mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
31-03-2010
Jeu de Maingain, jeu de vilain
We leven in een vreemd land.
De politieke leider van de Brusselse
Franstalige partij vergelijkt de beslissing van de Vlaamse regering in verband
met de niet-benoeming van drie burgemeesters in de Brusselse rand met die van
de Duitse bezetter. Voor hem is dat een heldere logica, een vergelijking die
nauwelijks mank gaat.
Het conflict is vrij eenvoudig.
Men heeft in België op een bepaald moment
een taalgrens getrokken, in een wanhopige poging om een definitief einde te
maken aan de taalkwestie en aan de voortdurende politieke spanningen tussen de Nederlandstalige
en Franstalige inwoners van dit land, vooral in en rond Brussel. De Franstalige
Brusselaars hebben die taalgrens nooit echt aanvaard. Zij redeneren zo: wij
leven in België en wij vestigen ons waar we willen en we spreken de taal die we
willen, zeker onze moedertaal.
Vlaanderen wil de verfransing rond Brussel
tegengaan en houdt zich dus strikt aan de taalgrens en de taalwetten. Die twee
opvattingen zijn niet te verzoenen.
Stel je eens in de plaats van die
Franstalige Brusselaars. Zou jij in hun geval je eigen taal opgeven en Vlaams
gaan spreken?
Nochtans is dat precies wat Vlamingen
altijd doen. De vele tienduizenden Vlamingen die in de Waalse industrie en in
de landbouw gaan werken zijn in de negentiende en ook nog in de twintigste
eeuw, zijn allemaal, zonder enige uitzondering, op de waardij van één
generatie, volledig verfranst. Vlamingen die naar Nederland uitwijken, zelfs
tijdelijk, spreken binnen de kortste keren het Nederlands van hun omgeving. De
Vlaamse emigranten naar Canada en naar de Verenigde Staten spreken Engels, hun
kinderen spreken alléén Engels. Mijn jongste zoon is na zijn studies Germaanse
in Leuven naar Brussel gaan werken en sprak binnen de kortste keren zo vlot
Frans dat zijn collegas niet konden geloven dat hij een Vlaming was.
Wat is het verschil met de Franstalige
Brusselaars?
Heel eenvoudig: zij hoeven zich niet aan te
passen. Er wordt op hen geen druk uitgeoefend om zich te onderwerpen aan hun
omgeving: zij domineren hun omgeving. Zij zijn meer begoed dan de Vlamingen, ze
kopen de huizen en de gronden in de randgemeenten van Brussel gewoon op. Ze
werken in de grootstad en hebben er een goede baan, maar verkiezen te wonen in
de landelijke groene maar vooral elitaire gordel rond Brussel, waar ze ver zijn
van de allochtone emigranten die Brussel onveilig en verloederd maken.
Waarom zouden ze Nederlands leren?
Voor onze rijke cultuur? Zij beschouwen de
Franse als veel rijker en ze hebben niet eens ongelijk. Geen enkele Vlaming zal
beweren dat de Vlaamse taal, de Vlaamse kunst of literatuur belangrijker zijn
dan de Franse en gelijk hebben ze.
Ze hoeven ook geen moeite te doen om zich
verstaanbaar te maken, zoals de Vlamingen die naar een anderstalige streek
emigreren of gaan werken. Waar ze ook gaan, verstaat men hun Frans en is men
zonder meer bereid om hen in het Frans aan te spreken. In enkele randgemeenten
zijn ze nu overweldigend in de meerderheid, zodat ze zich kunnen beroepen op
democratische rechten: de drie burgemeesters zijn inderdaad democratisch
verkozen, met zeer ruime meerderheden.
Waarover zeuren wij dan?
Omdat democratie niet zomaar de wet van de
meerderheid is, of van een plaatselijke meerderheid. Democratie veronderstelt
ook dat men de wetten van het land respecteert en in België zijn dat ook en
vooral de taalwetten en de talloze infame akkoorden die de taalgroepen hebben
gesloten om hier samen te kunnen overleven. Men kan dus niet zomaar ergens een
streek overnemen, kracht is macht, en alle wetten en overeenkomsten en
compromissen aan zijn laars lappen. Wij Vlamingen mogen dat niet op Waals
grondgebied, zij mogen dat niet op Vlaams. Ook dat is zeer eenvoudig, ook dat
is democratie.
De Franstalige Brusselaars moeten leren
inzien dat België inderdaad een vreemd land is, dat het samenleven van
anderstalige groepen slechts mogelijk is als men elkaar respecteert en de
afspraken naleeft, als men zich onthoudt van imperialistische praktijken.
België hangt aaneen met de subtiele afspraken die de bevolkingsgroepen in de loop
der eeuwen hebben gemaakt. Wie daaraan raakt, brengt het voortbestaan van dit
België in direct gevaar.
Jeu de main, jeu de vilain, zegt men in het Frans; bij ons is dat ongeveer: wie wind zaait, zal storm oogsten.
Misschien heeft Vlaanderen niet veel te
winnen met het einde van België. Franssprekend België en met name Wallonië
hebben echter zeer veel te verliezen. Maar daar trekken de Franstalige
Brusselaars zich niets van aan: hun sterke unie met Wallonië is een cynische
politieke berekening, een kwestie van zetels in het parlement. Zij hebben geen
last van de economische teloorgang van Wallonië, zij eten uit de vleespotten
van Brussel en Europa.
Men kan en zal wellicht nog honderd jaar
zeveren over de taalkwestie in en rond Brussel (want elders stelt die zich
niet, tenzij misschien in de bescheiden gemeente Voeren). Maar één ding is
zeker: de Vlaamse Gemeenschap zal de veroveringsdrang of zelfs de de facto
annexatie van de Brusselse rand door de Franstaligen nooit aanvaarden. Er is
geen enkele politieke partij die dat aan haar leden kan verkopen. Er is geen
enkele politicus of politica die naar de (Vlaamse!) kiezer kan trekken met een
reputatie van laksheid op dat punt, laat staan een schandvlek van capitulatie.
Er is dus geen politieke oplossing voor het
probleem van de verfranste randgemeenten. De onzinnige toestand die er gegroeid
is, zal wellicht nooit de officiële erkenning krijgen die de Franstaligen
opeisen, noch hebben we veel reden om te hopen dat die verfransing ooit nog
ongedaan kan gemaakt worden. Men zal dus, aan beide kanten van de taalgrens,
met die onzinnige situatie moeten leren leven, want niemand is bereid ervoor te
sterven.
Als de Franstalige Brusselaars en de Waalse
politici die hen steunen of dulden het spel dus hoog willen spelen, moeten ze
beseffen dat hen ongetwijfeld hetzelfde lot wacht, en wel in dezelfde streek,
als de Franse Empéreur Napoléon in 1815. Het is misschien goed dat ze bedenken
dat de leeuw die nu over de povere restanten van het toenmalige slagveld en de
al dan niet verfranste maar steeds verder oprukkende verkavelingen waakt, geen
symbool is van België/la Belgique maar destijds is opgericht door de (enige) Nederlandse
koning van de zeer tijdelijk verenigde Nederlanden ter herinnering aan zijn
zoon, overigens een minder dan geniaal strateeg, die tijdens de slag bij
Waterloo gewond was geraakt.
Ook dat is een historische vergelijking en
een minder kwetsende, denk ik.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
28-03-2010
Léonard betoogt tegen abortus
Mijn woorden zijn nog niet koud, of de
nieuwe aartsbisschop van Mechelen-Brussel haast zich om het goede voorbeeld van
zijn voorganger af te zweren en de ergste vrees van velen binnen en buiten de
kerkgemeenschap te bevestigen.
Godfried Danneels hield zich wijselijk aan
de raad van Jesaja: men hoorde hem schreeuwen noch roepen en zelfs zijn stem
niet verheffen op straat (Jes 42, 2-4, klik hier voor meer uitleg: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=592145).
De uitzonderingen die hij daarop nu en dan toch meende te moeten maken,
bijvoorbeeld toen hij zich memorabel laatdunkend uitliet over de moed van Hugo
Claus bij diens beslissing om waardig het leven te verlaten, of toen hij de
gelijkwaardigheid van de vrouw schabouwelijk reduceerde tot een geografisch beperkt
en recent cultuurgebonden verschijnsel, waren des te opvallender omdat ze zo scherp
contrasteerden met zijn meer bewonderenswaardige gebruikelijke en terechte intellectuele
schroom.
Vandaag, 28 maart 2010, was er een betoging
tegen abortus en de abortuswetgeving in ons land, die nu twintig jaar van
kracht is. Er waren naar verluidt achthonderd manifestanten en aartsbisschop
Léonard was zeker de meest opgemerkte onder hen. De primaat van België, de
eerste op de protocollaire lijst van het land, verzet zich openlijk, zijn stem
verheffend op straat, tegen een democratisch tot stand gekomen wet, die ook
hij wettelijk verplicht is te onderhouden. Wat staat ons nog te wachten met
deze man?
Vanzelfsprekend staat het eenieder vrij om
zijn of haar mening te uiten, ook over de vigerende wetten. Wat mij stoort aan
dit optreden van de aartsbisschop is dat hij dit niet doet, niet kan doen als
een gewone burger van dit land, maar als aangesteld hoofd van de katholieke
kerk in België en als aanvoerder van de Belgische protocollaire lijst. Hij
maakt derhalve misbruik van zijn (allesbehalve democratisch verworven) positie
om het standpunt te helpen verdedigen van een uiterst kleine minderheid.
Hoewel het een democratisch recht is van
iedereen om te protesteren tegen welke specifieke wetgeving dan ook, is het
voor een vooraanstaand lid van het establishment totaal ongepast en zelfs
ondemocratisch om zich aan te sluiten bij straatacties van enkelingen. Hij moet
zich in zijn positie veeleer voegen of ten minste neerleggen bij de
democratische meerderheid, wat die ook beslist.
De reden voor zijn optreden is natuurlijk
evident. Hij zal zich wel wachten om wekelijks openlijk allerlei
minderheidsverzuchtingen te gaan ondersteunen. Wij zullen hem allicht niet zien
mee opstappen ter ondersteuning van de ongeveer even talrijke voorstanders van
de wederinvoering van de lijfstraf in het onderwijs, om maar iets te noemen.
Neen, het is hem niet te doen om minderheden te steunen in hun democratische
verzuchtingen, maar om een standpunt onder de publieke aandacht te brengen dat is
voorgeschreven door een ondemocratische internationale macht, namelijk de
Rooms-katholieke kerk, die hier in België wel een even rijk als bedenkelijk
verleden heeft, maar die vandaag nauwelijks nog enige invloed heeft en aan
dewelke zelfs de meest optimistische sociologische studies geen andere toekomst
voorspellen dan een steeds snellere af- en definitieve ondergang.
Léonard is een man van de controverse. Dat
wist men, ook in Rome en het is waarschijnlijk dat men precies daarom in Rome voor
hem gekozen heeft toen men een nieuwe kerkleider zocht voor dit sterk
geseculariseerde landje. Elke hoop dat men daarmee die ontkerkelijking een halt
zou kunnen toeroepen lijkt mij echter ongegrond en zelfs meer dan een beetje vermetel.
De ongodsdienstigheid van onze bevolking is immers niet te wijten aan
onwetendheid over de kerkelijke standpunten, maar aan een terechte en bewuste
afwijzing ervan. Ook de meest eenvoudige gelovigen zijn zeer zwaar ontgoocheld
over de kerk waarin ze geloofd hebben. Zij hebben ingezien dat ongeveer alles
wat men hen heeft voorgehouden, de kritiek van het gezond verstand niet
weerstaat. De onderdanige devote houding die men van hen eiste, stond in schril
contrast met de arrogantie en de wereldse rijkdom en machtsgeilheid van de
kerkleiders en het kerkinstituut. De morele voorschriften van een verstarde en
wereldvreemde religie strookten niet meer met hun dagelijkse praktijk en hun
diepste overtuigingen. Wat de religie nog aan geloofwaardigheid restte, ging
finaal verloren in de ontluisterende schandalen waarin haar bedienaars keer op
keer verwikkeld raakten.
Dit alles resulteerde in een massale terugval
van het aantal priesters en religieuzen, van wie velen zelfs op rijpere
leeftijd nog voor een burgerlijk leven kozen, maar ook voor het herleiden tot
quasi nul van het aantal priesterroepingen.
Dat maakt dat de gemiddelde leeftijd van de
parochiepriesters in België de pensioengerechtigde leeftijd ver overschrijdt,
een fenomeen dat niet echt opvalt omdat de gemiddelde leeftijd van de
kerkgangers een zelfde trend vertoont. Er is geen enkele parochie meer die nog
over een eigen exclusieve priester beschikt.
Het ziet er niet goed uit voor de kerk in
België. Enerzijds verheugt mij dat ten zeerste. Ik meen immers dat de evolutie
die wij tijdens ons leven hebben meegemaakt niet alleen onafwendbaar was, maar
ook uiterst bevorderlijk voor de emancipatie van ons volk. Wij zijn beter af
zonder de kerk zoals we die helaas gekend hebben.
Nochtans heb ik steeds gehoopt dat er een
andere kerk mogelijk zou zijn, een kerk die niet hiërarchisch en dogmatisch
afhankelijk was van Rome, een vooruitstrevende en vernieuwende kerk, een
menselijke kerk, een gemeenschap van mensen. Velen hebben dit met mij gedroomd
ten tijde van het concilie, maar allen zijn we zwaar teleurgesteld in onze
verwachtingen. Nogmaals hebben de zogenaamd behoudende krachten het gehaald in
de kerk.
Behoudend, conservatief dat zijn de
kernwoorden van de nieuwe aartsbisschop. Hij stelt bij elke gelegenheid de
vraag: wat is er verkeerd met het behouden van het goede?
De man vergist zich grotelijks. Wat hij
voorstelt om te behouden is niet het goede, maar het kwalijke; niet het
essentiële maar het toevallige en bijkomstige; niet het ware en waardevolle
maar het mythische en bijgelovige; niet het verheffende, maar het vernederende;
niet het reddende, maar het veroordelende.
Het misplaatst conservatisme, het rabiaat
en starlings behoudsgezinde van de kerk heeft in de geschiedenis geleid tot de
meest afschuwelijke misdaden en tot de verschrikkingen van de
godsdienstoorlogen. In onze tijd is het de directe oorzaak van de totale
destructie en het trieste einde van de ooit zo trotse kerk in onze contreien.
Mensen als de bevriende Ratzinger en Léonard prediken het conserveren en het
behouden, maar precies daardoor verjagen zij de gelovigen uit de kerk, net als de
cherubs met het vlammend zwaard die in Genesis de ingang van het Aards Paradijs
bewaken nadat God de mens eruit verbannen had; als ware Engelen des Doods maken
zij in hun intolerante waanzin een einde aan de laatste restanten van het Rijk
Gods op Aarde.
Categorie:samenleving Tags:godsdienst
24-03-2010
de eenzaamheid van de lange-afstandsloper
Deze morgen heb ik me weer eens geërgerd
aan een van de luidruchtige jonge presentators van Klara; we zullen maar geen namen
noemen. Waar vroeger die functie steeds bescheiden en sober was en men zich hoofdzakelijk
beperkte tot een stijlvolle aan- en afkondiging, meent men nu, in deze lossere informele
tijden, daar allerlei persoonlijk commentaar te moeten aan toevoegen, ex
tempore nog wel, dat wil zeggen voor de vuist weg, de ingevingen van het moment
volgend. Die drukdoenerij lijkt dan wel heel spontaan, maar het houdt vele
risicos in.
Vooreerst ben je volledig afhankelijk van
de kwaliteiten of het gebrek daaraan van de presentator. Niet iedereen is even
bekwaam, begaafd en toegewijd en het ad libitum live commentaar leveren is niet
iedereen gegeven. Je hoort mensen dus ook stotteren en naar hun woorden zoeken
en zich af en toe ook fenomenaal vergissen. Bart Stouten had het vorige zondag heel even over
de aria La donna è mobile, die
volgens hem uit Verdis opera Otello
komt. Dat is zo ongeveer hetzelfde als zeggen dat To be or not to be uit Romeo
and Juliet komt. Gelukkig herpakte hij zich snel bij het afkondigen van de
aria uit Rigoletto, evenwel zonder zich te verontschuldigen voor zijn faux pas.
Men kan niet alles weten, natuurlijk en het
grootste gedeelte van wat we zogezegd weten, omdat we er al eens iets over
gehoord, gelezen of gezien hebben, is niet noodzakelijk ook parate kennis, was
dat maar zo Het zou dus goed zijn dat radio- en TV-mensen zich terdege zouden voorbereiden
voor live interviews en andere praatprogrammas en dat ze zich ook enigszins
terughoudend, voorzichtig zouden opstellen, om geen dwaasheden te vertellen.
Maar in een tijd waarin alles vlot moet zijn, de hele dag door, is dat
natuurlijk niet mogelijk en dat is eraan te zien en te horen.
Een andere opvallende nieuwe trend betreft
de programmering: we horen voortdurend dezelfde muziek. Enerzijds kiest men
veilig, namelijk de kaskrakers en het overbekende repertoire, anderzijds speelt
men de CDs die men toegestopt krijgt van de platenfirmas en die brengen
hoofdzakelijk muziek uit waarvan ze zeker zijn dat ze zal verkopen. Bovendien
krijg je die CDs ook op de verschillende zenders te horen in dezelfde periode,
soms zelfs op dezelfde dag De radiozenders als reclamestations voor de
platenfirmas.
We kunnen die nieuwe ontwikkelingen betreuren
en dat doe ik af en toe hartsgrondig. Maar we kunnen er helaas niet veel aan
veranderen. Ik heb ooit op de website van de VRT een reactie geschreven over
een execrabele reportage over de Last
night of the Proms, nee niet ons afkooksel maar het Britse origineel. Ik
kreeg daarop een verontwaardigde reactie van de betrokken beginnende reporter (dezelfde
die deze morgen Daniel Daniels 'een jong aankomend contratenor van de nieuwe
lichting' noemde, terwijl de man in 1966 geboren is en al sinds 1992
professioneel zingt, en ons vervolgens uitnodigde voor het nieuws van acht
uur om negen uur). Het helpt dus niet om te reageren.
Dus moeten we berusten. Dat betekent afhaken
en dat heb ik voor Klaras praatprogrammas dan ook node gedaan. Ik luister
daar nog enkel naar concerten zonder commentaar. Ik verneem van enkele
correspondenten dat zij tot dezelfde conclusie gekomen zijn. We schakelen over naar andere
zenders, maar daar is het probleem vaak hetzelfde. We kunnen nog altijd een
zender opzoeken die continu muziek geeft zonder commentaar, zoals Klara
Continuo. Maar daar hebben ze de slechte gewoonte om vrijwel nooit een
muziekstuk in zijn totaliteit te laten horen, behalve als het om korte
stukken gaat. Je krijgt dus één beweging uit een symfonie, dan één lied, dan
drie onderdelen uit een suite van zes enzovoort. Dat is misschien goed als
muzak of muzikaal behang, maar een horreur voor een muziekliefhebber.
Moeten we dan, met het enorme aanbod dat er
is, toch nog onze eigen CDs opzetten? Ik doe het in alle geval meer en meer.
Het is echter niet alleen het muziekaanbod
dat me op stang jaagt. Wat we op TV te zien krijgen is niet beter, in
tegendeel. Idem voor de (Nederlandse) literatuur, voor kranten en
tijdschriften, voor opera en theater, beeldende kunst Zeldzaam zijn de
gelegenheden waarbij ik me in mijn sas voel bij het aanbod. En als er dan al
eens iets is, zoals een grote tentoonstelling over El Greco, dan lokt die
zoveel volk dat ik me wijselijk aan de drukte onttrek.
Het zal wel de kribbige oude dag zijn... Want ik
verneem dat Klara nu meer luisteraars trekt dan voorheen, dat er meer jonge
mensen luisteren. Dat is prachtig, natuurlijk, maar moet alles dan uitsluitend
op dat nieuwe jonge publiek afgestemd worden? Zijn wij oudere mensen dan van
geen tel meer? Zijn wij geen luisteraars, geen klanten, geen doelgroep, geen publiek, geen
mensen?
Ik ontleen aan de jood Shylock deze bittere
woorden: If you prick us, do we not
bleed? If you tickle us, do we not laugh? If you poison us, do we not die? And
if you wrong us, shall we not revenge? If we are like you in the rest, we shall
resemble you in that. (Shakespeare, The
Merchant of Venice).
Wij hebben heel ons leven gewerkt en
belastingen betaald en nu genieten we van ons pensioen. We zijn met steeds meer
en we hebben geld, want we behoren tot een generatie die geleerd heeft dat
je geen onnodige uitgaven moet doen, dat je moet sparen voor je oude dag. We
zijn gezonder en leven langer, maar we leven steeds meer in een wereld die aan
ons voorbijgaat, die met ons maar weinig rekening houdt.
Men dwingt ons om af te haken, men sluit
ons uit. Hoeveel senioren zitten niet te kijken naar TV-programmas die
bestemd zijn voor kleuters, kinderen, pubers, jonge volwassenen, dertigers,
tweeverdieners, ja voor alle leeftijdsgroepen behalve de hunne?
Oud worden is eenzaam zijn. Dat denk ik
vaak bij het beluisteren van een van Gustav Mahlers aangrijpende Ruckertlieder: Ich bin der Welt abhanden
gekommen.
Etienne Vermeersch en Filip Dewinter in het hoofddoekendebat
Emeritus professor Etienne Vermeersch heeft
de kat de bel aangebonden: hij heeft zich in een veertig bladzijden tellend
essay uitgesproken voor een wettelijk verbod op het dragen van een hoofddoek
voor leerlingen (op school) en voor ambtenaren (bij de uitoefening van hun
ambt). Toen ik dat vernam, heb ik stomverbaasd opgekeken.
Het is immers meer dan verrassend dat een
overtuigd vrijzinnige het nodig vindt om in deze discussie een standpunt in te
nemen ten gunste van een wettelijke beperking van de persoonlijke vrijheid. Zelfs
indien men daarvoor overtuigende argumenten zou kunnen aanhalen, wat Vermeersch
naar mijn aanvoelen op overtuigende wijze niet gedaan heeft, dan nog getuigt
het van een merkwaardig agressieve opvatting over de rol van de politiek in de
maatschappij, een opvatting die hij dan overigens deelt met zijn tegenstanders,
de voorstanders van de afschaffing van de scheiding van kerk en staat. Waar de
islam hoofddoeken oplegt (op basis van de koran, de sharia of wat dan ook),
wil Vermeersch die verbieden (in bepaalde omstandigheden) op basis van
bestaande of nog te stemmen wetten.
Professor Vermeersch meent dat men op zijn
tekst enkel mag reageren met een even lange tekst. Ik zal het wel laten, lieve
lezers, om elke gedachte, elk citaat, elke commentaar, elke conclusie van zijn
tekst te analyseren en van mijn bedenkingen te voorzien. Ik beperk me tot wat
ik als zijn belangrijkste beoordelingsfout beschouw.
Op grond van zijn jarenlange studie van de
Islam meent de professor te mogen stellen dat het dragen van een hoofddoek zonder
meer een bewijs is van een integristische, fundamentalistische, expansionistische,
extremistische en zelfs terroristische islamitisch-godsdienstige levenshouding.
Vertrekkend van die stelling, bouwt hij zijn betoog op, vaak tot in het
absurde. Maar wat indien zijn grondstelling niet klopt?
Je hoeft voorwaar geen groot filosoof te
zijn om in te zien dat wellicht slechts een zeer klein percentage van al de
jonge vrouwen die een hoofddoek dragen ook een fundamentalistische moslima is.
Je kan er zelfs donder op zeggen dat zij over hun godsdienst net zo weinig
weten als gedoopte christenen over de hunne en dat het weinige dat ze erover
weten in beide gevallen nauwelijks strookt met de teksten van de heilige boeken
of de officiële leer van hun kerk.
Jonge moslimas dragen een hoofddoek om
allerlei redenen. Het is een intellectuele vergissing om precies daarin en
daarin alleen de oorzaak te zoeken van alle conflicten tussen bevolkingsgroepen
in onze maatschappij; het is dan ook overdreven, ongepast en zelfs onnozel om
daarvan een breekpunt te maken; nochtans is dat precies wat Vermeersch doet.
Het is spijtig dat een vooraanstaand
vrijzinnige zich aan dergelijke simplistische en eenzijdige journalistiek bezondigt
en dat bovendien doet onder het mom van een wetenschappelijk onderbouwd betoog
en vanuit een verlicht respect voor de vrijheid van godsdienst, geweten en vrije
meningsuiting.
Enerzijds breekt hij alle mogelijke en
onmogelijke argumenten af die de Islam zou kunnen aanbrengen voor het dragen
van een hoofddoek (= het hoofddoek is helemaal niet belangrijk), maar
anderzijds verheft hij het dragen van dat zelfde hoofddoek tot een onduldbare,
uiterst zware inbreuk op de mensenrechten (= niets is belangrijker dan het hoofddoek).
Dat is de kern van zijn vergissing en aangezien al zijn argumenten uitsluitend
daarop gebouwd zijn, valt en staat zijn betoog met de juistheid van die zeer
betwistbare basisstelling. Hij heeft die dubbelzinnigheid niet uit zijn tekst
kunnen houden. Op verscheidene plaatsen spreekt hij zichzelf tegen. Een
voorbeeld: hij roept herhaaldelijk de moslims op om dit symbool, dat geen
historische grond heeft en dat voor hen dus secundair en zelfs onbelangrijk
moet zijn, vrijwillig op te geven, iets wat hen niet moeilijk kan vallen,
aangezien het niet tot de essentie van de godsdienst behoort. Maar hoe kan een
zo onbenullig symbool dan een zo verwoestende invloed hebben op onze
maatschappij dat het moet verboden worden, bij wet, nota bene? Een ander: op
een plaats noemt hij (terecht) de huidige vrede tussen vrijzinnigheid en
katholicisme en het moderne geseculariseerde Vlaanderen hard bevochten, op een
andere plaats is die evolutie zonder problemen verlopen (quodnon).
Waar de redenering faalt, zijn ook de
conclusies onbewezen en onaanvaardbaar.
Er is geen enkele goede reden waarom men
iemand waar dan ook zou kunnen verbieden om een hoofddoek te dragen. Het is onthutsend
dat Etienne Vermeersch zich met zijn uitdagend standpunt allicht ongewild aan
dezelfde extreemrechtse racistische zijde plaatst als de immer provocerende VB-kopman
Filip Dewinter, die onlangs in plenaire zitting eiste dat een jonge vrouw met
een hoofddoek van de tribune van het Vlaams Parlement zou verwijderd worden.
Gelukkig kreeg de onverbeterlijke Dewinter daar de wind van voren van de
voorzitter en van de andere partijen. Ik hoop dat er ook tegen dit idiote
standpunt van onze professor, hoe emeriet en erudiet ook, voldoende reactie
komt om hem tot wat meer ideologische terughoudendheid aan te zetten. Ik vrees evenwel
dat hij zich in zijn oude dag heeft laten verleiden tot een betreurenswaardig maar koppig extremisme
dat hem in andere tijden en andere dossiers zo bewonderenswaardig vreemd was, een
goede eigenschap die er overigens toe geleid heeft dat men daarin toen wel tot belangrijke
doorbraken is gekomen, iets wat wij van zijn huidige misplaatste inmenging in
dit debat zeker niet kunnen verwachten, noch mogen verhopen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
18-03-2010
Pentagon Papers
Gisterenavond was er laat op Canvas een uitstekende
reportage over de Pentagon Papers, de
topsecret documenten over de Vietnamoorlog die door Daniel Ellsberg
doorgespeeld werden aan de pers. Het was een boeiende en ontnuchterende
bezinning op hoe democratie in de praktijk werkt.
Wij stellen ons Amerika (soms) voor als the land of the free, zoals ze in hun
volkslied zingen, de grootste democratie ter wereld. Dat mag dan al zo zijn,
maar democratie is een relatief begrip, zoals alle abstracte begrippen
overigens. Wat in 1971 voor democratie doorging, zouden wij vandaag veeleer
vergelijken met wat toen Oost-Duitsland was, de zogenaamde Duitse Democratische
Republiek, de infame D.D.R. Het is niet omdat er verkiezingen gehouden worden,
of dat er een parlement is dat er ook echt een democratisch bestel heerst in
een land. Verkiezingen en parlementen waren er in alle communistische landen
ook al, zij het met voorspelbare uitslagen, zoals de lachwekkende monsterscores
van 99,9% bij de herverkiezing van zelfs de meest bloedige dictators.
Tijdens de Koude Oorlog maakte bijna elk
land ter wereld zich schuldig aan ontoelaatbare geheime praktijken. Men zag
overal vijanden, die met alle middelen, ook de meest verwerpelijke, moesten
bestreden worden. Dat was ongetwijfeld een gevolg van de Tweede Wereldoorlog,
toen de hele wereld opgedeeld was in vrienden en vijanden, allies en enemies. Daarin
is pas met de val van de communistische regimes achter het IJzeren Gordijn enige
verandering gekomen. Er zijn nu nog wel enkele schurkenstaten zoals
Noord-Korea, Iran en de Taliban, maar Obama zal niet meer over Rusland spreken
als the Evil Empire, het Rijk van het
Kwaad, zoals Reagan steevast deed.
Wat is een democratie dan wel?
Etymologisch is het woord afgeleid van het
Grieks, een samenstelling van dèmos, volk en kratos, macht. Het is dus een
politiek systeem waarbij de macht bij het volk ligt. Maar een rechtstreekse,
directe democratie bestaat in geen enkel land: het is niet denkbaar dat zelfs
in een klein land als het onze iedere burger dezelfde rol zou spelen in het
politieke bestel. Een parlement bestaat niet uit álle burgers, maar uit volksvertegenwoordigers.
We spreken dan van een parlementaire of representatieve democratie.
Die vertegenwoordigers worden na vrije
verkiezingen aangesteld en ze duiden in hun rangen mensen aan die bepaalde politieke
en maatschappelijke functies opnemen, telkens voor een bepaalde termijn.
Met vrije verkiezingen bedoelen we dat elke
burger zich kandidaat kan stellen, dat alle burgers gelijk zijn voor de wet,
dat er geen privileges meer zijn, zoals in het feodale stelsel of de absolute
monarchie. We bedoelen ook dat de mensen vrij zijn om een mening te hebben, om
ze te uiten, ook als ze niet overeenstemt met die van anderen of van het regime
dat aan de macht is.
Geldt in een democratie dan steeds de wil
van de meerderheid, heeft de meerderheid altijd gelijk? Dat is een van de
problemen binnen elk staatsbestel, ook binnen de democratie. Als mensen bijeen
zitten om een beslissing te nemen, is het een democratische regel dat de
meerderheid beslist. Maar dat betekent niet noodzakelijk dat het een
democratische beslissing is of zelfs dat ze op democratische wijze genomen is.
Een voorbeeld zal dat duidelijk maken.
Als een volksvergadering, met welke
overweldigende meerderheid dan ook, een maatregel zou goedkeuren die strijdig
is met democratische principes, bijvoorbeeld de afschaffing van de vrije
meningsuiting of de discriminatie van een bevolkingsgroep, dan is die
beslissing desgevallend wel op geldige wijze genomen, maar kan toch niet
democratisch genoemd worden.
Evenmin is een beslissing echt democratisch
wanneer ze wel in overeenstemming is met de democratische beginselen, maar
slechts door een minderheid wordt goedgekeurd. De twee elementen moeten dus
aanwezig zijn: meerderheidsbeslissing én in overeenstemming met de
democratische principes.
En dan nog is er vaak een probleem: de
meerderheid moet ook op een democratische manier tot stand gekomen zijn. Als
men bijvoorbeeld de leden van een volksvergadering, het parlement zeg maar,
onder druk zet, op welke manier dan ook (omkopen, bedreigen, voorliegen ) om
een bepaald resultaat te bereiken, dan hebben we wel een meerderheid, maar geen
democratische. Het is evident dat de communistische monsterscores niet het
resultaat waren van vrije verkiezingen of van democratisch samengestelde en oordelende
meerderheden.
Dat is dikwijls de moeilijkheid in onze
moderne democratieën, ook hier bij ons. Wij spreken van particratieën, waarbij
het de politieke partijen zijn die de werkelijke macht uitoefenen, niet de
individuele verkozenen des volks. Onze vrije verkiezingen gaan niet echt of
hoofdzakelijk tussen individuele burgers, maar tussen politieke partijen. Het
partijbestuur legt de lijst en de volgorde van de kandidaten voor de
verkiezingen vast, bepaalt de themas, de strategie, de prioriteiten, de
allianties Het is voor een individu vrijwel onmogelijk om zich als
onafhankelijke kandidaat voor te stellen, los van een partij, hoofdzakelijk
omdat hij of zij daartoe de middelen niet heeft. Die middelen komen van de
staat zelf of van bijdragen van andere burgers en daar geldt het mattheuseffect:
het water stroomt naar de zee.
In Vlaanderen spreken we van democratische
partijen en andere, om een onderscheid te maken tussen het Vlaams Blok/Belang
en alle andere. Die ene partij noemen we ondemocratisch en terecht: zij huldigt
principes die niet stroken met de elementaire democratie, vooral het principe
van de gelijkheid: het VB erkent immigranten en Moslims niet als evenwaardige
burgers. In Nederland heeft men een partij die gelijksoortige denkbeelden voorstaat.
Het is in principe mogelijk dat partijen,
of ze nu democratische principes huldigen of niet, democratisch samengesteld
zijn en intern op een democratische manier functioneren. Dat dit zowel bij de
ene als bij de anderen niet steeds het geval is, daar hoeven we geen
tekeningetje bij te maken. Het VB lijkt meer op een dictatuur, door de langdurige
concentratie van de macht bij slechts enkele personen en de weinig transparante
werking. Maar het is ook een dictatuur van de meerderheid, die ondemocratische
populistische ideeën voorstaat.
Men kan zich echter ook terecht vragen
stellen bij het democratisch gehalte van álle politieke partijen. Dat is bij de
Vlaamse Socialisten steeds het geval geweest en het is vandaag niet anders. Allerlei
incidenten en interne afrekeningen maken dat duidelijk, het woord democratisch
deficit is zelfs openlijk gevallen. Binnen de CD&V heerst eveneens nog
steeds een ijzeren partijdiscipline: het zijn de partijstandpunten die
verdedigd worden; het aantal keren dat de volksvertegenwoordigers in het parlement
hun geweten mochten volgen bij de stemming is op één vinger te tellen. De
uitslag van stemmingen in het parlement is voorspelbaar: meerderheid tegen
oppositie. Wisselmeerderheden zijn een taboe voor alle patijen, natuurlijk. In
de Verenigde Staten zijn er maar twee partijen en dat maakt het nog
bedenkelijker: het is ja of nee, er is geen plaats voor nuances.
Er zijn dus heel wat aspecten aan het
democratisch karakter van een politiek bestel en van een samenleving en het is
onwaarschijnlijk dat er ooit ergens een volmaakte democratie zou kunnen bestaan.
We moeten het dus doen met benaderingen van dit ideaal. Dat betekent dat we
voortdurend op onze hoede moeten zijn voor afwijkingen en inbreuken op de
democratische principes, op alle niveaus en in alle omstandigheden.
De mens is niet steeds lief voor zijn
medemens, homo homini lupus. De
geschiedenis van het mensdom is er een van onvoorstelbaar geweld, vroeger en
nu. Een van de vormen daarvan is de quasi onweerstaanbare neiging van mensen of
groepen om dwang uit te oefenen op anderen. Dat gebeurt onvermijdelijk met
wapens en wie de machtigste wapens heeft, heeft ook de grootste macht. Dat was
vroeger zo en het is vandaag niet anders. Het is duidelijk dat dit geen
democratisch principe is.
Daarom moeten wij ons steeds zonder
aarzelen en ondubbelzinnig verzetten tegen elk gewapend ingrijpen, ook als dat
zou ingegeven zijn door een terechte bezorgdheid voor de democratische principes.
Laten we enkele voorbeelden bekijken.
De oorlog in Vietnam was, dat bleek overduidelijk
uit de geschiedenis met de Pentagon
Papers, geen strijd voor de democratie, noch politiek gezien, noch in de aanwending
van de middelen; het was een onverdedigbare ingreep in een soeverein land, met
als enige bedoeling het vrijwaren van de ideologische, politieke en economische
macht van de V.S. in Indochina.
Hetzelfde moeten wij zeggen over de inval
in Irak. Zeker, ook het bewind van Sadam Hoessein was allesbehalve een
democratie, maar een gewapende inval door enkele landen, zonder mandaat van de
Verenigde Naties en veroordeeld door vele democratieën en alle communistische
en ex-communistische landen, is een ongeoorloofde inbreuk op alle internationale
rechtsprincipes. Het is een aanfluiting van de democratie en het is
onwaarschijnlijk dat men op die manier in een land een democratie kan herstellen
of stichten.
Wij moeten ook de eindeloze conflicten en
burgeroorlogen in centraal Afrika scherp veroordelen. Wij westerlingen dragen
een zwaar koloniaal verleden met ons mee en dat maakt het ons onmogelijk om op
een serene manier met onze vroegere kolonies om te gaan. Onder die
omstandigheden zijn militaire contacten met hen, van welke aard dan ook, steeds
totaal uit den boze. Als wij het regime in Kinsjasa of het leger van dat regime
rechtstreeks of indirect steunen, dan zijn wij mede verantwoordelijk voor de
misdaden tegen de mensheid die daar ontegensprekelijk begaan worden.
Het is een gruwelijke gedachte dat wij hier
in onze militaire scholen sinds jaren de hogere kaders opleiden van een leger dat
als een van de meest bloeddorstige ter wereld berucht is. Het is een
ijzingwekkende gedachte dat wij met onze subsidies een leger helpen in stand
houden dat zich voortdurend schuldig maakt aan vreselijke humanitaire aanslagen
op het eigen volk. Het is een surrealistische gedachte dat het Congolese leger hier
bij ons op onze nationale feestdag mee zou opstappen in het militair defilé en
dat onze jongens zouden opstappen in een parade in Kinsjasa ter gelegenheid
van de vijftigste verjaardag van de onafhankelijkheid van onze vroegere
kolonie. Welk detachement zouden we daarvoor selecteren? De paras die tijdens
de onlusten in 1960 mishandeld zijn en die op hun beurt ettelijke slachtoffers
gemaakt hebben onder de bevolking bij de bevrijding van Belgen? Of de
afdeling die tien nauwelijks bewapende strijdmakkers verloor in 1994?
Wat kan zelfs een ceremoniële Belgische
militaire aanwezigheid in Kongo anders oproepen bij een bevolking die jarenlang
door Belgische militairen is onderdrukt in de koloniale periode, dan een
diepgewortelde weerzin? Militaire hulp gebeurt onvermijdelijk steeds aan het
regime dat aan de macht is, niet aan de oppositie en in Kongo is het regime uitsluitend
gesteund op militaire macht. Er zijn verkiezingen geweest, maar wij weten dat
ze niet of nauwelijks democratisch waren en wij moeten vaststellen en durven erkennen
dat dergelijke verkiezingen geen garantie zijn voor een democratisch bewind of
voor een democratische maatschappij. Wij mogen ons niet verbergen, zoals de
Belgische regering doet, achter die verkiezingen. Wij moeten durven uitspreken
wat iedereen weet, namelijk dat er in Afrika wellicht geen enkel land is dat
ook maar enigszins het ideaal van de democratie benadert en dat Kongo in de rij
van die prille democratieën zeker niet op de eerste plaats staat.
Pieter De Crem, onze Crembo, flamboyant minister
van Oorlog, onvermoeibaar wereldreiziger, lakei van de Amerikaanse
oorlogsindustrie, christendemocraat en katholiek gelovige, is een gevaarlijke
idioot. Hij is dat vooral omdat hij zich daarvan niet eens bewust is. Hij is
overtuigd van zijn eigen gelijk, zoals ook Nixon dat was. Hij glorieert in zijn
rol als pseudomilitair aanvoerder, would-be veldmaarschalk, condottiere,Führer
van ons afgeslankt, jonger en daardoor nu zoveel performanter leger, een leger
dat zich op zijn instigatie ver moet houden van vredesmissies en zich
concentreren op zijn basistaken: vechten, tegenstanders doden, collateral dammage of niet. Onze F-16
toestellen bestoken in Afghanistan met de meest gesofisticeerde wapens een
zootje ongeregeld, de Taliban, religieuze vrijheidsstrijders bewapend met
gestolen AK-47s en ineen geknutselde bermbommen. Ook dit is een oorlog die we
niet alleen niet kunnen winnen, maar ook, zoals in Vietnam, een onverantwoorde
en ongeoorloofde inmenging in een land waar we niets te winnen hebben, maar
veel te verliezen.
Wij hebben niets geleerd uit Vietnam of uit
andere conflicten, niets.
Dat heeft ook Daniel Ellsberg zich
gerealiseerd. Toen hij de Pentagon Papers
verspreidde onder senatoren en volksvertegenwoordigers, gebeurde er absoluut
niets. Pas toen hij naar de pers trok en Nixon zich als een razende op deze
klokkenluider wierp, kwam er enige politieke reactie. Maar dat betekende nog niet
dat iedereen de 7000 bladzijden plots ging lezen; dat Nixon niet herverkozen
werd; dat men zich onmiddellijk uit Vietnam ging terugtrekken: dat heeft allemaal
nog jaren geduurd en Ellsberg is moeten blijven vechten, ook later onder meer tegen
de inval in Irak.
Het is goed dat we even blijven stilstaan
bij de gebeurtenissen van toen en bij mensen die de geschiedenis eigenhandig hebben
veranderd zoals Daniel Ellsberg. Als we zo iemand vergelijken met het onthutsend frivole militarisme van feldwebel
Pieter De Crem, dan stijgt het diepe rood van de plaatsvervangende schaamte ons
tot over de oren. Wat moeten we aanvangen met dergelijke gevaarlijke idioten?
In een democratisch bestel hebben daartoe verscheidene mogelijkheden. We kunnen
zelf de alarmbel laten rinkelen, zoals ik hier nu doe. We kunnen ook aan hem en
aan de partij waarvan hij een zo prominente vertegenwoordiger is, op de gepaste
manier denken bij de volgende verkiezingen. Of we kunnen weer het speldje gaan
dragen met het gebroken geweer, het symbool van dienstweigeraars en
tegenstanders van oorlog.
Oorlog is immers een misdaad tegen de
mensheid.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
09-03-2010
het geknakte riet
Sinds vele jaren is in België een discussie
aan de gang over de behandeling van misdadigers, in het bijzonder van jeugdige
delinquenten.
Aan de ene kant staan de voorstanders van
een strenge bestraffing onder de vorm van opsluiting in de gevangenis. Aan de
andere kant heb je de voorstanders van heropvoeding; zij zijn gekant tegen
gevangenisstraffen en pleiten voor een intensieve begeleiding met het oog op
een snelle re-integratie in de maatschappij. Hoewel je aanhangers van beide
standpunten vindt aan weerszijden van de taalgrens, lijkt in Vlaanderen de
nadruk te liggen op de bestraffing, in Franssprekend België op de begeleiding.
Veeleer dan een vruchtbare discussie is dit
een dovemansgesprek. De reden daarvoor is het onbegrip aan beide zijden voor de
argumenten van de anderen. En dat vindt zijn oorzaak dan weer in het feit dat
de enen vooral ideologische argumenten aanvoeren, terwijl de anderen een hoofdzakelijk
pragmatisch standpunt innemen.
Ideologisch zijn de argumenten over misdaad
en straf. De wet bepaalt welke daden niet getolereerd worden door de
maatschappij en welke straffen zij oplegt aan overtreders. Zo gezien is er niet
veel ruimte voor discussie: justitie is de toepassing van de bestaande
wetgeving, punt uit. Gevangenisstraf is precies dat, niet meer en niet minder.
De tijd van dwangarbeid en lijfstraffen is voorbij. Gevangenisstraf is
vrijheidsberoving en wat een gevangene in zijn cel aanvangt, is zijn zaak.
Pragmatisch is de houding waarbij men zich
afvraagt of gevangenisstraffen efficiënt zijn, of zij het beoogde resultaat
opleveren, wat het resultaat is van de straf en de strafmaat. Men stelt zich
daarbij de vraag wat eigenlijk de bedoeling is van de strafwet. Sluit men een
moordenaar op om de maatschappij te beschermen tegen eventuele nieuwe moorden?
Om de moordenaar de gelegenheid te ontnemen om nieuwe misdaden te plegen? Om
hem tegen zichzelf te beschermen? Of is het werkelijk een morele bestraffing,
zoals men een kind placht te straffen voor kleine vergrijpen? En wat is daarvan
dan weer de bedoeling? Bij kinderen hoopt men dat de straf hen een lesje leert,
dat ze zich zullen onthouden van dat gedrag, bijvoorbeeld liegen of stelen, om
de straf te vermijden die eraan vastzit bij ontdekking. Ontrading heet zoiets, deterrent, afschrikking. De straf als
leerproces. Is dat ook wat wij met het bestraffen van misdadigers beogen? Wij
hebben integendeel de indruk dat zij zeer goed weten dat ze iets doen wat niet
mag, maar ondanks de afschrikking toch het berekend risico nemen wegens de
geringe pakkans.
Misdaad en straf is ook een morele,
ethische kwestie. Een misdaad onbestraft laten, dat gaat in tegen ons
rechtvaardigheidsgevoel. Maar ook in die context stelt men zich weinig vragen
over de vorm die de straf aanneemt. Men krijgt twintig jaar en daar laat men
het meestal bij. Twintig jaar wat? En wat doet dat met een mens? Het leven in
de gevangenis is niet meer wat het was vijftig jaar geleden, maar dat het geen
pretje is, dat is ook vandaag wel duidelijk. Mensen die dat van dichtbij
meemaken, stellen zich ernstige vragen over het nut van domweg mensen opsluiten.
Men probeert ook het gevangenisleven enigszins zinvol te maken, de gevangenen
als mensen te behandelen, niet als misdadigers of nummers. Men organiseert werk
of bezigheid, ontspanning, een vorm van gemeenschapsleven naast de opsluiting
in de cel, alleen of met enkele anderen. Er is verlof, bezoek en voorlopige
vrijheid. Men bereidt actief voor op het moment dat de straf ten einde is en de
ex-misdadiger opnieuw een plaats in de maatschappij zal moeten innemen.
Al die versoepelingen zijn een doorn in het
oog van de voorstanders van de harde lijn. Die vinden al de inspanningen die
men doet ten gunste van de gevangenen volkomen onterecht: zij hebben blijkbaar
alle rechten verloren bij hun veroordeling. Het is de mentaliteit van: sluit ze
op en gooi de sleutel weg. Het is een simpele redenering, je hoeft er niet bij
na te denken.
Anderen denken wel na, zowel ideologisch
als pragmatisch. Zij vragen zich af of de maatschappij zich voordeel doet met
de simpele houding en komen tot de conclusie dat dit niet zo is. Zij geloven
dat mensen die iets misdaan hebben toch nog een toekomst hebben, tijdens hun
bestraffing en ook daarna. Zij geloven dat met een goede begeleiding
misdadigers terug op het rechte pad kunnen gebracht worden. Zij durven de vraag
te stellen naar het waarom van de misdaad, de levensgeschiedenis van de criminelen
en naar de gevolgen van de bestraffing. Zij zoeken naar andere vormen van
vrijheidsberoving, naar alternatieve straffen en naar een menselijke vorm van
opsluiting.
Maar een intensieve begeleiding en een
menswaardige behandeling van veroordeelde misdadigers vragen grote inspanningen
en veel, veel geld.
Wij hoorden op het nieuws over de Britse jongeman
die tien jaar geleden samen met een makker een kleuter gruwelijk vermoordde,
zij waren toen zelf amper tien jaar. Aan zijn begeleiding en re-integratie in
de maatschappij, inclusief een nieuwe identiteit, zijn miljoenen besteed. En nu
zit hij weer in de gevangenis, voor ernstige maar niet nader genoemde feiten.
Dat doet de gemoederen hoog oplaaien, zeker bij de hard-liners. Die zien zich bevestigd in hun onverzettelijk standpunt
en grijpen maar al te graag dergelijke incidenten en recidieven aan om een vernietigend oordeel uit te spreken over wat zij een onvergeeflijk toegeeflijke houding noemen tegenover criminelen.
Het is onmogelijk om op momenten als deze
een ernstige, rustige bespreking te voeren. En toch is dat nodig. Wij moeten
ons in de eerste plaats afvragen of een menselijke behandeling en
wederopvoeding van delinquenten en vooral van jeugdige delinquenten efficiënt
is. Wat is het succes ervan? Hoeveel hervallen in hun misdadig leven, hoeveel blijven
daarna op het rechte pad voor de rest van hun leven? Wij hebben er als
maatschappij geen belang bij dat mensen opgesloten zijn, ook dat kost handenvol
geld en het heeft weinig of geen invloed op de criminaliteit. Het is precies in
landen met overvolle gevangenissen dat de misdaadcijfers het meest
onrustwekkend zijn. Nederland en België zijn buren en op vele punten
vergelijkbaar, maar het misdaadbeleid is er zeer verschillend. België
exporteert nu zelfs zijn overtallige gevangenen naar leegstaande gevangenissen
in Nederland.
In de media krijgen we wel de sensationele
berichten over verkrachters die op de eerste dag van hun penitentiair verlof alweer
toeslaan, over mensen die al voor de tiende keer veroordeeld zijn voor gelijksoortige
feiten. Hoe vaak horen we het refrein niet dat misdadigers die gevat zijn al bekend
waren bij het gerecht? Hoe vaak zeggen we dan niet: en waarom zaten die dan
niet vast?
Wat we veel minder vaak horen zijn de
koele, objectieve statistieken. Hoeveel mensen zitten er in onze gevangenissen?
Voor welke feiten? Welke leeftijdsgroepen? Voor hoeveel jaar? Wat is het
resultaat van begeleiding, van alternatieve straffen, van penitentiair verlof
en vervroegde vrijlating? Van open cellen en van langdurige afzonderlijke opsluiting?
Hoeveel jonge delinquenten komen als volwassenen opnieuw voor de rechter?
Wellicht gebeurt er sociologisch criminologisch onderzoek, maar wie zal ons
daarover iets vertellen?
Mensen begaan misdaden, dat is een feit.
Hoe we daarmee omgaan, verschilt van land tot land en zelfs van streek tot
streek. Sommige landen voeren nog steeds de doodstraf uit, in andere is dat
zelfs onbespreekbaar. Wat in het ene land een zwaar vergrijp is, wordt in een
ander land nauwelijks vervolgd. Er is geen eenvormigheid in de wetgeving of in
de vervolging. Het budget van justitie verschilt spectaculair van land tot
land, maar is nergens onaanzienlijk. De opvattingen over misdaad en straf zijn
grondig verschillend, zelfs van mens tot mens, zowel ideologisch, ethisch, filosofisch
als maatschappelijk en pragmatisch. De informatie over alle aspecten van het
proces is fragmentarisch en amper bekend, zelfs bij de betrokken politici en
ambtenaren. Wij weten nauwelijks waarover we spreken.
Wel is zeker dat in de omgang van mensen
met elkaar vele levens gebroken worden. De peuter die vermoord werd door twee kinderen
van tien; de ouders van die peuter, maar ook die van de daders; de daders zelf.
Mensen doen vreselijke dingen met elkaar en de overlevenden moeten verder met
hun leven, zo goed en zo kwaad als het gaat. Wat we moeten proberen is de
schade beperken, voor alle betrokkenen, slachtoffers en daders. Daarvoor moeten
we voldoende middelen inzetten, rekening houdend met duizend andere
prioriteiten. Dat is een ingewikkelde kwestie, waarover we het nooit helemaal
met elkaar eens zullen zijn.
In Jesaja, hoofdstuk 42 lezen we:
1
Hier is mijn dienaar, hem zal ik steunen,
hij
is mijn uitverkorene, in hem vind ik vreugde,
ik
heb hem met mijn geest vervuld.
Hij zal alle volken het recht doen kennen.
2 Hij schreeuwt niet, hij verheft zijn stem niet,
hij roept niet luidkeels in het openbaar;
3 het geknakte riet breekt hij niet af,
de kwijnende vlam zal hij niet doven.
Het recht zal hij zuiver doen kennen.
4 Ongebroken en vol vuur
zal hij het recht op aarde vestigen.
Het Bijbelse beeld van het geknakte riet
dat niet afgebroken wordt, heeft zijn weg gevonden in ons taalgebruik en in
onze beschaving. Het vraagt om mededogen tegenover mensen die in hun leven
geconfronteerd worden met onheil. Dat zijn niet alleen de slachtoffers, maar
ook de daders. Als mens moeten wij ervoor bezorgd zijn dat het geknakte riet
niet afgebroken wordt, dat gebroken levens niet vernietigd worden. Ook voor een
kwijnende vlam is er nog hoop. Dat heeft niets te maken met een onverantwoorde en
onduldbare overdreven verdraagzaamheid tegenover misdaad en misdadigers. Het
betekent wel dat een mens een mens blijft, ook wanneer hij het leven van
anderen en daardoor ook dat van zichzelf verwoest. Het helpt niet om in de
media luidkeels om wraak te schreeuwen. Gerechtigheid is het zoeken naar een
aanvaardbaar evenwicht, naar een maatschappij waarin mensen als mensen met
elkaar omgaan onder alle omstandigheden.
PS Wie
goed geluisterd heeft bij het recente afscheid van Kardinaal Danneels als
primaat van België zal in het Jesaja-citaat (herhaald in Mt 12, 18-21) letterlijk
zijn woorden herkennen bij zijn terugblik op zijn ambtstermijn. Ondanks de teleurstelling
om de niet-ingeloste verwachtingen ben ik hem toch nog dankbaar omdat hij
inderdaad zijn stem niet al te vaak ongepast heeft verheven. Misschien was dat
wel het beste dat hij kon doen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
25-02-2010
een festival over de hersenen
Een trouwe lezer en pennenvriend vestigde
mijn aandacht op een festival over de hersenen, dat binnenkort plaatsvindt in
Gent, klik hier voor alle details: http://www.i-brain.be/index.php.
Het is mijn gewoonte niet om hier reclame
te maken, maar dit is toch wel heel bijzonder, vandaar.
Het valt me de laatste tijd op dat er in
het Leuvense zo weinig initiatieven zijn met een vrijzinnig karakter, zeker als
we dat vergelijken met Brussel en Gent. De aanwezigheid van een katholieke
universiteit in de ene stad en van vrijzinnige in de twee andere zal daaraan
wel niet vreemd zijn, maar toch. Ik kan me niet voorstellen dat er in
Vlaams-Brabant helemaal geen vrijzinnigen zouden zijn, of dat activiteiten rond
dit thema in een universiteitsstad als Leuven geen kans op succes zouden
hebben. Men heeft hier een van de grootste concentraties in Vlaanderen van
jonge en oudere intellectuelen, wat statistisch een relatief hoog aantal
vrijzinnigen en atheïsten met zich zou moeten brengen. En toch is hier niets,
maar dan ook niets te bespeuren.
Onlangs was er op de VRT-site een opiniestuk
van Marc Eyskens, klik hier: http://opinie.deredactie.be/2010/02/18/de-relevantie-van-christelijk-en-katholiek-in-een-pluralistische-samenleving/.
Daarin vermeldt hij dat hij al twee keer uitgenodigd is om te gaan spreken voor
de Antwerpse loge en hij ziet dat als een bewijs van de openheid, het
pluralisme van katholiek Vlaanderen. Vreemd, denk ik dan: in de veertig jaar
dat ik aan de Katholieke Universiteit Leuven heb gewerkt, heb ik niet één keer
een logebroeder op een spreekgestoelte gezien. Het aantal Gentse of Brusselse
professoren dat in Leuven uitgenodigd is voor een gastlezing, een leerstoel of
een eredoctoraat is onbeduidend of onbestaand. Nee, Vlaanderen is nog altijd
sterk verzuild.
Een echt pluralistische samenleving is niet
voor morgen, dat hebben we ook gezien in de reacties van de katholieke partij Cd&V
op een bescheiden voorstel om de katholieke aartsbisschop en primaat van België
te verwijderen van zijn eerste plaats op de lijst van het diplomatieke
protocol. Ik twijfel er niet aan dat men ook binnen die partij wel beseft dat
dit gebruik vandaag geen zin meer heeft, maar het is voor hen onbespreekbaar,
omdat het een overwinning zou zijn aan de vrijzinnigheid en dus een nederlaag
voor de katholieken.
Wat moeten we overigens verstaan onder
pluralisme? Letterlijk betekent het veelvormigheid, dus een erkenning dat er
meer dan één opvatting is over maatschappelijke, politieke, culturele onderwerpen
en dat die naast elkaar moeten kunnen bestaan. Wil dat ook zeggen dat alle
opvattingen evenwaardig zijn? Ik meen van niet.
Laten we een extreem voorbeeld nemen.
Misschien herinneren we ons nog Jonestown in 1978 en de Branch Davidians in
1993, indien niet: klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=278.
Dit waren extreme, fanatieke sekten die op een bijzonder gewelddadige manier
aan hun einde gekomen zijn. Moeten we die ook tolereren, een plaats geven in
een pluralistische maatschappij? Er zijn maar weinig mensen die in hun
pluralisme zo ver zullen gaan. Een maatschappij moet telkens de afweging kunnen
maken of een groep of vereniging een gevaar betekent voor het voortbestaan van
de maatschappij en van haar leden. Wanneer een groep of vereniging de wetten
overtreedt, dan moet zij daarvoor vervolgd worden. Dit is bijvoorbeeld zo voor
de zogenaamde kerk of godsdienst Scientology. Het verbaasde mij te vernemen dat
senator Hugo Coveliers onlangs is gaan spreken op een bijeenkomst van die sekte
en er ook nadien veel goeds wist over te vertellen.
Het verwondert mij niet minder dat
christenen vaak jaloers kijken naar het succes van de Islam en daarin een
herleving zien van het godsdienstige. En het blijft me ergeren dat zovele
intellectuelen, die overigens vrijwel niets afweten van de leer van het
katholieke christendom, dit toch blijven verdedigen omwille van de
uitzonderlijke betekenis ervan voor onze beschaving. Ik moet nog altijd de
eerste ernstige argumenten horen voor die afgezaagde stelling. Ik blijf erbij
dat onze beschaving zich ontwikkeld heeft in een voortdurende en pijnlijke strijd
tegen de principes van het christendom.
Want wat zijn de grote principes, de
universele waarden van onze huidige wereldwijde beschaving? Democratie; raciale
en seksuele gelijkheid; individuele vrijheid van levensstijl; volle vrijheid
van denken, spreken en de pers; afwezigheid van elke religieuze autoriteit in
het legislatief proces en het onderwijs; absolute scheiding van kerk en staat.
Denk eens twee minuten na en zeg dan zelf welke bijdrage de godsdiensten
daaraan ooit geleverd hebben of vandaag leveren. En vergelijk dat eens met de
niet aflatende inspanningen van vrijdenkers, vrijzinnigen en atheïsten door de
eeuwen heen.
Nochtans is het bewust atheïsme, dat enkel
deze principes aanhangt, een kleine minderheid, nauwelijks geduld in zelfs de
meest pluralistische delen van onze maatschappij.
Gaan we terug naar de tijd van de Contrareformatie en de Verlichting, de
Inquisitie, de Franse Revolutie en de Restauratie? Leren we dan werkelijk niets
uit de bloedige geschiedenis en moeten we ze dus helaas herhalen?
Misschien is een festival over de hersenen
echt wel een goed idee.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
02-02-2010
Drastische oplossingen
Het is me weer wat. Enkele jonge boeven
raken slaags met enkele jonge politieagenten en het land staat in rep en roer.
De verontwaardiging is groot, althans in Vlaanderen. Niet zo in Brussel en
Wallonië, daar zijn ze blijkbaar wel wat gewoon op dat punt. Zei de jolige burgemeester
van Brussel-stad niet: geweld? waar? wanneer? En: is het anders dan anders? Vlamingen die maatregelen vragen tegen Franstalige
allochtone misdadigers worden al gauw van verdoken racisme verdacht. De betrokken
ministers gaan weer samenzitten. Mijn vader zaliger zei daarover: ze
dronken een glas en ze deden een plas en alles bleef gelijk het was.
Laten we het eens over die verontwaardiging
hebben. Wij reageren op het nieuws van dat geweld alsof we er zelf bij waren, bijna
alsof het op ons gepleegd was. Wij stellen ons in de plaats van de betrokkenen.
Men noemt dat: plaatsvervangende verontwaardiging. De burgemeester van
Brussel-stad bekijkt enkel de statistieken: is er opvallend meer geweld? Nee?
Dan is er niets aan de hand: een fait divers. Wij reageren emotioneel op het
sensationeel gebrachte nieuws, hij niet. We hebben allebei gelijk, natuurlijk.
Laten we het even over mogelijke
oplossingen hebben. Niet voor dit ene probleem, maar meteen voor alles wat
verkeerd gaat in de maatschappij, waarom niet?
Zolang als er al mensen samen wonen, dat
wil zeggen van zodra er mensen op aarde verschenen, proberen zij zo goed en zo
kwaad als het gaat samen te leven. Men heeft daarvoor ontelbare systemen,
methoden, regels, voorschriften, afspraken en wetten gemaakt en ook godsdiensten
verzonnen. Onze geschiedenis leert ons dat geen enkel systeem alleenzaligmakend
is, dat men er nog nooit in geslaagd is om de perfecte maatschappij te
realiseren, verre van. Er zijn steeds conflicten, op grote en kleine schaal, er
is steeds geweld, oneerlijke verdeling van de lusten en de lasten, verkwisting
en misbruik allerhande.
Daartegen hebben de mensen steeds
gereageerd en voorstellen geformuleerd om die problemen op te lossen, de kleine
en de grote. Dat heeft slechts heel zelden echt iets opgeleverd en dan nog
meestal voor korte tijd. De mens verandert niet en zijn problemen evenmin.
Wanneer er zich weer eens iets voordoet,
hoort men stemmen opgaan die radicale oplossingen voorstellen of eisen. Het zou
in Brussel ongetwijfeld rustiger en veiliger zijn, indien men alle jongeren van
allochtone afkomst tussen 12 en 32 zou opsluiten. Het lijkt wel alsof sommigen
precies dat ook zouden willen.
Het is evident dat zoiets niet mogelijk is,
praktisch gesproken, om nog te zwijgen van de ethische implicaties. Je kan
alles oplossen met drastische maatregelen, maar die zijn (helaas, volgens
sommigen, gelukkig, volgens sommige anderen) onuitvoerbaar. We hebben de
middelen niet om alles optimaal te laten verlopen. Meer nog: als we die
middelen toch zouden hebben, dan zou er toch nog van alles verkeerd gaan, daar
kan je van op aan. Het zijn niet alleen uitzichtloze achtergestelde jongeren
die misdaden begaan, er is ook witteboordencriminaliteit. Stinkend rijke
mensen, die niets tekort hebben, die zich alles kunnen permitteren, stelen de
spaarcenten van argeloze beleggers, of vergiftigen bewust honderdduizenden
Chinese kinderen.
En toch zijn er altijd en overal mensen die
voor drastische maatregelen pleiten en die het laten voorkomen alsof die ook
perfect realiseerbaar zijn. Vaak zijn dat de kopmannen van (extreem-)rechtse
partijen. Zij spreken daarmee een bevolkingsgroep aan die zich niet kan
voorstellen dat er geen eenvoudige oplossingen zijn voor de problemen, die ze in
hun stamcafé elke dag op luidruchtige wijze oplossen in de walm van hun sigaretten
en de roes van hun alcohol.
Maar er zijn ook anderen. Er zijn in het
verleden altijd mensen geweest die dachten dat zij zouden slagen waar alle
anderen hadden gefaald. Meestal neemt dat de vorm aan van een dictatuur, al
begint het op een meer onschuldige manier. Enkele voorbeelden: het Romeinse
rijk, het christendom, het Ottomaanse rijk, de Islam, het communisme, het
fascisme, het kapitalisme. Allemaal boden ze allesomvattende oplossingen voor
alle problemen. Ze eindigen alle op dezelfde manier: in onderdrukking,
overheersing, dood en verderf, zonder ook maar één probleem ook maar enigszins
opgelost te hebben, integendeel. Lenin en zelfs Stalin waren wellicht
aanvankelijk bezield met grootse idealen, Hitler was de redder van Duistland. Vele
miljoenen doden zijn er telkens nodig geweest om de zaken weer een beetje
convenabel te maken.
Wat moeten we daaruit besluiten?
Vooreerst dat we wantrouwig moeten zijn
tegenover eenieder die radicale oplossingen vraagt of voorstelt. De vraag is
misschien nog te vergoelijken als een emotionele reactie, maar erop ingaan is
nefast. Als iemand met een radicaal voorstel afkomt, let dan goed op, want voor
je het weet ben jij de pineut en hij machtig en rijk.
Er zijn, lieve mensen, geen simpele
oplossingen, jammer maar helaas. Drastische ingrepen (van het Grieks drastikos, letterlijk: werkend, actief,
dus efficiënt, effectief, maar bij ons met een superlatieve bijbetekenis: zeer goed
of zeer agressief werkend); drastische ingrepen, zei ik, zijn gevaarlijk, ze
doen meer kwaad dan goed. Artsen weten dat goed en houden zich (meestal) ver
van paardenremedies. Als je een ingegroeide teennagel hebt, kan je de pijn
verlichten door het hele been af te zetten, natuurlijk, maar dat is geen
oplossing, toch? De basisregel van de geneeskunde is: primum non nocere, begin met geen kwaad te doen. Elke oplossing die
een beschadiging inhoudt, is verdacht.
Moeten wij de drie Brusselse overvallers
standrechterlijk afmaken, een publieke lynchpartij? Neen, neem ik aan. Moeten
ze streng bestraft worden en liefst zo vlug mogelijk? Ja en ja, maar is dat wel
mogelijk? Snelrecht, zegt u, maar dat is hier een contradictio in terminis:
recht is niet snel in een moderne maatschappij, laat staan in Brussel. Uitzonderingsrechtbanken
zegt u? Let daarmee toch maar goed op, zo is elke dictatuur begonnen. Zero-tolerance,
lik op stuk, in bepaalde wijken, zegt u?
Maar terwijl we daarmee bezig zijn, lopen
onze kinderdagverblijven gevaar, spelen de banken gevaarlijke spelletjes met onze
spaarcenten, lopen er psychopaten rond, sluikstorters, huisjesmelkers,
zwartwerkers, zwendelaars enzovoort. Het is een kwestie van prioriteiten.
Hoed je dus voor drastische oplossingen
voor specifieke problemen. Maar wees nog meer beducht voor mensen die globale
oplossingen voorstellen voor alle problemen van onze samenleving. Vandaag is
het de Islam die naar voren geschoven wordt als een panacee. (Van Dale zegt dat
we dat woord van het Frans geleend hebben; maar waar hebben de Fransen het
gehaald? Uit het Grieks, weeral: pan alles;
akos geneesmiddel; graag gedaan, Van
Dale, maar waarom doe je je huiswerk niet zelf?) Als we allemaal de koran en de
sharia zouden volgen, dan was het hier een hemel op aarde.
Als je dat gelooft, dan ben je zalig, bij
manier van spreken. Je hoeft maar even te kijken hoe het eraan toe gaat in
landen waar de Islam alleen aan de macht is om te weten dat ook dat geen
oplossing is. Wij hebben dat meegemaakt, gedurende tweeduizend jaar, met het christendom
en we zijn blij dat we daar nu stilaan van af zijn. Het communisme heeft
grotendeels afgedaan. Maar ook het extreme en globale kapitalisme ligt onder
vuur ten gevolge van de herhaalde crisissen, financiële, militaire en politieke.
Er is met andere woorden geen enkele afdoende en algemeen geldende oplossing,
niet voor de grote problemen en niet voor de kleine. Meer nog: we mogen
dergelijke systemen niet vertrouwen, we mogen er zelfs niet naar verlangen,
tenzij op zeer, zeer lange termijn.
De hemel op aarde is niet voor morgen. We
zullen het dus nog even moeten doen met lapwerk, voorlopige oplossingen en onbevredigende
compromissen. Echte successen mogen we alleen verwachten van het ernstige werk
op lange termijn.
Misschien is het beter om onze energie
daarin te steken dan in het aflaten van stoom, plaatsvervangende verontwaardiging
en geroep op de banken, ministeriële overhaasting, doekjes voor het bloeden en
het mediatiek sussen van de publieke opinie in het vooruitzicht van de volgende
verkiezingen. Talkshows kunnen wel eens leuk zijn, maar het echte werk moet
elders gebeuren. Enerzijds in het parlement, anderzijds en veel belangrijker,
in ons eigen hart.
Verbeter de wereld, begin met jezelf.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
08-01-2010
de valse banaliteit van de moordenaar
Terwijl wij elk uur gespannen de turbulente
verdere ontwikkelingen volgen van de dubbele moord in een dorp hier in het
Hageland, woedt in de media een strijd over de berichtgeving daarover.
Twee dingen vallen me daarbij op.
Enerzijds is er een felle reactie van het
gerecht, justitie, de politie en de advocatuur tegen de vermeende sensatiezucht
van de media. Men haalt alle argumenten boven om de onschuld staande te houden
van de verdachte, niet alleen tot bewijs van het tegendeel, maar tot de
uiteindelijke veroordeling door een rechter.
Dat is een zeer merkwaardige redenering,
ook al is ze juridisch gezien natuurlijk juist: pas wanneer de rechter een
vonnis heeft geveld, is de zaak definitief afgesloten. Maar dat is enkel strikt
juridisch gezien zo. Men kan van de maatschappij in het algemeen en van de pers
in het bijzonder niet verwachten dat zij het engelengeduld opbrengen om de soms
uiterst lange rechtsgang af te wachten voor zij een oordeel vellen op basis van
de informatie die voorligt.
De schuld van de dader ligt vast van op het
ogenblik van de misdaad. Dat is het fait
primitif waarvan we met zijn allen moeten vertrekken. Dat een dader
onschuldig zou zijn tot hij veroordeeld is, is onzin. Zijn schuld begint bij
het plegen van de daad.
Het is natuurlijk evident dat er een ernstig
proces moet zijn, maar dat is in dit geval en in de meeste andere niet meer dan
een bevestiging van wat de gemeenschap én justitie en de politie al lang weten.
Wanneer de onderzoekers massaal en publiekelijk, voor het oog van de cameras binnenvallen
bij een verdachte, dan doen zij dat hopelijk niet zonder zeer zware aanwijzingen,
om niet te zeggen bewijzen. Men kan het de pers en het publiek niet kwalijk
nemen dat zij uit dergelijke spectaculaire acties hun conclusies trekken,
voorbarig of niet. Wat de pers weet, is medegedeeld of gelekt door de onderzoekers,
door het gerecht zelf. Pers en publiek gaan voort op de informatie de ze
krijgen, ze vinden die niet zomaar uit.
Het is hypocriet om dan, zoals een bekende
advocaat, te stellen dat elke verdachte onschuldig is, zolang hij niet veroordeeld
is. Het is ronduit schandalig om ermee te dreigen dat, omdat het publiek zelf
al spontaan conclusies getrokken heeft nog voor het proces, de dader geen
eerlijk proces meer kan krijgen. Als dat waar zou zijn, wat was dan de zin van
het proces tegen de Nazi-leiders? Van de processen tegen de leiders van genociden
en misdaden tegen de mensheid? Moest Hitler, indien hij was gevangen genomen,
vrijuit gaan omdat hij geen eerlijk proces kon krijgen? Laten we alstublieft
een klein beetje ernstig blijven, al was het maar uit respect voor de
slachtoffers.
Ik heb ook ernstige, ja fundamentele
bezwaren tegen veel gehoorde uitspraken als: in elke mens schuilt een
moordenaar; je brave buurman, ja elke mens kan een psychopathische
seriemoordenaar zijn.
Men begaat daar een zeer zware denkfout.
Wat mensen met kennis van zaken als meester Jef Vermassen zeggen, is immers iets
helemaal anders.
Het profiel van een psychopathische
moordenaar is inderdaad banaal. Het zijn vrijwel steeds onopvallende figuren, die
een vrij normaal maatschappelijk leven leiden. Het zijn geen machos of Hells
Angels, geen Lombroso-types, geen monsters van Frankenstein, geen marginalen.
Je kan aan hun lichaamsverschijning of aan hun leefgewoonten niet zien dat ze
in staat zijn tot zware misdaden.
Maar dat wil absoluut niet zeggen dat
iedereen die er een beetje onopvallend uitziet en een min of meer teruggetrokken
leven leidt, meteen verdacht is en een potentiële moordenaar! Dat zou wat moois
zijn, want beantwoorden wij niet bijna allemaal aan die omschrijving:
onopvallend, vrij teruggetrokken, een normaal maatschappelijk leven leidend?
Laten we de zaken niet op hun kop zetten: psychopaten vallen niet op, maar niet
alle onopvallende mensen zijn psychopaten!
Het is uitdrukkelijk en evident niet zo dat
elk van onze buren een psychopathische moordenaar kan zijn! Tot ons groot geluk
zijn dat allemaal doodbrave mensen, net zoals wij. Psychopathische moordenaars zijn
de uitzondering, de aller-zeldzaamste uitzondering!
Het is dan ook totaal onjuist dat er in
elke mens een moordenaar schuilt, dat is precies de denkfout: als moordenaars
gewone mensen zijn, dan kunnen gewone mensen moordenaars zijn; wij zijn
allemaal gewone mensen, dus we zijn allemaal potentiële moordenaars! Laten we
wel wezen, dat is onzin. Gewone mensen zijn precies dat: gewone mensen, dus
geen psychopaten. Moordenaars zijn zeer ongewone mensen, maar die zich voordoen
als gewone mensen. Dat is een enorm verschil, toch? Laat je dus niets wijsmaken:
bijna geen enkele mens is zelfs onder de meest uitzonderlijke omstandigheden in
staat om een moord te plegen. Er is niemand die zomaar begint te moorden, als
een gewone, normale mens. Moord behoort niet tot het normaal menselijk gedrag. Wij zijn niet allemaal psychopaten die zich normaal voordoen, wij ZIJN
normaal, of toch redelijk normaal, of normaal genoeg. Wij hebben niet allemaal
een duivel in ons, klaar om los te breken bij de minste provocatie, de stoppen
slaan niet bij iedereen door.
Er is dus geen reden tot paniek, lieve
mensen. Wij mogen nog geloven in de goedheid van de mens. Het is niet omdat één
man op een nacht een afschuwelijke misdaad begaat, dat wij plots allemaal beschaamd
de hand in eigen boezem moeten steken, in het eigen schuldige hart moeten
kijken of in dichte drommen naar de psychiater moeten hollen om eventuele
moordzuchtige gedachten te laten weg analyseren.
Als je dan toch de media wil volgen over
deze tragische, schokkende zaak, hoed je dan voor dit soort van valse
redeneringen.
Uw onopvallende, rustige, ietwat teruggetrokken maar al bij al vrij normale buurman,
Karel
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
07-01-2010
Racisme en neokolonialisme in Europa en in ons hart
Racisme en neo-kolonialisme, dat is wat de
Congolese regering verwijt aan de Europese commissaris voor ontwikkelingssamenwerking,
onze nationale Karel De Gucht. De Gucht blijft daarmee in zijn rol van criticaster
op onze voormalige kolonie, die hij ook als buitenlandminister con gusto op zich nam. Het lijkt wel of
hij nog snel eventjes geprofiteerd heeft van zijn huidige functie, die hij
heeft geërfd van zijn even flamboyante en uitgesproken voorganger, Louis Michel.
Binnenkort krijgt De Gucht de portefeuille van handel. Misschien is dat wel de
reden waarom Congo zo korzelig reageert. De ontwikkelingshulp van de Europese
Commissie is geen kattenpis, maar de regulerende rol van de Commissie in de
wereldhandel is van nog veel groter belang. De Gucht kan in zijn aanstaande
functie Congo veel harder raken dan in zijn huidige tijdelijke. Dat weet men in
Kin maar al te goed.
Ik kreeg van een bevriende collega-blogger
een kettingmail toegestuurd. Daarin zou de Franse premier Fillon zogezegd
uitspraken doen over de Franse allochtonen, asielzoekers en immigranten. Mijn
argwaan was groot, ik kon niet geloven dat om het even welke premier, zelfs om
het even welke politieke figuur zoiets zou debiteren. Een snelle Google maakte
duidelijk dat het om een canard gaat, een vervalsing, die al carrière gemaakt
heeft in Canada en Australië in de voorbije jaren. Ik heb mijn collega daarop
attent gemaakt en hij heeft zijn correspondenten meteen gewaarschuwd dat het
helemaal niet gaat om een tekst van Fillon. Het is gewoon een kwaadwillige,
brutaal racistische tekst. Als je die dus in je brievenbus krijgt: niet
doorsturen! Meteen de prullenmand in.
Enige tijd geleden had ik een ongelukkig dispuut
met een penvriend. Het ging om een geval van ontwikkelingssteun, maar in het
algemeen ook om wat wij kunnen of zelfs moeten doen voor de mensen in Congo en
hoe we dat het best doen. Ook in dat concreet geval kon er, in mijn opinie,
sprake zijn van een minder dan correcte en betuttelende inmenging. Ik meende
dat ik dat aan mijn pennenvriend moest duidelijk maken, zelfs als dat niet in
goede aarde zou vallen en eventueel zelfs het einde zou betekenen van onze correspondentie.
Ik heb zelf vele jaren gefunctioneerd als bursar van de Theologische Faculteit in
Leuven. Ik stond in voor het verzamelen en het beheer van financiële middelen
voor het beurzenfonds en voor het selecteren van de kandidaten, het uitbetalen
van de studiebeurzen en de financiële begeleiding van de bursalen. In die rol
heb ik, met schade en schande, veel bijgeleerd, meen ik, over
ontwikkelingssamenwerking. Ik heb mezelf vaak betrapt op racistische trekjes.
Het is blijkbaar zeer moeilijk om als schenker een neutrale, objectieve
houding te bewaren tegen de personen die afhankelijk zijn van je gulheid en welwillendheid.
Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. A dog does not bite the hand that feeds it. Het gevaar van betutteling,
paternalisme, racisme en kolonialisme is zeer reëel, bijna onvermijdelijk.
Wanneer ik daarop terugkijk, dan weet ik
dat ik ernstige fouten heb gemaakt op dat punt en dat ik dat toen eigenlijk ook
al wist. Ik kan dus niet zeggen dat ik onwetend gezondigd heb. Ik was me altijd
ten minste vaag en soms zeer pijnlijk concreet bewust van mijn menselijke
tekortkomingen en de moreel bedenkelijke manier waarop ik mijn functie uitoefende.
Het heeft me ook doen nadenken over het systeem van dergelijke hulpverlening. Op
termijn heeft me dat voor goed genezen van elke neiging om in te grijpen, op
welke manier dan ook, in andere landen, inzonderheid de zogenaamde
ontwikkelingslanden. Vandaag ken ik geen enkel systeem, geen enkele organisatie,
geen enkele persoon aan wie ik zonder aarzelen nog mijn steun, moreel of
financieel, zou geven.
Dat lijkt hardvochtig (een vreemd woord is
dat, niet? Hard-vochtig Het is een overblijfsel uit de antieke en middeleeuwse,
voorwetenschappelijke geneeskunde, toen alles wat zich in het lichaam afspeelde, gebaseerd was op de lichaamsvochten).
Toch wil ik dat standpunt verdedigen.
Wij hebben niets te zoeken in die landen.
Al wat wij daar al gedaan hebben, heeft waarschijnlijk meer kwaad dan goed
gedaan. Zelfs het concrete goede dat individuele mensen en sommige organisaties
daar ooit gedaan hebben en nog doen, kan niet ontsnappen aan de kwalijke verdenking
van paternalisme, kolonialisme en ja, racisme. Wij beschouwen die landen als onderontwikkeld
en de mensen eveneens. Het is vrijwel onmogelijk voor ons, hier en nu, met ons
verleden en onze rijkdom, om daar anders over te denken, om die landen en die
mensen te behandelen als werkelijk en volkomen onze gelijken, laat staan onze
vrienden. Zolang we daarin niet slagen, moeten we ons kies onthouden van alle denigrerend commentaar en van alle zogenaamde liefdadigheid en nutteloze, schadelijke steun.
De enige samenwerking die ik nog enigszins
kan begrijpen is de economische. Maar ook op dat punt zijn de gevaren
ontstellend groot. Hoe kunnen wij ooit een eerlijke handel opzetten met die
landen? Hoe kunnen wij elke uitbuiting vermijden? Wij zijn daar tot op vandaag
nog nooit in geslaagd, ons palmares is vernietigend. Elke nieuwe reportage
maakt het pijnlijk duidelijk: zelfs onze bestbedoelde inspanningen lopen
meestal totaal faliekant af, voor ons, maar nog veel meer voor de betrokken onderontwikkelden.
Ik pleit dus voor een zeer grote
terughoudendheid, voor een absoluut respect voor de politieke autonomie van de betrokken
staten, hoe precair en suspect die ook is; voor een uiterst voorzichtige
economische samenwerking, gebaseerd op een controleerbare zakelijke
evenwaardigheid die veel verder gaat dan de huidige fair trade doekjes voor het bloeden en de nefaste
Sinterklaassubsidies.
Ik pleit vooral voor een compromisloos,
oprecht en spontaan aanvaarden van de onvoorwaardelijke gelijkwaardigheid van
de mensen uit de ontwikkelingslanden. Dat is de basis van al het andere. Pas
als wij erin slagen om die mensen recht in de ogen te kijken en weten dat wij ons
niets te verwijten hebben, is een nieuwe samenwerking mogelijk.
Maar voor het zo ver is, valt er nog een
lange weg af te leggen. Eerlijke verhoudingen met de onderontwikkelden betekenen
immers onvermijdelijk dat er een einde komt aan de eeuwenlange uitbuiting en
verslaving. Zolang wij niet bereid zijn om een zeer substantieel deel van onze
rijkdom af te staan en het met veel minder te doen, zullen wij hen nooit als
evenwaardige partners kunnen behandelen en zij ons evenmin.
Vriendschap, liefde is slechts mogelijk
tussen mensen die weten dat zij werkelijk elkaars gelijken zijn.
Ik weet niet of we daar ooit zullen in
slagen. We hebben, me dunkt, niet eens de eerste stappen in de goede richting
gezet, in de politiek of in ons hart.
Ik moest daaraan
denken toen ik onlangs een aflevering zag op tv over de Leuvense
hulpgevangenis. Een man van 36 zat vast voor drugsfeiten. Zijn leven als
volwassene was een opeenstapeling van vrij lange gevangenisstraffen en korte periodes
van voorwaardelijke vrijheid. Maar ergens aan het begin van dat alles was er
een bizarre episode.
Hij had een
relatie met een jonge vrouw, ze hadden een kindje van drie maanden; hij had
werk, alles leek goed te gaan. Maar een vroegere vriend van zijn vrouw kwam
roet in het eten strooien. Hij bedreigde het jonge gezin herhaaldelijk en
uiteindelijk schoot hij met een jachtgeweer eerst zijn vroegere vriendin het
hoofd af, dan de baby en vervolgens zichzelf. Toen de man thuiskwam van zijn
werk, stonden de politie en de ziekenwagens aan zijn deur.
Hoe kan je met
zoiets omgaan? Hoe leef je verder na zon brutale breuk in je leven, in je
verwachtingen? Je moet het meegemaakt hebben om het te weten, vrees ik.
Maar we kunnen
ons wel voorstellen dat die gebeurtenissen een enorme weerslag hebben op de
gemoedstoestand van iemand. Het verandert je leven. Het verlaat je nooit meer. Je
bent voor de rest van je leven de man aan wie zoiets overkomen is. Een
dergelijke schokkende ervaring maakt je werkelijk tot een ander mens. Er is de
periode voor die feiten en de periode erna, de rest van je leven. Je wordt
nooit meer de oude. Er zijn dingen die voorgoed voorbij zijn, die je niet meer
aankan, die je zelfs niet meer verlangt. En de mogelijkheid dat zoiets gebeurt,
blijft je altijd bij. Je geloof in de goedheid van de mens heeft een
definitieve knauw gekregen, je herstelt nooit meer helemaal.
Wat met ons
gebeurt vanaf het ogenblik van onze geboorte, bepaalt hoe dan ook wat we zijn
op elk moment van ons leven. Alle omstandigheden, alle gebeurtenissen, elk
detail dragen we mee, bewust of onbewust. Ons brein registreert veel meer dan
wij denken, waarschijnlijk zelfs alles wat we waarnemen, in kleuren en geuren.
Alles wordt opgeslagen in onze geheugenbanken en speelt daar een rol, klein of
groot, in de onpeilbare processen van denken, verlangen, herinneren, vreugde en
pijn, beslissen en twijfelen. Wat we doen en laten is getekend door al wat
daaraan voorafging.
Het kind dat we
waren is de vader en de moeder van de man en de vrouw die we zijn.
Wij dragen ons
verleden met ons mee, het grootste gedeelte onbewust, maar de belangrijkste,
meest opvallende feiten verdwijnen zelden of nooit uit ons dagelijks
bewustzijn. Dat zijn vooral de intense ervaringen met geliefden, ouders, kinderen,
broers en zussen, vrienden. Sensationele gebeurtenissen die men van nabij beleeft:
natuurrampen, zware ongevallen, een overval, kidnapping, bestolen worden,
lichamelijk leed, zware ziekte. Mensen die de oorlog hebben meegemaakt, zijn of
waren daarover opvallend zwijgzaam, ze nemen die onuitspreekbare ervaringen mee
in hun graf.
De meesten onder
ons zijn gelukkig gespaard gebleven. Het leed dat ons trof hebben we goeddeels
verwerkt, de tranen wellen alleen nog op moeilijke momenten in onze ogen. We
leven een normaal leven, of toch zo goed als. We hebben aan ons verleden geen
traumas overgehouden, geen noemenswaardige afwijkingen, fobieën, angsten of
andere opvallende psychische problemen. We voelen ons soms wel een beetje
depri, een eufemisme voor dat taboewoord: depressief, maar daarover praten we niet,
het gaat wel over. Soms ook niet: in ons land maakt bijna één op vijf personen
ooit wel eens een depressieve periode door.
Straks is het
weer Nieuwjaar. We wensen elkaar het beste toe, vooral een goede gezondheid,
inderdaad.
Ik vraag me af
wat ik die eenzame, gebroken man in de gevangenis moet toewensen, die wanhopig
probeert om de scherven van zijn leven te lijmen, met veel vallen en opstaan.
Welke kansen heeft hij nog, welke mogelijkheden?
Wat ik voor hem
hoop, maar zonder veel overtuiging, is dat men hem ondanks alles met respect
behandelt: de chefs en de directie van de gevangenis, de mensen van de
politie en van het gerecht, inzonderheid de rechter die beslissingen neemt over
zijn leven; de hulpverleners, zijn vrienden in de gevangenis en daarbuiten en
ten slotte wij allemaal, die zo snel zijn met het uitspreken van ons oordeel,
maar die in de verste verte niet kunnen vermoeden wat het is om te moeten leven
met een verleden dat meer jaren van leed, wanhoop, ontgoocheling, misdaad en
straf, pijn en smart heeft gekend dan uren zonneschijn en menselijke warmte.
Het zou wat zijn,
als wij allen er zouden in slagen om onze zelfingenomenheid even te vergeten en
hem een kans te geven, ook als we weten dat hij die wellicht weer zal verknoeien.
Het zou wat zijn
Maar als ik hem
was, dan zou ik er niet al te zeer op rekenen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
28-12-2009
de wrede logica van Pieter De Crem, minister van oorlog
Terwijl de kerstvrede zowat overal ter
wereld vrolijk maar efficiënt aan stukken geschoten wordt, denkt onze regering
eraan om, op voorstel van de minister van oorlog en op instigatie van onze gewaardeerde
bondgenoten, inzonderheid de Verenigde Staten, het mandaat van onze troepen in
Afghanistan te verlengen en uit te breiden. De veiligheid van de ganse Westerse
wereld staat evident op het spel door de opstand van enkele duizenden fundamentalistische
en nationalistische traditionele vechtjassen in de meest afgelegen en
onherbergzame streek van de hele wereld.
In interviews met Crembo, het militair
genie uit Aalter en met plaatselijke commandanten en voetvolk, blijkt deze
zending van onze troepen daarnaast gesteund te zijn op een zeer merkwaardige
redenering.
Wij hebben, zegt de minister van oorlog,
een leger. Maar dat is geen goed leger: de soldaten en de commandanten zijn te
oud, te dik, te vadsig, te dom om te helpen donderen, letterlijk dan. Ons leger
is niet in staat om te vechten. Daaraan moeten we iets doen: al wie niet kan
vechten vliegt eruit, het is tenslotte een leger. Al wat niet dient om te
vechten of dat vechten mogelijk te maken, wordt geliquideerd. Alle taken die
niet op het vechten gericht zijn, worden afgebouwd: vredesmissies,
brandwondencentra, kazernes
Anderzijds gaat men jonge mensen aantrekken
om een nieuw, strijdbaar leger uit te bouwen met veel minder volk. Men zoekt
enerzijds mensen die technisch uitstekend gevormd zijn, om de gesofistikeerde
wapens en hulpmiddelen te bemannen. Anderzijds zoekt men zeer jonge knapen en
meisjes, net van school, met of zonder diploma, die een snelle praktische
opleiding krijgen om ingezet te worden in conflictsituaties. Het leger krijgt
precies dat als enige taak: vechten, waar en wanneer de gelegenheid daartoe
zich voordoet. Het heeft, zo klinkt het steeds weer, immers geen zin om een
leger te hebben dat niets anders doet dan zich voorbereiden op iets dat zich
hier bij ons waarschijnlijk nooit meer zal voordoen, namelijk het beschermen
van het land en de bevolking. Nee, die voorbereiding moet haar logische bekroning
krijgen in de ultieme test: het vechten zelf; geen enkele simulatie kan dat
vervangen. Het heeft trouwens ook geen zin om peperduur materiaal aan te kopen,
zoals gevechtsvliegtuigen, tanks, raketten, spionagemateriaal en daar niets
anders mee te doen dan in onze achtertuin soldaatje spelen met losse flodders.
De taak van het leger is vechten!
Dat is een strenge logica en onze minister
van oorlog is ervan overtuigd dat daar geen speld of bajonet tussen te krijgen
is. Hij heeft, zo lijkt het wel, ook de andere leden van de regering overtuigd
van dat feilloos geniale militaire inzicht.
Er is evenwel een andere conclusie die zich
opdringt aan eenieder die langer nadenkt dan onze minister van oorlog, een
opdracht die zelfs een klein kind tot een goed einde moet kunnen brengen, want
nadenken is, zoals samenhangend of zelfs maar verstaanbaar praten, niet de
sterkste kant van onze minister van oorlog. Ons land en onze bevolkinginderdaad voor hun voortbestaan niet meer afhankelijk zijn van ons leger; het
is zelfs zeer de vraag of dat ooit het geval geweest is in de recente of verder
achter ons liggende geschiedenis. Zelfs de meest idiote en normvervagende particraat
die de christendemocratie ooit in haar rangen heeft gekend, de infame
villabouwer en illegale geldklopper Leo Delcroix, heeft vele jaren geleden die alternatieve
strenge militaire logica ingezien en de legerdienst afgeschaft en het leger
omgevormd tot een overheidsdepartement zoals het ministerie van financiën of
een parastatale zoals het openbaar vervoer of de post: een systeem om partij-
en syndicale vriendjes een sinecure te bezorgen, zodat ze een goed loon hadden
en al hun tijd konden besteden aan het cultiveren van hun politieke en
syndicale dienstbetoon. Vechten? Ons leger? Ben je gek
Probeer daar maar eens een speld of bajonet
tussen te krijgen: als we geen leger meer nodig hebben, dan schaffen we het
toch af? Als alle landen inzien dat ze geen leger nodig hebben, dat oorlogen
nog nooit iets hebben opgelost en integendeel al zeer veel menselijk leed en
economisch onheil hebben gesticht, dan schaffen we alle legers toch af?
Maar neen. De legers blijven bestaan. Aan
de top staan politici zoals onze minister van oorlog en zijn grote voorbeelden,
George W. Bush en Vladimir Putin. Daaronder zwermen een groot aantal hoge
militairen, afgestudeerd aan militaire scholen, die gezworen hebben hun land te
dienen en de bevelen van de politiek uit te voeren zonder daarbij ook maar één
ogenbik na te denken over de welvoeglijkheid van die bevelen of de
intellectuele en morele integriteit van die politici. En dat apparaat trekt met
verlokkelijke wedden, extralegale voordelen, vaste benoemingen, vroege
pensioenen en de kans om soldaatje te spelen met echte kogels en echte
slachtoffers, een groep jonge mensen aan die anders niet weten van wat hout
pijlen maken, of die geen andere uitlaatklep vinden voor hun ambitie, agressie,
racisme en zucht naar pracht en praal, eer en roem, desnoods postuum. En in de
coulissen wrijven een aantal legale en zeer illegale maar steeds gewetenloze handelaars
in oorlogsmateriaal zich in de goudgeringde handen en tellen de dubbele profijten
van hun leveringen aan beide kanten van de demarcatielijnen.
Het leger waakt niet meer, zoals vroeger, Het
Nieuwe Belgisch Leger Vecht.
In Libanon hadden we een vredelievende
taak: een hospitaal waar ook de burgerbevolking terecht kon, ontmijnen van het
landbouwgebied en de dorpen en steden. Maar dat is helemaal geen taak voor een
leger, zegt onze minister van oorlog fijntjes. Ook in Kosovo is ons leger niet
nuttig meer, sinds de inboorlingen daar voorlopig vrede gesloten hebben. Kongo,
dat zou nog iets zijn, daar is altijd wel ergens een gezellig brandhaardje of
een leuke genocide. Die twaalf paras, die zijn we al bijna vergeten en
Verhofstadt is er niet meer om ons daaraan te herinneren. Vandaag de dag is het
Al Qaida en de Taliban die we moeten bevechten, de baarlijke moslimduivels die
we hier bij ons wel moeten dulden als we geen proces wegens racisme aan ons been
willen, maar die we ginds in naam van de Westerse Beschaving opgetogen mogen
afschieten als kleiduiven, om de opleiding van onze soldaten te vervolmaken en de
aankoop van ons dure wapentuig te rechtvaardigen tegenover de belastingbetaler.
Het is een
verderfelijke, wrede en onmenselijke logica die onze minister van oorlog volgt.
Er kleeft bloed aan zijn handen en geen wijwater van Lourdes dat die vlekken
ooit wegwast. Ik hoop dat de dagelijkse beelden van de stukgeschoten,
uiteengereten mensen in de probleemgebieden, van de vluchtelingen, de
verkrachte, uitgehongerde en wanhopige burgerbevolking, van de kindsoldaten,
van de waanzinnige misleide fundamentalisten, van de jongens die gevallen
zijn voor hun vaderland, al ligt dat duizenden mijlen daarvandaan, aan de
andere kant van de wereld, veilig en wel, dat die schrijnende beelden de met
representatie welgevulde dagen en de wellicht onrustige nachten mogen teisteren
van onze minister van oorlog, Crembo, Pieter De Crem, burgemeester van de
wereldstad Aalter, Master of Romanic
Philology at KUL Katholieke Universiteit Leuven (Flemish-speaking Catholic
University of Leuven), Master of European and international Law at VUB Vrije Universiteit
Brussel (Flemish -speaking Free University of Brussels ); Language
proficiency: Pieter De Crem is Dutch native speaker. He speaks and writes
fluently in French, English, German, Spanisch, Italian and Portuguese. He also
has a basic ability of Russian, al zou dat alles ons zeer verwonderen, want
zelfs zijn native Dutch is zo stuntelig en onsamenhangend dat het nauwelijks voor
een basic ability kan doorgaan, laat staan een fluency.
Op deze 28ste december, dag van de meedogenloos afgeslachte Onnozele Kinderen, waar ook ter wereld, hem, wens ik hem, zijn militaire en burgerlijke kornuiten en de leden van onze laffe,
lamlendige regering een vredige kersttijd toe, zo vredig als die van de slachtoffers
van hun wrede politiek en hun militair genie, waar ook ter wereld.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
12-12-2009
de senaat en de oude gewaden
Ik huiver een beetje om mij nog te mengen
in lopende controverses. Ik haalde hier eerder al fel uit, onder meer naar de politicus
Leterme, en sommige van mijn voorspellingen van toen zijn helaas maar al te
waar gebleken: we hebben nog altijd geen staatshervorming, ondanks alle
beloftes. Een regering hebben we dus wel, onder Leterme nog wel, dank zij de
wonderen van de internationale politiek, maar de prijs die ervoor betaald is,
kunnen we niet anders dan verschrikkelijk noemen: lethargie, immobilisme, banaliteit.
Maar genoeg daarover. Er zijn anderen die
daarover schrijven, dus hoef ik het niet node te doen. Er zijn andere kwesties
die mijn aandacht opeisen en die me veel interessanter lijken dan de Belgische
politiek, en dat is niet bepaald moeilijk: álles is interessanter dan onze
nationale politiek, zeg nu zelf.
En toch Ik kan het niet laten om even stil
te staan bij een recent detail in die Belgische pantomime. Enkele senatoren van
de linkerzijde hebben, in een wanhopige poging om hun obligate onbenulligheid
te contesteren en de verpletterende roodpluchen verveling te verjagen, beslist
een heus wetsvoorstel in te dienen, strekkende tot een uitbreiding van de
scheiding tussen kerk en staat. De politieke partijen, ook die van de
betrokkenen, hebben echter al publiekelijk laten weten dat het enkel gaat om
een folkloristische typisch senatoriale oprisping. Zoals de meeste van de
duizenden dergelijke voorstellen die jaarlijks ingediend worden, zal ook dit
een stille dood sterven, zelfs nog voor het zou kunnen geëncommissioneerd worden.
Waarom er dan aandacht aan schenken?
Omdat het een aangelegenheid ter sprake
brengt die wel degelijk belangrijk is.
Onze grondwet schrijft de volledige
scheiding voor van kerk en staat. Dat is een overblijfsel van de Franse Revolutie,
maar nog meer van de filosofische en politieke debatten die daaraan
voorafgingen. Die scheiding is sindsdien te vinden in alle democratische staten
ter wereld, niet zelden in formuleringen die sterk herinneren aan onze
originele Belgische grondwet. Wij zijn voorlopers geweest op dat punt, stel je
voor. Maar tussen de letter van de wet en de praktijk gaapt een kloof waarin alle
verzamelde edities van het burgerlijk én het kerkelijk of canoniek wetboek
moeiteloos verdwijnen.
Elk kind in Vlaanderen ondervindt vandaag
elke dag aan den lijve dat kerk en staat hier geenszins daadwerkelijk gescheiden
zijn. Het onderwijs is nu nog altijd ten minste even stevig in handen van de
katholieke zuil als 150 jaar geleden. Elke zieke, gehandicapte of anderzijds
hulpbehoevende persoon in Vlaanderen weet dat ook: bijna een op vier
verzorgingsinstellingen behoort tot die zelfde zuil. In ons land heerst, eveneens op basis van
de grondwet, vrijheid van godsdienst. Maar meer dan 85% van de rechtstreekse
staatstoelagen aan de erkende godsdiensten gaat naar, u raadt het, de
katholieke zuil.
In de protocollaire volgorde staat de
primaat (in de niet-biologische betekenis) van België vooraan. Bij alle
officiële gelegenheden waarop hij aanwezig is, neemt hij precedentie op alle
andere burgers van dit land. Daarover ondervraagd zei Kardinaal Danneels
onlangs nog: dat is historisch zo gegroeid, ik heb daar nooit om gevraagd. Dat
moge dan al zo zijn, maar niet alles wat historisch gegroeid is moet ook zo
blijven, dat kunnen we met goede voorbeelden gemakkelijk illustreren:
vaccinatie tegen koepokken is ooit door de paus veroordeeld als onchristelijk,
stemmen voor een Vlaamsgezinde partij is van de preekstoel als zondig
afgeroepen in een herderlijk schrijven van de bisschop van Brugge. Danneels
doet zoals de infame Raad van State: hij spreekt zich niet uit over de grond
van de zaak, hij gaat enkel na wat de wet zegt en of die correct toegepast is.
Het zou hem sieren, als hij dan toch niet gebrand is op die luxueuze eerste
stoel op de eerste rij, om zelf te melden dat hij daaraan verzaakt. Thatll be the day Ik zal het niet meer
meemaken.
Onze senatoren hebben enkele interessante
punten ter sprake gebracht, zoals de overigens slechts relatief belangrijke
protocollaire volgorde. Ze hebben zich evenwel ook laten verleiden tot enkele
regelrechte lachwekkende blunders van formaat. Neem nu hun stelling dat
ambtenaren bij de uitoefening van hun ambt geen enkel uiterlijk teken van hun
godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging mogen dragen: geen kruisen,
hoofddoeken, keppeltjes, tulbanden, oranje kleden of wat dan ook. Dat lijkt
redelijk, maar het is onzin. Het is ook discriminatie: als je als ambtenaar
houdt aan die uiterlijke tekenen, dan ben je gezien; je wordt dan namelijk
effectief uitgesloten van dat ambt. Vergelijk dat eens met wat in India
gebeurt. De huidige president is een Sikh en dat zie je eraan. Niemand die
daaraan aanstoot neemt, ook hier bij ons niet. Zoals ik al zei: het is niet wat
je op je hoofd hebt, of niet hebt, maar wat erin zit, of er niet in zit.
Als we afstand nemen van dergelijke onzin,
en dat is echt wel nodig, dan blijft de essentie over. Scheiding van kerk en
staat staat niet gelijk met de invoering van een vrijzinnige staat, daarover
zijn de beste vrijzinnige filosofen het eens. Het betekent integendeel een
neutrale staat op het gebied van godsdienst en levensbeschouwing. Dat houdt
evident nog altijd niet in dat iedereen neutraal zou zijn of moeten zijn, zoals
men in dictatoriale regimes voorstond en voorstaat. Aucontraire, zoals wij
in Vlaanderen zeggen; in een ideologisch neutrale gemeenschap kunnen duizend
bloemen bloeien, zonder dat de staat of de concurrentie ze vertrappelt.
Nogmaals integendeel: de staat moet die tere bloempjes waar nodig beschermen,
zodat ook minderheden kunnen genieten van de rechten die ze als vrije burgers
bij wet genieten.
Dit brengt op zijn beurt mee dat geen van
al die burgers, noch enige vereniging van burgers, zich de macht mag
toe-eigenen om anderen aan hun opvattingen te onderwerpen. Enkel de staat,
geleid door de democratisch verkozen vertegenwoordigers van het volk, heeft dat
recht.
En daar wringt helaas al te vaak het historisch
nauwe religieuze schoentje.
In Vlaanderen is iedereen vrij om te kiezen
tussen alternatieven. Je kan je kinderen naar een katholieke school sturen of
een officiële. Maar er is wel een verschil! Omwille van historische
omstandigheden zijn er meer en vaak ook betere katholieke scholen, meer en
betere katholieke ziekenhuizen en verzorgingsinstellingen, syndicale organisaties
en belangenverenigingen allerhande. Er is dus wel vrije keuze, maar het is geen
eerlijke keuze, geen keuze tussen volledig gelijkwaardige alternatieven. Als
enkel overtuigde katholieken hun kinderen naar de katholieke scholen stuurden,
dan waren die meteen opgedoekt: ze zouden niet genoeg leerlingen hebben om
gesubsidieerd te worden.
Dat is de Vlaamse en de Belgische paradox:
godsdienst is er zo goed als onbestaande, maar de structuren van het
triomfalistische katholicisme van voor 1960 zijn zo goed als volledig intact
gebleven en vaak nog versterkt. De overgrote meerderheid van de bevolking is in
de praktijk ongelovig, vrijzinnig dus, maar weigert zich zo te noemen of zo te
gedragen. Ze houden de schone schijn op, gotweet waarom. Theologisch en
filosofisch ongeschoolde maar ambitieuze leken hebben stiekem de plaats
ingenomen van priesters, paters en nonnen en dat is helaas niet altijd een
verbetering gebleken. Ze hebben zich vaak tersluiks de materiële voordelen, de
privileges en het autoritaire gezag van hun voorgangers toegeëigend, maar
missen naast de intellectuele en geloofsvorming niet zelden de elementaire naastenliefde,
om nog te zwijgen van de gehoorzaamheid, de kuisheid en de armoede die we bij
de religieuzen tenminste nog mochten veronderstellen.
Ik steun dus zelfs de meest schamele pogingen
om de werkelijke ideologische verhoudingen te laten gelden in onze samenleving.
Neem nu de talloze kerken. Sommige zijn
architecturaal belangrijk, maar de meeste helemaal niet. Ze staan leeg, te verkommeren,
de enige bewoners zijn echte duiven die, in tegenstelling tot het mystieke
spirituele exemplaar, tonnen afval achterlaten. Onlangs liet de deken van
Leuven de onnoemelijk vervuilde en verloederde bouwvallige Sint-Jakobskerk
zien. Ik heb daar veertig jaar geleden nog enkele uren per week de parochiale
bibliotheek opengehouden in mijn vrije tijd, het was ook toen al een beschermd
monument. Je kon nu zien wat die bescherming betekent: een veroordeling tot de
totale roemloze ondergang, de totale en onherstelbare destructie. De Vlaamse
kerkgemeenschap en haar leiders kennen het probleem, maar zijn onmachtig en
onwillig om het aan te pakken, laat staan op te lossen. Men wil al die kerken
behouden, beschermen, maar precies daardoor veroordeelt men ze tot de
uiteindelijke ondergang. Vergelijk daarmee de krachtdadige aanpak van de
socialist en vrijdenker, de burgemeester advitam van dat zelfde Leuven, van de Sint-Pieters
hoofdkerk. De hele zichtbare buitenkant is zorgvuldig gerestaureerd, elke
verweerde steen door een nieuwe vervangen, de toren hersteld. Binnen is het
hoogkoor eveneens in zijn oude glorie hersteld en dan ingericht als museum en occasionele
concertzaal. Het schip van de kerk, dat gebruikt wordt voor de eredienst ligt
er al decennia desolaat bij, er is geen geld voor die restauratie. Dat is de
Belgische paradox in de praktijk.
Laten we in hemelsnaam toch de moed
opbrengen om de dingen te noemen met hun naam. Een lelijke kerk moet je desgevallend
net zo goed afbreken als een lelijk huis of bankgebouw. Een prachtige kerk of
kapel moet je in de praktijk beschermen, niet in een koninklijk besluit. Als ze
geen religieuze functie meer vervullen, geef ze dan een beschaafde en
respectvolle andere, dat kan niet zo moeilijk zijn.
Laten we de resterende sporen van ons
verleden ernstig onderzoeken en dan zelf beslissen wat we willen houden en wat
niet. Dat geldt niet enkel voor die kerken, maar ook voor onze hele cultuur.
Die is, ik ben de laatste om het te ontkennen, doordrongen van religiositeit.
Maar bescherming van ons cultureel erfgoed betekent niet alles laten zoals het
is en het desnoods liever laten verkommeren dan er ook maar iets aan te
veranderen. We kunnen niet alle kerken redden, ze zijn ook meestal het redden
niet waard. We kunnen ze niet allemaal herstellen in hun oorspronkelijke
toestand, daarvoor is er geen geld genoeg, en er is ook geen enkele reden toe. Indien
de kerk ooit al drager zou geweest zijn van grootmenselijke waarden, dan is ze
er op spectaculaire wijze niet in geslaagd om die over te dragen op volgende
generaties.
Onze cultuur hoog houden betekent niet dat
we ons allemaal in een folkloristisch plunje steken of teruggrijpen naar de
alchemie voor onze gezondheidszorg (al komt de terugbetaling van sommige
alternatieve geneeswijzen door de ziekteverzekering gevaarlijk dicht in die
buurt). Wij passen ons voortdurend aan, dat is de kracht van de menselijke
soort. We evolueren razendsnel, op tien jaar tijd ziet onze wereld er al anders
uit. We bouwen voort op wat er is, if we
can see far, it is because we are standing in the shoulders of giants. Wie
dwergen als opstapje gebruikt, zal helaas altijd kortzichtig blijven.
Een kerk die hardnekkig vasthoudt aan het
verleden, die het oppervlakkige niet kan aanpassen om de essentie te redden, die
is verloren. In de voorbije vijftig jaar hebben we precies daardoor de
teloorgang meegemaakt van katholiek Vlaanderen. De demografische basis voor het
voortbestaan van het katholicisme in Vlaanderen is onbestaande. Ik heb de
stellige indruk dat de overjaarse kapiteins van de kerk beslist hebben om met
hun zinkend schip ten onder te gaan, of liever: om zoals de Vliegende Hollander
en kapitein Nemo, om niet te spreken over Hitler, hun schip en hun bemanning
met zich mee te sleuren in hun eigen onafwendbare waanzin en ondergang.
Als de kerk er niet in slaagt haar eigen
cultureel erfgoed, roerend en onroerend, materieel en spiritueel, effectief te
beschermen, dan moet de gemeenschap dat doen. Behouden wat waardevol is, maar
krachtdadig en beslist afwijzen en afschaffen wat niet essentieel is, niet
waardevol, niet behartigenswaardig. Geen Beeldenstorm, geen heksenjacht, geen godsdienstoorlog,
geen nieuwe strijd om de ziel van het kind. Maar ook geen valse goden en geen
verdoken vasthouden aan de macht van een main
morte, een godsdienst die ten onder is gegaan aan zijn eigen illusies. Het
is tijd om de oude gewaden af te leggen. We kunnen de uitdagingen van de
komende eeuwen niet tegemoet gaan gekleed in de verlepte grauwe pakken van de
parochiepriesters, het purper en rood op de gespannen buiken van de kerkvorsten
of de clowneske tabbaard van de eenzame oude man in zijn protserige Romeinse gevangenis.
Categorie:samenleving Tags:politiek
07-12-2009
hoofddoeken en minaretten
Hier bij ons hebben we al het hoofddoekendebat
gehad en in Zwitserland nu ook de infame minarettenvolksraadpleging. We hebben
in het Westen in vele landen politieke partijen die racisme als enig agendapunt
hebben. Er zijn skinheads en andere alternatievelingen die vreemdelingen rauw
lusten. Heel wat mensen zetten zich af tegen het anders zijn van de anderen. Ze
willen dat de anderen zich aanpassen. Anders moeten ze maar vertrekken. Ze
beschouwen het anders zijn als bedreigend. Wij zijn hier thuis en we zijn zoals
we zijn, we zijn altijd al zo geweest en zo willen we ook blijven. Wie naar
hier komt, moet zich voegen: onze normen aanvaarden, worden zoals wij, naadloos
opgaan in onze gemeenschap.
Een vaak gehoord argument daarvoor is: dat
doen wij toch ook?
Inderdaad. Vlamingen die uitwijken zijn
roemruchte aanpassers. Zelfs emigranten van de eerste generatie gaan er prat op
dat ze na enkele jaren niet meer te onderkennen zijn van hun autochtone buren.
In de tweede generatie spreken de kinderen zelfs geen Nederlands meer,
grootouders hebben het daarmee soms moeilijk.
Als Vlaming en Nederlandstalige heb je niet
altijd veel keuze: niemand verstaat je. Als je wil werken en samenleven, dan
moet je wel de taal van het land leren, er zit niets anders op. Men verwacht, eist
het van ons, niet principieel maar praktisch.
Het valt op dat dit zo is voor mensen die
uitwijken naar beschaafde landen: onze buurlanden, Groot-Brittannië, Ierland
of andere West-Europese landen; de Verenigde Staten ook, Australië,
Nieuw-Zeeland. Even opmerkelijk is dat Vlaamse (en andere West-Europeanen) het
statuut van expat koesteren (van geëxpatrieerde: iemand die zijn vaderland
heeft verlaten) wanneer ze in een ander land terechtkomen: de Golfstaten,
Afrika, Azië, Zuid-Amerika. De aanpassing daar is minimaal: gehoorzaamheid aan
de wet, meer niet. Men gebruikt een lingua franca, meestal Engels, de landstaal
leert men niet. Men past zich ook niet aan aan de plaatselijke klederdracht of
de eetgewoonten. Expats zijn berucht voor hun hautaine houding tegenover de
inboorlingen. Herinner u onze kolonies
Als we dat patroon onderzoeken, dan zien we
een hiërarchische structuur. De zwakkere moet zich aanpassen aan zijn omgeving,
de sterkere niet. Doodarme Vlamingen die uitweken naar Canada of de VS. waren
op geen tijd Amerikanen. Vlamingen die naar de Kongo trokken verfransten soms,
maar werden zeker geen inboorlingen. Italiaanse armoedzaaiers die naar hier
gehaald werden om in de mijnen te werken, spraken al gauw een mondje Frans, hun
kinderen meestal nog enkel dat.
Als we dat toepassen op de huidige immigranten
in België, dan zien we dat wij daar de rol van de sterkere opeisen: de
immigranten moeten zich aan ons aanpassen. Sommigen hebben dat vrij goed gedaan.
Met andere groepen is dat minder goed
gelukt. Wij beschouwden hen wel als zwakkeren, maar zo zien zij zichzelf niet.
Een van de problemen is dat ze ook fysiek herkenbaar zijn: de huidskleur, de
kledij, de godsdienstige gebruiken. De huidskleur blijft, natuurlijk, enkel iemand
als Michael Jackson had genoeg geld en was gek genoeg om zich te laten
verbouwen. Het zijn vooral Moslims die erop staan om hun culturele en
religieuze gebruiken te behouden.
Dat herkenbaar anders zijn, willen zijn en
willen blijven, zorgt hier en daar voor problemen. Vlaanderen was homogeen
Vlaams en katholiek, een Moslim valt meteen op. Zelfs een kleine minderheid van
Moslims wordt als een bedreiging voor onze eigenheid beschouwd, zeker als die
zich concentreert in bepaald wijken of steden zoals Antwerpen, Borgerokko,
Kuregem
Er is echter geen sprake van dat de Moslims
Vlaanderen of België zouden overrompelen. Er gaat geen enkele druk uit van hen,
cultureel, religieus, vestimentair of wat dan ook. Zij hebben niet de bedoeling
ons te bekeren, ze eisen alleen het recht op om te blijven zoals ze zijn.
Het gaat dus helemaal niet, zoals men vaak
hoort, om een bedreiging van onze eigenheid: wij mogen die rustig behouden. Het
is wel een bedreiging van de homogeniteit, de Vlaamse eenvormigheid. Maar is
die er wel? Is die er ooit geweest? Zeker na 1950 is die vermeende gelijkvormigheid,
de Vlaamse norm, snel verdwenen. Je hoeft nu maar eens rond te kijken op straat
om een kakelbonte verscheidenheid waar te nemen. Een moslim valt zelfs niet
meer op als hij of zij vasthoudt aan de klederdracht van het land van herkomst.
Een skinhead of gothic, of zelfs een wielertoerist ziet er veel vreemder,
on-Vlaamser uit dan de doorsnee moslim(a).
Ook op godsdienstig gebied is er veel
veranderd. België, inclusief Vlaanderen is een van de meest ongelovige landen
ter wereld. Wij zijn nadrukkelijk niet meer zo katholiek als honderd of zelfs
vijftig jaar geleden. Godsdienst speelt nog nauwelijks een rol in ons leven.
Het is een randverschijnsel dat zich afspeelt in de privésfeer. Je hebt
katholieken, protestanten, boeddhisten, joden en nog enkele andere strekkingen,
maar zij bepalen de hoofdcultuur niet meer, er is geen religieus gekleurd
algemeen cultureel beeld.
Onze wereld is met andere woorden zeer
verscheiden geworden, er zijn nog nauwelijks vaste normen, ongeveer alles is
mogelijk, bijna alles is aanvaard. Niemand is verplicht om zich te kleden zoals
de anderen, originaliteit is troef en wordt bewonderd. Exotisch eten en drinken
is in, evenals exotische vakanties.
En toch Toch maken sommige mensen zich
druk over hun medemens, omdat die een hoofddoek draagt bijvoorbeeld, of een
schaap wil slachten zonder verdoving. Als we elk van die zogenaamd storende
elementen nuchter bekijken, dan moeten we snel toegeven dat het om oppervlakkige,
onbelangrijke, niet-essentiële kenmerken gaat. Katholieken hebben kerken met
torens met een haan, protestantse torens hebben een kruis, moskeeën hebben
minaretten met een wassende (of is het een tanende?) maan. De enen hebben hun
rustdag op vrijdag, de andere op zaterdag en nog andere op zondag. Wie aan de liturgische
verplichtingen deelneemt, is nog een heel andere vraag. Sommigen dragen een
hoofddeksel, andere niet; soms is het verplicht, soms verboden. Alcohol is verboden,
of varkensvlees, maar roken niet
Maar wat doet het er allemaal toe? Ik
hoorde onlangs een Vlaming smalend over moslims spreken als die met hun kont
in de lucht, een verwijzing naar hun gebedshouding. Nochtans heeft die mens
zelf vroeger zeker vele uren doorgebracht op zijn knieën op een harde stoel of
bank in een koude kerk. Wat maakt het allemaal uit? Ik daag eenieder uit om een
echt belangrijk verschil aan te duiden tussen mensen, gelijk welke mensen, van
om het even welk ras, land, geloof, cultuur Alle mensen zijn net eender. We
stammen allemaal af van dezelfde voorouders. De verschillen, fysiek en
cultureel, zijn er later bijgekomen.
Darwin heeft een prachtige en verhelderende
studie gemaakt over de gelaatsuitdrukkingen bij bepaalde emoties bij alle
mogelijke mensen over de hele wereld. Daaruit blijkt dat Chinezen, Inuit, Bosjesmannen,
Patagoniërs en zelfs chimpansees net dezelfde snuiten trekken als ze verbaasd,
verdrietig, uitgelaten of dronken zijn als Filip De Winter.
Als sommigen eisen dat de vreemdelingen die
naar België komen zich aanpassen, dan hebben ze geen poot om op te staan. Het
enige dat we kunnen vragen is dat ze onze wetten naleven. Waarom zouden ze zich
verder aanpassen dan dat? Met welk recht zouden wij dat eisen? Moeten alle
Vlamingen zich dan ook aanpassen? En waaraan? Wat is de norm? Moeten we
allemaal een blauwe blazer dragen en een donkergrijze broek? Alle
gepensioneerden een ribfluwelen broek? Allemaal weer katholiek zoals vijftig
jaar geleden? Iedereen friet en biefstuk?
Je ziet het, als we er even over nadenken,
dan moeten we toegeven dat het niet zo simpel is als sommigen willen doen
geloven. België en ook Vlaanderen zijn multicultureel, of we dat nu graag
hebben of niet. Een min of meer beperkte multiculturaliteit is de nieuwe norm,
wereldwijd. DE restaurants wijzen de weg. Etnische of culturele uniformiteit is
passé, komt nooit meer terug. Een volledige assimilatie van alle immigranten is
zelfs geen doelstelling meer, is gewoon niet haalbaar, zelfs niet wenselijk,
het zou een domme verarming zijn.
We kunnen ons daarover druk maken, maar dat
zal niets veranderen. De partij die daarover zon grote mond opzet, het VB,
heeft in dertig jaar tijd geen enkel succes geboekt op dat punt. De
vreemdelingen zijn er nog steeds, er komen er elke dag nog bij en ze passen
zich nog altijd niet aan. Het is een waanidee te verwachten dat al de
vreemdelingen op korte of middellange termijn eruit gaan zien als ja, als wat?
Als welk soort autochtonen?
We moeten met zijn allen maar eens wat
minder zwaar gaan tillen aan de verschillen die er nu eenmaal zijn. Inzien dat
het om zeer oppervlakkige kenmerken gaat is een eerste stap. Dat moet dan wel langs
beide kanten gebeuren: wij autochtone Vlamingen moeten geen koude drukte maken
over de kledij, de gewoonten en religieuze gebruiken van de nieuwkomers. Van
hun kant zullen de vreemdelingen tijdens hun integratieproces wellicht ook
een en ander gaan relativeren, dat zien we nu al gebeuren. Ook zij kunnen niet
anders dan inzien dat we onder het dunne culturele vernisje allemaal net eender
zijn.
Het beste bewijs daarvan en ook de enige
echte test, is dat we elkaar kunnen uitkiezen als levenspartner en dat wij
samen kinderen kunnen verwekken. Dat is toch het enige dat telt?
Laten we dus afstand nemen van elk
standpunt dat de uiterlijke verschillen tussen mensen nodeloos benadrukt of
overdrijft. Elk van ons mag zijn eigenheid beleven, maar moet zich ook eens
afvragen wat er zo speciaal is aan die eigenheid en of ze wel al de moeite
waard is. Misschien kunnen we ook eens iets van een ander leren. Hoelang eten
wij al spaghetti en pizza, kebab, loempia, sushi? Hoelang drinken we al whisky,
mojito? Hoelang dragen we al jeans?
Heb je al eens met een moslim gepraat,
ooit?
Categorie:samenleving Tags:politiek
28-11-2009
abortus: een provocatie
Vroeger dacht men dat een atheïst meteen
ook al Gods geboden aan zijn laars lapte en een liederlijk leven leidde. Dat
komt ervan als je moraal en godsdienst steeds in één adem vernoemt. Wij weten
nu dat daartoe geen enkele reden is. Gedragsregels zijn er voor iedereen, of
men nu religieus is of niet. Wie daarover een indringend boek wil lezen,
verwijs ik graag naar J.L. Mackie, Ethics.
Inventing Right and Wrong. Zie mijn bespreking: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=489735.
Onvermijdelijk duikt dan de vraag op, of
gelovigen en niet-gelovigen dezelfde gedragsregels (moeten) hanteren. Met ons
gezond verstand kunnen we al zien dat er zeker heel wat kwesties zijn waarover
alle mensen eender denken. Gij zult niet doden is niet door God op stenen
tafelen gebeiteld, maar in ons hart gebrand, bij manier van spreken. Het is een
van de eerste regels die de mens, van zodra hij mens geworden was en geen dier
meer was, ging inzien en toepassen, eerst op zijn eigen familie, dan op zijn
ruimere omgeving, tot we vandaag een algemeen aanvaard verbod hebben op moord
en doodslag. Het staat zo ingeschreven in de universele verklaring van de rechten
van de mens, onder artikel 3: Een ieder heeft het recht op leven, vrijheid en
onschendbaarheid van zijn persoon. Ik schreef daarover vroeger al, lees (nog) eens na: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=472.
Als je daar bent, volg dan ook eens de link naar de volledige Nederlandse tekst
van die Verklaring, dan zie je meteen welke andere essentiële rechten en
plichten daarin opgenomen zijn.
De titel en de tekst van de aanhef zegt het
zelf: al die rechten gelden voor alle mensen, ongeacht hun ras, huidskleur,
geslacht, afkomst of wat dan ook: het zijn universele rechten, in principe voor
elk levend wezen, waar en wanneer ook in het hele universum.
Die rechten zijn wel afgekondigd en geratificeerd
als een universele wet door de Verenigde Naties en gelden dus als een
afdwingbare wet voor alle landen ter wereld, maar daarmee zijn die nog niet
door iedereen erkend, laat staan overal en altijd toegepast. Je hoeft maar naar
het nieuws te kijken of te luisteren om te weten dat we nog heel ver zijn van
dat ideaal. Bovendien zijn we het, wat had je gedacht, vaak ook oneens over de
interpretatie van die universele wetteksten. Dat hoeft ons niet te verwonderen
en dat is misschien ook geen slechte zaak. Elk dogmatisme houdt het gevaar in
van fanatisme. Het is beter dat we samen overleggen hoe onze wetten moeten opgesteld,
toegepast en geïnterpreteerd worden, dan dat enkelingen of organisaties dat
zonder verdere discussie opleggen aan anderen.
Er zullen dus verschillen van mening zijn
onder de mensen, ook over zeer fundamentele principes. Laten we teruggaan naar
ons voorbeeld: Gij zult niet doden. Er sterven elke dag mensen en velen van
hen zijn gedood, rechtstreeks of onrechtstreeks, door mensenhanden. Heb je er
een idee van hoeveel mensen er sterven, per dag, wereldwijd? Ongeveer 150.000, of
bijna 60 miljoen per jaar. Sterven is heel gewoon op deze wereld. In de rijke
landen sterft tot 90% van de mensen een natuurlijke dood, door een van de vele
ouderdomsverschijnselen. Wereldwijd sterft meer dan de helft van alle mensen
van de honger; dat zal wel niet in die rijke landen zijn.
Als je dat zo leest, dan ben je geneigd te
denken: ach, wat is één dode min of meer?
Er worden elk jaar 135 miljoen kinderen
geboren, bijna 370.000 per dag. Wat is één leven min of meer dan nog?
Voor de katholieke kerk is elk leven
heilig. Gij zult niet doden wordt niet overgelaten aan het individueel
oordeel of de interpretatie van enkelingen of organisaties, het is een absolute
wet, waaraan niet kan getornd worden. Dat is tenminste wat wij denken. Maar ook
de katholieke kerk doet daarmee aan interpretatie, alleen al door te stellen
dat het een absolute, heilige wet is, een goddelijk voorschrift waarover de
mens niet te oordelen heeft. Dat is in tegenspraak met het algemeen geldend principe
onder mensen: wij zelf bepalen, in onderling overleg, wat onze gedragsregels
zijn. De universele verklaring van de rechten van de mens komt niet uit de
hemel maar uit ons hart. Ze is opgesteld op basis van het gezond verstand van
mensen, niet op grond van een of andere vorm van buitenaardse openbaring.
Bovendien doet de kerk ook in de praktijk
aan interpretatie. Er is vooreerst de kwestie van de gewettigde zelfverdediging.
De Catechismus zegt dat het gebruik van zelfs dodelijk geweld in dat geval
verantwoord is. Meer nog: het is zelfs een heilige plicht voor personen die verantwoordelijk
zijn voor andermans leven, voor het algemeen welzijn van het gezin of van de
gemeenschap (2265). En de tekst gaat verder: De plicht om het algemeen
welzijn van de samenleving te beschermen, brengt mee dat men de aanvaller de
mogelijkheid moet ontnemen om schade toe te brengen. Hierop steunend heeft de
traditionele leer van de kerk erkend dat de wettige overheid op goede gronden
het recht en de plicht heeft om straffen op te leggen die in verhouding staan
tot de ernst van het misdrijf; daarbij wordt, in geval van uiterst zware
misdaden, de doodstraf niet uitgesloten. (2266)
Het is niet moeilijk om aan dergelijke
teksten allerlei interpretaties te verbinden en de kerk zelf heeft dat ook
uitvoerig gedaan, ik verwijs naar de kerkgeschiedenis die doorweven is met
geweld op zogenaamd religieuze gronden. Het is ook merkwaardig dat de kerk nog
steeds de doodstraf wettigt. Zelfs in Rusland is dat niet meer in het geval,
maar wel in het superreligieuze Amerika.
Recentelijk is de kwestie van de abortus
nog eens in het nieuws gekomen. In Mechelen hebben de ziekenhuizen zich
verenigd in een samenwerkingsverband onder de algemene koepel van Caritas Catholica,
de katholieke zuil van verzorgingsinstellingen. Een gevolg daarvan was, dat
men de algemene gedragsregels van die zuil strenger is gaan toepassen in enkele
ziekenhuizen die daaraan voorheen een eigen interpretatie gaven. Abortus is nu
nog enkel om strikt medische redenen mogelijk in al die Mechelse ziekenhuizen.
Jonge vrouwen of koppels die zich aandienen met de vraag om een ongewenste
zwangerschap te onderbreken, worden stelselmatig doorverwezen, dat wil
zeggen: de deur gewezen, geweigerd.
Dit onwrikbaar standpunt van de katholieke
kerk is bekend. Men duldt geen uitzonderingen, er wordt niet over gepraat, ook
niet in geval van incest of verkrachting, bij ernstige mentale of fysieke
handicap, op uitzonderlijk jeugdige leeftijd of wat dan ook, laat staan dat men
de sociale omstandigheden zou in consideratie nemen. Het leven moet hoe dan ook
beschermd worden, vanaf de conceptie.
Het absoluut karakter van dit standpunt is
al een eerste interpretatie. De argumenten die de kerk ervoor inroept zijn
namelijk niet rationeel overtuigend, ze zijn louter gebaseerd op de goddelijke
wet, die we kennen uit de openbaring en door de verklaring daarvan door het
kerkelijk leergezag. Voor ongelovigen, maar ook voor veel gelovigen is dat
onaanvaardbaar. De openbaring gebeurt, althans voor gelovigen, door God zelf,
in de eerste plaats door de Bijbel. Er is in de Bijbel echter geen woord te
vinden over vruchtafdrijving, het woord noch het begrip komt erin voor. Maar
zelfs als dat het geval zou geweest zijn, dan is het inroepen van een
bovennatuurlijk gezagsargument onaanvaardbaar voor de gemeenschap van de
mensen.
Gelovigen hebben weliswaar het recht om te
geloven wat ze willen, maar zij mogen hun geloof niet opleggen aan anderen.
Godsdienstvrijheid is een tweesnijdend zwaard: het betekent dat men vrij is om
te geloven en ook om dat niet te doen. Niemand kan verhinderd worden om zijn
doen en laten af te stemmen op zijn geloof, maar evenmin kan iemand gedwongen
worden om dezelfde redenen iets te doen of te laten. Godsdienstige wetten kunnen
met andere woorden geen universele geldigheid hebben. Zij mogen dan ook hoegenaamd
niet strijdig zijn met de universele verklaring van de mensenrechten, noch met
de wetten van het land.
Voor niet-gelovigen is de openbaring, op
welke wijze ook, en aangezien God niet bestaat, niets anders dan een
interpretatie van mensen, een manier van een groep van mensen om aan anderen te
zeggen wat mag en wat verboden is, ook als daarvoor geen redelijke
verantwoording is, ook als de wet van het land toelaat wat kerkelijk verboden
is of verbiedt wat de kerk toelaat.
Ik ben een zeer overtuigde tegenstander van
abortus. Het is een handeling die me tegen de borst stuit, die me doet gruwen.
Het gaat in tegen al wat mij dierbaar is. Nochtans kan ik mij onmogelijk verzoenen
met of zelfs begrip opbrengen voor het kerkelijk standpunt. Het gaat daarbij
niet (enkel) om principiële redenen. Ik meen zelfs dat er bepaalde
voorschriften zijn die een zo goed als algemene geldigheid hebben, waarop de
uitzonderingen precies dat moeten zijn: uiterst uitzonderlijk. Maar dat er
helemaal geen uitzonderingen kunnen of liever mogen zijn, dat kan ik niet
aanvaarden. Dat betekent dat ook over abortus moet gepraat worden.
Ik kan me voorstellen dat in welbepaalde
zeer uitzonderlijke gevallen, na uitvoerig overleg, rekening houdend met alle
gegevens en na alle andere mogelijkheden ernstig overwogen te hebben, een
niet-medisch vereiste abortus toch mogelijk moet zijn, als de beste van alle
slechte, onvolmaakte want menselijke oplossingen. Het komt me voor dat voor een
aantal mensen een abortus in de allereerste weken of maand(en) minder
traumatisch kan zijn dan bijvoorbeeld het noodgedwongen afstaan van een
voldragen eigen kind aan zelfs de beste adoptieouders.
Het kerkelijk standpunt is duidelijk en
onweerlegbaar tegenstrijdig. Enerzijds laat men dodelijk geweld toe bij
gewettigde verdediging van zichzelf of anderen of van de samenleving. De
inval in Irak is een voorbeeld van zo een preëmptieve aanval en er zijn er nog wel
meer. Ik verwijs nogmaals naar de geschiedenis van de kerk, zonder in details
te treden, de bekende litanie van de inbreuken op Gij zult niet doden door de
kerk zelf is een blijvende schrijnende aanklacht tegen de hypocrisie en de
machtswellust van dit menselijk instituut. Maar anderzijds verheft men het
vijfde gebod in andere gevallen, zoals abortus en euthanasie, tot een absolute
wet, en dat louter op basis van een betwistbare, enggeestige interpretatie van
enkele teksten van vroege kerkvaders en late theologen, dus uitspraken van
mensen, niet eens van God zelf, als die zou bestaan.
Ik betreur deze beslissing van Caritas
Catholica ten zeerste. Het is een fanatiek, fundamentalistisch standpunt en ik
dacht dat we er daarvan nu stilaan toch al genoeg hadden. Het is een onnodig en
onverantwoord verstrengen van de gebruikelijke, meer menselijke regeling die
door directies en personeel werd en wordt toegepast in allerlei ziekenhuizen,
ook katholieke. Caritas betekent liefde, naastenliefde, zorgen voor. Carus (Lat.) betekent in de eerste
plaats dierbaar, of het ouderwetse duurbaar, letterlijk zelfs duur, kostbaar.
Caritas is dus zorgzaam omgaan met anderen, met andere levende wezens en met de
dingen die men kostbaar vindt.
Baas in eigen buik is een kwetsende, domme
slogan. Maar er is iets van aan. Niemand kan over leven en dood beslissen voor
iemand anders, dat moet elk van ons zelf doen. Zeker, er zijn wetten en die
gelden voor iedereen. Maar binnen de grenzen van de algemene wetten en gebruiken
is elk individu vrij en gerechtigd om gebruik te maken van de mogelijkheden die
toegelaten zijn door de wetgever.
De Catechismus benadrukt dat God voor het
doorgeven van het leven beroep doet op de mens. Dat is een merkwaardige manier
om de voortplanting te omschrijven. Het lijkt wel of God de voortplanting
regelt, zoals wij dat doen bij het vee en onze huisdieren. De mens wordt dan
een lijdzaam middel in de hand van God, die op die manier zoveel mogelijk
mensjes maakt. Voortplanting is een goddelijk prerogatief, een goddelijk plan,
waaraan de mens zich niet kan onttrekken, op geen enkele manier: Gods plan moet
vervuld worden.
Zo is het niet, ook niet voor katholieken.
Wij beslissen als bewuste mensen zelf of we kinderen willen, hoeveel en wanneer.
We doen daarvoor steeds meer moeite, spontaan lukt het niet zo best meer, we
hebben meestal medische hulp nodig. De mens plant zich voort, niet God de mens.
De uiteindelijke beslissing over leven en dood ligt in de hand van de mens zelf,
ook voor christenen. Dat is in de praktijk al zo. Het wordt tijd dat de kerk
dat ook erkent, in de praktijk en ook principieel.
Ik kan niet begrijpen dat christenen zover
kunnen gaan dat ze omwille van betwistbare (en betwiste, ook binnen de kerk)
interpretaties van menselijke voorschriften aan mensen in diepe nood de hulp
kunnen weigeren die van hen gevraagd wordt. Ik kan me niet voorstellen dat een vrouw
lichtvaardig vraagt om het leven dat in haar groeit, te beëindigen. In alle
geval moet men er nauwkeurig op toezien dat dit zeker niet het geval is. De
reële menselijke nood is echter, op zijn minst in sommige gevallen,
onmiskenbaar. Het is wraakroepend om, als verzorger of als
verzorgingsinstelling, daarop brutaal neen te zeggen, enkel en alleen omwille
van louter religieuze voorschriften. Wij aanvaarden zoiets niet van Moslims of
Jehovahs getuigen. Het is schandelijk dat dit mogelijk is in onze moderne
maatschappij, in het hedendaags christendom.
Het is niet ondenkbaar dat het bij de twee
tot driehonderd gevallen per jaar in Mechelen niet zelden gaat om erg jonge, minder
gegoede allochtonen, een groep die in Mechelen nadrukkelijk aanwezig is. Vroegrijp
experimenteren met seks is een risicovolle bezigheid, zeker als
voorbehoedsmiddelen niet tot de geplogenheden behoren in je eigen milieu.
Dat maakt de houding van de christelijke
ziekenhuizen des te verwerpelijker. Ik ken de zelfverzekerde directeur in
kwestie niet, die het oncaritatieve standpunt van Caritas koudweg voor de
camera kwam brengen. Ik ken het katholieke wereldje echter genoeg om zeker te
weten dat, mocht zijn dochter of die van een andere prominent iets voor
hebben, zij niet zeker zou doorverwezen worden. Je moet niet katholieker
zijn dan de paus, heet dat dan.
Soms roept men de gewetensnood van de
artsen en verzorgenden in als argument om een of andere medische handeling te
weigeren. Dat is hier niet het geval, voor alle duidelijkheid. Ik meen dat men
daarmee voorzichtig moet omgaan. Wie aanvaardt om in een omgeving te werken
waar abortus (op een verantwoorde manier, dus uitzonderlijk) wordt toegepast,
mag zich daaraan in principe niet onttrekken, anders krijgen we onmogelijke
situaties in de praktijk. Anderzijds moet men telkens wanneer dit mogelijk is
voorzien in de vervanging van personeelsleden die het occasioneel moeilijk
hebben met bepaalde ingrepen, om aanvaardbare redenen van psychische,
emotionele of morele aard. Principiële weigeringen zijn daarbij evenwel uitgesloten:
wie zich niet kan vinden in de legale principes van de organisatie waarin hij
of zij tewerkgesteld is, moet overplaatsing vragen of ontslag nemen.
Ik stel me ook ernstige vragen bij de
deontologische kant van deze zaak. Wat denkt de Orde der Geneesheren van
dergelijke weigering? Wat zegt de Belgische wetgeving over deze vorm van
weigeren van bijstand aan een medemens in nood?
Mijn laatste vraag is rechtstreeks gericht
aan Caritas Catholica, vooral dan aan de leidinggevenden. Op welke manier is
dit protocol tot stand gekomen? Wie heeft die beslissing genomen? In onze
democratische maatschappij moeten dergelijke gewichtige kwesties die de gehele
bevolking aanbelangen, op een democratische manier beslecht worden. De
ziekenhuizen, ook de katholieke, worden voor volle honderd procent
gesubsidieerd door de staat. De financiële bijdrage van de kerk is daarbij verwaarloosbaar
of zelfs negatief: een deel van de winsten gaat naar eigen katholieke zelfs
niet-medische initiatieven. Wat is de houding ter zake en de rol van het
Belgisch Episcopaat?
Ik sluit af met een woord van begrip en
bewondering voor de moedige houding van het Mechels stadsbestuur, dat aan de
situatie probeert te verhelpen door de oprichting van een abortuscentrum in
eigen stad, zodat de hulpbehoevenden in kwestie hun heil niet moeten gaan
zoeken in een andere stad, of, God verhoede het, bij engeltjesmakers.
Categorie:samenleving Tags:politiek
27-11-2009
Pour mieux comprendre la Belgique (Y. De Baets)
Pour mieux
comprendre la situation actuelle en Belgique.
La frontière
linguistique en Belgique est un compromis historique entre Flamands et francophones.
La loi fixant cette frontière fut votée au Parlement Belge en 1962, avec une
grande majorité, tant Flamande que francophone.
Cétait le
résultat dune étude scientifique approfondie effectuée par le «Centre
Harmel» (Centre de recherche pour la solution des problèmes sociaux,
politiques et juridiques en régions wallonne et flamande).
La Belgique
compte depuis lors quatre zones linguistiques: la néerlandaise, la
francophone, lallemande et une zone franco-néerlandaise. La Flandre constitue
la zone néerlandaise, la Wallonie la francophone, une région à lest de la
Belgique est dexpression allemande, les 19 communes autonomes de la Région de
Bruxelles Capitale, la zone franco-néerlandaise (appellations françaises en
ordre alphabétique:Anderlecht, Auderghem, Berchem-Sainte-Agathe,
Bruxelles, Etterbeek, Evere, Forest, Ganshoren, Ixelles, Jette, Koekelberg, Molenbeek-Saint-Jean,
Saint-Gilles, Saint-Josse-Ten-Noode, Schaerbeek, Uccle, Watermael-Boitsfort, Woluwe-Saint-Lambert, Woluwe-Saint-Pierre).
Sur les
frontières entre les différentes régions linguistiques, un régime de
«facilités linguistiques» a été instauré. Ce régime a pour but de
permettre, dans certaines communes, aux habitants dun autre régime
linguistique que celui de la région, de faire chaque fois la demande aux
autorités communales et dobtenir une traduction des documents et
communications officielles de la commune. Des cours de lenseignement primaire
sont organisés dans leur langue.
Ces
«facilités», qui existent depuis 45 ans (!), sont conçues comme une mesure de transition
pour donner le temps dapprendre la langue de la région dans laquelle on habite
ou dans laquelle on vient volontairement habiter.
Dans ce cadre il
est bon de rappeler que ce sont les francophones qui, à lépoque, ont exigé que
la Belgique soit divisée en régions unilingues, à lexception de la Région de
Bruxelles Capitale! Ils craignaient en effet que les milliers de Flamands qui
sétaient installés en Wallonie comme mineur de fond ou fermier, nexigent des
droits linguistiques.
Malgré cela, un
régime de«facilités» existe aux frontières des zones linguistiques, dans
les communes suivantes. Ces communes sont dailleurs clairement visibles sur la
carte de Belgique jointe à larticle dHérodote du 12 novembre 2007:
Non-assistance à Belgique en péril, dans le cadre «Pomme de
discorde».
-
sur
la frontière linguistique entre la Flandre et la Wallonie: des
«facilités» pour les francophones dans les communes de Bever (Biévène),
Spiere-Helkijn (Espierres-Helchin), Voeren (Fourons), Herstappe, Mesen
(Messines), Ronse (Renaix);
-
sur
la même frontière linguistique entre la Flandre et la Wallonie: de
«facilités» pour les néerlandophones à Comines-Warneton
(Komen-Waasten), Enghien (Edingen), Flobecq (Vloesberg), Mouscron
(Moeskroen);
-
sur
la frontière linguistique entre la Wallonie et la région de langue allemande
(la Communauté Germanophone), au profit des francophones: à Amel
(Amblève), Büllingen (Bullange), Burg-Reuland, Bütgenbach, Eupen, Kelmis (La
Calamine), Lontzen, Raeren, Sankt-Vith (Saint-Vith);
-
sur
la même frontière linguistique entre la Wallonie et la région germanophone, les
habitants de langue allemande ont des «facilités» dans les communes
Wallonnes de Waimes (Weismes) et Malmédy;
-
dans
les communes flamandes suivantes jouxtant la Région de Bruxelles Capitale, les
francophones bénéficient de «facilités» dans les communes de
Kraainem, Drogenbos, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode (Rhode-Saint-Genèse),
Wemmel, Wezembeek-Oppem.
Dans toutes les
régions citées ci-dessus, les habitants Flamands, francophones ou germanophones,
se sont depuis longtemps adaptés à la langue officielle de la région dans
laquelle ils habitent, excepté dans la dernière région citée! Dans toutes
les régions, excepté aux abords de la Région de Bruxelles Capitale, les
«facilités», introduites il y a 45 ans, se sont tout naturellement
éteintes car les habitants dun autre régime linguistique se sont adaptés et
intégrés.
Ce nest pas le
cas pour les communes flamandes «à facilité» des environs de la
Région de Bruxelles Capitale. Il y a à cette situation plusieurs causes
sociologiques parmi lesquelles la principale est sans doute le dépeuplement du
centre de lagglomération bruxelloise par la population autochtone fortement
francisée depuis le 19ème siècle et son repeuplement par des
communautés essentiellement magrébines, turques ou africaines.
La bourgeoisie
(devenue) francophone de Bruxelles sest surtout installée dans la périphérie
flamande au sud-est de lagglomération: Kraainem, Wezembeek-Oppem (où
lécole allemande attire aujourdhui une grande communauté allemande des
Institutions européennes, OTAN, etc.), voire jusquau-delà de la frontière
linguistique en Wallonie (Brabant Wallon): Waterloo (très prisé par les
Anglais), Lasnes (devenu la commune la plus riche de Belgique!).
Il faut également
savoir que la composition de la Région de Bruxelles Capitale, les «19
communes», est déjà le résultat du transfert dun certain nombre de
communes flamandes vers Bruxelles et son agglomération. En 1921, les communes
flamandes de Laken, Neder-over-Heembeek et Haren ont été fusionnées avec la
commune de Bruxelles. Sint-Pieters-Woluwe (Woluwe-Saint-Pierre) fut également
jointe à Bruxelles, mais comme commune autonome en 1921. En 1954, nouvelles
extension officielle de lagglomération Bruxelloise avec les communes, à
lépoque encore essentiellement flamandes, Evere, Ganshoren et
Berchem-Sainte-Agathe, qui font maintenant toutes les trois partie des
«19 communes».
La ville de
Bruxelles (y compris les trois communes annexées en 1921) ne compte que 146.000
habitants dont 50.000 de nationalité étrangère (34 %).
La Région de
Bruxelles Capitale comptait au 1er janvier 2009 1.067.557 habitants
dont environ 296.000 habitants de 45 nationalités étrangères (environ 28%), environ
428.000 francophones dorigine belge (environ 40%), 150.000 néerlandophones
dorigine belge (environ 14 %) et environ 175.000 habitants belges naturalisés dorigine
étrangère (environ 18 %).
Dans les six
communes flamandes «à facilité», jouxtant la Région de Bruxelles
Capitale, la population est la suivante: Drogenbos: 4.878,
Kraainem: 13.152, Linkebeek: 4.759, Sint-Genesius-Rode:
17.919, Wemmel: 14.769, Wezembeek-Oppem: 13.519. La population, qui
est devenue à majorité francophone, surtout par suite de lémigration hors de
Bruxelles et par loctroi des «facilités», comporte également un
très important pourcentage détrangers qui sadaptent volontiers à la langue de
la région: le néerlandais.
Les communes de
Kraainem, Wezembeek-Oppem et Sint-Genesius-Rode perdent cependant des habitants
et sont en régression.
La Flandre, la
Wallonie et la Région de Bruxelles Capitale sont des entités politiques (sous-états)
au sein de létat fédéral Belge, avec leur propre gouvernement et leurs propres
décrets.
Une plus grande
autonomie de gestion de ces entités reste souhaitable. Prenons pour exemple la
Catalogne, lEcosse ou les états, «Länder» et villes-états (Berlin,
Hanovre, Brème) de lAllemagne fédérale.
Certains petits
partis politiques francophones exigent que la Flandre cède une partie de son
territoire pour à nouveau élargir Bruxelles. Au sein dun état fédéral, cest
une exigence hautement déloyale. Ils estiment que Bruxelles est étouffé dans un
carcan. Mais Berlin, qui est une ville située au milieu de létat du
Brandebourg, est-elle étouffée? Et Washington DC (District of Columbia),
bordée par les frontières des états du Maryland et de la Virginie?
Lheure nest
plus aux négociations de 1938 ayant menées aux «Accords de Munich».
Yves De Baets
Categorie:samenleving Tags:politiek
09-11-2009
Waarden in dialoog, Axel Liégeois
Axel Liégeois, Waarden in dialoog. Ethiek in de zorg, 2009, 192 blz., LannooCampus, 19,95
Laten we beginnen met het uiterlijk, want het oog wil ook wat, zelfs bij het lezen.
Dit is een zeer verzorgde uitgave, stevig ingebonden of liever gelijmd, zoals tegenwoordig gebruikelijk, kwaliteitsvol papier zonder glans, met een fris, kleurrijk kaft, een handig formaat. Ook het zetwerk valt gunstig op: een klassieke letter, niet te groot of te klein, scherp en egaal gedrukt, met een behoorlijke interlinie, maar niet overdreven (om het aantal paginas stiekem op te drijven, bijvoorbeeld), dus een aantrekkelijke, heldere en rustige bladspiegel. Klare aanduiding van de onderverdelingen, maar zonder schoolse volgnummers. Ook voor taal en stijl niets dan lof: een vrijwel vlekkeloos Nederlands, met slechts hier en daar enkele en dan nog algemeen aanvaarde sporen van de Vlaamse afkomst van de auteur. De zinnen zijn kort gehouden, zonder dat het gehakt stro wordt. Ook de paragrafen zijn nooit langer dan één gedachte. Jargon of wetenschappelijke termen zijn blijkbaar bewust vermeden of worden kort geduid. De opbouw van de gedachtegang is logisch, zorgvuldig, gestaag. De auteur doet nadrukkelijk moeite om exclusief man- of vrouwonvriendelijk taalgebruik te vermijden. Er zijn enkele schemas, maar de verhelderende toegevoegde waarde daarvan leek althans deze lezer vrij beperkt: de grafische voorstelling hielp mij niet om de overigens toch al duidelijke inhoud beter te begrijpen of te onthouden. De karige maar nuttige eindnoten verwijzen vooral naar andere publicaties van de auteur of naar wettelijke documenten.
Het resultaat is een op al deze punten zeer leesbaar boek, zonder echt storende elementen. Dat is een goed begin.
Het onderwerp van deze studie is zonder meer belangwekkend. Zoals de ondertitel vermeldt, gaat het om de ethiek in de zorg. Zorg is hier de verzamelnaam voor de groeiende sector van geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg en ouderenzorg. Het komt mij voor dat het boek evengoed toepasselijk kan zijn in de medische zorg in het algemeen, ook als is dat niet uitdrukkelijk vermeld als de bedoeling.
Laat ik beginnen met een sterke algemene indruk na lezing: indien ik moet terechtkomen in een verzorgingsinstelling, dan zou ik zonder aarzelen kiezen voor een instelling waar de principes van dit boek onverkort worden toegepast. In zijn nawoord beseft de auteur dat er steeds een afstand zal bestaan tussen de idealen en de realiteit, maar het is al een hele geruststelling indien zorgverleners (zouden) uitgaan van de hier voorgestelde en verdedigde idealen en bijvoorbeeld niet van winstbejag, paternalisme, onverschilligheid of zelfs minachting tegenover de zorgvragers.
De opbouw van het boek steunt op twee pijlers. In de eerste drie hoofdstukken wordt een ethisch denkkader aangereikt, dat uitmondt in een praktisch ethisch model. Ik aarzel om hier het woord theoretisch te gebruiken, maar het gaat wel degelijk om een fundamenteel nadenken over ethiek, normen en waarden. Dat gebeurt echter steeds met ten minste een half oog op de praktijk van de gezondheidszorg. Vanaf het vierde hoofdstuk zitten we in medias res van de zorg. Daarin past de auteur zijn zorgvuldig opgebouwd denkkader toe op de verschillende aspecten van de zorg. De theoretische inzichten krijgen daar een praktische invulling en zo een verrijkende duiding. Van hun kant ontvangen de concrete omstandigheden en problemen een grondige verheldering door de verwijzing naar de principes uit het eerste deel. Dit gebeurt steeds op een vlotte, niet kunstmatige manier, bijna vanzelfsprekend: alles lijkt op zijn pootjes te vallen zonder gevaarlijk bochtenwerk of vergezochte analogieën.
Theorie en praktijk zijn uitstekend op elkaar afgestemd. Vooral daaruit blijkt de intense vertrouwdheid van de auteur met beide kanten van het bedrijf: de ethische wetenschap die hij kent vanuit zijn theologische opleiding en zijn professoraat aan de K. U. Leuven, en de wereld van de gezondheidszorg, waarin hij actief is als ethisch adviseur bij de Broeders van Liefde te Gent en als docent aan de School voor Psychiatrische Verpleegkunde.
De auteur behoort tot de generatie moraaltheologen die in Leuven hun opleiding kregen van de befaamde theoloog Louis (Lowieke, insisteerde hij zelf) Janssens en van diens leerlingen. Hij betuigt zijn erkentelijkheid aan zijn leermeesters door zijn ethische principes te steunen op het personalisme dat professor Janssens vanaf het midden van de twintigste eeuw ontwikkeld heeft. Dit zijn de grote principes: de menselijke persoon is een subject, een subject in lichamelijkheid, een lichamelijkheid die gesitueerd is in de materiële wereld; personen zijn wezenlijk op elkaar gericht, ze hebben nood aan leven in sociale groepen en in daarin passende structuren en instellingen; de mens is geroepen om God te kennen en te beminnen; de mens is een historisch wezen; elke mens is tegelijk volkomen oorspronkelijk en fundamenteel gelijk. Op dat ene, religieuze aspect na, zijn dit principes waarbij niet weinigen zich probleemloos kunnen aansluiten en die een adequate vertolking zijn van het moderne aanvoelen.
Axel Liégeois vertrekt van deze stevige basis, maar voegt er een eigen accent aan toe. Hij meent dat Janssens personalisme nog te zeer vertrekt van het individu; weliswaar een individu in de wereld en samen met anderen, maar de nadruk ligt toch op het individu. Hijzelf hecht meer belang aan de relatie tussen de individuen en spreekt dan ook van een relationeel personalisme. Hij stelt: De mens is allereerst relatie. Daarom vertrekken we niet vanuit het subject dat de mens is en van waaruit de mens relaties aangaat, maar vanuit de context waarin de menselijke relaties zich afspelen. Dit is echt niet veel meer dan een nuance, al vindt de auteur het belangrijk genoeg om er dieper op in te gaan. Het is niet zeker dat iedereen hem daarin zal volgen en in het tweede, praktische deel blijkt ook dat hijzelf die nadruk op de relatie zelf niet kan volhouden. Zeker, ook daar heeft hij het voortdurend over dialoog en ontmoeting en samenwerking en wederzijds respect, maar in de toelichtingen en concrete uitwerking van zijn model kan hij niet anders dan voortdurend terug te vallen op kenmerken, eigenschappen, beoordelingen, houdingen en waarderingen van personen, veeleer dan van relaties. Het is immers niet goed denkbaar hoe men zinvol over relaties kan spreken, zonder de betrokken personen ter sprake te brengen. Men kan het bijvoorbeeld wel hebben over een eerlijke relatie, maar dat verduidelijken kan enkel door te spreken over de houding van de betrokken partners in de relatie.
Dit lijkt mij een (de enige!) onnodige methodologische complicatie in het theoretische eerste deel, waarvan gelukkig nog weinig overblijft in het concrete tweede. Zeker, de mens is essentieel een relationeel wezen, maar het is als individu dat we samenleven met anderen. Er is met andere woorden niet zo veel meer betekenis te halen uit de relatie zelf tussen mensen dan uit de ontmoeting van de individuen in de relatie en de essentiële betrokkenheid van het individu op de andere. Maar dit terzijde.
Uit de ethische structuur die de auteur opbouwt, blijkt zijn grondige vertrouwdheid met de klassiekers uit de ethica. Hij vertrekt van de grote voorbeelden: Plato, Aristoteles Ethiek voor Nicomachus, Augustinus, Thomas, Hobbes, Hume, Kant, Nietzsche, het existentialisme en de fenomenologie zijn nooit veraf, maar worden zelden met name vermeld. Hij verkiest een eigen verwoording, die nochtans perfect rekening houdt met zijn bronnen. Zo komt hij tot een zeer evenwichtige ethiek, die niet gebouwd is op absolute waarden of principes, maar die waardevolle elementen uit de grote Westerse traditie naadloos integreert.
Dit is, laat me toe het te zeggen, aangenaam verrassend voor een theoloog die zich in het voorwoord uitdrukkelijk een christen noemt. Hij slaagt er ook in om zijn pluralistisch standpunt nadrukkelijk vol te houden door het hele boek heen, nergens vervalt hij ook maar enigszins in een sectair, eenzijdig of absolutistisch betoog. De waarden die hij releveert zijn niet afkomstig uit enige doctrine of Openbaring (al zijn ze daaraan natuurlijk niet vreemd), maar uit een algemeen menselijke benadering van la condition humaine. Hij spreekt respectvol over religie, maar enkel als een van de vele elementen die kunnen voorkomen in de relaties die mensen met elkaar aangaan. De vlag van de titel van het boek: Waarden in dialoog dekt de eerlijke inhoud.
Welke zijn nu die waarden, zal je me vragen, maar dat vind ik niet zo belangrijk. Axel Liégeois onderscheidt er negen, doch dat is niet meer dan een formulering, een bewoording van de waarden. Deze negen zijn min of meer aangepast aan de situatie, de zorg. Elke filosoof die zich respecteert heeft dergelijke lijstjes en ze komen allemaal op hetzelfde neer. Mijn voorkeur gaat uit naar een van de meer eenvoudige samenvattingen: liberté, égalité, fraternité, of autonomie, evenwaardigheid en solidariteit. Belangrijk is wel dat de auteur nadrukkelijk vermeldt dat zijn formulering niet te nemen of te laten is. Herhaaldelijk benadrukt hij dat er geen eensgezindheid bestaat over ethische waarden en dat het zinloos is om die te betrachten.
Dat moge dan al zo zijn, maar dat is op zichzelf nog geen reden om alle hoop op absolute waarden op te geven. Er zijn namelijk zeer goede filosofische redenen om elk absolutisme af te wijzen, maar daarop ingaan zou ons te ver leiden. We onthouden vooral dat geen enkele waarde, hoe specifiek of algemeen ook, een absolute toepassing kan krijgen in een echt menselijke ethiek. Dit betekent dan weer niet dat er geen waarden zouden zijn waarover vrijwel iedereen het eens is: het tegendeel is waar. Maar er is een belangrijk verschil tussen een waarde waarover iedereen het eens is, en een waarde die altijd en overal absoluut geldt. Wie zich inlaat met absolute waarden, stevent rechtstreeks af op fanatisme en onverdraagzaamheid, op dwang en overheersing.
Af en toe heb ik wat last gehad met de opsommingen die de auteur geeft. Als hij spreekt van twee grote principes of van drie pijlers, dan zijn die (met enige moeite) nog te onthouden, al had ik liever gehad dat hij ze wat vaker zou herhalen bij latere verwijzingen. Maar wanneer hij zijn toelichting (niet zelden) begint met: er zijn negen kenmerken dan is dat af en toe wat veel gevraagd van de aandacht, eerbied, ootmoed en vooral de volharding van de lezer: als je bij zeven komt, ben je één vast vergeten, wedden? Maar ook dit volledig terzijde.
Ik sluit mijn bespreking van het eerste deel af met een vrij fundamentele opmerking die ook slaat op de rest van het boek. Vrijwel steeds bespreekt de auteur de ethische situatie van de zorgverlener vanuit de grote morele principes en hun toepassing in waarden, normen, goede grondhoudingen of deugden &c. Ik meen dat hij daarbij in zekere mate voorbijgaat aan het feit dat die zorgverleners vrijwel steeds werken binnen een ruimer professioneel verband, niet alleen binnen een team, maar vooral ook binnen een organisatie, bijvoorbeeld een ziekenhuis of zelfs een samenwerkingsverband van verzorgingsinstellingen. Zij zijn daarin in de eerste plaats werknemers en dienen zich dus te schikken naar de regels die gelden binnen die instelling of groep. Naast al de wettelijke voorschriften en de algemeen aanvaarde menselijke normen die we in de maatschappij vinden, zijn er in grote en kleine instellingen ook niet weinig strakke, rigoureuze specifieke regels en afspraken, zowel zeer concrete als heel algemene. Door hun tewerkstelling in dat kader aanvaarden de werknemers al die voorschriften. Wanneer zij er niet (meer) mee akkoord (kunnen) gaan, zal er niet veel anders opzitten dan ontslag te nemen (of te krijgen).
Het is een voortreffelijke gedachte dat wij allen vrije individuen zijn, die op de meest democratische manier met elkaar in gesprek kunnen treden over de fundamentele vraagstukken van de ethiek en over hun toepassing in de diverse domeinen van het menselijk samenleven, maar in de praktijk komt het er vrijwel steeds op neer dat wij ons strikt moeten houden aan voorschriften die weinig ruimte laten voor interpretatie. Ik denk daarbij aan de houding die men binnen de katholieke ziekenhuizen voorschrijft ten aanzien van abortus en euthanasie: wat men daarover als privaat persoon ook moge denken, de directie kan maar kwalijk aanvaarden dat het personeel in woord of daad standpunten inneemt die niet stroken met wat binnen het samenwerkingsverband is overeengekomen.
Het tweede deel begint met een hoofdstuk (IV) over de samenwerking tussen de zorgverleners. Dit is vrij algemeen gesteld, maar dat is geen nadeel: het is bijna zonder mutatis mutandis te gebruiken in vele andere omstandigheden waarin teamwerk belangrijk is, waar persoonlijke verantwoordelijkheid en het zoeken naar consensus aan bod komen, waar men moet omgaan met zijn eigen fouten en die van anderen.
In het vijfde hoofdstuk werkt de auteur zijn model van ethische dialoog uit in de concrete context van de geïnformeerde toestemming, door de zorgvrager of zijn vertegenwoordiger, en rond de delicate kwestie van de wilsbekwaamheid. Hier en ook in de volgende hoofdstukken, stelt hij zijn ethische dialoog vaak tegenover de louter juridische, wettelijke voorschriften.
Hij wijst terecht op belangrijke lacunes in de wetgeving en hoe men vanuit zijn model kan komen tot een inhoudelijk rijkere en meer menselijke benadering. In het zesde hoofdstuk past hij dit met succes toe op problemen rond vrijheidsbeperking en dwang, in het zevende en laatste op de steeds indringender vragen in verband met informatie en beroepsgeheim. Dit zijn zonder enige twijfel zeer leerrijke bladzijden voor alle betrokkenen, zorgverleners, zorgvragers en naastbetrokkenen, maar evenzeer voor ons, het ruimere publiek. Dit is voor mij trouwens een van de meest aantrekkelijke aspecten van dit boek, dat het steeds op een bevattelijke, heldere, onbevooroordeelde en uitgesproken optimistische manier ingaat op algemeen menselijke problemen, op kwesties die ons allen concreet aanbelangen. Er staat op elke bladzijde een waardevolle gedachte, een verrijkende suggestie, een opbeurend woord, een positieve waardering, een hoopgevend perspectief.
Ik wil afsluiten met een vraag aan de auteur. In zijn bronnen (en zijn bibliografie) en ook in de uitwerking van zijn model mis ik een verwijzing naar een van de meest fundamentele moderne benaderingen van de mens: de evolutietheorie, en naar de wetenschappen die daarop verder bouwen, de sociobiologie en/of de evolutionaire psychologie. Daarin zien we de mens als een wezen dat tot in zijn genen (mede) bepaald is als gericht op zelfbehoud en op preferentieel en wederzijds altruïsme binnen zijn gemeenschap. Ik had verwacht dat die benadering toch ook een plaats zou krijgen in de context van de gezondheidszorg in ruimere zin, waar het (waardig) individueel voortbestaan van de mens zelf voortdurend en indringend aan de orde is en waar de zorgplicht uitdagend uitgebreid wordt tot precies die categorieën van mensen die het minst in staat zijn tot wederdienst. Misschien waren uit die benadering zo niet andere of betere, maar wellicht toch even waardevolle en overtuigende duidingen of argumenten te puren voor een verantwoorde zorgethiek.
Er is geen enkele reden om dit boek niet te lezen. Er zijn er heel goede om dat wel te doen. Ik kan zelfs geen enkel geldig excuus bedenken om het niet te lezen en te herlezen.
Er is een voorlopig einde gekomen aan de hoofddoekenrel in Antwerpen. In het vooruitzicht van de verbreking van het verbod, ingesteld door de schooldirectie, door het Hof van Cassatie, heeft de overkoepelende organisatie van het Gemeenschapsonderwijs het verbod overgenomen. Me dunkt dat dit een zeer kortzichtige beslissing is, genomen onder druk van de tijd, de publieke opinie en de klacht bij Cassatie. Men heeft dus vooral een juridisch probleem opgelost, namelijk de verbreking van het wellicht onwettelijke verbod van de schooldirectie. Het is echter niet ondenkbaar dat daarmee het probleem alleen maar verschoven is. Wie denkt dat Cassatie een oordeel ten gronde heeft uitgesproken, vergist zich deerlijk: juristen spreken zich nooit ten gronde uit, zelfs niet met het mes op de keel. Zij hebben laten uitschijnen (niet meer ) dat niet de school het recht had een dergelijke beslissing te nemen, maar de overkoepelende organisatie. Wellicht steunden zij zich op het gelijkheidsbeginsel: je kan niet aan de enen verbieden wat je aan anderen toestaat.
Maar dat is een algemene regel, die niets van doen heeft met de hoofddoeken. Het is dus zeer goed mogelijk dat, wanneer men de kwestie principieel zou stellen, namelijk: kan men het dragen van een hoofddoek verbieden op school? het Hof van Cassatie daarop negatief zou antwoorden, bijvoorbeeld omdat het dragen van een hoofddoek niet in strijd is met welke regel dan ook. Afwachten dus
De beslissing van het Gemeenschapsonderwijs is een typische reactie. Ook daar heeft men niet (lang) stilgestaan bij de grond van de zaak, men heeft snel een praktisch probleem opgelost. Dus geen groot debat, geen enquête, geen raadpleging van de oudercomités, de leerlingenraden, de schooldirecties, de leraren, de vakbonden, niets: en petit comité, rap rap.
We hebben het al meer meegemaakt. Men noemt het wel eens de politiek van het brandjes blussen. Er duikt ergens een probleem op, het komt in de media en hop: er wordt een wet gestemd, een besluit genomen, een beslissing geforceerd onder druk van de omstandigheden. Er ontsnapt een misdadiger: er komen nieuwe sloten op de deuren, netten boven de open ruimten, meer bewakers in de gerechtshoven &c. Een bank dreigt over kop te gaan: de staat schuift honderden miljoenen euros toe, neemt aandelen over, verkoopt halsoverkop.
We hebben de indruk dat politiek nog uitsluitend daarover gaat: het nemen van overhaaste beslissingen om rampen of ontsporingen te voorkomen, om de openbare opinie te paaien. Er is geen langetermijnvisie, geen enkele planning die niet van bij de eerste stappen van de uitvoering zo grondig overhoop gehaald wordt dat er vrijwel niets van overblijft.
Daarvoor zijn er twee redenen.
De eerste is onze roemruchte overlegstructuur. In de naam van de democratie, maar vooral omwille van de ontelbare drukkingsgroepen en maatschappelijke actoren, hebben we zoveel comités opgericht dat niemand nog een autonome beslissing kan nemen. De eerste de beste restauranthouder die zich benadeeld voelt, kan met een simpel verzoek een miljardenproject van openbaar nut zoals de sluiting van de Antwerpse ring voor jaren blokkeren.
Een tweede reden moeten we dieper gaan zoeken. In vroeger tijden was er nog wel degelijk een langetermijnvisie. De katholieke partij en de bijhorende zuil waren toen nog katholiek-religieus en bevlogen door duidelijke eigen normen en idealen. Men had een einddoel voor ogen, een heilsstaat die men wilde realiseren, in principe bij het einde der tijden, maar in afwachting ook hier. Dat betekende dat men zoveel mogelijk mensen wilde bekeren tot het ene geloof en met die mensen hier al een civitas Dei oprichten, waarin iedereen spontaan zou instemmen met alle voorstellen van het gezag, dat zich daarbij kon beroepen op het Goddelijke Gezag. Op zeker moment was dat in Vlaanderen vrijwel een realiteit, toen de katholieken op de meeste plaatsen de absolute meerderheid hadden en die jarenlang vasthielden.
De socialisten hadden in Wallonië een zelfde positie verworven. Ook zij zouden daar een heilsstaat creëren naar socialistisch model. En dan had je in beide landsgedeelten, met residentie in Brussel, de liberalen, die hun kaart speelden, die van het kapitalisme. Ook zij hadden hun ideaal: de vrije markteconomie die voldoende kapitaal zou genereren om iedereen te laten delen in de hoorn des overvloeds.
Iedereen had dus een ideaal en voor elke beslissing kon men teruggrijpen naar de bijhorende waarden en normen, die bovendien vaak vastgelegd waren in Bijbels, manifesten of ongeschreven wetten.
Dat is nu wel gedaan.
Het katholicisme van vijftig jaar geleden is dood. De ontkerkelijking, de secularisatie heeft zwaar toegeslagen. Van de katholieke eenheidspartij is enkel de naam nog overgebleven, of toch de initiaal: CD&V, zo heet de partij en niemand die ooit voluit zegt dat daarmee de Christendemocratische Vlaamse partij bedoeld is, ook de partijleiding niet. Men voelt zich niet meer christelijk. Niemand weet nog welke de specifieke waarden zijn die de partij zou verdedigen tegen andere partijen in.
Dit geldt evenzeer voor de socialistische partij, natuurlijk. Zeker na de val van het communisme, dat niets anders is dan een radicaal socialisme, gelooft niemand meer in de dictatuur van het proletariaat en de gelijke verdeling van de middelen, noch in de door de staat geleide economie. De vakbond, die de sterke basis vormde van de socialistische partij, verloor aan belang toen het brute straatgeweld onaanvaardbaar werd. Ook de liberalen moesten inbinden. De vrije markt werd opgeofferd aan een geleide overlegeconomie en aan duizend compromissen in het sociaal overleg dat de politiek bepaalde in de tweede helft van de twintigste eeuw.
Op nationaal niveau heeft geen enkele partij uitzicht op een absolute meerderheid, op verre na niet. De grootste groep, het kartel CD&V/N-VA heeft geen 20% en is ondertussen ook al uiteengevallen. De meeste partijen zitten rond de 10 procent. Er is dus niemand die zijn wil kan doordrukken of die zelfs maar zwaar kan wegen op de besluitvorming. De regeringen zijn dus steeds en noodzakelijk onzalige coalities, monsterverbonden waarin iedereen iedereen wantrouwt. Het land is, dat weten we nu al enkele jaren, onbestuurbaar.
Geen wonder. De ideologieën zijn dood, allemaal. De partijen zijn verdeeld, versnipperd, machteloos. Zelfs indien ze een eigen programma hebben, zoals de groenen, is het verschil met de andere programmas marginaal, verwaarloosbaar. Bovendien weet iedereen dat men het eigen standpunt toch zal moeten aanpassen aan de eisen van de anderen, waarom dus moeilijk doen?
En dus zien we wat we zien. De politiek is er een van lopende zaken. Brandjes worden geblust, linten geknipt, gratis vaten geschonken, postjes verdeeld. De vele parlementen die we hebben, behandelen de ontelbare wetten en decreten die de administraties en de kabinetten produceren. Maar geen mens die weet waar we naartoe gaan, wat het einddoel is. Er zijn geen waarden meer, geen algemene normen. De politiek kent geen groot verhaal meer, alles is herleid tot sprookjes en schone liedjes die niet lang duren. We dobberen mee, in een ouderwetse boot en zonder stuurman, op de steeds woeliger zeeën van de globale economie. We ondergaan de opwarming van de aarde en de groei en de verwatering van de Europese Unie.
We zijn pessimistisch, we geloven niet meer in een heerlijke nieuwe wereld, in een briljante toekomst voor ons en voor de wereld. We zijn realisten in het beste geval, pragmatisch. We hopen dat het onze tijd nog duurt. Wat daarna komt, daarover durven we ons niet uitspreken.
Voor velen onder ons geeft dat een onaangenaam gevoel, we zijn dat niet gewoon. We hebben altijd vertrouwen gehad in de toekomst, het zou altijd beter worden, de volgende generatie zou het altijd beter hebben, onze kinderen zouden kunnen vertrekken met een ruime voorgift. De wereld zou een betere plaats worden om in te leven, mede dank zij de wetenschap en de technologie. Er zou voedsel zijn voor iedereen en drinkbaar water. Ziekten zouden uitgeroeid worden, rampen voorkomen. Zelfs met zes of tien miljard zouden we het beter hebben dan ooit tevoren.
Bijna ongemerkt is de stemming omgeslagen. De honger blijft bestaan, ziekten ook, aids breidt steeds verder uit, oude ziekten duiken weer op. Het gaat niet goed in de grootste landen en nog veel slechter in de kleinste, zeker in Afrika. Er duiken weer piraten op en straat- en struikrovers. Niemand is nog zeker van zijn werk, zelfs de oudste en grootste bedrijven gaan ten onder. Onze gezondheid is bedreigd, ziekten verspreiden zich onweerstaanbaar over de hele wereld, het aantal doden wordt achteloos ingeschat. Het klimaat lijkt op hol geslagen, natuurrampen nemen toe in aantal en omvang, de opwarming zorgt voor veranderingen op een schaal die we niet voor mogelijk hielden: het miljoenen jaren oude poolijs smelt, net als de massieve gletsjers.
Onze beleving van de tijd is nu anders. We zijn de geschiedenis niet meer als een rechtlijnige beweging, een reis van A naar B, van de holen van de prehistorie naar de sciencefiction heilsstaat. Het kan evengoed zijn dat er een nieuwe ijstijd komt, of een sterke opwarming met catastrofale gevolgen voor miljarden mensen. Het is mogelijk dat een pandemie de helft van de wereldbevolking uitroeit, zoals de pest destijds. Het is denkbaar dat ook wij hier in het Westen honger zouden lijden, dat we geen drinkbaar water hebben, geen kolen, olie, gas of elektriciteit. Misschien lopen grote delen van Europa onder water en moeten we met zijn allen op een kluitje gaan leven.
Het is een vreemde situatie. We leven nog altijd in overvloed, de voorzieningen zijn luxueus, we kunnen het in feite met héél veel minder. Maar geen haar op ons hoofd dat daaraan denkt. We geven massaal geld uit aan dingen die we niet nodig hebben, aan ontspanning, reizen en genot, aan huisdieren en hobbys, aan spelletjes en virtuele levens.
We leven alsof het niet opkan. De technologie gaat steeds verder, denk maar aan de medische apparatuur, aan de computertoepassingen. Onze basisvoorzieningen steunen op een uiterst kleine groep mensen en op precaire internationale toelevering van eindige bronnen. We geloven nog altijd niet dat het plots kan omslaan, radicaal en globaal. Zelfs wat we er zelf kunnen aan doen, stellen we voortdurend uit: het zal zon vaart wel niet lopen, denken we stilletjes. We sorteren het huisvuil en beetje, kopen spaarlampen en misschien zelfs enkele zonnepanelen, een zuiniger auto. Maar anders gaan leven? Niet echt, nee.
We leven van dag tot dag, van generatie tot generatie. We proberen er het beste van te maken, te overleven in een complexe en onberekenbare wereld. We passen onze ambities een beetje aan als het moet, maar niet te veel, niet te drastisch, dat lijkt niet nodig, nog niet.
Stilaan moeten we beseffen we dat de tijd nog maar net begonnen is, dat de aarde nog zal ronddraaien tot de zon echt ondergaat over enkele miljarden jaren. Wie kan zeggen wat er tussen nu en dan zal gebeuren? Het heeft allemaal niet echt belang, het zijn maar rimpels op de zee van de tijd. Idealen verbleken in het licht van de eeuwigheid. Alles is relatief, tijdelijk, vergankelijk. Niets is waard om voor te sterven. We leven maar een keer en daarvan willen we genieten, dat is het enige dat telt, toch?
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
11-09-2009
Verboden te verbieden!
Van alle kanten komen er reacties op de hoofddoekenkwestie.
Binnen het Gemeenschapsonderwijs groeit de begrijpelijke vraag naar een gemeenschappelijk standpunt: als er een algemeen reglement is, dat ook wettelijk gegrond is, dan is alle discussie voorgoed uitgesloten. Men gaat er daarbij van uit dat het gemeenschappelijk standpunt een verbod zal inhouden op hoofddoeken zoals gedragen door moslimas.
Vooreerst de wettelijke kant van de zaak. Het is helemaal niet duidelijk of de bestaande wetgeving voldoende elementen bevat voor zulk een verbod. Er zal op zijn minst discussie zijn. Sommigen zullen stellen dat scholen of schoolgemeenschappen of overkoepelende organisaties autonoom hun reglementen kunnen opstellen. De leerlingen en hun ouders zijn dan vrij om voor die scholen te kiezen of voor andere. In het geval van het Gemeenschapsonderwijs is dat niet evident: die zijn er namelijk precies om de vrije keuze te waarborgen, om het mogelijk te maken dat men niet naar een ideologisch of religieus gekleurde school moet gaan. Voor scholen die dergelijke waarborgen moeten bieden, is het verre van evident dat men om het even wat kan opnemen in een reglement. De bepalingen mogen zeker niet strijdig zijn met het onafhankelijk karakter van het onderwijs.
Het is dus weinig waarschijnlijk dat een maatregel, die uitsluitend gericht is tegen één bepaalde groep leerlingen, en dan nog omwille van religieuze voorkeuren, kan goedgekeurd worden. Bovendien betreft het niet eens een aspect dat als determinerend, essentieel of zelfs maar belangrijk kan omschreven worden: een hoofddoek is een hoofddoek en iedereen kan een hoofddoek dragen, ook jongens, ook christenen.
Gaat men dan alle hoofddeksels verbieden, zoals hier en daar al het geval is? Ook dat is twijfelachtig. Enerzijds kan men terecht argumenteren dat dit een verdoken verbod is op moslim-hoofddoeken alleen, aangezien de andere godsdiensten geen hoofddeksels verplichten. Anderzijds is dit een zo algemene maatregel dat men moet vrezen dat wanneer dat kan, ook andere zinloze verplichtingen en verboden kunnen opgelegd worden: niemand mag nog roze sokken dragen, of lange onderbroeken, of lang haar, piercings, gekleurd haar, gekke brilletjes, tatoeëringen Of iedereen een schooluniform, waar gaan we naartoe?
En dan is er nog de kwestie of het wel wettelijk in orde is dat één overkoepelende organisatie zoiets oplegt en een andere niet Wat zeggen de katholieke scholen? Wat zegt hun koepel? Wat zegt de Kerk?
We zijn er dus nog lang niet uit, ongetwijfeld belandt de hele kwestie voor de Raad van State en het Grondwettelijk Hof. Maar daarmee is de kous, of de hoofddoek nog niet af. Want dit is nog maar een kant van de wet, namelijk de rechterlijke macht, het gerecht, justitie. Die zijn evenwel inhoudelijk volledig afhankelijk van de wetgevende macht, dat is het parlement. Die stellen de wetten op. Ongetwijfeld belandt de kwestie dus ten langen leste bij de politieke partijen. En dan wil ik wel eens zien of er een meerderheid is om hoofddoeken zonder meer te verbieden in België.
In het onwaarschijnlijke geval dat zoiets hier ooit zou gebeuren, trekken de verdedigers van de hoofddoeken zeker naar de internationale gerechts- en politieke instanties en het is voorspelbaar dat een dergelijk stupide verbod daar nooit zal bevestigd worden. Er zijn namelijk ongeveer anderhalf miljard moslims in de wereld, dat is een realiteit waar niemand om heen kan.
Wij moeten ons ook afvragen of de hoofddoekkwestie moet beperkt worden tot de schoolgaande jeugd. Er zijn nu al gemeenten en ongetwijfeld ook privé-instellingen die het dragen van de hoofddoek door moslimas in bepaalde omstandigheden sterk ontmoedigen of ronduit verbieden. Wij kunnen ook voor die gevallen de vraag stellen met welk recht dat gebeurt. Indien men de kwestie scherp stelt en alle middelen uitput, zal ook daar ongetwijfeld blijken dat men geen poot heeft om op te staan met dat verbod.
Het is duidelijk dat men aan jongeren iets kan verbieden, ook bij wet, dat men aan volwassenen toestaat: men mag hen geen alcohol, drugs en sigaretten verkopen (maar ze mogen wel drinken en roken ); ze mogen niet met de wagen rijden &c. Maar het is toch wel zeer twijfelachtig of hoofddoeken onder dergelijke wetgeving kunnen vallen Scholen moeten de kinderen voorbereiden op het werkelijke leven, en dat is nu eenmaal niet hoofddoekvrij. Scholen, alle scholen moeten niet een neutraal, kleurloos en klinisch clean beeld geven van een ideale en dus ideële maatschappij, maar een kleurrijk geheel van de bonte samenleving van geëngageerde mensen in de volle diversiteit die wij hier bij ons steeds meer mogen meemaken.
Laten we nog wat dieper gaan graven. Al die zure reacties zijn natuurlijk niet gericht op de hoofddoeken zelf, maar op de Islam. Ik ben een overtuigd atheïst, of een naturalist, dat is hetzelfde maar het klinkt hier en daar minder hard. Ik ben ook een hevige antiklerikaal, dat wil zeggen dat ik een tegenstander ben van elke georganiseerde vorm van godsdienst, meer bepaald tegen de wereldlijke macht van godsdienstige organisaties. Je zal mij dus de Islam niet horen verdedigen. Je mag veeleer verwachten dat ik in principe ten minste even hevig tekeer zal gaan als tegen het christendom. Maar van de Islam weet ik evenveel als jij en dat is zo goed als niets. Over het christendom daarentegen Vandaar dus een zekere eenzijdigheid in mijn kritiek op de godsdienst. Hoe dan ook, als we kijken naar de verspreiding van de godsdiensten over de wereld, dan zien we dat, afhankelijk van wie er telt en hoe, tot 90% van de wereldbevolking tot een of andere godsdienst behoort en dat ook op duizenden manieren laat zien en horen en ruiken Wie dus een of ander gebruik van een of andere godsdienst of cultuur wil verbieden, wacht een heidens heilloze taak. Als dat gebruik bovendien volkomen onschuldig is in se, zoals het dragen van een hoofddoek, dan vraag ik me oprecht af wat daarvan de zin kan zijn.
Zelfs de personen die de Islam willen bestrijden, en ik wens hen veel succes, al ziet het er niet uit dat ze er meer zullen hebben dan al de anderen die dat al geprobeerd hebben, zelfs die zogezegd verlichte geesten zullen moeten toegeven dat ze met het verbieden van de hoofddoeken geen bressen slaan in de aanstormende legioenen van Allah.
Waar zijn we dus in Gods- of hemelsnaam mee bezig?
Het absoluut totaal onbeduidende aantal atheïsten, naturalisten, agnostici of zelfs maar twijfelaars van deze wereld vermag niets, maar dan ook niets tegen de bijna zes miljard religieuze medemensen, zeker niet op korte, middellange of zelfs langere termijn, dat blijkt uit onze ongeveer 12.000 jaar beschavingsgeschiedenis. Ook tegen de verspreiding van de Islam over de westerse wereld vermogen we niets, totaal niets, want elke vorm van discriminatie bij immigratie op basis van ras, huidskleur, geslacht, religieuze, filosofische of ideologische overtuiging is in strijd met de mensenrechten en dus strafbaar.
Wij laten moslims, mannen, vrouwen en kinderen én hun huisdieren toe. Het heeft geen enkele zin, het is zelfs verboden om van hen te eisen of zelfs te vragen dat zij zich aanpassen aan onze plaatselijke gewoonten, gebruiken, godsdienst of politieke overtuiging. Eens zij hier zijn op wettelijke basis, beschikken zij over dezelfde mensenrechten als wij en daarmee amen of inshallah en uit. Om het met de mensen van het Vlaams Blokbelang te zeggen: er zit voor ons niets anders op dan aanpassen of vertrekken. Als wij niet graag moslims in onze buurt hebben, dan moeten we er niet aan denken of ervan dromen om hen te verjagen, te bekeren, te overtuigen of te dwingen om zoals wij te worden, nee, dan moeten wij zelf onze biezen pakken en ergens gaan wonen waar, indien dat nog mogelijk is, géén moslims wonen. Hetzelfde geldt voor negers of hoe je die mensen ook wil noemen, natuurlijk en voor alle andere mensen die niet zijn zoals wij.
Maar dan wordt het moeilijk, nietwaar. Op den duur ben je tegen zoveel dat er niets anders dan anderen zijn en dan zijn niet zij, maar ben jij de andere. En dan geldt: qui a raison contre tout le monde, a tort.
Er zijn namelijk geen absolute normen, of alle normen zijn absoluut, zoals je wil. Wie hoofddoeken verbiedt, heeft niet meer gelijk dan wie ze verplicht. Waar en waardevol is wat wij als zodanig afspreken, er is niets of niemand om algemene normen af te kondigen, behalve de mensheid zelf, in onderling overleg. En we kunnen maar beter hopen dat het er niet van komt dat De Mensheid zich bezig gaat houden met De Kwestie Van Het Dragen Van Hoofddoeken.
Foei dus, tegenstanders allerhande van hoofddoeken! Denk toch even na, kijk wat verder dan je neus lang is, je straat breed of je achtertuin diep. Verdedig je eigen cultuur door ze hartstochtelijk te beleven, niet door andere culturen te minachten en te bestrijden of te verbieden. Als je overtuigd bent dat jouw inzichten beter zijn dan die van een ander (wat best mogelijk is), overtuig dan die andere van je gelijk, maar dan niet met slaande argumenten, verboden, oekazes, pogroms, fatwas, excommunicaties of banvloeken.
Ik blijf erbij: niet wat je op je schedel draagt is van belang, maar wat eronder zit en wat je daarmee doet. Probeer het eens, het lukt zelfs jou wel, dierbare tegenstander.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
08-09-2009
moslima's met hoofddoek en zonder broek
Het debat over de kledij van moslimas is weer hoog opgelaaid en iedereen meent dat hij of zij zijn of haar stem moet laten horen. In sommige gevallen meent een hij zelfs dat hij haar of hun stem moet laten horen, alsof hun eigen stem minder waard is dan zijn imam-stem.
Dit gezegd zijnde, wou ik even ingaan op enkele punten.
Vooreerst wil ik benadrukken dat ik de traditionele hoofddoeken van moslimas echt wel mooi vind en dat de meeste vrouwen er best goed mee staan. Verre van mij te storen, hebben die hoofddoeken voor mij zelfs een duidelijke esthetische waarde. Bovendien hebben ze iets sympathieks. Het lijkt me een zeer interessant idee dat wij onze culturele achtergrond laten zien in onze klederdracht. In combinatie met andere aspecten van ons uiterlijk, zoals de huidskleur, de fysio(g)nomie of het uitzicht, vormt dat vaak een geslaagde combinatie, getest door eeuwenoude tradities. Ik ben dus een groot voorstander van traditionele klederdrachten. Ik heb een beetje aarzelingen over de boerka, maar à la rigueur kan zelfs dat voor mij. Argumenten als zou dat gevaarlijk zijn, je weet maar nooit of er geen terrorist met een explosievengordel of en raketlanceerinstallatie onder schuilt, zijn niet ter zake: terroristen met dynamietladingen dragen evident nooit verdacht uitziende boerkas maar minder opvallende kleding.
Er is nu ook discussie over een vrouw uit Soedan die betrapt was op het publiekelijk dragen van een broek. Nu is het nog niet zolang geleden dat ook Vlaamse vrouwen er niet zouden van gedroomd hebben om naar buiten te komen in een broek, en zeker geen nauwsluitende, maar dat is een ander verhaal. Wat ik hier even wil zeggen, zowel over de broek als de hoofddoek, is dit: ik vind vrouwen meestal veel aantrekkelijker wanneer ze goed in de kleren zitten dan niet. Dat geldt zowel voor westerse vrouwen als alle andere. Dit is een persoonlijk aanvoelen, natuurlijk, maar meestal zien vrouwen er profijtelijker uit als ze wat meer aanhebben, kledij die hun beste kanten accentueert en de eventuele andere wat wegmoffelt. Als man benijd ik de vrijheid die vrouwen hebben om allerlei dingen aan te trekken die voor mannen uit den boze zijn. De dame uit Soedan verscheen op TV in een prachtig gewaad, het moet heerlijk zijn zoiets te kunnen dragen. Ik heb ze natuurlijk niet gezien in jeans, en misschien zou ik dan mijn mening herzien, maar ik vermoed eerlijk gezegd veeleer van niet, afgaande op mijn beperkte ervaring.
Een andere kwestie is wat vrouwen daar zelf over denken, en dat is eigenlijk het enige dat telt. Vrouwen overal ter wereld hebben het volste recht om, net als de mannen, aan te trekken wat hen belieft. Je kledij is een persoonlijke keuze, een uitdrukking van je smaak, goede of slechte, of van je onverschilligheid. Meestal is het cultureel gekleurd, zelfs in onze globalizerende maatschappij. Ik pleit voor het behoud van die culturele verschillen, anders zien we er straks allemaal eender uit.
In een beperkt aantal gevallen spreekt men ook van religieuze motiveringen bij de keuze van de kledij. Dat is evident als je bijvoorbeeld de chassidische joden ziet in hun typische, cultureel bepaalde klederdracht, die zij nu gebruiken als een uitdrukking van hun religieuze overtuiging. Ik heb er geen idee van of de hoofddoek voor alle of sommige moslims en moslimas nu een cultureel dan wel een religieus voorwerp is en het interesseert me ook niet, zoals ik al zei, van mij mogen ze zo ongeveer alles dragen wat ze willen, altijd en overal.
Het is natuurlijk wel een probleem als er dwang bij komt kijken. In Iran worden vrouwen op straat hardhandig aangepakt als ze geen hoofddoek dragen, er zijn speciale religieuze politiepatrouilles voor dat doel. In Soedan kan je dus veroordeeld worden tot stokslagen en gevangenisstraf enkel omdat je een broek draagt. Je zal maar in een chassidisch gezin geboren zijn en weigeren de opgelegde klederdracht te dragen: wat doe je dan? Uiteindelijk zit er dan niets anders op dan het gezin te verlaten, of het land, of de godsdienst Dat vind ik dan wel een probleem.
Ik ben nogal principieel tegen uniformen, in het Engels zeggen ze: there is too often too little difference between the uniformed and the uninformed. Maar ik wil wel aannemen dat in bepaalde gevallen een uniform nodig is: politie in functie, bijvoorbeeld. Voor het overige meen ik dat men zo weinig mogelijk mensen in uniformen moet stoppen, daar komt niets goeds van. Zo ben ik al jaren van mening dat de problemen bij justitie slechts opgelost kunnen worden indien men advocaten én rechters zou verbieden om in toga op te treden. De argumenten pro dateren uit de vroege middeleeuwen en anderzijds zijn alle middelen goed om justitie te hervormen. Van die opgedirkte drukdoeners weer mensen maken, al was het maar door ze gewoon in een pak te steken en ze begrijpelijk Nederlands te doen spreken, dat zou een eerste stap zijn. Geen uniformen dus, tenzij dat nodig is. Geen verplichte kledij of dress code dan ook voor maatschappelijke, religieuze of welke groepering dan ook: niet voor jeugdbewegingen, niet voor wielertoeristen, niet voor katholieken, moslims, imams, priesters, homos, zoetwatervissers, analfabeten, schuinsmarcheerders, messenslijpers, sabelslepers, drugverslaafden, Olympische kampioenen, offerblokdieven of blogschrijvers. Let wel: als ze graag een uniform dragen: mij goed; maar er mag geen verplichting zijn, je moet ook wielertoerist kunnen zijn met een pofbroek, jacket en chapeau-claque of gibus of hoge zijden.
Ik kijk dus met bewondering naar de Iranese schonen die met elegantie en charme een loopje nemen met de hoofddoekvoorschriften door prachtige modieuze doeken te dragen op een totaal onreligieuze manier, of naar de uitdagende vrouwen van de oliesjeiks die hetzelfde doen met de boerka. Ik glunder bij de kleurrijke hoofddoeken van progressieve moslimas. Maar ik huiver als mensen onder druk gezet worden, door hun ouders, opvoeders, religieuze overheden, regering of staatsinstellingen, om zich op een bepaalde manier te kleden terwijl bepaalde andere manier van kleden verboden worden. Wij zijn individuen, we zijn vrij om te kiezen, vrij om bepaalde regels en afspraken te volgen, maar ook om ertegen in te gaan.
Natuurlijk zijn er grenzen, dat weten we. Je kan niet met een boerka aan in een fabriek aan de lopende band gaan werken, dat is niet veilig. Je moet in de meeste omstandigheden, zoals op de werkvloer, ook niet al te schaars of uitdagend gekleed gaan, als man of als vrouw: wij zijn allemaal seksuele wezens en je moet het niemand echt moeilijk maken. Ik ben geen moraalridder, maar ik vind wel dat er nog iets bestaat als welvoeglijkheid.
Ik ben het dus niet eens met mensen die de hoofddoek een expliciet en opvallend religieus symbool noemen, noch met hen die het vergelijken met een te grote decolleté. Een hoofddoek op het werk, op school of waar dan ook, voor mij kan het allemaal. Voor mij is een hoofddoek gewoon dat: een hoofddoek. En zolang niemand verplicht wordt, door niemand, om een hoofddoek te dragen, heeft ook niemand het recht om een hoofddoek te verbieden.
Als een staat lijfstraffen oplegt voor het dragen van een broek, of het niet dragen van een hoofddoek, dan is die staat in flagrante overtreding van de universele rechten van de mens. Als Sarkozy zegt dat de lekenstaat in gevaar komt door het dragen van hoofddoeken, dan is die lekenstaat wel een zeer wankele constructie en het redden niet waard. Als een school van de hoofddoeken een kwestie maakt, dan zijn ze niet bezig met hun elementaire taken en is er waarschijnlijk iets anders aan de hand, dat meer dan waarschijnlijk te maken heeft met leerlingenaantallen, concentraties van allochtonen en subsidies.
Nogmaals: wij zijn vrije mensen. Breng die vrijheid in het gedrang, en je brengt mensen in gevaar. Hebben we dan echt niets geleerd uit onze geschiedenis?