bestonden.
In het Engels gebruikt men linchpin bijna uitsluitend in de vermelde figuurlijke betekenis, waarvoor een ander figuurlijk gebruikte technische term wellicht de beste vertaling is: hoeksteen.
Zondebok: nog zon woord dat we af en toe wel eens gebruiken. We weten heel goed wat het betekent, maar waar komt het vandaan?
Van Dale meent dat het in 1844 voor het eerst in het Nederlands opdook, maar het beeld is veel, veel ouder. Het woord kwam niet voor in de eerste editie van Van Dale (1864), het staat ook niet in Kiliaan (1599). Vandaag vermoeden wij spontaan dat het uit de Bijbel komt: het is de bok die beladen wordt met al de zonden Israels en de woestijn ingejaagd. De Bijbeltekst, Leviticus 16, luidt als volgt:
Grote Verzoendag (Yom Kipoer, op veranderlijke data eind september-begin oktober)
16
1 Na de dood van de twee zonen van Aäron die stierven toen ze in de nabijheid van de HEER kwamen, 2 zei de HEER tegen Mozes: Zeg tegen je broer Aäron dat hij niet zomaar de heilige ruimte achter het voorhangsel mag binnengaan. Het zou zijn dood betekenen, want daar, boven de verzoeningsplaat die op de ark ligt, is de plaats waar ik in een wolk verschijn.
3 Dit moet Aäron bij zich hebben wanneer hij de heilige ruimte betreedt: een stier voor een reinigingsoffer en een ram voor een brandoffer. 4 Hij moet een heilige linnen tuniek aantrekken en een linnen broek dragen. Hij moet een linnen gordel om zijn middel binden en zijn hoofd met een linnen tulband bedekken. Dat is heilige kleding; voordat hij die aantrekt, moet hij zijn lichaam met water wassen. 5 Van de Israëlieten moet hij twee bokken voor een reinigingsoffer in ontvangst nemen en een ram voor een brandoffer.
6 De stier biedt Aäron aan als reinigingsoffer namens zichzelf, om voor zichzelf en zijn familie verzoening te bewerken. 7 De beide bokken moet hij naar de ingang van de ontmoetingstent brengen, en daar, ten overstaan van de HEER, 8 moet hij door loting vaststellen welke bok bestemd is voor de HEER en welke voor Azazel. 9 De bok die door het lot voor de HEER bestemd is, moet hij als reinigingsoffer opdragen; 10 de bok die door het lot bestemd is voor Azazel moet levend voor de HEER blijven staan om verzoening mee te bewerken, en daarna de woestijn in worden gestuurd, naar Azazel.
11 Aäron moet de stier voor zijn eigen reinigingsoffer aan de HEER opdragen, om voor zichzelf en zijn familie verzoening te bewerken. Hij moet de stier slachten 12 en een vuurbak vullen met gloeiende houtskool van het altaar dat bij de ingang van de ontmoetingstent staat. Hij moet twee handen fijngestampt geurig reukwerk nemen en dat alles naar de heilige ruimte achter het voorhangsel brengen. 13 Daar moet hij het reukwerk ten overstaan van de HEER op het vuur leggen opdat de wolk van het reukwerk de verzoeningsplaat op de ark met de verbondstekst aan het oog onttrekt, anders sterft hij. 14 Hij moet met zijn vinger wat bloed van de stier op de verzoeningsplaat sprenkelen en zevenmaal wat bloed op de grond ervoor. 15 Daarna moet hij de bok voor het reinigingsoffer van het volk slachten, en het bloed naar de heilige ruimte achter het voorhangsel brengen. Met het bloed moet hij hetzelfde doen als met het bloed van de stier: hij moet het op de verzoeningsplaat en op de grond ervoor sprenkelen. 16 Zo voltrekt hij aan de heilige ruimte de verzoeningsrite voor de onreinheden en overtredingen van de Israëlieten, voor al hun zonden. Hetzelfde moet hij doen met het voorste deel van de ontmoetingstent, die in hun kamp staat, te midden van alle onreinheid van het volk. 17 Er mag niemand in de ontmoetingstent zijn, vanaf het moment dat hij die binnengaat om de verzoeningsrite te voltrekken tot het ogenblik waarop hij de tent verlaat. Nadat hij voor zichzelf en zijn familie en voor de hele gemeenschap van Israël de verzoeningsrite heeft voltrokken, 18 moet hij naar buiten gaan, naar het altaar dat bij de ingang staat. Ook daaraan moet hij de verzoeningsrite voltrekken. Hij moet wat bloed van de stier en van de bok aan de horens van het altaar strijken, 19 en vervolgens met zijn vinger het altaar zevenmaal met het bloed besprenkelen. Zo reinigt hij het van de onreinheid van de Israëlieten en heiligt hij het weer.
20 Nadat Aäron de verzoeningsrite heeft voltrokken aan de heilige ruimte, het voorste deel van de ontmoetingstent en het altaar, moet hij de andere, nog levende bok laten brengen. 21 Hij legt dan zijn beide handen op de kop van de bok en spreekt alle wandaden en vergrijpen van de Israëlieten openlijk uit, alle zonden die ze hebben begaan. Zo legt hij alle zonden op de kop van de bok. Daarna moet hij het dier de woestijn in sturen, onder de hoede van iemand die daarvoor is aangewezen. 22 De bok neemt alle zonden van het volk met zich mee, naar een verlaten gebied.
Nadat de bok in de woestijn is losgelaten, 23 moet Aäron de ontmoetingstent binnengaan. Hij moet de linnen kleren uitdoen die hij had aangetrokken toen hij de heilige ruimte binnenging, en ze daar laten liggen. 24 Op een heilige plaats moet hij zijn lichaam met water wassen en zijn gewone kleren weer aantrekken. Dan gaat hij naar buiten en brengt zijn eigen brandoffer en het brandoffer van het volk, om voor zichzelf en voor het volk verzoening te bewerken. 25 Het vet van de reinigingsoffers moet hij op het altaar verbranden. 26 De man die de bok naar Azazel heeft gestuurd, moet zijn kleren en zijn lichaam met water wassen voordat hij het kamp weer in mag. 27 De stier en de bok voor het reinigingsoffer, waarvan het bloed het heiligdom is binnengebracht voor de verzoeningsrite, worden buiten het kamp gebracht, waar de huid en het vlees en de ingewanden moeten worden verbrand. 28 Degene die ze verbrand heeft, moet zijn kleren en zijn lichaam met water wassen voordat hij het kamp weer in mag.
29 De volgende bepaling blijft voor jullie voor altijd van kracht: De tiende dag van de zevende maand moeten jullie in onthouding doorbrengen en je mag dan geen enkele bezigheid verrichten, geboren Israëlieten evenmin als de vreemdelingen die bij jullie wonen. 30 Want op die dag wordt voor jullie de verzoeningsrite voltrokken opdat jullie van al je zonden gereinigd worden en de HEER weer rein tegemoet kunnen treden. 31 Die dag moet in volstrekte rust en onthouding worden doorgebracht; deze bepaling blijft voor altijd van kracht. 32 De priester die gezalfd is en tot opvolger van zijn vader is aangesteld, zal dan de verzoeningsrite voltrekken. Gehuld in zijn heilige linnen kleding 33 moet hij de verzoeningsrite voltrekken aan de heilige ruimte in het heiligdom, en ook aan het voorste deel van de ontmoetingstent en aan het altaar. Zo bewerkt hij verzoening voor de priesters en de hele gemeenschap. 34 Deze bepaling blijft voor jullie voor altijd van kracht: eenmaal per jaar moet voor de Israëlieten verzoening bewerkt worden voor al hun zonden.
Hoewel het woord zondebok blijkbaar niet letterlijk in de Bijbel staat, komt de uitdrukking evident wel daarvandaan.
Er is wat discussie over die Azazel, voor wie de ene bok bestemd is.
De Vulgaat, de eerste officiële Latijnse vertaling van de hele Bijbel, dus inclusief het Oude Testament, werd grotendeels door Hiëronimus (c. 347-420) geschreven of verzameld, op basis van bestaande vertalingen in het Latijn en het Grieks (de Septuagint), maar later ook op grond van de Hebreeuwse, Joodse teksten; in welke mate hij werkelijk de grondtekst heeft gebruikt, weten we niet. Wat Azazel betreft, dat heeft hij gelezen als ez ozel (wat niet zo vreemd is, als je bedenkt dat het Hebreeuws enkel de medeklinkers schrijft en als je niet weet wie of wat Azazel is) en dat betekent: de geit of bok die weggaat. Zo heeft hij het verhaal van de bok die weggezonden werd, gebruikt om het hem bevreemdende Azazel te vertalen. Later hebben Joodse schriftgeleerden er andere verklaringen voor gezocht en natuurlijk ook gevonden: az el betekent letterlijk de grote ruwte en zou verwijzen naar een specifieke bergachtige plaats die men ritueel gebruikte om de bok in los te laten; anderen zien er een verwijzing in naar de zonen van God uit het verhaal van Noë/Noach, of de gevallen engelen uit het boek Enoch; in de Joodse mythologie is Azazel een duivelse figuur geworden, een bietebauw, voorgesteld als of met een bok, zo verschijnt hij ook in de Kabbala. Azazel komt ook voor bij naburige volkeren, misschien hebben de Joden de naam en het beeld van de bok wel opgevangen tijden de ballingschap in Babylonië.
Om het even: ook los van de betekenis van Azazel is er duidelijk sprake van een bok die inderdaad op de grote jaarlijkse verzoendag figuurlijk beladen wordt met alle zonden Israels en vervolgens wordt weggejaagd naar de woestijn. Het is een zeer krachtig beeld, dat zeer goed de bedoeling weergeeft: de zuivering van de gemeenschap door een ritueel slachtoffer, dat geïdentificeerd wordt met al wat verkeerd is in die gemeenschap en dat weggestuurd, verwijderd wordt uit die gemeenschap. Ook in andere culturen komen dergelijke rituelen voor en dat is niet verwonderlijk: het is een heel menselijke reactie om de oorzaak van onheil, tegenslag en vreemde gebeurtenissen bij een of andere schuldige te zoeken en die dan te straffen of te verwijderen, door ballingschap, fysieke bestraffing of zelfs rituele moord. In het oude Griekenland koos men een pharmakos, meestal een gevangene, een slaaf of een mismaakte, die gestenigd, verjaagd of zelfs gedood werd als rituele schuldige voor natuurrampen, nederlagen en ander onheil. Denk aan farmacie, apotheek en je kent de betekenis: de pharmakos is een heler, een genezer.
Ook vandaag zoeken wij voor van alles en nog wat naar zondebokken, wijzen wij beschuldigend naar vermeende oorzaken van wat er verkeerd gaat in de maatschappij. De meest voor de hand liggende slachtoffers zijn die met afwijkende kenmerken: het zwart schaap, kleurlingen, zwervers, vreemdelingen, mensen met een ziekte (melaatsen of hun hedendaagse gelijken, Aidslijders) of handicap (bochel, dwerg); zonderlingen dus, uitzonderingen. Ook nu nog denken wij dat, als we die al dan niet vermeende schuldige verwijderen, ook het onheil dat hij meebracht zal verdwijnen: als de voetbalploeg slechte resultaten haalt, is de coach de eerste die valt, niet de spelers. Als er iets gebeurt waarvoor de betrokken minister verantwoordelijk is, bijvoorbeeld de ontsnapping uit de gevangenis van een (of meer!) misdadigers, dan moet de minister zelf opstappen, ook al heeft hij zelf rechtstreeks niets te maken met de feiten. Dat is de betekenis van onze zondebok: iemand die de schuld krijgt, maar eigenlijk ten onrechte, zoals ook de echte bok uit Leviticus 16 niets te maken had met de zonden Israels, maar toch de woestijn in moest.
En we weten allemaal dat dit systeem niet werkt: het is niets gekort om een zoenoffer te brengen, een onschuldige te bestraffen, een symbolische daad te stellen. Het geeft ons ten hoogste eventjes een goed gevoel, zoals de Joden zich wellicht ook opgelucht zullen gevoeld hebben op Yom Kipoer na het volbrengen van hun ritueel. Maar rituelen dienen voor de gemoedsrust, ze kunnen het onheil in de wereld niet verhinderen, noch het kwaad uitroeien dat in onze harten schuilt.
In het Engels zegt men scapegoat, een letterlijke vertaling (escape goat) door Tyndale (1494-1536, klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=228556), van ez ozel en van Hiëronymus caper emissarius, Martin Luthers der ledige Bock, Symmachus tragos aperkhomenos. Met de betekenis "one who is blamed or punished for the mistakes or sins of others" komt scapegoat voor het eerst voor in 1824; als werkwoord in 1943.
In het Frans heeft men eveneens de oorspronkelijke lezing van Azazel bewaard in bouc émissaire: wegzendbok; leuke synoniemen zijn: lâne du moulin, le souffre-douleur, le dindon de la farce, être le boeuf. Bij René Girard (°1923) is het een belangrijk thema in zijn sociaal-religieuze maatschappijverklaring. Hij ziet Christus als de zondebok bij uitstek: door zijn vrijwillige dood (als onschuldig slachtoffer) heeft hij de erfzonde van de mens weggenomen en het weer mogelijk gemaakt dat de mens het heil vindt.
Het Duits heeft ook Sündenbock, zelfs al sinds de 17de eeuw, op basis van het Bijbelverhaal; rond 1800 zouden zij al die uitdrukking gebruikt hebben om iemand aan te duiden die onschuldig moet boeten voor de fout van anderen. Het lijkt erop alsof wij daar de mosterd gehaald hebben.
Het zoeken naar een gemakkelijk onschuldig slachtoffer noemen we ook wel eens, figuurlijk, een heksenjacht. Het is meteen duidelijk dat de echte heksenvervolgingen, die vooral tussen 1560 en 1660 plaatsvonden, perfect passen in het zondebokprincipe. Lees hierover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=269.
Zo, dat was het. We weten nu waar onze zondebok vandaan komt en hoe we dat treffend Bijbels beeld hebben opgenomen in onze algemene cultuur, omdat het beantwoordt aan een zeer herkenbaar maar niet zo aantrekkelijk algemeen menselijk trekje, ook na 10.000 jaar beschavingsgeschiedenis.
We weten wel wat de horizont of horizon, dat is gebruikelijker is, al is hij in onze dichtbebouwde omgeving vrijwel nooit zichtbaar. Het is waar hemel en aarde elkaar raken. Het is zo ver als je kan zien, indien er geen obstakels zouden zijn, zoals op zee of in de bergen, dus is het de gezichtseinder of kortweg de einder. Een poëtisch klinkend synoniem is kim of kimme, maar zo kunstig is dat woord niet: oorspronkelijk is het de rand van een ton, of meer precies de inkepingen in de wand van een vat waarin de bodem en het deksel worden geklemd, de sponning in de duigen dus; duigen zijn de afzonderlijke latten die de wand vormen, samengehouden door de metalen hoepels of banden; als die banden of de deksels breken, dan valt alles in duigen, juist. Een tonnenmaker is een kuiper, een bekende familienaam ook: De Cuyper, bijvoorbeeld.
Vind je ook niet dat horizon(t) een beetje vreemd klinkt? Ken je nog andere Nederlandse woorden die erop lijken, behalve natuurlijk die enkele die ervan afgeleid zijn: horizontaal, horizontalisme? We moeten de oorsprong, de etymologie van ons woord duidelijk ergens anders gaan zoeken. Aangezien ook onze buurtalen het zelfde woord gebruiken, op hun manier maar bijna identiek (Fr., Eng. horizon, Du. Horizont), moet er wel een gemeenschappelijke oorsprong zijn. Meestal komen we dan bij het Latijn terecht, maar daar is het woord voor horizon orbis (finiens). Een stapje verder is het Grieks en daar zijn we terecht. Horos betekent grens, meet, begrenzende lijn, scheidingslijn &c. en horizoo is begrenzen, maar horizoon, gen. horizontos is evident ook onze horizon(t).
De horizon is een denkbeeldige lijn, er is immers nergens een lijn getrokken met een bordje erbij horizon(t). Je kan er niet dichterbij komen, hij is altijd even ver weg. Hij is nog meer denkbeeldig dan een meridiaan, de lijn die de plaatsen op aarde verbindt waar het te gelijkertijd middag is; die lijn bestaat op die manier echt, al is ze slechts hier en daar ook echt op de grond aangebracht, zoals in Greenwich, vlak bij Londen: daar hebben ze een stukje van de nul-meridiaan in het koper afgebeeld. Maar de horizon is relatief, niet absoluut: hij is afhankelijk van de plaats van de waarnemer, hij verschuift met zijn of haar bewegingen. Als je in Spanje bent, zie je een ander stuk van de aarde dan hier bij ons en als je naar ginds reist, verschuift je horizon, het cirkelvormig stuk dat je kan zien, voortdurend met je mee.
Hoe ver is de horizon van ons verwijderd? Hoe ver kan je zien? Zonder rekening te houden met het weer en met alles wat in de weg kan staan, is dat minder dan vijf kilometer op ooghoogte, van op een toren van honderd meter is dat al ongeveer 35 kilometer. Dat we niet verder kunnen kijken, ligt aan de vorm van de aarde: het is een bol en we kunnen nu eenmaal niet in een boogje kijken. Van uit de ruimte zie je de hele aarde, of althans de ene kant van de aardbol, een cirkel met een straal van ongeveer 6.371 kilometer.
We gebruiken horizon ook figuurlijk: dat valt buiten mijn horizon; dat ligt niet binnen hun politieke horizon. Wat er wel binnen valt, dat is waarmee we bezig zijn, wat onze aandacht krijgt. Wie ruimdenkend is, open van geest, heeft een brede of wijde horizon. Wat achter iemands horizont ligt, daar heeft hij of zij geen idee van, geen belangstelling voor. Ons gezichtsveld, letterlijk en figuurlijk, is begrensd, letterlijk en figuurlijk, door onze horizont.
Het erfrecht is een complexe aangelegenheid, dat weet iedereen die al eens iets geërfd heeft, of, zoals men in Nederland soms hoort: geörven. Het principe zelf is zo in onze tradities verweven dat we er niet meer bij stilstaan. Reden genoeg om dat toch eens te doen.
Ongetwijfeld is het principe afkomstig uit ons verste verleden, toen wij nog in families en clans rondzwierven in een nauwelijks beschaafde wereld. Het bezit van de familie, het vee, de tenten, de wapens en de werktuigen, juwelen en cultusvoorwerpen: het bleef in de familie, ook als de pater familias, het stamhoofd stierf. Hij werd opgevolgd, meestal door de oudste zoon, die het recht van de eerstgeborene had. In het Oude Testament is dat zo, al wordt daar al eens een loopje mee genomen, zoals in het verhaal van Jacob en Esau, de tweelingkinderen van Isaac en Rebecca in Genesis 25.25; Esau, de eerste die de moederschoot verliet, schenkt zijn eerstgeboorterecht weg voor een bord linzenmoes met de woorden: Ach, ik ga toch dood, wat heb ik daaraan! De broers waren duidelijk geen eeneiige of identieke tweelingen, want de ene was ros (vandaar zijn bijnaam Edom, de Rosse) en bij de geboorte sterk behaard als een dier, en dat werd later een jager, een buitenmens; de ander zag er normaal uit en werd een rustig man, die in tenten leefde.
Toch gold dat recht niet altijd en overal: de Salische Wet bij de Franken voorzag in de verdeling van het bezit onder de zonen en dat leidde tot versnippering, maar soms ook tot hereniging als een lijn uitstierf en het bezit weer aan een van de oorspronkelijke broers toekwam. In de Franse feodaliteit was erfopvolging in vrouwelijke lijn de gewoonte, dergelijke rijke erfgenamen waren een begeerde partij, denk aan Margaretha van Male, geen schoonheid, naar verluidt, maar wel begeerd door zowat alle koningshuizen. In ons eigen land is het recht op troonopvolging in vrouwelijke lijn heel laat, in 1991, goedgekeurd en pas toen verdween de Salische wet helemaal uit ons rechtssysteem.
Toen de bevolking toenam en de samenlevingsvormen veranderden in een feodaal stelsel, met een getrapt systeem van vazallen en leenheren, moest alle bezit zorgvuldig geregeld worden. Als de Franse koning een leengoed, zeg maar Vlaanderen, te leen gaf aan zijn vazal, de graaf van Vlaanderen, dan hield dat in dat diens wettige erfgenamen het leengoed zouden erven. Enkel indien de lijn uitstierf, indien er geen wettige erfgenamen in rechte lijn waren, kwam het goed weer aan de leenheer toe. Men noemde dat la main morte, de dode hand, er was immers geen warme hand om te erven.
Dat begrip heeft twee belangrijke uitbreidingen gekregen in de loop van de geschiedenis.
Vooreerst gold dat voor de onderdanen van de leenheren en hun vazallen, de lijfeigenen; die konden wel bezittingen verwerven tijdens hun leven, maar na hun dood verviel alles weer aan de heer. Mensen die geen erfenis konden nalaten, die geen testament mochten maken, noemde men les gens de la main morte. Lijfeigenen mochten ook niet trouwen met iemand van buiten het leen (formariage), anders was er het risico dat een deel van het goed naar een andere heer zou overgaan of naar een vrije stadsbewoner.
Soms kon een begoede onderdaan dat recht afkopen, hetzij om te trouwen buiten het domein, hetzij om te erven. In dat laatste geval nam de heer genoegen met een deel van het erfgoed, bijvoorbeeld een deel van de meubelen of het beste stuk vee (droit du meilleur catel; we denken bij dat laatste woord onmiddellijk aan het Engelse cattle, vee; de oorsprong ligt bij het Latijnse caput, hoofd of kop; kapitaal heeft de zelfde oorspronkelijke betekenis, want vee maakte meestal het belangrijkste deel van het bezit uit). Later werd het systeem van de main morte voor de inwoners van een regio of een land stilaan vervangen door een belasting op erfenissen, zoals wij dat nog altijd kennen.
Een tweede betekenis kreeg mainmorte of mortemain toen de Kerk op grote schaal grond verwierf van de leenheren, in ruil voor geld of diensten. Aangezien priesters en monniken (althans in principe en de iure) celibatair waren en dus geen afstammelingen hadden, moest volgens de gewone regels het bezit van kerken, abdijen en kloosters bij het overlijden van de abten en bisschoppen overgaan naar de heren van wie ze het in leen gekregen hadden. Maar dat zou natuurlijk het einde betekend hebben van deze instellingen. Dat gold ook voor hospitalen en andere verenigingen, waarbij er verscheidene eigenaars of gemeenschappelijk bezit was. De leenheer en later de koningen zagen af van hun droit de la main morte en hieven in ruil een belasting, een amortissement, een woord dat wij nog gebruiken, maar dan met één s: amortiseren, amortisatie: het afschrijven van de waarde van iets. Na een betekenisverschuiving ging men bezittingen die net niet onder main morte vielen, precies die naam geven, main morte, het onroerend bezit van religieuze gemeenschappen, kerken, kloosters, abdijen, hospitalen, scholen.
In de meeste democratische landen genieten religieuze instellingen nog steeds van uitzonderingen op het erfrecht en belangrijke belastingsvoordelen. Dat leidde ongetwijfeld ook tot misbruiken, waarbij men onder het mom van een godsdienstige beweging al dan niet louche winstgevende zaakjes opzette, zoals de zeer omstreden Scientology Church van sf-schrijver Ron Hubbard.
Categorie:etymologie Tags:la main morte, de dode hand, de warme hand
12-01-2009
Kurk
Met de feestdagen zijn de champagnekurken ons om de oren gevlogen. Het is immers een lange traditie om feestelijke gelegenheden met die bruisende drank te vieren. En waar dat vroeger nog een zeldzame speciale gelegenheid was, die in restaurants bijvoorbeeld onthaald werd op bewonderend applaus van de andere gasten, zijn de gelegenheden om een fles te kraken nu legio. Champagne of een van de vele imitaties is nu ook gewoon een aperitiefdrank.
Ik wou het vandaag hebben over die kurken, en eigenlijk zelfs over kurk. Weer zoiets waar we niet bij stilstaan, maar waar komt kurk vandaan? Wat is het eigenlijk?
De etymologie van het woord zet ons op weg. En er zijn er twee: volgens de meeste bronnen is ons woord afgeleid van het Latijnse cortex, bast, schors, omhulsel, dat ook toen al de specifieke betekenis had van kurk. Een tweede, mogelijke wortel voor ons woord is de Latijnse naam van de boom die ons kurk levert, de eik, meer bepaald de Quercus suber of kurkeik. Via het Arabisch al-qurq zou kurk in het Spaans opgenomen zijn als alcorque, eigenlijk een kurken zool, het gewone Spaanse woord voor kurk is corcho.
Het woord is afkomstig van de boom en zo is het ook met kurk, de stof, het materiaal. Kurkeiken hebben de eigenschap dat ze op hun binnenste bast een laag vormen, waarschijnlijk als bescherming tegen de wisselende weersomstandigheden en het klimaat rond de Middellandse Zee, waar ze het meest voorkomen. De bast van de boom produceert een uniform en ononderbroken groeiend weefsel, dat, als men de buitenste schors verwijdert, ongeveer 2,5 tot 5cm dik kan worden op een periode van drie tot tien jaar. De eerste productie is nog erg ruw; tijdens de eerste twintig jaar is de opbrengst ook vrij gering. Na vijftig jaar is de opbrengst ongeveer 50 kg, na tachtig jaar kan dat oplopen tot 250 kg of meer. Meestal oogst men om de negen jaar. Kurkeiken kunnen tot 200 jaar oud worden.
Kurk bestaat uit zeer sterke met lucht gevulde cellen, met wanden die een zeer hoog vetgehalte hebben. Elke cel is een waterdicht, heel flexibel compartimentje en vormt zo een voor de boom een beschermende, perfecte isolatie tegen wind, droogte of overvloedige regen, warmte en kou. De mens heeft dat al heel vroeg opgemerkt en vond zo allerlei toepassingen voor dit materiaal. Als men kurk versnijdt, snijdt men ook de buitenste cellen door en die vormen dan heel kleine holle halve bollen, zuignapjes eigenlijk, een beetje zoals de rubberen Wc-ontstoppers of de napjes die we gebruiken om iets op te hangen op een glad oppervlak, zoals glas. Kurk is vrij gemakkelijk samendrukbaar en neemt nadien weer soepel zijn oorspronkelijke vorm aan; het is smaakloos, geurloos, voelt aangenaam aan en heeft een vrij neutrale kleur. Het isoleert zeer goed, ook thermisch én akoestisch en is goed bestand tegen sleet en veroudering. Het is chemisch inert en goed bestand tegen allerlei chemische producten. Het drijft ook, wegens de lucht in de cellen en werd daarom al heel snel gebruikt bij het zwemmen en om vlotten te bouwen.
Maar het is vooral als flessenstop dat de mens het is gaan gebruiken, in die mate dat in verscheidene talen, zoals het Latijn, Spaans, Nederlands, Engels &c. het woord voor kurk ook flessenstop betekent. De lengte van een kurk, traditioneel ongeveer 24 mm, is de natuurlijke dikte van de kurklaag.
Men heeft sindsdien talloze toepassingen gevonden voor dit uitzonderlijk nuttige materiaal. Linoleum is er maar een van.
Met de opkomst van synthetische materialen zijn er wel concurrenten opgedaagd, ook voor flessenstoppen. Men staat voor keuzes, die onze toekomst zullen bepalen: gaat men de natuur cultiveren, zoals in de langzame, tijdrovende en onzekere, arbeidsintensieve en vrij ambachtelijke teelt van de kurkeik, een vorm van zonne- of hernieuwbare energie, of gaat men superefficiënte maar energieverslindende synthetische alternatieven ontwikkelen in steeds meer geautomatiseerde fabrieken in lagelonenlanden?
Recentelijk is men in onze bollenparken, de containerparken waar we ons afval kwijt kunnen, begonnen met de gescheiden inzameling van gebruikte kurken: kurk is een uitstekend recyclagemateriaal.
Nog even een taalkundige uitstap. In het Frans zegt men liège en dat heeft niets te maken met de Waalse stad van die naam, maar met het Lat. levis, licht, een van de typische en interessante eigenschappen van kurk. En als je zou denken dat schors afgeleid is van Lat. cortex, dan heb je het mis: daarvoor moeten we naar het Franse écorce en nog verder naar het Lat. scortea, een leren mantel, van scorteus, leren, van leer gemaakt. Scortum is een oud Latijnse woord voor leer, huid (van een dier), maar in het klassiek Latijn was het de naam voor hoer, prostitué, misschien omdat de huid zon diepe invloed heeft op vrijwel al onze zintuigen? Maar laten we niet afdwalen en het maar houden bij de feestelijke champagne van de voorbije weken en de knallende kurken. Hoor ik daar iemand opperen dat als je naar de hoeren ging, er altijd een fles champagne geserveerd werd? Wordt?
Laten we nog eens een reis maken in onze taal, of beter: onze talen.
Het begint ergens heel vroeg, in de Germaanse wereld, met iets als klioban', en dat betekende splijten; in het Latijn is glubere schillen, pellen, in het Grieks is gluphein inkerven, uitsnijden, denk aan hiëroglyphen, wat we nu spellen als hiërogliefen. We hebben het over de voorvaders van ons werkwoord klieven.
Dat begon in het (oud) Nederlands als een onovergankelijk en sterk werkwoord; onovergankelijk wil zeggen dat het geen lijdend voorwerp kan hebben, je kon dus niet iets klieven, zoals wij nu hout klieven; in de Middeleeuwen zei je, als je smoorverliefd was: mijn herte klieft. Sterke werkwoorden hebben in de verleden tijd een andere klank dan in de tegenwoordige: eten-at-gegeten, lopen-liep-gelopen &c. Het was dus klieven-kloof-(ge)kloven. Vandaag is het klieven-kliefde-gekliefd, al mogen we van Van Dale in het Belgisch Nederlands (dat is VanDalees voor Vlaams) ook gekloven zeggen. De betekenis is in het moderne Nederlands in de eerste plaats overgankelijk geworden: klieven is iets splijten; alleen in Vlaanderen mogen we nog zeggen dat onze lippen klieven als we bedoelen dat ze gebarsten zijn. Als we bedoelen: iets doen splijten, dan gebruiken we een causatief, dat is een Latijnse manier om te zeggen dat we iets veroorzaken: we doen iets klieven; daarvoor gebruiken we oorspronkelijk een ablaut, een verandering van de klank, zoals voor de verleden tijd en dan wordt het: kloven; de stamtijden van kloven zijn: kloven-kloofde-gekloofd. Een boom kloven betekent dus een boom of een stuk ervan doen splijten. Maar het inhoudelijk verschil in betekenis tussen de twee: een boom klieven en een boom kloven is gering, te klein om stand te houden in het gewone taalgebruik en dus weet vandaag niemand nog wat het verschil is en gebruikt men de twee door elkaar: diamant klieven= diamant kloven.
Een kloof is een diepe insnijding, het resultaat van klieven of kloven. Je zal het niet geloven, maar knoflook is eigenlijk kloflook, of klooflook, omdat een bol look gespleten is in teentjes of kloofjes; het Duitse Knoblauch heeft de zelfde etymologie. Ook in het Engels is een teentje knoflook om die reden een clove; verwar echter niet met dat andere clove: een kruidnagel, van het Franse clou de girofle, waarbij de clou een nagel is, zoals duidelijk blijkt uit de vorm; het is een afleiding van de Latijnse nagel: clavus. In het Nederlands gebruiken we clou in de betekenis van de pointe, dat waarover het gaat in een verhaal of een grap; we hebben beide woorden, clou en pointe natuurlijk van het Frans, waar ze dezelfde betekenis hebben; een spijker heeft nu eenmaal een punt.
Maar we zijn wat afgedwaald van het klieven. Diamanten klieven was een Vlaamse aangelegenheid, vooral vanaf ongeveer 1600 en in het bijzonder in Antwerpen. Klieven werd een vakterm en als zodanig reisde hij de wereld rond. In het Frans zei men gewoon cliver en waar dat aanvankelijk alleen maar voor diamanten gebruikt werd, met afgeleiden zoals cliveur, diamantbewerker, bleek het zo'n handig woord dat het nu in algemeen zin gebruikt wordt, met afgeleiden zoals clivable, splijtbaar en vooral clivage: (af)splitsing, scheiding, zowel voor voorwerpen of materialen als voor begrippen: le clivage des idées, de la société.
In het Engels had men al to cleave, dat gevormd was zoals ons kloven/klieven, men hoefde dus niet te komen lenen bij het Nederlands. Ook daar heb je het woord cleavage, dat in de geologie gebruikt werd voor bepaalde kloofvormingen; maar in het voor mij erg belangrijke jaar 1946 werd cleavage voor het eerst gebruikt voor de cleft between a woman's breasts in low-cut clothing, in een artikel in Time magazine van 5 augustus; het werd de door de censuur aanvaarde preutse term for the shadowed depression dividing an actress' bosom into two distinct sections. Mijn oudste broer had het over nen decolleté die nog just de schreve van heur bosten liet zien'. Schreve is Vlaams dialect voor schreef, een lijn, streep of kerf en vandaar ook een grens, een doellijn, een eindmeet, maar ook het horizontaal streepje aan bepaalde lettertypes, de andere zijn schreefloos (zoals dit), in het Engels sans serif, meestal afgekort tot sans, eigenlijk een pun, want men laat in de uitdrukking precies dat weg (sans, zonder) dat er ook aan de letter niet is: serif; voor deze typografische uitdrukking zijn de Engelsen dus wél komen lenen bij ons, waarschijnlijk zelfs in het zelfde Antwerpen waar de diamanten werden gekliefd/gekloven en rond de zelfde tijd, toen Plantijn er de drukkunst tot een ongekend hoogtepunt bracht. Merk op dat E. cleft ook gewoon een alternatief verleden deelwoord is van to cleave-clove-cloven.
Het Duits voor klieven is gewoon klieben en zij hebben ook Kloben, maar dat is een gekliefd/gekloven stuk hout, specifiek voor de vogelvangst, een mik. Een kloof is een Kluft, vergelijk met de Engelse cleft.
Zo, dat was dat. Blij dat je zo ver met me meegereisd bent, ik ben er zeker van dat je iets bijgeleerd hebt uit mijn ontboezemingen. Niet dat je er veel kan mee doen, maar dat hoeft ook niet altijd. Soms ligt het plezier in het weten zelf.
Nog even terugkomen op de teunisbloem (klik hier voor het artikel: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=117730). Mijn eigen veronderstelling over de etymologie was dat de bloem, zoals het sint-janskruid, vernoemd was naar een heilige uit de bloeitijd van de bloem, namelijk Sint-Antonius van Padua, die zijn feestdag heeft op 13 juni. Bij het rondsnuffelen in een nieuwe uitgave (1996) van het Groot encyclopedisch woordenboek van Verschueren, die ik op de kop kon tikken In t Profijtelijk Boeksken in Leuven, bleek dat er een synoniem bestaat voor teunisbloem, namelijk sint-teunisbloem. Dan maar terug naar de elektronische Van Dale, maar die kent het synoniem niet, of althans dat dacht ik, want het staat niet vermeld bij teunisbloem en als je zoekt op sint-teunis krijg je ook noppes als antwoord. Maar als je zoekt naar sint-teunisbloem, dan verschijnt (weinig gebruikt) teunisbloem. Vreemde manier van doen, toch!
In het Engels is er ook een bloem met die naam: Saint-Anthony's turnip; een turnip is een raapje, maar dit is geen raap maar gewoon een buttercup, een boterbloem, Ranunculus bulbosus, die een wat verdikte wortel heeft. Geef toe dat de boterbloem een beetje op de teunisbloem lijkt, die in het Engels ook suncup heet.
Sint-Antonius is meestal afgebeeld met het Kindeke Jezus op zijn arm. Bijna steeds zie je ook, zoals op de afbeelding hierbij, bloemen, lelies volgens sommigen, maar met enige moeite kan je er ook de teunisbloem in herkennen. De band van de heilige met bloemen is daarmee toch onmiskenbaar aangetoond.
Hoe dan ook, de andere veronderstelling: fleur de Tunis lijkt daarmee definitief naar de pseudo-wetenschappelijke achtergrond verwezen en Sintantoinkes, zoals ze hem hier in Brabant noemen, is hierbij in zijn eigen bloempjes gezet.
Ik weet nog goed wanneer ik hem voor het eerst zag. Het was een zomerse middag in 1998 in het Justus Lipsius-college in Leuven, tijdens de middagpauze. De kleine refter voor het personeel bevindt zich op een overbrugging van de Dijle en de vensters zien uit op de bescheiden bruine rivier die zich slingert tussen het statige neo-gotieke college en de vervallende gebouwen van de Faculteit Geneeskunde. Door het open raam zagen we plots een opvallend gekleurde vogel over het water wegvliegen als een helle schicht. Ik wist niet wat het was, ik dacht een ontsnapte exotische vogel, misschien een kleine papagaai of een perruche, een parkiet.
Een jaar of zo later, toen we in Werchter gingen wonen, groeven Lut en ik samen een vijver, vertrekkend van de diepe kuilen die waren overgebleven na het eveneens eigenhandig verwijderen van de stronken en wortels van enkele bomen die het licht benamen. Van aan mijn schrijftafel zie ik de nu mooi ingegroeide vijver, zes op tien meter. Het was daar dat ik enkele jaren geleden weer die kleurige flits van een vogel zag en toen wist ik het ineens: een ijsvogel! Nooit bij stil gestaan dat die hier inheems was, al prijkt hij in al zijn splendide exotische veelkleurigheid op de voorpagina van mijn exemplaar van Michael Lohmanns Vogelgids, een handige en knap geïllustreerde gids voor onze streken.
Sindsdien zien we hem hier in de tuin heel vaak, maar met gemengde gevoelens, want hij komt niet zomaar op bezoek: net zoals de reiger is hij uit op de vissen in de vijver. Er zitten enkele goud- en zilverwinden in, goed zichtbare en sierlijke zwemmers; een paar zwarte zeelten en dan een massa kleinere visjes, vetjes en andere die ik niet kan identificeren, maar die blijkbaar goed kweken, in tegenstelling tot de winden. Vorig jaar hebben we er ook een tiental goudvissen bij gezet, maar daar schieten er maar twee of drie van over. Ook de winden waren met twee keer tien begonnen, maar die zijn maar met zijn vieren meer. De reiger(s) en de ijsvogel(s) en misschien ook wel de katten van de buren zijn met het merendeel gaan lopen/vliegen.
De reigers zijn heel schuw. Ze komen vooral s avonds, onopvallend grijs in de schemering en bewegen zich schoorvoetend, schroomvallig naar de waterkant, je ziet nauwelijks dat ze zich verplaatsen, alleen hun poten bewegen, maar bij de minste verstoring in de omgeving, een weerkaatsing in het raam, een hoofdknik, een arm of been dat je strekt en hups, daar gaat de reiger met zijn enorme spanwijdte.
Ook de ijsvogel is heel achterdochtig, als je een betere positie zoekt bij het raam om hem te zien, heeft hij het al gemerkt en scheert hij over het water weg, een totaal onverwachte schitterende explosie van turkoois en roestbruin-rood en wit, een opvallend lange en sterke bek. Als je geluk hebt, kan je hem zien fladderen als een kolibrie, surplacend in de lucht, speurend naar beweging onder het wateroppervlak. Het liefst zit hij doodstil op een tak die over het water hangt, of op de hoogste van de rotsachtige boordstenen; dan kan je hem plots zien duiken en met een glinsterende vis in de bek rakelings over het water scherend zien verdwijnen: weer een visje minder in de vijver
Verschuren zoekt de etymologie met een voorzichtig (wschl) in de richting van ijzer-vogel, wegens het staalblauw van de rug (en het roestige rood van de buik?). Dat wordt bevestigd in Kluges Duits etymologisch woordenboek; aanvankelijk gebruikte men ijzer, eigenlijk staal, niet zozeer voor gebruiksvoorwerpen maar, wegens de zeldzaamheid en de hoge kost, voor sieraden. De gelijkenis met het geblauwde staal is inderdaad heel sprekend. Ook het Deens isfugl en het Zweeds isfagl zijn (wschl) zo gevormd. Van Dale weet weer van niets, net zo min als peperdure Philippa (Etymologisch woordenboek van het Nederlands).
In het Frans is het martin-pêcheur, met echos in het Italiaanse martin pescatore en het Spaanse martin pescador. In het Italiaans zegt men ook (martin) vetrilio, en dat is letterlijk vitriool, zwavelzuur, dat in zijn zuivere chemische vorm inderdaad precies de kleur heeft van de rug van onze vogel. Meteen zijn we beland bij de hoofdactiviteit van de ijsvogel: vissen. Ook het Engels heeft dat door: kingfisher is hun prachtige naam voor deze opvallende visser, oorspronkelijk kings fisher, maar het is onduidelijk waarom; de benaming komt ook voor in andere talen, zoals het Zweedse kungfiskare. In het Spaans zegt men ook guardarrio, in het Portugees guarda-rios en dat is ook wat ie doet: naar de rivier kijken, of beter: naar de vissen in het water.
Er zijn drie families, die in heel de wereld voorkomen: Alcedinidae (rivier-ijsvogels), Halcyonidae (boom-), and Cerylidae (water-). Met de wetenschappelijke benaming Halcyonidae zijn we bij de Griekse naam van de ijsvogel: alkuoon en niet halkuoon, dat is een volksetymologie, van Gr. hals kuein, op zee bevallen: de mythologische ijsvogel zou zijn nest op zee bouwen, natuurlijk enkel bij kalme zee. Het is een topos geworden in de literatuur, een vaste stijlfiguur, de alkuonides hèmerai zijn een periode van rustig weer rond de winterzonnewende, rond 21 december dus, als de nachten het langst en de dagen het kortst zijn (niet te verwarren met de Indian Summer rond 21 september, als de dagen en de nachten even lang zijn).
De uitdrukking is nu het best bekend in het Engels: halcyon days betekent daar een periode van rust en weldadigheid in de natuur, maar vooral ook figuurlijk een gelukzalige, helaas meestal korte periode in iemands leven. Het weze ons: u, lieve lezers en ook mij, vergund er nog zo enkele te beleven.
Enkele jaren geleden, toen we onze tuin aan het inrichten waren, kregen we van een schoonzus met zéér groene vingers enkele bakjes vol met scheuten en stekken van allerlei planten. Het jaar daarop begonnen die overal te wassen. Een van de meest opvallende was de teunisbloem, met haar zeer heldere gele bloemen, die bij valavond heel snel ontluiken: je kan ze zien opengaan als je erbij blijft staan, zo snel gaat het. Het is ook een plant die zich gemakkelijk voortplant: je vindt ze overal in de tuin na enkele seizoenen.
In de Flora van de lage landen, 704 blz., 2000 van Jan Marijnissen, een heerlijk geïllustreerd werk, vinden we drie soorten uitvoerig beschreven: de grote, de kleine en, wat dacht je, de middelste teunisbloem. Bij ons is de kleine vrij zeldzaam, de grote en de middelste vind je volop, evenals allerlei kruisingen. Precies omdat het kruisen zo gemakkelijk gaat, gebruikte Hugo De Vries (1848-1935), de Nederlandse bioloog-plantkundige die in 1901 een van de drie her-ontdekkers was van de wetten van Mendel, de grote teunisbloem voor zijn experimenten. Zijn mutatietheorie bracht die de theorieën van Darwin eindelijk in verband met de wetten van Mendel, wat dé grote doorbraak was voor de hedendaagse genetica.
De Latijnse benaming van de soort is Oenothera; het Nederlandstalige Wikipedia-artikel geeft een als etymologie: ezelsvanger, van het Grieks oeno (ezel) en thera (vangen). Vreemd, want in het Grieks is ezel onos, niet oinos dus kan dat moeilijk oi- of in het Latijn oe- worden. Meer waarschijnlijk is de afleiding van Gr. oinos, wijn: de wortels van de plant zouden naar wijn ruiken, ze zijn dus op zoek, op jacht (Gr. thèra) naar wijn. De plant zou ook gebruikt zijn om wijn op smaak te brengen. Maar er is ook een versie in het Grieks die inderdaad onothèra geeft en een Grieks synoniem is onagra, wat ons bij de onager brengt, de veld-ezel (Gr. onosagrios>onagros). De connectie met de ezels verschijnt ook in de naam van de familie waartoe de oenothera behoort, namelijk de Onagraceae. Onagra betekent letterlijk ezelsvoeder, misschien aten de ezels de plant of de wortels graag. Onagra is ook Grieks voor de oleander, maar dat is een andere plant In het Frans is onze teunisbloem een oenothère, herbe aux ânes, met als synoniem: onagre, de familie heet Onagracée. Verwarring alom dus. De wetenschappelijke naam, daarover is men het nu eens, is oenothera, dat heeft Linnaeus zelf vastgelegd.
Maar waarom zeggen wij teunisbloem? Dat klinkt echt Nederlands, zoals in Antheunis, van Ant(h)onius. Van Dale leidt het af van fleur de Tunis en ik vond daarvan één bevestiging, in een geleerd boek over de molecularisering van het wereldbeeld; wellicht hebben ze het van Hugo De Vries zelf? In sommige dialecten is teunisbloem de naam van de grote wederik, Lysimachia vulgaris, ook een plant met gele bloemen die rond dezelfde tijd bloeit.
Mijn zoektocht naar een Franse referentie leverde niets op: geen enkel Frans woordenboek kent de uitdrukking fleur de Tunis, het is ook geen synoniem voor de oenothère/onagre. De oorsprong van de bloem zelf ligt overigens niet in Afrika, maar in Noord-Amerika, van waar ze ingevoerd is in Europa in de 17de eeuw of zo.
In het Duits zeggen ze Nachtkerze, wellicht wegens de avondlijke bloei: nachtkaars; het is een zeer toepasselijke naam, je ziet ze echt oplichten in het halfduister. In het Engels is het evening primrose (primrose isde primula of sleutelbloem), suncups, sundrops.
Maar dat brengt ons allemaal niet dichter bij onze teunisbloem.
Die plant zou haar naam gekregen hebben wegens haar bloei rond de feestdag van Sint-Jan, 24 juni. Is het denkbaar dat onze teunisbloem naar Antonius van Padua (1195-1231) genoemd is, die zijn feest heeft op 13 juni? Dit is de populaire Franciscaanse heilige die men ter hulp roept om verloren voorwerpen terug te vinden. De plant bloeit weelderig van in juni tot laat in september, het kan dus.
Verschurens Modern Woordenboek zegt: waarschijnlijk van Tunisbloem, waarmee de afrikaan bedoeld wordt; dat is dan de tagetes, het afrikaantje, maar die komt ook al uit Amerika.
Laten we het maar op Antonius, Teunis dus teunisbloem houden, bij gebrek aan beter. Het lijkt aannemelijker dan de Franse referentie, die niet in het Frans terug te vinden is.
Ik vermeld nog dat de hele plant eetbaar is, de wortels zouden heel lekker zijn. De plant is ook zeer olierijk, de olie heeft naar verluidt homeopathische eigenschappen.
Hartpatiënten moeten genoeg bewegen. Ik dus naar een les figuurtraining, zogenaamd een rustige manier om je hele lichaam in conditie te brengen. Maar na veertig jaar zonder sport is dat lichaam nog juist goed om in de zetel te zitten, dat werd me al snel duidelijk. Terwijl de andere gegadigden nog allerlei oefeningen aan het doen waren, lag ik languit uit te puffen, bekaf, buiten adem, in het zweet, rood aangelopen, een hartslag ruim boven het gebruikelijke. Het was ontnuchterend, want zoals een mens denkt dat hij mentaal nog dezelfde is als veertig jaar geleden, zo vermoedt hij dat hij nog altijd een handstand kan doen, een uur zwemmen, twintig keer opdrukken en dies meer als hij zestig is. Niet dus.
De docente trachtte me te troosten: je moet jezelf wat respijt geven, dit was de eerste les, het gaat nadien wel beter. Dat kan wel zijn, maar ik ga toch maar een wat rustiger manier zoeken om toch wat in beweging te komen: fietsen, wandelen, zwemmen? Wat er ook van zij, een ding is duidelijk: op enkele maanden tijd ben ik er mij pijnlijk bewust van geworden dat ik oud geworden ben, of toch een heel stuk ouder dan ik dacht. Zo gaat het dus, dit is wat anderen voor mij overkomen is en dat ik nu zelf doe, in plaats van er naar te kijken en te zeggen: tiens, hij is wel veel ouder geworden op korte tijd! Hij ziet er ouder uit! Of zoals mijn oudste broer placht te zeggen: hij zal nooit zo oud worden als hij er uitziet!
Ik wou het nog even hebben over dat respijt. Hoeveel respijt heb ik nog? Dat is ook een van de kenmerken van ons leven: we weten niet op voorhand wanneer het zal eindigen en hoe, tot het te laat is.
Respijt is een tijdsspanne, een periode waarin iets wordt opgeschort, een uitstel of onderbreking, een verpozing of verademing. Wat de docente bedoelde is dat ik beter nu niet meteen beslis om af te haken, maar mijn oordeel even opschort, wat geduld heb. Wij hebben het woord overgenomen uit het Frans, lang geleden al, in de middeleeuwen al, nog voor we de Franse edelen van hun Gulden Sporen bevrijd hadden.
Het oud-franse respit komt dan weer zoals gewoonlijk van het Latijn, van het werkwoord respicere, letterlijk omkijken, terugkijken, omzien, omzichtig te werk gaan. Respectus is dan het omzien, zoals in de uitdrukking zonder omzien, of niet naar iemand omzien. Wie wel naar iets omziet respecteert het, heeft er respect voor. Maar naast respect is er in het Frans rond 1100 een ander woord van respectus afgeleid: respit, dat later répit werd, maar ondertussen hadden wij het al overgenomen als respijt, met dezelfde betekenis als in het Frans. Het Engelse respite dat ongeveer klinkt zoals ons respijt, heeft ook die betekenis.
Ik vermeld nog even dat spijt afgeleid is van het oud-Frans despit, modern Frans dépit, met als voorouder Lat. despectus, letterlijk naar beneden kijken, verachting dus, misprijzen; er is wel een betekenisverschuiving gebeurd, want in het Frans is dépit veeleer een soort van woede, vooral omwille van amoureuze afwijzing, dus wel spijt in onze betekenis, maar niet met droefenis, verdriet zoals in het Nederlands. Het Franse en dépit de en het Engelse in spite of betekenen allebei wat wij bedoelen met ten spijt: alle inspanningen ten spijt, kwam hij toch deerlijk te laat. Het Engelse spite heeft de oorspronkelijke betekenis van despectus behouden: kwaadwilligheid: he did it out of spite. Merk op dat beide het voorzetsel de- verloren hebben: spijt, spite.
Een afsluitertje. Het Duits heeft het prachtige Schadenfreude, dat wij vertalen als leedvermaak, plezier als iemand (schade) lijdt. Niet netjes, dus. Maar hoe zeg je dat in één woord in het Engels? Of het Frans? Het Italiaans, Spaans? Zijn wij dan samen met de Duitsers werkelijk de enigen die zich moeten schamen over zon laaghartige gevoelens?