Foto
Categorieën
  • etymologie (80)
  • ex libris (83)
  • God of geen god? (186)
  • historisch (29)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (249)
  • literatuur (41)
  • muziek (76)
  • natuur (8)
  • poëzie (95)
  • samenleving (238)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (13)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • Vrijdenkers
  • Uitgeverij Coriarius
  • Het betere boek
    Archief per maand
  • 08-2025
  • 07-2025
  • 06-2025
  • 05-2025
  • 04-2025
  • 03-2025
  • 02-2025
  • 01-2025
  • 12-2024
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    21-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het onzegbaar eigene: Individuum est ineffabile

    Individuum est ineffabile. Het lijkt wel iets dat Bart De Wever zou kunnen gezegd hebben, na een onderhoud met de koning of zo. Het individuele is onuitsprekelijk, zo zou je het kunnen vertalen.

    Dat is ook zo, op de keper beschouwd. Neem nu een mens. Er zijn er van onze soort al ongeveer honderd miljard geweest en ze waren allemaal verschillend, geen een was identiek met een andere, elk hadden ze hun eigen achtergrond en geschiedenis, die maakten dat ze in zeer belangrijke mate en op talrijke punten afweken van al de mensen die voor en na hen gekomen zijn en nog moeten komen. Die complexe, unieke kenmerken van een persoon kan je niet echt vatten in één woord. Als je zegt: het was een mens, dan heb je bijna niets gezegd. Als je er een biografie over schrijft, kan je nog altijd ten hoogste een vage schets geven van het leven van de betrokkene. En wat je zeker niet kan vatten, is hoe die persoon zichzelf ervaren heeft, ook niet als hij of zij ettelijke dagboeken en zelfs een lijvige autobiografie heeft achtergelaten. Hoe wij ons eigen leven beleven, dat is niet in woorden uit te drukken. Wij communiceren met onszelf niet in woorden, onze gedachten zijn niet uitgesproken, het zijn flitsen van inzicht, beelden soms, vage of zeer scherpe gevoelens, complexe emoties. Denk aan verliefdheid: je herkent de symptomen, je beseft dat je verliefd bent, maar als je zou willen omschrijven wat dat allemaal inhoudt, dan zou je Proust achterna moeten, à la recherche du temps perdu.

    Het individuele kunnen we niet duiden, enkel het algemene. We gebruiken woorden en begrippen die we met elkaar afspreken. We weten wat we bedoelen als we zeggen: mens, vrouw, moeder, of: verliefd, verloofd, getrouwd, gescheiden. Het zijn woorden die op vele personen slaan, op talloze situaties. Ze zijn niet eigen aan één persoon, ze zijn multiple purpose, veelzijdig inzetbaar, we gebruiken ze voortdurend. Zelfs de namen van individuele personen zijn meestal niet uniek: Jan Janssens en Piet Pieters, die zijn er volop en zelfs Karel D’huyvetters is waarschijnlijk geen unieke combinatie (al ben ik mijn homoniem nog niet tegengekomen). We weten wie we bedoelen met Socrates, maar de voormalige premier van Portugal droeg ook die naam en er was ook een voetballer…

    Het is dus terecht dat we stellen dat het individuele onzegbaar is. Maar dat heeft nog nooit iemand tegengehouden om het te proberen, integendeel! De aller-individueelste emotie vatten in de aller-individueelste expressie (Kloos), dat was voor de Tachtigers het ideaal dat ze betrachtten. Literatuur en poëzie in het bijzonder is niets anders dan het (proberen) uitspreken van onze persoonlijke gedachten. Filosofie en zelfs theologie heeft geen andere bedoeling dan het expliciet maken van ons diepste denken.

    Er worden per jaar een miljoen verschillende boeken gedrukt, het totaal aantal verschillende boeken die er ooit gedrukt zijn, loopt waarschijnlijk op tot ongeveer 130.000.000. Over het aantal exemplaren durven we niet eens na te denken. En dat zijn alleen de boeken, dan hebben we het nog niet over het praten…

    De mens doet niet liever dan zich uitdrukken in woorden en daarvan kennis te nemen, met andere woorden schrijven en lezen, spreken en luisteren. Mensen zijn talig, we zijn voortdurend met taal bezig. We hebben er behoefte aan om ons uit te drukken en het is precies het individuele dat we proberen uit te spreken, onder woorden te brengen. In die zin gaat onze spreuk niet echt op: indien we ervan overtuigd waren dat het individuum echt ineffabile was, dan zouden we er niet aan beginnen. Waarover we niets kunnen zeggen, daarover moeten we maar zwijgen (Wittgenstein). Maar dat doen we dus niet. Ik las ooit de ongetwijfeld fictieve anekdote over een kind dat pas op zijn tiende voor het eerst iets zei, tot verbazing van zijn ouders, die dachten dat het stom was. ‘Maar waarom heb je zolang niets gezegd?’ ‘Omdat ik tot nu toe niets te zeggen had dat de moeite was!’ Was dat maar waar! Als politici en andere sprekers zich daartoe maar zouden beperken… Nee, we laten ons niet tegenhouden, we praten en we schrijven honderduit.

    In zekere zin is het ook zo dat pas in het uitspreken en uitschrijven het onzegbare vorm en gestalte krijgt en betekenis, ook voor onszelf. Het is pas wanneer we onze gevoelens gaan benoemen: verliefdheid, liefdesverdriet, verlangen naar iemands nabijheid, of het tegenovergestelde: haat, afkeer, agressie, dat we zelf ook inzicht krijgen in onze gevoelens. Je eerste verliefdheid vergeet je nooit, omdat het zo nieuw is als ervaring: je bent helemaal ondersteboven, je leeft in een wolk, de zoete pijn, de vlinders in je buik… Dichters en schrijvers hebben het al zo vaak en zo aandoenlijk beschreven en zo leren we dat die complexe ervaring ook anderen is overkomen en dat ze een naam heeft: verliefdheid. Dat algemene woord dekt de lading niet, het is niet meer dan een verwijzing naar die overweldigende ervaring. Maar het werkt wel: het woord is voldoende om ons via onze herinneringen spontaan een glimlach om de lippen te toveren. Het onuitsprekelijke, onzegbare van het gevoel dat we hooguit enkele keren tijdens ons leven hebben mogen ervaren, is wel degelijk onder woorden te brengen. We zeggen het aan onszelf: ik ben verliefd! En vervolgens kunnen we het niet laten om het ook aan anderen te zeggen, als ze het nog niet zouden gemerkt hebben. En soms rapen we al onze moed bijeen en zeggen we het ook aan degene op wie we verliefd zijn, op een of andere manier. We hoeven helemaal geen volledige en geëmotioneerde beschrijving te geven van al onze gevoelens, een half woord is dan voldoende om het onuitsprekelijke te zeggen.

    Wanneer we stellen dat individuum est ineffabile, dan sluiten we ons af van de wereld, trekken we ons terug in onszelf, verbreken we alle communicatie. Het is het beeld van de zwijgzame, donkere romanticus, gekweld door duistere gevoelens, een onmogelijke liefde, onuitsprekelijke twijfels, tegenstrijdige en verboden emoties. Het individu is dan het enige dat telt, de wereld is zoals het individu die bekijkt en dat is een vreemde wereld, een die geen begrip heeft voor het individu. Dat kan niet anders dan tot vertwijfeling en wanhoop leiden. Het klassieke lot van de romantische dichter is de waanzin en de zelfmoord, zoals Goethe’s Werther en al zijn epigonen.

    Dan lijkt het toch veel beter om de andere weg in te slaan, die van de taal. Pas wanneer we praten en schrijven, slagen we erin om onze gevoelens voor onszelf en voor anderen te verwoorden. Het is in het gebruik van de volle rijkdom van de taal dat onze verstandelijke vermogens tot uiting komen. Een mens is geen oude bruine beer die eenzaam in de wildernis ronddoolt, op zoek naar voldoende eten om de winterslaap door te komen en voor wie elke ontmoeting een gewelddadige en luidruchtige confrontatie is. No man is an island (John Donne, klik hier voor meer). Terwijl het aanvoelt alsof we slechts in het diepste van onze individuele gevoelens en in de onuitspreekbaarheid van onze gedachten onszelf zijn, is veeleer het tegenovergestelde waar. Als individu zijn we geen mens, hebben we geen enkele overlevingskans. Een mens is en zooön politikon (Aristoteles), een levend wezen dat in gemeenschap leeft. Wij hebben andere mensen nodig, al is het om ze dood te slaan en op te eten of om ze te verkrachten. Wij kunnen niet zonder de anderen. Zonder de anderen bestaan we niet, we realiseren onszelf maar in ons contact met de anderen. Daarbij speelt de taal een onmisbare rol. Sprekend worden we mens. Zwijgend wenkt de waanzin en de dood.




    Zoals wel vaker het geval is bij gevleugelde uitspraken, weten we niet wie ze voor het eerst gedaan heeft. Onze spreuk Individuum est ineffabile kan je bij Plato en Aristoteles vinden, maar niet letterlijk. Zij leggen de nadruk op de onvolkomen algemeenheid van onze begrippen, die tekortschieten om de individuele concrete gevallen te beschrijven. Ook in de scholastiek, de theologie en filosofie van de late middeleeuwen, vooral bij Thomas, kan je deze gedachte lezen, maar nog steeds niet met deze bewoordingen. Intellectus est universalium, sensus est particularium: met ons verstand kennen we de algemene begrippen, met onze zintuigen kennen we de concrete dingen. Leibniz en Spinoza hebben zich beziggehouden met ons (on)vermogen om onze directe ervaring met de dingen uit te spreken. Het is in een brief van Goethe aan Lavater (20 september 1780) dat de uitdrukking Individuum est ineffabile letterlijk opduikt, maar ze moet veel ouder zijn, want Goethe gebruikt haar als een staande uitdrukking. Ze behoort tot de menselijke cultuur, ze drukt een algemeen menselijk aanvoelen en inzicht uit. Vandaag is ze zo goed als vergeten, maar ik vond het een goede aanleiding om het tegendeel ervan te verdedigen. Niet in het onuitspreekbaar individuele is het diepste van de menselijke eigenheid gelegen, maar in ons spectaculair en uniek vermogen om zelfs onze meest subtiele gedachten voor elkaar te verwoorden. Onze aller-individueelste gedachten en emoties delen we met onze broeders en zusters door de eeuwen heen: het zijn dezelfde gevoelens die we hebben en het is door ze te verwoorden dat we onze medemenselijkheid bevestigen. Wij zijn individuen, maar we worden pas echt mens samen met andere individuen. Alleen samen met anderen kunnen we overleven, als individu en als soort.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    11-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Desiré Vermeulen in Galerij Iris in Werchter
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    Zeer tegen mijn gewoonte in ben ik gisteren in het openbaar opgetreden, echt waar. Dat zit zo: mijn overbuur Desiré Vermeulen, gepensioneerd huisschilder en kunstschilder, stelde na vele jaren nog eens tentoon, een heuse retrospectieve. De vaste inleider uit de streek, de bekende Pol Vandyck, had zijn medewerking toegezegd maar moest afhaken om medische redenen. Ik was vereerd toen Desiré mij kwam vragen om die taak op mij te nemen. We slaan wel eens een praatje over kunst of over de politiek, vooral als de zon schijnt en we allebei buiten komen.

    Het is een mooie avond geworden, veel volk, vrienden en kennissen en buren, meer dan honderd mensen samen. De kinderen en kleinkinderen van Desiré en Wiske hadden alles prima georganiseerd in kunstgalerij Iris op het kerkplein (Werchterplein) van Werchter. De tentoonstelling loopt nog tot 19 juni 2011 en is een bezoek zeker waard.

    Lut heeft ook een verslag gemaakt, klik hier.

    Enkele schilderijen van Desiré staan op internet, klik hier.

    De tekst van mijn inleiding staat in een afzonderlijk document.


    Categorie:samenleving
    Tags:kunst
    10-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vernissage Desiré Vermeulen 10 juni 2011
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Goedenavond.

    Laat me beginnen met een rechtzetting. Iedereen die mij kent en zeker iedereen die Pol Vandyck kent, weet perfect dat ik Pol Vandyck niet ben. Pol was gevraagd, of had aangeboden, maar dat is eigenlijk hetzelfde voor Pol, om op deze vernissage een woordje te zeggen, of als het aan hem lag misschien zelfs meer dan een. Maar Pol heeft iets aan d’hand of aan het been en kon dus niet komen, zeer tot zijn en onze spijt. En dus had Desiré pech. We kunnen ons niet voorstellen dat iemand Pol zou kunnen vervangen. Pol is onvervangbaar. En onvoorstelbaar. In zijn wanhoop dacht Desiré toen aan zijn overbuur. Die leest boeken en schrijft ook. Misschien kan die wel een woordje zeggen. Zo gezegd, zo gedaan.

    En zo komt het dat ik vandaag voor u sta. Ik ben Karel en ik ben de buurman van Desiré en ik ga u onderhouden over Desiré en zijn werk. Ik heb mijn gedachten geordend en ze opgeschreven en ik ga me aan mijn tekst houden. Zo vermijd ik al te lange uitweidingen en dat is goed, want jullie zijn niet naar hier gekomen om naar mij te luisteren of naar Pol, maar om naar Desiré zijn werk te kijken. Heb nog even geduld, het zal niet te lang duren.

    Desiré is een schilder. Daar twijfelt niemand aan. Jullie hebben hem gezien, vroeger, met zijn witte broek en vest en met een schilderspetje op zijn hoofd. Hij heeft menig huis geschilderd en behangen in Werchter en het omliggende. Maar wat is een schilder eigenlijk?

    Een schilder was oorspronkelijk iemand die, je raadt het nooit, met schilden werkte. Echte schilden, zoals in de oorlog, maar dan in de middeleeuwen en zo, toen men nog met zwaarden vocht en pijl en boog, en dus ook met schilden. Zo’n effen schild is maar saai en dus kwam iemand op het gedacht om daar iets op af te beelden, bijvoorbeeld iets dat verwees naar de naam van de baron of de graaf, zoals Boudewijn met de IJzeren Arm. En dus moest iemand een ijzeren arm op een schild zetten en dat was de eerste schilder, ik maak je niets wijs.

    Een schilder is dus iemand die iets mooier maakt dan het is. Als Desiré gepasseerd was in een huis, dan zag dat er plots helemaal anders uit: veel luchtiger en lichter, proper, als nieuw bijna, gewoon met een likje verf en enkele rollen behangpapier. Je beseft maar hoe groezelig een huis is als je de spiegel en de schilderijen van de muur haalt en de kasten verplaatst.

    Schilders zijn slimme mensen. Ze weten precies wat er nodig is om iets moois te maken. Ze gaan daarin zeer ver. We zijn allemaal al eens in een barokke kerk geweest, of een museum of een oud herenhuis of zelfs een paleis en dan waren we ongetwijfeld onder de indruk van al die pracht, de zwart marmeren zuilen en zelfs de muren bekleed met het helderste glanzend marmer. Wat velen niet weten, is dat al dat marmer niet uit Carrara komt, maar uit de verfpotten van schilders zoals onze Desiré. De zuilen zijn gemaakt van hout en plaaster, de muren zijn gewoon bepleisterd en Desiré en zijn collega’s hebben er marmer van gemaakt, of hout, eik en notelaar, of damast, of zelfs goud. Schilders zijn straffe mannen, en vrouwen, nog straffer dan alchemisten, want zij kunnen pleister en verf veranderen in marmer en hout en goud. Zij maken de wereld mooier dan hij is, voor de prijs van enkele potten verf en vele uren ingespannen ambachtelijk werk.

    Mijn achteroom was ook een schilder, net als Desiré en net als Desiré was hij na zijn uren ook kunstschilder. Er zijn wel meer mensen geweest die deze combinatie hebben gemaakt, sommigen hebben het zelfs ver gebracht, in Duitsland, bijvoorbeeld, bijna zeventig jaar geleden, maar dat is helaas niet goed afgelopen, hij was beter schilder gebleven, maar dat is een ander verhaal. Als je de hele dag schildert en ook nog wat les volgt en naar de academie gaat, dan wil je onvermijdelijk als ambachtsman, als schilder, ook wel eens aan kunst doen. Dan ben je kunstschilder.

    Wat je dan doet is eigenlijk nog altijd hetzelfde. Je maakt de wereld mooier dan hij is. Met wat tubes verf en een penseel en een doek, of met potlood en papier maak je een schilderij, een tekening. Als je dat proces zou opnemen op film en het dan versneld afspelen, dan zou je zien hoe kleurvlekken stilaan een afbeelding worden. Een kunstschilder tovert. Hij verandert het doek en de verf met zijn penseel in iets dat ons aanspreekt, iets dat we verstaan, dat betekenis heeft. Kijk: dat is de kerk van Werchter, daar: de Demer; een zomerse tuin; de zee; dat is Wiske; dat zijn oude bierflesjes; dat is een boerderijtje in de sneeuw.

    Desiré toont ons iets. Hij laat ons iets zien dat we zelf niet gezien hebben, hij heeft het in onze plaats bekeken, in al zijn details en heeft het dan voor ons gekonterfeit, zoals hij het gezien heeft. Hij heeft het voor goed vastgelegd, we kunnen er altijd naar kijken en zeggen: kijk, dat is een boerderijtje in de sneeuw en het is van Desiré.

    Kunstschilders maken er iets van. Als ze een schilderij maken van een huis, of een molen, of een ruiker bloemen, of een landschap, of een naakte vrouw, dan zijn ze zoals God in het Aards Paradijs: ze scheppen uit het niets, of toch bijna. Met weinig middelen, maar met engelengeduld, slagen ze erin om een mens of een kerktoren voor onze ogen te toveren en we zeggen verbaasd: het is hem just!

    Schilders zijn doeners, scheppers, maar het zijn ook zieners. Zij kunnen kijken, ze zien wat wij niet zien, waar wij overheen kijken. De wereld die zij zien is zoveel rijker dan die van ons, zoveel veelkleuriger, zoveel aangrijpender, zoveel mooier of zoveel lelijker. Zij werken met hun penselen en hun verf, met hun potloden, maar ook met hun ogen. Ze zien de wereld om hen heen en brengen dat beeld over op hun doek, hun ogen dartelen van de os in het veld naar de os op hun ezel, tot ze tevreden zijn over wat ze gezien hebben en geborsteld of getekend.

    Schilders zijn knappe koppen. Zij gebruiken hun verstand, ze werken met hun hersenen. Ze maken geen foto’s, ze tekenen de werkelijkheid maar ze vertekenen ze ook. Ze geven zin en betekenis aan de dingen door ze eerst te zien en dan af te beelden, op hun manier. Ze komen ons iets zeggen: kijk: dat heb ik gezien. Mooi hé? Of: is dat niet erg? Of: ik zie u graag.

    Schilders tonen ons de werkelijkheid, de wereld om ons heen. Maar ze tonen ook zichzelf. Dat doen wij allemaal, wij laten ons zien, we geven ons bloot, de ene al wat bloter dan de andere. Door de manier van ons te kleden, door onze haartooi, onze manier van doen, van spreken, van staan en van zitten, laten we anderen zien wie we zijn, onbewust meestal, of soms heel bestudeerd. Schilders doen dat ook, in hun werk, hun schilderijen. Door ons naar de wereld te doen kijken door hun ogen, kunnen we een beetje in hun ziel kijken, worden we uitgenodigd om ons in hun plaats te stellen. Er is, lieve mensen, geen betere manier om iemand te begrijpen dan ons in zijn of haar plaats te stellen, het is het meest menselijke dat we ooit kunnen doen.

    Desiré heeft lang gewacht voor hij ons nog eens de gelegenheid gaf om in zijn hart te kijken, om ons zijn wereld te laten zien. Maar het was het wachten meer dan waard. Het is een wereld die ons uitermate vertrouwd is. Hier geen gruwelijke Goya’s, geen smeltende horloges van Dali, geen verscheurde lichamen uit Guernica, geen foto’s uit de krant. Het is zijn wereld, onze wereld, die waarin wij leven, bekeken door Desiré.

    Het is ook Desiré zelf die we zien. De ambachtsman, die met verve veelkleurig marmer kan maken of edel hout. De doener, die onze wereld mooier maakt en gans nieuw. De ziener, die oog heeft voor het sprekend detail, de kleine dingen die het leven de moeite waard maken om geleefd te worden. De denker, die zin geeft aan de dingen, die onze wereld begrijpelijk maakt en bewoonbaar. Iemand die verbonden is met zijn dorp en zijn streek, zijn heimat, met de mensen om hem heen, met de seizoenen in de natuur en de seizoenen van het leven. Een man die de geschiedenis kent, de grote geschiedenis van de mensheid en de kunst, maar ook de petite histoire, het leven en de dood in het dorp, een kind dat geboren wordt, de moord op een man op een brug, lang geleden, maar niet vergeten. Een eenvoudig man, misschien, maar net zoals wij allen ook weer niet zo eenvoudig, hij kan verrassend uit de hoek komen. De keeper van de voetbalploeg, de koning van de gilde, de zwemmer op de Demer en in de Adriatische zee, de geduldige visser. Een dromer ook, een dichter met beeld en kleur, een schilder, een kunstschilder, een kunstenaar, een levenskunstenaar. Iemand naar wiens nabijheid je kan verlangen, nen echten, un vrai Desiré.

    Als je straks naar zijn werk kijkt, probeer dan te zien hoe hij voor ons naar de wereld heeft gekeken, maar vooral ook hoe hij door zijn schilderijen en tekeningen monkelend naar ons kijkt met zijn vinnige, glinsterende oogjes.

    Ik dank u voor uw aandacht.


    Categorie:samenleving
    Tags:kunst
    01-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vergeten en vergeven? Over amnestie, Mladic en Michèle Martin

    Vergeven en vergeten? Of ten hoogste vergeven, maar nooit vergeten? Ach, het zijn slogans en zoals we (niet) weten is een slogan in het Schotse Gaelic een oorlogskreet, letterlijk een slag-zin, iets waarmee je iemand om de oren slaat, het menselijke alternatief van de gorilla die zich op de borst trommelt. Het is leuk om waarheden bondig te formuleren, lapidaire uitspraken spreken ons aan door hun directe beknoptheid. Overigens betekent lapidair ‘uit steen gehouwen’, van het Latijn voor steen: lapis. Steenhouwers zijn niet wijdlopig, ze proberen zoveel mogelijk te zeggen met zo weinig mogelijk woorden, want elke letter vraagt een grote inspanning en de ruimte op een steen is beperkt en stenen zijn duur, vandaar. In ons geval is de bondigheid nog geaccentueerd door de gelijkenis tussen vergeven en vergeten, er is slechts één lettertje verschil.

    Maar achter deze uitdagende formulering gaat een hele wereld schuil.

    De vraag stelt zich voortdurend. Ouders vergeven hun jonge kinderen voortdurend en vergeten meteen de kleine wrijvingen van elke dag, omwille van de alles overstijgende genegenheid die we voor hen hebben. Maar zelfs daar kan het goed fout gaan. Kinderen kunnen op onze ziel trappen, het bloed van onder onze nagels vandaan halen. Soms komt het helemaal niet meer goed tussen ouders en opgroeiende kinderen. Of tussen huwelijkspartners. Zo zie je maar dat vergeven en vergeten zelfs in de beste omstandigheden niet vanzelfsprekend zijn.

    Onlangs nog haalde de Belgische federale minister van Justitie, Stefaan De Clerck, zich de woede op de hals van vooral Franstalige Belgicisten toen hij verklaarde dat wij nu stilaan toch zouden moeten kunnen praten over de collaboratie met de Duitse bezetter, respectievelijk honderd en zeventig jaar geleden. Om de gemoederen te bedaren stelde hij dat hij… inderdaad: verkeerd begrepen was. Hij had helemaal niet bedoeld dat we het oorlogsverleden zouden vergeten, enkel dat we elkaar zouden moeten kunnen vergeven. Maar zelfs het bespreken van wat er gebeurd is, is onbespreekbaar voor sommigen, niet zozeer de slachtoffers van die collaboratie of van de oorlogen, maar vooral voor politici die garen spinnen uit controverse en het zaaien van verdeeldheid.

    Een andere gelegenheid deed zich voor, weer met Stefaan De Clerck in een belangrijke bijrol, toen het Belgisch gerecht geen bezwaar maakte tegen de vervroegde vrijlating van Michèle Martin, de vroegere echtgenote van Marc Dutroux, die samen met hem veroordeeld was voor de opsluiting, mishandeling en moord op zes jonge meisjes. Zij komt wettelijk gezien in aanmerking voor die regeling, maar toch rees er opmerkelijk veel verzet, zowel bij de goegemeente als bij de slachtoffers en hun familieleden.

    Dezer dagen stelt de vraag zich in alle scherpte bij de gevangenneming van Ratko Mladic, de commandant in het zogenaamd Servisch Republikeins leger, die verantwoordelijk geacht wordt voor oorlogsmisdaden tegen de mensheid. Het beeld van een zielige, door ziekte en ouderdom getekende onbenullige man staat in schril contrast met de woedewekkende beelden van de arrogante beul van Srebrenica die in ons geheugen gegrift staan.

    Vergeven en vergeten? Laten we beginnen met dat laatste. Mogen we vergeten, als we dat al kunnen? Of moeten we de herinnering aan de gruwel levendig houden? Men zegt: we zijn het aan de nagedachtenis van de slachtoffers verplicht om nooit te vergeten: de Armeniërs, de Holocaust, Hiroshima en Nagasaki, de Goelag, de Killing Fields, Sadam, 9/11… Maar aan de andere kant weten we ook dat elk verwerkingsproces erop gericht is om ten minste af en toe te kunnen vergeten, om niet voortdurend te moeten leven met de concrete herinnering aan al het erge dat een mens overkomt in zijn of haar leven. Soms verlangen we ernaar om te vergeten, al was het maar even…

    We moeten de herinnering bewaren aan het kwade zoals aan het goede, maar we moeten het een plaats geven, zoals dat heet, in ons leven. Dat betekent dat we het niet ontkennen, dat we het benoemen, erkennen voor wat het is, maar zonder dat het ons leven obsessioneel beheerst en alle andere gedachten verdringt. We moeten lessen trekken uit het verleden. Daartoe richten wij mensen monumenten op, letterlijk waarschuwingen, vermaningen. Op de (nieuwe…) IJzertoren staat, in vier talen: Nooit meer oorlog. Yad Vashem in Jeruzalem zegt in zijn naam zelf wat het is: een vermanende hand (yad) en (vav) een naam (shem), naar Jesaja 56, 5: 5 (hem) geef ik iets beters dan zonen en dochters: een gedenkteken en een naam in mijn tempel en binnen de muren van mijn stad. Ik geef hem een eeuwige naam, een naam die onvergankelijk is. (Voor een andere toepassing van yad of jad, klik hier).

    Wat met vergeven?

    Justitie heeft niets van doen met vergeving. Misdaden worden bestraft en als men zijn straf heeft uitgezeten, dan is men officieel voor de maatschappij als tevoren, alsof men nooit iets misdaan heeft. Er zijn zelfs wetten die het discrimineren of beledigen van voormalige misdadigers verbieden en streng bestraffen. Werkgevers mogen iemand niet weigeren die zijn straf heeft uitgezeten. Maar het woord ‘vergeving’ komt niet in de juridische context voor, het past daarin niet. Vergeving is een daad van grootmoedigheid en liefde en dat zijn deugden, geen wetten. Wie vergevingsgezind is, toont zich aan zijn beste kant en is bewonderenswaardig; wie het niet is, schiet tekort, is een minder goed mens. Vergevingsgezindheid wordt van iedereen verwacht, het is niet goed om haatdragend te zijn. Zo staat het bij Mt. 18, 21 Daarop kwam Petrus bij hem staan en vroeg: ‘Heer, als mijn broeder of zuster tegen mij zondigt, hoe vaak moet ik dan vergeving schenken? Tot zevenmaal toe?’ 22 Jezus antwoordde: ‘Niet tot zevenmaal toe, zeg ik je, maar tot zeventig maal zeven. Zo zal immers ook God moeten handelen tegenover de mens, die niet anders kan dan zondigen. Pas indien wij zijn zoals de Vader, kunnen wij rekenen op de grootmoedigheid van de Vader tegenover ons.

    Het is een diepmenselijke gedachte, los van alle religieuze context. Wij zijn ons ervan bewust dat we onze medemensen niet steeds op de beste manier behandelen, dat we ons niet altijd als voorbeeldige burgers gedragen. Wij moeten dus kunnen rekenen op de goede wil van de anderen, op hun vergevingsgezindheid, anders is samenleven onmogelijk: oog om oog en tand om tand, bloedvete, vendetta leidt heel snel tot de uitroeiing van de hele stam. Maar wij kunnen enkel aanspraak maken op de vergevingsgezindheid van de anderen indien zij kunnen rekenen op de onze. Vroeger baden we dat elke dag ettelijke keren in het Onze Vader: en vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren.

    Vergeven gaat evenwel niet goedschiks. Het valt ons soms lastig om iemand te vergeven, het vraagt tijd. Op die manier heeft vergeven ook te maken met vergeten. Neem nu Mladic. Indien men erin geslaagd was om hem onmiddellijk na de feiten in 1995 gevangen te nemen, dan zouden wij wellicht allen verontwaardigd de doodstraf hebben geëist, zoals men ook gedaan heeft in Nuremberg/Neurenberg na de oorlog en met Sadam Hoessein. Maar we zijn nu zestien jaar later, het verwerkingsproces heeft gelegenheid gehad om de ergste pijn te doen slijten. Mladic is nog slechts een schaduw van de man die hij toen was.

    Ook zo voor de collaborateurs van de wereldoorlogen: zijzelf en hun slachtoffers zijn oud of dood. Het gaat al lang niet meer om directe schuld en boete. De misdaden zelf zijn grotendeels vergeten en grondig historisch onderzoek heeft de vele aspecten van de collaboratie blootgelegd die elke eenzijdige benadering onmogelijk maken.

    Michèle Martin is ook niet meer de vrouw die ze was. Haar verhaal begint al in 1985, wanneer Marc Dutroux vijf tienermeisjes verkracht, met haar medeweten. In 1988 trouwen ze, ze hebben drie kinderen. In 1989 worden ze veroordeeld tot respectievelijk 5 en 13,5 jaar. Ingevolge de wet Lejeune komen ze vrij in 1992. Dutroux herneemt zijn misdadige activiteiten, opnieuw met haar medeweten. In 1996 worden ze aangehouden, in 2004 krijgt ze 30 jaar. Eind 2003 laat ze zich in de gevangenis scheiden van Dutroux. Vanaf 2006 komt ze in aanmerking voor vervroegde vrijlating. En nu is het zover.

    Wat doen we met haar? Ze is nu 51, de feiten liggen respectievelijk 26 en 16 jaar achter haar. Ze heeft haar straf uitgezeten, langer dan wettelijk voorzien. Officieel is ze met de maatschappij in het reine. Ze zoekt nu wellicht een manier om de rest van haar leven door te maken. Maar zij en haar raadgevers en ook Justitie beseffen dat ze niet zomaar opnieuw een plaats in de maatschappij kan innemen. De twee slachtoffers die het overleefd hebben en de ouders van de vier meisjes die vermoord zijn hebben het zeer moeilijk met die ‘vervroegde’ vrijlating. De publieke opinie is Dutroux niet vergeten, hij is een begrip in ons land, we spreken van het tijdperk vóór Dutroux en daarna. Een poging om haar in Frankrijk te deponeren, mislukt door de onhandigheid van Justitie, die niet goed overlegd had met de Franse overheid. Nu probeert men haar ten minste penitentiair verlof te gunnen, enkele dagen af en toe in een klooster in de buurt van de gevangenis: een test voor meer, later, allicht, een gewenningsoefening voor haar en voor ons. Ook haar moeten we een beetje kunnen vergeten voor we haar kunnen vergeven. Maar dat lukt op onze dagen veel minder goed dan vroeger. Nu springt de sensatiepers (is er een andere?) op elk detail, vaak nog voor er iets officieels beslist is, wellicht na bewuste lekken. Wij krijgen nauwelijks de gelegenheid om te vergeten, zodat vergeving niet eens ter sprake komt.

    Zijn er onvergeeflijke misdaden? Als dat zo is, dan moet men maar de doodstraf opnieuw invoeren en ook meteen uitvoeren. Maar dat wensen we niet, men kan niet behoren tot de selecte groep van beschaafde landen als men de doodstraf niet afschaft. Ook levenslang kennen we niet meer: Dutroux werd veroordeeld tot levenslang en tien jaar internering. Maar elke veroordeelde heeft kans op beroep, gratie of voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het is zeer de vraag of er ooit een rechter of een minister de euvele moed zal hebben om Dutroux voorwaardelijk vrij te laten, maar de mogelijkheid bestaat. Als dat zou gebeuren, is ook hij een vrij man, die zijn schuld tegenover de maatschappij heeft ‘uitgezeten’ en die een kans moet krijgen om het restant van zijn leven op een waardige en zinvolle manier door te brengen.

    Ik heb ooit van vrij nabij de zaak meegemaakt van een jonge moordenaar, die na zijn gevangenisstraf verder wou gaan studeren aan de universiteit. Kon de universiteit zich daartegen verzetten? Natuurlijk niet. Maar we keken er niet naar uit en zeker niet naar de publiciteit die dat zou meebrengen. Later hoorde ik dat hij een leidende functie had gekregen in een bedrijf (hij had in de gevangenis een universitair diploma verworven via de Open Universiteit). Maar voor iedereen was hij nog steeds de moordenaar die hij twintig jaar daarvoor was. Zijn oversten, collega’s en zijn ondergeschikten hadden het daar nog heel moeilijk mee, sommigen hadden echt schrik en konden niet met hem werken. Zij konden niet vergeten, zelfs als zouden ze hem kunnen vergeven.

    Ook wanneer de maatschappij klaar is met een misdadiger blijft zijn of haar verleden onvermijdelijk aanwezig en dat is zowel begrijpelijk als goed. Misdaad en schuld wordt door straf niet uitgewist, zoals in de biechtstoel, niet door een mens en niet door een God. Wij dragen de gevolgen van onze daden mee, de goede en de minder goede. Het is niet goed dat men iemands verleden uitzuivert of wegmoffelt. Wie een moord heeft begaan blijft een moordenaar, ook na het uitzitten van de straf, ik bedoel: het blijft iemand die gemoord heeft, niet noodzakelijk iemand die opnieuw zal moorden. Net zo voor iemand die kinderen seksueel misbruikt: ook na de meestal beperkte effectieve straf heeft de gemeenschap recht op informatie over zijn of haar verleden. De maatschappij, Justitie heeft het recht of de macht niet om iemands verleden uit te wissen, zoals in de biechtstoel. Niemand kan zonden vergeven in de zin van: ze uitwissen, doen alsof ze er nooit geweest zijn. In die zin mogen of kunnen we nooit vergeten.

    Wat dan met vergeven? Vergeven heeft te maken met onze gevoelens tegenover elkaar, niet met gerechtigheid. Wij zijn in staat en hebben ook de opdracht om in elke misdadiger een mens te zien. In het Engels zegt men: There, but for the Grace of God, go I, een citaat waarschijnlijk ten onrechte toegeschreven aan John Bradford (circa 1510–1555), bij het zien van enkele misdadigers die naar het schavot werden geleid. We kunnen het vrij vertalen als: zonder Gods hulp zou ik het kunnen zijn. Het is een ontnuchterende gedachte en soms is ze ook nog letterlijk te nemen. In de nasleep van de Dutroux-affaire ontdekte men onder de deelnemers aan de Witte Mars een aantal seksuele delinquenten. We moeten niet te hoog van de toren blazen, niemand is volmaakt en de ergste criminelen zijn over het algemeen mensen zoals wij. Maar op een bepaald moment zijn ze de verkeerde weg ingeslagen, hebben ze grenzen overschreden die men nooit overschrijden mag. Vanaf dat ogenblik zijn het misdadigers, maar daarom niet minder mensen.

    Ik weet het, het is een zeer controversiële kwestie. Ik heb geen enkele sympathie voor de moordenaars van de politieagente Kitty. Indien men hen in een schermutseling bij de arrestatie had doodgeschoten, zou ik wellicht samen met jou gezegd hebben: net goed. Maar dat is helemaal iets anders dan ze koelbloedig afmaken en ook verschillend van een echt levenslange gevangenisstraf. We moeten dus consequent zijn. Ik ben een tegenstander van de doodstraf, maar een levenslange gevangenisstraf is in vele gevallen erger en onmenselijker dan dat. Een al te beperkte gevangenisstraf met een zeer los regime lijkt dan weer te weinig, zowel als afschrikkende strafmaat als in vergelijking met de ernst van de misdaad, bijvoorbeeld moord of seksueel misbruik van minderjarigen.

    Hoe moet het dan? We moeten elk geval afzonderlijk bekijken en beseffen dat wat men ook beslist, er steeds de mogelijkheid is dat we ons vergissen, dat de veroordeelde echt onschuldig is, dat de echte schuldige nog los rondloopt; dat de strafmaat wellicht onrechtvaardig lang is of veel te kort. We moeten inzien dat justitie en zelfs rechtvaardigheid geen absolute wetenschap is, geen zuivere wiskunde. Het gaat om mensen: daders, slachtoffers, rechters, advocaten, getuigen, leden van de jury, penitentiair personeel en ten slotte ook wij, het domme, vooringenomen, verontwaardigde en zo gemakkelijk beïnvloedbare publiek.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    27-05-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Harde woorden

    E-mail gebruik ik sinds het ontstaan ervan, nog voor het internet er was, toen het niet meer was dan een communicatiemiddel binnen het bedrijf, in mijn geval de Leuvense universiteit. Maar al heel snel heb ik geleerd om geen discussies te voeren via mail. Je hebt het zelf zeker ook al eens meegemaakt: voor je het weet laaien de gemoederen hoog op, het ene woord brengt het andere mee en de gesprekspartners laten zich verleiden tot steeds krachtiger uitspraken, tot iedereen zo vast zit in zijn standpunt dat een gesprek niet meer mogelijk is.

    Een van de redenen voor dergelijke communicatiestoornissen is hierin gelegen, dat er via mail geen echt gesprek plaatsvindt. Er is geen woord en wederwoord, waarbij men naar elkaar luistert. Elk voert zijn monoloog, ongehinderd en ongetemperd door de aanwezigheid van de andere. Men houdt zich niet in voor elkaar, zoals men wel zou doen wanneer men oog in oog zou staan. Bij een echt gesprek zijn er materiële en lichamelijke en vooral ook emotionele grenzen. Als wij in ons eentje aan de PC zitten, zijn die er niet. We leven dan zoals in onze wensdromen: we blijven zo lang aan het woord als we dat zelf willen, we zeggen wat in ons opkomt, we houden met niets of niemand rekening.

    Dan hebben we ook nooit last van wat men in het Frans zo mooi noemt: l’esprit de l’escalier. De uitdrukking komt van Denis Diderot, de man achter de Encyclopédie. Het gaat om de geestige (esprit) antwoorden die ons pas na afloop van het gesprek invallen, als we de trappen zijn afgedaald en bijna weer op straat staan. In het Jiddisch heet dat Treppenverter, in het Duits Treppenwitz. Sommige mensen zijn echt goed in geestige opmerkingen en puns tijdens het gesprek, anderen missen die tegenwoordigheid van geest. Ze hebben meer tijd nodig. Het is pas wanneer ze zich het gesprek achteraf weer voor de geest halen dat ze plots die fantastische ingeving hebben, dat gevatte antwoord dat hen tot de ster van het veld had gemaakt.

    Wie schrijft, heeft de tijd om geestige invallen langdurig te bedenken, bij te schaven, in te kleden met het oog op het grootste succes. Of ze gewoon te lenen of te stelen. Schrijvers verzamelen de bon mots van anderen en gebruiken ze te pas en te onpas, met of zonder bronvermelding.

    Onlangs liet ik me nog eens verleiden om te reageren op een mail die gericht was aan de leden van een werkgroep waartoe ik sinds kort behoorde. Ik laat de details hier achterwege omdat ze er niet toe doen: het gaat om het systeem, niet om de inhoud. Mijn reactie was zoals je van mij zal aannemen, overdreven noch hatelijk, maar lokte desalniettemin enkele hevige reacties uit. Dat leidde me ertoe om mijn standpunt nog even te verduidelijken, nog steeds op een beschaafde manier, meen ik. Maar o jee! Wat ik vervolgens over mij heen kreeg tart alle verbeelding, altijd met kopie aan alle vijftig leden van de werkgroep, van wie een aantal zich dan achter mij of mijn belagers schaarde, wat dan weer…

    Lieve lezers, ik wist niet waar ik het had. Scheldwoorden, grove taal, beschuldigingen, morele verdachtmaking, enfin, het was niet te doen, ik moet aan mijn hart denken, ik voelde me fysiek bedreigd. Ik heb er dan ook meteen een einde aan gemaakt door me te vierklauwens terug te trekken uit de werkgroep en alle mails die nog binnenkwamen automatisch naar de prullenmand te laten verdwijnen nog voor ik ze gelezen had. Ik had me schromelijk vergist in die werkgroep. Ik was toegetreden in de veronderstelling dat het een beschaafd forum was, een plaats waar mensen rond een of ander thema konden bijeenkomen voor een gesprek, virtueel of irl, de internetafkorting voor in real life. Maar blijkbaar had een klein maar uiterst actief groepje van zeer opgewonden mensen de werkgroep geaccapareerd voor hun eenzijdige en beperkte doelstellingen en voor hun eigen uitvoerige ego en duldden ze tegenspraak noch indringers.

    Ik had het kunnen weten. Jaren geleden, toen ik pas op Seniorennet kwam, nam ik wel eens deel aan de activiteiten op het Forum, waar je met anderen kan chatten over duizenden onderwerpen. Ik koos voor klassieke muziek en voor maatschappelijk debat en filosofische discussie. Maar het heeft niet lang geduurd: voor ik het wist zat ik te midden van gruwelijke haatcampagnes, gevoerd in de meest agressieve en platte taal.

    Enige tijd geleden berichtte ik hier ook over mijn ervaringen op het forum van de VRT, waar een tussenkomst van mijn kant zwaar gecensureerd werd, ten onrechte volgens mij.

    Ik heb mijn conclusies getrokken. Nooit meer! Geen werkgroepen meer voor mij, geen lidmaatschap van welke vereniging dan ook. Geen forums meer, geen brieven aan de redactie. Ik beperk me tot mijn website, deze blog. Wie wil reageren, kan dat hier niet publiek doen en men kan mijn blog ook niet beoordelen. Die mogelijkheden heb ik al lang geleden afgesloten. Maar iedereen kan me mailen of schrijven, mijn naam en adres zijn bekend en ik antwoord op elke redelijke vraag of commentaar. De reacties die ik krijg zijn over het algemeen positief, in de voorbije vijf jaar heb ik niet meer dan een handvol hatelijke anonieme opmerkingen gekregen.

    Als ik zelf wil reageren op een of ander, dan zal ik dat hier doen, of via een persoonlijke mail aan de betrokkene. Soms leidt dat tot vrij intense briefwisseling. Soms gaat het ook mis en stopt het contact omdat een van ons het niet meer wenst voort te zetten. Zo gaat het in het leven. Je ontmoet mensen, je leert ze beter kennen, een vriendschap ontstaat. Soms, heel soms is dat voor het leven maar meestal niet, omdat er factoren zijn die dat verhinderen, omdat het water te diep is, omdat we ons willen beschermen. Dan kruipen we weer in onze schulp.

    Na mijn pijnlijke ervaring van de jongste dagen heb ik er eventjes genoeg van. Ik voel de dringende behoefte om op mezelf terug te plooien, om na te denken over mijn plaats in de gemeenschap, over wat ik nog wil doen in de jaren die me resten. Na een overweldigende onderdompeling in contact met de buitenwereld zoek ik weer naar gemoedsrust en geestelijk evenwicht, naar een veilige haven voor mijn roving mind, mijn zoekende ziel, mijn cor irreqietum. Ik ben niet geschikt voor het gezelschapsleven, ik ben geen sociaal beest.

    Dat ligt aan mezelf, toegegeven. Maar ook wel een beetje aan jullie.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    24-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pedoseksualiteit: naar de grond van de zaak

    Godsdienstige sekten beweren dat ze hun morele en liturgische voorschriften rechtstreeks van hun godheid hebben, door een openbaring, vastgelegd in heilige boeken en verklaard door een priesterkaste. In feite zijn het menselijke inzichten, die historische gegroeid zijn. Het verschil met seculiere inzichten, zoals de filosofie, is vooral hierin gelegen, dat godsdiensten hun voorschriften opleggen met alle middelen, terwijl seculiere denkers hun mening enkel opperen en anderen alleen maar proberen te overtuigen. De seculiere staat steunt op de ideeën die leven in de gemeenschap en die de test van het democratisch debat hebben doorstaan en die juridisch en intellectueel adequaat kunnen geformuleerd worden. Een goed voorbeeld daarvan is de Universele verklaring van de rechten van de mens.

    Zowel de godsdienstige sekten als de staat gebruiken wetten om de samenleving te ordenen. Ogenschijnlijk is er geen verschil: het kerkelijk voorschrift dat de gelovigen verbiedt om euthanasie toe te passen, actief of passief, heeft dezelfde vorm als een burgerlijke wet die alle Belgen het recht op euthanasie toekent. De kerk beroept zich op goddelijke inspiratie (“Gij zult niet doden”), de staat beroept zich op het aanvoelen van de meerderheid van de mensen, vertolkt door de verkozenen des volks.

    Wanneer wij godsdienstige sekten het recht ontzeggen om met enig gezag algemeen geldende morele voorschriften uit te vaardigen of het navolgen ervan af te dwingen, dan moeten wij ons meteen de vraag stellen wie dat dan wel mag. Het antwoord is onvermijdelijk dat enkel de democratische staat dat vermag. Maar de staat zal zich ertoe beperken om voorschriften op te leggen waarover de gemeenschap het eens is. Enkel wetten die door het parlement worden gestemd, zijn rechtsgeldig. Men zal alleen wetten stemmen die nodig zijn, of zelfs noodzakelijk. In het geval van euthanasie, bijvoorbeeld, was het zo, dat onder invloed van de overheersende godsdienst euthanasie ook in de burgerlijke wetgeving beschouwd werd als moord. Artsen die eraan meewerkten, riskeerden een veroordeling en een strenge bestraffing. Men moest dus wel een nieuwe wetgeving opstellen die het verbod ophief en euthanasie expliciet toeliet en die de voorwaarden bepaalde.

    Waarop steunde de wetgever zich om euthanasie toe te laten? Is het voldoende dat er een meerderheid is bij de stemming in het parlement? Formeel gezien wel en dat is in feite de enige garantie die we hebben voor de deugdelijkheid van onze wetten. Wanneer een meerderheid een immorele of een absurde wet stemt, dan is die evengoed wet als elke andere, zolang die niet strijdig is met de andere wetten. In Hongarije stemde de meerderheid onlangs wetten die regelrecht ingaan tegen Europese en internationale wetten en die strijdig zijn met de Universele verklaring van de rechten van de mens, bijvoorbeeld inzake het homohuwelijk en -gezin, abortus om medische redenen, de rechten van holebi’s &c. Er is ook een zeer omstreden regel die het mogelijk maakt om mensen te veroordelen tot levenslange gevangenisstraf zonder mogelijkheid tot vervroegde vrijlating. Het is dus perfect mogelijk dat een democratisch verkozen parlement onethische wetten stemt. Men steunt zich op de eigen opvattingen en als genoeg mensen hetzelfde denken, dan kunnen zij hun wil opleggen aan de anderen. Eenmaal een wet van kracht is, kan de staat niets anders doen dan hem uitvoeren.

    Wij zien het gevaar: niet alleen in ondemocratische staten kan het verkeerd gaan, ook zogenaamd beschaafde landen kunnen wetten hebben die in strijd zijn met algemeen erkende waarden en rechten. Maar zelfs die algemene normen, bijvoorbeeld de Universele verklaring van de rechten van de mens, zijn niet volmaakt. Er is immers geen absolute grond meer die we kunnen inroepen, zoals de godsdiensten beweren. De Bijbel of de Koran bieden ons geen enkele garantie op objectieve waarheid. We moeten het stellen met onze onvolmaakte menselijke inzichten. Zo ontbreken er zelfs een aantal nochtans fundamentele rechten in de Universele verklaring. Er staat niets in over de doodstraf of over het recht op omzetting van doodstraf. De vrijheid van drukpers, de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek, het stakingsrecht, het recht op eigen taal en naam en het individueel klachtrecht (bij internationale organisaties) ontbreken ook, en verder: de bescherming van vrouwen tegen geweld (waaronder seksueel geweld en vrouwenbesnijdenis) en de bescherming van kinderen tegen schadelijke kinderarbeid. Latere verdragen hebben daar slechts gedeeltelijk aan verholpen.

    In de afwezigheid van een opperste gezagsinstantie en in het bewustzijn van het menselijk falen, moeten we ons afvragen of we nog wel enige vaste grond hebben voor onze rechtsregels en onze moraal.

    Laten we dat eens toepassen op een concreet geval. Ik neem hier het delicate maar ongetwijfeld belangrijke en actuele thema van de pedoseksualiteit, de seksuele contacten tussen volwassenen en niet-volwassenen.

    De katholieke kerk veroordeelt dergelijke contacten, omdat zij niet gebeuren in het kader van de voortplanting. Om dezelfde reden is ook masturbatie verboden, evenals het gebruik van voorbehoedsmiddelen, prostitutie, seks tussen personen van hetzelfde geslacht, bestialiteit. Bovendien situeert men die voortplanting binnen het monogame huwelijk, wat meteen voorhuwelijkse betrekkingen en alle buitenhuwelijkse seks uitsluit. Men vertrekt van een principe dat men als onaanvechtbaar beschouwt en leidt daaruit de logische consequenties af. Het principe is hier: seksualiteit dient voor de voortplanting. Die seksualiteit voor iets anders gebruiken is dan tegennatuurlijk.

    Het is echter evident dat wij altijd al onze seksualiteit op een veel ruimere manier beleefd hebben. Elk van de kerkelijke verboden wijst op een bestaande praktijk, die soms veel ruimer verspreid en toegepast is dan de verbodsregel zelf. Er zijn meer mensen die ooit masturberen dan mensen die dat nooit doen. Er zijn meer mensen die verscheidene sekspartners hebben in hun leven dan exclusief monogame mensen. Een op tien van de mensen is niet heteroseksueel. Iedereen die dat kan, gebruikt voorbehoedsmiddelen.

    Wat is de grond waarop de kerk haar seksuele moraal bouwt? Het woord van haar godheid, zoals het in de heilige boeken staat. Maar dat is een twijfelachtige grond, zelfs voor gelovigen. Voor ongelovigen zijn die heilige boeken niets meer dan historisch gegroeide menselijke geschriften van een bepaalde stam ergens in het Midden-Oosten, twee tot drieduizend jaar geleden. Interessante lectuur in het beste geval, maar geen teksten met absoluut gezag. Ook de interpretatie van die teksten door de kerk mist dat gezag, al was het maar omdat de kerk zich in de loop van de geschiedenis zo verschrikkelijk heeft vergist, vooral in haar houding tegenover de menselijke seksualiteit, bijvoorbeeld door het opleggen van de celibaatsverplichting, de aanmoediging van de maagdelijkheid, de miskenning van de vrouw en de desastreuze gevolgen die dat heeft gehad voor vele miljoenen mensen.

    Als de mening van de meerderheid op zichzelf geen garantie is voor zuivere ethische begrippen, als ook de godsdienst tekortschiet, wat blijft er dan over? Vrijwel niemand denkt ernstig dat in dat geval alles mag, hoewel men dat verwijt voortdurend aan niet-gelovigen toestuurt. Slechts weinigen kunnen zelfs maar een begin van een antwoord bedenken wanneer zij gevraagd worden naar de grond van hun morele overtuigingen en dat is in feite vreemd, is het niet? Je zou denken dat de mensen die hun ethische opvattingen met klem, nadruk, verontwaardiging en grote vanzelfsprekendheid verdedigen ook in staat zijn om die enigszins toe te lichten, maar dat is ijdele hoop.

    Laten we duidelijk zijn: er zijn slechts heel weinig mensen die zullen beweren dat seks tussen volwassenen en minderjarigen, vooral seksueel onrijpe kinderen, zonder meer kan. Anderzijds is het een vaak voorkomend verschijnsel, occasioneel in werkelijk alle middens maar ook op een bijna industriële schaal in het internationaal sekstoerisme, in de porno-industrie en op internet. We kunnen onmogelijk zeggen dat het niet bestaat, maar het is nergens officieel toegelaten en alleen in bepaalde omstandigheden helaas gedoogd. Waarom dan dat algemeen negatief aanvoelen en waarom komt het desondanks zo enorm vaak voor?

    Ik zal hier niet te veel ingaan op de fysieke details, maar we moeten toch ook durven zeggen waarover we praten. De wet maakt een onderscheid tussen verscheidene vormen van seksueel contact en houdt daarbij ook rekening met de leeftijd van de betrokkenen, waarbij overtredingen op de jongste kinderen het sterkst bestraft worden, dwang en geweld altijd een verzwarende omstandigheid is, evenals het feit dat het gebeurt met bloedverwante kinderen of met kinderen aan iemands zog toevertrouwd.

    Men zou kunnen zeggen, zoals de voormalige bisschop van Brugge dat helaas onlangs publiekelijk mocht doen, dat dergelijke seks niet altijd brutaal is. Laat het ons hopen. Maar zelfs op aanrakingen, het betasten staan strenge straffen: vijf tot tien jaar opsluiting. Het maken, verspreiden of in bezit hebben van kinderporno (met personen van minder dan 18 jaar) is in België en in Nederland strafbaar.

    Het gaat dus niet zozeer over het al dan niet brutaal zijn van de seks: alle seksuele contacten met minderjarigen zijn verboden. Men moet een kind geen pijn doen bij de seks om strafbaar te zijn, zelfs het tederste minnekozen is niet aanvaardbaar. De overtreding gaat niet over slagen en verwondingen, dat is een verzwarende omstandigheid. Het gaat om het pure feit van seksuele omgang, of daden die seksueel geaard zijn. Dat is op zich vreemd, want het gaat om daden die onder andere omstandigheden, met andere partners, tot de hoogste menselijke geneugten behoren en die in de literatuur met de meest extatische termen worden omschreven. Lichamelijk contact, stoeien met kinderen, je eigen of andere, daar is niets verkeerd mee, dat is zelfs goed voor ons en voor hen.

    Pedoseksuelen tonen zich vaak verbaasd over de verontwaardiging die hun gedrag oproept, zie zien werkelijk niet in wat er nu zo erg is aan wat zij doen. Voor hen is het niet meer dan wat knuffelen, misschien een beetje doktertje spelen (wat overigens niet strafbaar is onder kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd).

    Het gaat dus in de beste gevallen over daden die op zich niet fysiek schadelijk zijn voor de betrokken minderjarigen. Als men die daden dan toch veroordeelt, dan moet er een andere duidelijke en objectieve reden zijn. Een puriteinse verontwaardiging op zichzelf is daarbij totaal onvoldoende: destijds was men al verontwaardigd over een enkel die eventjes zichtbaar was (met kous!) onder een rok die tot de grond reikte. Ook het kerkelijk argument dat het om seks buiten de voortplanting gaat is ontoereikend. Er moet met andere woorden sprake zijn van een andere vorm van schade. Het is evenmin voldoende dat wij denken dat dergelijke contacten schadelijk zijn, de schade moet aanwijsbaar zijn. Anders vervallen we in dwaze redeneringen zoals die waarbij men ons het masturberen probeerde te ontraden, zonder veel succes overigens, door ons ervan te overtuigen dat we er blind zouden van worden. Het is dus niet erg zinvol dat we met zijn allen staan schreeuwen over smeerlappen die met hun poten van onze kinderen moeten blijven, dat een mens zoiets nu eenmaal niet doet, dat geen straf zwaar genoeg is. We moeten zelf goed weten waarom we zo verontwaardigd zijn, zodat we het ook aan de daders te kunnen uitleggen.

    Is pedoseksualiteit schadelijk voor de betrokkenen? Laten we het om te beginnen alvast hebben over de minderjarige slachtoffers. Over het algemeen neemt men in de wetenschappelijke literatuur daarover aan dat dergelijke seksuele contacten bij de slachtoffers kunnen leiden tot ernstige en langdurige psychische en/of fysieke problemen, afhankelijk van de omstandigheden. Dat betekent concreet dat de ene persoon er absoluut geen enkel vaststelbaar negatief gevolg van ondervindt, maar het is veel waarschijnlijker en zelfs aantoonbaar dat er in de meeste gevallen wel degelijk kwalijke gevolgen zullen zijn, tot de meest ernstige en zelfs zelfdoding toe. Dat is op zichzelf al voldoende om het verbod in de wetgeving op te nemen en de straffen ten minste zo streng te maken als ze nu zijn en de verjaringstermijn niet al te zeer te beperken, gelet op de enorme drempels die slachtoffers moeten overschrijden.

    Zo zijn we eindelijk bij de grond van de zaak terechtgekomen: pedoseksualiteit is verkeerd omdat ze schadelijk kan zijn en dat meestal ook is voor de slachtoffers, dat heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond. De staat heeft meteen de plicht om de maatschappij te beschermen door strenge wetten uit te vaardigen en overtredingen gepast te bestraffen.

    Merk op dat het kerkelijk standpunt, namelijk dat dergelijke vormen van seksualiteit strijdig zijn met een of andere vermeende natuurwet, hier helemaal niet meespelen. Ook het populaire aanvoelen dat het om iets vies, walgelijk, afstotelijk of zelfs onmenselijk gaat, is weinig relevant en meestal erg hypocriet. Merk ook op dat de staat onvermijdelijk verplicht is om de mogelijke slachtoffers te beschermen, een verplichting waaraan zelfs een hypothetische parlementaire pedofiele meerderheid zich niet kan onttrekken. Het gaat immers om een basisrecht van alle mensen, namelijk dat elkeen recht heeft op bescherming van zijn of haar leven, welzijn en integriteit.

    De publieke verontwaardiging tegenover pedoseksuelen is dus volkomen terecht, het zijn wel degelijk misdadigers. Ook als zij zelf niet overtuigd zijn van de negatieve gevolgen van hun daden voor de slachtoffers, moeten zij zich toch schikken naar de wetten van het land, die dergelijke seksuele contacten streng verbieden. Zij kunnen niet pleiten dat zij daarvan niet op de hoogte zijn, daarover is er niet de minste twijfel. Het is ook geen argument dat er in hun geval in feite geen sprake is van schadelijke gevolgen: ook dan zijn hun daden verboden. Het is aan de rechtbank om te oordelen of er eventueel verzachtende omstandigheden zijn. Zij kunnen ook niet aanvoeren dat zij handelden onder een onweerstaanbare drang, tenzij het gaat om totaal ontoerekeningsvatbare personen; in dat geval zal men hen interneren. Maar een persoon die zich op alle of de meeste andere punten min of meer normaal gedraagt in de maatschappij, is zich ervan bewust dat zijn of haar pedoseksuele daden, ook wanneer zij het gevolg zijn van zelfs een sterke neiging, aandrang of drift, niet toegelaten of gedoogd worden door de maatschappij. Zij moeten derhalve elke gelegenheid mijden die hen zou aanzetten tot dergelijk gedrag of die hun driften zou aanwakkeren.

    De hevige emotionele weerstand die pedoseksualiteit oproept, heeft ongetwijfeld te maken met enerzijds de ongelijke machtsverhouding tussen dader en slachtoffer; prepuberale kinderen genieten in elke beschaafde maatschappij een absolute bescherming. Toch valt het mij op dat in sommige middens de verontwaardiging veel groter is over occasioneel seksueel misbruik, bijvoorbeeld in het eigen gezin, in de kerk, in schoolverband of bij de sportbeoefening, dan in gevallen van economische uitbuiting van kindslaven, de gedwongen rekrutering van kindsoldaten of zelfs de seksindustrie. Ongetwijfeld speelt daarnaast het buitengewoon sterke taboe op seksualiteit in het algemeen en vooral op pedoseksualiteit in opvoedingssituaties een belangrijke rol in de felle reacties wanneer er weer een schandaal uitbreekt. Wij leven in een tijd waarin wij stilaan beginnen inzien welke omvang pedoseksualiteit heeft gehad in ons verleden en hoe vaak het nog steeds voorkomt. Enkel door dat taboe te doorbreken, kunnen we tot een goed inzicht komen in deze problematiek en kunnen we er ook samen aan werken.

    Ik heb het nog niet gehad over de zorg voor de daders. Niemand zal het me kwalijk nemen dat mijn bezorgdheid eerst naar de slachtoffers uitgaat. Maar zelfs vanuit dat standpunt is het nuttig om aan de daders te denken: door hun misdaden te voorkomen of recidieven te vermijden, kunnen we het aantal slachtoffers beperken. Bij sommige therapieën blijkt dat zelfs in 70% van de gevallen een gunstig effect te hebben. Anderzijds tonen de statistieken ook aan dat hervallen bijna onvermijdelijk is. Het lijkt billijk dat wij de beperkte middelen waarover de maatschappij beschikt in de eerste plaats besteden aan de begeleiding en de verzorging van de slachtoffers. Een gedeelte van onze inspanningen moeten wij daarnaast besteden aan de behandeling van daders, met het oog op preventie en het vermijden van herhaling. Deze zorg moet zo snel mogelijk na de arrestatie beginnen en blijven doorlopen na de vrijlating. De gemeenschap kan daarbij een belangrijke rol spelen, maar dan is het noodzakelijk dat men de veroordeelde pedoseksuelen kent, opdat men de vereiste sociale controle zou kunnen laten spelen. Dat zou gemakkelijker verlopen wanneer er een werkelijk open maar discrete communicatie zou zijn over alle gevallen van seksueel misbruik. Dan zouden wij immers inzien dat het niet gaat om hier en daar een pater, een bisschop, een coach, een nonnetje of een leraar, maar over ons allemaal.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    07-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mag alles?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Als iedereen een eigen mening mag hebben en die ook verkondigen, betekent dat dan dat alle meningen evenwaardig zijn? Vanzelfsprekend niet. De vrijheid van meningsuiting is eigenlijk een verbod, een negatieve waarde: men zal de vrijheid van mening niet onderdrukken. Dat is de boodschap, maar die zegt niets over de respectieve waarde van elke mening. Er wordt enkel gesteld dat in een samenleving het onderdrukken van meningen verkeerd is. Het is evident dat racisme verkeerd is, maar men kan iemand niet veroordelen op basis van zijn racistische overtuigingen, doch enkel op grond van het ‘aanzetten tot rassenhaat’ of wanneer iemand op racistische gronden mensen discrimineert.

    In een democratie moet men toelaten dat iedereen denkt wat hij of zij denkt en zegt en schrijft, ook als dat ideeën zijn die niet met de waarheid, de moraal of de welvoeglijkheid stroken. Een dief zal menen dat diefstal mag, een overspelige vindt overspel toegelaten enzovoort. In een democratie mag dat, ik bedoel: zij mogen dat denken en zelfs zeggen en schrijven. We kunnen en mogen nu eenmaal geen ideeënpolitie op de been brengen.

    Maar in een democratie zijn er wel wetten die sommige activiteiten verbieden, verbodsregels die we afspreken in onderling overleg. Diefstal behoort daartoe, omdat het toelaten van diefstal tot chaos leidt. Geweld evenzo.

    Maar wat met overspel bijvoorbeeld? Vroeger was dat bij wet verboden en strafbaar. Is dat nog zo? In 1987 werd overspel in België als misdrijf afgeschaft, in 2007 werd overspel als grond voor echtscheiding uit het wetboek geschrapt. Het feit van een seksuele verhouding te hebben met een andere persoon dan de echtgenoot is op zichzelf dus niet meer strafbaar, tenzij in enkele zeer specifieke gevallen: minderjarigen, de eigen kinderen of die van de partner. In sommige landen is incest tussen volwassenen, bijvoorbeeld broer en zus, nog steeds verboden bij wet; overtreders kunnen in de gevangenis belanden, hun kinderen kunnen hen ontnomen worden.

    Als we aannemen dat de maatschappij bepaalde handelingen kan verbieden, zoals diefstal, moeten we dan ook aanvaarden dat ze incest kan verbieden, ook een huwelijk tussen een broer en zus die bij de geboorte gescheiden werden? Wij moeten ons telkens afvragen op welke gronden dit zou kunnen gebeuren. Iets is niet verboden omdat het altijd al zo geweest is, of omdat een godsdienst het zegt. Wij moeten zelf nadenken over wat mag en wat niet.

    Voor de godsdienstige moraal is het eenvoudig: de kerk verbiedt het en beroept zich daarbij op een goddelijk verbod, vermeld in een heilige Schrift, of op de interpretatie daarvan, of op een traditie, gestaafd door teksten van heiligen en belangrijke theologen en vastgelegd in kerkelijke documenten met dwingende kracht. Dat kan ook de vorm aannemen van een beroep op de menselijke natuur, zoals de kerk die interpreteert.

    Voor de ongelovige heeft dat geen bindende kracht, aangezien hij of zij niet aanvaardt dat er een goddelijke openbaring is waarop de kerk zich zou kunnen steunen. De kerk is een vereniging van mensen, meer niet en alle mensen kunnen zich vergissen, niemand is onfeilbaar. De traditie is niet meer dan dat: een gewoonte; er zijn goede en slechte gewoonten, er is dus geen reden om de traditie als een absoluut argument te aanvaarden. Wat de kerk bestempelt als de menselijke natuur is slechts één opinie en het feit dat die opinie in de loop der tijden ook binnen de kerk aan veranderingen onderhevig is geweest en het voorwerp van intense discussie, wijst erop dat de kerkelijke inzichten niet onveranderlijk zijn en dus niet absoluut.

    Heeft een ongelovige dan niets om zich op te steunen en mag men alles doen, zoals men ook alles mag denken en zeggen en schrijven?

    Dat is een ernstige denkfout. Wanneer men in de universele rechten van de mens de vrijheid van mening heeft opgenomen en ook de bescherming van de meningsuiting, dan is dat omdat het tegendeel, het beperken of verbieden van de vrije meningsuiting en het bestrijden van opvattingen steeds leidt tot ergere inbreuken op de mensenrechten: vervolging, broodroof, foltering, moord op onschuldige burgers. Er kan geen individuele vrijheid zijn wanneer men niet vrij is in zijn denken en wanneer men zijn gedachten niet mag verwoorden en propageren. Een maatschappij kan nooit alleen maar het koesteren van bepaalde gedachten als een misdrijf beschouwen, noch kan ze het simpel uiten van meningen bestraffen. Dit behoort immers tot de onvervreemdbare rechten van elke mens. Wie daaraan raakt, raakt aan de fundamenten van het mens-zijn zelf: een mens die niet vrij kan denken en spreken, is geen mens meer in de volle betekenis van het woord.

    Dat is het principe. Vanzelfsprekend zal men in de praktijk verplicht zijn om sommige beperkingen op te leggen, om misbruik van dit recht tegen te gaan. Een goed voorbeeld staat al in de Tien Geboden: ‘gij zult geen vals getuigenis afleggen’. Een maatschappij kan niet aanvaarden dat men manifest liegt over belangrijke zaken en zo anderen ernstig benadeelt. Ook hier wordt onze vrijheid van spreken begrensd door de vrijheid en de integriteit van anderen. Vandaar dat laster en eerroof nog steeds strafbaar zijn.

    Ethische principes en regels hebben te maken met het samenleven van mensen. Iemand die erin zou slagen om helemaal alleen te leven, heeft geen behoefte aan een dik wetboek. Als wij iets verkeerds doen, heeft dat meestal te maken met anderen.

    Wij moeten daarbij vooral een onderscheid maken tussen denken en doen. Denken gebeurt in de intimiteit van de persoon en niemand mag daarin binnendringen en met geweld beperkingen opleggen of iemand dwingen om in een bepaalde richting te denken of niet te denken. Wij mensen moeten onze gedachten ook kunnen verwoorden, voor onszelf en voor anderen, want het is pas dan dat ze vaste vorm krijgen en kunnen getoetst worden op hun waarde. Denken en het uiten van de gedachten kan nooit verkeerd zijn en mag dus nooit verhinderd of belemmerd worden. Men kan in principe nooit iemand schaden door iets te denken of die gedachte te formuleren.

    Ik zeg wel: in principe. We zagen het al: wanneer iemand een leugen vertelt over iemand anders en die persoon daarmee ernstig moreel of materieel nadeel berokkent, dan is er geen sprake meer van het louter ‘formuleren van een mening’, maar van een bewuste daad met de bedoeling te schaden. Men mag met andere woorden wel denken dat politici zakkenvullers zijn, men mag die mening ook uiten, zelfs in geschrifte, maar het is iets anders als men een bepaalde politicus ervan beschuldigt dat hij zich onrechtmatig heeft verrijkt in zijn functie. Dat is immers een beschuldiging van corruptie en dat is geen mening, maar een manifeste daad, een directe aanslag op de eerbaarheid van de betrokkene en dan moet men ook kan bewijzen wat men zegt.

    Retournons à nos moutons. We zien dus dat er een essentieel verschil is tussen denken en doen. Daar waar het denken een individuele bezigheid is, moeten we het handelen als een maatschappelijke activiteit omschrijven. In een samenleving is het noodzakelijk voor de goede orde dat we de omgang tussen de mensen en hun manier van zich te gedragen in de wereld op bepaalde punten regelen. Het is de mens zelf die de tijdelijke, steeds bespreekbare regels daarvoor vastlegt op een evenwichtige en democratische manier. De grondslag voor die regels is de mens als individu, samenlevend met anderen op deze aarde en de elementaire waarden voor de mens zijn vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Dat kan verder uitgewerkt worden. Zo zijn we stilaan gaan inzien dat ook de andere levensvormen op aarde bestaansrechten hebben die we moeten respecteren. Ook moeten we de mensenrechten uitbreiden tot de komende generaties, wat meebrengt dat wij hun toekomst niet in het gedrang mogen brengen. We moeten er anderzijds op letten dat we ons niet laten verleiden tot al te gedetailleerde regelgeving. Vaak is het verstandiger om de grote principes duidelijk vast te leggen. Over de toepassing kan een rechtbank desnoods uitsluitsel bieden. Justitie is niet het blind toepassen van miljoenen regeltjes, maar het wijs bewaken van de fundamentele rechten en plichten.

    Zo komen we tot een onderliggende waarde, die nog voorafgaat aan de drie traditionele inzichten van de Verlichting. Ik bedoel het biologisch leven zelf. Al onze wetten en voorschriften steunen uiteindelijk immers daarop: het in stand houden van het leven.

    Nochtans is het biologisch leven op aarde in feite een toevallig verschijnsel. Wij kennen geen andere plaats waar er zelfs maar een spoor van leven is in het universum. De kans dat wij ooit in contact komen met een andere intelligente levensvorm is statistisch gezien nihil. Het leven is hier spontaan ontstaan, uit de combinatie van de basiselementen waaruit de aarde bestaat. Er is dus geen Schepper, die alles gemaakt heeft, al dan niet met een bedoeling, zeker niet met de bedoeling uiteindelijk de mens te laten ontstaan. De hele evolutie is een spel van toeval en van de wetmatigheden van de materie. Er had even goed geen mens kunnen zijn, of een totaal andere oppersoort, de dinosaurussen bijvoorbeeld, of de mieren. Maar als het leven toevallig is, waarom is het dan zo belangrijk? Op zich heeft het leven immers geen enkel belang, het is geen absolute waarde. Op de maan en misschien wel in heel het quasi oneindige universum is er geen leven en daar heeft het leven dan ook geen enkele waarde, alleen hier. In het geheel van het universum en van de eeuwigheid is het leven hier op aarde overigens totaal onbeduidend.

    Het leven heeft bijgevolg enkel belang voor al wat leeft. Het is een relatieve waarde die enkel geldt voor levende wezens, hoe groot of hoe klein ook. Want het leven kenmerkt zich door deze zeer duidelijke eigenschap: het wil in leven blijven en/of het leven doorgeven. Dat zien we in elk leven en dus ook in de mens. Het leven is genetisch zo geëvolueerd dat die individuen en soorten die het meest kans hebben om te overleven, geselecteerd worden en dat de andere uitsterven of aan belang inboeten. Op dit ogenblik is de mens de hoogst ontwikkelde levensvorm, met de grootste impact op de aarde en haar onmiddellijke omgeving.

    Is het bestaan en het voortbestaan van het biologisch leven op aarde (of ergens anders) een absolute waarde? Ja, voor dat leven zelf, voor alle betrokken levende wezens en dus ook voor de mens. Biologisch zijn wij gericht op het in stand houden van ons lichaam en dat van onze naasten en op de voortplanting, het ononderbroken in stand houden van het leven. Wij maken deel uit van het geheel van het leven op aarde en delen zo in de élan vital, in de ontplooiing van het leven op aarde. Dat is het absolute basisgegeven en dat weerspiegelt zich in al onze wetten. Gij zult niet doden! Niets is zo heilig als het leven zelf. Niets is belangrijker dan in leven blijven. En aangezien we sterfelijk zijn, is niets belangrijker dan de voortplanting, of we dat nu zelf doen of niet. Er is geen enkel geval bekend van een levensvorm die als doelstelling heeft om zichzelf uit te roeien. Het verhaal van de lemmingen die zich in een collectieve suïcide in zee storten, is totaal verzonnen. De beelden in de Disney film daarover zijn opgezet spel: men had de arme diertjes ergens anders gevangen en slingerde ze over de rand van de klippen met een soort van lopende band…

    Gevallen van zelfdoding en zelfopoffering bij de mens doen daaraan niets af. De mens heeft als soort een verstand ontwikkeld dat in staat is om de basisinstincten te negeren en tegen te werken. Het vermijden van ongewenste zwangerschappen is al heel vroeg een typisch menselijke bezigheid geweest, die op onze dagen tot in de perfectie technisch gerealiseerd hebben. Dat laat seksualiteit toe buiten elke context van voortplanting. Mensen kunnen beslissen om zich helemaal niet voort te planten. Mensen vermoorden andere mensen in onvoorstelbaar groten getale, om allerlei redenen, geen van alle valabel. Met ons verstand zijn we bij machte om dingen te doen waartoe geen enkel dier in staat is, ten goede en ten kwade. Maar dat neemt niet weg dat in elke mens toch die genetische voorbestemdheid zeer sterk aanwezig is om het eigen leven en dat van de genetisch meest gelijkenden te beschermen en voort te zetten.

    Onze ethiek zal derhalve met dit fundamenteel gegeven rekening moeten houden. Elke wet, hoe algemeen of specifiek ook, kunnen en moeten wij toetsen op zijn compatibiliteit met de biologische levenswet. Dat is evenwel niet altijd gemakkelijk. Er zijn schrijnende situaties waarin we keuzes moeten maken tussen tegenstrijdige biologische belangen die beide op zichzelf helemaal te verdedigen zijn. Wanneer bij een gecompliceerde zwangerschap het kind enkel kan overleven door de moeder te laten of zelfs te doen sterven, of omgekeerd, dan is de keuze niet tussen leven en dood maar tussen het leven van de ene en dat van de andere mens. In dat geval zal men andere elementen moeten inroepen en dat zullen voor elke persoon andere argumenten zijn, steeds met dramatische gevolgen voor alle personen die in het conflict betrokken zijn.

    In zeker één geval kan men de vraag zeer scherp en principieel stellen, namelijk voor de doodstraf. Mag de maatschappij of mag een andere mens iemand ombrengen omdat hij of zij een misdaad heeft begaan, hoe zwaar ook? Ik meen van niet. Ik meen dat het niet geoorloofd is dat men een medemens bewust doodt, zonder dat daartoe een noodzaak bestaat en zolang er andere middelen zijn om te verhinderen dat die persoon nog andere zware misdaden zou begaan. De dood kan nooit als straf gebruikt worden, want voor de persoon in kwestie is dat geen straf in de echte betekenis van het woord, namelijk een lijden dat men iemand oplegt. De dood is geen lijden, de dood heft in tegendeel alle lijden op. Een terdoodveroordeling is steeds een wraakactie, geen bestraffing. Dit is een duidelijk voorbeeld van een geval waarbij men uit de fundamentele gegevenheid van de mens als biologisch levend wezen kan afleiden of een bepaalde maatschappelijke afspraak, in dit geval de doodstraf, moreel verantwoord is. Een mens mag in die omstandigheden nooit over het leven van een medemens oordelen, dat recht heeft hij niet, het recht op leven gaat in dit geval voor op de wraak of de vermeende bestraffing door de maatschappij.

    Ik zeg wel: in deze omstandigheden, dus wanneer een rechter een oordeel uitspreekt over die vorm van bestraffing van een misdadiger. Wanneer men mij anderzijds zou vragen of men een rechter daarvoor dan moet vervolgen, dan antwoord ik negatief: de rechter moet zich houden aan de bestaande wetten, of ontslag nemen. Ook zo voor iemand die een passionele moord pleegt, of zeker voor wie iemand doodt bij de verdediging van zijn eigen leven of dat van zijn geliefden. Wij moeten aanvaarden dat wanneer er een conflict is tussen het leven van de aangevallene en de aanvaller, de aangevallene het recht heeft om zijn eigen leven en dat van zijn geliefden te laten voorgaan op dat van de belager.

    Hoever kunnen we daarin gaan? Mag men ook doden om have en goed te beschermen? De rechtspraak is daarin duidelijk: het is verboden, maar in de meeste gevallen zal men beslissen om opschorting van straf te verlenen.

    Zelfs de bescherming van het leven is dus geen absolute wet. En als dat er geen is, dan zijn er geen absolute wetten. Dat is het grote verschil met de moraal van de godsdiensten. De geboden en verboden zijn daar absoluut of worden toch zo gesteld: Gij zult niet doden! Gij zult niet masturberen! Gij zult geen vlees eten op vrijdag! Gij zult geen overspel plegen! Het verbod geldt dan gewoon omdat het voorgeschreven is en het is voorgeschreven op grond van Gods woord, er moet niet over gediscuteerd worden en als er moet over gepraat worden dan is het de kerk die het laatste woord heeft, het gezag berust bij haar.

    Voor een atheïst is dat onaanvaardbaar: enkel de burgerlijke maatschappij mag wetten opstellen en doen naleven. Wanneer de burgerlijke wetgeving niets zegt over een of ander onderwerp of het uitdrukkelijk toelaat, dan kan geen enkele andere instantie dat verbieden of (doen) bestraffen. Let wel: de gelovigen kunnen zich vrijwillig onderwerpen aan bepaalde religieuze regels, in zoverre die niet in strijd zijn met de algemene wetten. Zo kan niemand gedwongen worden om een abortus uit te voeren of iemand the euthanaseren. Maar wanneer het leven van de moeder in gevaar is, of wanneer een terminale patiënt onmenselijke pijnen lijdt en er is geen enkele andere arts ter beschikking, dan primeert de algemene wetgeving op het religieus verbod. De maatschappij kan en moet dan de arts die zich onttrekt aan zijn burgerlijke plicht veroordelen en op een gepaste, begripsvolle manier bestraffen.

    Moeten wij dan ook wetten naleven die tegen onze eigen opvattingen indruisen? Jazeker, indien die wetten legaal en op democratische wijze tot stand gekomen zijn. In de meeste gevallen voorzien onze wetten trouwens voldoende voorzieningen om individuen die zich door die wetten benadeeld achten, de kans te geven om zich eraan te onttrekken op een volkomen wettelijke manier. Wie geen legerdienst wenste te doen om principiële redenen kon vroeger, toen de legerdienst verplicht was, een alternatieve burgerdienst doen. Een jurylid dat zich van bij de aanvang van een belangrijk proces uitspreekt tegen de doodstraf zal steeds gewraakt worden door de aanklager. In de landen waar de doodstraf nog bestaat, zal men niemand verplichten om die zelf uit te voeren.

    Men kan de bestaande en als onrechtvaardig ervaren wetten bestrijden, men kan proberen om ze te veranderen, maar zolang ze gelden, moeten wij ze naleven, dat zei Socrates al en lang na hem ook Spinoza en dat geldt nog steeds. Wanneer wij ermee instemmen om in een bepaalde maatschappij te leven, dan moeten wij daarvan de consequenties dragen en beseffen dat elke maatschappij onvolmaakt is. Wij moeten er dan ook voortdurend op toezien dat de maatschappij geen wetten oplegt die een bedreiging vormen voor het leven hier op aarde. Wat de mens betreft, moet men steeds voor ogen houden dat elk individu beschikt over onvervreemdbare fundamentele rechten en vrijheden, die wij samen afgesproken hebben.

    Laten we dat tot slot eens toepassen op het geval van incest tussen een broer en een zus die bij de geboorte van elkaar gescheiden werden, apart opgroeiden en ‘toevallig’ op elkaar verliefd werden, en vervolgens op een bepaald moment tot de ontdekking kwamen dat ze biologisch broer en zus zijn. Wat moet hier de houding zijn van de maatschappij?

    Ik meen dat de maatschappij het recht niet heeft om daarin autoritair tussen te komen. Men kan met de betrokkenen overleggen, hen wijzen op de mogelijke gevaren voor de gezondheid van de kinderen die uit hun huwelijk zouden geboren worden, hen psychologisch begeleiden in hun bijzondere relatie enzovoort. Maar wanneer die twee individuen beslissen om samen te leven als een koppel en ook kinderen te verwekken, welke grond zou de maatschappij kunnen inroepen om dat te verbieden, om wetten goed te keuren die dat verbod vastleggen? Tegen welk principe zondigen die twee mensen? Kunnen wij uit de fundamentele biologische wet afleiden dat hun verhouding immoreel is? Ik meen van niet. Zij betekenen vanuit hun specifieke relatie geen gevaar voor zichzelf of voor hun omgeving. De gevaren voor hun eventuele kinderen kunnen perfect medisch opgevolgd worden en bij ernstige afwijkingen kan en moet men tijdig ingrijpen. Incest is met andere woorden in dat geval geen misdaad, er zijn geen slachtoffers, er hoeven er geen te zijn, er is geen overtreding van een morele wet. De betrokkenen waren zich niet bewust van enige overtreding, aangezien ze niet eens wisten dat ze broer en zus waren. Het feit alleen van het ontdekken van hun biologische verwantschap vormt geen bedreiging van de openbare orde en verandert op zich ook niets aan de relatie die ze als individu samen aangegaan hebben.

    De kerk zal dergelijke relaties steeds zonder meer veroordelen: incest is verboden, punt. Waarom? Daarom!

    Als ongelovige humanist en atheïst kunnen wij gelukkig wel praten over dit en dergelijke gevallen, in alle vrijheid en openheid en zonder vooroordelen. Wij kunnen afwegen wat wij als maatschappij zouden winnen met het brutaal afdwingen van een betwistbare, op taboes en onwetendheid gestoelde wet en wat de concrete betrokkenen verliezen, als vrij individu, als koppel, als gezin; wij kunnen overwegen welk onnoemelijk leed wij hen zouden aandoen door hen met geweld te scheiden, hen te bestraffen en op te sluiten, hun kinderen af te nemen…en waarom? In wiens naam?


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    30-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Burgerlijkheid, nog maar eens
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Enkele lezers reageerden op mijn recente tekst waarin ik het had over burgerlijkheid, meer bepaald in het geval van mensen die in de terminale fase van een ziekte zijn. Vooreerst wil ik die lieve lezers, die ondertussen ook vaste correspondenten geworden zijn, van harte danken voor hun reacties. Ze hebben me doen nadenken, me uitgenodigd om mezelf te bevragen en hebben me zo tot betere inzichten gebracht. Meteen wil ik ook andere lezers die de drempel van de schroom ten onrechte nog niet overwonnen hebben en me nog nooit geschreven hebben, hierbij aanmoedigen om dat toch maar eens te doen. Wellicht heb ook jij al eens gedacht: daar ben ik het niet mee eens, dat zie ik toch anders! Of: dat stoort me echt, dat kan niet door de beugel! Of nog: dat heeft me heel sterk aangesproken, dat vertolkt ook mijn gevoelens… Wat je reactie ook is, ik hoor het graag van jou. Op alle (redelijke) reacties reageer ik naar best vermogen.

    In mijn teksten maak ik wel eens een sprong van het bijzondere naar het algemene: ik vertrek van een concreet voorbeeld en bouw daarop een redenering die een bredere toepassing kent. Zo ook toen. Naar aanleiding van een bezoek aan een terminale kankerpatiënt in mijn onmiddellijke omgeving, maakte ik een ruimere bespiegeling over dat typische burgerlijke trekje om je ware gevoelens te verbergen, zeker als die met ziekte, lijden en dood te maken hebben. Zo’n veralgemening kan zinvol zijn, omdat ze iets blootlegt dat ons als mensen kenmerkt. Wij staan niet alleen met onze gevoelens, ze zijn typisch voor de mens, we lijken heel sterk op elkaar. Het aanwijzen van dergelijke algemeen menselijke karakteristieken verenigt ons en kan zelfs troostend werken.

    Er is echter een gevaar verbonden aan veralgemeningen. Op elke regel zijn er uitzonderingen. Identieke karaktertrekken kunnen zelfs een zeer verschillende oorsprong en interpretatie hebben. We mogen ons niet laten verleiden om al te haastig tot oppervlakkige algemene conclusies te komen. Vaak schuilt er veel meer achter de uiterlijke verschijning dan we zouden vermoeden. Indien ik al de indruk zou gewekt hebben, in mijn beschrijving van het concrete geval dat ik beschreef, dat elke terminaal zieke patiënt een zielige bourgeois zou zijn die zijn echt menselijke gevoelens verdringt en zich daardoor ook afsluit van elk oprecht contact met zijn omgeving, dan wil ik me daarvoor om te beginnen meteen verontschuldigen en vervolgens beklemtonen dat dit helemaal niet mijn bedoeling is geweest. Ik heb, zeer integendeel, een diepe bewondering voor zieken en andere mensen die met ernstig lijden geconfronteerd worden en die erin slagen hun soms ondraaglijk leed te dragen met een diepmenselijke waardigheid die ons soms uit ons lood slaat en die terecht onze bewondering, ja ons ontzag opwekt. Er is niets kleinburgerlijks, in de pejoratieve betekenis die ik eraan gaf, aan een dergelijke houding. Er is immers een hemelsbreed verschil tussen mensen die in het aanschijn van de dood toch nog de kracht kunnen opbrengen om met hun eigen gevoelens en met die van hun omgeving op een eerlijke, openhartige maar waardige manier om te gaan en anderen die niet bij machte zijn, om welke reden dan ook, om de feiten onder ogen te zien en zich dan maar verbergen achter een masker van oppervlakkige, lege en helaas totaal doorzichtige vormelijkheid. In het ene geval berust de waardigheid op een bewuste wil om het leven in al zijn aspecten en zelfs tot het bittere einde toe te aanvaarden. In het andere is het niet meer dan een houding die men aanneemt tegenover zijn omgeving, omdat dat nu eenmaal zo hoort, omdat men zijn ware gevoelens niet mag tonen, omdat men diepe emoties niet kan of wil delen, omdat men die gevoelens negeert en ontkent en hoopt dat ze daardoor zullen verdwijnen.

    Dit gezegd zijnde, en ik meen elk woord dat ik daarover heb geschreven, wil ik nog even terugkomen op die burgerlijke houding. Het woord zegt het zelf: het gaat om een herleiding, een reductie van de mens tot burger, waarbij vooral zijn maatschappelijke rol wordt benadrukt, ten koste van zijn persoonlijkheid, van de mens zoals hij is voor zichzelf en voor zijn naaste omgeving. In het slechtste geval is er alleen nog de burger, zelfs in de eenzaamheid van de eigen gedachten en in de omgang met de geliefden: de levensgezel, de kinderen, vrienden… Het masker wordt nooit afgezet, zodat men er op de duur gaat aan twijfelen of er achter de uiterlijke vorm wel een mens van vlees en bloed schuil gaat. En misschien is die twijfel wel terecht. Want wanneer iemand zijn hele leven lang enkel bezig is met het in stand houden van de schone schijn zoals de burgerlijke maatschappij die voorschrijft, dan kan het niet anders dan dat op den duur de meest diepe menselijke gevoelens totaal afgestompt geraken. Wij krijgen dan een soort van marionetten te zien die in naam van de burgerlijkheid in staat zijn tot zelfs de meest onmenselijke misdaden. Ik moet daarbij steeds denken aan de legerleiding aan beide kanten van het front in de Groote Oorlog, die vanuit louter strategische overwegingen miljoenen soldaten een zekere maar zinloze dood instuurden.

    Voor mij, maar ook voor sommige lezers, stelt zich dan de vraag naar de rol en de verantwoordelijkheid van de maatschappij en die van het individu. Zeker, iedereen is in staat om zijn verstand te gebruiken en te reageren, zelfs tegen de regels die de maatschappij voorschrijft en oplegt. Daarvan kennen wij zelfs heroïsche voorbeelden. Maar meestal is dat niet gemakkelijk. De maatschappelijke druk is zeer groot en werkt op een tersluikse maar zeer efficiënte manier, denk aan de hidden persuaders (Vance Packard, 1957), de verborgen verleiders. Denk ook aan de macht van de propaganda, zeker in totalitaire staten. De collectieve waanzin in Nazi Duitsland was ondenkbaar zonder Goebbels’ Ministerie van Propaganda. In de Sovjet-Unie werden de leugens (onder meer) verspreid door een krant die de Pravda heette: Waarheid. In combinatie met een almachtig repressief politieapparaat leidde dit in beide gevallen tot de algehele morele verblinding die een noodzakelijk voorwaarde is voor elke genocide.

    Het is zonder meer duidelijk, of we het nu hebben over Victoriaans Engeland of over het Nazisme en het Sovjet regime, dat de maatschappij een enorme druk uitoefent op de burger, op elk individu, expliciet, met de grove middelen, of impliciet, meer subtiel, door de opvoeding en de censuur. Je zal mij nooit horen zeggen dat het individu niet bij machte is om zich te verzetten tegen zelfs de meest agressieve maatschappelijke druk. Maar ik ben ook de eerste om toe te geven dat misschien wel de overgrote meerderheid van de mensen zich het grootste gedeelte van de tijd gewillig (want onbewust) laat leiden door invloeden van buiten uit. Zelfstandig denken vraagt grote inspanningen van het individu. Je moet om te beginnen al doorhebben dat er externe beïnvloeding is, dat je bijvoorbeeld geen krant of tijdschrift, zelfs geen blogtekst kan lezen zonder ten minste enigszins gemanipuleerd te zijn. Vervolgens moet je voortdurend de vraag stellen: is dit wel zo? Is er geen alternatief? Ben ik het hiermee wel eens? Is dit wel verantwoord? Geef toe: meestal slikken wij de informatie die ons op alle mogelijke manieren bereikt, of die nu gemanipuleerd is of niet. Dat is de normale houding. Slechts af en toe stellen we ons vragen, meestal beamen we maar al te gretig wat men ons voorzegt. Ga het maar eens na: in vrijwel alle gesprekken die we voeren, herhalen we wat we ergens in de media gehoord of gelezen hebben, soms zelfs letterlijk.

    De rol en dus verantwoordelijkheid van de maatschappij voor de ingesteldheid van haar burgers is uitzonderlijk groot. De meeste mensen kunnen in het allergrootste gedeelte van de gevallen niet anders dan zich schikken naar wat voor normaal doorgaat in een maatschappij. In een katholiek land als Ierland, bijvoorbeeld, is praten over abortus onmogelijk, omdat er geen maatschappelijk debat over gevoerd kan worden, omdat abortus zonder meer verboden is bij wet. In België is dat vandaag (en niet vijftig jaar geleden) anders en het gevolg is dat er minder abortussen zijn bij ons dan in Ierland.

    Het is meteen duidelijk dat diegenen die verantwoordelijk zijn voor de wetten en de gebruiken van een land of een gemeenschap een cruciale rol spelen in de beïnvloeding van de maatschappij en dus van de burger: de politiek, de educatieve instellingen, justitie, de godsdienst, de sociale en maatschappelijke organisaties, maar ook de literatuur en de kunsten. Dat is wat ik probeerde aan te tonen in het tweede gedeelte van mijn tekst over de burgerlijkheid. Wanneer wij zien dat generaties lang mensen gebukt gingen onder vooroordelen, dan moeten wij ons durven afvragen waar die ideeën vandaan kwamen, hoe ze tot stand zijn gekomen, hoe ze verspreid zijn en vooral: waarom dat gebeurd is, wie daar voordeel bij had.

    Als we even bij ons voorbeeld blijven: abortus, dan zien we dat het verbod altijd al verbonden is geweest aan een zeer duidelijk en heftig godsdienstig verbod, dat door de burgerlijke maatschappij werd overgenomen en bestraft. Het verbod berust dus op een ideologische, dogmatisch afgekondigde stelling van een bepaalde groep binnen de maatschappij, namelijk de georganiseerde godsdienst, in ons geval het christendom. Het is echter gebleken dat beschaafde, welopgevoede, verstandige en moreel hoogstaande mensen van mening kunnen verschillen over ethische kwesties zoals voorbehoedsmiddelen, abortus, euthanasie, de onverbreekbaarheid van het huwelijk enzovoort. Vandaar dat men in beschaafde landen probeert om een duidelijk onderscheid te maken tussen kerk en staat en dat men ervan afziet om de bestraffing van godsdienstige overtredingen, “zonden” te laten gebeuren door de staat, zoals dat vroeger steeds het geval was. De maatschappij zal zelf democratisch bepalen wat zij wil bestraffen, gedogen en aanmoedigen, los van elke geopenbaarde waarheid en elke zelfverklaarde morele autoriteit.

    Wij zien enerzijds dat de individuele mens wel degelijk in staat is om zich een oordeel te vormen over belangrijke aangelegenheden en dat ook voortdurend doet, maar dat de maatschappij anderzijds een onmiskenbare en indringende invloed heeft op elk van ons. Wij leven met elkaar en wij leren van elkaar. Wij beïnvloeden elkaar voortdurend. Dat is wat samenleven met zeven miljard anderen met ons doet. Wij moeten dus voortdurend op onze hoede zijn. Als wij zien tot wat een uitspatting van onmenselijke waanzin de eensgezinde burgerlijke maatschappij van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw heeft geleid op wereldvlak en in de harten van ontelbare individuen, dan moeten wij ons daarbij heel ernstige vragen stellen.

    Wij moeten ook ten minste een deel van de schuld voor de mislukkingen en de misdaden tegen de mensen en tegen de mensheid durven leggen bij degenen die ervoor verantwoordelijk zijn. Dat zijn zij die op grond van ideologische, religieuze, commerciële of andere overwegingen een beslissende invloed hebben gehad op wat wij als mensen gedaan hebben of nagelaten te doen. De ongemeen nefaste rol van de godsdiensten daarin, dat zal niemand ontkennen, is buitensporig groot geweest. En wanneer wij dan nagaan wat er achter de grote morele verontwaardiging van het christendom schuilging en nog steeds schuilgaat, dan is het niets anders dan een ongebreidelde machtswellust in hoofde van een onvoorstelbaar kleine minderheid van wereldvreemde oude, ongehuwde, mannelijke despoten die hun obscene rijkdommen opstapelen in hun enorme nutteloze gebouwen. Zij verschillen daardoor in niets van alle andere dictators ter wereld, vroeger en nu.

    Kijk om je heen en zeg me dan het niet waar is…


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    23-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Keeping Up Appearances: de schone schijn van de bourgeoisie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Onlangs bezocht ik een hier niet nader te noemen persoon die te horen had gekregen dat zijn kanker in de terminale fase getreden was. Hij zag er ook zo uit: vel over de benen, een skelet, niet meer. Alle spieren waren geatrofieerd. Maar hij liet zich niet gaan. Hij was netjes, zelfs stijlvol aangekleed en ontving ons in zijn ruime landelijke woning met alle egards. Hij hield mee het gesprek op gang, ook over zijn ziekte en aanstaande dood. Hij sprak daarover rustig, zakelijk. Dat maakte de ontmoeting voor ons draaglijk. Toen we het daarna nog over andere onderwerpen hadden, bleek telkens zijn scherp verstand en zijn heldere geest, ondanks de zware medicatie en de morfine. Het was een indrukwekkend bewonderenswaardige prestatie van zijn kant, die hem ongetwijfeld veel moeite moet gekost hebben, maar die hij volhield tot bij het afscheid toe.

    Toen ik achteraf nog erg onder de indruk nadacht over wat misschien wel onze laatste ontmoeting zal geweest zijn, vroeg ik me af wat hem die sterkte gaf, die kracht om zich krap te zetten, om de schijn hoog te houden, om zich niet kwetsbaar te tonen, om de goede vorm in acht te nemen ondanks alles.

    Enerzijds is het ongetwijfeld een overlevingsstrategie. Als je toegeeft aan je ziekte, als je echt een patiënt wordt, dan ben je geen mens meer, dan neemt de ziekte jou over. De omgeving behandelt je dan niet meer als een homo sapiens, maar als een ziek dier, een lichaam dat moet verzorgd worden, tot de dood toe. In een ziekenhuis ben je een geval, een ziekte: de beenbreuk van kamer 14, de terminale kanker van kamer 27. Vooral oudere mensen spreekt men aan alsof ze doof en dement zijn, met aanspreektitels als peetje, baasje, ventje, madammeke of een collectieve voornaam, Jefke of Maria. Dat je in je leven prof was aan de universiteit, monseigneur, bankdirecteur, schrijver, het doet er niet toe: ziekte maakt ons allen eender, als voorbereiding op de dood die niemand ontloopt.

    Sommigen verzetten zich daartegen met hand en tand en eisen het respect op dat hen toekomt, onder meer door hun uiterlijk te blijven verzorgen. Je ziet ze niet in pyjama of ongewassen, ongeschoren of ongekamd. Ze halen hun beste kleren uit de kast, zitten rechtop, zijn aandachtig en attent voor hun omgeving. Hoe zeer hun leed ook blijkt uit hun lichamelijke verschijning, ze doen er alles aan om te vermijden dat men hen als een zieke behandelt. Ze ontkennen hun ziekte en aanstaande dood niet, integendeel, ze praten er gemakkelijk over, ernstig, maar beheerst, zonder hun emoties de vrije loop te laten. Op die manier vermijden ze dat ze het slachtoffer worden van hun ziekte en behouden ze hun menselijke waardigheid. Dat is de buffer die ze opwerpen tegen de ziekte. Ze geven er niet aan toe en op die manier houden ze de ziekte op een afstand, ze voelen zich zelfs minder ziek. Misschien leven ze zelfs langer dan anderen, die zich door de ziekte laten overweldigen.

    Er is echter ook een andere uitleg. De man over wie ik sprak heeft zijn hele leven zo geleefd. Hij was een aantrekkelijke, sportieve man, altijd bezorgd om zijn uiterlijk en om de goede vorm. Hij reed met mooie wagens, woonde in een prachtig huis, at en dronk goed, maakte grote reizen, gaf grote feesten, had vrienden en kennissen van hetzelfde kaliber. Uit alles bleek dat hij behoorde tot de gegoede stand. Hij was nochtans niet echt rijk en zelfs van eenvoudige komaf. Maar hij had niets tekort en leefde goed, zeer goed. En zo wenst hij ook zo te sterven, in zijn villa op het platteland, zijn zaken goed geregeld met de notaris, waardig tot het einde.

    Er is een naam voor mensen zoals die man, die ik echter met schroom vermeld wanneer ik over hem spreek, omwille van de negatieve bijklank die het woord heeft: bourgeois. Niet alleen Jacques Brel gebruikte die term als een scheldwoord, wij deden dat allemaal in onze jeugd. Dat was het ergste dat je kon overkomen: dat je een dikke bourgeois werd. Maar Brel had het goed gezien: dat worden we allemaal, er is geen ontkomen aan.

    Een clochard, een landloper, een verlopen dronkaard: ze hebben niets en dat zie je eraan. Zij hebben geen schijn om hoog te houden. Ze laten zich gaan, ze verzorgen zich niet meer, waarom zouden ze? Ze leven zoals ze wensen, trekken zich van niets of niemand iets aan. Ze schamen zich nergens voor, steken hun miserie of hun drankverslaving voor niemand weg. Ze liggen hun roes uit te slapen op de straat, onder vuile dekens of karton en beantwoorden je onbegrijpende blikken met een uitdagende grimlach.

    Een bourgeois, een burger, dat is iemand die bezittingen heeft. Misschien heeft hij wat geld of bezit geërfd, wellicht heeft hij ook zelf goed zijn brood verdiend omdat hij een goede opvoeding heeft gekregen. Ongetwijfeld heeft hij zijn geld goed beheerd en belegd, zuinig geleefd, maar als hij iets kocht moest het wel degelijk zijn, of van het beste merk. Wat hij had, heeft hij onderhouden, verzorgd, verbeterd, uitgebreid. Hij heeft altijd geleefd en gehandeld als een goede huisvader, en bon père de famille.

    Er is niets verkeerd met dergelijke mensen, toch?

    Was het maar waar. Burgermannetjes en –vrouwtjes zijn altijd al door hun medemensen op de korrel genomen. Molière schreef zijn Bourgeois-Gentilhomme tot groot vermaak van de adel en later van de bourgeois die hij zo fel hekelde. In onze tijd bewijst het blijvend succes van Keeping Up Appearances, het hilarische Schone Schijn op alle tv-zenders, dat het vermaak om de bourgeoismentaliteit van alle tijden is. Flaubert, Zola, Dickens, de Brönte’s, Galsworthy, Trollope: zij schetsten een vaak ontluisterend beeld van de bourgeois mentaliteit. Maar het was vooral Freud die de duistere kant van de bourgeois blootlegde, dat wat schuilging onder de schone schijn. Voor de bourgeois telt alleen de reputatie. Achter Doctor Jekyll ligt een Mr. Hyde op de loer, klaar om toe te slaan.

    De eerste bourgeois of burgers waren handelaars die hun waren sleten aan de poorten en de wallen van de steden, in de schaduw van de versterkte burchten, waar ze zichzelf en hun koopwaar in veiligheid konden brengen wanneer er gevaar dreigde en waar ze konden genieten van hun bezit, van de winst die ze hadden gemaakt door dingen voor meer geld te verkopen dan ze er zelf hadden voor betaald, of door de meerwaarde die ze eraan gaven door hun gespecialiseerde arbeid, hun kennis, hun ervaring, hun ambachtelijkheid, hun metier, hun kunst. Bij de bourgeois mentaliteit draait daar alles om bezit, om eigendom.

    Elk bezit is oorspronkelijk verworven, veroverd, toegeëigend, ingepalmd, vaak met veel moeite of zelfs geweld. Wie iets bezit, wil dat behouden en moet het dus beschermen, moet verhinderen dat anderen het weer afnemen. Dat kan door het te verbergen, zoals in Plautus’ Gouden Pot, maar wat heb je er dan aan? Wie bezittingen heeft, wil dat ook laten zien. Wie het breed heeft, laat het breed hangen, dat is de helft van het plezier. Men moet dus mogelijke belagers afschrikken. Je kan dat doen met wapens en zo gebeurde het ook aanvankelijk. De adel, de eerste bezitters, waren soldaten of hadden soldaten in dienst. Wie je iets afnam, kon rekenen op represailles. Rooftochten bleven nooit onbeantwoord. Onze hele geschiedenis is het verhaal van steeds grotere conflicten tussen adellijke heren, tot in de twintigste eeuw toe. Bezit wordt verdedigd met militaire macht. Conflicten worden opgelost met geweld. Maar het kan ook met wetten, die het gebruik van geweld uitstellen, die er enkel mee dreigen.

    De wet wordt in de eerste plaats uitgevaardigde door de bezitters, de eigenaars en is enkel gericht op hun eigen bezit. Maar als er meer bezitters komen, is het de bezittende gemeenschap die macht grijpt en de wetten uitvaardigt. Zo zijn de steden ontstaan en de burgerlijke maatschappij. Die wetten zijn fundamenteel conservatief: zij zijn er om het bezit te bewaren. Ze zijn gebaseerd op het eigenbelang van de bezitters en slechts indirect op het belang van de hele gemeenschap. De gemeenschap zal welvaren wanneer elkeen maximaal voor zichzelf zorgt. Dat kan ook inhouden dat men de gemeenschap in stand houdt, de vrede bevordert, de cultuur &c omdat het bezit pas veilig is in een vreedzame omgeving.

    We hebben in het voorgaande herhaaldelijk het woordje ‘eigen’ gebruikt, vooral in samenstellingen als eigenbelang, eigenaar en eigendom. Wat van jou is, dat is je eigendom, het is je eigen bezit, je kan zeggen: dat is het mijne. Onze beschaving is daarop gebouwd. Iedereen streeft ernaar om dingen te bezitten, om dat bezit uit te breiden en het veilig te stellen. Het ergste dat men vreest is oorlog, onlusten, ongeregeldheden, wanneer bezit verloren gaat of waardeloos wordt. Het zinloos vernielen van waardevolle goederen is het einde van de beschaving.

    In het Engels zegt men: own, zowel voor ons ‘eigen’ als voor ons werkwoord ‘bezitten’: to own. Een eigenaar is een owner. In het Frans kennen we propre: sa propre maison, je eigen huis. Dan ben je een propriétaire, je hebt een propriété. Die woorden zijn afgeleid van het Latijnse proprius, dat ‘eigen’ betekent en proprietas, eigendom. We vinden dat terug in het Engels: property, proprietor, property owner.

    Er zijn enkele merkwaardige verschuivingen gebeurd in de betekenis van deze woorden.

    Wat eigen is aan iets of iemand, dat is een eigenschap, een kenmerk. Vandaar dat men proper en propre ook gaat gebruik in de zin van: typerend, kenschetsend. A proper bastard: een echte smeerlap. Le mot propre: het juiste woord.

    Nog een kleine stap verder en we komen bij ‘proper’ in de zin van: zoals het hoort. That is the proper way to do things. En dicht in de buurt: une maison propre, een huis waar alles netjes is, een proper huis, zo kennen wij het ook in onze taal: proper, zindelijk, verzorgd, netjes gewassen.

    In het Engels is er nog een andere betekenis bijgekomen. Propriety is iets anders dan property, bezit, eigendom. Propriety zouden wij welvoeglijkheid noemen, de dingen doen en zeggen en schrijven zoals het hoort, zonder aanstoot te geven: appropriate(ly), gepast, geschikt, welvoeglijk. Het is een typische burgerlijke eigenschap en die betekenis stamt niet toevallig uit de burgerlijke 18de eeuw. In het Frans zegt men: approprié, dat wat past, aangepast is aan de omstandigheden.

    Niet toevallig vinden we dezelfde stam terug in woorden die met bezit te maken hebben, met eigendom. To appropriate: iets in bezit nemen, tot het zijne maken, afgeleid van het Latijnse appropriare met dezelfde betekenis.

    Eigendom, bezit en welvoeglijkheid en zelfs properheid gaan samen. Property and Propriety, Propriété et approprié. Alleen de bezittende klasse draagt proper ondergoed. Armoede stinkt.

    Molière’s rijke bourgeois wou niet alleen rijk zijn, maar ook beschaafd, hij wou een Gentilhomme zijn, iemand van adel, of zich toch zo gedragen: hij wou kunnen meepraten over poëzie en kunst en filosofie en nam daarvoor leraren in dienst, die natuurlijk niets konden aanvangen met een onderontwikkelde nouveau riche. Toen de Fransen Brugge binnenreden net voor de Brugse Metten merkten ze op dat de burgervrouwen er gekleed gingen als edele dames: de Vorstinnen van Brugge. De burgers willen eruit zien als de adel, op alle gebied, dat is hun grote ambitie. Daarom pappen alle bourgeois aan bij wie hoger geplaatst is of rijker dan zij zelf. In de 19de eeuw droeg elke belangrijke burger een uniform, met eretekens, dat zijn functie of rang aanduidde. Ook vandaag nog is de hoogste beloning van een Belgisch zakenman zijn verheffing in de adel door de Vorst.

    In elke gemeenschap zijn het de leden van die gemeenschap die bepalen wat goed is en wat niet, wat getolereerd wordt, beloond of bestraft, wat verboden is en wat niet, wat gepast is, welvoeglijk, proper, propre, appropriate. Er moeten wetten zijn en reglementen. Godsdiensten leggen de oorsprong van die wetten bij de godheid, maar in feite zijn het nog altijd gewoon mensen die menselijke wetten maken voor andere mensen. Seculiere staten, zoals de Verenigde Staten nadat ze zich hadden bevrijd van het Britse koloniale juk, maken hun wetten zonder verwijzingen naar goddelijk gezag of naar een geopenbaarde waarheid, maar enkel gebaseerd op het belang van de staat, bijvoorbeeld tegenover andere staten, en uiteindelijk met het oog op het belang van de inwoners. Het communisme maakt het individueel belang totaal ondergeschikt aan het staatsbelang of het ‘algemeen’ belang.

    Maar steeds zien we dat in de praktijk slechts een gedeelte van de bevolking de meeste voordelen krijgt, namelijk de gezagsdragers zelf en hun familie en hun trouwe medewerkers. De wetgevers zorgen in de eerste plaats voor zichzelf. Dat was zo onder de Romeinse keizers, maar ook in het feodaal stelsel in de Middeleeuwen, onder de Renaissancevorsten, onder het al dan niet verlichte absolutisme, onder de burgerlijke koningen van de 19de eeuw en zelfs nog in de 20ste eeuw. Er was steeds een kleine toplaag die het laken naar zich toe trok en de rest van de bevolking in de kou liet. Stilaan groeide het besef dat dit niet de juiste manier was: het past niet dat de ene mens de andere onderdrukt om zichzelf te verrijken en zijn eigen machtspositie te vrijwaren. De Franse Revolutie formuleerde het kort en krachtig: liberté, égalité, fraternité. Behalve dat we die broederlijkheid vandaag minder seksistisch formuleren als solidariteit, hoeft daaraan niet veel veranderd te worden.

    Gedaan dus met wetten die enkel gericht zijn op het voordeel en de macht van een elite. Maar wat is dan de grond van de wet, als het niet het eigenbelang van enkelingen is? Wat zijn de principes die ten grondslag moeten liggen van een wetgeving die iedereen gelijk behandelt? Dat kan niet anders dan de ethiek zijn, die bepaalt hoe mensen met elkaar omgaan. Goed is wat goed is voor de mens. De mensheid legt de basisprincipes daarvan zo goed als mogelijk vast in universele verklaringen van de rechten van de mens, van elke mens. Dat zijn de grondregels en daaraan mag niet getornd worden. Elke mens moet zich op die rechten kunnen beroepen, het fundamenteel individueel belang mag nooit opgeofferd worden aan het staatsbelang of het belang van andere individuen of belangengroepen. Dit is de toetssteen voor elke wetgeving.

    Een democratie biedt de beste waarborgen voor een samenleving die gesteund is op deze principes, maar zelfs in de beste democratie zijn er nog belangenconflicten. Zelfs in de meest egalitaire samenleving is er nog ongelijkheid. Zelfs met de meest doorgedreven sociale zekerheid, gesteund op solidariteit, zijn er mensen die tussen de mazen van het vangnet vallen. Geen enkele democratie is volmaakt, voorlopig of misschien zelfs voor altijd. Wij zijn maar mensen en mensen zijn hardleers.

    In onze complexe maatschappij zijn er steeds meer specifieke wetten en voorschriften die de concrete afspraken expliciteren en detailleren, aangepast aan de omstandigheden van tijd en plaats. Het gevaar is echter groot dat de mentaliteit al gauw te legalistisch wordt, dat het doen naleven van de letter van de wet belangrijker wordt dan de grondslagen van de wet zelf. The law is a ass (Oliver Twist). Wie zich strikt houdt aan de wet en aan de gebruiken, maar vergeet waarom die er zijn, en die achter de rug van de mensen toch enkel voor zichzelf zorgt, wie stiekem overtuigd is dat misdaad veroorloofd is, zolang men niet betrapt wordt, dat is een conformist, een conservatief, een bourgeois, een burgerlijk persoon. Een goede wetgeving is nutteloos wanneer sommigen ze stelselmatig misbruiken en omzeilen. Het is niet voldoende dat het openbaar leven geregeld wordt door de wet, terwijl achter de schermen nog steeds het recht van de sterkste heerst. De wetten moeten niet zozeer in de boeken staan en afdwingbaar zijn, ze moeten in de harten van de bevolking leven, van hoog tot laag.

    De burgerlijke maatschappij heeft enkel oog voor zichzelf. Haar beschaving reikt niet verder dan de eigen klasse. Burgerlijkheid is de zekerheid voor de burgers dat zij in hun bestaan niet bedreigd worden. In zijn beste vorm is het de garantie dat het openbare leven op een beschaafde manier verloopt. In zijn ergste vorm is het een leeg formalisme, dat de nadruk legt op de uiterlijkheden en geen rekening houdt met wat mensen aanvoelen als waar en goed, met emoties en oprechte gevoelens. De burgerlijke moraal is oppervlakkig en verbergt achter een laagje vernis de primaire gevoelens en ambities van de mens: machtswellust, veroveringsdrang, strijd en geweld en onderdrukking van de medemens. De burgerlijke maatschappij leidt, dat hebben we gezien, tot uitbuiting en dus sociale onrust, kolonisatie, oorlogen, genocide, vernedering, psychoses, depressie, wanhoop en zelfdoding. De burgerlijkheid is een beperking van de vrijheid van het individu, van de sociale gelijkheid en van de menselijke solidariteit.

    De wet is er voor de mens, niet de mens voor de wet. Men moet de mensen geen wetten opleggen, maar hen de grondslagen voor de wetten duidelijk maken, zodat ze ook uit zichzelf kunnen weten wat goed is en slecht. De grond van elke ethiek is de samenleving van individuen in hun gemeenschap, op een gemeenschappelijke aarde, de instandhouding van het menselijk geslacht als een onderdeel van het leven op aarde, de optimalisering van de levensomstandigheden.

    Vanaf de jaren zestig kwam er verzet tegen de burgerlijke maatschappij die gefaald had in al haar doelstellingen: de vrede bewaren, de voorspoed en het persoonlijk geluk van de burgers bevorderen. Niet de uiterlijke vorm is belangrijk, maar de innerlijke overtuiging en wat verborgen bleef onder de uiterlijke vorm. Gezondheid is belangrijker dan uitzicht, dus geen korsetten meer. Geen uiterlijke deftigheid, maar gezonde hygiëne. Er is niets verkeerd met bloot. Niet de maatschappij primeert, maar de individuen. Niet het oordeel van anderen, maar het bewustzijn dat men het goede doet. Niet het establishment telt, maar de burgers, alle burgers, dus geen standenmaatschappij, geen kolonialisme, geen inmenging in andere staten, geen oorlog: make love, not war. Doen wat je zelf goedvindt, niet de lege, zinloze verplichtingen die men je voorschrijft.

    De wereld is echter niet echt veranderd in de jaren ’60 en het is zeer de vraag of hij ooit definitief grondig zal veranderen. De voorbije samenlevingsvormen zijn niet helemaal verdwenen: er is nog altijd feodalisme, kolonialisme, absolutisme, anarchisme, dictatuur, zowel op staatsniveau als in de relaties tussen mensen onderling, en er is nog zeer veel burgerlijkheid in onze maatschappij. We moeten dat erkennen en de structuren daarvan blootleggen, om te komen tot een betere samenleving, een die meer aandacht heeft voor de grondprincipes, voor de fundamentele mensenrechten van iedereen en minder voor de onbelangrijke uiterlijkheden.

    Godsdienst is fundamenteel conservatief en onlosmakelijk verbonden met macht. Het christendom heeft zich steeds geënt op de wereldlijke macht. Nu heeft het uitvaardigen van leefregels, door welke gezagsdragers ook, op zichzelf niet noodzakelijk te maken met macht, maar het gevaar is wel groot dat gezagsdragers, wereldlijke of religieuze, ten minste een moreel gezag zullen ambiëren om de leefregels te implementeren, om ze af te dwingen. De staat heeft een gerechtelijk apparaat nodig en politie om de orde te handhaven. Godsdiensten proberen steeds op alle mogelijke manieren de maatschappij te creëren die ze voorstaan met hun leefregels en bouwen daartoe op hun beurt een wetgevend instituut uit, met ambtenaren die het gezag vertegenwoordigen en die straffen kunnen uitspreken. Zij zouden het zout der aarde moeten zijn en de mensen wijzen op hun morele plichten. Dat doen ze, maar door er een God bij te betrekken verleggen ze het accent van de mens naar een transcendente wereld, waartoe ook de mens geroepen is. Niet alles wat godsdiensten voorschrijven is daarom ook verwerpelijk, natuurlijk. Maar zij maken de mensen iets wijs: de regels zijn niet door God geopenbaard, ze zijn door de kerk uitgevonden. Ze moeten dus beoordeeld worden als menselijke voorschriften en kunnen geen enkele legitimatie krijgen uit het al dan niet bestaan van een transcendente god. Godsdiensten hebben maar zin als ze overtuigen, inspireren, verheffen, niet als ze verplichten, ontmoedigen, vernederen en veroordelen. Godsdienst moet mensendienst zijn. Als er een God is, heeft die aan zichzelf genoeg.

    Schone schijn, uiterlijk vertoon, vormelijkheid, het heeft zijn belang, maar het mag niet overdreven zijn, noch mag het een scherm zijn dat een veel minder fraaie realiteit verbergt. Helaas is dat laatste maar al te vaak wat we vaststellen. Steeds weer vallen mensen door de mand, ook die van wie we het niet verwachtten. Dat maakt ons terecht wantrouwig tegenover overdreven burgerlijkheid. Ik zou geen 68er zijn indien ik dat grondig wantrouwen niet deelde.

    Wellicht zal men ook mij als een bourgeois betitelen, als men voortgaat op mijn maatschappelijke positie en mijn uiterlijke verschijning. Maar ik hoop dat wie mij leest, wie met mij praat en wie met mij omgaat nooit een reden of zelfs een aanleiding zal hebben om te vermoeden dat er onder het deksel van mijn vermeende burgerlijkheid een beerput van machtswellust, egoïsme, oneerlijkheid, bedrog, misprijzen en seksuele perversie zou schuilen, zoals bij de vele bourgeois die wij kennen uit de geschiedenis en de literatuur.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    13-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Word stamceldonor!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gisteren was er opendeurdag in de bloedtransfusiecentra van het Vlaamse Rode Kruis. Geïnteresseerden konden er terecht voor een rondleiding in de afnamezaal en de laboratoria. Dit was een ideale gelegenheid om mensen warm te maken voor de actie ‘Doe vandaag eens iets levensbelangrijks’, georganiseerd door het Rode Kruis-Vlaanderen en De maakbare mens vzw. Het was deze vzw die me had gevraagd om als vrijwilliger mede de stand te bemannen in het bloedtransfusiecentrum in Heverlee-Leuven, dat gelegen is aan de rand van het bekende Universitair Ziekenhuiscomplex Gasthuisberg.

    De voornaamste reden waarom ik die oproep beantwoord heb, is dat ik zo goed als niets over stamcellen afwist. Dit leek me een goede gelegenheid om daarover iets te vernemen: zoals ik hier vaak op mijn blog over onderwerpen schrijf nadat ik die eerst vrij grondig heb onderzocht door er veel over te lezen en ook na te denken, zo zou mijn rol als informatieverstrekker mij ongetwijfeld dwingen om ook over deze thematiek zoveel mogelijk te weten te komen. Als je iets grondig wil leren kennen, is er geen betere methode dan het overtuigend te moeten uitleggen aan anderen. Dat weet eenieder die ooit in een klas of voor een publiek stond.

    Ik ben zelf nooit bloedgever geweest. Ik was dus niet vertrouwd met die wereld. Mijn ontmoeting met de vrijwillige bloedgevers gisteren was een van de meest opbeurende ervaringen die ik in mijn hele leven heb gehad. Ik heb de uitzonderlijke gelegenheid gehad om een aantal mensen, jong en oud, aan te spreken die zich op regelmatige basis aandienen om een deel van hun bloed weg te schenken, gratis en voor niets, ten bate van anonieme patiënten die er behoefte aan hebben, bijvoorbeeld bij operaties. Stuk voor stuk waren dit vriendelijke, bescheiden, open, warme en toegankelijke mensen. Niemand die zich stug of afwijzend opstelde, iedereen was meteen geïnteresseerd en velen verklaarden zich bereid om mee te werken nog voor ik uitgepraat was. Als er één plaats is Vlaanderen waar de verzuring geen kans maakt, dan is het wel in de bloedtransfusiecentra van het Rode Kruis. Ook het personeel aan de balie en de medische staf deelde in het algemeen gevoel van warme weldadigheid. Ik voelde me opgenomen in een weldoend bad van eenvoudige, ongecomplexeerde genereuze medemenselijkheid. Dat heeft me veel deugd gedaan.

    Wat is nu die actie ‘Doe eens iets levensbelangrijks vandaag’?

    Het gaat om stamceldonatie. Voor een aantal bijzondere therapieën, bijvoorbeeld bij leukemie, sommige klierziekten en aangeboren ziekten, is het nodig dat de patiënt voldoende stamcellen heeft. Stamcellen zijn een soort ongespecialiseerde basiscellen. Ze kunnen zich ontwikkelen tot allerlei andere cellen, zoals bloed, lever, huid en zijn daarom heel geschikt om allerlei tekorten aan te vullen. Een leukemiepatiënt bijvoorbeeld die hersteld is na behandeling met bestraling en chemo, waarbij de kankercellen vernietigd worden, moet daarna terug goede cellen aanmaken. Dat kan met de eigen stamcellen, maar vaak moet men een beroep doen op stamcellen van een donor.

    Stamcellen zijn dus heel geschikt voor allerlei toepassingen in het menselijk lichaam, maar ze zijn zoals al onze cellen specifiek voor elke mens. Ons weefseltype is de unieke handtekening van ons lichaam. Dat is de basis van onze immuniteit: ons lichaam herkent ogenblikkelijk alle lichaamsvreemde cellen en stoot die af. Als we stamcellen van een andere persoon willen gebruiken, dan moeten die zo goed mogelijk gelijken op die van de patiënt. Bij broers en zussen is de kans dat er bruikbare stamcellen zijn, die niet zullen afgestoten worden, vrij hoog: in één op vier gevallen lukt dat wonderwel. Maar dat wil ook zeggen dat in drie op vier gevallen ook de eigen broers en zussen niet kunnen helpen. Dan moeten we bij anderen gaan zoeken.

    Dat is echter niet zo gemakkelijk. De kans dat iemand anders geschikte stamcellen heeft is namelijk zeer klein: één op 50.000! Toen de medische wereld de waarde maar ook deze moeilijkheid van stamceltherapie begon in te zien, besloot men een databank op te zetten, waarin men de unieke kenmerken van zoveel mogelijk mensen zou opslaan. Wanneer men dan een therapie wenst te beginnen voor een bepaalde patiënt, volstaat het om diens unieke gegevens te vergelijken met die in de wereldwijde databank om een perfecte overeenkomst te vinden. Let wel: het gaat dus niet om het opslaan van stamcellen of bloed of beenmerg of zo: men registreert enkel de unieke code van ons weefseltype. Die code kan men heel gemakkelijk te weten komen: een analyse van enkele druppels bloed volstaat daarvoor.

    We hebben nu de ruimere context geschetst: men gebruikt stamcellen kunnen voor bijzondere therapieën waarvoor we geen andere middelen hebben; stamcellen van anderen zijn maar in heel zeldzame gevallen bruikbaar. We hebben dus een heel grote databank nodig met informatie over het weefseltype van mogelijke donoren. Dat kan via een simpele bloedanalyse.

    Wat gebeurt er nu concreet wanneer we de stamcellen van één persoon naar een andere willen overdragen?

    Stamcellen bevinden zich in ons beenmerg, de fabrieken waar ons bloed wordt aangemaakt. Vroeger ging men de stamcellen daar halen, maar dat is een vrij ernstige ingreep, onder volledige verdoving. Vandaar dat heel wat mensen aarzelden om zich daarvoor op te geven. Vandaag de dag verloopt het geven van stamcellen via een eenvoudige bloedafname. Wij hebben namelijk allemaal stamcellen in ons bloed en door toediening van een inspuiting op de drie dagen voor de afname kunnen we het gehalte van stamcellen in het bloed nog aanzienlijk kunstmatig verhogen. Het volstaat dus de vrijwillige donor aan een bloedverzamelmachine te koppelen, zoals bij een gewone bloedafname en het stamcelrijke gedeelte van het bloed eruit te filteren. De rest van het bloed gaat gewoon terug in de arm van de donor. Zo’n afname duurt drie tot vier uur en na afloop kan men gewoon terug naar huis. Er zijn zo goed als geen nevenverschijnselen, er is geen pijn. Afwezigheid op het werk geldt als een ziektedag. Men wordt slechts één keer in zijn leven als donor opgeroepen. De kans is immers klein dat men nog een tweede keer de perfect match zou zijn voor iemand anders.

    Aan de kant van de patiënt verloopt het op dezelfde manier: het stamcelrijke bloed van de donor dient men toe via een bloedtransfusie. De stamcellen vinden vanzelf hun weg naar het beenmerg, waar ze hun heilzaam werk kunnen beginnen.

    Even samenvatten: omdat geschikte stamcellen zo zeldzaam zijn, moeten we kunnen zoeken in een zo groot mogelijke databank. Men kan zich daarvoor opgeven via een simpel bloedstaaltje. Komt men bij het zoeken naar die ene geschikte donor ooit bij jou terecht, dan zal men je oproepen voor een bloedafname, of beter een stamceldonatie, want je krijgt je bloed gewoon meteen terug. De kans dat je opgeroepen wordt, is vrij gering: het kan pas over dertig jaar gebeuren, of helemaal niet, maar het kan ook volgende week zijn.

    Wie kan zich opgeven als mogelijke donor? Gezonde mensen van 18 tot 55 jaar. Je blijft als mogelijke donor in de databank tot je 60ste. Wie zich aanmeldt, krijgt daarna een oproep voor een gesprek over zijn medische achtergrond en voor een bloedstaal. Daarna gebeurt er verder niets, tenzij je ooit als perfect match in de databank opduikt. Op dat moment zal men een beroep op jou doen voor een anonieme stamceldonatie. Jij weet niet voor wie die bestemd is en de patiënt weet niet van wie de stamcellen zijn, net zoals bij een bloedtransfusie.

    Mijn ervaring gisteren in het bloedtransfusiecentrum was gewoon overweldigend: elke persoon die ik aansprak en die in aanmerking kwam, verklaarde zich meteen bereid om zich op te geven en liet meteen ook een bloedstaaltje nemen. Het enthousiasme dat ik daar ondervond, zou ik graag een beetje aan jullie, mijn lieve lezers overdragen. Wie in aanmerking komt, kan het best even hier klikken. Dan kom je op de website van stamceldonor.be en daar vind je alle informatie om je te registreren.

    Wie te oud is, dus de 55plussers onder ons, kan toch een steentje bijdragen door dit belangrijke initiatief bekend te maken bij jongere familieleden, vrienden en kennissen, waarvoor alvast mijn dank.

    Wij kennen allemaal mensen in onze omgeving die te maken hebben met leukemie of andere ziekten die vroeger ongeneeslijk waren. Vandaag kunnen we velen onder hen redden door een eenmalige, eenvoudige, pijnloze en risicovrije stamceldonatie. Daarvoor moeten we kunnen rekenen op een groot aantal mogelijke donors, van wie men slechts een heel klein aantal ooit zal oproepen.

    Doe vandaag eens iets levensbelangrijks. Registreer je als stamceldonor. Doen!


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    05-03-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Luxe
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een elite is er steeds geweest. Dat was vroeger opvallend zo, maar het is vandaag niet anders, al zijn er nu waarschijnlijk meer mensen die tot de betere klassen behoren dan vroeger. Die beperkte groep van mensen onderscheidt zich in de eerste plaats door een hogere verstandelijke ontwikkeling. Dat uit zich op verscheidene manieren. Zij nemen de intellectuele beroepen op zich en stellen zich op als leiders, sociaal, politiek en economisch. In een kapitalistische maatschappij maar ook in andere politieke constellaties zullen zij meer persoonlijke rijkdom vergaren dan anderen en zullen ze minder slafelijke arbeid verrichten. Ze zullen ook meer genieten van de goede kanten van het leven.

    Wanneer het verschil in rijkdom en macht binnen een gemeenschap echter te groot wordt, zal daartegen onvermijdelijk terecht verzet groeien. Dat leidt tot sociale onrust en geweld. De maatschappij zal dus maatregelen moeten nemen om dat verschil binnen de perken te houden. De burgers kunnen wetten stemmen om de hoogste inkomsten te belasten, maar de rijke elite zal proberen om dat tegen te werken en zal al haar kennis en ervaring gebruiken om aan die wetten te ontsnappen. Als men het vergaren van rijkdom en de uiterlijke tekenen daarvan te sterk belast, dan fnuikt men de drang om initiatief te nemen en verglijdt men naar een lethargisch profiterend proletariaat. Men moet de rijkdom dus met mate belasten en de herverdeling zo organiseren dat zij als een verantwoorde bijdrage aan de gemeenschap getolereerd wordt door de rijken en als rechtvaardig beschouwd wordt door de anderen. Maar men moet vooral de rijken en de strebers voorhouden dat ze zich vrijwillig moeten matigen in het verwerven van persoonlijk bezit en macht, precies omdat dit onvermijdelijk leidt tot afgunst en verzet. Al te uitdagende indiciën van persoonlijke rijkdom moeten vrijwillig vermeden worden. Ook de rijken moeten zich ervan bewust zijn dat zij zonder de maatschappij niet kunnen overleven en dat hun rijkdom gebaseerd is op het werk van anderen.

    Maar dat heeft directe gevolgen voor onze wereld. Enkel de zeer rijken zijn in staat om zeer dure zaken te bekostigen, bijvoorbeeld luxewagens, riante villa’s, zeiljachten... Kunstwerken komen zelden tot stand zonder een mecenas. Zelfs als men enkel de kostprijs van kunstwerken verrekent, dus een eerlijk loon voor de ambachtsman, en niet de buitensporige meerwaarden die een waanzinnige markt organiseert, zullen voornamelijk de rijken zich belangrijke kunstwerken en de beste artisanale voorwerpen kunnen permitteren. Wat men vaak de hoogste verwezenlijkingen van de mensheid noemt: kastelen, uiterst gecompliceerde uurwerken, kunstschatten… komt enkel tot stand wanneer er een overschot aan geld is. Luxegoederen en uitzonderlijke producten van het menselijk genie veronderstellen een koopkrachtige klasse.

    Maar hebben we die luxegoederen nodig? Peperdure wagens, luxe-uurwerken in streng gelimiteerde oplagen, zeldzame vulpennen, extravagante juwelen… Is het nodig dat de mensheid die heeft? Is het nodig dat die in privébezit zijn? Blijkbaar wel, anders zouden zoveel mensen niet zo intensief, ja, verbeten bezig zijn met het najagen van het bezit daarvan.

    De maatschappij kan grote projecten financieren, bijvoorbeeld openbare gebouwen en publieke voorzieningen, zoals orkesten, musea, zwembaden, wetenschappelijk onderzoek, verkenning van de ruimte… Maar wat met privaatbezit van extreme luxegoederen in de ruimste zin? Op grond van de onvervreemdbare individuele vrijheid van de mens moeten we toestaan dat mensen hun geld daaraan uitgeven. Maar om al te grote tegenstellingen in de maatschappij te vermijden, moeten we tezelfdertijd de mens ontraden om dat al te fanatiek te doen. Dat moet niet gebeuren door het van boven uit radicaal te verbieden of door het fiscaal totaal onmogelijk te maken, maar door opvoeding en beïnvloeding. Men moet de medemens niet dwingen om dingen te doen en te laten, maar men mag wel proberen om hem of haar te overtuigen dat iets goed of slecht is. Wat goed en slecht is maken we samen uit. De basis daarvoor vinden we in een goed begrip van wat de mens is. Wat bijdraagt tot het geluk van de mens is goed en vice versa. Het is dus echt niet om het even wat men doet in het leven, er is wel degelijk een moraal, maar die kan niet opgelegd worden en overtredingen kunnen enkel beteugeld worden wanneer er manifest ernstig nadeel berokkend wordt aan de gemeenschap of aan individuen.

    Excessen zullen dus steeds mogelijk zijn, maar wie zich daaraan te buiten gaat, moet ook de gevolgen daarvan dragen, zoals een normale afgunst, de dreiging van misdadige aanvallen en zeker de verontwaardigde morele afwijzing van de medeburgers.

    Ik ben dus geenszins een voorstander van radicaal herverdelend communisme en socialisme, al dan niet verdoken, maar ik pleit evenmin voor een ongelimiteerd kapitalisme. Ik ben voor een beperkte spanning tussen de hoogste en de laagste lonen. Ik ben voor een gedifferentieerde, matig progressieve aanslagvoet van de personenbelasting: wie weinig verdient hoeft minder bij te dragen in de kosten van de gemeenschap dan wie nog veel geld overhoudt wanneer zijn of haar basisbehoeften gedekt zijn. Ik ben voor een billijke bezoldiging van de arbeid, maar ik vind opbrengsten uit kapitaal ethisch even koosjer.

    Kapitaal is de opgespaarde vrucht van de arbeid en winst daarop hoeft niet zwaarder belast te worden dan de arbeid. Er is niets misdadigs of onethisch of asociaals aan inkomsten uit kapitaal. Je hebt mensen die hun kapitaal omzetten in bezit: huizen, auto’s, of in vergankelijke goederen: eten en drinken, vakantie, dienstencheques, huispersoneel… Je hebt anderen die hun geld liever opsparen en het beleggen. Dat is beider goed recht. De gemeenschap mag beslissen om op het sparen een belasting te heffen, maar niet te veel of niet te vaak. Er zijn vandaag geen financiële producten waarop geen belasting geheven wordt, behalve de beurs en gelijksoortige beleggingsvormen, maar daar heb je een ernstige risicofactor die in de plaats komt.

    Het is dus niet billijk om de winsten op kapitaal extra zwaar te belasten, alsof ze nog niet belast zouden zijn. Wie zijn spaargeld eerlijk verdiend heeft, heeft daarop al de vereiste belastingen betaald. Specifieke excessieve taksen op winsten op kapitaal zouden overigens ook nefast zijn, omdat ze het sparen en het beleggen zou ontraden en er is nu eenmaal behoefte aan spaargeld: men kan geen leningen toestaan aan ondernemers en mensen die een eigendom willen verwerven als er geen andere mensen zijn die hun geld bij de bank deponeren in ruil voor een bescheiden winst, die trouwens vaak amper de inflatie compenseert.

    Mensen mogen gebruik maken van hun verstandelijke en materiële middelen om vooruit te komen in de wereld. Het is ook normaal dat men eventuele overschotten aanwendt om te genieten van de goede dingen des levens. Als ik echter bekijk wat mensen zoal doen met hun geld, kan ik me af en toe niet ontdoen van de indruk van een verregaande frivoliteit, niet zelden gepaard gaande met schuldige roekeloosheid.

    De populaire verre toeristische reizen zijn daarvan een voorbeeld. Men geeft aanzienlijke sommen uit voor een betrekkelijk, kortstondig, en vaak erg oppervlakkig lichamelijk genot, bijvoorbeeld het verblijf in dure hotels en resorts. Heel even leeft men als een pasja, een koning, een miljonair, of wat men zich daarbij voorstelt: dolce far niente. Na een week of veertien dagen is men echter terug Jan met de pet. Het is alsof die korte onderbreking al het intrinsiek onaangename van de rest van de tijd moet compenseren. Ik mis in dergelijke escape-vakanties vooral intellectuele uitdagingen. Het is belangrijk dat men zich goed voelt, maar dat is maar een noodzakelijke voorwaarde om ook nog iets te doen, bij voorkeur iets waarbij men ook gebruik kan maken van zijn verstandelijke vermogens. Je verstand op nul zetten is voor mij geen vakantie maar een straf, een pijnlijk frustrerende situatie die ik niet langer dan een uur uithoud. Ik hou er ook niet van om onderhouden te worden door personeel, ik maak mijn eten liever zelf klaar, ik onderhoud mijn omgeving het liefst zelf. De kortstondige illusie van een gepamperde vakantie wekt veeleer mijn wrevel op. Vaak hoor je als uitleg dat men een heel jaar hard werkt en geen tijd heeft voor ontspanning, voor een boek, voor een bezoek aan een museum of een concert en dat een all-in vakantie noodzakelijk is om het een heel jaar te kunnen uithouden. Dat hard werken is echter in de meeste gevallen zeer relatief, in onze maatschappij, zeker bij de mensen die zich dure vakanties kunnen veroorloven. En tijdens hun vakanties beperken ze zich overigens vaak tot zeer passieve recreatie, lichamelijk en intellectueel.

    Roken is een andere bedenkelijke luxe, die bovendien levensgevaarlijk is voor zichzelf en voor anderen en die de openbare gezondheidszorg zwaar belast. Niet zelden zijn het eenvoudige mensen en personen die behoren tot de vierde wereld die verslaafd zijn aan nicotine. In feite is het onzinnig en zelfs misdadig dat de gemeenschap de productie van rookwaren toestaat en er groot financieel voordeel uit haalt via de taksen op de verkoop.

    Dat geldt ook voor alcohol. Mensen die alcohol drinken hebben het gevoel dat zij zich beter amuseren dan geheelonthouders. Zij hebben een vaag wrevelig medelijden met de zuurpruimen die niet drinken en beschuldigen hen ervan dat ze niet van het leven kunnen genieten. Geheelonthouders kijken van hun kant met niet gering misprijzen neer op het kunstmatige plezier, de chemisch veroorzaakte roes die alcohol veroorzaakt. Mensen die onder invloed zijn, gedragen zich anders dan als ze niet gedronken hebben. Alcohol beïnvloedt het gedrag, dat merken we bij de vele verkeersongevallen. Alcohol beïnvloedt ook de zelfperceptie: men is buitensporig uitgelaten, men voelt zich hilarisch goed. Het volstaat om voldoende alcohol tot zich te nemen om dat gevoel te hebben. Dat houdt meteen ook het gevaar in van verslaving: op den duur grijpt men naar alcohol telkens men zich goed wil voelen en uiteindelijk kan men niet meer zonder alcohol.

    Naast alle andere problemen die onlosmakelijk verbonden zijn met alcoholgebruik, is het meest fundamentele bezwaar dat ik ertegen heb precies het feit dat het de mens beïnvloedt in zijn denken, aanvoelen en doen, dat het hem verandert en die verandering is zelden ten goede. Wij hebben de indruk dat de wereld draaglijker, aangenamer is met alcohol, maar dat is een illusie. Er is niets zieliger of gevaarlijker dan een stel aangeschoten mensen, behalve misschien een echte, onverbeterlijke, hopeloze, eenzame alcoholist.

    Ik zou het nog kunnen hebben over modieuze kledij, over sigaren, over het verzamelen van antiek en kunst, over exclusieve restaurants, wellness-centra, peperdure wagens, zeiljachten en privé jets, luxehoertjes, drugs, snoepreisjes, Toscaanse villa’s, kortom over alles waar de rijken en de groten der aarde zich naar verluidt mee onledig houden en waarnaar de anderen blijkbaar begerig opkijken.

    Ik denk echter dat er ook andere mensen zijn, die aan dat alles geen behoefte hebben, zelfs als ze het zich kunnen veroorloven, of die zich bewust het verlangen naar dergelijke dingen ontzeggen, omdat ze menen dat ze ethisch niet te verantwoorden zijn en overigens de mens niet eens gelukkig maken.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    06-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Brahms compleet
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Aimez-vous Brahms? vroeg Françoise Sagan ooit, maar dat is lang geleden en wie heeft er zelfs toen het boekje gelezen? Wie kent haar nu nog?

    Brahms kennen we beter, denk ik. We hebben zeker allemaal al iets van hem gehoord. Meer dan waarschijnlijk was dat zijn meeslepende en opgewekte academische feestouverture, die gebaseerd is op studentenliederen zoals Gaudeamus igitur. Zeker de ouderen onder ons kunnen die zo mee neuriën. Ook zijn Hongaarse dansen zijn vrij populair, op piano of omgezet voor orkest. Wat mij steeds het meest plezier geeft bij het beluisteren van zijn muziek is zijn gulheid. Zijn composities voor orkest zijn altijd ruim bemeten, geen nouvelle cuisine voor hem. Dat blijkt ook uit zijn figuur. Die leent zich uitstekend tot karikaturen. Hij hield van de klassieke keuken. Daarin vind je genoeg room en boter in de saus om je cholesterolgehalte voor enkele weken in de stratosfeer te doen belanden. Brahms is niet zuinig met de instrumenten, er spelen er altijd een heleboel tegelijk, of met zijn melodieën die steeds verrassen en charmeren. Kortom, zijn muziek is welig en aangenaam.

    Op een dag, heel lang geleden was ik samen met mijn oudste broer aan het schilderen op een zolder die hij had ingericht als kinderkamer. Op de radio hoorden we een stuk kamermuziek dat ik niet kon thuiswijzen. Bij de afkondiging bleek het om een sextet van Brahms te gaan. Ik herinner me mijn reactie van toen nog: het lijkt wel Beethoven, maar het is hem niet. En dat is nog steeds zo: Brahms heeft goed naar Beethoven geluisterd, maar hij is daarbij niet blijven stilstaan, hij is verder gegaan op de weg die zijn grote voorbeeld had ingeslagen. Jarenlang heb ik, misschien mede daarom, Brahms wat links laten liggen. Waarom naar een epigoon (dat is een geleerd woord voor een navolger) luisteren als je het origineel bij de hand hebt?

    Later is dat veranderd en heb ik echt zin gekregen in Brahms, zodat ik nu volmondig bevestigend kan antwoorden op Françoises vraag: oui, je l’aime bien, moi, Brahms.

    Johannes Brahms werd geboren in Hamburg in 1833. Zijn vader was daar stadsmuzikant en moest allerlei officiële gelegenheden op alle mogelijke instrumenten luister bijzetten. Daarnaast speelde hij om den brode in restaurantjes en zelfs havencafés. Maar zijn begaafdheid en zijn ambitie brachten hem hogerop en uiteindelijk werd hij contrabasspeler in het stedelijk orkest, dat ook in de opera speelde. Zoon Brahms kreeg een goede opvoeding, ook muzikaal, maar moest met vader mee in de cafés en de schouwburgen. Zijn talent werd al heel vroeg duidelijk. Op zijn tiende was hij al bekend als wonderkind aan de piano. Toen hij eenentwintig was trok hij samen met een violist te voet door Duitsland en speelde overal waar hij kon; dat was dan Bach, Beethoven, populaire stukken, maar ook zijn eigen muziek, alles uit het hoofd, natuurlijk. Hij ontmoette tijdens de reis de beroemde Josef Joachim, violist en concertmeester, die hem bewonderde en hielp. Hij kwam ook in contact met Liszt, maar tussen die twee en ook met Wagner heeft het nooit geklikt. Het werd er niet beter op na een controverse over muziek, die in de pers enorm opgeschroefd werd. Kunst, en zeker klassieke muziek was toen een belangrijk onderwerp van gesprek en ook in de ‘media’.

    Brahms werd door Joachim geïntroduceerd in de kringen van het echtpaar Robert Schumann en Clara Wieck. Dat was een zeer gelukkige ontmoeting van rasmuzikanten die elkaar uitstekend aanvoelden en heerlijk konden samenspelen. Schumann was in de wolken over de composities van Brahms en schreef er lovend over in muziektijdschriften. Maar Schumanns geestelijke gezondheid was toen al bedenkelijk. Datzelfde jaar nog trachtte hij een eind te maken aan zijn leven door in de Rijn te springen. Hij werd opgenomen in een instelling en overleed in 1856.

    Uit die tijd dateert de hechte vriendschap tussen Brahms en Clara Wieck-Schumann. Zij was zijn muze, maar zelf ook een uiterst begaafde pianiste en meer dan verdienstelijke componiste. Van haar echtgenoot had ze verbod gekregen om na hun huwelijk nog te componeren. Dat zou nu niet meer lukken... Ook na het overlijden van Schumann bleef het tussen die twee bij een zeer warme en intense vriendschap, die gedurende meer dan veertig jaar een zeer grote plaats in hun leven heeft ingenomen. Brahms is nooit getrouwd, al waren er natuurlijk wel vrouwen in zijn leven, even zelfs de dochter van Clara…

    Vanaf 1862 verbleef Brahms in Wenen, de hoofdstad van de wereld in die tijd. Hij was er een belangrijke figuur in het muziekleven en daar schreef hij zijn bekende werken, vaak na vakanties in het gebergte. In Ein Deutsches Requiem vinden koor en groot orkest elkaar in ontroerende, ruisende zeeën van klank. Hij schreef nog vier symfonieën, twee pianoconcerten, een vioolconcert, een concert voor viool en cello, de Hongaarse dansen, een groot aantal werken voor koor, vaak met orkestbegeleiding en met solo’s voor alt of bariton, honderden liederen, sonates en kortere stukken voor piano, voor viool en piano, trio’s, strijkkwartetten, kwintetten en sextetten. Hij kreeg eredoctoraten van twee universiteiten. Voor dat van Breslau schreef hij als dank de Academische Festouverture.

    Brahms is ongetwijfeld een van de groten van de romantiek en zelfs van de hele klassieke muziekgeschiedenis. Hij was misschien niet de grote vernieuwer die Beethoven was. Als je de muziek van voor Beethoven vergelijkt met die erna, valt meteen op hoe verschillend die twee zijn; dat is met Brahms niet zo; hij bleef trouw aan wat hij geleerd had van zijn voorgangers en bleef zijn leven lang muziek schrijven op die prachtige basis. Wie de moeite doet om naar zijn muziek te luisteren, komt niet bedrogen uit. Enkele jaren geleden, tijdens een pianorecital in de Grote Aula van het Maria Theresiacollege in Leuven begon Radu Lupu met enkele betoverende Franse stukken, Ravel, Debussy. Toen hij daarna een sonate van Brahms bracht, kon je het verschil overduidelijk horen. Eerst het lichtvoetige maar wat oppervlakkige Franse aquarelwerk en dan het machtige olie-op-doek landschap van Brahms, substantieel, feilloos opgebouwd, meeslepend, begeesterend, zoals de Duitsers zeggen.

    Brahms was een vakman tot en met, in alle genres. Maar hij was ook steeds geïnspireerd, leverde nooit levenloos maakwerk af. Daarbij getuigt zijn muziek steeds van uitzonderlijk goede smaak: hij vindt een perfect evenwicht tussen ernst en luim, tussen mannelijke en vrouwelijke benaderingen, tussen orde en vrijheid, tussen engagement en bespiegeling.

    Het is moeilijk om niet van Brahms te houden, Françoise, eens je hem wat beter hebt leren kennen. Dat is wel vaker zo met mensen, maar bij Brahms is de moeite die je moet doen niet erg groot. Als je in de bibliotheek komt, ga naar de cd-afdeling, kies een strijkkwartet, een symfonie of een pianosonate en als je thuiskomt, maak jezelf een kop goede thee of koffie klaar, misschien met een chocolaatje van Neuhauss, zet je stereo op, plof neer in je luie zetel en geniet zoals ik.

    Laatst was ik op zoek naar een goede uitvoering van de pianosonates van Brahms. Ik vond op Amazon.fr een aantrekkelijk geprijsde box bij Brillant Classics. Maar toen ik nog wat verder keek, merkte ik van dezelfde producent een volledige uitgave, alles van Brahms, liefst 60 cd’s, voor ongeveer dezelfde prijs als voor het pianowerk alleen. Waarom dan nog aarzelen? Ik betaalde bij een Amazon-verkoper in Frankrijk € 25 plus € 3,40 verzendingskosten, dat is niet eens twee euro per cd. De uitvoeringen zijn uitstekend, de opnametechniek voorbeeldig. Wel uitkijken waar je de box koopt, want bij Amazon.fr zelf betaal je maar liefst € 80,95 en bij Proxis-Azur nog vijf euro meer! Laat je niet afschrikken door het kopen op internet, zeker niet bij Amazon. Ik heb er al tientallen boeken en cd’s en dvd’s gekocht en ik heb nog nooit problemen gehad; je moet wel een kredietkaart hebben, maar wie heeft dat tegenwoordig niet? Het is al bij al een veilig betaalmiddel. Bij Argenta krijg je Mastercard gratis, bij anderen betaal je een beperkte som per jaar.

    Veel luistergenot!


    Categorie:samenleving
    Tags:muziek
    04-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom ik geen socialist ben.

    Waarom ben ik geen socialist?

    Socialisme, communisme… zijn dat immers niet de logische consequenties van de leuze: vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid? Logisch wel, maar in de praktijk? Waar het communisme verkeerd ging, is in het ondemocratisch karakter van de bestuursvorm die zeer snel verwerd tot een abjecte, bloedige dictatuur. Het socialisme heeft een betere pedigree. Wat is er dan verkeerd mee? Laat ons beginnen met enkele storende kantjes.

    In Vlaanderen hebben de socialisten hun Belgicistisch-nationalistische en internationalistische idealen altijd laten primeren op een gezond en solidair streven naar Vlaamse autonomie. Dat is al genoeg volksvreemdheid om nooit meer op een socialist te stemmen. Ook vandaag nog heeft de partijleiding haar les nog niet geleerd. De verkiezingsresultaten laten aan duidelijkheid nochtans niets over.

    Vervolgens identificeren we socialisme ook met syndicalisme en wel met een blind soort fanatiek syndicalisme dat altijd en overal partij kiest voor de ‘werkmens’, ook als die ongelijk heeft en tegen ‘de bazen’, zelfs als die gelijk hebben. Het extreem beschermd statuut van de délégué, de vakbondsafgevaardigde, is daarvan een pijnlijk voorbeeld.

    Economisch gezien is het socialisme vis nog vlees. Ze zijn tegen privatisering en voor staatsbedrijven, maar wat ze ervan maken, bijvoorbeeld in de ziekteverzekering, de post en de spoorwegen, is geen groot succes. Het ziet ernaar uit dat het economisch initiatief het best bij individuen blijft. Maar die eisen dan terecht een groter aandeel op in de winst, als de prijs voor hun inzet en voor de risico’s die ze nemen met hun kapitaal, en een hogere plaats in het bestuur van hun bedrijf. Het socialisme aanvaardt dat, maar gaat dan onverbiddelijk de strijd aan met de bazen voor beter loon voor de arbeider, dus minder winst voor de baas en voor meer medezeggenschap voor de werknemers, maar dan zonder dat die bijdragen in het kapitaal, dus zonder dat ze de risico’s nemen die de baas neemt en vaak ook zonder dezelfde inzet.

    Socialisme is dus geen communisme, maar ook geen kapitalisme, het is een vervelende en onverantwoordelijke spelbreker voor beide. De enigen die profijt hebben van dat soort van syndicaal socialisme zijn de vele vrijgestelden en de vele partijleden voor wie nutteloze postjes gecreëerd worden of die zonder de vereiste bekwaamheden benoemd worden en zo parasiteren op de rug van de arbeider. De arbeider krijgt de indruk dat het syndicaat hem beschermt, terwijl hij in feite nog moet betalen voor het syndicaat en de leeglopers en dus nog minder verdient. Dat het syndicalisme in de loop van de geschiedenis het lot van de arbeider sterk verbeterd heeft (8-urendag, vakantie, ziekteverzekering…) is slechts gedeeltelijk waar: ook de bazen hebben hun verdienste en het is vooral de politiek die de wetten heeft gestemd en de stakingen heeft georganiseerd om de wetten erdoor te krijgen.

    Het socialisme deelt met het communisme de verabsolutering van het gelijkheidsprincipe. Mensen zijn gelijkwaardig voor een aantal fundamentele rechten, maar verder zijn ze verre van gelijk. Ze hebben een individuele persoonlijkheid en die is belangrijker dan de basisrechten die ze gemeen hebben. Men moet dus meer aandacht besteden aan de verschillen dan aan de gelijkenissen. Gelijk loon voor gelijk werk is een goed principe, maar wanneer is werk echt gelijk? Als het aantal uren werk de enige regel is, dan is dat een aanfluiting van het gelijkheidsprincipe. Men moet de inspanning waarderen, maar ook de prestaties. Wie verantwoordelijkheid draagt en leiding geeft, moet met mate beter betaald worden &c. Dus veel minder algemene afspraken en meer echt loon naar werken, dat is de motor op de arbeidsplaats en van de economie. Daarbij moeten ook intellectuele prestaties gewaardeerd worden, waar nodig zelfs hoger dan louter manuele, want wie zou anders bereid zijn om zich ook intellectueel te engageren? In een kenniseconomie is er steeds minder plaats voor domme handenarbeid.

    Traditioneel wordt het syndicaal socialisme geassocieerd met de verdediging van de handarbeiders met de laagste lonen, niet van de intellectueel, die als een parasiet en bondgenoot van de bazen wordt aangezien. Het socialisme verdedigt aldus slechts een gedeelte van het (werk)volk en is mede verantwoordelijk voor de nefaste verdeeldheid onder de werknemers.

    Gelijkheid onder mensen is geen eenvormigheid, het is een gelijkheid van politieke rechten en plichten, niet van economische of sociale status. Het is niet de taak van de staat om alle middelen, alle bezit voortdurend gelijkmatig te herverdelen onder alle burgers, dat is trouwens een eindeloze en dus onmogelijke taak. De staat moet wel de elementaire vrijheden garanderen en de fundamentele gelijkheid van allen. Maar de staat kan en mag niet verhinderen dat mensen zich van elkaar onderscheiden op alle mogelijke manieren, tenzij daarbij geraakt wordt aan de fundamentele rechten van anderen.

    De staat zal zich dus vooral moeten bezig houden met universele voorzieningen, vanuit het principe dat wat door veel mensen gebruikt wordt, het best centraal voorzien wordt, zoals openbaar vervoer, wegen en al hun toebehoren zoals riolering &c.; gas, elektriciteit en andere energievoorzieningen voor huishoudelijk gebruik, water… Maar onmiddellijk stelt zich de vraag waarom sommige wel, zoals gas, maar niet stookolie en benzine? Waarom de postbedeling? Waarom niet internet? Waarom kindergeld? Dienstencheques? Hoever moet een staat gaan in zijn inmenging in het leven van zijn leden? Hier bij ons (en in andere landen, zoals de BBC en Radio France) was vroeger de radio een monopolistische staatsinstelling, er was niets anders. In Amerika was radio niet genationaliseerd. En intussen is het ook bij ons veranderd en er staan ons nog veel dergelijke veranderingen te wachten want de EU is op dat punt globaal veeleer liberaal dan socialistisch.

    De Sovjet-Unie was het tegendeel: alles werd verdeeld, ook het werk. Als er niet genoeg werk was, werkte iedereen minder. Iedereen was werknemer van de staat, artsen verdienden niet meer dan handarbeiders, hun studies waren betaald door de staat. Al de communistische systemen zijn teloorgegaan. Ze werken niet, ze moedigen de mens niet aan om te werken. Idealisme, altruïsme, egalitarisme zijn duidelijk geen algemeen menselijke gevoelens en het lijkt ook niet mogelijk om die blijvend, definitief aan te leren, laat staan universeel op te leggen. De mens zorgt in de eerste plaats voor zichzelf, dat is iets dat je hem en haar niet kan afleren, laat staan verbieden.

    Est modus in rebus: egalitarisme is maar aanvaardbaar als het slaat op een minimum, een overlevingsbasis, een leefloon, waarbij iedereen die zelf niet voldoende verdient door de staat onderhouden wordt zodat hij of zij niet omkomt, maar niet veel meer dan dat, anders ‘wordt het sociaal vangnet een hangmat’.

    Wat dan met de universele voorzieningen? Me dunkt dat daar vooral moet uitgegaan worden van enerzijds het subsidiariteitsbeginsel (leg de verantwoordelijkheid op het laagst mogelijk niveau) en de eis van de grootst mogelijke efficiëntie.

    Het partijprogramma van de SP-A laat er echter geen twijfel over bestaan: ‘Zonder tussenkomst van de politiek leiden krachten in de samenleving spontaan tot sociale achteruitgang’.

    Ik ben het daarmee niet eens. Het is een gedachte die getuigt van een fundamenteel pessimisme, een overtuiging dat de mens, individueel en/of collectief, slecht is. Dat kan en wil ik niet aanvaarden.

    Het is overduidelijk dat alle pogingen om de mensen zoveel mogelijk werkelijk gelijk te maken in de praktijk, faliekant aflopen. Sociale vooruitgang mag niet leiden tot een massa van identieke robotten. De mens is te verscheiden in zijn mogelijkheden om hem te herleiden tot een nummer, een anonieme klant van het staatsbestel, niet te onderscheiden van zijn buur.

    Bovendien stelt zich onvermijdelijk de vraag waarom het met de politiek zoveel beter zou gaan dan wanneer men de maatschappij meer op haar beloop zou laten gaan. Waar halen de politiekers dan wel hun wijsheid vandaan? Wat hebben zij zoal bewezen als maatschappijhervormers? Denk aan Stalin, denk aan Hitler, denk aan Mao… Overigens is de politiek (gelukkig) veel ruimer dan alleen de socialistische partij of de linkse partijen in het algemeen. Een zin als die ik hier citeerde zal je niet vinden in het liberale programma of bij een centrum- of rechtse partij. Die staan veeleer voor een beperking van de rol van de staat.

    In de Sovjet-Unie was er niets anders dan politiek en zie maar hoe het geëindigd is voor de mens in een dergelijk systeem. Politiek heeft het laatste woord in een democratie, maar politiek moet vooral bescheiden zijn, anders is het een dictatuur. Er zijn andere krachten in een maatschappij dan alleen de politieke, bijvoorbeeld economische, sociale, artistieke en ook ideologische en religieuze. En er is nog altijd het autonome individu.

    Als de politiek alles voor het zeggen heeft, worden de andere democratische krachten gekneveld. Er moet dus slechts zo veel politiek zijn als nodig en zo weinig als noodzakelijk.

    Daarom ben ik geen socialist.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    25-01-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Culinair contrast
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vorige zaterdag zijn we uit gaan eten. De reden daarvoor was dat we een cadeaubon hadden gekregen voor een sterrenrestaurant, voorwaar. Ik laat bewust alle details achterwege die zouden kunnen leiden tot de identificatie van dit etablissement, uit mijn verhaal zal je begrijpen waarom.

    Om de context een beetje te schetsen, wil ik vermelden dat het niet onze gewoonte is om dure restaurants te bezoeken. We zijn gepensioneerd en hebben dus geen zakenrelaties die ons uitnodigen en zelf voelen we niet de minste behoefte om veel geld uit te geven voor een bezoek aan een sterrenrestaurant. Wat we daarvan zien in de vele kookprogramma’s op tv bezorgt ons veeleer een afkeer van wat daar geserveerd wordt: te veel, te verfijnd, te vergezocht, te zwaar en vooral: te duur.

    Wat ons zaterdag overkomen is, beantwoordt volledig aan dit beeld. Het begon al met de amuse-gueules, die bestonden uit ingrediënten die totaal onherkenbaar waren gemaakt onder de vorm van chips en een dipmousse. Dit was een echter slechts een voorbode van wat daarna kwam. Geen enkel van de gerechten werd geserveerd in zijn natuurlijke verschijning, alles was gemaskeerd of onherkenbaar gemaakt, niet alleen van uitzicht maar ook van smaak, door de toevoeging van sauzen, ‘zalven’, coulis, schuim, lak, reducties en gels, altijd in microscopische hoeveelheden. De gerechten zelf waren ook van zeer bescheiden omvang en wat er aan aardappelen of pasta op het bord kwam, was al even onherkenbaar en in omvang, als we dat woord al zouden mogen gebruiken, beperkt tot een louter symbolische aanwezigheid.

    Er was keuze tussen twee vaste menu’s, maar per tafel kon je maar één menu kiezen, iedereen moest dus hetzelfde eten. Tussen de gangen hebben we uren gewacht, de hele vertoning heeft geduurd van 19 tot 24 uur. Om onze honger te stillen hebben we tussendoor al de broodjes verorberd die we konden te pakken krijgen. De wijn was goed, maar aangezien ik geheelonthouder ben, heb ik er alleen van geproefd en dan veel water gedronken om de vrij zoute gerechten door te spoelen. De nagerechten waren overvloedig, maar kwamen veel te laat op de avond en vielen daardoor als een baksteen op de maag, net als de veel te straffe koffie.

    Toen de rekening kwam, waren we meteen ontnuchterd. De cadeaubon was net genoeg voor de helft van de rekening, die opliep tot ongeveer € 100 per persoon en dan hadden we nog het minst dure menu gekozen en slechts de helft van het gezelschap had wijn gedronken. Wij vielen zowat van onze (harde, oncomfortabele) stoel.

    Wij waren niet zozeer zwaar ontgoocheld als diep verontwaardigd. Dit is, in onze ogen althans, een aanfluiting van wat een gezamenlijk feestmaal zou moeten zijn. De nodeloze en onzinnige zogenaamde verfijning die ten toon gespreid werd, ontlokte ons niet zozeer de verwachte verwondering en extase, maar veeleer wrevel en zelfs ronduit ironische opmerkingen. De hongerporties waren frustrerend. Een voorbeeld: de visschotel was zeetong, mijn lievelingsgerecht. Maar in plaats van een tong, kregen we één filetje, dus een vierde van een (kleine) tong, versierd met allerlei niet ter zake doende elementen, die de heerlijke natuurlijke smaak en de vaste textuur van een verse tong ten enenmale naar de bliksem hielpen. Dat is lekker eten verknoeien, zonder meer.

    De onvrede omwille van de gerechten werd nog geaccentueerd door de lange wachttijden. De bediening was professioneel maar allesbehalve hartelijk, zelfs niet eens vriendelijk. Geen wonder dus dat we bij het naar huis rijden uitvoerig lucht gaven aan onze negatieve gevoelens. We zijn er nog altijd niet goed van, trouwens. Eer wij honderd euro uitgeven, moet het al lelijk doen. Een boek van € 100, bijvoorbeeld, daar aarzel ik toch ten minste twee jaar voor en meestal beslis ik dan om het toch maar niet te kopen, hoe graag ik het ook zou hebben. Niet dat ik het me niet kan permitteren, maar ik kan het gewoon niet over mijn hart krijgen om daar zoveel geld aan te besteden. En nu hebben we elk zoveel uitgegeven voor één op alle punten totaal onbevredigend en frustrerend avondje uit, dat ons bovendien heeft achtergelaten met een gevoel van groot ongenoegen. Dit is niet het wereldje waarin wij ons willen bewegen, dit is gewoon decadent, moreel niet meer te verantwoorden. Dit was een domme, pijnlijke vergissing die we ons nog lang zullen berouwen.

    In scherp contrast daarmee staan de biologische en vegetarische kooklessen die ik op vijf opeenvolgende maandagen volg in het mooi gelegen en aantrekkelijke gezondheidscentrum Amethist in Ramsel, klik hier: http://www.amethist.be/site/. Samen met enkele familieleden en kennissen en begeleid door Ketty Roegist bereiden we daar samen een uitvoerige maaltijd die we dan gezamenlijk met veel smaak verorberen. We leren er veel bij over producten en gerechten en hun bereidingswijze. We genieten van het samen koken, twee aan twee en van de gezellige sfeer, waarbij eenieder aan het woord komt en respectvol aangehoord wordt. Ook de afwas en het poetsen doen we samen. De omgeving is landelijk, de keuken helder en uitstekend ingericht, Ketty is een bron van inspiratie en bruikbaar advies. Per les betaal je een som die je normaal moet overhebben voor een diner in een goed vegetarisch restaurant. Tevredenheid alom, een sociaal aangename en culinair leerrijke en smakelijke ervaring. Zo moet het, daar voel ik me goed bij.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    03-01-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Godsdienstvrijheid en de grenzen van de democratie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vrijheid, gelijkheid en solidariteit zijn nobele principes die wij hoog in het vaandel dragen en terecht. De geschiedenis van onze beschaving is het lange, schrijnende verhaal van de strijd van de mens tegen elke vorm van onderdrukking. Vandaag staan we op dat punt, althans globaal gesproken, veel verder dan ooit het geval is geweest. Meer mensen leven in een democratische maatschappij dan ooit tevoren. Precies dat lijkt wel de aanleiding voor een aantal onder hen om vragen te stellen bij de grenzen van de democratie en van de tolerantie, de vrijheid die wij anderen gunnen.

    Wat bedoelen wij met vrijheid en hoe ver kan die gaan? Moeten wij ook de vijanden van de democratie en van de menselijke vrijheid het recht gunnen om ongehinderd hun gang te gaan en zo het met zoveel moeite opgebouwde en nog steeds precaire bouwwerk van onze vrije samenleving in het gedrang te brengen? Het is een indringende, fundamentele vraag voor ons allen. Laten we er wat dieper op ingaan aan de hand van enkele concrete voorbeelden.

    Een van de meest moeizaam verworven mensenrechten is de vrijheid van meningsuiting, vooral onder de vorm van de persvrijheid. Iedereen heeft niet alleen het recht om te denken wat hij of zij wil, wij mogen ook ons gedacht zeggen en schrijven. Niemand kan worden veroordeeld of bestraft voor het kenbaar maken van een opinie. Er zijn daarop maar heel weinig uitzonderingen en justitie is niet geneigd om die in de praktijk gemakkelijk toe te kennen. Enkel wanneer er zeer uitzonderlijk sprake is van flagrante en bewuste laster en eerroof, met grote persoonlijke schade voor de betrokkene, mag men zich verwachten aan een terechtwijzing of erger. Dat betekent dat men vandaag zowat alles kan schrijven en drukken of op het internet kan zetten. Pornografie in woord en beeld? Alles, alles kan. Persoonlijke aanvallen op een publiek persoon? Toe maar. Het persoonlijk leven van al dan niet bekende figuren in geuren en kleuren openbaar maken? Waarom niet?

    Maar men gaat nog verder, veel verder. Wij maken het mee dat men onschuldige gijzelaars op gruwelijke wijze afmaakt, live op internet. Zelfmoordterroristen spreken ons toe, getooid met hun wapens en springstoffen en loven de God die hen leidt en zal belonen. Politieke en religieuze leiders spreken hun banvloeken uit tegen hun tegenstanders en roepen hun volgelingen op om hun moorddadige fatwa’s voor hen uit te voeren, al dan niet tegen een fikse beloning. Zelfs in de meest democratische landen zijn er lieden die intolerantie prediken, die als enig agendapunt de vernietiging van hun ideologische tegenstanders hebben. Wat te denken van een anti-Islampartij? Van machtshebbers die hun politieke tegenstanders vervolgen, martelen en vermoorden? Van landen die zich gewapenderhand mengen in interne conflicten van andere landen?

    De tolerantie is vaak ver te zoeken. In Hongarije legt een nieuwe wet de persvrijheid grondig aan banden. In Rusland worden journalisten vermoord. In Myanmar en nu ook in China belanden dissidenten in de cel, ook als ze de Nobelprijs krijgen voor de vrede of misschien precies daarom.

    Er is, met andere woorden, een grens aan de verdraagzaamheid. Die ligt, in tegenstelling tot vroeger, niet zozeer op het domein van de welvoeglijkheid, het erotische en het seksuele, waar nu alles toegelaten is of gedoogd. Ook het religieuze, dat vroeger beschermd werd door de strengste wetten en straffen tegen elke vorm van blasfemie, ontkenning of kritiek, lijkt vandaag volledig vogelvrij. In de kunst heerst de grootst mogelijke verdraagzaamheid. Het zijn vooral ondemocratische regeringen of dictators die elke vorm van kritiek op hun bewind de mond snoeren.

    Het ontbreken van elke beperking van de vrijheid van politieke en religieuze bewegingen in de democratische regimes brengt echter met zich mee dat individuen en organisaties ongestraft het democratische karakter van de moderne samenleving in vraag kunnen stellen en zelfs openlijk bestrijden. Een journalist mag zich herhaaldelijk en op de meest grove wijze uitlaten over een bevolkingsgroep of de aanhangers van een religie, maar riskeert dat hij daarvoor vermoord wordt. Een politicus die hetzelfde doet, gaat vrijuit voor het gerecht, wordt verkozen bij acclamatie en bepaalt mede de politiek van het land. Imams mogen hun gelovigen oproepen tot de jihad en de invoering van de sharia bepleiten, bisschoppen mogen de bevolking aanzetten tot burgerlijke ongehoorzaamheid als het gaat om ethische kwesties.

    De vrijheid van meningsuiting lijkt te botsen met de tolerantie die aan de basis ligt van die vrijheid. Moeten wij intolerantie tolereren? Hebben vijanden van de democratie democratische rechten? Het is een moeilijke kwestie. Wij mogen zeker niet zover gaan dat wij dezelfde fouten begaan als degenen die ons systeem belagen. Wij mogen geen geweld gebruiken om geweld te verhinderen. Wij mogen niet liegen om de waarheid te doen zegepralen. Wij mogen of kunnen niemand dwingen om in de democratie te geloven. Wij mogen kritiek op de democratie niet verbieden.

    Tot nog toe is daarop maar één belangrijke uitzondering gemaakt: het is in vele landen verboden om de Holocaust onder het Nazisme te ontkennen. Of dat vandaag nog een terechte en efficiënte maatregel is, valt zeer te betwijfelen. Ook de meest rechtgeaarde filosofen en juristen menen dat men zoiets maar beter niet in een wet vastlegt en overtredingen daarop bestraft. De vrijheid van mening is hoogheilig. Zelfs een misdaad die zo onvoorstelbaar gruwelijk en enorm was als de uitroeiing van de Europese Joden door Nazi-Duitsland is uiteindelijk niet gediend met een dergelijke bescherming.

    Verdedigers van de democratie, zoals dienaars van het gerecht, zijn vaak gefrustreerd door de ongelijkheid tussen de plichten van de behoeders van de democratie en de rechten van haar belagers. Politiemensen hebben de indruk dat de strijd al te ongelijk is, dat misdadigers wettelijk beter bescherm zijn dan zij. Democratische politici zijn soms wanhopig omdat zij geen gebruik kunnen maken van de boosaardige tactieken en financieringsbronnen van opposanten met minder scrupules. Individuen en verenigingen die een humanistische ideologie aanhangen ergeren zich aan de schijnheilige machtspositie en de financiële en fiscale bevoordeling van gevestigde religies en aan de waanzin of de misdadige commerciële bedoelingen van sekten en groeperingen. De vrijheid die wij voor onszelf opeisen, moeten we ook aan alle anderen toekennen, ook als wij het absoluut niet met hen eens zijn.

    Ook daar zijn er grenzen, maar die hebben te maken met de wet: wat niet verboden is, is toegelaten. Alles wat we derhalve willen verbieden, moeten we nauwkeurig omschrijven. Maar dan vechten we opnieuw met ongelijke wapens: wij mogen alleen de wet toepassen, terwijl misdadigers en tegenstanders van de democratie zich aan geen enkele wet gebonden achten en alles in het werk stellen om aan de bestaande wetten te ontsnappen. Een simpele burgemeester in een dorp ergens in Vlaanderen die een meute neonazi’s over de vloer van zijn parochie- of cultureel centrum krijgt, heeft geen poot om op te staan als hij hun hatelijke samenkomst wil verbieden. Zolang men de wet niet overtreedt, mag men doen wat men wil. De democratie is niet geneigd om veel te verbieden, dat zou in tegenspraak zijn met haar devies van vrijheid en gelijkheid. Er is dus veel toegelaten en dat is maar goed ook. In de kerk was alles verboden, behalve wat toegelaten was en dat was verplicht.

    De democratie laat dus ook het ondemocratische toe en zelfs het antidemocratische. De vrijheid van vereniging laat toe dat de tegenstanders van de democratie zich verenigen, dat openlijk ondemocratische verenigingen zoals godsdiensten wettelijk erkend worden en zelfs financieel zwaar gesubsidieerd en beschermd. Ondernemingen klagen over de duizenden wetten en voorschriften die hen dwingen om de democratische rechten van hun werknemers te respecteren. Maar uitgerekend de godsdiensten ontsnappen aan die regels en wel in naam van de godsdienstvrijheid. In het katholiek onderwijs wordt je ontslagen indien je het niet eens bent met de dogma’s en de religieuze voorschriften of kritiek uit op de kerkelijke leiders, ook als er jou professioneel niets te verwijten valt. Een katholiek priester die openlijk zijn homo- of heteroseksualiteit beleeft of zelfs maar opeist, wordt meteen geschorst. Een vrouw die zich aanbiedt voor de priesteropleiding wordt geweigerd op grond van haar geslacht. En toch worden priesters betaald door de staat.

    Wanneer wij de democratie voorstaan en verdedigen, dan moeten wij altijd en overal trachten om de samenleving zo democratisch mogelijk te maken. Ook wanneer wij de democratie niet kunnen opleggen of afdwingen, moeten wij toch de moed hebben om, in onderling overleg en sine ire ac studio (Tacitus, Annales I, 1), dus zonder ongebreidelde woede of onterechte eenzijdigheid, wettelijk de grenzen van onze verdraagzaamheid vast te leggen. Wij moeten daarbij te werk gaan met grote omzichtigheid, maar met evenveel overtuiging en kordaatheid.

    In zijn alom bekeken Nieuwjaarsconferentie heeft de entertainer Geert Hoste dit jaar enkele ernstige momenten ingelast. Zijn striemende aanklacht tegen het seksueel misbruik van minderjarigen binnen de katholieke kerk leverde hem een voorspelbaar minutenlang daverend applaus op. Toch kan ik het niet eens zijn met de redenering achter zijn uithaal. Hij vertrok van een erkenning van de godsdienstvrijheid, van het priesterschap, zelfs van het recht op celibaat maar, zo waarschuwde hij de kerk en haar bedienaars: van onze kinderen moet ge met uw poten afblijven.

    Ik meen dat hij zich daar vergist. Vanzelfsprekend niet in zijn terechte verontwaardiging en zijn nauwelijks verholen dreigende taal. Hij vergist zich schromelijk wanneer hij enerzijds de kerk haar absolute vrijheid gunt, maar zich anderzijds absoluut verzet tegen de onvermijdelijke gevolgen van die vrijheid. Priesters die hun minderjarige gelovigen en anderen die aan hun zorgen zijn toevertrouwd seksueel misbruiken, dat komt niet uit de lucht gevallen. Het gaat niet om een of andere kapelaan of onderpastoor, leraar of opvoeder, ooit, ergens, een zeldzame keer, nee: het is, of was een algemeen verschijnsel, eeuwen lang, overal ter wereld. Dat is geen toeval meer, dat is kwaad opzet en voorbedachtheid, zeker wanneer men doet alsof er niets aan de hand is, alsof zoiets normaal of onvermijdelijk is.

    Geert Hoste en vele Vlamingen met hem vergissen zich deerlijk wanneer zij denken dat het seksueel misbruik los staat van het machtssysteem en de seksuele moraal van de kerk zelf. Dat hebben sommige jongere en meer progressieve bisschoppen ingezien, dat heeft zelfs Godfried Danneels erkend. De kerk heeft haar priesters roekeloos in onhoudbare situaties gebracht en hen daar gehouden, hen liefdeloos gedwongen om taken en verantwoordelijkheden op te nemen die hen in de gelegenheid brachten om ongestraft misstappen te begaan. Zij heeft hun zondigheid geminimaliseerd, verzwegen en ontkend en hen alzo bevestigd in hun misdadige machtsposities. Zij heeft een systeem opgebouwd van normvervaging, medeplichtig stilzwijgen en laisser-faire dat het misbruik heeft doen toenemen tot onvoorstelbare proporties.

    Wij moeten de moed hebben om misdaden te bestraffen, waar en door wie ze ook begaan zijn. Als wij misdaden willen vermijden, dan moeten wij echter niet alleen de overtreders bestraffen. Wij moeten ook misdadige organisaties durven aanpakken. Wij aarzelen niet om dat te doen als het om drugsbaronnen of mensenhandelaars gaat. Waarom zouden we het doen wanneer de bewezen gruwelijke misdaden gebeuren onder de schijnheilige dekmantel van godsdienst en religie? De kerk is sinds haar ontstaan ontsnapt aan elke maatschappelijke controle en tot op vandaag bekleedt zij een beschermde positie die zij op objectieve gronden niet verdient. Meer nog, zij heeft de laatste greintjes van respect die wij haar omwille van het heilig principe van de menselijke vrijheid nog zouden kunnen gunnen, totaal verbeurd door haar onverbeterlijke, grenzeloze machtswellust en haar overweldigende misdadigheid.

    Wij hebben duizend keer meer redenen om de kerk te vervolgen voor misdaden tegen de mensheid en de menselijkheid dan wij ooit zouden kunnen aanvoeren tegen zelfs de meest onmenselijke dictator of rebellenleider uit de geschiedenis.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    29-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.exit le chanoine François Houtart
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Er blijft de katholieke kerk in België werkelijk geen enkel leed bespaard.

    Niet alleen is er de lange en finale leegloop van de kerken en het uitblijven van priesterroepingen, twee structurele problemen die de toekomst van de katholieke kerk zwaar hypothekeren. Zonder gelovigen en zonder priesters kan je immers nog nauwelijks van een kerk spreken, zeg nu zelf. Naast deze moeilijkheden kwam dan de gecontesteerde opvolging van de zachtmoedige en door de media graag geziene figuur van Godfried Danneels door de heel wat minder soepele, ja controversiële recht-in-de-leerse André Léonard. Het schandaal van het seksueel misbruik in de kerk, dat al geruime tijd als een spookbeeld boven de Belgische kerk hing, bereikte een explosief hoogtepunt met de bekentenissen van Roger Van Gheluwe, de bisschop van Brugge, net voor hij op pensioen zou gaan. In de nasleep daarvan was er een enorme opstoot van vooral oude klachten en de weinig verheffende heisa rond de dossiers van de commissie Adriaenssens en de inval in het aartsbisdom en bij Danneels zelf.

    De gevolgen bleven niet uit. Voor heel wat gelovigen was de maat nu wel vol. Ze keerden de kerk verontwaardigd of teleurgesteld de rug toe, lieten zich zelfs ‘ontdopen’. Vooral de seniele en conservatieve, ja fundamentalistische hiërarchie van de kerk, van hoog tot laag, moest het ontgelden. Men verweet haar in het bijzonder haar totale wereldvreemdheid, het vasthouden aan kerkelijke tradities die niet zozeer eeuwenoud en dus waardevol zijn, maar aan een triomfalistische vorm van het christendom die vooral in de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw opgang maakte. Met de benoeming van Jozef Ratzinger tot paus greep men terug, ook liturgisch en vestimentair, naar een behoudsgezind verleden, naar een kerk die de wereld afwijst en met het eigen onrealistische gelijk bezig is.

    Kanunnik François Houtart was vooral in Franstalig België het boegbeeld van een andere kerk. Hij was peritus of expert op het Tweede Vaticaans Concilie, was hoogleraar Godsdienstsociologie (en, betekenisvol, niet theologie) in Leuven en na de splitsing in Louvain-la-Neuve. Voor velen was hij het levend bewijs dat vernieuwing ten minste denkbaar was, dat men het in de kerk ook ver kon brengen als men er andere ideeën op na hield, dat niet iedereen die de kerk trouw bleef meteen ook aartsconservatief was. Hij was een icoon voor alle soixante-huitards en voor alternatieve jongeren en linkse bewegingen was hij de geliefde oude meester.

    Vandaag is bekend gemaakt dat Houtart zich veertig jaar geleden heeft vergrepen aan een achtjarig neefje. Dat betekent het einde van de carrière van deze 85-jarige oud-strijder. De hoop van velen dat hij, als de ‘paus’ van de andersglobalisten, ooit in aanmerking zou komen voor de Nobelprijs voor de vrede, is nu voorgoed verzwonden. Hem wacht alleen nog vernedering, afwijzing en uitsluiting. Corruptio optimi pessima: het falen van de besten treft ons het hardst.

    Het is opvallend hoe publieke figuren plots ten val kunnen komen door het bekend raken van seksuele misstappen of escapades. Het is nog merkwaardiger dat sommigen daar helemaal geen last van hebben. Denk aan Bill Clinton, maar ook aan koning Albert II en nog meer aan Silvio Berlusconi. Wat die zich ongestraft kunnen permitteren, staat in schril contrast met wat Houtart nu concreet ten laste gelegd wordt.

    Wat is het verschil? Vooreerst de leeftijd van het slachtoffer. Hier is geen sprake van consensuele seks en zelfs als de knaap in kwestie zou ingestemd hebben met de toenaderingen van zijn heeroom, dan nog is in onze maatschappij dergelijk gedrag voor een volwassene onaanvaardbaar. Daar komt nog bij dat Houtart priester was en is. Als priester ben je gehouden tot het celibaat, dat wil zeggen dat je niet mag trouwen, maar ook alle andere vormen van seksualiteit zijn onvoorwaardelijk uitgesloten. Als priester wordt je ook verondersteld een deugdzaam leven te leiden op alle gebied. Als pastor, herder, ben je een voorbeeld voor de kudde. Je kan maar spreken met moreel gezag als je zelf boven alle verdenking verheven bent. Dat maakt dat wanneer een priester zich schuldig maakt aan seksuele praktijken die in de maatschappij niet aanvaard zijn, die zelfs strafbaar zijn, de verontwaardiging algemeen en immens is. Er is niemand die wat Houtart of Van Gheluwe heeft gedaan, zal vergoelijken, zoals men het wel doet voor een Berlusconi, Clinton of Albert II van België.

    In zijn kerstpreek heeft André Léonard nog maar eens uitgehaald over deze kwestie. Hij heeft zijn provocerend standpunt herhaald dat seksueel misbruik van kinderen overal voorkomt, in de eerste plaats in de gezinnen, zei hij nadrukkelijk. Het is volgens hem niet zo dat het vooral of hoofdzakelijk in de kerk voorkomt. Men moet het dus in een ruimer kader zien.

    Ook daar geeft hij blijk van een onbegrijpelijk gebrek aan moreel inschattingsvermogen en menselijke empathie. Hij beweert dat seksueel misbruik van kinderen binnen de kerk statistisch gezien minder voorkomt dan in gezinnen en misschien heeft hij daarin gelijk, onderzoek zou dat kunnen uitwijzen, althans indien de kerk daaraan zou willen meewerken. Maar zoals we net gezien hebben, aanvaardt men van priesters veel minder dan van anderen en dat is volkomen terecht, gezien hun pretenties en hun maatschappelijke situatie. Er is dus een zekere tegenspraak, die Léonard niet nalaat van te benadrukken, alsof ze zijn zaak zou dienen, tussen de houding die de maatschappij aanneemt tegen het probleem van seksueel misbruik van kinderen, naargelang dat misbruik zich situeert binnen het gezin of in pastorale situaties, zoals dat heet.

    Tussen haakjes, die subtiele formulering ‘in pastorale situaties’ probeert een onderscheid te maken tussen wat een priester doet terwijl hij in functie is en wat hij doet in zijn vrije tijd. Daarmee probeert de kerk de schade te beperken. Indien zij ooit aansprakelijk zou gesteld worden voor de misdaden van de bedienaars van haar eredienst, dan toch enkel wanneer dat gebeurde wanneer zij bezig waren met hun werk in de kerk, niet wat zij daarbuiten deden. Het komt mij voor dat dit misschien wel een handig juridisch onderscheid is, maar dan een dat door gelovigen en ongelovigen zeker niet zal aanvaard worden. Men is immers altijd priester, tu es sacerdos in aeternum secundum ordinem Melchisedech! Een priester is geen arbeider of bediende ‘9 to 5’, hij is niet alleen priester wanneer hij zijn liturgische gewaden draagt of ook buiten de eredienst herkenbaar is.

    Uit ervaring weet ik dat priesters daar zelf anders over denken. De meesten maken een duidelijk onderscheid tussen hun publiek en hun privéleven. Zo herinner ik me een goede vriend en priester, een verstokte roker, die tijdens de vasten niet rookte, wat bij al wie hem kende grote bewondering opwekte. Op een dag vertrouwde hij me toe dat hij in de beslotenheid van zijn huiskamer wel een sigaretje opstak… En zo zijn er talloze voorbeelden aan te halen. Ook voor priesters kan de boog niet altijd gespannen staan. Priesters ondereen kunnen zich behoorlijk vrolijk maken over zichzelf, over hun ‘beroep’, over de kerk en de liturgie en de dogma’s en de kerkelijke hiërarchie, in die mate dat, wanneer je dat als leek meemaakt, zoals me enkele malen overkomen is, je je ogen en oren nauwelijks kan geloven. Hetzelfde geldt overigens voor de beruchte drink- en eetgewoonten van de clerus.

    Maar ook de priesters zelf voelen aan dat dit onderscheid niet aanvaardbaar is voor de publieke opinie. Zij letten erop dat zij hun persoonlijk leven zorgvuldig verborgen houden voor de gelovigen. Zo zal een priester wanneer hij alleen is in een kerk meestal niet knielen voor het tabernakel, terwijl hij nooit zal nalaten dat te doen wanneer er volk bij is. Zij vermijden om zich in het publiek te buiten te gaan aan eten of drank of zelfs aan allerlei onschuldige activiteiten zoals zwemmen of andere sporten beoefenen, zonnebaden, inkopen doen &c. Als scholier ben ik zo eens samen met de priester die instond voor het internaat naar een droogkuis gereden; daar aangekomen moest ik zijn grijs pak naar binnen brengen. Waarom deed hij dat niet zelf? Een priester deed zoiets niet, in zijn aanvoelen, blijkbaar. Het verheven beeld van de omzeggens volmaakte priester moet altijd en overal opgehouden worden, daar deed en doet men alles aan.

    Het is dan ook ronduit belachelijk wanneer de kerk nu plots, wanneer zij geconfronteerd wordt met de ontmaskering van zo vele van haar priesters als seksuele misdadigers, wil afstappen van dat beeld van de voorbeeldige priester en aanvoert dat het ook maar mensen zijn. Dat kan niet, natuurlijk. Je kan niet eeuwenlang een beeld ophangen van de onberispelijke priester en daarvoor alles doen, werkelijk alles, zoals het bewust en systematisch verzwijgen en toedekken van al hun onvermijdelijke fouten om dan, wanneer je niet meer anders kan, te pleiten voor begrip en vergiffenis. Dat is onaanvaardbaar, de mensen voelen zich belogen en bedrogen. Het is merkwaardig dat Léonard en Ratzinger en nog anderen binnen de kerk dat niet aanvoelen. Zij houden zich enerzijds nog steeds aan het nu stilaan totaal ongeloofwaardig ideaalbeeld van de paus, de bisschop en de priester. Ze weigeren in te zien dat het inderdaad allemaal ‘slechts’ mensen zijn en ze als zodanig te behandelen. De paus is nog steeds onfeilbaar en een aangeklede hansworst, de bisschop is nog steeds een feodale vorst in zijn bisdom. Ze zetten zichzelf nog altijd op een troon, letterlijk en figuurlijk en beseffen niet dat men op een troon nooit veilig zit. Vroeg of laat moet zelfs de meest verheven persoon ook zijn behoefte doen, ook de paus laat al eens een onwelriekende wind, ook een bisschop misbruikt zijn neefje.

    Het seksueel misbruik in de kerk staat nu volop in het centrum van de belangstelling. Een neveneffect daarvan is dat men nu ook, zij het onwillig, begint toe te geven dat het voorkomt in alle domeinen van de maatschappij, in de eerste plaats inderdaad binnen de gezinnen, maar ook in de sport, in de jeugdbewegingen, op de werkvloer, in het onderwijs, in de zorgverlening en ga zo maar door.

    De mens is een seksueel wezen, op elk ogenblik van zijn bestaan. Die seksualiteit kan de meest vreemde vormen aannemen, bij iedereen, ook bij mensen van wie je het nooit had verwacht. Het zou goed zijn dat men, zoals destijds (in 1948 en 1953 al!) de Kinsey Rapporten dat onvolmaakt deden, de menselijke seksualiteit en de beleving ervan grondig zou onderzoeken, zonder taboes of hypocrisie. De tijd is nu wel gekomen dat we, bevrijd van de verfoeilijke en nefaste klerikale blinde vlek, in kaart brengen wat wij doen op seksueel gebied en dat we daaruit onze conclusies trekken en niet uit wat een instelling als de kerk zegt dat ze zouden moeten zijn. Begrijp me niet verkeerd, ik zeg niet dat alles wat is ook goed is of moet toegelaten worden. Maar wij moeten de moed hebben om onze menselijke seksuele praktijk te bekijken zoals hij vandaag de dag is en voor elk van de aspecten ervan te bepalen hoe wij ermee wensen om te gaan.

    Enkele voorbeelden.

    Wanneer wij vaststellen, zoals we doen, dat kinderen in hun gezin bijna altijd of toch zeer vaak betrokken zijn in seksualiteit, onder elkaar maar ook met volwassenen, dan heeft het absoluut geen zin om dat te verzwijgen en om onze heilige verontwaardiging te bewaren voor de enkele gevallen die de openbaarheid halen.

    Het celibaat binnen de katholieke kerk moet dringend en openlijk besproken worden, niet alleen binnen de kerk maar ook in de maatschappij en dus in de politiek. De inbreuken zijn immers zo talrijk, zo flagrant en de gevolgen ervan zo pijnlijk, dat men dat misdadig systeem niet langer in stand kan houden. Misschien is het huwelijk geen oplossing voor alle priesters, maar het celibaat is iets dat nergens goed voor is. Zoals een bevriende Leuvense hoogleraar in de Godgeleerdheid, priester en celibatair, me ooit zei: seksualiteit is een mensenrecht dat men niemand mag onthouden. Juist.

    Wanneer wij vaststellen dat binnen een maatschappij waarin het monogame huwelijk de norm is, mannen volgens een recente studie gemiddeld 31 seksuele partners hebben gedurende hun leven en vrouwen ongeveer acht (wat een meer waarschijnlijk cijfer is dan de wellicht zelfoverschattende 31), dan moeten we vragen stellen bij onze definitie en tevens bij de praktijk van het monogame huwelijk. Zou het niet beter zijn dat we openlijk toegeven dat we niet zo trouw zijn als we pretenderen of beloven? Zou het monogame huwelijk niet eerlijker zijn en wellicht minder kwetsbaar, wanneer de partners zich zouden realiseren dat hun seksualiteit zich niet zal of moet beperken tot hun vaste partner? Wanneer het huwelijk minder een gevangenis is, kan het als maatschappelijk model misschien sterker worden en zullen er misschien minder echtscheidingen zijn en dus minder maatschappelijk nefaste gevolgen daarvan.

    In ons land is homoseksualiteit volledig bespreekbaar in brede lagen van de bevolking. De rechten van homo’s zijn nu bijna identiek met die van hetero’s. Maar wij moeten ons realiseren dat dit een zeer recente evolutie is, dat die rechten afgedwongen zijn door een minderheid van strijdbare activisten, meestal uit vrijzinnige middens. Er zijn krachten aanwezig in de maatschappij, onder meer de katholieke kerk, maar ook andere godsdiensten en organisaties en bewegingen die, indien ze dat zouden kunnen, de klok onmiddellijk zouden terugdraaien. In de meeste landen hebben homo’s helemaal geen rechten, homoseksualiteit is in de meeste landen van de wereld strafbaar, soms zelfs met de dood.

    Iedereen kent de rosse buurten in onze steden en de huizen van plezier langs onze wegen. Onze reclamekranten staan vol met de meest expliciete annonces voor alle denkbare en zelfs enkele ondenkbare vormen van seks. Op het internet is op seksueel gebied alles, werkelijk alles en iedereen te zien en te koop. Niemand geeft het toe, maar porno op internet wordt zeer intens bekeken, door iedereen. In onze bioscopen en theaters is geen enkel seksueel taboe nog houdbaar. Op dvd zijn de meest rauwe seksuele taferelen te ‘bewonderen’. Er zijn seksblaadjes en zelfs kranten die het bloot tot het uiterste laten zien. Er zijn reisbureaus die zich specialiseren in seksreizen voor alle smaken, ook de meest smakeloze. Er zijn dating sites waar iedereen wel aan zijn trekken komt. Elke kabelmaatschappij biedt sekskanalen aan, soms gratis, meestal voor een symbolische vergoeding. In de helft van de gezinnen kijken de partners samen naar pornofilms. Seks is een industrie. Volgens Forbes is de seksindustrie wereldwijd goed voor een omzet van 40 miljard euro, maar volgens andere bronnen is die in Japan alleen al goed voor 20 miljard euro. Vele miljoenen mensen zijn gedurende een groot deel van hun leven intensief met seks bezig op alle mogelijke manieren. Is het niet stilaan tijd dat we dat ook toegeven?

    Laten we erover praten, open en bloot en laten we samen afspreken wat we toelaten en wat we verbieden en dus bestraffen. Daarbij moeten we vetrekken van een objectieve inventaris van wat we werkelijk doen, wat dat ook is, in de mate dat zulks mogelijk is. Vervolgens moeten we die praktijken toetsen aan onze wetgeving, maar vooral aan de principes die vervat zijn in de universele en de Europese verklaringen van de rechten van de mens. We moeten zoveel als mogelijk elk gedooggedrag vermijden. Het is voor een beschaafde maatschappij niet normaal dat men de uitbuiting van mensen streng veroordeelt, maar niets doet aan de publieke prostitutie, die grotendeels in handen is van de georganiseerde misdaad.

    We zijn ondertussen ver afgedwaald van de aanleiding van deze bijdrage, de handtastelijkheden van kanunnik Houtart, veertig jaar geleden. Als we die (hopelijk eenmalige) episode vergelijken met wat mensen op seksueel gebied zoal met elkaar doen, dan lijkt het wel een futiliteit, ook als men die ene misstap vergelijkt met wat de man betekend heeft voor de maatschappij. Zijn eigen Centre Tricontinental heeft hem meteen uitgespuwd, wellicht beducht voor de weerslag op hun reputatie. Ik aarzel, veel meer dan in het geval Van Gheluwe, om deze man af te doen als een ordinaire misdadiger, om hem te herleiden tot enkele feiten in het geheel van zijn leven, tenzij er meer aan het licht komt natuurlijk. Als we naar zijn publiek leven kijken, hebben zijn oversten destijds geen gelijk gehad om de zaak stil te houden, omwille van de relatief geringe ernst van de feiten, en de man weg te halen uit de pastorale praktijk en naar de universiteit te sturen, waar hij inderdaad een merkwaardige carrière heeft opgebouwd en voor veel mensen een bewonderenswaardig voorbeeld is geweest?

    Ik meen van niet. Men had klacht moeten neerleggen bij het gerecht, zodat de feiten officieel bekend werden. Wellicht zou de klacht geseponeerd zijn of de bestraffing uiterst licht, gezien de omstandigheden, maar het zou een zeer duidelijk signaal geweest zijn voor alle betrokkenen. Nu was het precies alsof er niets gebeurd was en dat is niet goed, niet voor de dader, niet voor het slachtoffer, niet voor de familie, niet voor de maatschappij en ook niet voor de kerk. Men kan dergelijke feiten niet ongestraft verzwijgen. Wellicht zou zijn loopbaan er dan anders uitgezien hebben, maar dat is dan maar zo. Nu blijven we achter met een zeer wrang gevoel.

    Ik heb altijd opgekeken naar le Chanoine Houtart, ook al was ik het niet altijd eens met zijn opvattingen. Hij was voor mij en voor vele anderen de eenzame eigenzinnige maar eerlijke sociale dissident binnen het kerkelijk systeem. Nu blijkt dat ook hij maar een mens is en dat hij fouten heeft begaan, zoals wij allemaal in mindere of meerdere mate.

    Aan ons om een zeer moeilijke afweging te maken.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    26-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het einde van het Belgisch compromis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In zijn kerstboodschap heeft Albert II van België, de man zonder eigenschappen en zelfs zonder familienaam, het gehad over compromissen. Hij verwees daarbij handig naar het Belgisch voorzitterschap van de zogenaamde Europese Unie, dat los-vast verband van de 27 wel zeer verschillende staten in het oude Europa. Door onze handigheid om compromissen te bewerkstelligen zijn wij erin geslaagd om op allerlei belangrijke punten grote vooruitgang te maken in de eenheid en eenvormigheid van de Unie. Wij Belgen zijn de grote verzoeners van tegengestelde standpunten en van opposanten en erfvijanden. Wij zijn dat omdat wij sinds het ontstaan van de Belgische staat, dat onmogelijk amalgaam van tegengestelde standpunten, opposanten en erfvijanden, niet veel anders gedaan hebben dan compromissen sluiten. Wij hebben er zelfs een naam voor uitgevonden: het eervol compromis. Maar het is ook een scheldwoord: een Belgisch compromis, een vergelijk waarmee niemand gelukkig is, waarin geen van beide partijen zijn eigen standpunten nog herkent, een smerig compromis, een nederlaag, een verraad aan de eigen rechten van ons volk.

    Laten we even teruggaan in de tijd en de geschiedenis van de taal. Bij een geleerd woord als ‘compromis’ is de oorsprong altijd een vreemde taal, het Frans in dit geval en vooral het Latijn. Daar vinden we de twee delen: cum en promittere, letterlijk ‘samen beloven’. De oorspronkelijke betekenis, in het klassiek Latijn, het middeleeuws Latijn en in het Frans, is deze: twee tegenstanders beloven samen om zich te onderwerpen aan het oordeel van een derde, aan een onbevooroordeelde en door beide partijen aanvaarde arbiter, om een geschil tussen hen beiden op te lossen dat ze onder elkaar niet vreedzaam geregeld krijgen.

    Maar in die ogenschijnlijk ideale regeling ligt een gevaar besloten: als men niet onderling tot een vergelijk is gekomen, is de kans reëel dat het gaat om twee onverzoenlijke standpunten. Wanneer twee vorsten aanspraak maken op hetzelfde gebied en niet bereid zijn om de soevereiniteit van de andere te erkennen, dan is de kans groot dat elke regeling die een arbiter voorstelt, zal ervaren worden als een teleurstellende nederlaag, of toch als minder dan een overwinning, zeker door één van de betrokkenen, maar meer dan waarschijnlijk door beide partijen. In ons voorbeeld: als de arbiter, in de middeleeuwen en ook nog later traditioneel de paus, het gebied toewijst aan één van beiden, zal de andere veel moeite hebben om zich te onderwerpen aan die beslissing, om zijn gezamenlijke belofte, zijn compromis, gestand te doen.

    Dat is inderdaad wat we voortdurend hebben gezien in de geschiedenis. Maar ook wanneer de bemiddelaar een tussenoplossing voorstelt, bijvoorbeeld de verdeling van het gebied, omdat hij geen gerechtvaardigde beslissing kan of wil nemen over de rechten van de twee partijen, is een vreedzame oplossing niet waarschijnlijk. Beide partijen hadden immers gehoopt helemaal gelijk te krijgen en kunnen derhalve maar moeilijk vrede nemen met de helft van het gelijk.

    Al heel snel heeft het woord ‘compromis’ daarom naast de gewone betekenis van ‘afspraak, overlegde overeenkomst’ een pejoratieve, negatieve bijbetekenis gekregen: een slecht, onbevredigend compromis. Daaruit is een nog meer afwijzende betekenis ontstaan: een compromis is een bedreiging voor een persoon, in zijn rechten, zijn eer, zijn bestaan. Vandaar ons werkwoord compromitteren, zoals in ‘een compromitterende brief’ of ‘compromitterende omstandigheden’, of: ‘de kansen op een goede afloop werden gecompromitteerd door de oorlogszuchtige verklaringen van beide partijen’. Compromitteren betekent dan gewoon in gevaar brengen.

    In het Engels is een compromise in het medisch taalgebruik het totaal uitvallen van iets; ik citeer een zin die ik onlangs las bij A. Damasio, waarover later meer: In coma and vegetative states the compromise [of consciousness] is radical, akin to a sledgehammer applied pointedly and unkindly to a brain territory. Ik vertaal: ’Bij coma en voortleven als een plant is de destructie van het bewustzijn radicaal, te vergelijken met een voorhamer die gericht en boosaardig op een deel van het brein wordt losgelaten.’

    In ons taalgebruik, en daarmee bedoel ik zowel het Nederlands als andere Europese talen, zien we duidelijk de twee kanten van de medaille, het positieve van een compromis en het negatieve. Het valt me op dat het negatieve het duidelijkst uit de verf komt. We gebruiken de term compromis nog maar zelden in gunstige zin: niemand is echt gelukkig met een compromis. Daarop is er een uitzondering, zoals op elke regel. Er zijn mensen die er een handje van weg hebben om onrechtmatige eisen te stellen, daaraan vast te houden door dik en door dun, klaarblijkelijk in de hoop op een compromis, waarbij ze ten minste een deel bekomen van wat ze zo onterecht opeisten. Voor hen is al wat ze op die manier verkrijgen of behouden volle winst, want ze weten heel goed dat ze in feite helemaal geen rechten kunnen laten gelden, dat ze geen been hebben om op te staan. Ze maken misbruik van de compromisbereidheid van de tegenstander, van zijn of haar afkeer van lange en verhitte discussies of van geweld. Hun regel is: als je maar lang en hevig genoeg aandringt en volhoudt, dan bekom je altijd wel iets. Op de duur gaan ze zelf nog in hun verzonnen rechten geloven, het wordt een mythe, een eeuwenoud erfgoed, zoals het Beloofde Land, of het Lebensraum van de Nazi’s, of allerlei corridors die landen voor zich opeisten en nog opeisen, of pariteiten die geen grond hebben in de realiteit.

    Wie enigszins vertrouwd is met de situatie in België, of met mijn Kroniek, weet waar ik naartoe wil. De koning verwijst terecht naar de myriade aan compromissen die de geschiedenis van België kenmerken. Het ontstaan zelf van dit on-landje was een internationaal compromis tussen de overwinnaars van Napoleon: Nederland, Engeland en Duitsland, die een fysieke buffer wouden tussen tegen het ambitieuze en revolutionaire Frankrijk. Dat werd het helaas kortstondige Koninkrijk der Nederlanden, dat in 1830 dan weer aanleiding gaf tot een opstand van de Franssprekende bourgeoisie en de oprichting van een onmogelijk, onooglijk landje aan de zee, met twee zeer verschillende landsdelen die vrijwel niets met elkaar gemeen hadden, historisch, taalkundig, cultureel of religieus. Sindsdien hebben wij geleefd van het ene politiek compromis naar het andere. Nooit ofte nimmer hebben wij een homogene regering gehad die alle Belgen vertegenwoordigde. Nooit hebben wij het gevoel gehad dat het landsbestuur, de koning, het parlement, het gerecht echt nationaal waren: wij ervoeren ze als een nieuwe versie van de eindeloze reeks van feodale en adellijke vreemde bezetters die onze streken veroverden, erfden of verkwanselden zoals het hen het best uitkwam. Patriottisme is een scheldwoord in België en zeker in Vlaanderen. Wij voelen ons niet thuis in dit land dat enkel met smerige, vernederende compromissen in stand gehouden wordt, en enkel kunstmatig in leven gehouden.

    De koning vergist zich, nog maar eens. Belgische compromissen zijn geen kunst, maar een kwaal. Onze geschiedenis is een opeenstapeling van onrechtmatige eisen en voorrechten van een kleine groep Franstalige politici en kapitaalkrachtige baronnen, die de democratische rechten van de Vlamingen hebben miskend in steeds nieuwe zogenaamde compromissen, tussenoplossingen die er helemaal geen waren, omdat ze uitgingen van valse veronderstellingen, enkel gesteund op de hebzucht en de machtswellust van die zogenaamde elite.

    Melior est conditio possidentis, zegt het adagium, of in het Engels: possession is nine-tenths of the law. Wie rijk is, wie in het bezit is van een goed, die heeft het beste vertrekpunt, die is in de meest voordelige situatie, die heeft de wet aan zijn kant, hoe men dat goed ook verkregen heeft en wat de werkelijke rechten ook zijn die men erop heeft.

    Men moet goed voor ogen houden dat de Franstalige bourgeoisie het in onze onzalige geschiedenis altijd al voor het zeggen heeft gehad en dat is vandaag nog grotendeels zo. Maar er zijn daarnaast in België twee nieuwe maar onderling zeer verschillende, ja tegengestelde machtsconcentraties ontstaan. De ene is Vlaanderen, dat zich als autonome landstreek stilaan is beginnen losmaken van de Franstalige centralistische bevoogding en zich ontwikkelt als een democratisch bestel, gebaseerd op een gematigd liberale markteconomie. De andere is de socialistische partij in Wallonië, die zich ontwikkeld heeft uit het arbeidersverzet van de 19de eeuw en die zich een eigen politiek en sociaal machtsapparaat heeft opgebouwd bezuiden de taalgrens, gesteund op corporatisme, cliëntelisme en een vernederende, verslavende afhankelijkheid van subsidies, toelagen en uitkeringen door de centrale staat.

    Dat zijn, in zeer grote lijnen, de drie partijen in België: Vlaanderen, Wallonië en Brussel.

    Vlaanderen is vertrokken van de slechtste situatie: arm Vlaanderen bezat niets, was economisch totaal verpauperd, cultureel totaal verfranst en lag intellectueel onder de knoet van een machtige en volksvreemde kerk. De Vlaamse strijd voor autonomie moest op alle fronten gestreden: voor de eigen taal, eigen instellingen, een eigen economie en voor een intellectuele bevrijding uit de klerikale theocratie. Die strijd ging aanvankelijk tegen Franstalige overheersers en is grotendeels gewonnen.

    Maar er is een nieuwe vijand opgedoken: socialistisch Wallonië, dat zich een uitzonderlijke bevoorrechte politieke positie heeft verworven in de Belgische staat die op geen enkele manier in verhouding staat tegen het bevolkingsaantal (er zijn twee Vlamingen voor elke Waal), het aandeel in het bruto nationaal product of wat dan ook. Wallonië plundert daardoor de nationale schatkist, Vlaanderen vult die bodemloze put. Wallonië stelt zich in België op als een evenwaardige partner van Vlaanderen, zonder het op enige wijze te zijn. Zij hebben hun politieke pariteit vastgelegd in duizenden wettelijke compromissen, met grendels die onmogelijk te doorbreken zijn door de Vlaamse meerderheid. Hun onterechte bevoordeling zit gebetonneerd in onze grondwet en in de perfide akkoorden, de compromissen die de Vlamingen hebben gesloten in allerlei kastelen en paleizen.

    Melior est conditio possidentis, letterlijk: de positie van de bezitter is de beste. Wij kunnen de Walen hun onrechtmatige bevoordeling niet afnemen, wat we ook proberen, behalve geweld. Wij moeten vechten voor elke morzel gronds. De Franstaligen palmden het oorspronkelijk Vlaamse Brussel in en vervolgens ook de Vlaamse rand en wij staan erbij en kijken ernaar. En ook: Possession is nine-tenths of the law: als je iets bezit, dan moet er al veel gebeuren voor je dat kwijtgeraakt, want de wetten worden geschreven door de bezitters, de eigenaars, niet door de misdeelden, de eisende partijen.

    Wij Vlamingen haten de Belgische compromissen terecht hartsgrondig. Wij eisen niet meer op dan ons grondwettelijk erfdeel, ons democratisch recht op zelfbeschikking, maar wij slagen er niet in om dat zelfs maar gedeeltelijk te realiseren omdat de possidentes, de possessors, weigeren om wat ze van ons gestolen hebben, terug te geven. In elke discussie eisen zij het compromis op, waarbij zij wel iets afgeven, maar ook iets behouden, liefst zoveel mogelijk, natuurlijk, ook al hebben ze er helemaal geen recht op, gewoon omdat ze het nu eenmaal bezitten en het niet willen afgeven.

    Een klein, maar acuut voorbeeld. Brussel-Halle-Vilvoorde. De hoogste wetinstanties van het land hebben beslist dat dat kiesarrondissement moet gesplitst worden, dat de huidige regeling in strijd is met de grondwet zelf. Maar die beslissing is onuitvoerbaar, omdat de Franstaligen dat gewoon weigeren en zij het parlement verlammen met alle mogelijke grendels, alarmbellen, belangenconflicten en beroepsprocedures. Voor de uitvoering van die wettelijke en wettige beslissing vragen de Franstaligen een tegemoetkoming, een quid pro quo, voor wat hoort wat, zij zijn bereid een stap te zetten, maar wij moeten dat ook doen, wij moeten met andere woorden bereid zijn om een compromis te sluiten, om vrede te nemen met minder dan ons volledig recht, ons onverdeeld gelijk. Dat is waartoe de koning de Vlaamse onderhandelaars oproept.

    Tot nog toe is het de Franstaligen steeds gelukt. De Vlamingen hebben belangrijke stappen vooruit gezet op weg naar de ontvoogding en de volledige autonomie, maar het zijn altijd compromissen geweest, we hebben altijd een prijs moeten betalen voor onze ‘overwinningen’, meestal letterlijk, onder de vorm van weer nieuwe en blijvende overdreven financiële voordelen voor de Franstaligen, geld waarop ze helemaal geen recht hebben, dat ze alleen kunnen afdwingen omdat wij ons recht opeisen. Hun tactiek was steeds: wij zijn vragende partij voor niets, het zijn de Vlamingen die altijd maar met nieuwe eisen afkomen. Goed, wij Franstaligen willen daarover onderhandelen, maar zoals het bij een bemiddeling in een onverdeeldheid steeds gaat, moeten beide partijen bereid zijn om toe te geven, anders is er geen oplossing. En zo houden zij altijd meer over dan hen toekomst en moeten wij altijd de duimen leggen. Belgische compromissen zijn altijd goed voor dezelfde partij en altijd nefast voor de andere, die nota bene de overgrote meerderheid uitmaken.

    Vandaag zijn de Vlamingen zo zelfbewust, dat ze dat spelletje niet meer willen meespelen. De Franstaligen mogen dan misschien wel historisch de beste positie hebben, maar als we nu praten, dan gaat het om recht en rechtvaardigheid, afgemeten aan objectieve criteria en verdeeld volgens eerlijke normen. Niet wat men ooit had is belangrijk, maar enkel datgene waarop men recht heeft. In elk volgend compromis zullen de Franstaligen moeten afgeven en de Vlamingen bij krijgen, precies omdat we niet vertrekken van een gelijke verdeling, maar van een onrechtvaardige historisch gegroeide ongelijkheid.

    Ooit was het Frans de enige officiële taal in gans België, maar dat wil niet zeggen dat de Franstaligen vandaag in Vlaanderen het recht zouden hebben om zich uitsluitend in het Frans uit te drukken. De Franstaligen waren ooit inderdaad ook de intellectuele elite in België, maar die tijd is lang voorbij en er is dus geen reden om aan het Frans of de Franstaligen meer belang toe te kennen dan verantwoord wordt door de bevolkingsaantallen. Duits is ook een officiële taal van België, maar ziet men ergens Duitstalige bewegwijzering of straatnamen in Brussel? De Franstaligen zijn een minderheid in België, zijn vrijwel volledig afwezig in Vlaanderen. Dat zijn feiten, geen dromen.

    Voor het eerst hebben we nu een politieke partij en een voorman die het Belgisch compromis afwijzen. Vlaanderen wil praten, maar over alles, over al onze rechten, op objectieve basis, niet op basis van verworven rechten. Er is dus geen sprake van dat wij met minder dan ons volledig recht vrede zullen nemen. Als wij 66% van de bevolking uitmaken, dan willen wij dat altijd en overal weerspiegeld zien: in het parlement, in de regering, in het bestuurlijk apparaat, bij het gerecht, in de begroting, overal. Dat is de kern van de democratie overal ter wereld. We willen minderheden beschermen, maar we doen niet aan positieve discriminatie: het is niet omdat er minder Walen zijn dat zij meer rechten moeten hebben. Maar vooral: wij willen volledige, integrale autonomie, wij willen geen Franstalige overheersing of zelfs invloed. Daarover wensen we niet te praten, geen compromissen te sluiten, daarop willen we geen toegevingen doen.

    De koning vergist zich dus en de Franstaligen, de Walen en de Brusselaars, vergissen zich ook. De tijd van de compromissen is voorbij, voorgoed voorbij. Wij willen een opdeling van België, op basis van goede maar vooral eerlijke afspraken. Het eenvoudigst is een echte federatie, zoals in de grondwet staat: België bestaat uit gewesten en gemeenschappen en over wat zij gemeenschappelijk doen, daarover beslissen zij zelf. Het enig compromis dat wij nog willen overwegen, omwille van de historisch gegroeide ongelijkheid, betreft de uitvoeringstermijn: we begrijpen, met grote tegenzin, dat we niet alles onmiddellijk kunnen geregeld krijgen zoals het eigenlijk hoort. We willen dus praten over een stappenplan op relatief korte termijn, bijvoorbeeld vijf jaar, maar het uiteindelijke doel is duidelijk: de spoedige volledige autonomie van Vlaanderen, binnen België als het kan, maar dan zonder dat we daarvoor een prijs moeten betalen, zonder dat we daarvoor een zoveelste vernederend Belgisch compromis moeten sluiten, waarbij de Franstaligen zich in de handen wrijven en wij knarsetandend achterblijven, voor de zoveelste keer bedrogen.

    In België zijn het steeds de Franstaligen, de rijken en de adel, inclusief het koningshuis die de kunst van het compromis hebben gecultiveerd, met slechts één doel voor ogen: het redden van het eigen hachje, het eigen particuliere voordeel, het behoud van een onrechtvaardige status quo, het verdedigen van onrechtmatig verworven rechten. Als we vandaag België zouden verdelen volgens objectieve, door internationale experts vastgestelde normen, dan zouden de Franstaligen in hun blootje staan en de Vlamingen hun stoutste dromen kunnen verwezenlijken. Het is hoog tijd dat we het gesprek anders voeren, met als enige leidraad de radicale democratie. Als Franstalig België daartoe niet bereid is, dan zal dit apenland ophouden te bestaan. Ik zal er geen traan om laten.


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    22-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kerk en haar priesters

    Eigenlijk heb ik helemaal geen zin om op mijn beurt nog maar eens stil te staan bij het seksueel misbruik in de kerk. Ik heb er al zo vaak over geschreven, lang voor de bisschop van Brugge gedwongen werd om tot bekentenissen over te gaan. Maar dezer dagen buigt een bijzondere parlementaire commissie zich over de zaak, met opmerkelijke getuigenissen door de bisschoppen en door de gepensioneerde Kardinaal Danneels. Ik zal het hier nu echter niet hebben over het seksueel misbruik zelf, maar over de plaats van de priester in de kerk. Wij horen immers voortdurend de ‘de kerk’ niet verantwoordelijk is voor de daden van de bedienaars van haar eredienst. Danneels vergelijkt het met een gezin, waar er wel een vader is die een zeker gezag heeft, maar waar anderzijds de (volwassen) gezinsleden zelf verantwoordelijk zijn voor hun daden. Een vader kan niet gerechtelijk vervolgd worden voor een misdaad die een van zijn zonen heeft begaan; hij is niet verplicht om eventuele schade te vergoeden, ook niet als de zoon niet in staat is om dat zelf te doen. Dat geldt ook voor verkeersovertredingen en allerlei andere boetes en straffen.

    Ik weet niet of dat ook zo is voor minderjarige kinderen, maar dat doet hier niet ter zake, de priesters in de vergelijking zijn allen volwassenen.

    Dat is de strategie van de kerk: wie als priester misdaden pleegt, moet gestraft worden zoals alle andere misdadigers en daarmee is de kous af. De kerk is niet verantwoordelijk en kan niet aansprakelijk gesteld worden. Het is een sterk argument en wie het tegendeel wil bewijzen, zal met ernstige tegenargumenten voor de dag moeten komen. Maar ons aanvoelen is anders.

    Wij zijn opgegroeid in een maatschappij waarin de kerk een verpletterend dominante rol speelde, nog meer zo dan wat wij nu zien in de meest fundamentalistische moslimlanden. Niemand van ons heeft er toen ooit één ogenblik aan getwijfeld dat de kerk, als instituut, alles in handen had en dat er een rigoureuze kerkelijke hiërarchie was, waarin geen spoor was van democratische inspraak, van medebeheer, zelfs niet van recht op verdediging. De kerk was een dictatuur en is dat als instituut nog steeds. Ik heb Godfried Danneels zelf horen zeggen, niet een keer maar herhaaldelijk, dat de bisschop wel luistert maar dat hij ook beslist. Er is een bisschoppelijke macht en die is niet gering. Ze is ook onaantastbaar: een bisschop hoeft aan niemand verantwoording af te leggen. Een priester die iets had uitgespookt, kon zich verwachten aan een preek en vervolgens meestal ook aan een straf, gewoonlijk een overplaatsing naar een plaats of een functie die door de priester in kwestie zeker niet als een beloning ervaren werd.

    Anderzijds was het wel zo dat in de praktijk de priesters grotendeels de vrije hand hadden. Wie zich hield aan de uiterlijke regels, wie geen scandalum veroorzaakte, wie zichzelf of de kerk niet in opspraak of in verlegenheid bracht, die had vrij spel. De controle van de clerus is altijd al een zeer bedenkelijke zaak geweest, van in de vroege middeleeuwen al, met de missi dominici, de controleurs van het wereldlijke en het geestelijke gezag. Tot op onze dagen zijn de (bijna) jaarlijkse bezoeken van de bisschop of zijn vertegenwoordiger aan de parochies veeleer een formaliteit, een oppervlakkige controle van de boeken, van de rekeningen, van de statistieken over de sacramenten, het kerkbezoek enzovoort, gevolgd door een royaal bevloeide feestmaaltijd, waarbij de pastoors zich uitputten om de bisschop of de vicaris ten overvloede te overstelpen met de fijnste gerechten en de oudste grote wijnen.

    Er was een hiërarchie, ja, maar een formele en uiterlijke, die berustte op een gezag dat alleen in uitzonderlijke gevallen moest uitgeoefend worden. Elke ondergeschikte wist dat hij conflicten moest vermijden: men mocht zijn oversten niet in verlegenheid brengen, men mocht hen niet uitdagen of hen dwingen om op te treden, om hun verantwoordelijkheid op te nemen, om hun gezag te laten gelden. De oversten van hun kant waren gedwongen om veel door de vingers te zien, omdat ze wisten dat ze hun bijna ceremonieel gezag niet echt konden afdwingen. De kerk als instituut heeft wel een intern reglement, het kerkelijk recht, dat officieel binnen de kerk als wet geldt, maar met dat kerkelijk recht kan je alle kanten uit, je kan, zoals met het burgerlijk recht, zowel wit als zwart aantonen, zowel schuld als onschuld bewijzen. En veel beslissingen werden genomen op grond van het autonoom en onaanvechtbaar gezag dat men had, wat het kerkelijk recht ook zei: tegen een beslissing van de bisschop is er geen beroep mogelijk. Het kerkelijk recht heeft niets te maken met het burgerlijk recht, een priester die zich benadeeld voelde, kon daarmee nergens terecht. Anderzijds kon elke priester zich binnen het hem toegewezen domein gedragen als de hoogste gezagsdrager, die alleen aan God verantwoording verschuldigd was.

    Zo ging het en zo gaat het. Enerzijds regelt de kerk alles zelf: wie zich gedraagt, laat men met rust en beloont men met promotie. Wie in opspraak komt, bestraft men, maar volgens het kerkelijk recht: men houdt de problemen ‘in de familie’, men hangt de vuile was niet uit, dat is een hoogheilig kerkelijk principe. Men regelt de zaken van God binnen de kerk. Wie tot het instituut behoort, onderwerpt zich blindelings aan het gezag en de rechtspraak van de kerk. De burgerlijke maatschappij heeft geen zeggingsmacht over de kerk. Je kan het gerust vergelijken met het leger, vroeger: binnen de krijgsmacht sprak enkel de krijgsraad recht. Een soldaat die een moord had gepleegd, kwam niet voor de burgerlijke rechtbanken maar werd vervolgd en veroordeeld (of niet) binnen dat instituut.

    Op die manier is het mogelijk geweest dat priesters en religieuzen zich gedurende eeuwen hebben schuldig gemaakt aan allerlei vergrijpen, niet alleen seksuele. Zij beheerden zeer aanzienlijke wereldse goederen, landerijen, gebouwen, scholen, boerderijen, brouwerijen, weeshuizen, klinieken, moederhuizen, ouderlingentehuizen, kloosters, ontelbare christelijke en caritatieve organisaties en verenigingen, en zij deden dat ‘en bon père de famille’, als goede huisvaders, dat wil zeggen autocratisch en zonder tegenspraak te dulden en zonder aan iemand verantwoording schuldig te zijn, zolang men het niet te bont maakte. Dat betekent dat zij een vrijgeleide hadden voor alle mogelijke misbruiken. De gelegenheid maakt de dief. Een instituut dat op die manier te werk gaat, trekt allerlei soorten van mensen aan, en niet alleen de beste. Ik heb in mijn jeugd priester-opvoeders gekend in het college die regelrechte sadisten waren en die zich uitleefden in het vernederen en pesten van de leerlingen, het liefst de meest verstandige en rebelse natuurlijk, zij die hun gezag in vraag durfden te stellen.

    Men hoeft geen papenvreter te zijn om te erkennen dat er veel fout is gegaan in het kerkinstituut. Het probleem is echter dat de kerk alle misdaden, ook de meest verschrikkelijke, binnen de kerk oploste. Nooit werd iemand aan de burgerlijke rechtspraak overgeleverd, tenzij het werkelijk niet anders kon, zoals bij moord, en dan nog enkel in flagrante delicto. Het aantal priesters dat ooit door een burgerlijke rechtbank werd vervolgd en veroordeeld is wellicht verwaarloosbaar. Het kan nochtans niet anders of er waren onder de priesters ten minste evenveel wetsovertreders als bij de rest van de bevolking.

    Ik zeg: ten minste, want, zoals ik zei: de gelegenheid maakt de dief en je moet de kat niet bij de melk zetten. Binnen de kerk konden mensen met kwaadaardige bedoelingen ongestraft hun ding doen en dat wisten ze zeer goed. Homo’s en pedofielen hebben altijd al de weg naar kerkelijke scholen en opvoedingsinstituten gevonden. Begrijp me niet verkeerd: homoseksuele seks is evident geen misdaad op zich, zolang het gaat om handelingen tussen instemmende volwassenen, maar daar wringt het schoentje: het ging en gaat om seksueel misbruik van minderjarige kinderen en jongeren.

    Ik vermeld hier nadrukkelijk homofiele priesters en religieuzen omdat ik ervan overtuigd ben dat velen van hen geen pedofielen waren. Pedofielen zijn vooral belust op prepuberale kinderen. Het beeld dat wij hebben van de priester als seksueel hongerige persoon, op ontelbare feiten gestoeld, is niet dat van de veeleer tedere pedofiel, maar van het dominante homoseksuele roofdier, op zoek naar gewillige of minder gewillige partners, geen weerloze kinderen maar seksueel actieve beïnvloedbare en geïntimideerde pubers die aan hun gezag waren onderworpen, die zich niet konden verzetten en die hun mond moesten houden. Er heerste binnen de katholieke kerk en vooral in scholen, weeshuizen en instellingen voor personen met een mentale handicap een ware cultuur of liever een pest, een terreur van seksueel misbruik. Dat was algemeen geweten, evident bij de daders en bij de slachtoffers, maar ook bij de oversten en bij de ouders van de kinderen. Er waren gewoon teveel gevallen om het te negeren. Voortdurend moest men overtreders overplaatsen, moesten er ouders gepaaid worden, moesten er kinderen het zwijgen opgelegd worden of weggezonden of weggepest. Maar nooit, nooit kwam het burgerlijke recht tussenbeide, tenzij in zeer uitzonderlijke en flagrante gevallen.

    En dat heeft ervoor gezorgd dat er tussen de enorme aantallen van geestelijken en religieuzen in Vlaanderen in de 19de en 20ste eeuw, zoveel mensen waren die daar een veilige haven hebben gezocht en gevonden, waar ze hun lusten ongestraft konden botvieren. Zelfs als ze ontdekt werden, wachtte hen geen veroordeling, maar ten hoogste een eindeloze reeks overplaatsingen en vernederende benoemingen op steeds minder aantrekkelijke posten, maar waar ze nog altijd even ongestraft konden toeslaan. De bisschoppen en oversten wisten immers maar al te goed dat er geen ‘genezing’ mogelijk is voor homofilie of pedofilie. Als je van de verkeerde soort was, dan bleef dat zo en men kon ten hoogste proberen om de schade te beperken en het schandaal te vermijden. Nooit is een priester weggestuurd omdat hij homoseksueel was. In tegendeel: homoseksuelen die hun seksuele activiteiten binnen de perken hielden en niet in opsprak kwamen, konden rekenen op de steun van hun homofiele vrienden hogerop. Bisschop Van Gheluwe is daarvan een overtuigend voorbeeld. Onder zijn bewind konden homofiele priesters rekenen op zijn ‘discretie’. Het is algemeen bekend, vooral uit processen in de Verenigde Staten en in Ierland, dat er dergelijke homoseksuele netwerken bestaan hebben en bestaan in de katholieke kerk en dat hogere en lagere oversten daarin een perfide rol hebben gespeeld.

    Het is pas rond 1970, toen de zogenaamde seksuele revolutie doorbrak, dat seksualiteit binnen de kerk ter sprake kwam. Er was een massale uittocht van priesters en die had alles te maken met seksualiteit en vrijwel niets met ideologisch of theologische standpunten, tenzij morele, en die hadden dan weer te maken met seksualiteit, zoals het gebruik van voorbehoedsmiddelen, abortus, echtscheiding en celibaat. Maar ook toen bleef het homoseksueel misbruik door bedienaars van de eredienst buiten schot. Op het verleden wou men niet terugkeren en door de uittocht van priesters en religieuzen was er plots een grote afname van het seksueel misbruik, al bleef het in individuele gevallen voortduren, door de overgebleven oude en door nieuwe overtreders. In de Noord-Amerikaanse seminaries waren er vanaf 1980-1990 vrijwel nog uitsluitend homofiele kandidaten. Die konden voor hun seksueel actief leven eventueel bij elkaar terecht, maar de kerk bleef hen, zonder enige begeleiding, plaatsen in omgevingen waar ze in frequent en zelfs intiem contact kwamen met kinderen en jongeren. De gevolgen bleven niet uit.

    Vandaag wordt het debat gevoerd, of is het een oorlog, tussen de kerk en de christelijke zuil enerzijds en de burgerlijke maatschappij over het statuut van de kerk. Men stelt nu terecht alles in vraag. Men lacht het kerkelijk recht weg als een farce of verwerpt het als een onaanvaardbare inbreuk op het algemeen recht. Men stelt de kerk voor de keuze: ofwel is zij onderworpen aan de democratische principes van de maatschappij en dan gelden voor haar alle regels van die samenleving, ook op juridisch vlak; ofwel is dat niet zo en dan is het een sekte, niet meer en niet min. Er is geen tussenweg. Men kan geen democratisch instituut hebben dat door autocratische personen en instellingen geleid wordt, vanuit Rome nog wel. Het kerkelijk recht en gezag kan niet boven het burgerlijk recht en het burgerlijk gezag staan.

    De kerk speelt hier weer dubbel spel. De christelijke zuil heeft zich, zoals de maffia, ingewerkt in zogenaamd democratische en burgerlijke instellingen. Scholen, klinieken enzovoort en allerlei organisaties zijn nu vzw’s, pvba’s en wat dies meer zij. Positief is dat zij zich nu moeten schikken, althans formeel, naar de algemene wetten en voorschriften. Maar we mogen ons niet vergissen: onderhuids leeft nog steeds een sterk klerikaal superieur wij-gevoel en zo ontsnapt de kerk nog steeds aan alle toezicht. Alleen de kerk zelf heeft (nog) geen burgerlijk statuut, tenzij dat van erkende eredienst, maar ook de islam is dat en er gaan meer en meer stemmen op om de scheiding van kerk en staat, die in de grondwet is ingeschreven, ook in de praktijk door te voeren en alle preferentiële statuten die op godsdienst gebaseerd zijn, af te schaffen.

    Vandaag is het uitgerekend een, of de professor kerkelijk recht in Vlaanderen, de hilarische mediafiguur en nu ook even lachwekkende senator voor de christelijke zuil, Rik Torfs, die ervoor pleit om priesters die zich hebben schuldig gemaakt aan seksueel misbruik, niet uit de kerk te stoten, maar hen ‘veilig’ op te bergen in kloosters, naar het voorbeeld van Van Gheluwe. Kijk, dat is weer het oude, perfide systeem: houd de problemen binnen de kerk, lever de priesters niet over aan de burgerlijke rechtbank en zelfs als dat dan toch moet, blijf ze dan binnen het instituut behouden en beschermen als deemoedige zondaars. Je kan met andere woorden priester Gods en zelfs bisschop blijven ook als je jarenlang kinderen seksueel misbruikt hebt. Maar je kan geen priester worden als je (openlijk) homoseksueel bent, of getrouwde man, of vrouw, of als je een andere mening hebt dan die van de huidige oversten van de kerk.

    Ikzelf, dat zal mijn lezers niet verwonderen, ben een absoluut voorstander van de volledige scheiding van kerk en staat. De kerk is een organisatie van mensen en als dusdanig heeft zij recht van bestaan, maar zij moet volledig onderworpen zijn aan de burgerlijke wetten en aan de regels die onze maatschappij erkent en toepast. Zij kan geen enkel voordeel halen uit het feit dat zij een godsdienst is, in tegendeel: men moet er speciaal op letten dat de kerk, met haar verleden als niet-democratische, ondemocratische en theocratische instelling, niet ontsnapt aan de terechte controle van de gemeenschap. Wij zien dat de zaken in die richting evolueren en dat is goed.

    Maar het is wellicht omdat in ons land en in de meeste beschaafde landen de godsdienst op de terugweg is, dat de kerk aangeschoten wild is, dat het aantal priesters en religieuzen drastisch afneemt en dat de invloed van de kerk overal afneemt en tot bijna niets herleid wordt, dat de grote omslag is begonnen. Wij scheppen er een bijna duivels genoegen in om onze gehate opvoeders met gelijke munt te betalen, om de katholieke gezagsdragers die onze jeugd zo verpest hebben nu ter verantwoording te roepen voor wat ze ons hebben aangedaan. De kerk is leeggelopen, de kerken en kloosters staan er vervallen en vereenzaamd bij. Wij, die vroeger zo machteloos waren als kinderen en pubers, zien ons nu wel de baas over het zielige restje oude mannen en de enkele verdwaasde idealistische jongeren, die nog slechts een nietige afspiegeling zijn van dat eens wereldwijd zo machtige instituut.

    Zo ging het en zo gaat het, zo zal het altijd gaan. Bij een opwaartse beweging staan de mensen zich te verdringen om mee in de boot te springen. Maar als het verval eenmaal is ingezet, dan haasten we ons om de laatste doodstamp te geven, om het geknakte riet te breken, meedogenloos.

    De kerk heeft vandaag haar lot uitsluitend aan zichzelf te wijten.


    Categorie:samenleving
    Tags:godsdienst
    16-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Reclame op mijn blog
    Lieve lezers,

    tenzij jullie beschikken over een goede afscherming, verschijnen er sinds enige tijd allerlei platvloerse reclameboodschappen bovenaan mijn blog. Ik wil jullie verzekeren dat ik het daarmee absoluut niet eens ben en dat ik mij daar volledig van distancieer.
    Ik heb mijn beklag gemaakt bij Seniorennet en aangekondigd dat, als daar geen verandering in komt op korte termijn, ik mij verplicht zal zien om daaruit mijn conclusies te trekken.
    Ik ben op zoek naar andere blog-oorden en onderzoek ook de mogelijkheid om een eigen website te beginnen los van alle organisaties. Als dat lukt, dan zal ik mijn blog hier op Seniorennet afsluiten en verwijderen, met pijn in het hart, dat wel.

    Ik houd u op de hoogte.

    Karel

    Categorie:samenleving
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.J.S. Bach - Weihnachtsoratorium
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    La Petite Bande is het oude muziek-ensemble van Sigiswald Kuijken, opgericht in 1972. Neem eens een kijkje op hun website: http://www.lapetitebande.be/ . Door de jaren heen heb ik het voorrecht en het genoegen gehad, zoals zoveel anderen, om hun zeer verscheiden producties te mogen beluisteren in concerten, op radio en tv en op cd en dvd. Met deze muzikanten behoren we in Vlaanderen tot de wereldtop, al beseffen we dat veel te weinig. La Petite Bande heeft sinds enkele jaren een vaste stek in Leuven. Vorige zondag was dat de gelegenheid voor een ‘Dag van La Petite Bande’, in de kerk en de lokalen van de Abdij Keizersberg. In de voormiddag was er een rondetafelgesprek met Sigiswald Kuijken, Andrew Parrott en Joshua Rifkin, drie eminente specialisten van de oude muziek en de authentieke uitvoeringspraktijk. In de namiddag voerden de Brit Parrott en zijn Taverner Consort & Players de eerste drie cantates van het Weihnachtsoratorium uit, in de vooravond was het de beurt aan de Amerikaan Rifkin met zijn Bach Ensemble. ’s Avonds volgde dan Sigiswald Kuijken met zijn Petite Bande met enkele Bach-cantates. Wij hebben ons laten verleiden om nog eens het volledige Weihnachtsoratorium te gaan beluisteren.

    Een vergelijking met het concert van OrSeCante dat we onlangs meemaakten en dat ik hier besprak, dringt zich op. Vooreerst moeten we zeggen dat, hoezeer de begenadigde amateurs en semiprofessionele muzikanten van OrSeCante & Co ook hun best deden, ze toch niet het uitzonderlijk hoge artistieke niveau konden bereiken van de topmusici van Parrott, Rifkin en Kuijken. Dat bleek bij de vocale solisten, maar ook bij de strijkers, inzonderheid de violen. Ook de bezetting was zeer verschillend bij de twee concerten. OrSeCante is een gemengd vrij uitgebreid koor van erg goede kwaliteit. Parrott en Rifkin (en allicht in het avondconcert ook Kuijken) gaan uit van een andere benadering, die nauwer aanleunt bij de oorspronkelijke uitvoeringspraktijk zoals Bach zelf die bracht in zijn tijd. Zij zetten geen koor in, maar laten de koorpartijen zingen door de vier solisten, sopraan, alt, tenor en bas/bariton. Het verschil is groot, maar toch is het verrassend hoe vier zangers toch een volume en een vulling kunnen geven die niet zo veel afwijkt van wat een koor van 60 tot 70 zangers aankan. Het is anders, maar het is niet minder indrukwekkend. Hier kan je terecht zeggen: less is more, meer is niet altijd beter. Het evenwicht tussen de instrumentale partijen en de vocale is duidelijk beter in de afgeslankte versie.

    Toch mag men daarin niet te ver gaan. Ik weet niet of het om artistieke of economische redenen was, maar Rifkins The Bach Ensemble was wel erg afgeslankt: twee eerste violen, twee tweede, een altviool, een violone, een cello, twee hobo’s, twee natuurhoorns, orgel en pauken. Bij Parrott kwamen daar een viola da spalla bij, een schouderviool zoals Sigiswald Kuijken die reconstrueerde en die het midden houdt tussen een altviool en een cello; daarnaast ook nog een fagot, twee prachtige fluiten en twee oboe da caccia die samen met de twee oboe d’amore zorgden voor de heerlijke, bijna dissonante herdersklanken die zo typisch zijn voor het eerste deel van het Weihnachtsoratorium. Parrott verving de twee natuurhoorns door drie natuurtrompetten, voor een nog feestelijker effect.

    De vocale solisten waren, misschien op de bariton van Rifkins Ensemble na, uitstekend. Het orgelpositief was, zeker in combinatie met de contrabas-violone in Parrotts versie, af en toe een tikkeltje overweldigend in de genereuze akoestiek van de kloosterkerk. Maar dat heeft ons plezier niet kunnen bederven, het was al bij al een buitengewone muzikale ervaring van het hoogst mogelijke artistiek niveau. De niet zo heel grote kerk zat afgeladen vol en het publiek, van kenners, neem ik aan, was enthousiast. Over het avondconcert kan ik niet oordelen, maar het zou me verbazen indien het niet ten minste even hoogstaand en succesrijk zou geweest zijn.

    De bedenkingen die ik ter gelegenheid van het vorige concert maakte over de zeer teleurstellende kwaliteit van de teksten van het oratorium zijn ook hier van toepassing, nog meer zelfs, omdat we nu het hele oratorium te horen kregen. De gereciteerde evangelieteksten zijn nauwelijks beter, alleen meer herkenbaar, dan de zeemzoete karamellenverzen van de aria’s, de recitativo’s en de coro’s. Het blijft een uiterst vreemde combinatie: de meest sublieme muziek die de mensheid ooit heeft voortgebracht, uitgevoerd door top ensembles in de best mogelijke artistieke en professionele omstandigheden en dan anderzijds pure kitsch en onzin in de teksten. Ik geef hiervan slechts één voorbeeld, uit de zesde cantate:

    Nur ein Wink von seinen Händen Stürzt ohnmäch'tger Menschen Macht. Hier wird alle Kraft verlacht! Sprich der Höchste nur ein Wort, Seiner Feinde Stolz zu enden, o, so müssen sich sofort Sterblicher Gedanken wenden.

    Dat is zelfs te erg om het voor jullie te vertalen, vind ik.

    Wat daar verder ook van zij, toch wil ik jullie allen met grote aandrang aanraden om, als de gelegenheid daartoe zich voordoet, het Weihnachtsoratorium van J.S. Bach live te gaan beluisteren. Zo niet, haal dan de cd of dvd uit de kast, of ontleen of koop die als je hem niet bezit. Er is keuze genoeg en er zijn alleen maar goede uitvoeringen, want deze muziek is werkelijk niet stuk te krijgen. De teksten moet je maar met de mantel van de liefde bedekken, dat heeft Bach destijds waarschijnlijk ook gedaan en het heeft hem niet belet om muziek te creëren die ons tot vandaag in de hoogste staat van artistieke verrukking kan brengen.


    Categorie:samenleving
    Tags:muziek


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Galilei
  • 900 jaar Abdij van Vlierbeek
  • Bewapeningswedloop
  • Frans spreken gelijk een koe Latijn
  • De oorsprong van de godsgedachte en de godsdienst.
  • Theocratie en democratie
  • Israël: zij en wij
  • God de Vader
  • Vreemde vogels
  • Vrijdenkers: recente bijdragen
  • Tweeling, tweelingen
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • De behendige Van Bendegem
  • De Verlichting en haar belagers
  • Corsica
  • Breendonk, de gruwel, de feiten
  • Levend verleden
  • Spectaculair
  • Verrijzenis
  • Goede Vrijdag 2025
  • Palmzondag
  • Gij zult niet doden
  • Vrijdenkers
  • Koekoek!
  • Vrede
  • Christelijke moraal, atheïstische ethiek
  • Al te vroeg gestorven
  • La perfection n'est pas de ce monde.
  • Openbaring
  • Elke mens is uniek
  • Me dunkt...
  • Hybride
  • Sint-Catharina. Brief aan een christen vriend.
  • Het geboortejaar van Jezus Christus
  • Etsi Deus non daretur: zelfs als er geen God zou zijn.
  • Godsvrucht
  • Eerlijkheid
  • Verlossing: I know that my Redeemer liveth.
  • Gezag
  • Als de vos de passie preekt...
  • De hondse filosofen
  • Anselmus van Canterbury
  • Op mijn eentje
  • Inquisitie in de Middeleeuwen
  • Heksen
  • Gerede twijfel
  • Kristien Hemmerechts' late bekering en mystieke ervaringen
  • De Blijde Boodschap, andermaal
  • Verwondering
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!