mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
11-12-2012
Zwart Vlaanderen volgens Lode Wils en Eric Defoort
Ik lees geen kranten of weekbladen, maar via facebook werd mijn aandacht getrokken op
een interview in De Standaard met em. prof. Lode Wils en een reactie daarop van
em. prof. Eric Defoort. Wie dat wil nalezen, kan dat gemakkelijk zelf googelen.
Hoewel het antwoord van professor Defoort precies weergeeft wat ook mijn spontane
reactie was bij het interview met professor Wils (bij wie ook ik destijds college
liep), wil ik toch even wat dieper ingaan op mijn eigen Vlaams nationalisme.
Let om te beginnen op het ontbreken van het koppelteken.
Daarmee distantieer ik mij al enigszins van het Vlaams-Nationalisme dat tijdens,
tussen en na de twee Wereldoorlogen zo sterk verbonden is geweest met de
collaboratie met de Duitse bezetter. In het licht van de historische genocide
door het Duitse Nationaal-Socialisme heeft die collaboratie en dat Vlaams-Nationalisme
een onverholen negatieve morele connotatie meegekregen, en dat is ook wat Lode
Wils uitvoerig en niet zonder enig innuendo naar voren schuift in het interview,
en wat de journalist van dienst zo gretig oppikt.
Professor Wils bezondigt zich daarmee aan wat in het Frans faire
lamalgame heet, een amalgaam maken, of: er een soepje van maken. Kijk eens,
als vandaag ongeveer veertig procent van de Vlamingen voor de N-VA zegt te
stemmen, dan is het onmogelijk dat die allemaal of zelfs grotendeels afstammen
van collaborateurs. Ikzelf ben daar een sprekend voorbeeld van: geboren na de
oorlog; Moeder was van 1905, Vader van 1909 en ze hebben dus de beide
Wereldoorlogen meegemaakt, de eerste als kind, de tweede als jonggehuwden
(1935). Hun ouders waren geen collaborateurs en zij zelf ook niet; de twee jongere
broers Vader zijn op het laatst (verplicht?) in Duitsland gaan werken en zijn
nadien nooit meer gezond geweest en zijn dan ook vrij vroeg gestorven. Er is
niets in mijn achtergrond dat ook maar enigszins naar collaboratie zweemt en
ook ikzelf heb nooit iets anders gevoeld dan afschuw voor het Duitse
imperialisme en voor het infame Nazisme. Duitsland was de vijand, punt. En toch
ben ik sinds mijn prille jeugd Vlaamsgezind en een hartsgrondige tegenstander
van de nefaste Belgische constructie.
Volgens Lode Wils heb ik dat van mijn katholieke achtergrond.
Maar precies tegen die achtergrond heb ik mij altijd uit alle kracht verzet,
mijn hele leven lang en zeer publiek uitgesproken sinds ik op pensioen ben.
Wils denkt als een wetenschapper. Hij heeft het over de katholieken, de
socialisten, de liberalen enzovoort en daarmee bedoelt hij onvermijdelijk de
groepen die in het parlement hun politieke vertegenwoordigers hadden. Maar wat
betekent dat concreet?
Nog niet zolang geleden had N-VA één vertegenwoordiger in
het parlement. Als we professor Wils volgen, waren er toen dus zo goed als geen
mensen in Vlaanderen die het gedachtegoed van die partij toegedaan waren. Enkele
jaren later vertegenwoordigt die partij bijna de helft van de Vlaamse bevolking
in hetzelfde parlement. Er klopt duidelijk iets niet. Vlak na de laatste
(hopelijk!) oorlog was Vlaanderen in overgrote meerderheid katholiek en dat
bleek ook in het parlement; vijftig jaar later is het katholicisme in
Vlaanderen uitgestorven. Veranderen de mensen dan zo gemakkelijk van gedacht?
Natuurlijk niet. Een persoon is geen katholiek, socialist of
liberaal. Dat zijn etiketten die men op mensen kleeft die tijdens een bepaalde
verkiezing voor een bepaalde politieke partij stemmen. Ik heb in mijn leven op
zowat alle partijen gestemd, behalve op het Vlaams Blok/Belang. Het is al te
simpel om mensen zo in te delen en zo te beoordelen, maar als wetenschapper kan
je natuurlijk niet anders, dat is het enige houvast dat je hebt, want in de
ziel van de mens kan je niet kijken. Wie was er collaborateur, destijds? Alleen
wie veroordeeld is of vermoord? En is iedereen terecht veroordeeld, en is er
iemand terecht vermoord? Waren alle Vlamingen collaborateurs, zoals de Franstalige
Belgische pers zo graag wil laten geloven? Waren alle katholieken Vlaamsgezind,
of zelfs een meerderheid? Waren er geen Vlaamsgezinde socialisten of liberalen?
Was er dan geen liberaal katholicisme? Geen Kristenen voor het Socialisme?
Ach, de opvattingen van een mens zijn zoveel complexer dan
het beeld dat Lode Wils ervan schetst in dit interview. Zeker, zijn opvattingen
zullen wel wat meer genuanceerd zijn dan hier blijkt, maar het siert hem niet
dat hij zich op zijn oude dag laat verleiden tot dergelijke interviews die door
hun kort bestek noodzakelijk ongenuanceerd zijn, ik zei bijna: zwart/wit.
Wij zijn ook niet door ons verleden gedetermineerd. Mijn oudste
broer is zijn leven lang katholiek gebleven, heeft zich laten berechten op zijn
sterfbed; ik ben overtuigd atheïst en strijdbaar antiklerikaal. En zo is het in
het algemeen. Mensen denken heus zelf wel na. Bij N-VA zitten nu mensen die
vroeger voor een andere partij stemden, dat kan niet evident niet anders. Als
het Vlaams nationalisme zwartgekleurd is, waren ze dan al zwart toen ze nog
blauw, groen/oranje of rood stemden? Het heeft niet de minste zin meer om zoals
Lode Wils te denken en te spreken in termen van partijpolitieke en ideologische
tegenstellingen van een halve of een hele eeuw geleden.
Mijn Vlaams nationalisme heeft niets met Duitsland te maken,
niet met het Keizerrijk, niet met het DritteReich, niet met de Bundesrepublik, niet met het recentelijk
verenigde Duitsland. Zoals Eric Defoort zegt: het heeft alles te maken met
België. Het koninkrijk België is een anomalie, een cynische historische
constructie van de grootmachten na Napoleon, dat is straks tweehonderd jaar
geleden! België is nefast voor Vlaanderen, het is nefast voor België. Het had
al lang moeten verdwenen zijn en het wordt nog enkel in stand gehouden door wie
er ten onrechte van profiteert.
Daarom is het perfect verstaanbaar dat N-VA niet in de
federale regering zit en er niet wil in zitten, in tegenstelling tot alle
andere partijen. De enige federale regering waaraan de N-VA kan deelnemen, is
er een die zichzelf en meteen België opheft, en zo Vlaanderen teruggeeft wat
het nooit had mogen verliezen: zijn grondgebied, zijn taal, zijn instellingen, zijn
eer, zijn trots, zijn ziel.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
10-12-2012
Barbaren!
Bij enkele recente straatinterviews met Franstalige federale
ministers en met de Waalse premier van de federale Belgische regering bleek nog
eens overduidelijk dat zij onze taal niet machtig zijn. Zij slagen er niet in
om op eenvoudige vragen te antwoorden in een begrijpelijk Nederlands. Meer nog:
zij verstaan de vragen meestal niet eens, en om dat te verbergen, geven ze een
ontwijkend of niet ter zake doend antwoord.
Men kan zich daaraan ergeren op principiële gronden:
federale ministers en zeker de premier van België zouden de taal van de
meerderheid van de bevolking moeten spreken. Dat is evident, maar er is meer
aan de hand. Door zich in stuntelig of zelfs schabouwelijk Nederlands uit te
drukken, geven deze eminenties de indruk dat zij idioten zijn, terwijl ik voorlopig
nog altijd bereid ben aan te nemen dat zij dat niet zijn. Ik verklaar mij
nader.
Een kind dat zich onbeholpen uitdrukt, beschouwt men als
onmondig, als nog niet helemaal compos
mentis, of zoals ze in Leuven zeggen: nog nie toetoe (nog niet tot daar).
Zich verstaanbaar kunnen maken is de eerste vereiste om ernstig genomen te
worden. Wij gebruiken die norm ook voor vreemdelingen. De Grieken noemden al
wie geen Grieks sprak barbaroi, een onomatopee die perfect nabootst wat de
Grieken hoorden als vreemdelingen tot hen spraken: gewauwel. En dus werd hun
benaming voor vreemdelingen die een onverstaanbare taal spreken ook een internationaal
waardeoordeel: barbaren, ongeletterde, onbeschaafde personen die nauwelijks van
de dieren te onderscheiden zijn. De Vlaamse en Franstalig Belgische kolonisten
die naar de Kongo trokken, namen dezelfde houding aan tegenover de zwartjes:
goed genoeg om als slaven te werk te stellen, te verkrachten, te mishandelen,
maar nauwelijks mensen. Vandaag nemen wij nog steeds die houding aan tegenover
vreemdelingen, ook al spreken die vaak (noodgedwongen) veel meer talen dan wij.
Vlamingen nemen tegenover personen die uitsluitend Frans
spreken nog altijd die misprijzende houding aan. Een tiental jaren geleden, in
2001, leidde dat tot een vreselijk
treinongeval in Pécrot, op de spoorlijn Leuven-Ottignies. Er was een trein uit
Ottignies op het verkeerde spoor geraakt en die denderde als in een slechte
film onontkoombaar af op de nietsvermoedende tegenligger uit Leuven. Een Waalse
spoorwegbeambte telefoneerde in volle paniek naar zijn collega in Leuven, maar in
het Frans, natuurlijk. De Vlaamse collega reageerde geïrriteerd: wazegdegaanaa? kverstoanekikaanie,
zenne, zegtanekie in tVloms menneke Waarop de Waalse collega als uitzinnig bleef
roepen: arrêtez ce train, arrêtez ce train! Maar toen was het al te laat: acht
doden, twaalf gewonden.
Elke treinbediende in Leuven, elke Vlaming kent voldoende
Frans om arrêtez ce train te verstaan. Maar men wil het niet verstaan,
blijkbaar zelfs niet in dit vreselijk noodgeval. En dus legde de Vlaamse
collega gewoon de telefoon dicht. Hij zal geacht hebben: onnozel ventje, dat m
Vloms sprekt!
Door te proberen om Vloms te spreken en dus hun goede wil
te laten zien, bereiken de Franstalige politici, bedrijfsleiders,
vakbondsmensen, journalisten en inderdaad ook de Koninklijke familie precies
het tegenovergestelde effect. Ze komen door hun manifeste onkunde immers niet
over als mensen die een inspanning doen om onze taal te spreken, maar als volslagen
idioten. Wie zich niet in onze taal kan uitdrukken, is nog altijd een barbaar
waarvoor we niet het minste respect hebben.
Let wel, dat gaat enkel op voor mensen van wie we terecht mogen
verwachten en zelfs eisen dat ze Nederlands spreken. De dalai lama mag hier om het
even welke taal gebruiken, en ook Obama, zelfs Sarkozy of Hollande. Maar Di
Rupo niet: die moet Nederlands spreken, als premier van België. Doet hij dat
niet (en hij doet het nog steeds niet) dan komt hij over als een kluns, een
idioot, een karikatuur van zichzelf. Dat is de reden waarom ik hem gewoonlijk
een clown noem. Telkens hij in het Nederlands in het nieuws verschijnt, word
ik verscheurd tussen woedende ergernis en hilariteit: het zou amusant en
komisch zijn, als het niet zo tragisch was.
Mijn ietwat verrassende raad aan de Franstalige eminenties
is: sa vrienden staakt uw wild geraas en spreek in het vervolg nog uitsluitend
Frans. Je zal dan ten minste een behoorlijk antwoord kunnen geven op vragen en
zeggen wat je te zeggen hebt. Men zal je dan voor vol aanzien, ook als men je
kwalijk blijft nemen dat je geen Nederlands spreekt. Dat laatste is een (belangrijke!)
politieke kwestie, het eerste is een elementair menselijke. Beter overkomen als
een Nederlands onkundige vreemdeling (wat ze in feite zijn) dan als een idioot
die er niet in slaagt om zich verstaanbaar te maken.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
06-12-2012
Spijt
Er zijn wel meer dingen in mijn leven waarover ik achteraf
spijt heb, zeker nu ik wat ouder geworden ben. Maar er is een aspect van mijn
kleinburgerlijke achtergrond dat me wel erg dwars zit. In de omgeving waarin ik
ben opgegroeid, was men zeer uitgesproken in zijn oordeel; wij hadden gelijk,
al de anderen ongelijk; wij waren de goeden, al de anderen de slechten
enzovoort. Dat vond zijn oorzaak in een ongetwijfeld goedbedoelde manier om ons
duidelijk te maken wat goed en slecht was, een belangrijk element in de
opvoeding van kinderen, maar alles hangt natuurlijk af van wat me goed noemt en
wat niet. Het is zo kenmerkend voor een kleinsteeds of dorpsmilieu dat men niet
veel verder kijkt dan zijn neus lang is. Alles wat anders is, is dan slecht.
Zo waren socialisten en liberalen slecht, want wij waren
tsjeven, katholieken dus; waarschijnlijk waren ook wij de slechten in een
liberaal of socialistisch gezin, al ben ik daar niet helemaal zeker van:
katholieken waren nog een stuk zelfzekerder en onverdraagzaam dan de anderen.
Protestanten waren ook letterlijk uit den boze en over ongelovigen werd niet
eens gepraat; vrijmetselaars waren des duivels. Arbeiders, daar keek men op
neer, als men er geen schrik voor had. Wie vreemd ging of scheidde, plaatste
zich meteen aan de verkeerde kant. Homos werden doodgezwegen, maar er was geen
twijfel over dat wat ze deden afschuwelijk was.
Het was zelfs voldoende dat men een ander dialect sprak. In
Eeklo, mijn geboortestad, liep er een spoorlijn aan de rand van het
stadscentrum; wat aan de andere kant van die spoorlijn lag, noemden we onveranderlijk
Over dIJzers; wie daar woonde, sprak lichtjes anders dan in het stadscentrum.
Het accent neigde bijna onmerkbaar naar wat nog verder lag, de boerenbuiten. En
dus keek men neer op wie zelfs maar een zweem van dat boerse verried in zijn of
haar taal.
Ik nam als kind aanvankelijk al die morele oordelen gewoon
over. Ik hoorde niet anders bij mijn ouders; mijn moeder was daarin zeer uitgesproken,
maar mijn drie ongetrouwde tantes, die nochtans (net ) over dijzers woonden,
dreven het wel heel ver.
Toen iemand mij later in Leuven de eerste keer een homo
aanwees in ons gezelschap, wou ik die zelfs niet aankijken, laat staan aanspreken.
Ik was erg vooringenomen en ik ben dat lang gebleven, en dat spijt me. Ik heb
op die manier kansen gemist om mensen te ontmoeten die anders waren, en dat is
jammer. Ik heb helaas ook mensen gekwetst en liefdeloos behandeld, en dat is
erger dan alleen maar jammer.
Vandaag leven we in een meer tolerante maatschappij. Wij
zien meer mensen die anders zijn dan wij en wij stellen vast dat zij het niet
slechter doen dan wij, soms zelfs zeer in tegendeel. Dat geeft te denken. Er
zijn de media die de verscheidenheid illustreren zonder daaraan meteen een
moreel oordeel te verbinden. Geleidelijk aan verruimt dat de geesten.
Allerlei dingen kunnen nu die vroeger not done waren. Sinds ik de VRT, de Vlaamse staatsomroep radicaal
vaarwel gezegd heb, bekijk ik samen met Lut het avondnieuws op VTM. Dat zou
vroeger ondenkbaar geweest zijn. Ik stel echter vast dat het nieuws daar
helemaal niet moet onderdoen voor het officiële nieuws, integendeel. En zo
zijn er waarschijnlijk talloze zaken die ik onnadenkend heb uitgesloten, en die
een volwaardig alternatief zijn, indien geen aanmerkelijke verbetering.
Natuurlijk zijn er nog altijd grenzen, en er zijn ook nog
altijd onverdraagzame mensen. Maar al bij al vind ik dat men in mijn omgeving
althans niet meer zo eenzijdig is als toen ik nog een kind was. Dat stemt me
hoopvol, ook als ik de onverdraagzaamheid en de haat die er nog altijd is in de
wereld dagelijks voorgeschoteld krijg in de nieuwsberichten.
Ik heb een evolutie doorgemaakt in mijn denken, in mijn
oordeel over de anderen. Wij hebben allemaal een dergelijke evolutie doorgemaakt,
elk op zijn manier en de wereld is daardoor een beetje meer leefbaar geworden.
Wat er in mijn leven gebeurd is, daar kan ik niets meer aan veranderen. We
dragen ons verleden met ons mee, als goede herinneringen en als pijnlijke, die
ons tot in onze meest benauwende nachtmerries achtervolgen.
Mocht er iemand zijn die dit leest en die aan mij terecht
een slechte herinnering heeft overgehouden, dan wil ik me, voor wat het waard
is, daarvoor gemeend verontschuldigen. Als je me ooit nog mocht ontmoeten, dan
reik ik je mijn hand en ik hoop dat je meer openheid zal betonen dan ik toen,
en me zal vergeven.
Karel
Categorie:samenleving Tags:levensbeschouwing
02-11-2012
Bevrijd van de dwang van de media
Ik krijg enkele reacties op mijn afkeer van de staatsomroep.
Ik wens hier uitdrukkelijk te verduidelijken dat het niet gaat om een totaal
afwenden van de wereld en van de media, natuurlijk, maar om een bewuste keuze
die ik maak op ernstige en objectieve gronden. Daarmee herleiden we een
instelling als de VRT tot haar ware proporties: een NV tussen de andere in het ruime
medialandschap. Zo ontzeggen we althans voor onszelf die instelling haar gezag
en haar invloed over onszelf, we bevrijden ons van haar en ontnemen haar de
exclusieve en geprivilegieerde plaats die ze had ingenomen, zoals we dat bijvoorbeeld
ook gedaan hebben van de katholieke kerk. Als je er even bij stilstaat, dan was
het even verwonderlijk om zoveel aandacht te besteden aan de VRT als wij deden
met de kerk. Wij kunnen best zonder de ene en zonder de andere instelling.
Door de kerk af te wijzen, hebben wij haar ook ontmanteld,
ze is nu quasi onbestaande. Wanneer genoeg mensen zich van de VRT afwenden en
de kijk- en luisterdichtheid daardoor afneemt, moet dat hetzelfde gevolg
hebben. Wij beslissen over onze wereld, niet omgekeerd. Indien de VRT niet
deugt, en dat lijkt mij een feit, dan kan die niet als dusdanig overleven. Als
die instelling wel overleeft, omdat er voldoende mensen het een goede
instelling vinden, dan heb ik mij vergist, of vergissen de anderen zich. Als ik
me vergis, dan moet ik daarvan de gevolgen dragen: geen publieke omroep voor
mij. Als de anderen zich vergissen, dan geloof ik dat dit geen blijvende
toestand kan zijn: one cannot fool all of
the people all of the time.
Wie had ooit gedacht, vijftig jaar geleden, dat de kerk in
Vlaanderen zou herleid zijn tot een stelletje suffende ouderlingen en enkele
jongeren met (tijdelijke) waanideeën, geleid door enkele wanhopige
conservatieve naïevelingen of cynische profiteurs? Het kan een tijdje duren
voor de dingen duidelijk worden, maar dat is de enige vorm van verandering
waarbij geen doden vallen. Met de media is hetzelfde aan het gebeuren. Er is nu
concurrentie, je hoeft niet verstoken te blijven van nieuws &c. omdat je
niet meer de VRT volgt. Wijzelf kijken nu naar het VTM-nieuws om zeven uur en
dat valt best mee. Ik heb steeds geweigerd om naar VTM te kijken omdat ik dat
associeerde met commercie, minderwaardige kwaliteit, amateurisme, frivoliteit
en, vooral, morele inferioriteit en gebrek aan objectiviteit en ernst. Maar nu
blijkt dat die gedachte volledig fout was: het is precies de VRT die zondigt op
al die gebieden! Ik zat gevangen in een vooroordeel dat het instituut zelf me
opdrong. Nu ik het VTM-nieuws bekijk, stel ik vast dat de waarheid anders is.
We kunnen nu kiezen en vergelijken en zelf beslissen en dat
is wat we te allen tijde moeten doen. Als VTM mij niet bevalt, dan zoek ik
verder tot mijn verlangens ingewilligd zijn. Dat kan later misschien ook weer
de VRT zijn, als de huidige malaise verdwenen is.
Misschien vergis ik me wel degelijk en is de wereld aan het
evolueren in een richting die niet de mijne is. Dat is mogelijk. Ik heb nog
maar een beperkte tijd te leven met behoud van mijn oordeelsvermogen, hooguit
een tiental jaren, misschien. De wereld heeft nog een langere toekomst. Ik zal
zolang ik dat kan kritisch blijven en zo een heel klein beetje mijn stempel
drukken op die toekomst. We zien wel. Voorlopig ben ik blij dat ik van onder de
vleugels van de staatsomroep weg ben. Ik voel me niet meer verplicht om alles
te weten wat ze daar vertellen, noch om het met alles eens te zijn. Ik zal
kritisch blijven, maar mijzelf niet meer martelen door te blijven kijken en
luisteren. Het kan ook zonder!
Ik voel dat niet aan als een vermindering van mijn
levenskwaliteit, maar als een verbetering: ik heb nu meer tijd en aandacht voor
andere zaken, die veel belangrijker zijn dat wat de VRT meent te moeten
brengen. Bijvoorbeeld de klassieke of ernstige muziek; op de VRT is dat bijna
uitsluitend de top 100. Op de Nederlandse Concertzender heb ik op enkele dagen
al meer onbekend werk en onbekende uitvoeringen gehoord dan op een jaar VRT.
Dat ik niet meer hoef te luisteren naar de commentaren tussendoor en naar de
interviews, mensenlief, wat een verademing! Eindelijk af van het getater van de
presentatoren, de woordenkramerij van de studiogasten, de zelfingenomenheid van
de makers van ernstige programmas, de beoordeling van alles en iedereen door
zelfaangestelde experts, de futiliteit van wat als belangrijk wordt voorgesteld.
Lieve mensen, doe eens de proef op de som: zet je radio en
tv een dag af, of stem af op een andere zender. Dan merk je pas hoe verslaafd
je bent, hoe je alles gewillig ondergaat. Dat is geen leven. Het kan echt ook
anders. Probeer het eens?
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
01-11-2012
Het opgeheven vingertje
Ik ben nog aan het afkicken van mijn levenslange verslaving
aan de Vlaamse staatsomroep, maar wat ik nu al niet meer mis, is het opgeheven
vingertje van de VRT.
Een leven lang institutioneel leven heeft me verslaafd
gemaakt aan morele regels. Dat begon al heel vroeg, met ouders die de
leefregels van het katholieke instituut dat Vlaanderen was na de Tweede
Wereldoorlog klakkeloos overnamen in het huisgezin als een onaantastbare vanzelfsprekendheid.
Elke afwijking van de norm werd met diepe morele verontwaardiging afgewezen en
bestraft. De dag dat je naar school ging, de eerste kleuterklas, werd het nog
erger. Daar was de warme lichamelijke liefde van het gezin, die de gestrengheid
enigszins temperde op gezegende momenten, totaal afwezig en vervangen door een soms
wel erg onpersoonlijke autoriteit. In plaats van vrouwen die in hun eigen gezin
allicht liefdevolle moeders en echtgenotes waren, kregen we nu vooral verplicht
celibataire feeksen en trutten, al dan niet als nonnetjes verkleed, die
zichzelf emotioneel volledig wegcijferden voor het instituut: de school, het
gezag, de kerk, de staat, de moraal.
Het is niet meer veranderd. In de lagere school werd het
alleen maar erger en in de middelbare school, waar je toch verwacht dat het er humanior aan toe zou gaan, waren de
niet-autoritaire leraren zeldzaam en stonden ze in de pikorde duidelijk achter
de feldwebels die het gezag op zich
genomen hadden: de directeur, de superior, de prefect, de subregenten, de
studiemeesters Zij stonden in voor onze opvoeding tot deugdelijke katholieken,
niet voor onze wetenschappelijke vorming. Zelfs aan de (katholieke)
universiteit was dat nog zo: het gezag was er in handen van priesters en het
woog als lood op het universitaire leven, zelfs in 1968. Toen ben ik zelf tot
het instituut toegetreden, in mijn geval die zelfde Katholieke Universiteit
Leuven, uitgerekend de Faculteit der Godgeleerdheid, waar het aantal
lekenprofessoren omzeggens nihil was. Mijn hele actieve leven heb ik aan die
universiteit doorgebracht als slachtoffer en op mijn beurt als dader van het (morele)
gezag.
Videant consules ne quid res publica detrimenti
capiat.
Het was
de opdracht die de senaat gaf aan de (tijdelijke) consuls om voor de staat te
zorgen in tijden van grote onrust of bedreiging, oorlog of rampen. Daarmee
droeg de senaat tijdelijk de macht over aan de leiders, die dan autonoom en
zonder veel overlegstructuren konden instaan voor het welzijn van Rome. Dit senatus consultum ultimum, het ultieme
senaatsbesluit, was echter steeds tijdelijk, voor de duur van de gelegenheid
waarvoor het was ingesteld. Daarna golden al de democratische wetten en rechten
zoals tevoren en waren de twee consuls weer tijdelijke ambtenaren, benoemd voor
slechts twee jaar.
De gezagsdragers van de katholieke kerk van heel het Vlaamse
katholieke publieke leven waren echter niet democratisch verkozen voor een
ambtstermijn, maar quasi ad vitam,
voor het leven. Zij belichaamden het instituut, ze werden het instituut zelve,
en die vereenzelviging beschouwden ze als een eer en een heilige plicht; wie
dat niet deed, was niet voldoende toegewijd en onwaardig om het gezag op zich
te nemen. Men moest afstand doen van de eigen ambities en zich onderwerpen aan
de doelstellingen van het instituut.
Wat ik niet besefte, ook niet toen ik de rangen van het
instituut vervoegde, wat dat er geen instituut is. Er zijn alleen maar mensen
die doen alsof het er is, aan beide kanten van de barrière. De machtsdragers
verdedigen hun eigen gezag en zoeken hun eigen ambities te realiseren via het
instituut. De onderdanen gebruiken het instituut voor hun eigen doelstellingen
en proberen zich zoveel als mogelijk te onttrekken aan de verplichtingen die
het instituut hen oplegt. Men stelt zich geen vragen over de ontelbare
instituten die er zijn, men aanvaardt hun bestaan en hun gezag en dat van
diegenen die met de uitvoering en de toepassing van dat gezag belast zijn.
Dat geldt in de hoogste mate voor het staatsgezag en al de
vormen die dat aanneemt. Een daarvan is de staatsomroep, aanvankelijk en tot in
1960 het NIR, het Nationaal Instituut voor Radio-omroep, daarna de BRT,
Belgische Radio en Televisie tot 1991. Toen kwam de splitsing in een BRTN en
een RTBF. Op 1 januari 1998 heette dat de VRT, geen parastatale meer maar een
NV van publiek recht. De staatsomroep was dus aanvankelijk een echte staatsinstelling,
die ook gebruikt werd voor ambtelijke belangrijke mededelingen, zoals de koers
van de aandelen, de waterstanden van de rivieren, boodschappen van en naar
zeelieden, de zondagsmis Het nieuws en de informatie die je er kreeg, droeg
het kenmerk van de staat, het was officieel. Dat merkte je ook aan de stijl: er
was geen plaats voor frivoliteit, radio was een ernstige zaak. Het was met
andere woorden een instituut en de mensen die er werkten waren staatsambtenaren,
bekleed met gezag, in afdalende orde van de directeur-generaal naar de koffiemadam
en de poetsvrouw die de toiletten proper hield.
Wie aan een instituut werkt, ontleent daaraan zijn of haar
statuut en gezag. Dat uit zich in uniformen en aangepaste kledij, in wedden en
lonen en pensioenen, in titels en hiërarchieën, in structuren, gebruiken en
geplogenheden, in vlaggen en wimpels, logos en iconen, eretekens en
reverenties, in allerlei uiterlijke tekenen en stilzwijgende overeenkomsten.
Men is niet meer zomaar zichzelf, men is zijn functie. Een onbenul met een
uniform aan of met een titel wordt dan plots een gezagsdrager die men moet
respecteren of zelfs vrezen.
Men vergeet daarbij dat wij allemaal gewoon maar mensen zijn
en dat een aap met een bril op nog geen geleerde is, noch een hond met een hoed
op een eerste minister. Wij zijn allemaal verschillend, zelfs zeer
verschillend, maar we blijven volwaardige mensen. Niemand is intrinsiek meer
dan iemand anders. Niemand heeft dan ook het recht om zich boven iemand anders
te stellen, niet als persoon, maar ook niet onder het mom van het gezag dat men
ontleent aan zijn functie. Een politieagent, om slechts één voorbeeld te
noemen, is in de eerste plaats een mens die zich kan vergissen en die misbruik
kan maken van de beperkte macht die de wet hem of haar verleent. Wij moeten de
functie respecteren volgens de wettelijke voorschriften, maar niet de mens; die
moeten we enkel respecteren als medemens.
De verleiding is enorm, natuurlijk, voor elke gezagsdrager,
op elk niveau, om zich te laten gelden. Wij maken het dagelijks mee, als dader
of als slachtoffer. Het kan de bediende aan het loket zijn, of de kassierster
in de supermarkt, de kaartjesknipper op de trein, de belastingsambtenaar, de directeur
op school, het diensthoofd op het werk, de bisschop, de minister, de
vakbondsafgevaardigde, de partijleider
Ik keer terug naar mijn bedenkingen over de staatsomroep.
Ook nu de VRT een NV is, blijft het een staatsomroep, die vrijwel volledig
betaald wordt met belastingsgeld. Het personeel heeft nog een bijzonder
statuut. Maar zelfs zonder die juridische onderbouw voelt de VRT aan als een
staatsinstelling. Men gedraagt zich daar nog steeds als dusdanig en men kijkt
met misprijzen neer op de commerciële zenders, die het zonder staatssubsidies
moeten doen. Men voelt zich superieur, niet alleen kwalitatief maar vooral ook moreel.
Het is vanuit dat morele superioriteitsgevoel dat men de boodschap brengt. In
het journaal blijkt dat uit de morele verontwaardiging die men ten toon spreidt
bij de nieuwsitems: moord en verkrachting, oorlog, fraude, verkeersslachtoffers,
noem maar op. Het volstaat niet dat men het nieuws brengt, er moet altijd een
opgeheven vingertje bij zijn, een moreel oordeel en vaker nog een morele
veroordeling. Als men het over het Griekse drama heeft, gebeurt dat in
dramatische termen: Griekenland staat aan de rand van de afgrond en dat is hun
eigen schuld, ze hebben vals gespeeld, ze hebben boven hun stand geleefd en
moeten nu maar het gelag betalen. Enzovoort, uitentreuren. Je kan de obligate
morele verontwaardiging aflezen van het gezicht van de presentatoren.
Een gevolg van die ingesteldheid is dat men bij voorkeur
slecht nieuws brengt. Dat geeft immers volop de gelegenheid om de gemoederen te
bespelen met die morele bekkentrekkerij. Als er eens iets goeds te melden valt,
is de teleurstelling en de wrevel duidelijk merkbaar bij de nieuwslezer van
dienst. Aan het goede nieuws, dat er toch ten minste zo vaak moet zijn als het
slechte, besteedt men nauwelijks enige aandacht en dan nog en passant. Elke verkeersdode moet vermeld, het liefst nog met
bloederige beelden, maar niet elk pasgeboren kind.
Een ander gevolg is dat men bij de openbare omroep een hoge
concentratie vaststelt van linkse intellectuelen, of wat daarvoor doorgaat, van
wereldverbeteraars allerhande en moraalridders. Van mensen kortom die zich met
de staatsomroep vereenzelvigen en bekleed met dat onverdiend gezag de wereld belerend
en verwijtend tegemoet treden. Alsof zij doordat ze tot de VRT behoren plots
iets anders worden dan wie of wat ze waren, alsof hun noblesse óns oblige. Wat
geeft hen het lef, denk ik dan, om hun opinie zomaar de huiskamers in te jagen?
Wie zijn zij wel, dat zij het allemaal zo goed begrijpen en het ook nog goed
kunnen uitleggen? Waarom zouden zij het beter weten, dag na dag, dan jij en,
ja, waarom niet, ook ik? Zijn zij dan expert op al de gebieden die zij in één
uitzending bestrijken? Komen al hun voorspellingen dan uit? Zijn al hun
interpretaties wel gerechtvaardigd? Vergissen zij zich nooit schromelijk? En
verontschuldigen zij zich ooit voor hun flaters, hun onnauwkeurige verslagen of
hun misplaatste opmerkingen waar niemand om gevraagd heeft, voor wat ze niet
vermeld hebben, bewust of uit onwetendheid? Waarom zouden zij beter zijn dan
iemand anders? Toch niet gewoon omdat zij bij de VRT werken? Er zijn
ongetwijfeld verstandige, eerlijke en hardwerkende mensen bij de VRT. Maar
waarom zouden we moeten aannemen dat zij daar in grotere getale aanwezig zijn?
Vraag aan honderd willekeurige mensen waar zij zichzelf situeren in hun eigen
groep, bijvoorbeeld hun beroep of hun hobby. Meer dan 80% zegt tot de top tien
te behoren, wat natuurlijk statistisch onmogelijk is. De zelfoverschatting bij
staatsambtenaren is zo mogelijk nog schrijnender.
Ik weet waarover ik spreek. Ik heb tijdens mijn loopbaan
vaak te kampen gehad met idioten die met gezagsargumenten hun gelijk moesten
halen. Maar ik heb me zelf ook aan dergelijke praktijken schuldig gemaakt, onbewust
maar, helaas, ook bewust, willens en wetens. Ik ben vaak verwaand geweest en
zelfs aanstellerig, vol misprijzen voor wie mijn mening niet deelde. Dat lag
voor een deel aan mijn karakter, maar voor een deel ook aan mijn functie. Powercorrupts Gezag doet mensen dat gezag misbruiken. Machtswellust is
een van de diepste gronden van alle kwaad dat mensen elkaar aandoen.
Nu ik geen enkel gezag meer bekleed, geen enkele officiële
functie meer bekleed en nog enkel in eigen naam spreek, voel ik een nederigheid
die me goed van pas zou gekomen zijn in mijn actieve leven. Maar ik voel me
tevens bevrijd van de last van de macht en de verantwoordelijkheid die ooit op
mijn schouders rustten. Ik kijk nu anders naar de wereld en ik merk dat gezag,
macht en het misbruik daarvan de oorzaak zijn van alle ellende. Het is een moeilijke
weg terug, maar ik ben ervan overtuigd dat het de enige uitweg is.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
26-10-2012
Een links complot?
Toen onlangs het overlijden gemeld werd van de marxistische
historicus Eric Hobsbawm, vond de Vlaamse VRT het nodig om dat te vermelden in
het ochtendprogramma Espresso van Klara, de klassieke muziekzender. De journalist
van dienst greep de gelegenheid maar al te graag aan om de verdiensten van
Hobsbawm te prijzen, maar tevens om aan de hand van diens bizarre ideologie
onverholen kritiek te spuien op de recente (democratische!) verkiezingsoverwinning
van de N-VA. Vlaanderen zou, volgens het recept dat Hobsbawm herhaaldelijk
verdedigde in zijn publicaties, zijn eigen verleden, taal, territorium en tradities
uitgevonden hebben. Dat zou dan vooral gebeurd zijn door de rechtse
conservatieve burgers als een substraat voor hun egoïstische kapitalistische doelstellingen
van persoonlijke verrijking en onderdrukking van het proletariaat. Met
stijgende verontwaardiging aanhoorde ik die onzinnige vertekening van eeuwen
strijd voor een humane en democratische ontvoogding van het Vlaamse volk. Ik
schreef daarover meteen de makers van het programma aan, in dezer voege:
Ik ben geschokt door
het verhaal dat ik daarnet hoorde over de marxistische interpretatie van het
Vlaams verhaal van de N-VA. Ik ben geen partijlid, begrijp me goed. Maar ik
vind het grof dat men Hobsbawm flagrant misbruikt om uit te leggen dat men
Vlamingen en Vlaanderen creëert, en die men identificeert als rechtse
ondernemers. Als er alleen dat was, zou de meerderheid van de Vlamingen niet
stemmen zoals ze doet. Vlaanderen is een historische realiteit, we hoeven niets
te verzinnen, geen taal, geen cultuur, geen verleden, geen grondgebied, geen
economische realiteit. Gelieve uw reporter, die zelf blijkbaar een beetje
verveeld zat met zijn verhaal, (en die door Vlaanderen betaald wordt), aan te
raden even iets te lezen over de Vlaamse geschiedenis voor hij nogmaals
dergelijke baarlijke nonsens uitkraamt, op onze Vlaamse radio, nota bene, waar
we zo hard hebben moeten voor vechten!
en kreeg tot mijn enigszins verbaasd genoegen snel een
antwoord, dat nota bene mijn bezwaren bijtrad. Daarvoor heb ik de betrokkene bedankt en ik was weer
even en enigszins verzoend met Espresso en met de VRT.
Deze morgen was het weer prijs. Dezelfde journalist, ik
vermoed Werner Trio, kwam op dramatische wijze aankondigen dat de Katholieke
Universiteit Leuven, of zoals hij het zei de Ka U El (een afkorting die al in
de tijd van Piet De Somer in onbruik werd gesteld, net zoals de kul), een
eredoctoraat verleent aan Christine Lagarde. Daarop volgde een scherpe linkse
analyse van het IMF, waarvan zij het hoofd is, en van haar optreden in verband
met de crisis, en van haar loon en het feit dat zij daarop als diplomate geen
belastingen betaalt in Frankrijk enzovoort.
Kijk eens, iedereen mag zijn eigen opinie kwijt, daarvan
profiteer ik ook, tenslotte, maar er is nog een verschil tussen de VRT, een
officiële instelling die geacht wordt het algemeen belang te dienen en dus enige
objectiviteit zou moeten betrachten, vooral in de algemene programmas, en mijn
privé website. Dat men in duidingprogrammas voor en tegen van allerlei
stellingen aan bod laat komen, vind ik uitstekend. Maar tussen de ochtendmuziek
en het nieuws door elke dag een dosis marxistische indoctrinatie, dat gaat me
te ver. Ik heb meteen Espresso en de VRT de mond gesnoerd en de Concertzender
Klassieke Muziek laten weerklinken in de huiskamer. Ik programmeer meteen mijn
internettuner zo dat ik s morgens niet meer meteen de VRT krijg, maar die
klassieke muziek.
Ik neem dus afscheid van het nieuws op acht uur, om half negen,
om negen, tien elf enzovoort, van het persoverzicht, van de smakeloze,
ergerlijke jingles en de opdringerige reclamespotjes voor eigen programmas,
voor dure culturele evenementen en voor bedrieglijke banken. Teveel is trop en trop is teveel. Ik heb de jarenlange beschuldigingen en
verdachtmakingen over een linkse of rode infiltratie van de media en van de VRT
in het bijzonder steeds weggelachen en gewuifd als verzinsels en idiote
complottheorieën. Vandaag stel ik zelf objectief en bij herhaling vast dat er
wel degelijk aanduidingen in die richting zijn. De linkse ideologie vertegenwoordigt
in Vlaanderen minder dan vijf procent van de bevolking. Ze bestaat nog altijd uit
een kleine kern van intellectuele en artistieke salonsocialisten en communisten,
die met de dag nog volksvreemder en meer elitair worden en blijkbaar geen
lessen trekken uit de geschiedenis. Ik wens me daarvan uitdrukkelijk te distantiëren,
en honni soit qui mal y pense.
Ik zal niet nalaten Espresso daarvan op de hoogte te brengen. Ze kunnen dan zelf beslissen of het verlies van een luisteraar na 66 jaar intense dagelijkse radiotrouw voor hen ook maar iets betekent.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
25-10-2012
seks
Onophoudelijk bereiken ons berichten in de media die te
maken hebben met de menselijke seksualiteit. Misbruik is daarbij het grote
woord: scoutsleiders in de Verenigde Staten, een kinderarts in Vlaanderen, een
hoogaangeschreven psychiater, een Britse tv-ster, Ronald Janssen die zijn
veroordeling voor verkrachting aanvecht, het zijn maar enkele voorbeelden.
Telkens is de verontwaardiging groot en algemeen en eist men strenge straffen
voor de daders en vooral ook dit: maatregelen die moeten verhinderen dat het
nog gebeurt.
Het is vooral bij dat laatste dat ik me vragen stel. Kunnen
we ook maar iets doen om seksueel misbruik in te perken, laat staan het
volledig te verhinderen? En hoe zou dat in zijn werk moeten gaan? Seksualiteit:
we kunnen er niet eens over praten op een open en volwassen manier! We weten er
zo goed als niets over en wat we weten is meestal totaal onjuist. Seksualiteit
heeft met onze diepste emoties te maken en dat is ook de reden waarom het
onderwerp zo onbespreekbaar is op een redelijke manier en in het openbaar. Over
seksualiteit wordt geen publiek debat gevoerd. Men praat niet over de
porno-industrie, over sekssites op het internet, over prostitutie, over
vreemdgaan en dating sites en ook niet over onze alledaagse (nou ja ) seksuele
gewoonten. Op tv bevat het vrije aanbod nu ook een erotiek-kanaal, waar twee
schaars geklede jonge vrouwen allerlei speeltjes en seksuele hulpmiddelen
aanprijzen. Tegen betaling kan je kijken naar porno in alle gradaties van
verregaandheid, maar niemand die daarover een woord zegt, ook niet hoeveel
mensen op die kanalen geabonneerd zijn. Niemand heeft erom gevraagd, niemand
heeft zich kunnen uitspreken over het opnemen van die kanalen in het aanbod. Plots
zijn ze er. Toen ik klant werd bij Telenet merkte ik al zappend dat de
erotische kanalen gratis konden bekeken worden gedurende drie maanden; zo lokt
men klanten. Maar alles gebeurt kwansuis, zonder dat erover gepraat wordt. Er
zijn vooraf geen studies geweest naar de invloed van dergelijke uitzendingen.
Er worden geen evaluaties gemaakt over de wenselijkheid ervan.
Seksualiteit is alomtegenwoordig in de media en ook in de
realiteit, maar blijft onbespreekbaar. Alles kan, er is geen reglementering en
als die er is wordt ze handig omzeild. Wij blijken dus alles, maar dan ook
werkelijk alles te aanvaarden en alles te gedogen en alles te verzwijgen, tot
er ergens iemand zegt: ik ben misbruikt. Dan is het huis plots te klein en
staan we klaar om witte marsen te houden, verdachten aan te wijzen en processen
te beginnen die doodlopen in eindeloze procedureslagen en discussies over veel
te late en afgedwongen erkenning van slachtoffers en geldelijke vergoedingen.
Er is wellicht geen ander aspect van onze menselijkheid
waarmee we zo irrationeel omgaan. Er zijn geen algemene normen en de normen die
sommigen voorhouden, worden weggelachen, met voeten getreden, genegeerd en elke
dag massaal overtreden. Hypocrisie is troef. Iedereen weet wat er gebeurt, maar
niemand spreekt erover en vooral: niemand doet er iets aan. Niemand laat zich immers
de les spellen als het over seks gaat, het is een recht dat wij ons toe-eigenen,
ook als we daarmee de rechten en de integriteit van anderen schenden, om nog te
zwijgen van onze eigen morele integriteit.
Ik weet niet hoe het komt dat het zo is. Ik weet wel dat
mijn eigen seksualiteit grondig, maar dan ook uiterst grondig en voorgoed verknoeid
is van in mijn prilste jeugd, door misbruik, gedogen, desinformatie, schrikbewind,
banvloeken en de totale afwezigheid van seksuele opvoeding. Ik ben ook als
ouder tekortgeschoten, ik heb met mijn kinderen nooit ernstig over seks gepraat;
ik prijs me althans daarvoor gelukkig dat ik niet als een boeman tekeer ben
gegaan over hun jeugdige seksualiteit. Ik weet niet of zij gekweld worden door
de duivels die ik niet uit mijn eigen beleven en denken kan bannen, want ook nu
nog praten we niet over seksualiteit, zij niet over die van mij en ik niet over
die van hen. Ik weet dus niet of de opvoeding zon belangrijke rol speelt als
ik ervaren heb, of er een gunstige evolutie is. Ik weet evenmin of er een
maatschappelijke evolutie is en welke richting die uitgaat. Wat ik ervan merk in
de media doet mij af en toe de haren ten berge rijzen: er zijn inderdaad geen
grenzen meer. Seksualiteit is een commercie, een mega-industrie.
Alles kan. Punt. Niemand die zegt: wacht eens even! Niemand
die durft te spreken over waarden, grenzen, zingeving Het is dezelfde houding
die we vaststellen in verband met drugs, alcohol, en alle vormen van luxe.
Niemand stelt zich vragen bij de verkoop van voetballers voor astronomische
bedragen, bij de slavenhandel in de oliestaatjes van het Midden-Oosten, bij de militaire
en religieuze dictaturen, bij de mateloze verschillen in rijkdom tussen
personen, groepen, landen, continenten, bij de aberrante evoluties in de
gezondheidszorg, de zorg voor ouderen Ik kan nog even doorgaan en lieve lezer,
jij ook. Wij maken ons af en toe zorgen, maar wij kunnen er geen weg mee, er is
niemand die erom geeft.
Ik denk dat er wel degelijk een probleem is met onze
waarden, dat er wel degelijk grenzen zijn. Maar wat baat het dat ik er hier een
aantal bladzijden aan wijd? Niemand zit erop te wachten, ik ben als een
roepende in de woestijn.
Sorry, geen plaatjes vandaag.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
15-10-2012
Is er dan een probleem?
Is er dan een probleem?
Dat was wat er te lezen stond op de verbijsterde gezichten
van de partijvoorzitters van de traditionele partijen in Vlaanderen tijdens hun
televisiedebat. De grote verliezer is het VB, maar dat zat er aan te komen. De
anderen, links, rechts en centrum, vonden merkwaardig genoeg dat ze het nog
redelijk goed gedaan hadden. In vergelijking met de onheilspellende
verwachtingen, dan. Ook dat noemen ze een overwinning: niet zoveel verliezen
als men gevreesd had. Nou, laat ze dan nog maar vaak dergelijke overwinningen
behalen.
Als N-VA plots gemiddeld twintig procent van de stemmen
haalt, meteen de hoogste score van alle partijen, terwijl ze zes jaar geleden vrijwel
geen enkele zetel had, dan moeten die stemmen toch ergens anders vandaan komen.
Als N-VA zo massaal gewonnen heeft, dan hebben de anderen massaal verloren.
Maar neen, Karel, je vergist je: de overwinning van N-VA is een illusie, een
voorbijgaand verschijnsel, zoals de fantastische score van het VB zes jaar
geleden in t Stad. Voor mijn Nederlandse vrienden: t stad is Vlaams voor het
stadscentrum, zoals in: k moet nog efkes naar t stad. Als we het met een
hoofdletter schrijven, bedoelen de Antwerpenaars daarmee: Antwerpen. Zij volgen
daarmee de Romeinen, die Rome Urbs
noemden, de Stad. Is er een andere?
Het ongeloof op het gezicht van Bart De Wever sprak
boekdelen. Voor hem stond een meute geslagen honden. Maar hadden ze het door?
Niet één van hen. Ze vonden dat ze niet verloren hadden, maar goed stand
gehouden. En aangezien ze niet verloren hadden, moesten ze ook niet op zoek
naar de oorzaak daarvan. Er was dus niets aan de hand, er is niets aan de hand.
Ze regeren rustig verder, in de Vlaamse regering en in de federale. Ze hebben
helemaal niet het gevoel afgestraft te zijn voor wat ze daar doen of vooral:
wat ze daar niet doen, namelijk een einde maken aan de ondraaglijke toestand
waarin Vlaanderen zich bevindt in dit onzalig apenland dat men België noemt.
De enige die inziet hoe ernstig, ja dramatisch de toestand
is, blijkt verbazingwekkend genoeg de overwinnaar te zijn: de N-VA is de enige
die zich ervan bewust is dat er wel degelijk een Belgisch probleem is. De
anderen hebben immers een akkoordje gesloten met de Franstaligen in dit land om
enkele bevoegdheden over te dragen. Alsof dat een oplossing zou zijn.
Vooreerst zijn dat geen echte bevoegdheden, maar stukken en brokken van
bevoegdheden, waarvan de eindverantwoordelijkheid nog altijd nationaal blijft.
Bovendien krijgen we wel die gedeeltelijke bevoegdheden, maar het geld dat
erbij hoort, krijgen we niet mee, we moeten nu plots zelf bekostigen wat
vroeger nationaal werd betaald, terwijl de federale staat met minder
bevoegdheden toch evenveel geld krijgt.
We zijn dus nog heel ver verwijderd van Vlaamse autonomie. En
zolang die er niet is, betalen wij met Vlaams geld voor de nationale staat,
waarvan een onrechtmatig groot deel van de middelen naar Franstalig België
gaat. Zolang wij niet zelfstandig zijn, zijn er Franstaligen die het voor het
zeggen hebben over België, inclusief Vlaanderen. En zoals ik hier al herhaaldelijk
benadrukte: dat is een democratisch deficit, of zelfs een democratisch
failliet, want wij kunnen ons daarover niet eens uitspreken! Wij kunnen niet
stemmen tegen (of voor ) de Franstalige coryfeeën, die worden uitsluitend door
Franstaligen verkozen.
Zolang wij niet onafhankelijk zijn, binnen België als het
moet, binnen Europa als het kan, of in een federatie met andere staten of
deelstaten, waar wel onze taal gesproken wordt, of een taal die nauwer aan de
onze verwant is, is het een minderheid van Franstaligen die zich gedraagt als
een meerderheid en die de pariteit in de grondwet heeft ingeschreven, met
grendels zo groot als een huis en speciale meerderheden die vereist zijn om ook
maar een komma te veranderen aan die grondwet, terwijl de belangrijkste
artikelen van de grondwet, zoals nummer 1 en nummer 35, onuitgevoerd blijven.
Vooral de zogenaamd christelijke partij en de socialisten roerden
zich het hevigst en waren het meest blind voor de desastreuze situatie van
Vlaanderen binnen België. Het waren ook die partijen die het voortouw namen om
de huidige federale regering aan de macht te helpen, zonder dat daarvoor een
parlementaire meerderheid bestaat op federaal niveau. België wordt niet alleen
geregeerd door een regering met een meerderheid aan Franstalige ministers en
een Nederlands onkundige clown als premier, maar de regeringspartijen hebben
ook geen meerderheid in de Vlaamse volksvertegenwoordiging.
Maar nee, volgens hen is er niets aan de hand. Er is zelfs
nooit iets aan de hand geweest. De Vlamingen zijn nu eenmaal een minderwaardig volkje,
dat niet eens een beschaafde taal spreekt en dat zich maar het best schikt naar
het hoger belang: de Heilige Kerk, de unitaire Staat, de Internationale
Arbeiderssolidariteit. De leiders daarvan zullen wel beslissen wat goed is voor
Vlaanderen, in het Frans, of het Engels, maar toch niet in het Vlaams zeker!
Dat is goed voor de lagere school, waar men toch maar het plaatselijk dialect
spreekt. De humaniora, dat is voor de slimste en de rijkste leerlingen en dat
is in het Frans, net zoals de universiteit. Vandaag is dat anders, maar aan de
universiteit bekijkt men het Nederlands nog altijd met lede ogen en spreekt men
graag een mondje Engels dat men heeft opgepikt van slechte soaps en dure
internationale congressen.
Bart De Wever was de enige staatsman rond de tafel. Hij
domineerde het gesprek als de intellectuele zwaargewicht die hij is. De andere
leken wel schooljochies, die niet eens begrepen waarover het ging en praatten
zonder enige kennis van de geschiedenis, de economie, de sociologie, de
politiek (groter dan die van de dorpen en de postjes), laat staan literatuur, kunst,
filosofie Wie de problemen niet eens opmerkt, zal ze nooit kunnen oplossen,
maar ze alleen nog erger maken. Wie zijn geschiedenis niet kent, is gedoemd om blindweg
steeds weer dezelfde historische fouten te maken. Vooral de voorzitters van de
socialistische partij en van de christelijke partij gingen af als een gieter,
maar waren zich daarvan op geen enkel ogenblik bewust. Zelfs de voorzitter van
het VB werd er wanhopig bij en riep De Wever pathetisch toe: Onderhandelen over
de toekomst van het land met deze partijen?!? Voor één keer had hij gelijk.
Dat is de tragedie van de Vlaamse politiek: blijkbaar trekt
die traditioneel een soort mensen aan dat in andere omstandigheden niet eens in
aanmerking zou komen voor het middenkader in een klein of middengroot bedrijf,
laat staan een opdracht aan zelfs een bescheiden hogeschool of universiteit. In
het beste geval zijn het omhooggevallen cafébazen en platte stemmentrekkers, in
het slechte geval laag bij de grondse opportunisten, postjesjagers zonder enige
scrupule of morele integriteit.
Bah!
Categorie:samenleving Tags:politiek
13-10-2012
Morgen gaan we stemmen!
Morgen gaan we stemmen, voor de gemeenteraden, de
schepencolleges, de burgemeester en ook nog voor de provincieraadsleden en de
bestendige deputaties. We hebben de laatste tijd allerlei dure en weinig
milieuvriendelijke brochures en folders in de bus gekregen af en toe zelfs een
geadresseerde envelop. Maar stel je eens de vraag: hoe vaak heb je een van deze
mensen gehoord of gezien in de voorbije zes jaar? Waar waren zij al die tijd?
Als ik kijk wie er hier zoal kandidaat is, dan krimpt mijn
hart ineen. Een 18-jarige jongeman vraagt mijn steun: hij vindt dat men te weinig
luistert naar de jongeren. Ik ben een oude man, ik woon in Werchter; ik luister
ongeveer elk weekeind naar de jongeren als ze weer luidruchtig fuiven in een
tent tot de vroege morgen; en de eerste dagen van juli luister ik naar hen als
ze op de wei hun oren laten kapot maken; ik luister naar hen als ze op hun
irritante brommertjes voorbij scheuren in het midden van de nacht, of met hun opgefokte
en omgebouwde wagentjes vol boenkeboenke muziek de buurt wakker schudden. Ik
luister, maar ik hoor niets dat ik ook wil onthouden.
Een jonge vrouw werkt in een ziekenhuis aan de infobalie, ze
wijst er de mensen de weg naar hun afspraak met de dokter. Dat contact met de
mensen maakt haar geschikt, zo stelt ze, om haar werk als schepen voort te
zetten. Akkoord dat haar werkervaring haar sociale vaardigheden heeft
bijgebracht, of dat hoop ik althans, ik heb ook wel al eens baliepersoneel
meegemaakt dat ik nog het liefst naar een onbewoond eiland zou transporteren.
Maar of ze ook bekwaam is als schepen? Ik heb er geen idee van, en ik word ook
niet wijzer van haar folder.
Rood en groen gaan hier al jaren samen, in de oppositie.
Samen betekenen ze nauwelijks iets, afzonderlijk Het lijkt wel een
verkeerslicht. Rood, dan weet je wat je te doen staat. Groen ook. Maar rood en
groen tegelijk? Dat is zoals oranje. Stop je, geef je gas? Als je doorrijdt,
word je misschien geflitst; als je stopt, knalt die bumperklever achter jou in
je gat.
Ik heb niet de indruk dat mijn gemeente bijzonder goed
bestuurd is, zoals mijn burgemeester me schrijft, via een persoonlijk
geadresseerde maar niet gefrankeerde brief in de bus, een kleurenkopie van een
handgeschreven brief vol gemeenplaatsen. Aan het einde van de brief wordt hij
even persoonlijk: hij heeft een broer verloren en ook zijn echtgenote. Maar dat
heeft hem nog sterker gemaakt, zegt hij. Ik wens het hem toe, maar ik had
liever gehad dat hij over die aspecten van zijn privé leven had gezwegen, dit
heeft veel weg van medelijden opwekken. Het is niet daarom dat we op iemand
stemmen.
Onvermijdelijk stelt zich bij dergelijke verkiezingen de
vraag naar de zin van onze vorm van democratie. Wij verkiezen
vertegenwoordigers om in onze plaats beslissingen te nemen over het algemeen
belang, in dit geval de gemeente en de provincie. Zij beschikken over
aanzienlijke middelen, afkomstig uit de belastingen, die zij aanwenden om onze
leefomstandigheden te verbeteren. Hebben zij dat goed gedaan? Niet bepaald,
vind ik. Als ik nakijk hoe vaak ik gebruik maak van de publieke diensten die
zij aanbieden, en naar mijn tevredenheid daarover, dan valt dat nogal tegen. Ik
vind dat ze mijn belastingsgeld niet erg goed besteed hebben. Ik zal dus niet
voor hen stemmen.
Maar voor wie dan wel?
De traditionele partijen putten zich uit in het beklemtonen
van het lokale karakter van deze verkiezingen. Dat deed ook Karel De Gucht
gisteren in een verkiezingsshow (het moet wel een show zijn, nietwaar?), tot
hij plots heel kwaad werd bij de suggestie dat zijn liberale partij zou
samengaan met de N-VA: wat?!? De N-VA? Waarop een tirade volgde over de voorbije
regeringsonderhandelingen. Maar het zijn wel lokale verkiezingen, hé?
Kijk, ik denk dat het niet veel uitmaakt wie er in een
gemeente of een provincie aan de macht is; het resultaat zal nogal eender
zijn. In Leuven is het al jaren een socialist, in Mechelen een liberaal, in
Gent een socialist, in Mortsel zelfs een dappere groene dame. Zien we enig
verschil? Ik niet.
En dus ga ik stemmen zoals ik zou doen als het federale
verkiezingen waren, dat wil zeggen verkiezingen voor de Vlaamse vertegenwoordigers
in het nationale en voor die van het Vlaamse parlement. Want hoe het in onze
gemeente gaat, hangt veel meer af van hoe het in België en in Vlaanderen gaat
dan van de enkele beroepspolitici en de vele amateurs die de gemeenten en
provincies besturen. Hoeveel geld de gemeenten hebben om uit te geven wordt
niet door de gemeenten bepaald, maar door België.
Er gaat meer Vlaams geld naar Brussel en Wallonië dan mij
lief is. Ik wil dat daar een einde aan komt. Ik wil dat Vlaanderen autonoom
wordt en zelf beslist wat het met de eigen zuur verdiende middelen doet,
inclusief de eventuele transfers naar andere gebieden waarmee we een samenwerkingscontract
afsluiten. Ik wens niet dat Brussel daarover beslist, of Wallonië.
Ik zal dus van deze gelegenheid gebruik maken om duidelijk
te maken dat ik er nu wel echt genoeg van heb, van de traditionele partijen die
Vlaanderen al zo vaak verkocht en verraden hebben, God weet waarom of voor wat.
De liberalen, sossen, de groenen en de tsjeven, ze kunnen allemaal de pot op:
geen Vlaams, geen centen. Als ze het nu nog niet door hebben, dan weet ik het
niet meer. Dan kan alleen nog een democratische revolte helpen. Helaas delen de
zwaksten bij revolten vaak in de klappen. Dat moeten we vermijden zolang we
kunnen.
Ik heb ook genoeg van de arrogantie van de egoïstische Franstaligen
die België willen behouden om zich te blijven laven aan de platte borsten van
die afgeleefde deerne, of stiekem de vruchten komen plukken van het werk onzer
handen.
Laat mij toe een voorspelling te doen: de Franstaligen
zullen blijven weigeren om een bescheidener plaats in te nemen in België, een
die overeenstemt met hun aantal. Zij zullen elk eerlijk gesprek saboteren,
zoals ze al altijd gedaan hebben, zelfs als al die gesprekken ééntalig in het Frans
verlopen, zoals tot nu toe altijd al het geval is geweest, omdat ze onze taal
verachten. Op die manier zullen zij ons blijven tergen door hun ondemocratisch
gedrag en hun hooghartige en onverantwoorde eisen.
Op een dag zal de gewone Vlaamse burger daar genoeg van
hebben.
Ik hoop dat ik het nog mag beleven.
Categorie:samenleving Tags:politiek
27-09-2012
Vrijheid van mening
Niet voor het eerst en zeker niet voor het laatst is er
discussie over de vrijheid van meningsuiting. Politieke leiders van de hele
wereld maken gebruik van de Algemene vergadering van de Verenigde naties om voor
het voetlicht van de hele wereld enkele van hun stokpaardjes te berijden. Laten
we die beeldspraak eens letterlijk nemen. Een stokpaardje is een speeltuig dat
bestaat uit een stok met daaraan een paardenkop. Met de stok tussen de benen doet
een kind alsof het een echt paard berijdt. Zo zie ik de groten daar aarde daar
in New York rond hossen en ik kan mijn binnenpretjes nauwelijks onderdrukken.
Misschien moeten we er dus niet te veel aandacht aan besteden.
Die Algemene vergadering mag dan al een indrukwekkend mediavertoon zijn, ze
heeft geen enkele juridische waarde. Het is niet meer dan dat: een kleurrijke, bijna
folkloristische bijeenkomst van staatshoofden, een soort van snoepreisje dat
voor hen georganiseerd wordt, zoals ook andere machthebbers dat voor zichzelf doen:
CEOs, wetenschappers, universiteitsrectoren en decanen enzovoort. Men laat
zijn grieven eens horen en men droomt eens hardop van een betere wereld, maar
veel verandert er niet. Ook daar heerst vrijheid van meningsuiting: men mag een
andere staat of volk of zijn leiders uitschelden, men mag de geschiedenis
geweld aandoen, men mag zijn eigen misdaden tot heldendaden proclameren, het
maakt allemaal niet uit, iedereen komt aan de beurt om te kastijden of
geringeloord te worden, al dan niet voor een grotendeels lege zaal.
Ook dit jaar speelt men in op de wereldactualiteit. Iemand
heeft weer eens een onnozel filmpje gemaakt over de islam en de kerkleiders
hebben dat alweer aangegrepen om hun duivels te ontbinden en de massas op te
zwepen tot luidkeels en gewelddadig protest, met honderden doden als gevolg.
Het is waar, als dat filmpje of die cartoons er niet zouden zijn, zou er
(misschien!) dergelijk protest niet zijn en dus ook die doden niet. Maar het is
ook zo dat als de kerkleiders het bestaan van die filmpjes niet onder de
aandacht zouden brengen, de massa niet op de hoogte zou zijn van het bestaan
ervan; ook in dat geval zouden er geen noemenswaardige protesten zijn en geen zo
onnodige en vermijdbare doden. Het zijn dus niet zozeer de gewone moslims die
zich beledigd voelen, want geen van hen heeft het filmpje gezien, dat is hen
overigens streng verboden. Het zijn dus de kerkleiders die in hun gevoelens
gekwetst zijn, terwijl ook zij het filmpje niet gezien hebben. Het gaat hen dus
om het principe: niemand mag de profeet of de islam beledigen. Het gaat niet om
het mogelijk gevolg van de (vermeende) misdaad, maar om de daad zelf, die
zondig is in absolute termen en dus moet veroordeeld en bestraft worden.
Wat daarbij opvalt, is dat de kerkleiders zelf beslissen wat
zondig is. Ze overgieten hun oordeel wel met enige goddelijke autoriteit, maar
dat klinkt erg geforceerd. De Profeet, gezegend zij zijn Naam, mag dan al rechtstreeks
door God geïnspireerd zijn, maar over filmpjes wist hij niets en in de Koran
zijn die niet verboden. Het zijn dus hedendaagse kerkleiders, theologen en
schriftgeleerden die moeten uitmaken wat mag en wat niet. Er is geen goddelijk
verbod op satire. Als we het nog iets ruimer stellen: er zijn geen goddelijke
verboden, aangezien er geen goden zijn. Het gaat dus om het beledigen van gewone
mensen zoals jij en ik.
Nu is dat niet meteen iets dat we moeten aanmoedigen. We
moeten een onderscheid maken tussen vrijheid van mening, die absoluut is, en
vrijheid van de uiting van die mening, waarbij we toch wel enkele bedenkingen mogen
formuleren. Stel dat jouw buurman een opvallend grote neus heeft, die bovendien
nog purperrood van kleur is en, laten we het maar eens echt bont maken, ook nog
helemaal scheef staat. De kans is groot dat hij in de volksmond bekend staat
als de Neus en dat er wel eens grapjes over hem gemaakt worden. Dat is
allemaal heel menselijk en er is geen reden tot ongerustheid. Het is echter een
ander verhaal wanneer die man gepest wordt en in het publiek uitgelachen als
hij even een frisse neus komt halen op zijn oprit; als men hem in het
plaatselijke krantje te pas en te onpas afbeeldt in al zijn glorie, en als men de
buurtkinderen ertoe aanzet om voor zijn deur kwetsende liedjes te gaan zingen
of zijn bijnaam te scanderen. Dat is niet bepaald vriendelijk, niet echt
menselijk. Dat is zelfs verwerpelijk gedrag, dat we terecht afkeuren.
Wij mogen dus over alles onze mening hebben en hoewel het
beter is om onze mening te onderbouwen met argumenten en feiten, kan het toch
niet anders dan dat wij ons over een en ander wel eens vrolijk zullen maken.
Als dat binnenpretjes zijn, dan is dat nog niet zo erg, al hoeft men er niet
meteen trots op te zijn. Het is wat anders als wij die grapjes gaan delen met
anderen, bijvoorbeeld door ze via e-mail te verspreiden, of ze in een krant(je)
te laten verschijnen, of ze op YouTube te zetten.
Nu ben ik een grote voorstander van een zo ruim mogelijke vrijheid
van meningsuiting, begrijp me niet verkeerd. Maar elk weldenkend mens zal zich
ervoor hoeden om andere mensen nodeloos te kwetsen op een overdreven agressieve
manier. Wij proberen zoveel mogelijk rekening te houden met de gevoelens van
onze medemensen, ook als wij die niet delen. Zo voelde ik het bijna als lichamelijk
kwetsend aan toen een kennis verwees naar moslims als die met hun gat in de
lucht, verwijzend naar hun typische gebedshouding. Ik voelde dat
plaatsvervangend aan als onnodig grof en beledigend, vooral omdat het ging over
een onschuldige religieuze gewoonte, die niet verschilt van de vele buigingen
en genuflexen die ook het christendom kent.
Als men iets te zeggen heeft, dan doet men dat het best op
die manier die het meest resultaat heeft. Het filmpje (dat ook ik niet gezien
heb en niet wens te zien, voortgaand op enkele beelden in het journaal) zal
mijns inziens weinig moslims overhalen om ernstig over hun godsdienst na te
denken. Dat was ook niet de bedoeling, zoveel is duidelijk. Wat de werkelijke
bedoeling dan wel was, dat weet ik niet. Maar ik weet ook niet waarom een
regisseur tijdens een opvoering van een opera van Wagner zo nodig de Walkuren
moet laten plassen op scène. Dat hoeft voor mij ook niet en eerlijk gezegd, als
het mijn beslissing was, dan zou ik daar niet voor kiezen.
Samenvattend zou ik zeggen dat alles moet kunnen gezegd en
geschreven en vertoond worden, maar dat wij allen de plicht hebben om ons te
beraden over de mogelijke gevolgen daarvan. Dat betekent niet dat er taboes
zijn, maar wel dat men de keuze van de middelen die men gebruikt om een mening
te uiten, moet laten afhangen van de boodschap die men wil brengen. Zo zal ik
in een gesprek met een priester, imam of rabbi anders over (hun) godsdienst
spreken dan met een eenvoudige gelovige. Dat deed ook Spinoza: toen de vrouw
des huizes bij wie hij logeerde hem op een dag vroeg of zij misschien haar
godsdienstige overtuigingen moest bijstellen of van godsdienst veranderen,
verzekerde hij haar dat dit helemaal niet hoefde en dat ze rustig verder naar haar
kerkdiensten mocht gaan. Voor de (fundamentalistische) predikanten had hij
echter geen goed woord over.
Ga dus niet voor een moskee na het vrijdagavondgebed
luidkeels staan roepen dat Allah niet bestaat en dat zijn Profeet Je moet niet
vloeken in de kerk.
Maar hier op mijn blog zeg ik wat ik wil. Als het over
godsdienst gaat, is dat meestal over het christendom en meer bepaald het
katholicisme; dat heb ik aan den lijve ondervonden, ik weet dus waarover ik
spreek en ik heb redenen om niet te zwijgen. Wie mijn blog daarom niet wil
lezen, en zo zijn er mensen, dat weet ik, die moeten dat dan maar laten.
Hoezeer ik die mensen, die ik tot mijn vrienden zou willen rekenen ondanks onze
meningsverschillen, ook respecteer, toch zal mij dat niet weerhouden van het
ongekuist ventileren van mijn mening over God en Kerk. Ik spaar evenmin de georganiseerde
vrijzinnigheid en mijn veroordeling van de godsdienst is algemeen en principieel
en mijn afkeer van alle klerikalisme is grenzeloos en geldt dus voor de islam
ten minste zo goed als voor welke andere godsdienst dan ook.
Maar indien ik niet schreef voor het selecte publiek dat
jullie, mijn lieve lezers zijn, maar bijvoorbeeld voor de NRC of Knack of
Metro, dan zou ik anders schrijven, dat wel.
Ik doe hier derhalve een - vrij nutteloze, omdat de mensen
tot wie hij gericht is het niet zullen horen maar desondanks toch dringende
oproep tot eerbied voor eenieders mening, ook op religieus gebied; tot een bedachtzame
terughoudendheid in het publieke discours, zowel bij wie de godsdienst aanvalt als
bij wie die meent te moeten verdedigen. Wij zijn allen verantwoordelijk voor
onze daden en er is niets, ook de vrije meningsuiting of een godsdienst niet,
waarvoor ook maar één mens hoeft te sterven.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
13-09-2012
N-VA racistisch?
Is de N-VA een racistische partij? Toen ik gisteren de vraag
probeerde te beantwoorden of de N-VA een extreemrechtse partij is, heb ik het
niet expliciet over racisme gehad. Het lijkt me nuttig om dat alsnog te doen.
Laten we ook voor deze kwestie eerst eens kijken wat we
bedoelen met racisme. Het gaat duidelijk om een onderscheid dat men maakt tussen
mensen van een verschillend ras, waarbij men uitgaat van een rangorde in die
rassen.
Maar wat is een ras? Op school leerden we vroeger dat er vier
rassen zijn: het blanke, het gele, het rode en het zwarte. Meteen is het
duidelijk dat men zich steunt op zeer oppervlakkige kenmerken, in dit geval
enkel de huidskleur. Er zijn in de loop der tijden talrijke andere methoden
ontwikkeld om een onderscheid te maken tussen de mensen op deze aarde. Met het
voortschrijden van de wetenschap heeft men echter moeten vaststellen dat er
geen essentieel verschil is, op geen enkel gebied, hoe men het ook bekijkt. Er zijn dus geen rassen. De Europese
Unie formuleert het zo: The European
Union rejects theories which attempt to determine the existence of separate
human races.Council Directive 2000/43/EC
Wie de mensen indeelt in rassen en daaraan ook nog allerlei negatieve
oordelen verbindt, bijvoorbeeld dat het zwarte ras dommer is dan het blanke, of
dat het blanke superieur is, vergist zich niet alleen, maar begaat ook een
strafbaar feit. Racisme is bij wet verboden. Zo simpel is dat.
Een racistische partij verdedigt dus een opvatting die
wetenschappelijk onjuist is en ook bij wet verboden. Om die reden is het Vlaams
Blok destijds veroordeeld. Sindsdien zijn ze wel van naam veranderd, maar niet
echt van streken. Zij maken nog steeds een onderscheid tussen allochtonen en
autochtonen, ook wanneer die hetzelfde juridisch statuut hebben, bijvoorbeeld
dat van Belgisch staatsburger. Zij wensen terug te keren tot een raszuiver
Vlaanderen, waaruit alle onzuiver bloed verwijderd is. Enkel wie kan aantonen
dat zijn voorouders hier al in de Middeleeuwen woonden, bij manier van spreken,
mag blijven, op voorwaarde natuurlijk dat die voorouders uitsluitend tot het
blanke ras behoorden. Het Nazisme heeft destijds dergelijke raciale wetten
opgesteld, die echter voor grote moeilijkheden zorgden, ook bij prominente Nazis:
vrijwel niemand kan bewijzen dat er nooit een vreemde eend in de bijt is
geslopen. Bedenk dat rassen niet bestaan; hoe kan je dan bewijzen dat je
raszuiver bent?
Racisme is het negatief beoordelen van iemand op zijn of
haar uiterlijk, zonder te kijken naar wat die persoon denkt of doet. Zo is het
dragen van een hoofddoek voldoende om door het Vlaams Belang (en heel wat personen
uit alle andere partijen) bestempeld te worden als volksvreemd. En dat terwijl
hun moeders allemaal, zonder één uitzondering, een hoofddoek gedragen hebben.
Een getaande huid markeert iemand als ongewenst, kroeshaar eveneens. Je ziet
hoe gek dat is.
Het is zonder meer duidelijk dat de N-VA niet meedoet aan
dat racisme. Als democraten beoordelen zij elke mens op zijn of haar eigen
waarde en daarmee uit. Zij zijn echter niet blind voor de gevolgen van de
immigratie, zeker wanneer die in strijd zouden zijn met onze wetgeving, of onze
sociale zekerheid in gevaar zouden brengen. Zo verzet de N-VA zich, zoals alle
andere partijen, tegen elke discriminatie van vrouwen of homoseksuelen, iets
wat in traditionalistische moslimgemeenschappen vaak voorkomt, maar ook bij de
algemene bevolking nog sterk leeft en vijftig jaar geleden hier nog een
evidentie was. Wanneer zou blijken dat immigranten onrechtmatig gebruik maken
van onze sociale wetgeving, dan moet aan die wetgeving gesleuteld worden om
alle misbruik, door wie dan ook, zoveel mogelijk te verhinderen. Die wetgeving
is dan niet gericht tegen personen van een bepaald ras of een bepaalde
geografische oorsprong, maar gelden voor iedereen. Wetten mogen niet
discrimineren, mogen niet gemaakt worden om een bepaalde groep te treffen, ook
niet onrechtstreeks.
Is de N-VA dan niet racistisch tegenover de Franstaligen in
dit land? Helemaal niet. Zoals de meeste Vlamingen heeft de N-VA niets tegen de
Franssprekenden als dusdanig. Wanneer wij Vlaamse autonomie opeisen, nemen wij
niets af van de Franstaligen. Wij gunnen hen dezelfde autonomie die wij voor
onszelf vragen. Er is dus geen sprake van discriminatie of benadelen. De N-VA
vertolkt enkel de mening van vrijwel alle Vlamingen, dat de Franssprekenden
zich niet moeten bemoeien met hoe wij in Vlaanderen willen leven, en zeker hun
wil niet aan ons moeten opdringen. Wij nemen diezelfde houding aan tegenover alle
andere landen, ze is niet specifiek tegen de Franstaligen gericht en is dus
niet discriminerend of racistisch. Alleen is het zo dat bijvoorbeeld de Russen
niet de neiging hebben om ons te komen zeggen hoe het moet en de Franstalige
Belgen helaas wel.
Alle partijen, ook de N-VA, moeten rekening houden met de
problemen die kunnen ontstaan wanneer personen van verschillende afkomst samenleven
in een staatkundige eenheid. In België is er echter een zeer ingewikkelde
staatsstructuur, waarbij bijvoorbeeld al het culturele autonoom beslist wordt
door de gewesten en gemeenschappen. En in Brussel, het zogenaamd hoofdstedelijk
gewest, loopt alles door elkaar en wonen mensen bij elkaar uit de hele wereld,
maar allemaal met een verschillend statuut, naargelang ze officieel Belg zijn
of niet, of beide, en Vlaming, Waal of Brusselaar.
Een racistische partij zoals het Vlaams Blok verzet zich
tegen elke vorm van culturele diversiteit: wie naar Vlaanderen komt moet
Vlaming worden, zoals de Vlamingen die destijds naar Amerika trokken en na één
generatie al niet meer te herkennen waren. De Italianen, Turken en Marokkanen
die wij naar hier gehaald hebben, moeten zich dus zo snel als mogelijk
aanpassen, of anders vertrekken. Geen hoofddoeken dus of andere exotische
kleding, geen exotische restaurants, geen culturele verenigingen van mensen met
gemeenschappelijke buitenlandse roots
enzovoort. Je ziet het: gekheid en bovendien onmogelijk. (Echte) Vlamingen zijn
net zo verschillend van elkaar als van de immigranten en de immigranten lijken
veel meer op de autochtone bevolking dan ze ervan verschillen. En de
verschillen die zo opvallend zijn, gaan niet dieper dan de kledij, de
huidskleur, het krullen van het haar, de culturele gewoonten
Ik heb op geen enkel moment kunnen vaststellen dat de N-VA ooit
een racistisch standpunt zou ingenomen hebben of gekant zou zijn tegen een
multiculturele samenleving. Wel is zij terecht voorstander van een snelle en verregaande
integratie van alle immigranten in alle domeinen van het openbaar leven, maar
met behoud van hun eigenheid indien zij dat wensen en voor zover dat niet
verboden is of strijdig met onze wetgeving.
Ook op dat punt is de N-VA dus een strikt democratische
partij.
Categorie:samenleving Tags:politiek
12-09-2012
N-VA extreemrechts?
Manon vroeg me: is de N-VA een extreemrechtse partij?
Om daarop te kunnen antwoorden, moeten we ons afvragen: wat
is een extreemrechtse partij? En zelfs: wat is links en wat is rechts?
Laten we daarmee beginnen.
Een linkse ideologie is gesteund op socialistische en zelfs
communistische principes. Ze gaat ervan uit dat de politiek ervoor moet zorgen
dat de rijkdom van een land zoveel als mogelijk verdeeld wordt over alle
burgers. Dat betekent dat de staat in belangrijke mate aan herverdeling van de
middelen zal doen en een grote invloed zal uitoefenen op het maatschappelijk
leven. Er zullen hoge belastingen geheven worden, vooral op de rijkeren en aan
de zwakkeren zal volop steun gegeven worden. De staat zal heel wat domeinen
zelf beheren en vooral investeren in algemene voorzieningen, die gratis of aan
gereduceerde prijzen binnen het bereik van iedereen moeten zijn. Een linkse
politiek streeft naar zoveel mogelijk gelijkheid onder de burgers.
Een rechtse ideologie zal in tegenstelling daarmee veel meer
belang hechten aan het individu en zijn rechten op autonome ontplooiing volgens
zijn eigen talenten. De staat moet er vooral voor zorgen dat het individu niet
belemmerd wordt in zijn vrijheid en zijn initiatief. Dus minder herverdeling,
minder belastingen, minder staatsinmenging, minder steun aan de zwakkeren,
minder sociale en algemene voorzieningen. De staat moet er vooral voor zorgen
dat iedereen kan werken; wie dat niet kan, heeft slechts recht op een karig
levensloon. Een rechtse politiek laat een veel groter verschil toe tussen de
burgers, ook financieel.
Voor links ligt de drijfveer voor de mensen in de
solidariteit en het gezamenlijk nastreven van een betere wereld. Voor rechts
wordt de mens vooral gedreven door eigenbelang en de zorg voor zijn onmiddellijke
naasten.
Dat zijn de grote lijnen. In die zin is de N-VA ideologisch een
centrumrechtse partij, dus veeleer rechts, maar niet overdreven, dus iets meer
naar het centrum dan de traditionele liberale partij, de Open Vlaamse Liberalen
en Democraten (Open VLD). Dat wil zeggen dat men stevige maar eerlijke sociale
voorzieningen wil, meer dan de liberalen, maar niet zoveel als links, de SP-A,
de Vlaamse socialistische partij. De N-VA richt zich duidelijk iets meer op de
ondernemers en de werkende Vlaming, minder op de zwakste leden van de
maatschappij. Dat blijkt uit hun houding tegenover de werklozen: een vangnet,
ja, maar geen hangmat. Dus een uitkering die vrij snel afneemt in de tijd,
zodat men zich niet knusjes gaat nestelen in een veilig statuut als steuntrekkende.
Mensen moeten aangemoedigd worden om te werken, niet om te profiteren. Wie niet
door eigen schuld uit de boot valt, kan rekenen op een waardig minimumloon, als
en voor zolang dat echt nodig is en als dat kan bewezen worden.
Wat is nu een extreemrechtse partij? De benaming is slecht
gekozen. Men zou immers kunnen denken dat het gaat om radicale liberalen, die
alle macht bij het individu leggen en de staat daaraan volledig ondergeschikt
maken, een beetje zoals het in Amerika ging in het begin van de twintigste
eeuw, of hier bij ons in de negentiende. Zorg voor de armen was dan helemaal afhankelijk
van de paternalistische welwillendheid van de rijken, die de armen onbarmhartig
uitbuitten.
Maar dat bedoelen we vandaag niet met extreemrechts. In feite
gaat het om een fascistische ideologie, waarbij de macht in handen is van een
sterke leidersfiguur, die op niet-democratische manier regeert als een
dictator, gesteund op het leger of paramilitaire groeperingen. Fascisme is
meestal ook zeer strijdend nationalistisch en sluit allerlei vreemde
elementen uit, soms zelfs met geweld. Fascisme kan (in naam) socialistisch zijn,
zoals het Stalinisme en het Nationaal-socialisme van Hitler en het fascisme van
Mussolini, maar door zijn ondemocratisch karakter verglijdt het meestal in een
oligarchie, waarbij de macht en het geld geconcentreerd is bij een strikte
minderheid.
De N-VA is geen fascistische partij, gezien haar sterke
aanhankelijkheid aan de democratische principes. Zij is zelfs manifest antifascistisch
en weigert elk contact of coalitie met fascistische partijen, personen of groepen.
Haar uitgesproken nationalisme is niet exclusief, zoals bij de fascisten het
geval is. Men is dus niet tegen de vreemdelingen en men wil ze ook niet
verwijderen (of uitroeien); men weet dat men nu en in de toekomst nog meer een
beroep zal moeten doen op buitenlandse werknemers.
Het Vlaams-nationalisme is een typisch lokaal en historisch
verschijnsel; het gaat terug op de kunstmatige samenvoeging van politiek,
taalkundig, etnisch, economisch, cultureel zeer heterogene en bovendien geografisch
gescheiden eenheden in een ondemocratische eenheidsstructuur die België heet.
De N-VA wil een einde maken aan die historische vergissing, aan die onrechtvaardige
staatkundige structuur die ons tegen onze wil opgelegd is en die ons steeds
benadeeld heeft in al onze democratische rechten en ons verhindert om onze
eigen weg te gaan. De N-VA wil de Vlaamse autonomie nastreven binnen een
verenigd Europa, doch met louter democratische middelen.
De N-VA is dus een democratische, centrumrechtse, Vlaams-nationalistische
volkspartij. Zij weerspiegelt als dusdanig de mening van de overgrote meerderheid
van de Vlaamse bevolking, ook al stemmen velen nog voor traditionele partijen
zoals de Open VLD, de CD&V en zelfs de SP-A, die alle drie echter veel minder
uitgesproken radicaal Vlaams-nationalistisch zijn.
Dat Vlaams-nationalisme trekt nu veel Vlamingen aan, die de
ondemocratische en inefficiënte Belgische structuren meer dan beu zijn.
Ongetwijfeld verklaart dat het opvallend recent succes van de N-VA. Maar
wanneer de N-VA ooit haar doel zou bereiken en Vlaanderen onafhankelijk zou
worden binnen Europa, verliest de N-VA datgene wat haar onderscheidt van de
traditionele partijen en haar nu aantrekkelijk maakt. Dan zal de N-VA in een
crisis belanden; ideologisch zal zij immers nog nauwelijks te onderscheiden
zijn van de CD&V en de Open VLD en haar specifiek bestaansrecht heeft ze
dan verloren, precies door haar eigen succes. Een natuurlijke grote fusie van
centrumrechts dringt zich dan op, waarin ook een groot deel van de huidige
extreemrechtse stemmers zal opgaan.
Categorie:samenleving Tags:politiek
07-08-2012
Olympisch goud
De
Olympische spelen zijn bijna voorbij en dat spijt me niet. Ik begrijp niet dat
mensen daar ook maar enige aandacht aan besteden.
Het is ten
eerste pure commercie, op alle gebied. De Spelen zijn een grote en
ondoorzichtige multinational, met enkel commerciële belangen, onder het mom van
een nobele en humanitaire instelling.
Bovendien blijven
ze op een domme manier nationalistisch: de atleten worden verondersteld hun
land te vertegenwoordigen, maar sommigen hebben al vijf nationaliteiten achter
de rug, ze kiezen gewoon een land uit waar ze de beste zijn in hun discipline
en laten zich daar nationaliseren, terwijl ze in hun eigen land geen kans
maken. Met het systeem van nationale vertegenwoordigers krijg je niet de beste
atleten aan de start, maar een zootje van allerlei slag, terwijl topatleten ondanks
hun Olympisch minimum geen kans maken omdat er in hun land al iemand is voor
die discipline.
En dan is er
de doping: voortdurend worden er atleten aangekondigd die net een dopingschorsing
achter de rug hebben. Maar ook los van regelrechte doping zie je gewoon aan al
die lijven dat de voorbereiding voor deze en andere spelen niet meer normaal is:
diëten, krachtvoer, krachttraining, vochtafdrijvende middelen, er is nauwelijks
nog een atleet die er een beetje normaal uitziet. Het zijn allemaal, op een
enkele uitzondering na, mensen die met een hele entourage professioneel bezig
zijn met sport, gesponsord en gesteund en betaald en gesubsidieerd, miljonairs
vaak.
Het is ook
onzin dat de organisatie van de spelen een land vooruit zou helpen op sportief
gebied: ga eens kijken in de landen die de spelen recentelijk georganiseerd
hebben. De enorme nieuwe stadions en hallen staan leeg en vervallen snel. De
nieuwe woonwijken zijn niet ten goede gekomen aan de arme vroegere bewoners die
er verjaagd zijn, maar zijn door gehaaide makelaars verkocht aan de betere
klasse.
Ook de zogenaamde
democratische bonus die de Spelen zouden meebrengen is een fictie, kijk maar
naar China: mensenrechten tijdens de Spelen, ja, min of meer. Maar als iedereen
weer weg is? Juist.
Het heeft
allemaal met normale sportbeoefening door normale mensen niets meer te maken.
Als je aan
dat alles denkt terwijl je zit te kijken, dan is het plezier er meteen af. Ik
kijk dus niet meer.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
04-05-2012
De derde weg
A
ls
je de nieuwsberichten volgt, ben je geneigd om Einstein gelijk te geven, wanneer hij stelt dat er
twee dingen zijn die oneindig zijn, het universum en de menselijke dwaasheid,
en van het eerste was hij niet eens zeker. Dit citaat is echter ook onzeker:
het wordt wel toegeschreven aan Einstein, maar er is geen betrouwbare bron voor
deze uitspraak. Wil je daarover alles weten, ga dan naar Wikiquote en kijk
onder Einstein, betwiste citaten.
De
nieuwsberichten belichten inderdaad overtuigend de menselijke dwaasheid en ook
onze wreedheid, onze heerszucht, eerzucht, hebberigheid, afgunst, geilheid
Ware het niet dat Lut graag het journaal bekijkt, ik zou het allemaal aan mij
laten voorbijgaan. De media bieden immers geen fraai beeld van de mens, je
wordt er depressief van. Ze zijn erop gebrand om al wat verkeerd gaat dik in de
verf te zetten. Slecht nieuws is sensationeel en levert goede kijkcijfers op,
vandaar.
Op die
manier kan het niet anders dan dat mensen de indruk hebben dat het inderdaad
niet goed gaat en dat daaraan ook niet te verhelpen valt. Veel mensen hebben
een veeleer negatief wereldbeeld. Als ze erover praten, is het om te zeuren. In
gezelschap heb je daarmee altijd succes: straffe verhalen over hoe dingen fout
gaan doen het altijd goed. Maar als je dan de vraag stelt hoe het dan wel moet,
blijft men meestal het antwoord schuldig. Als er een oplossing was voor al onze
problemen, dan zouden we die toch al moeten gevonden hebben, zou je denken.
Sinds het
ontstaan van onze beschaving hebben sommige mensen het geloof in God en de
godsdienst binnen een kerkelijke gemeenschap als een remedie gezien voor al het
onheil van deze wereld. De almachtige en algoede God zorgt voor de zwakke en
verdorven mens. Maar daarvan is in de praktijk weinig te merken, stellen ook
gelovigen vast. God zorgt niet beter voor wie in hem gelooft dan voor de
anderen die dat niet doen. Niet getreurd, zegt de kerk dan: je zal je verdiende
loon krijgen in het hiernamaals, voor eeuwig verdoemd of eeuwig gelukzalig.
Er zijn ook
andere, meer optimistische mensen. Zij leggen de nadruk op al het goede en het
mooie in deze wereld, op het menselijk vernuft en op onze artistieke gaven, op
de liefde onder de mensen, op onze wonderbaarlijke beschaving, onze cultuur,
onze welstand, ons gezond en lang leven. De mens is het toppunt van de
schepping, een machtig wezen dat de hele aarde en straks het hele universum aan
zich onderwerpt. We moeten op onszelf vertrouwen, al onze capaciteiten ten
volle aanwenden en dan komt het wel goed. Kijk maar naar de geschiedenis: het
gaat steeds in stijgende lijn, er zijn nog nooit zoveel mensen geweest en ze
hebben het nog nooit zo goed gehad als nu. De wereld behoort aan de mens toe. Niets
kan ons tegenhouden. Als we ons lang en hard genoeg inspannen, kan het hier een
hemel op aarde worden. De mens is gemaakt om volmaakt gelukkig te zijn, dat
ligt in ons bereik, dat is onze toekomst, onze eindbestemming.
Dat
optimisme is even overdreven en onrealistisch als het godsdienstig pessimisme,
dat het heil uitstelt tot na de dood.
Is er dan
een derde weg? Ik meen van wel. Om die te ontdekken, moeten we teruggaan naar
onze oorsprong, naar het ontstaan van het eerste leven op aarde, toen de
materie zich begon aan te passen aan haar omgeving: licht, warmte, voedsel,
bescherming. Die aanpassing heeft zich over miljarden jaren voltrokken en heeft
geleid tot de bonte verscheidenheid die de wereld nu is. Dat moeten we steeds
voor ogen houden: wij zijn maar materie, een tijdelijke verzameling van identieke
subatomaire partikeltjes. Dat is de essentie van de zaak.
De verhalen
over God zijn slechts dat: verhalen die wij verzonnen hebben. Ze zeggen niets
over onze oorsprong of onze evolutie, ze gaan hooguit enkele duizenden jaren
terug en gaan niet lang mee. Ze kunnen ons bestaan niet verhelderen, ze maken
het alleen maar ingewikkelder en minder zinvol. Ze zijn een oorzaak van
verdeeldheid en strijd.
Op dezelfde
manier heeft het ook geen zin om de mens tot koning van de schepping te kronen.
Het leven hier op aarde is veel complexer en rijker dan dat. Het gaat niet om
de mens alleen, wij maken deel uit van een veel groter geheel, waarin wij al
bij al een beperkte rol spelen. De wereld is er niet slechts voor de mens, wij
moeten rekening houden met het geheel, ook als we aan onze eigen toekomst
werken. Wij moeten alle leven respecteren en het hele milieu waarin we leven.
Nu we zo talrijk zijn, brengt dat spanningen mee: de natuurlijke rijkdom is
beperkt en ook ongelijk verdeeld. Mensen kunnen alleen overleven als ze
samenwerken. Als ze elkaar bestrijden en van elkaar stelen, verliest de
mensheid als geheel.
Stilaan
groeit dat bewustzijn. De oude Godverhalen spreken niet meer aan, de kerken
lopen leeg. Ook de oude ideologieën doen het niet meer: communisme, socialisme,
kapitalisme, liberalisme, we stellen keer op keer vast dat ze er niet in slagen
om oplossingen te bieden op langere termijn en de maatschappij steeds weer naar
de rand van de afgrond leiden. Meer en meer mensen stellen zich de vraag hoe
het dan wel moet. We zoeken naar een derde weg, los van God, los van de
dwaalwegen van onze ouders.
Sommigen
menen dat we nieuwe leiders nodig hebben om ons de weg te wijzen. We zouden
beter moeten weten. Elke radicale oplossing uit het verleden is een vergissing
gebleken, elke grote leider een slechte gids. We moeten veeleer naar elkaar
luisteren in een ruime democratische dialoog, niet naar één enkele stem, maar
naar iedereen, zoals we ook met iedereen moeten samenwerken. Niet wie het
hardst schreeuwt heeft gelijk, niet wie het meest belooft, niet wie zijn wil
aan anderen opdringt. Laten we luisteren naar de rustige stem van mensen die
niet zichzelf op de voorgrond plaatsen maar ideeën, veel ideeën, zoveel mogelijk
zelfs. Laten we dingen uitproberen, geleid door onze wetenschap en met behulp
van onze technologie. Kennis is macht, alleen met kennis kunnen we samen vooruitgang
maken, niet met geweld.
Dat is de
derde weg. Laten we hem samen zoeken.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
01-05-2012
Consequent?
V
oor
de grap schrijf ik wel eens consequent of konsekwent en inkonsequent
of inconsekwent. Je ziet wat ik bedoel: in het ene geval ben je consequent in
je spelling, in het andere opzettelijk niet.
Wij mensen
hebben het moeilijk met consequent zijn. Ons woord is afgeleid van het Latijnse
werkwoord consequi en dat betekent
ondermeer iets of iemand volgen, een regel of voorschrift naleven. Consequent
handelen doen we als we volgens onze principes handelen, als wat we doen in
overeenstemming is met de rest van ons leven en met ons denken. En daar is
precies de moeilijkheid gelegen. We zijn het vaak eens over de principes, maar
als ze moeten toegepast worden, dan gaat het wel eens fout.
Bijna alle rokers
geven toe dat het slecht is voor hun gezondheid (en die van hun omgeving), maar
wereldwijd rookt meer dan een miljard mensen. Elk jaar sterft een half miljoen
mensen aan ziekten die aan roken te wijten zijn. Het aantal mensen dat alcohol
drinkt schat men op twee miljard; voor ongeveer 75 miljoen mensen gaat het om
een ernstige verslaving met zware gevolgen voor hun gezondheid. Indien men zou
vaststellen dat een bepaalde stof gevolgen zou hebben die ook maar een
duizendste van de risicos zou hebben die tabak en alcohol met zich meebrengen,
dan zou die onmiddellijk en volledig verboden worden. Dat is onder andere
gebeurd met de overigens zeer efficiënte insectenbestrijder DDT. De zoetstof
stevia is tientallen jaren lang verboden gebleven in Europa, zonder enige
ernstige aanwijzing van schadelijke effecten. Maar wie de tabaks- en
alcoholindustrie wil aanpakken, weet dat hij tegen de bierkaai zal vechten en
dat zijn inspanningen in rook zullen opgaan.
Wij zijn
niet consequent, we kunnen het niet opbrengen en we vinden dat men het ook niet
van ons mag verwachten. Niemand heeft het recht om ons te dwingen in alles
consequent te zijn. We vinden consequente mensen ook niet prettig in de omgang.
Wij nemen, zeker voor onszelf, genoegen met minder dan het volmaakte. De
volmaaktheid is niet van deze wereld, zeggen we dan, schokschouderend.
Het is ook
niet nodig dat we in alles consequent zijn. Het maakt in feite niet uit hoe ik
dit woord schrijf, iedereen weet toch wat ik bedoel. Zelfs in belangrijke zaken
is een beperkte inconsequentie niet meteen dodelijk: iemand die slechts heel uitzonderlijk
een sigaartje opsteekt zal daarvan waarschijnlijk nooit ernstige gevolgen van
ondervinden. Een glas rode wijn af en toe blijkt zelfs goed te zijn voor je
gezondheid. Maar dat is het nu juist. Consequent zijn betekent dat je niet
afwijkt van je principes, ook niet één keer. Niet omdat het je directe schade
kan berokkenen, maar uit principe. Als roken en drinken globaal gezien
schadelijk zijn, dan zouden we het principieel moeten laten, ook al is het niet
zeker dat het ongezond is in ons persoonlijk geval. Dat is consequent handelen.
In de
praktijk ligt dat heel moeilijk. Er roken zoveel mensen, dat je de rook nooit
helemaal kan vermijden, zelfs als je gewoon op straat loopt. Er wordt zoveel
drank aangeboden, vaak zelfs gratis, dat het heel moeilijk is om altijd nee te
zeggen. Alcohol is maatschappelijk zo algemeen aanvaard, dat je je min of meer
aanstelt als je zegt dat je niet drinkt.
Ik ben als
jonge knaap beginnen roken toen ik nog geen tien jaar was en vanaf mijn
twaalfde was ik een regelmatig roker. Ik heb dat volgehouden tot ongeveer mijn
dertigste en dan ben ik ermee gestopt, zonder veel moeite, omdat ik ervan
overtuigd was dat het schadelijk was voor mij en mijn omgeving, en omdat ik
niet het slechte voorbeeld wou geven aan mijn kinderen. Met alcohol is mijn verhaal
minder consequent. Ik ben er heel vroeg mee begonnen en dronk vrij occasioneel stevig,
dat wil zeggen teveel, tot ik rond mijn vijfendertigste besliste om geen
druppel meer aan te raken. Dat heb ik ongeveer twintig jaar volgehouden.
Sindsdien drink ik lange periodes bijna nooit, op een symbolisch half glas na.
Dat wisselt af met periodes waarin ik meestal een half glas rode wijn drink bij
het avondmaal. Meer dan dat drink ik nooit meer. Principieel, consequent.
Mensen in
mijn omgeving hebben het daar moeilijk mee. Zij drinken meer tot veel meer.
Blijkbaar zien ze in mijn consequente houding een vorm van afkeuring, ook al
bedoel ik dat niet zo en al zeg ik daar niets over. Het is voldoende dat ik
niet rook en niet drink om hen op de zenuwen te werken. Soms gaan ze zo ver om
mij te verwijten dat ik niet sociaal ben, dat ik hun plezier bederf, dat ik een
spelbreker ben, dat ik geen plezier kan maken, dat ik me niet kan laten gaan.
Ik wil hier
openlijk en eerlijk bekennen dat er in mijn aanvoelen niets is dat zo zielig is
en me met een zo intense afkeer vervult, als rokende en drinkende en zwetsende mensen.
Ik heb het zelf ook lang genoeg gedaan, ik weet wat het is om ervan te genieten.
Ik weet ook dat het een verslaving is die je gezondheid schaadt en die, wat
alcohol betreft, je gedrag negatief beïnvloedt: dronken mensen verlagen hun culturele
en morele drempels aanzienlijk, ik weet het uit eigen ervaring.
Laatst zijn
we naar een concert geweest van een plaatselijk jazzcombo, in een café in het
dorp. Het was mijn eerste bezoek aan dat café in de twaalf jaar dat ik hier
woon. Ik voelde me helemaal niet op mijn plaats. Er werd tijdens het optreden
volop gedronken, iedereen trakteerde iedereen, je kreeg de pinten sneller en
zelfs ongevraagd voor je neus geschoven dan je ze kon uitdrinken. Ik weigerde
van meet af aan en bedankte vriendelijk bij elk rondje en ja, ik was weer de
asociale, geen mens om mee op café te gaan. Nochtans genoot ik van de muziek en
van het gezelschap, babbelde ik enthousiast mee en was spontaan vriendelijk
tegen iedereen. Het feit dat ik niet meedeed aan de collectieve intoxicatie was
voldoende om mij af te zonderen als ne rare.
Dat stoorde
mij, ik vond de beschuldiging onterecht. Ik had helemaal niet de indruk dat ik
iets miste of dat ik tekortschoot op welk gebied dan ook. Integendeel zelfs.
Naarmate de avond vorderde, werd de stemming steeds meer uitgelaten. Naar het
einde toe was er een snel groeiende groep die niet meer naar de muziek
luisterde, maar in verhitte gesprekken verwikkeld was over de meest banale
onderwerpen. Met praatte alsmaar luider en meer opgewonden, men lachte om het
geringste, er werd geflirt en gegeild
We hebben
het allemaal al meegemaakt, ik hoef er geen tekeningetje bij te maken. Na het
concert zijn we meteen naar huis gewandeld. Onderweg hebben we gepraat over onze
ervaring en vastgesteld dat het heel moeilijk is om consequent te zijn, in de
dubbele betekenis: de meeste mensen hebben het moeilijk om consequent te zijn
en anderzijds hebben ze moeite met mensen die consequent zijn.
Ik heb toen
gedacht: dat is dan hun probleem, niet het mijne.
Ik wens niet
te roken, te drinken, overdadig of duur te eten, noch op vakantie te gaan of
verre reizen te maken. Ik ga niet naar concerten, bezoek geen belangrijke tentoonstellingen
of sportmanifestaties. Ik leef een teruggetrokken leven, ik schuw het publieke vertoon.
Ik verkies meer diepgaande individuele ontmoetingen, die ons de gelegenheid
geven om te praten over dingen die echt belangrijk en interessant zijn, voor
onszelf en voor de mensheid. Dergelijke ontmoetingen zijn helaas uitermate
zeldzaam. Je kan in elke straat wel een café vinden voor een hilarisch tooggesprek
en er zijn duizenden verenigingen, maar gelegenheden waar mensen ongestoord met
elkaar kunnen praten zijn er nauwelijks.
Nochtans
hebben we allen behoefte aan dergelijke gesprekken. Dat ervaar ik telkens bij
mezelf en bij gesprekspartners met wie het lukt. We willen met elkaar praten,
maar doen er vervolgens alles aan om dat gesprek onmogelijk te maken. We hokken
met teveel volk bijeen in luidruchtige ruimten, we drinken zoveel dat elk
zinvol gesprek onmogelijk is en we vermijden angstvallig om te spreken over de
dingen die ons echt ter harte gaan en zeuren eindeloos over dingen waaraan we
toch niets kunnen veranderen. En we luisteren niet naar elkaar. En we schuwen
de stilte.
Dan vraag ik
me af: wie is er dan asociaal?
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
25-04-2012
geld
Soms kan ik
er nog moeilijk aan uit.
In onze maatschappij
lijkt alles gericht op het beste, het meeste, het hoogste. Je moet de slimste
zijn van de klas. Middelmatig, daar spreken we niet over. De laatste van de
klas wil niemand zijn. Ook zo in bedrijven: wie het meest verdient, is baas. De
meest succesvolle zakenman of vrouw is hij of zij die het meest geld verdient.
De belangrijkste persoon op aarde is de rijkste. Iedereen wil rijk worden op zo
kort mogelijke tijd, met zo weinig mogelijk inspanningen. Dat daarbij af en toe
onverkwikkelijke praktijken te pas komen, dat lijkt minder belangrijk. Zolang
de regels min of meer gevolgd worden, is er niets aan de hand. Er staat geen
limiet op de winst die men mag maken. Je kan het groot lot winnen, je aandelen
verkopen met 1000% winst, je bedrijf overlaten voor een fabelachtig bedrag, een
contract afsluiten voor een uitvinding of een boek enzovoort: hoe meer je
verdient, hoe beter.
In het nastreven
van persoonlijk gewin zijn er blijkbaar geen grenzen. Of toch? Als individu mag
je doen wat je wil, binnen de perken van het systeem. Maar je moet er wel
rekening mee houden dat je deel uitmaakt van een samenleving en dat je daarvoor
een prijs moet betalen. Dat noemt men belastingen. Grote winsten worden zwaar belast,
tot vijftig procent of nog meer. Natuurlijk probeert iedereen daaraan te
ontsnappen en dat lukt de rijksten uiteraard het best. Maar er zit iets
ongerijmds in het systeem zelf.
Enerzijds moedigen
we iedereen aan om zoveel geld te verdienen als mogelijk, anderzijds nemen we
de helft weer af. Dat stemt tot nadenken. Als je weet dat een groot deel van je
winst toch voor jou verloren gaat, waarom je dan nog inspannen? Je wordt belast
naargelang je inkomen. Op je eerste euro betaal je geen belastingen, op je
laatste: vijftig procent. Maar voor die laatste euro moet je wel even hard
werken als voor de eerste, zelfs harder en langer, want jobs met een laag
salaris zijn er genoeg en ze zijn zelden veeleisend, terwijl hoge salarissen
zeldzaam zijn en niet voor iedereen weggelegd.
Het gevolg
is, dat heel wat mensen zich geremd voelen in hun inspanningen. Ze werken niet
meer voor zichzelf, maar voor de gemeenschap, zoals dat heet, of voor een groot
aantal niet-werkenden die een uitkering krijgen zonder er iets voor te (mogen) doen.
En dus proberen ze te ontsnappen: ze gaan in Monaco wonen, of verbergen hun
geld op een of andere manier en proberen onbelast winst te maken.
Er zijn twee
systemen aan het werk: ongelimiteerd individueel gewin aan de ene kant,
herverdeling aan de andere. Hier bij ons weegt de herverdeling steeds zwaarder
door. In de Verenigde Staten ligt de nadruk meer op het ongebreideld en
onbelast geld verdienen. In communistische systemen, zoals de vroegere
Sovjet-Unie werd alles herverdeeld en was niemand rijk (in principe). Overal
ter wereld zoeken politici naar de meest efficiënte formule om de maatschappij
te organiseren en de mensen te motiveren om te werken. Moet het door een
beperkt aantal mensen zeer rijk te laten worden als aanlokkelijk voorbeeld voor
de anderen? Of betalen we iedereen een zelfde loon?
Op dit
ogenblik blijft het zowat overal mogelijk om zeer rijk te worden: topmanagers
verdienen verschrikkelijk veel geld en wij vinden dat alsmaar minder
aanvaardbaar. Maar dan moeten we beseffen dat als de mogelijkheid om grote
winsten te maken niet zou bestaan, diezelfde mensen allicht niet dezelfde
inspanningen zouden leveren. Wij hebben in het Sovjetsysteem gezien tot welke
misstanden dat leidt: algehele verpaupering en de totale ineenstorting van alle
beschaving, de triomf van de armoede, materieel en geestelijk.
Een zekere
ongelijkheid lijkt dus wenselijk. Mensen werken harder en slimmer als ze er meer
geld kunnen mee verdienen, als hun inspanningen beloond worden. Als er weinig
of niets te verdienen valt, vertonen ze minder ijver, initiatief en
vindingrijkheid en nemen ze minder risicos en dat zijn nu juist de drijfveren
van de economie. Staatsdirigisme is als ideaal misschien denkbaar, maar in de
praktijk werkt het vernietigend.
Wij zitten
gewrongen tussen de twee systemen. Wij laten ons zwaar betalen voor onze
arbeid, zodat we er goed kunnen van leven. De massale herverdeling door de
staat voegt daar nog een heleboel voordelen aan toe onder de vorm van kosteloze
gemeenschappelijke voorzieningen. Er is dus een zeer gegoede middenklasse.
Daarnaast laat het systeem toe dat sommigen zich buitensporig verrijken. In de
marge is er een groep van mensen die niet passen in het systeem en die hebben
moeite om te overleven.
Dat is de
wereld waarin we leven. We hebben geen duidelijke ideeën over hoe het verder
moet, we modderen maar wat aan. Er zijn ontelbare instanties die proberen om
het systeem bij te sturen, maar het gaat voortdurend fout, met desastreuze
gevolgen voor heel wat mensen, de armsten in de eerste plaats. We weten niet
wat het beste systeem is: meer herverdeling of juist minder en meer winst laten
aan het individueel initiatief. Hoe zetten we het meest mensen aan het werk op
een menselijke manier? Hoe halen we het beste uit de mensen zonder ze uit te
buiten? Hoe vermijden we profiteurs? Hoe beperken we bedrog en oneerlijke
concurrentie? Is dat door meer wetten en reglementen en meer staatsinmenging,
of juist niet? Door op steeds grotere schaal beslissingen te nemen of door het
subsidiariteitsbeginsel toe te passen, dat wil zeggen de verantwoordelijkheid
op het laagst mogelijke niveau te houden?
Geen mens
die het antwoord weet. Wat mij zeer verontrust, is dat er zoveel mensen bezig
zijn met daarover te praten en zoveel mensen die ingezet worden om de fouten
van het systeem op te vangen, allemaal mensen die in feite niet productief zijn:
de talloze politici en hun medewerkers, de lobbyisten, consultants, experts,
studiebureaus; de sociale werkers en de enorme administratie van de sociale
voorzieningen en de staatsadministratie enzovoort.
Begrijp me
niet verkeerd: ik pleit allerminst voor eenzijdige oplossingen. We hebben die
gehad: Stalin, Hitler, Mussolini, Hirohito, Pol Pot, Mao, Videla, Pinochet,
Kadhafi en we hebben die nog: de ayatollahs, Hassad, de Kim dynastie, Castro
Zo moet het niet, dat is wel duidelijk. Maar het zou toch moeten mogelijk zijn
om stilaan een beetje meer orde op zaken te krijgen, al was het maar op enkele
belangrijke punten: de honger in de wereld, de gezondheidszorg, vrede,
misdaadbestrijding, het probleem van de drugs, alcohol en tabak, zorg voor het milieu
en propere energie
Het ziet er
niet naar uit dat het voor morgen is. Het zal een grootscheepse intellectuele inspanning
vergen om de mensheid te sensibiliseren voor echte oplossingen op langere
termijn. Maar we hebben niet eens een begin gemaakt met het ernstig zoeken naar
die oplossingen. We staan vandaag niet zo heel veel verder dan tweeduizend jaar
geleden. We verdoen onze tijd met ons te amuseren terwijl er zoveel op het spel
staat. Is dat niet schrijnend?
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
24-04-2012
Seks als oorlog
The War of the Sexes is een van de geliefde onderwerpen
van de geniale humorist en cartoonist James Thurber. Maar die oorlog is veel
langer bezig, natuurlijk. Denk maar aan Aristophanes Lysistrata: de vrouwen
ontzeggen hun man seksueel contact om hen te dwingen het vechten op te geven en
vrede te sluiten. Blijkbaar kan men de seksuele verhoudingen tussen man en
vrouw in die polemische termen stellen, waarbij vrouwen iets hebben dat
mannen willen, en de vrouwen hen dat weigeren. Derhalve moeten de vrouwen
veroverd worden, ook tegen hun zin.
Een dwazere
definitie van de liefde heb ik nog niet gevonden. Als liefde oorlog is, dan
hoeft het voor mij niet meer. En toch is er wel iets van aan.
Als man voel
ik mij seksueel aangetrokken tot vrouwen. Niet enkel tot mijn partner, maar ook
tot andere. Hoe je het ook draait of keert, als ik in contact kom met een
vrouw, dan speelt mijn seksualiteit daarin steeds een rol, zelfs bij de meest
zakelijke gelegenheden, zelfs gewoon op straat. Ik bedoel vanzelfsprekend niet
dat ik mij meteen verlies in de wildste fantasieën of dat ik telkens meteen
blijk geef van mijn gevoelens. Maar de manier waarop ik naar elke vrouw kijk,
is steeds min of meer seksueel gekleurd.
Ik heb er
geen idee van of ik nu een uitzondering ben of de regel, maar ik vermoed toch
eerder het laatste. In wat ik hier verder schrijf over dit onderwerp, zal ik
enkel over mezelf spreken.
In mijn omgang
met vrouwen moet ik mij altijd aanpassen. Ik moet mijn seksuele interesse als
het ware verbergen of negeren. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ik
vermoed dat vrouwen heel snel door hebben of ik dat soort belangstelling
vertoon, zelfs als ik mij daarvan zelf niet bewust ben. Ze zien waar mijn blikken
naartoe gaan, hoe ik zenuwachtig word, mij verspreek, overdreven vriendelijk
ben, dichterbij kom
Ik begrijp
dat dit voor vrouwen vervelend kan zijn. Ik lees en ervaar dat vrouwen die
interesse niet hebben, of niet tegenover elke man. Zij slagen er blijkbaar wel
in om zakelijk te blijven, om hun job te doen en zich niet te laten afleiden
door het seksuele. Ik heb er geen idee van of dit zo is. Zijn vrouwen minder
seksueel dan mannen? Ik zou het niet weten. Maar ik ben bereid om het aan te
nemen. Dat verklaart dan waarom vrouwen vaak korzelig reageren op seksuele
avances van mannen. Er is een verschil van benadering. Bij de man is er een
seksuele geladenheid, bij de vrouw niet of minder. De vrouw zal dan de seksuele
belangstelling of toenadering als ongewenst of ongepast ervaren: zij is daar op
dat moment niet mee bezig.
Meteen
zitten we in de war of the sexes: de
mannen willen wat van de vrouwen, de vrouwen willen dat niet. Er is daarvoor een
fysische en genetische onderbouw: mannen kunnen op korte tijd enorme
hoeveelheden kleine zaadcellen produceren, vrouwen maandelijks één grote eicel.
Het zijn de vrouwen die zwanger worden, bevallen, zogen en het grootste deel
van de verzorging van de kinderen op zich nemen. Mannen kunnen hun genetisch
materiaal dus heel gemakkelijk verspreiden over verscheidene partners, vrouwen
niet. Zij hebben een veel beperkter aantal kansen, die ook nog veel meer
inspanningen vergen. Zij moeten meer investeren in hun nakomelingen. Vrouwen
zijn bijgevolg kieskeuriger in hun seksuele belangstelling. Zij zullen kiezen
voor goede genen en daarvoor afgaan op het uiterlijk van de man, maar ook voor een
zorgzame man, die zijn verantwoordelijkheid opneemt en bijdraagt in de
opvoeding op lange termijn. Genetisch gezien zijn mannen dus altijd
geïnteresseerd in seks, vrouwen niet; zij gaan meer selectief te werk.
Dit is een
zeer ruwe schets, die echter vrij goed overeenkomt met de werkelijkheid. Dat
merken we wanneer er weer eens een geval van ongewenst of ongepast seksueel
gedrag of seksuele intimidatie in het nieuws komt, omdat een van de betrokkenen
een bekende figuur is. Laten we even stilstaan bij de terminologie.
Er is een
verschil tussen ongewenst en ongepast seksueel gedrag. Als een vrouw niet geïnteresseerd
is, is het gedrag van de man ongewenst. Alles hangt dus af van de vrouw. Dringt
de man, ondanks duidelijke signalen van de vrouw, toch aan, dan is er sprake
van seksuele intimidatie. De man respecteert dan de duidelijke wil van de vrouw
niet. Hij dringt zijn eigen wil op en dat is altijd fout. Als dat gepaard gaat met
geweld, onder welke vorm ook, dan spreken we van verkrachting. Het gaat er hier
niet om wat de man doet of verlangt. Het is voldoende dat de vrouw te kennen
geeft dat ze het niet wil. Als zij het wel wil, dan zijn dezelfde handelingen
immers niet meer ongewenst en dan is er in feite niets aan de hand: zij hebben
samen beslist om seksueel contact te hebben.
Ongepast
seksueel gedrag verwijst naar normen en waarden en reglementen. Het gaat dan
niet over de vraag of de vrouw instemt, maar of bepaalde gedragingen op zich maatschappelijk
toelaatbaar zijn. Wanneer een man in de lift in de billen knijpt van een vrouw,
dan gaan we ervan uit dat dit ongepast is. Dat verwijst naar regels of
afspraken of gewoonten. Soms zijn die regels duidelijk, maar vaak ook niet.
Franstalige collegas kussen elkaar dagelijks als ze aankomen op kantoor,
Vlamingen doen dat niet. Als je als Franstalige dus je Vlaamse collegas begint
te kussen bij de ochtendlijke begroeting, is dat ongepast. In sommige bedrijven
is het verboden om relaties te hebben met collegas op de werkvloer. Doe je dat
toch, dan is dat ongepast en zelfs ontoelaatbaar. Wat ongepast is, hangt af van
de heersende gewoonten, van wat men als normaal beschouwt. Meestal weten we
zeer goed waar de grens ligt. Maar dat is niet altijd voldoende om ons ervan te
weerhouden die grens te overschrijden.
Het kan behoorlijk gecompliceerd worden. Vrouwen kunnen geïnteresseerd
zijn of niet. Hoe kan je dat weten? You
cant blame a guy for trying, zegt men. Je doet een poging en de vrouw reageert
daarop zoals ze wil, aarzelend, instemmend of afwijzend. Je stemt je gedrag
daarop af en er is niets aan de hand, denk je dan. Maar dat is niet zo. Zelfs
gewoon proberen kan ervaren worden als storend, hinderlijk, beledigend, onaanvaardbaar.
Als een getrouwde man een andere vrouw benadert, dan is dat volgens bepaalde
wetten, reglementen, gewoonten en gebruiken ongepast en zelfs ongewenst. Een
gehuwde vrouw mag ervan uitgaan, volgens die redenering, dat men haar niet zal benaderen
met seksuele voorstellen. Elke overtreding is meteen ongewenst en ongepast. Je
bent dus al fout als je het maar probeert.
In de
praktijk echter Mannen en vrouwen gaan op allerlei manieren om met elkaar.
Vaak volgen we de regels, vaak ook niet. We vinden allemaal dat er regels
moeten zijn, maar als het erop aan komt, overtreden we ze zonder er lang bij
stil te staan. We doen wel eens dingen waarover we later spijt hebben. Ik
bedoel daarmee dat we dat soms samen doen, twee (of meer?) mensen die zonder echte
dwang dingen doen die ze beter niet zouden doen. Maar het kan ook zijn dat we
ons te buiten gaan aan ongewenst en ongepast seksueel gedrag, waarbij we
gebruik maken van onze machtspositie om seksuele handelingen te stellen met
partners die dat niet willen, die zich er niet kunnen tegen verzetten.
Er zijn ook
situaties waar de beide partners eventueel instemmen, maar waarbij we toch
moeten spreken van ongepast seksueel gedrag. De wet bepaalt de leeftijd voor
seksueel verkeer. Seks tussen volwassenen en minderjarigen is verboden. Seksuele
relaties tussen werknemer en werkgever en tussen opvoeders en hun leerlingen is
eveneens bijna steeds verboden. Incest, seks tussen nauwe bloedverwanten is
eveneens verboden. Deze verboden gelden los van de vraag of er instemming is of
niet.
Er zijn dus
zeer duidelijke regels die men verplicht moet naleven. Er zijn anderzijds een
aantal gewoonten en gebruiken die we het best niet verstoren, maar hier is er
een grijze zone, waarbinnen elkeen zijn gedrag zelf moet bepalen. Heel wat
mensen menen dat seks buiten het huwelijk kan. Er zijn geen wetten die het
verbieden, en als die er zijn worden ze hier bij ons omzeggens niet toegepast.
Vroeger was er de kerk die overspel als doodzonde beschouwde, maar aan de
morele regels van de kerk laten nog slechts heel weinig mensen zich ook maar
iets gelegen, terwijl ook vroeger de overtredingen ervan legio waren.
Wij moeten
dus in veel gevallen zelf uitmaken wat we willen doen en laten op het gebied
van seksualiteit. Een van de belangrijkste elementen in deze discussie is de recente
algemene beschikbaarheid van betrouwbare voorbehoedsmiddelen. Vroeger was seks
nauw verbonden met voortplanting: het risico op ongewenste zwangerschap was
zeer reëel. Dat weerhield een aantal mensen ervan om een seksuele relatie te
beginnen of occasioneel seks te hebben. Nu kan dat zonder gevolgen en dat heeft
een grote invloed op de spelregels. De genetische onderbouw, die helemaal gebouwd
is op de voortplanting, niet op seks op zich, is grotendeels verdwenen. Seks
die concreet gericht is op de voortplanting gebeurt in feite heel weinig. Wij
hebben weinig kinderen, tijdens een beperkte periode van ons leven. Het
grootste gedeelte van onze seksuele contacten heeft niets met de voortplanting
te maken. Seks heeft dan allerlei andere functies. Men heeft het over
recreatieve seks, casual sex of terloopse
seks, over seks als bindmiddel tussen partners, over therapeutische seks
We leven in
een andere wereld dan onze ouders, een andere wereld dan toen wij jong waren.
Maar het is even wennen, de oude regels zijn er stevig in gehamerd, dat raak je
niet zomaar kwijt. We verkennen de nieuwe grenzen en verwerpen de oude verboden,
die nu zinloos zijn. We moeten leren leven met nieuwe maatschappelijke regels
en afspraken, of met het ontbreken daarvan.
We kunnen
vandaag gelukkig veel opener zijn over seks dan ooit tevoren. We hebben
afgerekend met het dwaze, perverse taboe dat de kerk op alle lichamelijkheid en
vooral op seks had gelegd. Aan iedereen die zich vragen stelt over een nieuwe
seksuele moraal zou ik deze raad geven: praat erover, op een eerlijke, open en volwassen
manier. Dat is waar het veelal mis gaat. Als je je aangetrokken voelt tot
iemand, zeg dat dan, op een beschaafde, vriendelijke, attente manier. Geef de
andere de kans om je even vriendelijk ja of nee te zeggen. Het zijn de
onhandige demonstraties van onze seksuele interesse die voor problemen zorgen:
steelse aanrakingen, veelbetekenende blikken, misbruik maken van situaties,
onstuimige toenaderingen, geweld Wij zijn seksuele wezens, laten we dat
aanvaarden, daar is niets verkeerds aan, integendeel. Laten we over onze
gevoelens voor anderen praten, met henzelf, of met goede vrienden. Dat lijkt me
de beste manier om conflicten te vermijden. You
certainly can blame a guy for trying! Maar je kan iemand niet kwalijk nemen
dat hij of zij zich aangetrokken voelt tot een andere persoon. De beste manier
om daarmee om te gaan, is er openlijk voor uitkomen op een rustige, niet
agressieve manier. Wij zijn geen dieren, wij kunnen praten. In tegenstelling
tot wat wij vroeger dachten, zal erover praten de romantiek niet verbreken,
maar juist verhogen, omdat we elkaar dan meer als volwaardige mensen benaderen.
Zo kan er stilaan
een nieuwe seksuele cultuur ontstaan, waarin het respect voor de andere voorop
staat. Seks heeft een belangrijke plaats in ons bestaan. Laten we het niet
verknoeien, laten we er iets moois van maken.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
27-03-2012
The law is a ass! Quatsch in de rechtzaal
D
at het
voortdurend verkeerd gaat met de Belgische justitie, daar moeten we geen
tekeningetje bij maken. Er gaat geen dag voorbij of het Belgisch gerecht komt
in het nieuws, helaas nooit op een positieve manier. Vaak zijn dat problemen
die ze blijkbaar zichzelf aandoen. Zij slagen er niet in om maatregelen te
nemen die voor de hand liggen, omdat daarvoor geen wettelijk kader is. Het
gerecht mag enkel doen wat uitdrukkelijk wettelijk toegelaten is. Wijkt men ook
maar één millimeter af van de geschreven wetgeving, dan staat een legertje
advocaten en magistraten klaar met onderzoeken, bijkomende onderzoeksdaden en
uiteindelijk nietigverklaring wegens procedurefouten.
Wet is wet,
zegt men dan. Dat is een opvatting, maar het is niet de enig mogelijke, noch de
enige juiste. Het is zelfs een grove misvatting, een onrecht.
Paulus, de
echte stichter van het christendom, besteedde in zijn Romeinenbrief uitvoerig
aandacht aan de wet. Zo stelt hij dat de wet de mensen op slechte gedachten
brengt:
Ik ben me echter pas door de wet
bewust geworden van de zonde. Ik zou immers niet weten wat begeerte was als de
wet niet zei: Zet uw zinnen niet op wat van een ander is. (Rom 7,7)
Een vreemde redenering,
maar wel een die opgang gemaakt heeft in het christendom. Het kwam er blijkbaar
vooral op aan om geen aanstoot te geven en dus werd ongeveer alles verboden,
zelfs de Bijbel. Het lijkt wel alsof Paulus daarbij uitgaat van een beeld van
de mens als een oorspronkelijk onverdorven wezen, een Rousseau-achtige nobele
wilde, die enkel door de wet op het idee komt om te gaan zondigen:
Toen we ons nog lieten leiden door
onze eigen wil, werd ons bestaan beheerst door zondige hartstochten die de wet in ons opriep en droeg het
alleen vrucht voor de dood. 6 We waren aan de wet geketend (Rom 7,5)
Eens leefde ik zonder de wet, maar
door de komst van het gebod kwam de zonde tot leven. (Rom 7,9)
De wet is er
om de samenleving te regelen, maar de mens slaagt er niet in om de wet na te
leven. Hij kent de wet en weet dus wat toegelaten is en wat verboden. Maar dat
weerhoudt hem er niet van om toch het goede te laten en het verkeerde te doen:
Immers, ik besef dat in mij, in mijn
eigen natuur, het goede niet aanwezig is. Ik wíl het goede wel, maar het goede
doen kan ik niet. 19 Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil
vermijden, het kwade, dat doe ik. (Rom 7, 18-19)
De wet is
niet alleen de aanleiding tot zonde, precies door erop attent te maken door het
te verbieden. Er kan zelfs alleen maar zonde zijn als er een wet is:
Maar de zonde heeft van het gebod
gebruikgemaakt om begeerten in mij op te wekken, want zonder de wet is de zonde
krachteloos. 9 Eens leefde ik zonder de wet, maar door de komst van het gebod
kwam de zonde tot leven 10 en daardoor stierf ik. Het gebod, dat tot leven had
moeten leiden, bleek juist tot mijn dood te leiden. 11 De zonde heeft
gebruikgemaakt van het gebod: ze heeft mij misleid en mij door het gebod
gedood. (Rom 7,
8-11)
Toch is de
wet niet de oorzaak van onze misdaden. We kunnen enkel tegen de wet zondigen
als er een wet is, en de wet die het goede aanprijst, toont meteen ook de
keerzijde, het kwade. Maar dat maakt de wet niets slecht:
Kortom, de wet zelf is heilig en de
geboden zijn heilig, rechtvaardig en goed. (Rom 7,12)
Het is ons
lichaam, met zijn driften, dat ons aanzet om de wet te overtreden:
Wij weten dat de wet het werk van de
Geest is, maar door mijn natuur ben ik uitgeleverd aan de zonde. (Rom 7,14)
Immers, ik besef dat in mij, in mijn
eigen natuur, het goede niet aanwezig is. (Rom 7, 18)
De Nieuwe
Bijbelvertaling zegt hier in mijn natuur; de Vulgaat zegt: in carne mea, de Griekse tekst: en tei sarki mou, in mijn vlees, zoals de
Willibordvertaling het ook heeft. Dit is typisch Paulus. De mens is zondig van
nature, omwille van zijn lichamelijkheid. Hij kan zijn driften niet beheersen:
Met mijn verstand onderwerp ik mij
aan de wet van God, maar door mijn natuur onderwerp ik mij aan de wet van de
zonde. (Rom 7, 25)
Ook hier staat carne/sarki, het
vlees.
De oplossing
moet komen van Christus en de Geest die hij zendt:
Waartoe de wet niet in staat was,
machteloos als hij was door de menselijke natuur, dat heeft God tot stand
gebracht. Vanwege de zonde heeft hij zijn eigen Zoon als mens in dit zondige
bestaan gestuurd; zo heeft hij in dit bestaan met de zonde afgerekend, 4 opdat
in ons wordt volbracht wat de wet van ons eist. Ons leven wordt immers niet
langer beheerst door onze eigen natuur, maar door de Geest. 5 Wie zich door
zijn eigen natuur laat leiden is gericht op wat hij zelf wil, maar wie zich
laat leiden door de Geest is gericht op wat de Geest wil. 6 Wat onze eigen
natuur wil brengt de dood, maar wat de Geest wil brengt leven en vrede. 7 Onze
eigen wil staat vijandig tegenover God, want hij onderwerpt zich niet aan zijn
wet en is daar ook niet toe in staat. 8 Wie zich door zijn eigen wil laat
leiden, kan God niet behagen. (Rom 8, 3-8)
Lees daarbij
steeds vlees voor natuur. Dat is de basistegenstelling bij Paulus en in het
hele christendom.
Eens de mens
gelooft in Jezus Christus, hoeft hij de wet niet meer te volgen:
Zo bent ook u, broeders en zusters,
dood voor de wet dankzij de dood van Christus (Rom 7, 4)
we zijn dood voor de wet, zodat we
niet meer de oude orde van de wet dienen, maar de nieuwe orde van de Geest. (Rom 7,6)
Bij Paulus
is de wet, die door God of de mensen is gemaakt om hun samenleven te regelen,
een zeer onvolmaakt middel. Enerzijds leert hij ons zonden kennen die we anders
niet zouden vermoeden. Anderzijds is de wet niet bij machte om ons tot het
goede te bewegen: ons vlees drijft ons hoe dan ook onvermijdelijk tot de zonde.
Pas wanneer we niet meer aan onze vleselijke lusten denken, maar aan de Geest,
kunnen we zonder zonde leven. Wij zijn dan niet meer uit op de geneugten van
dit leven, maar op een geestelijk leven na de dood:
Maar u leeft niet zo. U laat u leiden
door de Geest, want de Geest van God woont in u. Iemand die zich niet laat
leiden door de Geest van Christus behoort Christus ook niet toe. 10 Als
Christus echter in u leeft, bent u door de zonde weliswaar sterfelijk, maar de
Geest schenkt u leven, omdat u door God als rechtvaardigen bent aangenomen. 11 Want
als de Geest van hem die Jezus uit de dood heeft opgewekt in u woont, zal hij
die Christus heeft opgewekt ook u die sterfelijk bent, levend maken door zijn
Geest, die in u leeft. 12 Broeders en zusters, we hoeven ons niet langer te
laten leiden door onze eigen wil. 13 Als u dat wel doet, zult u zeker sterven.
Als u echter uw zondige wil doodt door de Geest, zult u leven. (Rom 8, 9-13)
Het is een
moeilijke denkoefening. De mens is uit zichzelf geneigd tot het kwade, ook als hij,
daarop gewezen door de wet, weet dat hij verkeert handelt. Enkel door een daad
van geloof kan hij zijn lichamelijke neigingen overwinnen. Hij moet dan deze
wereld afzweren en alles zetten op het hiernamaals, waar wij zullen beloond
worden voor het goede dat wij hebben gedaan of gestraft voor het kwade. Wie in
Christus gelooft, zal gered worden, naar de hel met de anderen. Door te geloven
ontvangen wij een kracht die ons toelaat onze natuur te overstijgen, een genade
die ons bevrijdt van onze zondige natuur. Al wat wij moeten doen, is ons
openstellen voor de liefdevolle uitnodiging van God, die ons bereikt door
Jezus, die voor ons gestorven is, opdat wij zouden leven.
Het is een
mystieke redenering. Ze is niet logisch, redelijk, praktisch, filosofisch,
menselijk. Je moet blind geloven in het bovennatuurlijke: God, genade, eeuwig
leven, beloning, straf. Het is de bekende sprong in het niets. Geen wonder dat
steeds minder mensen een dergelijke boodschap nog ernstig nemen.
Een andere
opvatting vinden we in de Verlichting. Daar is de wet niet meer (en niet minder)
dan het geheel van afspraken die mensen onder elkaar maken over de manier
waarop zij vreedzaam en in veiligheid wensen samen te leven. Het is niet God of
de Kerk die de wet uitvaardigt, het is de mens zelf, eventueel via een koning
of een wetgevend lichaam; een andere instantie wordt belast met praktische uitvoering
ervan en de beteugeling van de overtreders. De wetten moeten aangepast zijn aan
de omstandigheden van tijd en plaats, ze kunnen verschillen en evolueren, ze
kunnen bijgewerkt en zelfs afgeschaft worden en nieuwe wetten kunnen in de
plaats komen, naarmate het inzicht evolueert in wat goed is voor de mens en wat
niet, en naarmate de wetten goed of slecht blijken te functioneren.
Dat betekent
ook dat de wetten wellicht steeds onvolmaakt zullen zijn, wij zijn immers maar
mensen en kunnen niet alle consequenties voorzien. Er is dus een verschil
tussen de ideale Wet en de concrete wetten, waarbij de wetten steeds
tekortschieten. Montesquieu zegt het zo: La justice nest pas dépendante des lois humaines. (Traité
des devoirs) De wetten zijn maar onze povere pogingen om de gerechtigheid
in woorden te vatten. In De lesprit des lois gaat hij verder: Dire quil ny a rien de juste ni dinjuste que ce quordonnent ou
défendent les lois positives, cest dire quavant quon eût tracé de cercle,
tous les rayons nétaient pas égaux. Duidelijker dan dat kan je het niet stellen. De wetten leggen
zo goed mogelijk vast wat rechtvaardig is, maar het is niet omdat of vanaf het
moment dat ze het vastgelegd hebben dat het ook rechtvaardig is. De wetten zijn
maar waardevol in de mate dat ze de rechtvaardigheid benaderen. Niet wat in de
wet staat is wat telt, maar of de wet rechtvaardig is. Wat telt is dat gerechtigheid
geschiedt, niet dat de wet gerespecteerd wordt.
Lieve
lezers, ik wou dat onze juristen Montesquieu zouden lezen. Wat wij nu zien, is dat
er een spelletje gespeeld wordt met het Gerechtelijk Wetboek. Als het in het
Wetboek staat, dan is het Wet. Staat het er niet in: jammer maar helaas. Is de
wet onvolkomen, duister, dubbelzinnig of gewoon fout? Niets aan te doen. Fiat
iustitia et pereat mundus!Klik op deze link en lees die tekst nog eens
na.
Een
voorbeeld. In Nederland staat een man terecht voor meer dan 80 gevallen van
seksueel kindermisbruik en publicatie en verkoop van de beelden ervan op het
internet. Zijn schuld staat vast, hij heeft de bewijzen immers zelf op beeld
vastgelegd. Tijdens de rechtszaak, die dus niet meer speciaal gaat over de
vraag of hij schuldig is of niet, oordeelt de rechter dat het goed is dat ook
de ouders van de misbruikte kinderen spreekrecht zouden krijgen. Wij zien dat
wel meer: men is gaan inzien dat processen niet alleen voor de schuldigen
belangrijk zijn, maar ook voor de slachtoffers.
Er kwam meteen
protest van de verdediging: dat spreekrecht staat niet in de wet en bovendien
heeft een andere rechtbank zich daartegen verzet en dat behoort dus wel in de
wet, als een precedent.
De
verdediging heeft haar rechten, maar wat heeft dit te maken met recht en gerechtigheid?
De schuld van de verdachte staat vast en dat ontkent ook de verdediging niet.
Wat de ouders zouden kunnen vertellen kan dus geen invloed hebben op de
schuldvraag. Met welk recht verzet de verdediging zich er dan tegen? Het enige
argument dat ze heeft is: het staat niet in de wet dus mag het niet. Om een roemrucht
Vlaams strafpleiter te citeren: dat is quatsch! Onzin, kletspraat dus. Zoals
Montesquieu zegt: elke straal van een cirkel is gelijk aan de andere, of dat nu
in een wet vastgelegd is of niet. Als een rechter meent dat het goed is voor
het verloop van het proces dat de ouders spreekrecht krijgen, dan kan hij
daartoe beslissen, ook als dat niet in een wet staat neergeschreven, zolang dit
niet strijdig is met een andere wet of uitdrukkelijk verboden is.
Gerechtigheid
staat boven de wet. Charles Dickens schreef in Oliver Twist: the law is a(n)
ass, a(n) idiot! I wish that his eye may be opened by experience!
Bekende advocaten
doen niets anders dan de wet uitpluizen op zoek naar minuscule vergetelheden,
onduidelijkheden, vergissingen of contradicties, op basis waarvan ze hun cliënt
kunnen vrijpleiten, terwijl zijn of haar schuld meestal onomstotelijk
vaststaat. Hun redenering is: de wet is er voor iedereen en iedereen kan er
gebruik van maken. Binnen de wet is alles toegelaten, tenzij het uitdrukkelijk verboden
is. En alles is verboden, tenzij het uitdrukkelijk toegelaten is. En als het
niet uitdrukkelijk is toegelaten, dan is het verboden. Dit noemt men
legalistisch of wettisch redeneren en het is een verschrikking. Het verheft
menselijke voorschriften tot absolute wetten en het beperkt de rechtspraak tot
het blindelings toepassen van noodzakelijk onvolmaakte menselijk wetteksten.
Zegt een advocaat: ze hadden hun wetten maar beter moeten schrijven! en dat is
een schande. Het gaat er immers niet om dat de wet wordt toegepast, maar dat
gerechtigheid geschiedt, ook als dat buiten de letter van de wet om moet.
Het
gerechtelijk apparaat in België is verlamd door die nefaste legalistische instelling.
Niets is nog mogelijk, alles moet herdaan worden, alles duurt eindeloos lang,
geen enkele uitspraak is nog duidelijk, goed en kwaad zijn niet meer van elkaar
te onderscheiden. De politiek is niet bij machte om er ook maar iets aan te
doen, op grond van de terechte scheiding der machten, maar volkomen ten
onrechte, want de wetgevende macht staat boven de rechterlijke macht. De
juristen, aan welke kant ze ook staan, verzetten zich echter tegen elke poging
om weer een beetje recht te doen wedervaren in hun rechtspleging. Als processen
nog enkel zouden gaan om de schuldvraag, los van alle procedureveldslagen, dan
hadden we genoeg aan een fractie van de juristen. En dat is natuurlijk wat zij
verhinderen, kost wat kost. Uiteindelijk gaat het om hun goedbetaalde job, niet
om recht en rechtvaardigheid.
Het is goed
dat wij nadenken over wet, recht en gerecht. Er hangt immers zoveel van af,
voor alle betrokken partijen. Zonder wetten of gerecht is de democratie dood.
Maar door een waarlijk satanische verkrachting van de ware rechtsprincipes
brengt men evengoed het voortbestaan van de democratische samenleving in het
gedrang. De rechtsstaat moet gevrijwaard worden, dat is zeker. Maar die
rechtsstaat wordt veel grondiger ondermijnd door legalistische juristen dan
door de oprechte bezorgdheid van een rechter om spreekrecht te verlenen aan
ouders die hebben moeten vaststellen dat hun kinderen het slachtoffer zijn
geweest van seksueel misbruik en de blootstelling daarvan via internet.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
14-03-2012
Sierre 14 maart 2012
H
et tv-journaal,
de radio, de kranten, de internetsites vullen zich met nieuws over het ongeval met de bus in
Sierre, waarbij ten minste 22 kinderen omkwamen die terugkeerden van skiklas.
Ook zes volwassenen, chauffeurs en begeleiders, lieten het leven. Iedereen is
nu bezig met het leed, dat van de overlevenden en dat van de gezinsleden en
bekenden van de slachtoffers en zo hoort het.
Pas later zal de bezinning komen en zal men zich vragen gaan
stellen. Wellicht zullen de veiligheidsvoorschriften in tunnels nog verstreng
worden, evenals die voor busreizen. Zo zullen er hopelijk nog minder ongevallen
zijn, statistisch gezien. Dat tunnels en busreizen daardoor nog duurder zullen
worden, dat nemen we erbij. Veiligheid voor alles.
Wij vergeten het nu even, maar al de veiligheidsmaatregelen
ter wereld kunnen niet verhinderen dat er ongevallen zijn, alle dagen, elk
ogenblik, zelfs op de meest veilige plaatsen. De maatregelen die we nemen zijn
er om het aantal ongevallen en hun gevolgen te beperken. Wij weten dat ze
ongevallen niet zullen uitsluiten. Er zijn beslissingen die we gemakkelijk
zouden kunnen nemen en die het aantal ongevallen en hun gevolgen nog meer
zouden beperken. Het verkeer is dodelijk, maar alleen omdat wij het dodelijk
maken en dodelijk laten zijn. Als we minder snel zouden rijden, zouden er
minder doden vallen en minder zwaar gewonden. Als we minder zouden rijden, als
we enkel zouden rijden als dat nodig was, ook. Als we onze autos nog meer
passief veilig zouden maken en onze verkeerswegen nog meer aangepast aan het
verkeer
We doen niet al het mogelijke om het verkeer veilig te maken.
Dat zou te duur zijn. We aanvaarden dus een zeker risico. We weten hoeveel
verkeersdoden er zullen vallen, dat is geen geheim. Er zijn Europese
richtlijnen over, die bepalen hoeveel er nog mogen zijn tegen bijvoorbeeld
2025. Dat cijfer is niet nul. Wij aanvaarden dus dat er altijd verkeersdoden
zullen zijn, zoals er ook altijd arbeidsongevallen zullen zijn, sportongevallen
Leven is risicovol. Wij leven daarmee en hopen dat wij de dans zullen
ontspringen, dat wij niet bij het aantal zullen zijn dat wij als aanvaardbaar beschouwen.
Is dat niet erg hypocriet en meer dan een beetje cynisch?
Waar leggen we de grenzen, hier bij ons en in de rest van de
wereld? Wat is nog aanvaardbaar en wat niet meer? Het aantal doden bij de skiklassen
van onze Vlaamse kinderen is, over de jaren heen, verwaarloosbaar. Geen reden
dus om die skiklassen af te schaffen. Ook volgend jaar zullen duizenden
kinderen naar de sneeuw trekken, alsof er vandaag niets gebeurd is. Dat staat
in schril contrast met de emoties die nu iedereen beroeren. Wij zijn geraakt
door ongevallen als dat in Sierre. Maar wij hebben een kort en selectief geheugen.
Over enkele dagen zullen de emoties bij de omstanders weer geluwd zijn. De onmiddellijk
betrokkenen zullen zich erover verbazen hoe alleen ze plots zijn met hun verdriet
dat nooit overgaat.
De rampen komen en gaan. Wij trekken er amper conclusies uit.
Wij hebben nog veel minder oog voor mogelijke rampen. En over risicos praten we
niet graag. Als je je opsluit in je huis, kan je nog van de trap vallen en je
nek breken, zeggen we dan. Leven is risicos nemen. Toch verbaas ik me over de
gretigheid waarmee we die nemen. Gisteren werden we voorbijgesneld op de
autosnelweg. We reden zelf ongeveer 110 per uur, maar het leek alsof we
stilstonden. De autos die ons passeerden op de linkerkant reden centimeters
van de betonnen vangrails. Een moment van verstrooidheid, een kleine beweging
aan het stuur, een klapband
Miljarden mensen nemen risicos, elke dag, elk ogenblik. Waarom?
Deze avond ga ik nog eens luisteren naar dat korte,
bevreemdende muziekstuk dat Charles Ives componeerde: The unanswered question.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
17-02-2012
Salaris
S
alaris is best een vreemd woord, het klinkt
ook vreemd. Niet te verwonderen, want het heeft Latijnse wortels.
Van Dale
zegt dit over de oorsprong: teruggaand op
Lat. salarium (zoutrantsoen, salaris), van sal (zout); vroeger dienden gestandaardiseerde
hoeveelheden zout als betaalmiddel.
Dat deed me
de wenkbrauwen fronsen. Zout was ook toen niet bepaald een luxeproduct, de
zoutwinning was al eeuwen bekend en het is een vrij eenvoudig en dus goedkoop
proces, namelijk verdamping van zouthoudend water, zoals zeewater. Als je
iemand, bijvoorbeeld legioensoldaten in zout uitbetaalt, zou je dus heel veel
zout moeten geven, meer zout dan iemand kan verbruiken of nodig heeft.
Bovendien kende men toen al het gebruik van edele metalen voor muntstukken, er
was dus al geld, ook om vrij kleine bedragen uit te betalen. Ik heb nergens een
bevestiging gevonden van het verhaal van Van Dale. Ik heb ook geen weet van
archeologische resten van dergelijke zoutblokken als betaalmiddel.
Nochtans
heeft het Latijnse woord voor zout sal, wel
degelijk iets te maken met salaris. Alleen weten we niet goed wat. Misschien
was een deel van het loon dat aan soldaten uitbetaald werd, de soldij, bestemd
om zout te kopen, waarmee men allerlei vleeswaren kon pekelen: vlees, bonen Misschien
was het een van de talrijke bonussen die soldaten kregen. Andere bronnen
stellen dat het gaat om de soldij van soldaten die de wegen bewaakten waarlangs
zout vervoerd werd, de via salaria.
Plinius de Oudere (GaiusPliniusSecundus (23 AD 25 augustus 79 AD) schreef in zijn encyclopedische
werk Naturalis Historia dat de Romeinse
soldaten oorspronkelijk (dus niet toen hij dat schreef) in zout uitbetaald
werden en dat salarium daarvan
afkomstig is.
Sommigen
beweren dat soldaat en soldij ook afgeleid zijn van sal dare, zout geven, maar het is veel waarschijnlijker dat die woorden
afgeleid zijn van de Romeinse solidus,
een gouden muntstuk waarvan geweten is dat men er soldaten mee betaalde.
Overigens
waren er in de oudheid maar heel weinig mensen die een salaris kregen, een
geldsom als beloning voor gepresteerde arbeid. De meeste arbeid werd verricht
door slaven en die kregen enkel kost en inwoon. Wel was het zo dat Romeinse magistraten
en beambten die zich dienden te verplaatsen een salarium kregen, een vergoeding van hun kosten en onkosten. Dat is
de betekenis die het woord heeft in het klassiek Latijn. Van daar is het
overgenomen in zowat alle westerse talen voor een wedde of loon, toen meer
arbeiders en bedienden op die manier vergoed werden.
Wedde is
ook maar een raar woord, vind ik. We weten wel wat het is, maar het heeft op
zichzelf, als woord, geen evidente betekenis. Aan een kind hoef je niet uit te
leggen wat een pannenkoek is, of een lekstok. Maar wat een wedde is? De wortel,
zoiets als wed vinden we in verscheidene oude en moderne westerse talen
terug. Oorspronkelijk sloeg het op een onderpand dat werd geëist of gegeven bij
een wettelijke overeenkomst. Dat kon een zakelijk akkoord zijn, of een
huwelijksovereenkomst; ook een weddingschap valt daaronder, de inzet, de som
waarvoor men wedt, is dan het onderpand. Omdat een dergelijk onderpand meer en
meer in geld werd gegeven, kreeg wedde de afgeleide betekenis van geld en
kon het woord ook specifiek gebruikt worden, zoals vandaag het geval is, voor
het maandloon dat men ontvangt.
Loon
klinkt bekender in de oren, we zien het ook in beloning en lonen; het
oorspronkelijke oerwoord laun betekende al wat loon nu nog zegt: een
vergoeding.
Als we het
wat chiquer willen, dan spreken we van een honorarium. Aanvankelijk was dat een
eergeschenk aan een ambtenaar bij zijn ambtsaanvaarding, later en nu nog elke
vergoeding die men uitbetaalde aan een hoger geplaatste, zoals een dokter, een
advocaat, een geleerde spreker
In onze
moderne maatschappij speelt het salaris, de wedde, het loon of het honorarium
een belangrijke rol. Wie een lagere functie uitoefent, krijgt daarvoor minder
geld, maar er zijn wel minimumlonen, vastgelegd door de staat. Daarnaast zijn
er ook afspraken per bedrijf of per sector van tewerkstelling. Daarover wordt
voortdurend onderhandeld. Als het in een sector goed gaat, bijvoorbeeld de
productie van autos, dan zullen de lonen daar ook goed zijn. De arbeiders
delen zo in de winst die de bedrijven maken. Het omgekeerde is ook waar. Als
een bepaald beroep een lange voorbereiding vraagt, of bijzondere vaardigheden
of kennis vereist, of lastig of gevaarlijk is: dat zijn allemaal factoren die
bepalend zijn voor de verloning. Dat is een van de principes van onze
vrijemarkteconomie, het liberaal kapitalisme, waarin vooral vraag en aanbod spelen.
Wie iets uitzonderlijks kan of bijzondere eigenschappen heeft, kan daarvoor veel
geld vragen, althans indien er voldoende vraag naar is. Denk aan topatleten,
managers, acteurs, fotomodellen, uitvinders enzovoort. Wie niets kan, moet dom
en belastend werk doen en krijgt daarvoor het laagste loon, amper voldoende om
te overleven.
Het
communisme en het socialisme vertrekken van andere principes. De wedde hoeft
niet afgestemd zijn op wat je doet, maar op wat je nodig hebt als lid van de
maatschappij. Iedereen heeft dezelfde rechten en krijgt dus van de staat
hetzelfde loon: de havenarbeider, de onderwijzer, de dokter, de universiteitsprofessor.
Er kunnen beperkte verschillen zijn, maar die zijn verwaarloosbaar in
vergelijking met het kapitalistisch systeem, waar het verschil tussen de
hoogste vergoedingen en de laagste spectaculair groot is.
Wij leven
hier in een gemengd systeem. De staat heeft allerlei manieren om de hoogste
wedden te beperken, onder meer door er de hoogste belastingen op te heffen, en
om de laagste lonen te beschermen, door minima te bepalen en ze minder te
belasten of zelfs belastingsvrij te maken. Maar de verschillen blijven aanzienlijk.
Wij hebben
hier bij ons net een staking achter de rug van de zee- en rivierloodsen.
Niemand zal ontkennen dat het om een gevaarlijk en lastig beroep gaat, waarvoor
lang moet gestudeerd worden, dat een hoge kennis en vaardigheid vereist, een
grote tegenwoordigheid van geest. Loodsen dragen ook een enorme
verantwoordelijkheid: bij een verkeerde beslissing kan de schade enorm zijn. De
druk waaronder de loodsen gebukt gaan is dan ook groot en dat heeft
ongetwijfeld een weerslag op hun gezondheid, net zoals de gevaarlijke en
onregelmatige werkomstandigheden.
Om al die
redenen zal de wedde, het salaris, het loon of het honorarium van deze mensen
in onze maatschappij relatief hoog zijn. De staat heeft ervoor gekozen om dit
werk toe te vertrouwen aan staatsambtenaren, om te vermijden dat vrijbuiters
minder goed werk zouden afleveren. In ruil voor een vaste betrekking en een
behoorlijk loon, doen de loodsen ten minste gedeeltelijk afstand van hun recht
op vrije onderhandelingen met hun werkgever over hun loon. Zij kunnen niet als
zelfstandige werken, of als werknemer bij een commerciële onderneming.
Dat is zo
voor alle staatsambtenaren. Het is een essentieel onderscheid in onze
maatschappij. Ofwel werk je voor een vast loon voor de staat en heb je
werkzekerheid, ofwel werk je in de privé, waarbij je over je loon kan
onderhandelen en je meer kan verdienen naargelang je vaardigheden, kennis,
inzet enzovoort. Het is een keuze waarvoor ieder van ons geplaatst is en die
eenieder maakt op grond van eigen afwegingen.
De loodsen
in Vlaanderen spelen het echter dubbel. Het zijn ambtenaren en dus hebben ze
een vast loon en vast werk. Daarbij houdt men rekening met hun grote
verantwoordelijkheden en hun arbeidsomstandigheden. Als de staat geen goed loon
zou aanbieden, dan zouden er geen kandidaten zijn om dat werk te doen, ook al
heeft de staat het monopolie van het loodsen. Bekwame mensen zouden dan voor
een ander beroep kiezen, waar ze meer kunnen verdienen.
Maar de
loodsen zijn niet tevreden met hun toch al aanzienlijk loon, noch met de
bijkomende voordelen die ze in de loop van de jaren bedongen hebben. Zij
vergelijken zichzelf met collegas die commercieel werken in min of meer
vergelijkbare omstandigheden, bijvoorbeeld kapiteins van schepen. En dus eisen
een minste een vergelijkbaar loon en vergelijkbare sociale voorzieningen,
bijvoorbeeld wat het pensioen betreft. Zij zetten hun eisen kracht bij door te
staken. Omdat ze een cruciale functie vervullen in de Antwerpse haven, kunnen
ze ondanks hun beperkt aantal, toch onoverzienbare economische gevolgen
creëren. Hun onderhandelingspositie is dus zo goed als onbeperkt. Zij kunnen op
hun eentje zowat de hele Vlaamse economie platleggen.
Wie als
ambtenaar aan het werk gaat, doet dat altijd, bewust of onbewust, vanuit een
zekere overtuiging, een solidariteitsgevoel. Men ziet het als een dienst aan de
gemeenschap. In ruil daarvoor krijgt men een min of meer bescheiden loon,
vastheid van betrekking en goede sociale voorzieningen, vooral ook een goed en
vroeg pensioen. De staat kan op die manier een aantal belangrijke diensten in de
maatschappij verzekeren, zoals het onderwijs, de post, het openbaar vervoer
enzovoort, zonder daarvoor commerciële lonen te moeten betalen.
Het is
echter precies daar dat het verkeerd is gegaan. De staat is zich meer en meer
gaan opstellen als een commerciële instelling. Er zijn topmanagers aangesteld
die dezelfde toplonen moeten krijgen als in de privé, anders komen ze niet. Een
zo verder naar beneden: directeurs, diensthoofden en zelfs specialisten
allerhande: de staat moet hen op dezelfde manier betalen als in commerciële
instellingen, anders gaan ze daar werken. Er is dus geen sprake meer van de
typische instelling van de ambtenaar, die voor een matig loon hard werkt. Alle
ambtenaren, bijvoorbeeld ook het onderwijzend personeel, willen een wedde die
vergelijkbaar is met mensen die gelijksoortig werk doen in commerciële instellingen.
En die privé bedrijven lokken de mensen met goede lonen, maar ook met
pensioenplannen die nog veel rooskleuriger zijn dan die van de staat. Er is een
wederzijds opbod, tot niemand nog het verschil ziet tussen een ambtenaar m/v en
een werknemer m/v in de privé.
Zo komen we
terug bij onze loodsen. Zij onderhandelen met de staat alsof zij geen
ambtenaren zijn, maar werknemers in een privé bedrijf. Zij storen zich niet aan
hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, zij kijken alleen naar hun eigen job
en zien geen enkele reden waarom zij minder zouden verdienen dan hun collegas
in privé bedrijven in binnen- of buitenland. Zij onderhandelen in volledige
vrijheid. Daarbij vergeten zij dat de staat hun beroep heeft gemonopoliseerd
precies opdat de maatschappij geen commerciële prijs zou hoeven te betalen voor
hun noodzakelijke en precieuze diensten.
Het oude
systeem van de ambtenarij heeft in de praktijk afgedaan. Een ambtenaar heeft
geen gezag meer, boezemt geen ontzag meer in, heeft geen sociaal aanzien meer.
Een ambtenaar ziet men meer en meer als een sukkel, een schlemiel, iemand die
niet goed genoeg is om in een commerciële omgeving te werken. De staat werkt
daaraan mee door in zijn diensten louter commerciële waarden voorop te stellen:
efficiëntie, doelstellingen halen, evaluatie, functioneringsgesprekken, vijfjarenplannen
Ook het laatste taboe is nu bespreekbaar: de vastheid van betrekking. Wie een
negatieve evaluatie krijgt, kan afgedankt worden.
Wij zullen
vroeg of laat weer de klassieke vragen moeten stellen. Wat voor maatschappij
willen we, een liberaal-kapitalistische of een socialistische. Het ziet ernaar
uit dat wij nu regelrecht afstevenen op een commerciële, individualistische,
marktgestuurde maatschappij en dat de idealen van communisme en socialisme
afgedaan hebben. Wie nu nog spreekt over ambtenaren, maatschappelijke inzet,
solidariteit, dienst aan de gemeenschap, verbondenheid met de minder gegoeden, onbaatzuchtige
samenwerking, dat is een onrealistische dromer. Iedereen, zelfs de
socialistische partijen sinds Tony Blair, denken en spreken nog enkel in termen
van vraag en aanbod en persoonlijke verrijking als motor van de maatschappij.
Het is enkel
wanneer we geconfronteerd worden met acties als die van de loodsen en de
luchtverkeersleiders en de bruggenwachters dat we het gevaar zien dat om de
hoek loert als we alles privatiseren, ook de kerntaken die tot voor kort
toevertrouwd waren aan de staat en zijn ambtenaren. Een ongeremd kapitalisme
belooft ons wel de hemel op aarde, maar er is geen enkele reden om blindelings aan
te nemen dat het zijn beloften kan waarmaken, evenmin als de extreme
communistische, socialistische en nationalistische experimenten dat konden. Wij
hebben de debacle van beide systemen gezien in de twintigste eeuw en nu ook in
het begin van de eenentwintigste. Je zou dus kunnen hopen dat we er wijzer door
geworden zijn, maar dat lijkt vooralsnog niet het geval.
Wellicht
moeten er eerst nog zwaardere crisissen komen, zoals in IJsland, Ierland, Portugal,
Spanje, Italië, Griekenland