Foto
Categorieën
  • etymologie (79)
  • ex libris (82)
  • God of geen god? (182)
  • historisch (28)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (249)
  • literatuur (41)
  • muziek (76)
  • natuur (8)
  • poëzie (95)
  • samenleving (235)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (13)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • Vrijdenkers
  • Uitgeverij Coriarius
  • Het betere boek
    Archief per maand
  • 05-2025
  • 04-2025
  • 03-2025
  • 02-2025
  • 01-2025
  • 12-2024
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    26-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Civis Mundi, een worsteling, moraal zonder God en LibraryThing
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een Nederlandse lezeres maakte me terloops opmerkzaam op het tijdschrift Civis Mundi. Onlangs is men daar overgeschakeld naar een digitale publicatiewijze. Ik citeer uit de ‘Achtergrond’:

    Sinds begin 1962 heeft Civis Mundi (aanvankelijk Oost-West), gefungeerd als een centrum ter bevordering van een wetenschappelijk verantwoorde bezinning op de grondslagen, inrichting en functionering van de moderne samenleving en cultuur: in jaren ’60 toegespitst op de Oost-West problematiek; en sinds de jaren ’70 verruimd tot bevordering van de actieve participatie van burgers aan het wereld-gebeuren door verstrekking van samenhangende informatie en oriëntatie over de processen en krachten die de ontwikkeling van dat wereld-gebeuren bepalen en in lijn hiermee tevens ter stimulering van de bewustzijnsontwikkeling in het kader van de versnelde ontwikkeling van de moderniteit sinds de jaren ‘60. Sinds eind jaren ’80 is het tenslotte gepresenteerd als een kritische reflectie op politieke filosofie en cultuur. Daarbij is gebruik gemaakt van een eigen tijdschrift en daarmee verbonden activiteiten (symposia, radio-discussies, lezingen, cursussen, e.d.).

    Na bijna een halve eeuw is de tijd aangebroken over te stappen op een nieuwe koers. Civis Mundi gaat verder als een onafhankelijk instituut en een gedigitaliseerd tijdschrift met tweeërlei doel:

     kritische reflectie op achtergrond, problematiek en perspectief van de moderniteit als westerse creatie, bron van politiek-filosofische inspiratie en exponent van universele ambitie;

     en bevordering van interdependent, interdisciplinair, contextueel en coherent denken als antwoord op de fragmenterende en desintegrerende krachten en tendenties in de moderne samenleving en cultuur. Coherent denken wordt bovendien ondermijnd door de snelle opmars van internet met als gevolg een neiging kennis zonder meer gelijk te stellen met losse informatie. Civis Mundi specialiseert zich kortom in een interdisciplinaire aanpak van ontwikkelingen, problemen en perspectieven van de moderniteit en een kritische toetsing van gevestigde structuren, opvattingen en vooroordelen daarover.

    Dit is de website: http://www.civismundi.nl/index.php. Je kan er abonneren op een nieuwsbrief, alles gratis natuurlijk.

    Ik las er een lezenswaardig artikel van Jaak Peeters over de huidige politieke toestand in België en over de N-VA in het bijzonder. Dat was voldoende aanleiding om even na te kijken wie die auteur was (°1946, hij is psycholoog en filosoof en politiek actief in de Vlaamse beweging) en of hij nog meer had geschreven. In de steeds nuttige catalogus van de openbare bibliotheken van Vlaams-Brabant ontdekte ik enkele werken van zijn hand, waaronder Jaak Peeters, De worsteling met de moderniteit. Pleidooi voor een esthetische levensbeschouwing, uitg. Pelckmans, Kapellen, 223 blz., € 18,95. Bij mijn eerstvolgend bezoek aan de Leuvense bibliotheek Tweebronnen ontleende ik het exemplaar, ik heb het net uit. Helaas was dat een teleurstelling. Het lijkt een te snel geschreven boek: de taal is niet altijd even verzorgd, de stijl niet homogeen: soms betogend, soms onbezonnen scheldend en veroordelend, soms een wetenschappelijkheid ambiërend of pretenderend die de auteur niet kan waar waken. De moeilijkheid is dat hij het naar eigen zeggen niet nodig of nuttig vond om naar de bronnen te gaan voor zijn wijsheid. Hij meent dat dit al vaak genoeg gedaan is en steunt zich dus op secundaire literatuur, op auteurs die dus wel zelf de bronnen geraadpleegd hebben. Hij neemt zijn citaten van de klassieke auteurs dus over uit die analyses en syntheses van anderen. Daarmee legt hij zich neer bij en vertrouwt zich toe aan hun interpretaties en hun steeds selectieve aanpak. Dat kan meevallen, als men te maken heeft met regelrechte autoriteiten, zoals een Dijsterhuis. Maar het kan ook behoorlijk tegenvallen als men met mindere goden te maken heeft of met meer twijfelachtige lieden, die een verborgen agenda hanteren, zoals helaas niet ongebruikelijk is, zowel bij publicisten van linkse als van rechtse signatuur, zoals de marxist Eric Hobsbawm (die de auteur hardnekkig Hobshawm noemt), of de controversiële conservatieve Roger Scruton. Een andere eigenaardigheid is dat Peeters zijn secundaire bronnen uitsluitend in de Nederlandse vertaling leest en citeert. Ook dat kan misschien meevallen, maar dat is niet mijn ervaring. Ik heb in mijn leven nog maar één Nederlandse vertaling gelezen die het origineel benaderde en dat is de meesterlijke omzetting die Max Schuchart maakte van Tolkiens glorieuze The Lord of the Rings en het leuke The Hobbit.

    Hoe dan ook, het boek van Jaak Peeters is geen originele intellectuele hoogvlieger. Het is veeleer een aaneenrijgen van allerlei citaten uit de boeken die hij gelezen heeft en van citaten in die boeken van nog andere auteurs, gekruid met de persoonlijke opinies van Jaak Peeters. Ook die opinies gaan alle kanten uit; soms zijn ze verantwoord, soms pedant, soms slaan ze de bal helemaal mis, soms zijn ze gewoon ergerlijk, zoals wanneer hij onnadenkend insisteert dat homoseksualiteit ‘niet de normale seksualiteit is’ en ‘noodzakelijkerwijze steriel moet zijn’; of wanneer hij onnodig scherp tekeer gaat tegen het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.

    Ik kan je dit boekje niet aanraden, lieve lezers. Je kan veel beter één bladzijde lezen van een belangrijk auteur dan de 322 die deze zelfverklaarde derderangs auteur aan hen wijdt.

    Sinds enige tijd heb ik me ingeschreven voor de nieuwsbrief van de Britse National Secular Society, klik hier voor hun website: http://www.secularism.org.uk/. In hun jongste mail vond ik een verwijzing naar een tekst van Frans De Waal, de bekende bioloog-primatoloog, van wie ik hier onlangs een belangrijk boek besprak, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=676013.

    In The New York Times liet De Waal een zeer interessant artikel verschijnen onder de titel: Morals without God?, klik hier voor de tekst: http://opinionator.blogs.nytimes.com/2010/10/17/morals-without-god/?emc=eta1

    Vooral één opmerking heeft me even ‘gepakt’: als we de bestaande godsdiensten hebben afgewezen, om welke gerechtvaardigde reden dan ook, zal het noodzakelijk blijken om nieuwe organisaties in het leven te roepen om te voldoen aan terechte (religieuze) verlangens in de mens; welnu, die nieuwe modellen zullen op korte tijd onvermijdelijk verglijden naar de oude religies, met voorgangers, idolen, heilige boeken, morele voorschriften &c. Ik moet toegeven dat dit in het verleden inderdaad altijd al zo gegaan is. Maar moet het ook?

    Om te eindigen wijs ik mijn lezers graag op het bestaan van twee computerprogramma’s, bestemd om je persoonlijke bibliotheek te catalogiseren. Boekenliefhebbers komen er vroeg of laat toe om hun boekenbezit te ordenen op een of andere manier, al was het maar om te vermijden dat je hetzelfde boek tweemaal aankoopt. Dat kan een simpel lijstje zijn in Word, of een heuse database. Mijn eerstgeboren zoon heeft ooit voor mij op zijn Commodore 64 een erg handig programmaatje geschreven in Basic, met allerlei leuke toepassingen, zoals de herkenning van een auteur als je de eerste letters van zijn naam intikt. Helemaal leuk is een programma als LibraryThing. Je creëert er online een eigen bestand van je boeken, met mogelijkheden om je bibliotheek in te delen naar eigen smaak en behoeften. Voor het invoeren van je boeken hoef je slechts enkele aanduidingen te geven, bijvoorbeeld Tolkien, of Hobbit en dan kan je kiezen uit een reeks boeken die op je scherm verschijnt, inclusief de cover. Gewoon aanklikken en het boek zit in je catalogus! Je kan er nog allerlei opmerkingen en details aan toevoegen. Er is zelfs een mogelijkheid om in te voeren op basis van de ISBN-code, zelfs met een barcodelezer. En daar stopt het niet bij! Het is namelijk ook een sociale website voor boekenliefhebbers. Zo kan je meteen zien welk ander lid dezelfde boeken heeft als jijzelf en kan je die een berichtje laten… Er zijn nog vele andere toepassingen, teveel om op te noemen en alles in verscheidene talen, ook in perfect Nederlands. Tot 200 boeken is het gebruik gratis, daarboven betaal je $10 per jaar of minimaal $25 voor levenslang gebruik. Het zal je niet verbazen dat ik met plezier zelfs $40 heb gestort, ik heb al 229 van mijn boeken ingevoerd, de rest volgt. Je kan dat gaan bekijken als je wil, klik hier: http://www.librarything.nl/home/KarelDhuyvetters.

    Er is een gelijksoortig Nederlands programma: http://boekenliefde.nl/index.html. Ik heb voor het meer internationale LibraryThing gekozen omdat ik nu eenmaal weinig in het Nederlands lees. Mijn teleurstellende ervaring met het boekje van Jaak Peeters heeft me weer voor een tijdje genezen van elke neiging om dat nog eens te proberen, maar als een van mijn lieve lezers een interessant boek in onze heerlijke moedertaal tegenkomt, dan ben ik altijd klant.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    22-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.onrust
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Ik ben wat onrustig, de laatste dagen.

    Een mens voelt dat heel goed aan, je kent immers de signalen. De spijsvertering werkt wat tegen, je slaapt minder goed, je droomt van akelige of compromitterende dingen, je bent meer prikkelbaar en reageert emotioneel op wat er in je omgeving gebeurt. Je hebt onbestemde verlangens en onverklaarbare antipathieën. Kortom, je bent uit je gewone doen en je voelt je daar allerminst goed bij. Stilaan begin je je af te vragen hoe dat komt, wat de aanleiding of de oorzaak is.

    Misschien is het gewoon ‘het vallen van de blaren’, een jaargetijde waarin iedereen wat melancholisch wordt. De zomer is voorbij, de natuur gaat geleidelijk over op een trager ritme, de winter staat voor de deur. Je komt minder buiten en daardoor ontmoet je minder mensen, de kans op vereenzaming neemt toe.

    Over enkele maanden word ik vijfenzestig. Ik stel vast dat ik met gemengde gevoelens uitkijk naar 16 januari 2011. Niet dat er ook maar iets gaat veranderen: ik ben al op pensioen sinds eind oktober 2005. Ik plan geen grote feestelijkheden. Het vooruitzicht dat ik vanaf dan gratis op de bus mag en voor een paar euro met de trein mag rijden, is wel leuk maar niet echt wereldschokkend. Ik maak immers weinig gebruik van het openbaar vervoer, niet omdat ik veel met de auto reis (ik rijd zelf nooit met de auto, nooit gedaan), maar omdat ik me weinig verplaats en ook niet van plan ben om daaraan veel te veranderen. Toch is er iets met het ronden van die kaap. Ik denk dan aan mijn Vader zaliger, die werkte tot zijn 65ste en een jaar later al begraven was. Of aan mijn broer die al op zijn 59ste stierf; ik hoor hem nog zeggen: ik was wel graag zo oud geworden als ons Vader… Ik denk ook aan mij oudste broer, tien jaar ouder dan ik en sinds twintig jaar geplaagd door ernstige gezondheidsproblemen, die nu lijken te culmineren. Hoe dan ook, in onze maatschappij ben je op 65 officieel ‘oud’ en dat doet me blijkbaar toch wel iets.

    Wij mensen zijn erg gehecht aan onze gewoonten en ik ben een goed voorbeeld van die algemene regel. Ik draag mijn schoenen twintig jaar, mijn cardigans tot ze van mijn lijf vallen, een nieuwe jas koop ik wellicht nooit meer. De kans is klein dat ik nog aan nieuwe hobby’s begin of dat ik de oude laat. Mijn ontbijt is een vast ritueel van vers geperst citrussap en ontbijtgranen met melk, gevolgd door de pilletjes voor het hart en de slechte cholesterol. Rond kwart na tien drink ik een kop bancha thee, na de broodmaaltijd op de middag een kop cafeïnevrije espresso, rond half vier een kop kukicha thee. ’s Avonds kook ik, daarna doen we de vaat met de hand, onze vaatwasmachine hebben we van de hand gedaan aan familie. Vervolgens kijken we naar het journaal op tv, soms naar educatieve of culturele programma’s, vooral op BBC, of naar de klassieke muziekzender Mezzo, of luisteren we gewoon naar muziek op radio of cd, Lut met een kruiswoordpuzzel, ik met een boek. Op zaterdagvoormiddag doen we inkopen in een klein grootwarenhuis in het naburige dorp.

    Onze huiselijke gewoonten worden zelden onderbroken, we hebben blijkbaar meer behoefte aan de rust van onze vaste gebruiken dan aan de mogelijke opwinding van verrassingen of uitzonderlijke gebeurtenissen.

    Een nadeel daarvan is, dat als er dan toch plots iets gebeurt, je er onwennig op reageert, dat het je meer aangrijpt dan normaal is. Onverwacht bezoek, gebeurtenissen in de familie of in de buurt, zelfs feiten in het nieuws zijn al voldoende om de spanning te doen stijgen. De media doen er trouwens alles aan om een en ander zo op te kloppen dat zelfs triviale zaken kunstmatig een belang krijgen dat wij ze zelf niet zouden geven. Een voorbeeld.

    Sinds vier weken is Vlaanderen in de ban van de zogenaamde parachutemoord en van de Marollenmoord. Het zijn rechtszaken voor een hof van assisen, dus met een volksjury. In het ene geval gaat het (wellicht) om een passionele moord op een liefdesrivale, in het andere (wellicht) om een gewelddaad van een jonge drugsverslaafde. De beide kwesties hebben voor mij slechts een zeer relatief belang. Ik weet dat dergelijke zaken gebeuren, helaas, maar de details van de concrete gevallen interesseren me niet. Ik lees nooit kranten of magazines en kijk ook niet naar reportages over dergelijke kwesties op tv. Het zijn randverschijnselen in de maatschappij die wat mij betreft slechts een eenmalige vermelding verdienen in het nieuwsoverzicht. Ik heb dus al weken lang uitvoerig de gelegenheid om mij te ergeren aan de misplaatste aandacht die de media aan die kwesties geven.

    Een ander voorbeeld. België heeft 129 dagen na de parlementsverkiezingen nog steeds geen regering, er is zelfs geen uitzicht op een mogelijk begin van een regeringsvorming. De reden daarvoor is zeer eenvoudig: de verkiezingsuitslag heeft duidelijk aangetoond dat Vlaanderen, Wallonië en Brussel drie zeer verschillende entiteiten zijn, op werkelijk alle gebied. Men probeert wanhopig te doen alsof dat niet zo is en een federale regering te vormen, maar dat kan onmogelijk lukken. Een Belgische regering moet immers algemene wetten maken en een algemeen beleid voeren voor het hele land, terwijl de Franstaligen een (links) beleid wensen dat voor hen geschikt is, terwijl de Vlamingen een (rechts) beleid willen dat voor Vlaanderen past. Geen van beiden wil dat de andere bepaalt wat in de eigen regio gebeurt. Een vergelijk is niet meer mogelijk en het is ook niet wenselijk: we zijn drie verschillende regio’s, er zijn geen Belgische oplossingen voor onze problemen, het moet maatwerk zijn voor elk van de drie. Een zeer verregaande autonomie op vrijwel alle vlakken is dus de enige oplossing en daarover is iedereen het eens.

    Het probleem is echter dat men die autonomie wil regelen binnen een Belgisch staatsbestel. De discussie wordt gevoerd naar aanleiding van de vorming van een federale regering, terwijl ze zou moeten gevoerd worden door de democratisch verkozen parlementen van de drie regio’s. Maar die houden zich zeer ver van die discussie en doen gewoon hun werk voor die aangelegenheden waarvoor de autonomie al een feit is.

    Men kan er dus niet uitgeraken en iedereen weet dat, iedereen beseft dat het zo niet verder kan. Zelfs als er nu nog een keer een laatste compromis bereikt wordt, wat weinig waarschijnlijk is, zal dat niet lang standhouden. We gaan naar autonome regio’s, onvermijdelijk. De vraag is alleen wanneer en hoe.

    Sinds maanden maak ik me dus dagelijks druk over de zinloze show die opgevoerd wordt voor de televisiecamera’s en microfoons en in kranten en tijdschriften. Men kent de problemen en men weet wat de eindoplossing zal zijn. Maar men gaat toch door met de klassieke onderhandelingen voor de vorming van een federale regering, alsof we nog in 1830 zijn. Geen wonder dus dat ik het ook op dat punt behoorlijk op mijn heupen krijg, zeker als de oppermalloot van de socialistische vakbond ons na de zoveelste ergerlijke treinstaking ook nog eens komt vertellen dat de Vlaamse linkse politieke partijen één front moeten vormen met de Waalse, veeleer dan met de Vlaamse! Die man hoort thuis in een reservaat, een psychiatrische instelling of in Noord-Korea.

    Ook de houding van de Franstalige politici is ronduit ergerlijk. Zij zien elke Vlaamse eis voor autonomie (terecht) als een bedreiging van hun onrechtmatig verworven rechten. Maar dat is precies autonomie: je eigen boontjes doppen en niet afhankelijk zijn van anderen, als het goed gaat of het slecht. Men is in Vlaanderen niet meer bereid tot verregaande overdrachten van de ene regio naar de andere. Aangezien het niet lukt om binnen België een billijke verdeling van de middelen af te spreken op basis van objectieve criteria, zit er niets anders op dan het land te verdelen en elk onze zin te doen.

    Wij hebben Wallonië of Brussel niet nodig. Wij voelen ons niet met hen verbonden, er zijn geen emotionele banden, wij zijn geen oewaarde landchenoten’. En dat wij hen ooit nodig zouden kunnen hebben, dat zij ons van de ondergang zouden redden, dat is om meer dan één reden erg onwaarschijnlijk: ze hebben ons nog nooit geholpen, hebben ons altijd uitgebuit; zij zijn met drie miljoen, wij met zes miljoen; zij zijn ons niet gunstig gezind, nooit geweest en ook nu niet, want zij weigeren ons het zelfbestuur dat wij al zo lang opeisen.

    Het zal mijn lezers geenszins ontgaan zijn dat ik me ook mateloos opwind over godsdienst en religie. Steeds meer mensen wenden zich af van de kerk en dat is een goede evolutie. Maar uit eigen ervaring weet ik dat het niet simpel is om zomaar definitief en volledig te breken met een kerkelijk verleden. Het is een proces dat zou moeten begeleid worden, want de banden waren heel intens en diep, een leven lang. Ik meen ook dat onverschilligheid geen alternatief is voor kerkelijkheid. Ik wil iets in de plaats, maar dat is veel gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ik probeer nu al drie jaar enig contact te krijgen met ‘lotgenoten’, maar heb daarin nog geen enkel concreet resultaat geboekt. Ik wil graag gelijkgezinden ontmoeten, met hen praten of corresponderen; ik wil me inzetten voor een vrijzinnige, humanistische maatschappij, ik wil deelnemen aan manifestaties en samenkomsten en vieringen, ik wil me dienstbaar maken in een niet-confessionele samenleving. Maar dat lukt me absoluut niet. Jammer.

    Naast deze grote of ernstige ergernissen zijn er ook nog enkele mindere, maar die toch bijdragen tot de malaise. Door een jarenlang gebrek aan lichaamsbeweging en eindeloze uren gebogen over boeken of starend naar een computerscherm, zittend in een zetel, heb ik een heel stramme nek gekregen en dat is echt wel hinderlijk. Het is vervelend als je lichaam tegen wringt bij je hobby: lezen en schrijven.

    We hebben ons recentelijk een laptop aangeschaft, dan kunnen we allebei ongestoord computeren. Daarbij hoort ook een draadloze internetverbinding en een lokaal netwerk, natuurlijk. Met enige moeite heb ik dat geïnstalleerd. Maar nu zijn er allerlei compatibiliteitsproblemen en conflicten tussen toestellen en programma’s en dat is veel minder gemakkelijk op te lossen als je geen specialist bent. Een laptop heeft geen muis maar een ‘pad’, een kleine zone aan het toetsenbord waarop je kan klikken en vegen en schuiven… Dat is even wennen, wellicht zelfs langer dan even, want aan mijn rechterhand ben ik 20% gehandicapt na een val met de moto en een Sudek-episode. Ik voel allerlei krampen en stijfheid door die ongewone bewegingen en houdingen.

    En dan is er het Zaans klokje dat ik ooit kocht in de brocante: plots stilgevallen. Een reinigingsbeurt en wat zuinig aangebrachte olie brachten soelaas, maar dan viel plots de haak waaraan het ophing uit de muur en daar gaapt nu een vrij aanzienlijk gat, dat zich maar moeilijk laat vullen op een manier die toelaat om er weer een plug in aan te brengen. Dus ligt het klokje nu al enkele weken stom en triest te wachten en mis ik mijn dagelijkse gewoonte om de gewichten op te trekken en het vrolijke belletje op het halve en het volle uur. Enkele dagen later kreeg ook het Kundo-klokje kwalijke kuren: zomaar stilvallen; dat zal ook reinigen en oliën worden, maar dat is een erg delicate zaak: de ronddraaiende ‘slinger’ hangt op aan een stalen draadveer en voor je het weet, knapt die af…

    Deze zomer heb ik verzuimd om wat buitenschilderwerk te doen aan ramen en deuren en ook enkele kleine herstellingen aan de goten weeral uitgesteld. Nu is het daarvoor te vochtig en te koud, het zal dus volgend jaar moeten gebeuren, maar dat zeg ik nu al enkele jaren…

    We hebben nu gescheiden riolering in de straat en we moeten daarop aansluiten. De gemeente draagt voor duizend euro bij en we zouden een schatting van de kosten krijgen, maar die is er nog niet. De oprit is in asfalt, dat zal dus breekwerk worden, geen aangenaam vooruitzicht.

     

    Als ik dat zo allemaal bijeen zie, dan denk ik enerzijds: waarover maak ik me druk? Maar anderzijds begrijp ik ook wat beter waarom ik me niet helemaal lekker voel. Er is namelijk een irritante verstoring van de normale gang van zaken, van de vaste gebruiken in ons gezinnetje en dat wringt bij het gewoontedier dat ik ben. Langs de andere kant is er een ongelooflijke lethargie en een manifeste onwil om iets te veranderen in dit apenland van ons en om de politieke en ideologische problemen eindelijk een deugdelijke oplossing te geven en voorgoed een einde te maken aan de kerkelijke overheersing in Vlaanderen.

    Het is wellicht die tegenstelling in mij die de oorzaak is van mijn ongemak. Van sommige dingen in mijn directe omgeving wens ik helemaal niet dat ze veranderen, voor andere, meer algemene en principiële kan het voor mij niet snel genoeg gaan.

    Ik hoop, lieve lezers, dat ik jullie niet verveeld heb met deze jeremiade. Misschien heb je jezelf er een beetje in herkend en heb ik je zo wat geholpen om de relativiteit van de dingen in te zien. Dat ik het allemaal eens heb mogen zeggen/schrijven heeft op mij hopelijk een gelijkaardig effect.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    05-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herfstgedachten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De herfst is in het land. We genieten nog wel van een aangename nazomer, lees er alles over en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=79.

    Zondag laatst, 3 oktober was het zelfs te warm om in de volle zon te zitten en ook vandaag zijn de temperaturen hoog voor de tijd van het jaar.

    Toch is de kentering begonnen. De reden daarvoor moeten we zoeken in de beweging die de aarde in de loop van één jaar maakt om de zon. Als je die omloop ziet als een platte schijf, met de zon in het centrum, dan staat de as waarrond de aarde op zichzelf draait schuin tegenover dat vlak. Probeer het eens met een sinaasappel: hou hem schuin en maak een draaiende beweging rond je vuist. Je merkt meteen dat nu eens het noorden dichter bij het centrum staat, dan weer het zuiden. De extremen liggen rond 21 december, dan is het bij ons putteke winter en zijn de nachten twee keer zo lang als de dagen; en 21 juni, midzomer, de langste nacht. Daartussen heb je de lentenachtevening op 21 maart en de herfstnachtevening op 21 september, dan zijn de dagen en de nachten even lang, elk twaalf uur. Dit jaar viel de herfstnachtevening of equinox op 23 september, om 3.09 uur, om precies te zijn.

    De natuur past zich constant aan aan de stand van de aarde tegenover de zon. Het korten van de dagen en het feit dat de zon ook minder hoog aan de hemel staat op de middag is een signaal dat planten en dieren niet missen. De zwaluwen zijn uitgeweken naar het zuiden. De teunisbloemen doen een laatste poging om nog enkele felgele bloemen te laten ontluiken in de avondschemering. De blaadjes van de berken verkleuren en de berkenzaadjes verstoppen zoals elk jaar de afvoerpijp van het plat dak. Vette kruisjesspinnen weven hun indrukwekkend web, grote en kleine paddenstoelen schieten op in het bos achter de tuin. De meesjes en de heggenmus die in de zomer de voederplank geen blik waardig gunden, komen nu af en toe eens kijken of er iets naar hun gading ligt, de merels vinden blijkbaar nog genoeg ander voedsel. De zilver- en goudwinden en de goudvissen in de vijver zoeken het donker van het diepere water op en komen nog enkel naar boven als ze me horen aankomen met wat kruimels van de tafel. De asters halen het paars en purper in de tuin en doen ons al denken aan Allerheiligen. Het gras van het gazon is toch weer groen na een droge, hete zomer, toen we er zeker van waren dat het definitief verdord was. Binnenkort volgt wellicht de laatste maaibeurt voor de winter. Sommige tuinkruiden, zoals het bonenkruid, de (het?) bieslook, de basilicum, de peterselie en de marjolein zijn uitgebloeid en weggesnoeid, andere staan nu op hun mooist: de rozemarijn, de dragon, de tijm. De bruidssluier bloeit, met daartussen de bloedrode blaren van de wilde wingerd. Straks verkleuren alle blaren en na de eerste nachtvorst vallen ze in groten getale af.

    Het is een afweermechanisme: al wat kwetsbaar is wordt opgegeven om het overleven mogelijk te maken. Het lijkt of alles afsterft, maar wij weten wel beter: na de onvermijdelijke dorre winter volgt weer de lente en de zomer, de natuur gaat niet dood, maar gaat in een winterslaap.

    Wij mensen doen daar niet aan mee: in het najaar komen we weer op gang na de zomer en de schoolvakantie. Allerlei culturele activiteiten beginnen dan opnieuw en trekken talloze klanten. Ook in de winter zijn wij mensen zeer actief, er is altijd wel wat te doen, herfstvakantie, wintervakantie, kerstmarkten, langlaufen, we zitten niet stil. We passen ons aan aan de seizoenen, we neutraliseren ze om ons gewone leven voort te zetten. We zetten de verwarming aan, we kleden ons warmer, we laten de jaarlijkse griepspuitjes zetten. We genieten van de seizoenen, omdat we weten dat ze elkaar opvolgen, keer op keer. Het zijn niet onze seizoenen, wij mensen hebben een ander ritme.

    De evolutie die zich in de natuur op één jaar voltrekt, bijvoorbeeld in een teunisbloem of een zonnebloem, van zaadje tot spectaculaire bloem en dan terug tot helemaal niets verdord of weggerot, die is bij ons uitgespreid over een mensenleven. We lijken meer op bomen, die leven ook langer dan één jaar, maar dan zonder de winterpauze. Wij gaan gewoon door, wij doen geen winterslaap. Maar net als voor de bomen komt er ook een moment dat wij beginnen af te takelen. Je merkt het aan kleine dingen, het gaat heel geleidelijk, onmerkbaar bijna. Je doet wat vaker een middagdutje, je bent wat sneller moe. Je denkt dat je nog even ver kan wandelen of fietsen als vroeger, maar je stelt pijnlijk vast dat dat niet zo is. Je gewicht neemt toe, je krijgt een buikje of vetkussentjes, de eerste rimpels verschijnen en ook de grijze haren. Je doet het wat kalmer aan op alle gebied, ook in bed.

    Voor mensen is de herfst het begin van het einde. We weten dat een definitief afscheid ons wacht, voor ons is er geen nieuwe lente, de winter is voorgoed. We beseffen dat het leven zelf voortgaat, in onze kinderen als we die zelf hebben en ook over heel de aarde in bonte verscheidenheid. Wij zullen er dan niet meer zijn, we hebben onze beurt gehad, anderen zullen na ons proberen om het even goed te doen, of beter, of misschien ook wel minder goed, generatie na generatie, tot over een miljard jaar de zon aan haar doodstrijd begint en het hier te warm wordt voor de mens. Misschien zijn er hier dan zelfs al lang geen mensen meer, of zelfs geen leven op deze aarde, hebben we elkaar uitgemoord of de natuur helemaal verpest. Misschien zijn we massaal vertrokken naar andere planeten, of hebben we ons verstopt diep onder grond.

    De herfst brengt bij mij weemoedige overpeinzingen teweeg, gedachten aan vergankelijkheid en de rustige zekerheid dat niets oneindig is.

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:natuur
    22-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Verlichting vandaag, Ludo Abicht
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ludo Abicht, De Verlichting vandaag, 199 blz., Houtekiet, 2007, tweedehands bij de Slegte of In ’t Profijtelijk Boeksken, € 8

    Dit is, het moet gezegd, in de eerste plaats een mooi uitgegeven boek, handig formaat, niet te groot en niet te klein, een aangename lettergrootte, zeer scherp gedrukt, perfecte bladspiegel, stevig papier, goed gebonden, sobere, heldere gladde kaft. Waren alle boeken maar zo goed uitgegeven!

    Over de inhoud ben ik dan weer minder te spreken. Ik vind dat Ludo Abicht (°1936) er zich te gemakkelijk van af gemaakt heeft. Hij steunt, zoals hij zelf zegt, op de monumentale studies van Jonathan Israel, die ik hier ook besprak. Daarnaast heeft hij nog enkele recente en minder recente werken geraadpleegd en presenteert ons daarvan bondig de hoofdstellingen of conclusies. Dat alles praat hij aaneen op een naar mijn smaak weinig gestructureerde manier. Wie er de geciteerde auteurs zou op naslaan, zou wellicht merken hoe zeer Abicht schatplichtig is aan zijn bronnen. Twee boeken en een schaar en een derde boek is klaar…

    Waar hij zelf aan het woord is, laat hij zich drijven op zijn wijdlopige gedachten, nu eens aansluitend bij historische details die hij zonder enige toelichting vermeldt, en passant, (zoals de obscure Ericus Walten, die in een Nederlandse gevangenis stierf in 1697, wachtend op zijn proces op beschuldiging van blasfemie), dan weer bij de actualiteit zoals het hoofddoekendebat. Dat levert voortdurend letterlijk en figuurlijk teksttapijten op, bladzijden lange uitweidingen zonder enige typografische onderbreking.

    Ludo Abicht heeft jammer genoeg een grotendeels overbodig, nutteloos boek geschreven, meen ik. Wellicht is het de weerslag van lezingen die hij her en der gehouden heeft: het is altijd leuk als je na afloop je boek te koop kan aanbieden. De ondertitel van dit boek zou kunnen luiden: grasduinen in de bibliografie over de Verlichting. De geïnteresseerde lezer kan maar beter een van de vele originele werken lezen, in de eerste plaats Jonathan Israel, zijn Radicale Verlichting is ook in het Nederlands verschenen. Voor een goede inleiding is het werk van Abicht te algemeen, te vaag en te weinig overzichtelijk en niet nauwgezet genoeg, dan ben je zelfs beter af met Wikipedia.

    Herhaaldelijk hoor je de vraag stellen, zoals ook in dit boek, naar de betekenis van de Verlichting voor onze tijd. Dat geeft de indruk als zou de tijd van de Verlichting (1648-1789) een voorbeeld kunnen of moeten zijn voor de huidige tijd. Enige historische kennis van die periode moet ons wel van het tegendeel overtuigen. 1648 was wel het formeel einde van de Dertigjarige godsdienstoorlog in Duitsland en de Tachtigjarige onafhankelijkheidsoorlog van de noordelijke Nederlanden, maar de wereld was een ruïne. In Duitsland was de bevolking gereduceerd van 17 tot 9 miljoen! In Engeland heerste burgeroorlog, Cromwell liet de koning onthoofden. In Frankrijk raasde de Fronde door Parijs. Rusland streed tegen de Polen, Polen tegen de Zweden, de Britten tegen de Nederlanders, Spanje tegen Frankrijk. In 1660 begint de heerschappij van Louis XIV en ook in andere landen viert het koninklijk absolutisme hoogtij. De Turken belagen Europa onophoudelijk. In 1685 eindigt de godsdienstvrede in Frankrijk met de herroeping van het Edict van Nantes. Het harde kapitalisme steekt overal de kop op, de infame slavenhandel bloeit, de plunderende kolonisatie neemt een hoge vlucht. De Habsburgse, de Oostenrijkse en de Spaanse troonopvolgingen storten Europa in eindeloze oorlogen. Frankrijk en Engeland bekampen elkaar om de wereldheerschappij en om Noord-Amerika, dat zelf strijdt om zijn onafhankelijk van Engeland. En de periode eindigt met de Franse Revolutie, die heel Europa in lichterlaaie zet.

    Het is duidelijk: de Verlichting was niet voor iedereen een Gouden Eeuw, ook al heet ze zo in de noordelijke Nederlanden. Wat bedoelt men dan, als men de Verlichting als een voorbeeld wil stellen?

    Ongetwijfeld verwijst men dan naar de ideeën die in die periode opgang maakten. Dat was in de eerste plaats wat Kant samenvatte in de spreuk: sapere aude! Durf denken! Het was een oproep aan eenieder, maar toch vooral aan de hoogst geschoolden, om zich niet te verlaten op gezagsargumenten van de vorst of de kerk, maar om zelf na te denken over de wereldlijke en de kerkelijke macht. Dat gebeurde al met groeiend succes in de filosofie, de wetenschappen, de kunst, de literatuur en de muziek en het kon niet anders als moest dat overslaan naar de politiek. Men spreekt gemeenlijk van de primauteit van de Rede, de ratio, het basisprincipe van het rationeel denken. Elke mens is in staat om zijn verstand te gebruiken, als individu. Men hoeft niet te buigen voor de willekeur van de machthebbers, men kan zelf ontdekken wat goed en slecht is en men mag zich op basis van die eigen overtuigingen verzetten tegen onrechtvaardige of onredelijke wetten, individueel of georganiseerd.

    Het is zeker zo dat die ideeën tijdens de Verlichting naar voren kwamen, maar het is niet zo dat er voorheen geen kritische geesten waren, denk aan de klassieke oudheid en haar herleving in de Renaissance en het Humanisme. Ook binnen het christendom was er al lang voor de Verlichting regelrechte opstand tegen het gezag, denk aan Luther en het protestantisme.

    Het is evenmin waar dat die revolutionaire ideeën toen meteen al tot grote omwentelingen hebben geleid of het openbaar leven bepaalden: de geschriften van de coryfeeën van de Verlichting werden altijd anoniem gepubliceerd en meestal meteen verboden en verbrand.

    Er zijn bibliotheken vol geschreven over wat Verlichting precies is, en wat men met de Rede bedoelt. Het is dus allerminst zo dat de principes en de verwezenlijkingen van de Verlichting voor het grijpen zouden liggen, dat het volstaat om er kennis van te nemen en ze zonder meer over te nemen als leidraad voor de 21ste eeuw. Behoudsgezinde krachten wijzen er overigens fijntjes op dat de principes van de Verlichting ook rechtstreeks en onvermijdelijk geleid hebben tot de terreur van de Franse Revolutie en op langere termijn tot de waanzin van de Eerste Wereldoorlog en tot het extreme nationalisme en socialisme van Hitler, Stalin, Mao en Pol Pot…

    Ook het zo geroemde ideaal van het individualisme heeft een schaduwkant. Reeds in de Romantiek bleek dat dit kan leiden tot het volgen van de meest waanzinnige en duistere krachten die in de individuele mens aanwezig zijn. Als individuen zoals Hitler, Stalin en konsoorten de macht grijpen, sleuren ze de hele wereld mee in hun paranoia.

    We moeten dus voorzichtig zijn als we de Verlichting als een model bekijken voor onze eigen tijd. We moeten oog hebben voor de aberraties waartoe Verlichtingsideeën geleid hebben en nog kunnen leiden. We moeten zelf nadenken, ja, natuurlijk, maar de ene denkt al beter of langer na dan de andere. We moeten leren nadenken en daarvoor is het nuttig na te gaan wat anderen voor ons zoal gedacht hebben over belangrijke vragen. Het is ook noodzakelijk om onze eigen gedachten voortdurend te toetsen aan die van anderen: de waarheid ontstaat uit de botsing of de convergentie van ideeën. Dat veel mensen het zelfde denken is op zichzelf geen garantie voor de waarheid, denk aan de (georganiseerde) massahysterie rond leiders als Hitler, Stalin en Mao. En afwijkende ideeën, zoals die van grote genieën als Copernicus, Galilei, Newton of later Einstein kunnen dichter bij de waarheid zijn dan die van de (misleide) massa.

    De Rede is geen menselijk vermogen dat we nauwkeurig kunnen onderscheiden van andere ‘geestelijke’ eigenschappen, noch een systeem dat iedereen in absolute en onfeilbare mate ter beschikking heeft, dat men kan inschakelen als een toestel om zo regelrecht op de enige en universele waarheid af te stevenen. Het is allemaal veel complexer dan dat.

    We moeten er ook rekening mee houden dat denken, zelfs lang en diep, op zichzelf helemaal niets betekent, als er geen actie aan gekoppeld is. De mens is een denkend wezen, ja, maar de mens is in de eerste plaats een arbeidend wezen; we moeten, willen we in leven blijven, zorgen dat we genoeg te eten en te drinken hebben, dat we beschut zijn tegen de omgeving &c. Ons verstand kan ons daarbij uitstekend helpen, maar het werk moet nog steeds gebeuren. Daarbij zal het ons telkens weer opvallen dat de praktijk altijd aanzienlijk verschilt van de theorie. De toets van de praktijk is vaak het einde van de theorie.

    Ook het individu mogen we niet op een piëdestal, een voetstuk plaatsen. Zowel de primitieve mens als die van de 21ste eeuw kan niet zonder zijn medemens. We moeten dus, als individuen weliswaar, samen denken en samen werken, willen we het leven hier op aarde een beetje leefbaar maken. Dat betekent dat we wel solidair moeten zijn, maar tevens dat de groep nooit belangrijker mag zijn dan het individu. Wij zijn individuen, met onvervreemdbare rechten, maar we zijn hier niet alleen: ook de anderen zijn hoogheilige individuen en die gelijkheid beperkt de vrijheid van elkeen. Het is enkel in solidariteit dat we in staat zijn om als echte mensen te leven.

    Daarmee hebben we, als vanzelfsprekend, de grote principes van de Verlichting nogmaals op een rijtje gezet: vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Als we alleen dat al zouden onthouden en ook in de praktijk brengen, dan waren we al een goed eind op weg, op de goede weg zelfs.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    15-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Iris Murdoch
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Iris Murdoch, een naam die ons vertrouwd in de oren klinkt. Toch moet ik bekennen dat ik nog geen enkele van haar talrijke romans gelezen heb. Ik herinner me wel de pakkende film, Iris, die over haar leven gemaakt is in 2001, met Kate Winslet en Judy Dench in de eponieme rol, naar de memoires van haar man, John Bayley, zelf ook auteur, professor Engelse literatuur en literair criticus.

    Jean Iris Murdoch werd geboren in Ierland in 1919, maar ze verhuisde met haar ouders al op zeer jonge leeftijd naar London. Ze bezocht er de beste scholen en deed nadien klassieke en filosofische studies Oxford en Cambridge. In 1938 werd ze lid van de Britse communistische partij, zoals wel meer intellectuelen van haar generatie. In 1942 verliet ze de partij officieel, om een functie te kunnen opnemen in de Britse Treasury. Na de oorlog was ze actief in de UNRRA, de afdeling van de Verenigde Naties die zich bezighield met herstelprogramma’s, onder meer in België en in Oostenrijk. In 1948 keerde ze terug naar Oxford, waar ze Fellow werd aan St. Anne’s College. In 1956 trouwde ze met John Bayley.

    Haar eerste roman verscheen in 1954, Under the Net. Ze schreef daarna nog 25 andere werken, meestal romans, maar ook twee gedichtenbundels, enkele toneelstukken en vijf filosofische werken, aansluitend bij haar leeropdracht in Oxford. Ze werd meermaals bekroond met belangrijke literaire prijzen, onder meer de Booker Prize voor The Sea, the Sea (1978). In 1976 werd ze gelauwerd met een CBE, in 1987 werd dat zelfs een DBE, Dame Commander of the British Empire, zodat ze zich Dame Iris mocht (laten) noemen.

    Vanaf 1995 werd haar werk gehinderd door de eerste verschijnselen van wat de ziekte van Alzheimer zou blijken te zijn. Ze stierf in 1999, 79 jaar oud.

    Ik weet niet meer waar en wanneer, maar onlangs pikte ik tweedehands een boek van haar op: Metaphysics as a Guide to Morals (1992), in de Penguin paperback uitgave, 1993, 520 pp. kleine druk. Het is de bewerking van de Gifford Lectures die ze in Edinburgh gaf in 1982. Klik hier voor meer over die beroemde reeks van lezingen die nog steeds jaarlijks plaatsvindt: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=697991.

    Het is duidelijk dat ze nog jaren gewerkt heeft aan de oorspronkelijke tekst van die lezingen en zeer veel heeft toegevoegd, ook omwille van de veranderende omstandigheden, zoals de val van de Berlijnse Muur en van de Sovjet-Unie in 1989. Toch blijven er op vele bladzijden talrijke levendige sporen over van de lezingen zelf.

    Verwacht van mij geen samenvatting van deze kanjer, dat is een onmogelijke opdracht. Ik ben met de lectuur ervan begonnen op 24 augustus en ben er dagelijks diep in verzonken geweest tot 12 september 2010, dat is volle drie weken, tijdens dewelke ik niets anders gelezen heb en nauwelijks iets geschreven. Dat geeft je een idee van de intensiteit van deze ervaring en ook van de intellectuele uitdaging. Het is voorwaar geen gemakkelijk boek. Niet dat de auteur het moeilijk maakt, integendeel. Het is zeer vlot en boeiend geschreven, in een uiterst levendige stijl, je hoort haar als het ware de tekst debiteren voor een aandachtig luisterend publiek van universiteitsstudenten, professoren en andere belangstellenden die zijn opgedaagd om een beroemde romanschrijfster de Gifford Lectures  te horen houden.

    De materie, zoals de titel aangeeft, is de oorzaak van de hoge moeilijkheidsgraad: metafysica en moraal, dat zijn de grote levensvragen. Wat is er, wat bestaat er? Hoe kunnen we het kennen? Is er een God? Wat is religie, godsdienst? Hoe moeten we leven? Wat is goed en kwaad?

    Iris Murdoch is altijd bezig geweest met Plato en ze heeft over zijn filosofie opvattingen die min of meer afwijken van wat vele andere filosofen over hem denken en schrijven. Ik ben geneigd om haar daarin een heel eind te volgen. Het is immers ook altijd mijn ervaring geweest bij het lezen van Plato dat hij wel voortdurend over de Ideeën en het Absolute en het Volmaakte spreekt, maar daaraan nooit echt een echt bestaan toekent, een vorm van zijn die hoger zou zijn dan die van ons, mensen, op deze wereld. De allegorie van de grot verklaart men meestal als zouden wij hier op aarde slechts vage schaduwen zien van de werkelijkheid. Ik heb dat nooit zo begrepen. Die allegorie gaat over het kennen, niet over het zijn. Plato leert ons dat we verder moeten kijken, dat we het algemene moeten zien achter het singuliere, het volmaakte achter het onvolkomene, maar steeds met de bedoeling om de werkelijkheid hier op aarde, de enige die er is, beter te kunnen begrijpen. Hij vraagt aandacht voor de hogere vermogens van de mens, ons verstand, onze emoties, ons moreel aanvoelen, ons artistiek gevoel. Op die thematiek komt Murdoch voortdurend terug, wijzend op relevante teksten van Plato zelf en op afwijkende meningen van andere auteurs.

    Als studente heeft Iris Murdoch nog les gekregen van Wittgenstein en dat is ook goed te merken in dit boek. Vele bladzijden zijn aan zijn denken gewijd, ook al volgt ze hem zeker niet overal. Aangespoord door wat ik bij haar over hem las, heb ik een tweedehands exemplaar van de Tractatus Logico-Philosophicus gekocht, tweetalig Duits-Engels. Ik ben benieuwd hoeveel ik zal begrijpen van dit notoir onleesbaar werk, waaruit iedereen de laatste regel kent:  Wovon man nicht sprechen kan, darüber muss man schweigen.

    Een andere filosoof die Murdoch blijkbaar fascineerde was Schopenhauer, ondanks zijn kwalijke faam als misogyne denker. Zij schrijft heel welwillend over hem en meteen ook verhelderend, je krijgt meteen zin om hem te gaan lezen, maar ik herinner me dat mijn laatste poging om dat te doen, enkele jaren geleden, mij er niet toe aangezet heeft om daar lang mee bezig te zijn. Dat is het interessante en aangename aan een boek als dit: het haalt het beste uit de gedachten van grote namen naar voren, zonder dat je je eigenhandig door de duizenden duistere bladzijden moet worstelen van de auteurs zelf. Filosofieonderricht aan de hand van een professionele filosofe én eminente schrijfster als Iris Murdoch is een plezier. Ik heb in drie weken meer geleerd dan in twee jaar aan de universiteit…

    Zij heeft ook veel gedaan voor de bekendmaking van Sartre en het Franse existentialisme in het Engelse taalgebied. Ze schreef al over hem in 1953! Ook hij passeert meermaals de revue in dit werk, maar kan duidelijk op minder instemming rekenen dan Schopenhauer of Wittgenstein of zelfs Derrida, de ‘vader van het structuralisme’. Van deze laatste neemt ze afstand als het gaat om zijn esoterische teksten, maar ze volgt hem heel ver waar hij de taal als de basis van het denken ziet.

    De minst bevredigende passages zijn die over het bestaan van God. Wellicht voelde de auteur zich enigszins moreel verplicht door de gelegenheid, de Gifford Lectures, die toch (zouden moeten) handelen over theodicee, het bewijzen van het bestaan van God op basis van de wereld die wij kennen, om dat bestaan van God niet al te expliciet af te wijzen. Toch is het zeer duidelijk dat zij niet gelooft in de persoonlijke God van het christendom. Haar terloopse pogingen om daarvoor een afgezwakte versie aan te reiken, zijn niet overtuigend, alsof ze lip service doet zonder veel overtuiging.

    De lange tekst over het Ontologisch godsbewijs van Anselmus van Canterbury is interessant, maar mist het vernieuwend karakter en de originaliteit van haar andere benaderingen. Het lijkt een min of meer kunstmatige poging om te redden wat er te redden valt, maar zoals Kant al aantoonde is dat niet bijster veel: elk filosofisch Godsbewijs is een tautologie, het bewijs zit al vervat in de uitgangspunten en is dus niet meer dan een handig maar faliekant taalspelletje, zonder existentiële waarde. Geen enkele ongelovige is ooit overtuigd door een filosofisch godsargument, geen enkele gelovige heeft daaraan ook maar enigszins behoefte.

    Haar verwijzingen naar de mystiek en naar Buber tonen andere mogelijke benaderingen van het Absolute, maar het is vooral in een vrijwel continue confrontatie en dialoog met Kant dat zij op zoek gaat naar de vaste grond voor morele principes. Zij kan slechts ten dele vrede nemen met Kants ‘plicht’, ook al interpreteert ze terecht dit begrip zo ruim mogelijk: geen domme, onnadenkende regels die van buitenaf opgelegd zijn en blindelings moeten uitgevoerd worden met Pruisische discipline, maar een overtuiging dat het nodig is om steeds en overal het goede te doen.

    Haar eigen opvatting, die ze nergens expliciet uiteenzet, maar die overduidelijk blijkt uit haar gesprek met de hele geschiedenis van de theologie en de filosofie, is complex. Zij weigert terecht een onderscheid te maken tussen kennen en handelen: het is niet omdat men weet wat juist is, dat men het ook doet. Daarom probeert zij het koude rationele kennen dat Kant voorstaat en dat geen enkele mogelijkheid laat voor morele principes, te combineren met een humaniserende benadering van de wereld. Wanneer wij naar de wereld kijken, maken wij meteen ook een oordeel, een moreel oordeel; onze blik is niet abstract, maar geëngageerd. Wij spreken ons steeds uit over wat we zien, beoordelen het als goed of slecht, aangenaam of pijnlijk, vriendelijk of bedreigend.

    Bij het lezen heb ik, vanuit mijn eigen lectuur, scherp het gemis aangevoeld van elk spoor van evolutionair denken. Darwin komt niet voor in het boek, zijn naam staat niet in de Index, noch is er enige verwijzing naar Richard Dawkins, terwijl zijn drie fundamentele werken al verschenen waren toen Murdoch deze lezingen in 1982 hield of dit boek publiceerde (1992): The Selfish Gene (1976), The Extended Phenotype (1982), The Blind Watchmaker (1986). Daardoor blijft de auteur op zoek naar vaste grond, zowel voor haar epistemologische opvattingen, de vraag naar wat wij kunnen kennen, als voor haar moraal, de vraag naar wat wij moeten doen.

    Het is immers vanuit onze situatie als mens op deze wereld dat beide principes moeten gesteund zijn. Als wij willen weten wat wij hier komen doen, dan moeten we dat afleiden uit onze concrete situatie en hoe die in de loop van de geschiedenis, niet alleen van homo sapiens en zijn beschaving, maar ook die van het ontstaan van het leven op aarde, tot uiting komt. Er is slechts één enkele grond voor de moraal en die ligt in het feit dat wij mens zijn samen met andere mensen, dat wij deel uitmaken van alle leven op aarde en dat wij slechts kunnen overleven door met de andere mensen samen te werken, in respect voor alle levensvormen en rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen van onze natuurlijke omgeving.

    Iris Murdoch vindt nergens in de filosofie of de theologie of de godsdienst (christelijk, joods of moslim) een antwoord op haar vragen naar de grond van de moraal en daarin heeft ze gelijk. Haar eigen conclusies overstijgen deze penurie, deze geestelijke armoede; de humane morele principes die ze naar voren brengt, zijn hoogstaand, maar ze berusten niet op expliciet geformuleerde inzichten in wat de mens is: een levensvorm die na een lange evolutie ontstaan is uit het aller-primitiefste begin en die sinds amper 50.000 jaar aan een spectaculaire opgang begonnen is, die in de laatste drieduizend jaar, maar vooral de laatste driehonderd jaar, en zelfs in de laatste dertig jaar, tot een explosieve expansie heeft geleid, niet alleen van het aantal mensen, maar ook van hun impact op de wereld en op de beschaving.

    Die ontwikkelingen van de menselijke aanwezigheid op aarde is enkel mogelijk geweest doordat onze hersenen zich hebben ontwikkeld tot het zelfbewustzijn dat nodig is voor alle hogere functies en het zijn die hogere functies die ons, als een overigens niet zo spectaculair handige diersoort, toch de absolute suprematie over de aarde hebben bezorgd.

    Dit boek van Iris Murdoch is een uitstekend filosofisch leerboek, vol wijze levenslessen, en bovendien een zeer aangenaam werk om te lezen, ook voor wie niet filosofisch geschoold is. Maar het behoort onmiskenbaar tot de wereld en de traditie waarin zij is opgegroeid: de eerste helft van de twintigste eeuw. Het redeneert helder maar steeds terugblikkend op de klassieke oudheid en de middeleeuwen, meer dan op de Renaissance en de Verlichting, meer op de 19de eeuw dan op de wonderbaarlijke wereld die zo explosief voor haar eigen ogen ontstond op het puin van de Tweede Wereldoorlog, met de wetenschappen die de oude grenzen definitief verlegden tot ver in de ruimte en diep in de kern van de materie, met een technologie die het dagelijks leven en overleven razendsnel tot op ongekende hoogten bracht, met een wereldbevolking die meer’ dan verdubbelde tijdens haar leven en met de totale ineenstorting van het wankele gebouw van de traditionele wereldopvattingen. Iris Murdoch keek in 1982 en in 1992 (zij was toen respectievelijk 63 en 73 jaar oud) terug, niet vooruit. Zij zocht naar vaste grond in het verleden, niet in het heden. Haar terugblik getuigt van haar grondig inzicht in de grote levensvragen en hoe die in de loop der tijden gesteld en beantwoord werden. Uit haar eigen commentaar op die geschiedenis blijkt ook haar diepmenselijke overtuiging en haar fundamentele intellectuele eerlijkheid. Wellicht was zij door haar opvoeding en de omgeving waarin zij haar leven doorbracht niet voorbereid om, op rijpere leeftijd, nog de kwantumsprong te maken naar de toekomst die zij nochtans zag gloren aan de kim van haar besloten wereld.

     

    Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden van dit boek. Tweedehandse exemplaren vind je al voor 1 Amerikaanse dollarcent op Amazon. Ik vermoed dat heel wat mensen het boek hebben gekocht omwille van de naam en faam van Iris Murdoch, maar na enkele bladzijden afgeschrikt zijn door de filosofische inhoud. Jammer. Ze weten niet wat ze gemist hebben. 


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    13-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Monumentum
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Hoe ouder ik word, hoe moeilijker ik het heb met monumentale gebouwen. Ik bedoel kastelen, paleizen, kerken, abdijen, concertzalen, musea en dies meer. Ze zijn me te groot, niet op mensenmaat gemaakt, niet bedoeld om mensen onderdak te bieden, hen te beschermen tegen regen en wind. Ze hebben een andere bedoeling: indruk maken. Ze zijn ook niet gebouwd door mensen zoals u en ik, maar door de machtigen der aarde. En wie mag daarvoor opdraaien? Juist: u en ik, of onze even matig bemiddelde voorouders.

    Het zit blijkbaar in de mens om, wanneer hij (of zij, maar meestal hij) zich op een of andere manier boven zijn medemensen verheft of verheven voelt, daaraan uiting te willen geven. Met een bijzondere status gaat steeds materieel voordeel samen: zelden zijn armen machtig en even zelden zijn de machtigen arm.

    Van in de oudheid hebben de rijke machtshebbers grootse gebouwen opgericht: de ziggoerats of traptorens in Mesopotamië, zoals de legendarische toren van Babel; de piramiden in Egypte natuurlijk; de Griekse tempels, theaters en stadions; de Romeinse publieke gebouwen zoals het Colosseum; de romaanse, gotische en barokke kerken en kloosters; de stadhuizen en belforten; de adellijke burchten, kastelen en landhuizen. Wie wereldse macht heeft, heeft meer dan één steen in zijn maag.

    Op school hebben we geleerd dat dergelijke gebouwen mooi zijn, prachtig, indrukwekkend, dat zij een toonbeeld zijn van onze beschaving. Ik heb dat nooit echt zo aangevoeld.

    Ik heb ongeveer mijn hele leven doorgebracht in dergelijke gebouwen: het college in Eeklo en de kerken van mijn jeugd; het internaat in Antwerpen; de Leuvense universiteit, eerst als student, daarna in dezelfde gebouwen als universitair ambtenaar, de laatste tien jaar in de imposante Lakenhallen en in de Rega-vleugel, mijn kantoor had een raam op de bekende Oude Markt. Op weg naar mijn kantoor passeerde ik elke dag de gotische Sint-Pieterskerk en het Leuvense stadhuis en verscheidene colleges. Ik heb eindeloos veel uren doorgebracht in de talrijke historische gebouwen van de universiteit en de stad. Men kan dat als een voorrecht beschouwen en dat is ook wel zo, maar ik heb er mij nooit echt op mijn gemak gevoeld. Ik had steeds de indruk dat ik er niet thuis hoorde.

    Ik ben maar een simpele jongen uit een zeer eenvoudig gezin. Mijn ouders hebben nooit een eigen huis gehad of een auto. Misschien is het daarom dat al wat groter was dan een rijhuisje zo’n indruk maakte op mij. Ik associeer grote gebouwen met macht en rijkdom en ik ben noch machtig noch rijk. Het beetje invloed dat ik had en de zeer relatieve welstand die ik heb verworven, stonden nooit in verhouding tot de omvang van de gebouwen waarin ik vertoefde. Ik heb nooit tot de rijken en machtigen der aarde behoord. Ik mocht in hun machtige gebouwen verblijven als ambtenaar, maar de gebouwen zijn nooit van mij geweest, al heb ik ze steeds als een goede huisvader beheerd.

    Ik meen echter ook dat leven in dergelijke gebouwen niet menselijk en dus niet wenselijk is, voor niemand. Als ik op de media beelden zie van vorsten en presidenten die zich vertonen bij de ingang van hun paleizen, dan denk ik: ook zij zijn maar gewone mensen, ze zijn niet meer of anders dan u en ik. Als je als mens met zoveel macht bekleed bent dat je paleis nodig hebt om die uit te oefenen, dan is er iets mis met die mens, met dat paleis en met de maatschappij waarin dat gebeurt. Paleizen, vorsten en overdadige macht horen niet thuis in een democratisch bestel.

    Bijna vijf jaar geleden ben ik gepensioneerd en plots trad er een ingrijpende schaalverkleining op: ik bracht nu al mijn tijd door in onze bescheiden woning. In de grote gebouwen van vroeger kwam ik niet meer, ik vermeed ze bewust, een beetje angstvallig zelfs, vermijdingsgedrag noemt men dat, geloof ik. En ik voelde me stilaan beter, om verschillende redenen ongetwijfeld, maar zeker ook omdat ik nu constant in mijn eigen omgeving verbleef, in een gebouw dat op mensenmaat is gemaakt, dat niet groter is dan nodig, functioneel, waar niets gemaakt is om indruk te maken. Ik ben eindelijk thuisgekomen.

    Sindsdien schrikken monumentale gebouwen me fysiek af, ik moet een heuse drempel overschrijden om ze te betreden. Ik denk er ook anders over. Ze komen me voor als uitdrukkingen van de machtswellust van de mens en verdienen als zodanig mijn bewondering niet, maar rechtvaardigen mijn afkeer.

    Laatst was ik weer in de Universiteitsbibliotheek aan het Ladeuzeplein in Leuven. Een indrukwekkend gebouw, mooi gerestaureerd, maar echt functioneel kan je het niet noemen. Ongeveer alles is bedoeld om indruk te maken, het is meer dan een beetje protserig. De imposante leeszaal ligt er het grootste gedeelte van het jaar verlaten bij, enkel in de examenperiode dagen er behoorlijk wat studenten op om daar rustig samen te ‘blokken’ en zo de beklemmende eenzaamheid van hun ‘kot’ te vermijden.

    De neiging om grote gebouwen op te richten is, in tegenstelling met wat velen denken, niet de meest nobele van de menselijke gevoelens. Dat blijkt ten overvloede wanneer dergelijk gebouw geen enkele concrete functie heeft. Denk aan mausolea, genoemd naar Mausolus, de heerser over Halikarnassos, die zich een grafmonument liet bouwen dat een van de zeven wereldwonderen van de oudheid werd, of aan de piramiden. Monumentum betekent letterlijk: gedenkteken; een monument is niet gebouwd om erin te wonen. Denk aan de Taj Mahal, gebouwd door een oosterse grootmogol voor zijn overleden gemalin. Wat een inspanningen, en waarvoor? Ik kan dergelijke gebouwen niet zonder aarzelen mooi vinden, al zijn ze dat vanuit een al te strikt esthetisch standpunt natuurlijk vaak wel, als ik bedenk onder welke omstandigheden ze zijn tot stand gekomen, ten koste van hoeveel levens, hoeveel leed.

    Hier bij ons staan er veel religieuze gebouwen leeg en vervallen, omdat hun functie is weggevallen en ze totaal ongeschikt zijn voor enige zinvolle humane activiteit. Het zijn pijnlijk droeve monumenten, denkmalen van maar ook vermaningen (monere heeft beide betekenissenvoor alle menselijke hoogmoed en machtswellust. Ik zal geen traan laten als ze met de grond gelijk gemaakt worden of stilaan bezwijken onder het dode gewicht van hun heilloze, dwaze trots.



    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    30-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.panta rhei
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het is fascinerend om naar water te kijken.

    Het hoeft niet eens de Rijn te Schaffhausen te zijn of de Seine onder de Parijse bruggen, de Cam met de handige punters, of de Yangtze die zich een weg baant tussen de rotsen, een wilde bergbeek in Zwitserland of de Donau die voortdrijft in zijn eigen logheid. Jaarlijks trekken mensenmassa’s naar de oevers van de zee als keren ze terug naar hun oorsprong. Water beweegt, zelfs als het stil staat in een bergmeer of een binnenzee, een kikkerpoel of een tuinvijvertje.

    Daarin lijkt het zich te onderscheiden van vaste materie. Maar is dat zo wel?

    Planten groeien en verslensen, hout rijst sierlijk op tot het rot, enorme harde rotsen barsten en verpulveren tot keien en stof, waarmee we dan weer nog harder beton maken. IJzer roest, staal wordt moe en begeeft uiteindelijk. Zelfs diamant wordt gekloofd en geslepen. Zowel de mens als de natuur zelf verandert de vorm en de substantie van de wereld voortdurend op ingrijpende wijze.

    Ook de mens verandert onherroepelijk, gevangen in zijn bestaan waarvan hij de toekomst niet kent, de duur noch het einde. Elke dag die volgt op de andere is een stap dichter bij de dood, hoe veraf of dichtbij die ook is. Het mensenlichaam veroudert gestaag, elke gedachte aan onveranderlijkheid, aan blijvende rust of geluk tijdens ons leven is ijdel. Niets is zeker, behalve dat de tijd loopt. Vulnerant omnes, ultima necat prijkt op menige statige klok: elk uur kwetst, het laatste doodt.

    En zelfs als wij even menen dat wij door de verandering heen ons trotse zelf blijven, dan hoeven we maar om ons heen te kijken om te zien hoe al het andere verandert, hoe de anderen veranderen en onze omgeving, de wisseling van de natuur, het verval en de vernieuwing van wat de mens heeft opgebouwd.

    Herakleitos, die 2500 jaar geleden leefde in wat nu Turkije is, zei het al: panta rhei kai ouden menei, alles vloeit, alles beweegt en niets blijft hetzelfde. Je kan zelfs niet twee keer in dezelfde stroom afdalen: de tweede keer is de stroom anders, en jij ook.

    Naarmate de wetenschap vorderingen maakte, heeft zij ontdekt dat alle materie bestaat uit meer kleine deeltjes dan we kunnen begrijpen of onthouden: atomen, neutronen, protonen, quarks, bosonen, mesonen, snaren… Massa is energie in duizelingwekkende vortex. Alles is beweging, beweging is alles. Wat wij als vaste, solide materie zien en voelen, bestaat voor het allergrootste gedeelte uit lege ruimte, waarbinnen minuscule elementaire deeltjes in razende snelheid rondtollen.

    De mens zoekt sinds zijn vroegste denken onverdroten naar constanten, naar onveranderlijk blijvende leidende principes, naar vaste grond onder de voeten: aarde, vuur, water of lucht? De enige constante is dat alles verandert en alle verzet daartegen is zo futiel als het proberen tegenhouden van het verouderingsproces.

    Toch hoef ik niet als een stuk wrakhout meegesleurd te worden in die maalstroom van voortdurende opbouw en vernietiging. De mens met zijn verbluffende mogelijkheden is als een zwierige zwemmer, een koele kajakker die handig gebruik maakt van sterke stromingen en de woelige wielingen en de onbetrouwbare onderstromen vermijdt, een ervaren schipper die weet waar de zandbanken zijn, de uren van eb en vloed kent en in de wolken de wind en de regen kan lezen.

    Leven: scherp bewust, onvermoeibaar enthousiast, steeds nieuwsgierig, eeuwig verwonderd, eindeloos in bewondering van al wat verandert.



    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    12-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een velijnen blad, Cornelis Verhoeven
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een vriendelijke lezer maakte me enkele jaren geleden opmerkzaam op de Nederlandse filosoof en publicist Cornelis Verhoeven (1928-2001). Ik las toen een essay van hem, Tegen het geweld, klik hier voor de bespreking: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=147778. Er is een zeer verzorgde website aan hem gewijd: http://www.cornelisverhoeven.nl/.

    Zijn essayistisch werk is omvangrijk en was destijds ook zeer in trek. Dat maakt dat er nu heel wat van zijn publicaties te vinden zijn in tweedehandse boekhandels, kringloopwinkels en zelfs op rommelmarkten. Ik vond van hem Een velijnen blad. Essays over aandacht en achterdocht, 173 blz., Ambo, 1989 en betaalde amper € 5.

    Het is geen boekje om in één adem uit te lezen. Niet dat het niet boeiend zou zijn, integendeel zelfs. Het is veeleer zo dat je spontaan het leesplezier wil doseren om het zo te rekken over een langere periode. Een of twee essays per dag, gespreid over een week of zo, bezorgde mij het meeste genoegen. Dat geeft je ook de tijd om een en ander wat te laten bezinken, om het toe te passen op je eigen ervaringen en inzichten en om er ‘leering ende vermaeck’ uit te trekken.

    De lezer hoeft zich helemaal niet te laten afschrikken door de wat oubollig klinkende titel, die voorkomt in de aanhef is van een gedicht van J.H. Leopold, dat op zijn beurt de aanleiding is voor de auteur om via een interessante close reading analyse zijn eigen thema’s te benaderen. Ook de ietwat geleerde term essays dekt hier geen saaie lading van filosofische werkstukken die enkel voor andere filosofen leesbaar zouden zijn. Vaak zijn het literaire neerslagen van lezingen die de auteur hield, bij een of andere gelegenheid, meestal voor een niet-gespecialiseerd publiek. Het volstaat dus dat men over een algemene culturele interesse beschikt om alle aspecten van deze essays te kunnen smaken. Daarmee treedt de auteur willicht bewust in de diepe voetsporen van de eerste (en misschien nog steeds de beste) essayist, Montaigne (1533-1592); men kan voorwaar veel mindere voorbeelden volgen.

    De teksten die hier verzameld zijn, zijn ontstaan in dezelfde periode, rond 1988 en zijn ook thematisch nauw met elkaar verbonden, zoals blijkt uit de fijnzinnig gekozen ondertitel: essays over aandacht en achterdocht.

    Na de scherpe ontleding en de heldere bespiegelingen rond het vermelde gedicht van Leopold volgt een even lucide ‘bespreking’ van een gedicht van Lucebert. In ‘Weerloosheid onder druk’ gaat de auteur vervolgens dieper in op één regel van dat gedicht, het bekende ‘Alles van waarde is weerloos’, dat in Nederland destijds alom bekend was als reclameslogan van een verzekeringsmaatschappij.

    Het Griekse woord alètheia, waarheid voert ons naar de vermaarde eigenzinnige etymologie die Heidegger daarvan naar voren bracht. Verhoeven beschouwt Heidegger ‘zonder enige reserve als de grootste filosoof van de laatste eeuw’ (blz. 44), maar dat weerhoudt hem niet om zijn eigen, wellicht taalkundig meer verantwoorde interpretatie van het woord en het begrip tegenover die van zijn idool te stellen. In ‘Waarachtigheid en achterdocht’ blijkt voor het eerst, maar niet voor het laatst in deze bundel, de nauwelijks verholen ‘achterdocht’ van de filosoof en publicist Verhoeven op het platvloerse, onbescheiden en zelfs onbeschaamde gebruik dat politieke sprekers maken van dragende woorden zoals waarheid en eerlijkheid. Hij contrasteert die praktijk met zijn ‘aandachtig’ benaderen van ‘weerloze’ woorden en begrippen. 

    Soms vertrekkend van hun etymologie, maar dan zonder daar, à la Heidegger, meer in te willen zien dan de woelige geschiedenis van de taal, besluipt hij als het ware de woorden op zoek naar hun diepere betekenis en naar het wezen van de dingen, en ontmaskert zo het ‘onaandachtige’, goedkope of zelfs ‘onwaarachtige’ of leugenachtige, commerciële of politieke gebruik ervan. Naast de etymologie, die hij als classicus vanzelfsprekend zelfzeker beheerst en aanwendt, is het zijn niet minder grondige kennis van de klassieke filosofie die hem vaak tot gouden leidraad dient bij zijn zoektocht naar de ware diepgang van onze woorden, mythen, verhalen en illusies.

    Dat voert hem en ook ons moeiteloos en zelfs vaak aangenaam kuierend langs ‘de hachelijkheid van het geven’, het ‘zwerven van de ziel’, het ‘alledaagse van het leven’. Een thema dat hem als leraar aan het gymnasium en later als universiteitsdocent na aan het hart ligt, is ongetwijfeld het onderwijs, als instituut en dus als een politiek gestuurd maatschappelijk fenomeen, maar nog veel meer als bezigheid, kunst, taak, roeping (‘Aanleren en afleren’). In het speelse ‘Humor in de filosofie’ ontwijkt hij wijselijk de platgetreden anekdotische paden van oppervlakkige verhalen over wereldvreemde filosofen uit de oudheid die naar de sterren starend in kuilen terecht komen, om ons bij de hand te nemen en ongemerkt te leiden naar de kern zelf van de wijs-begeerte.

    ‘Geschiedenis van het verdriet’ heeft me het meest aangegrepen. Het is een essay met verscheidene lagen, als een oude keukenkast die door generaties met steeds andere kleurrijke verflagen is bedekt en die hij nu geduldig decapeert (van het Fr. décaper, letterlijk ont-mantelen), waarbij onvermoede aspecten en betekenissen blootgelegd worden. Hier gunt de auteur ons een blik op zijn methode, zijn benaderingswijze, en wel omdat ze in zijn aanvoelen minder van toepassing lijkt op een emotie als verdriet. Hier geen etymologische benadering, geen historisch natrekken van de filosofische benaderingen door de eeuwen heen van het begrip: als het over verdriet gaat, zijn wij allen ervaringsexpert. Toch slaagt Verhoeven er ook hier in om zijn kennis van de antieke filosofie nuttig aan te wenden. Verdriet is des mensen, 2500 jaar geschiedenis en beschaving zijn er niet in geslaagd om de rauwe emoties van de Griekse tragedie af te zwakken of de welhaast wanhopige pogingen van de denkers uit de Oudheid te ontkrachten om de mens te leren om te gaan met lijden en de schrijnende bijhorende emoties.

    ‘Crisis en cultuur’ kon me iets minder bekoren. Het lijdt onder de hier te duidelijk voelbare formule van de gelegenheidstoespraak: de auteur heeft een thema aangereikt gekregen of er een gekozen dat past bij de gelegenheid of het publiek; hij analyseert de woorden, etymologisch en anderzijds, hij probeert de verschillende manieren uit om ze met elkaar in verband of contrast te brengen. Hij schuwt hier mijns inziens ten onrechte de ernst die zijn andere essays zo weldadig kenmerkt als ongepast, te ‘zwaar’ voor een feestelijke bijeenkomst, allicht gevolgd door een ‘zware’ maaltijd (zelfs in Nederland…).

    De laatste twee teksten brengen ons weer bij de Griekse Oudheid, ongetwijfeld de bakermat van onze beschaving en een veilige haven voor Verhoeven: eerst het bekende onderscheid tussen schuld en schaamte als ethische principes en als slot een eerbetoon aan de sofisten, een eerherstel zelfs voor de onheuse behandeling die ze bij Plato kregen en die wij zonder veel nadenken hebben overgenomen, in die mate dat hun naam een scheldwoord geworden is: een sofisme is een drogreden, een sofist is iemand die om het even wat kan bewijzen. Quod non, zoals Verhoeven hier zorgvuldig aantoont.

    Cornelis Verhoeven was, is een taalkunstenaar en deze essays zijn tegelijk een fascinerend bewijs daarvan en een uitstekende gelegenheid om ermee kennis te maken voor de niet-gespecialiseerde lezer. Hij is tevens een subtiele en beslagen leermeester, die ons voert langs wegen die we zonder hem misschien onwetend zouden negeren of vermijden. Dat is de grote verdienste van deze boeiende, aantrekkelijke, innerlijk verrijkende verzameling essays.

    Vaste lezers van mijn teksten weten dat ik niet vaak Nederlandstalige literatuur tot mij neem. Cornelis Verhoeven heeft me in deze bundel op geen enkel ogenblik en in geen enkel opzicht teleurgesteld en dat is een zeldzame ervaring in welke taal dan ook. Het is dus niet zo dat men in het Nederlands geen zinnige dingen kan zeggen of ze niet in een aantrekkelijke taal kan brengen (dat hoop ik, als schrijver van deze teksten, natuurlijk van harte!). Het is alleen mijn beperkte, zeer persoonlijke maar op jaren lectuurervaring gesteunde conclusie dat echt goede Nederlandstalige literatuur niet voor de hand ligt. Cornelis Verhoeven is in die zin terecht onze hoop in bange dagen. Lees eens iets van hem, het loont heus de moeite.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    03-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sir Isaiah Berlin, The Roots of Romanticism
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Over Isaiah Berlin (1909-1997) herinner ik me twee anekdotes. De eerste heb ik niet kunnen natrekken. Ze gaat als volgt. Een of andere prominente figuur, ik vermoed een Amerikaanse president, werd tijdens een bezoek aan Oxford voorgesteld aan een rij vooraanstaande professoren. Toen hij bij Berlin kwam, schudde hij hem enthousiast en langdurig de hand en zei: ‘Ik ben een grote bewonderaar van jouw muziek!’ Waarop Isaiah Berlin verbouwereerd antwoordde: ‘Ik ben Berlin de filosoof, niet Berlin de muzikant!’

    De tweede anekdote vind je wel her en der geconfirmeerd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog inviteerden de Churchills I. Berlin, die net een flinke som had geschonken voor een oorlogsliefdadigheid. Toevallig was ook de Amerikaanse muzikant en componist van populaire muziek Irving Berlin in Londen en het was hij die de uitnodiging ontving in zijn hotel. Het tafelgesprek verliep chaotisch, met Irving Berlin die zeer vereerd was maar niet begreep waarom hij uitgenodigd was op een diner met de Eerste Minister en hogere ambtenaren, politici en universiteitsprofessoren, en die geen antwoord wist te verzinnen op de ernstige vragen die hij kreeg over de oorlogssituatie, de houding van Amerika, de verkiezing van de Amerikaanse president &c., terwijl Winston Churchill blijkbaar de hele tijd niet doorhad dat hij niet te maken had met de beroemde filosoof Isaiah Berlin, maar met de olijke Amerikaan Irving Berlin (1888-1989), componist van ongeveer 1250 songs, vaak als een onderdeel van musicals, shows of muzikale Hollywood-films. Enkele overbekende nummers: White Christmas, Alexander’s Ragtime Band, All by Myself, All Alone, Anything You Can Do I Can Do Better, Cheek to Cheek, Easter Parade, God Bless America, I’ll Be Loving You Always, Let’s Face the Music and Dance, Play a Simple Melody, Puttin’ on the Ritz, There’s No Business Like Show Business, They Say It’s Wonderful.

    Sir Isaiah Berlin werd geboren in Riga, de hoofdstad van Letland, toen een onderdeel van Rusland. Zijn ouders waren welstellende joden, actief in de houthandel. In 1917 maakte hij de opstand mee in Sint-Petersburg. In 1921 vluchtte de familie naar Engeland. Isaiah kreeg een modelopvoeding in de beste Engelse scholen. In Oxford behaalde hij de hoogste cijfers van zijn generatie in klassieke studies. Hij doceerde aan All Souls, New College maar was nadien medeoprichter en president van Wolfson College. Tijdens de oorlog was hij actief in de geheime dienst en in de Britse ambassades in Washington DC en in Moskou. Hij was bevriend met Russische dissidenten en smokkelde eigenhandig de eerste teksten van Dr. Zjivago het land uit.

    Zijn bibliografie is indrukwekkend. Hij staat bekend als een filosoof en historicus van de ideeën, de Ideengeschichte. Bij zijn overlijden werd hij wereldwijd geprezen als een van de belangrijkste filosofen van zijn tijd. Nochtans is zijn naam mij enkel in enkele vage verwijzingen en de twee anekdotes hierboven bekend geweest. Dat bewijst nog maar eens dat wij wel veel over beschaving en cultuur praten, maar er in feite bijna niets over weten. Onlangs pikte ik tweedehands enkele werken op van Isaiah Berlin en toen ik aan het grasduinen was in mijn boekenrekken naar een volgend boek om te lezen, viel mijn oog op The Roots of Romanticism van zijn hand. Het gaat om de neerslag van de A.W. Mellon Lectures in the Fine Arts, 1965, gehouden in The National Gallery of Art, Washington, DC. De ‘auteur’ heeft zijn lezingen tijdens zijn leven niet willen uitgeven; hij is altijd van plan geweest om ze uit te werken tot een substantieel boek over de romantiek. Hij heeft daartoe heel wat materiaal verzameld, maar is nooit aan het schrijven toegekomen. Hij had laten verstaan dat hij geen bezwaar had tegen een postume publicatie en dat is wat er gebeurd is in 1999, op basis van de transscriptie van de BBC-opnames van de lezingen uit 1965, met enkele beperkte aanpassingen.

    Die gesproken basis maakt dat we een heel levendige, vlotte tekst aangeboden krijgen, in spreekstijl. Isaiah Berlin was een van de meest exuberante sprekers van zijn tijd. Hij was in staat om een publiek urenlang te onderhouden, op basis van vluchtige notities, over allerlei belangrijke onderwerpen. Hij sprak vloeiend Russisch, Engels, Frans, Duits en Italiaans en was uitstekend in Latijn en Grieks; hij citeerde uit het hoofd in al die talen.

    Voor mij was het een totaal nieuwe ervaring. In de voorbije jaren heb ik uitvoerig gelezen en zelfs gestudeerd over de periode net voor de Romantiek, namelijk de Verlichting. Dat heeft onvermijdelijk een grote invloed gehad op mijn eigen denken en doen. Ik heb in de Verlichting de bevestiging gevonden van wat ik zelf sinds lang aanvoelde als de juiste richting voor mijn denken en voor mijn persoonlijk leven, maar ook als de basis voor elk democratisch bestel. Lees daarover misschien nog eens wat ik schreef naar aanleiding van het meest recente boek van Jonathan Israel, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=630277.

    Ik was dan ook zeer benieuwd naar wat Isaiah Berlin te vertellen had over de Romantiek, die hij precies met de Verlichting in contrast brengt.

    In het eerste hoofdstuk gaat hij op zoek naar een definitie van het begrip. Dat is niet gemakkelijk, geeft hij zelf ook toe: er is meer geschreven over de romantiek dan in de romantiek en zelfs de literatuur over wat romantiek is, is zeer omvangrijk en divers. In 1965 noemde de auteur het de laatste belangrijke verschuiving in de beschaving van het Westen, groter dan en tevens de basis voor alle andere evoluties van de 19de en de 20ste eeuw. De Romantiek is een totaalconcept, dat invloed heeft op alle aspecten van de cultuur en de beschaving. Het is een breuk met alles wat voorafgaat. Tot in de tweede helft van de 18de eeuw was men ervan overtuigd dat er ergens een absolute waarheid bestond en dat het volstond om die te zoeken en te vinden, opdat iedereen gelukkig zou zijn op aarde. Vanzelfsprekend was men het oneens over die absolute waarheid, maar elke denker, elke hervormer was ervan overtuigd dat er zo een ultieme waarheid was. De Romantiek bracht daarin grondige en blijvende verandering.

    Waar is de romantiek als beweging ontstaan? Ook dat is niet evident. Er is de Franse Revolutie, die voorzeker een breuk is met al wat voorafging. Er is ook de Industriële Revolutie, die ongetwijfeld een bron van conflict was. De Romantiek was eveneens een internationaal Europees verschijnsel, het deed zich voor in alle landen, waarvan vele voorbeelden.

    Het tweede hoofdstuk gaat onder de titel The First Attack on Enlightenment. Vertrekkend van een uitvoerige definitie van de Verlichting, contrasteert de auteur de nieuwe romantische manier van denken met het Verlichtingsdenken, dat de Rede als hoogste ideaal heeft. De Verlichting was geen uniform model, er zijn verscheidene benaderingen en variaties op het algemene thema. Voor sommigen was het evident dat de Rede universeel was, dat als men een Waarheid had gevonden, die voor de hele mensheid gold. Anderen, zoals Montesquieu, betwijfelden of dat zo was en hechtten groot belang aan de omstandigheden van tijd en plaats. Wat waar is voor een Fransman in Parijs is niet meteen toepasselijk op een Chinees of een wilde in het toen pas ontdekte Canada. Het was echter in het Duitsland van de 17de en 18de eeuw dat men de fundamenten van de Verlichting zelf in vraag zou stellen. Duitsland was, in tegenstelling met de andere grote naties van die tijd, een verbrokkeld land, met driehonderd prinsen en twaalfhonderd kleinere autonome adellijke heersers. De Dertigjarige godsdienstoorlog (1616-1648) had het land en het beschavingsweefsel grondig verwoest en een groot gedeelte van de bevolking omgebracht. Er was geen bestuurlijk of politiek centrum zoals Parijs, Amsterdam of Londen. Het Lutheranisme zette de mensen aan tot een berustend en verinnerlijkt piëtisme. De grote cultuurdragers waren geen edelen of vooraanstaande burgers, zoals elders in Europa, de beschaving beleefde haar hoogtepunt niet aan de Koninklijke hoven, maar bij de middenklasse, de burgerij. De Romantiek is geboren als een verzet tegen de overwegend Franse cultuur en alles waar die voor stond. Berlin illustreert dat aan de hand van de esoterische figuur van Johann Georg Hamann, die een zeer duister en fragmentair literair oeuvre heeft nagelaten, dat typisch is voor de nieuwe beweging. De mens is niet op zoek naar evenwicht, klare en heldere lijnen, redelijkheid, tevredenheid, vredigheid, nee: de mens wil handelen, doen, zijn wil doorzetten en als hij daardoor botst met anderen, dan is de strijd het enige alternatief. Het leven is niet geordend, maar een wilde stroom die allen met zich meesleurt.

    In het derde hoofdstuk gaat Isaiah Berlin op zoek naar de ware vaders van de Romantiek. Na enkele mindere figuren vermeld te hebben, komt hij bij Johann Gottfried von Herder (1744–1803), die hij uitvoerig belicht.

    Het vierde hoofdstuk draagt de titel The Restrained Romantics. Het is verrassend om hier Immanuel Kant aan te treffen, een figuur die we veeleer tot de Verlichting rekenen. Maar wat Berlin over hem zegt, is verrijkend en ter zake. De tweede figuur is onvermijdelijk Johann Christoph Friedrich von Schiller (1759–1805), de derde Johann Gottlieb Fichte (1762–1814). Ik ga niet in op de analyses die Berlin maakt van hun werk en hun invloed. Wie daarover meer wil weten leest het best eens de Wikipedia-artikels over deze figuren.

    Hoofdstuk vijf handelt over de ongeremde Romantiek. De auteur steunt zich daarbij vooral op Karl Wilhelm Friedrich (von) Schlegel (1772-1829) en Friedrich Wilhelm Joseph (von) Schelling (1775–1854). Ook over deze figuren leest men het best eens een inleidend artikel. Het zou me te ver brengen om er hier uitvoerig op in te gaan, en aan oppervlakkige dooddoeners hebben jullie ook niets.

    Dat brengt ons bij het zesde en laatste hoofdstuk, The Lasting Effects waarin de auteur de conclusies bijeenbrengt uit de vorige hoofdstukken en de lijnen doortrekt naar wat er gebeurd is na de Romantiek, tot op onze dagen, bijvoorbeeld het fascisme en het existentialisme.

    Dit al bij al bescheiden werk qua omvang, ongeveer 150 bladzijden tekst voor de lezingen zelf, plus nog wat inleiding, referenties en index, is niettemin een uitstekende en zeer grondige kennismaking met de Romantiek. Het doet je nadenken over de evolutie van het denken, over de radicale breuk die zich heeft voorgedaan tussen 1760 en 1830. Het is onmogelijk om de geschiedenis en de beschaving van de laatste tweehonderd jaar te begrijpen zonder een inzicht in de Romantiek. Dat vergt enige inspanning, maar ik heb bij het lezen herhaaldelijk gedacht dat een synthese als deze wellicht een van de beste manieren was om zelf over deze revolutie na te denken. Tezelfdertijd ben ik mij ervan bewust geworden wat een fenomenale intellectuele inspanning het moet geweest zijn voor Isaiah Berlin om dit in zes lezingen te brengen op basis van zijn notities, dus zonder uitgeschreven tekst: ongelooflijk gewoon.

    Wanneer men de karakteristieken van een periode wil belichten, is het gebruikelijk en normaal dat men ze contrasteert met de voorgaande. Dat heeft de auteur hier ook met brio gedaan. Maar hij is niet in het vaak voorkomende euvel vervallen om er een zwart-wit tegenstelling van te maken. Hij legt herhaaldelijk verbanden met de Verlichting en ziet gemeenschappelijke kenmerken, zoals het individuele vrijheidsstreven dat in beide prominent aanwezig is. Hij schetst evenmin een eenvormig beeld: dat zou voor een bij uitstek individualistische beweging als de Romantiek totaal misplaatst zijn.

    Pas in de laatste paragrafen maakt Sir Isaiah Berlin het bilan, de balans op van de Romantiek en die is niet positief: hij gebruikt het woord fallacious, dat zich moeilijk laat vertalen: het is een misvatting, een verkeerde opvatting, geen goede benadering. Dat is ook mijn aanvoelen. Indien men afstand doet van de rede als grondbeginsel, waar komt men dan uit? Als men elke redelijkheid verwerpt, blijft enkel het onredelijke over. Als men zweert bij de individuele vrijheid en het recht van elk individu om zich zonder enige remming over te geven aan zijn passies, dan kan dat meevallen zolang het gaat over voorbeeldige figuren en hun even voorbeeldige passies. Maar dat is niet wat de Romantiek benadrukt. Het zijn veeleer de uitzonderlijk gewelddadige, duistere en aberrante passies die aan bod komen en bewonderd worden. In die zin heeft de Romantiek inderdaad de weg bereid voor het fascisme, voor de figuur van de leider, de Fuhrer, il Duce; voor het extreem nationalisme ook, voor het xenofoob racisme.

    Ik ervaar ook in mijzelf dat een leven van enkel redelijkheid en bespiegeling beklemmend kan zijn. Ik begrijp dat men ook eens uit de band wil springen, zich overgeven aan een roes of aan enthousiasme, bijvoorbeeld bij een grote sportmanifestatie. Maar uiteindelijk zijn dat onbevredigende ervaringen en, zelfs als ze onschuldig zijn, dragen ze in zich de kiem van het ongebreideld geweld en de strijd voor het eigen gelijk, het eigen belang. In die zin is de Verlichting het model dat we moeten nastreven, omdat daar de vrijheid onverbrekelijk verbonden is met en getemperd wordt door de even belangrijke gelijkheid en de broederlijkheid. De bloedige geschiedenis van de nationale en internationale conflicten vanaf 1789 tot op vandaag toont ons wat er gebeurt als men de romantische individuele of nationale vrijheid vooropstelt en ze losmaakt van de vrijheid van de anderen, zoals de Verlichting ons voorhoudt. Hitler was een grote bewonderaar, tot tranen toe bewogen, van Wagner, de aartsromanticus. George Bush leidde een kruistocht van het christelijke Westen tegen het Kwaad. Osama bin Laden strijdt voor zijn godsdienst, zijn Moslimbroederschap.

    Als ik moet kiezen tussen een levenshouding die zelfbevestiging door radicale vijandschap predikt en anderzijds de inderdaad relatief onvolkomen bevrediging van de redelijkheid onder alle omstandigheden, dan is mijn keuze snel gemaakt.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    02-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eva en de appel en moreel Esperanto
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ongetwijfeld het meest bekende verhaal uit het Oude Testament vinden we in Genesis: het verhaal van Eva en de appel. Wellicht is het een poos geleden dat je het nog eens las, daarom vind je hieronder de tekst nog eens. Ik heb de passages opgelicht die specifiek over de twee bomen handelen, de levensboom die van de kennis van goed en kwaad. Na de Bijbeltekst bespreek ik het boek uit 2007 van Paul Cliteur, Moreel Esperanto, dat hierbij aansluit.

     

    Genesis 2,4-3,24

     

    De tuin van Eden

    In de tijd dat God, de HEER, aarde en hemel maakte, 5 groeide er op de aarde nog geen enkele struik en was er geen enkele plant opgeschoten, want God, de HEER, had het nog niet laten regenen op de aarde, en er waren geen mensen om het land te bewerken; 6 wel was er water dat uit de aarde opwelde en de aardbodem overal bevloeide. 7 Toen maakte God, de HEER, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.

    8 God, de HEER, legde in het oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste hij de mens die hij had gemaakt. 9 Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levensboom en de boom van de kennis van goed en kwaad.

    10 Er ontspringt in Eden een rivier die de tuin bevloeit. Verderop vertakt ze zich in vier grote stromen. 11 Een daarvan is de Pison; die stroomt om heel Chawila heen, het land waar goud gevonden wordt. 12 (Het goud van dat land is uitstekend, en er is daar ook balsemhars en onyx.) 13 De tweede rivier heet Gichon; die stroomt om heel Nubië heen. 14 De derde rivier heet Tigris; die loopt ten oosten van Assyrië. De vierde ten slotte is de Eufraat.

    15 God, de HEER, bracht de mens dus in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken. 16 Hij hield hem het volgende voor: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, 17 maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’

    18 God, de HEER, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past. 19 Toen vormde hij uit aarde alle in het wild levende dieren en alle vogels, en hij bracht die bij de mens om te zien welke namen de mens ze zou geven: zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten. 20 De mens gaf namen aan al het vee, aan alle vogels en alle wilde dieren, maar hij vond geen helper die bij hem paste. 21 Toen liet God, de HEER, de mens in een diepe slaap vallen, en terwijl de mens sliep nam hij een van zijn ribben weg; hij vulde die plaats weer met vlees. 22 Uit de rib die hij bij de mens had weggenomen, bouwde God, de HEER, een vrouw en hij bracht haar bij de mens. 23 Toen riep de mens uit:

    ‘Eindelijk een gelijk aan mij,

    mijn eigen gebeente,

    mijn eigen vlees,

    een die zal heten: vrouw,

    een uit een man gebouwd.’

    24 Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt.

    25 Beiden waren ze naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze schaamden zich niet voor elkaar.

     

    3

    1 Van alle in het wild levende dieren die God, de HEER, gemaakt had, was de slang het sluwst. Dit dier vroeg aan de vrouw: ‘Is het waar dat God gezegd heeft dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?’ 2 ‘We mogen de vruchten van alle bomen eten,’ antwoordde de vrouw, 3 ‘behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’ 4 ‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. 5 ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’

    6 De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan. 7 Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van.

    8 Toen de mens en zijn vrouw God, de HEER, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor hem tussen de bomen. 9 Maar God, de HEER, riep de mens: ‘Waar ben je?’ 10 Hij antwoordde: ‘Ik hoorde u in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me.’ 11 ‘Wie heeft je verteld dat je naakt bent? Heb je soms gegeten van de boom waarvan ik je verboden had te eten?’ 12 De mens antwoordde: ‘De vrouw die u hebt gemaakt om mij terzijde te staan, heeft mij vruchten van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten.’ 13 ‘Waarom heb je dat gedaan?’ vroeg God, de HEER, aan de vrouw. En zij antwoordde: ‘De slang heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.’

    14 God, de HEER, zei tegen de slang:

    ‘Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan,

    het vee zal je voortaan mijden,

    wilde dieren wenden zich af;

    op je buik zul je kruipen

    en stof zul je eten,

    je hele leven lang.

    15 Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw,

    tussen jouw nageslacht en het hare,

    zij verbrijzelen je kop,

    jij bijt hen in de hiel.’

    16 Tegen de vrouw zei hij:

    ‘Je zwangerschap maak ik tot een zware last,

    zwoegen zul je als je baart.

    Je zult je man begeren,

    en hij zal over je heersen.’

    17 Tegen de mens zei hij:

    ‘Je hebt geluisterd naar je vrouw,

    gegeten van de boom die ik je had verboden.

    Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan,

    zwoegen zul je om ervan te eten,

    je hele leven lang.

    18 Dorens en distels zullen er groeien,

    toch moet je van zijn gewassen leven.

    19 Zweten zul je voor je brood,

    totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen:

    stof ben je, tot stof keer je terug.’

    20 De mens noemde zijn vrouw Eva; zij is de moeder van alle levenden geworden. 21 God, de HEER, maakte voor de mens en zijn vrouw kleren van dierenvellen en trok hun die aan.

    22 Toen dacht God, de HEER: Nu is de mens aan ons gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad. Nu wil ik voorkomen dat hij ook vruchten van de levensboom plukt, want als hij die zou eten, zou hij eeuwig leven. 23 Daarom stuurde hij de mens weg uit de tuin van Eden om de aarde te gaan bewerken, waaruit hij was genomen. 24 En nadat hij hem had weggejaagd, plaatste hij ten oosten van de tuin van Eden de cherubs en het heen en weer flitsende, vlammende zwaard. Zij moesten de weg naar de levensboom bewaken.

     

    Dit is een van de meest fundamentele teksten voor alle godsdiensten die zich op de Bijbel beroepen: het Jodendom, het Christendom en de Islam. Hier stelt God op een manier die geen twijfel mogelijk laat dat Hij, en niet de mens, weet en beslist wat goed en kwaad is.

    Het verhaaltje met de appel hebben we als kind al gehoord. Nu we het als volwassenen lezen lijkt het een beetje kinderachtig. Het lijkt wel ‘Jantje zag eens pruimen hangen’. God lijkt meer bezorgd om zijn appels dan om de mensen die hij geschapen heeft. Hij wil ten allen prijze vermijden dat de mens zelf het onderscheid maakt tussen goed en kwaad. Hij wil ook niet dat de mens ook nog eet van de levensboom, want dan zou hij onsterfelijk worden. Daarom moet hij op het einde van het verhaal uit Eden weg.

    Dit is het onderscheid tussen God en mens: God bepaalt wat goed en kwaad is, God is onsterfelijk. De mens moet zich schikken naar Gods wil en is sterfelijk; zijn leven is een strijd.

    De drie godsdiensten van het Boek hebben die fundamentele gedachte verder uitgewerkt. De mens kan weten wat goed en kwaad is: hij hoeft maar te luisteren naar de stem van God. Die kan hij rechtstreeks vernemen, zoals Abraham (klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=426499).

    Het Woord van God zelf vinden we ook in de Bijbel. We kunnen die zelf lezen en zo rechtstreeks vernemen wat ons te doen staat. Maar die boodschap is niet altijd duidelijk, of soms al te duidelijk; er zijn ook heel wat interne tegenspraken. Sommige bevelen of verboden van God zijn dus niet zonder meer duidelijk of aanvaardbaar voor de mens. Daarom is het belangrijk dat de bedienaars van de eredienst het Woord van God uitleggen. Dat is zo voor joden, christenen en moslims. Voor die laatsten is er zelfs een apart boek dat Mohammed heeft geschreven, eveneens onder rechtstreekse goddelijke inspiratie. Maar ook als de godsdienst het Woord van God uitlegt, blijft het nog zo dat God zelf, en niet zijn bedienaars, zegt waar het op staat. God bepaalt hoe dan ook wat mag en wat niet mag. De mens hoeft maar te luisteren en te gehoorzamen.

    Socrates had een andere opvatting. Hij had ook andere goden. Die hielden zich minder bezig met wat de mens moest doen, het waren al bij al zelf erg menselijke wezens. Vandaar dat hij zich afvroeg of zij wel goed wisten wat goed en kwaad was. Is iets goed omdat de goden het zeggen? Of zeggen de goden van iets dat het goed is omdat het op zichzelf goed is? Kunnen de goden met andere woorden om het even wat ‘goed’ of ‘slecht’ noemen?

    In het Oude Testament lijkt het wel zo en ook in het christendom. De joden moesten allerlei heel precieze voorschriften naleven, onder meer betreffende hun dieet. Het verbod om varkensvlees te eten is bekend. Eeuwen lang mochten de christenen geen vlees eten op vrijdag. Dat zijn voorschriften die men niet onmiddellijk met goed en kwaad in verband brengt. Soms is het zeer de vraag of we de goddelijke teksten echt letterlijk moeten nemen. Als de staat Israel het Bijbels gebod om de vijanden van Israel te vernietigen in de praktijk toepast, dan komt daartegen verzet, niet enkel vanwege de maar al te reële vijanden van Israel, maar uit heel de wereld. Wanneer de moslims de tekst van de Koran inroepen om zichzelf en onschuldige omstanders op te blazen, dan veroordelen alle weldenkende mensen dat unaniem. Als fundamentalistische christenen abortuscentra bombarderen en de dokters vermoorden, op basis van de Bijbel of van uitspraken van hun godsdienst, dan stuit ook dat terecht op afkeuring.

    Er rijzen dus wel wat problemen als men de moraal gaat afstemmen op God, de Bijbel, de Koran, de godsdienst. Dat is wat Socrates zo scherp stelde: de mens verzet zich tegen bepaalde voorschriften van de goden, omdat ze niet stroken met wat wij zelf aanvoelen als juist en verkeerd. Er is dus iets in de mens dat hem aandrijft en in staat stelt om zelf te oordelen over goed en kwaad. Iets is niet zomaar goed omdat God het zegt, wij willen ook de goddelijke geboden en verboden ook zelf beoordelen.

    De vraag is dan natuurlijk: waarop steunen wij mensen ons om een onderscheid te maken? Kunnen wij dat wel?

    Volgens Genesis is dat niet duidelijk. Enerzijds mochten we niet eten van de boom van kennis van goed en kwaad, die kennis was immers Gods privilege. Wat is er precies gebeurd toen Eva en dan ook Adam in de appel gebeten had? Hadden zij die kennis verworven? Waren ze aan God gelijk? Het ziet er niet naar uit, zeer integendeel. Niet alleen blijven ze van dat inzicht verstoken, ze verliezen ook de onschuld die hen vroeger zo intens en onverdeeld gelukkig maakte. Ze schamen zich nu om hun voorheen glorieuze naaktheid. En dan is er nog de straf van God: verbannen uit de idyllische tuin van Eden; de last van de zwangerschap voor de vrouw, die van de arbeid voor de man.

    Het is moeilijk voor ons om dit verhaal zinvol te verwerken. Wat is dat voor God die zijn geliefde schepsels op de proef stelt met een erg formeel, weinig zinvol voorschrift? Wie of wat is dat serpent, dat zo handig Eva verleidt? Die boom was trouwens helemaal niet wat God had gezegd: ze zouden sterven als ze ervan aten. Maar dat is toch die andere boom, die van het eeuwige leven? Om te vermijden dat ze daarvan zouden eten, worden de eerste mensen uit het Paradijs verjaagd. De appelen van de andere boom gaven helemaal niet de kennis die God én het serpent eraan toeschreven, maar leidden wel een verschrikkelijke straf, voor de eerste mensen en bovendien voor al hun nakomelingen. Onbegrijpelijk dat een liefhebbende God zijn schepsels omwille van één overtreding, en dan nog een totaal onbelangrijke, een soort van laboratoriumtest, zo straft: ze worden hun onsterfelijkheid afgenomen en gaan een hard leven tegemoet, tot het einde der tijden.

    De boodschap van de tekst is anderzijds wel klaar en duidelijk: je kan maar beter de bevelen van God navolgen, want de straffen zijn niet mals. En toch zijn er altijd mensen geweest die deze bevelen in de wind sloegen, die de goddelijke verboden overtraden. Dat kon zijn omdat men iets dat slecht was toch wou doen: Kaïn doodt zijn broer Abel (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=442). Maar het is ook mogelijk dat men het niet eens is met God, dat men denkt het beter te weten. Als God in het Oude Testament de Joden beveelt om de mannen en jongens van andere stammen uit te moorden en de vrouwen tot slaven te maken, dan kunnen wij dat niet meer goed praten. Als God aankondigt dat hij de steden Sodom en Gomorra wil vernietigen, vraagt Abraham aan God om zijn plannen te wijzigen, al was het maar om tien onschuldigen te sparen (Gen. 18).

    Wij vinden dat niet alles kan, ook al staat het in de Bijbel. Evenzo voor sommige voorschriften van de godsdienst. Als de katholieke kerk zegt dat abortus altijd en overal verboden is, dat euthanasie niet mag, dat voorbehoedsmiddelen uit den boze zijn, dat echtscheiding en hertrouwen niet aanvaardbaar is, dan haken gelovige mensen massaal af. Zij zijn het niet eens met Gods Woord, zoals het verkondigd is door de kerk. Waarom?

    De kerk zegt dat de mens dan zondigt, dat hij zijn eigen genot stelt boven de wet van God. Is dat wel zo? Ik denk niet dat er iemand is die voor zijn of haar plezier een abortus laat uitvoeren. Uit de echt scheiden doe je niet voor je plezier, dat kan ik je verzekeren. Euthanasie doet men enkel om onnodig lijden te beëindigen, uit mededogen. Voorbehoedsmiddelen zijn een hulpmiddel in een relatie, gericht op verantwoord ouderschap. Niets van dat alles voelt als zondig aan, gelukkig maar. De ‘goddelijke’ voorschriften zijn dus fout. Wij beslissen als mens dat we het beter weten.

    Nogmaals: waarop steunen we ons daarbij?

    Niet op wat iemand anders zegt, maar op wat wij zelf denken. Dat is het verschil. Wij beslissen autonoom, zelfstandig. Zeker, we zijn daarbij beïnvloed door allerlei overwegingen, door omstandigheden, door de maatschappij waarin we leven. Maar de uiteindelijke afweging maken we zelf, spontaan, impulsief of na rijp beraad en veel aarzeling. Wij steunen ons op ons gezond verstand, op ons eigen inzicht, op ons aanvoelen, op onze emoties, op alles wat ons mens maakt.

    Filosofen hebben sinds het begin der tijden onderzocht hoe dat in zijn werk gaat: hoe kan je tot autonome menselijke morele voorschriften of afspraken komen, dus zonder God of godsdienst? Klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=489735.

     

    Zo komen we bij het boek van Paul Cliteur, Moreel Esperanto. Naar een autonome ethiek, 428 blz., Arbeiderspers, 2007, € 22,50 paperback.

    De auteur is hoogleraar in Leiden en publiceert ook in kranten en tijdschriften; hij schuwt het publieke debat niet. Dat blijkt ook uit dit boek. Daarin confronteert hij de twee opvattingen over moraal die ik hierboven beschreven heb. Hij illustreert uitvoerig in een eerste deel de problemen die naar voren komen wanneer men een goddelijke moraal aanhangt. Met vele voorbeelden uit de geschiedenis en de gebeurtenissen van vandaag toont hij aan dat daaraan steeds grote risico’s verbonden zijn. Wie zich op Gods woord beroept, hoeft zich niet te verantwoorden. Daarbij veronderstelt men dan dat men Gods Woord steeds goed begrepen heeft, dat men de Schrift of de Koran goed gelezen heeft, dat men goed geluisterd heeft naar de uitleg die de kerk eraan geeft. Men verlaat zich met andere woorden steeds op anderen, men stelt zich niet de vraag of iets goed of slecht is, men neemt het aan op het Woord of het woord van iemand anders.

    Het valt de auteur helaas niet zwaar om zeer overtuigende voorbeelden te geven van hoe erg het dan verkeerd kan gaan. Zelfmoordterroristen, 9/11, Salman Rushdie en de fatwa, de moord op Oranje, de moord op Theo van Gogh…

    Bij het lezen van het betoog in dat eerste deel rees bij mij stilaan een verontrustende gedachte. De auteur gaat er steeds vanuit dat de daders van deze misdaden overtuigde gelovigen zijn, die in dat geloof hun motivatie vinden voor hun ontstellende daden. Dat zal wel zo zijn, maar hij staat er geen ogenblik bij stil hoe het zo ver is kunnen komen.

    Wij worden namelijk niet godsdienstig geboren, met kennis van de Bijbel en de Koran ingebouwd. Wij verwerven onze overtuigingen in onze opvoeding, in het contact met onze omgeving. Zelfmoordterroristen handelen niet in het ijle, er zit een hele organisatie achter, met veel overtuigingskracht, met ruime financiële middelen. God spreekt maar heel zelden rechtstreeks tot iemand en als dat gebeurt, hebben wij nogal de neiging om daar zeer argwanend tegenover te staan. Wie stemmen hoort, hoort thuis in een psychiatrische instelling, denken wij, zeker als die stemmen iemand aanzetten tot moord en doodslag. Het is veeleer de godsdienst die mensen oproept en aanzet tot allerlei daden, ook misdaden.

    Als we ons even buiten het gelovig perspectief plaatsen, dan moeten we zeggen dat het zogenaamde Woord van God altijd tot ons komt via andere mensen, behalve misschien in de mystiek en in de waanzin. Dat betekent dat het altijd mensen zijn die anderen aanzetten om bepaalde dingen te doen of te laten. Ze beroepen zich daarbij wel op God, maar dat is gemakkelijk en doorzichtig, tenzij je gelooft. Het loont mijns inziens de moeite om na te gaan waarom die mensen, bijvoorbeeld de geestelijke leiders van een godsdienst, bepaalde opdrachten geven, zoals het vermoorden van een schrijver of een cartoonist. De aandacht gaat dan niet meer exclusief naar de concrete mensen die hun leven geven in een zelfmoordaanslag, maar naar degenen die hen daartoe hebben aangezet, de opdracht hebben gegeven, de middelen hebben verstrekt, die de aanslag hebben mogelijk gemaakt.

    De daders worden dan de eerste slachtoffers van hun eigen daad, maar ook van hun opdrachtgevers. Dat zijn dan de echte daders, de echte verantwoordelijken. De concrete terroristen zijn slechts de misleide, gebrainwashte uitvoerders.

    Dat is een aspect waaraan de auteur volledig voorbijgaat. Ik meen echter dat wij ons niet mogen blindstaren op de religieuze motivering van de daders, hoe evident en schokkend die ook is. Zonder de aanstokers, zonder het systeem erachter zouden dergelijke daden uiterst zeldzaam zijn en alleen voorkomen bij geestelijk gestoorden. Wat wij nu zien, namelijk dat goed opgeleide, verstandige mensen zichzelf en onschuldige anderen vernietigen in een paroxisme van zinloos geweld, dat is enkel mogelijk binnen de context van een goed georganiseerd en zwaar gefinancierd systeem van religieuze staatsdictatuur. Toen Khomeini zijn beruchte fatwa uitsprak tegenover Rushdie, waren er onmiddellijk organisaties die grote sommen uitloofden (en een auto…) voor degene die het vonnis voltrok. Dat geeft te denken over de strikt religieuze inspiratie van de daders en de motiveringsgronden van de religieuze leiders.

    Wat was dan de motivering van Khomeini zelf? Wat is de motivering van de godsdienstige leiders? Wat is de motivering van godsdienst? Dat zijn belangrijke vragen waarop de auteur niet ingaat. Ik meen dat het antwoord erop niets met God of godsdienst te maken heeft, maar alles met macht en machtswellust. Als de auteur er volkomen terecht voor pleit om de moraal toch maar niet af te stemmen op godsdienst, ten einde godsdienstig terrorisme te vermijden, dan doet hij ten minste ten dele aan symptoombehandeling. De terroristen zelf zijn immers slechts de uitvoerders van de beslissingen van het systeem dat erachter schuilt. Wil men die aanslagen en dat terrorisme vermijden en bestrijden, dan zal men zich moeten richten op de grond van het kwaad en dat is de godsdienst zelf, in de persoon van zijn geestelijke leiders.

    Godsdienst is een persoonlijke aangelegenheid, maar het is ook en vooral een maatschappelijke macht. Godsdienst zonder wereldse macht is op grote schaal en in het algemeen veeleer ongevaarlijk. Godsdienst is slechts een middel waarmee de leiders ervan wereldse macht beogen en verwerven. De aanslag van 9/11 is in hoofde van de daders niets meer dan een afschuwelijke en onbegrijpelijke misdaad gepleegd in een vlaag van religieuze verdwazing; wat hebben de daders eraan dat zij de Twin Towers vernielen en zoveel mensen doden? Niets. Wat is het voor hun opdrachtgevers? Een succesvolle aanslag op een wereldmacht.

    Doordat de auteur zich uitsluitend richt op de daders en hen beoordeelt als individuele religieus geïnspireerde fanatiekelingen, mist hij naar mijn aanvoelen de essentie van de dreiging en het concrete gevaar dat uitgaat van de ‘religieuze’ mensen die achter de aanslagen zitten.

    Het tweede deel is gewijd aan het alternatief voor een religieus geïnspireerde moraal. Hier gaat de auteur te rade bij de klassieke bronnen: Socrates (via Plato), Spinoza, het utilitarisme, Kant… Maar hij doet dat zonder heel diep te graven, hij illustreert het algemeen principe maar komt zelden aan de concrete vormen toe die een autonome, menselijke moraal zou kunnen aannemen. Daarmee stelt hij zich bloot aan de kritiek van religieuze kant, die stelt dat er geen enkele reden is waarom een menselijke moraal beter zou zijn dan een goddelijke: als men gelooft, dan is men ervan overtuigd dat Gods Woord onbeschrijflijk veel belangrijker is dan dat van welke mens dan ook; gelooft men niet, dan nog kan men zeggen dat een wereldwijd georganiseerde godsdienst, gesteund op duizenden jaren menselijke ervaring en inzicht, ongetwijfeld een betere basis is voor een moreel oordeel dan het individueel inzicht van een of andere mens. Het is niet omdat God of de Bijbel of de Kerk iets voorhoudt dat het ook goed is, maar het is evenmin daarom dat het meteen slecht en verwerpelijk is.

    Tegenover de godsdienstige inspiratie stelt de auteur de rede, de rationaliteit. Maar ook dat is geen exacte wetenschap. Men kan morele voorschriften niet bouwen op formele logica. Redelijkheid is niet objectief meetbaar en is niet bij iedereen in dezelfde mate aanwezig. De disputen en meningsverschillen tussen de filosofen, ook en vooral over morele principes en concrete kwesties, zijn ten minste zo hevig en diepgaand als die tussen de theologen.

    Uiteindelijk is moraal niets anders dan de tijdelijke en tentatieve afspraken die wij als mensen maken om hier en nu samen te leven. Wij vinden ze terug in onze concrete wetgeving en in de universele wetten die wij hebben aangenomen. Deze inzichten zijn tijdsgebonden en onderhevig aan verandering. De theoretische toepassing ervan op concrete gevallen is verre van eenvoudig en kan verschillend geïnterpreteerd worden door verschillende personen die zich allen eerlijk beroepen op dezelfde principes. De praktische uitvoering ervan is een vrijwel onmogelijke zaak, denken we maar aan de strijd tegen Al Qaida of de vervolging van misdaden tegen de mens(elijk)heid.

    Het boek van Paul Cliteur is heel aangenaam om lezen. De vele gedetailleerde verwijzingen naar Nederlandse situaties zullen voor Nederlandse lezers een bijkomende aantrekkingskracht hebben, voor Vlaamse zijn ze minder evident en af en toe zelfs bevreemdend. In Vlaanderen betekent ‘vrijzinnig’ bijvoorbeeld steeds en uitsluitend ‘niet-gelovig’; in Nederland verwijst het naar een liberale manier van denken die ook bij gelovigen voorkomt, zoals in het vrijzinnig protestantisme. Vrijzinnig katholicisme is in Vlaanderen een contradictio in terminis.

     




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    12-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bewust zijn
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Soms denk ik: wat maak ik me zo druk in God en religie? Wat maakt het immers uit?

    Mijn leven is inderdaad zo op het eerste zicht niet drastisch veranderd sinds ik besef en proclameer dat ik atheïst ben. Ik denk nu niet anders over politiek, economie, kunst, literatuur enzovoort dan vroeger. Mijn morele standpunten zijn nog steeds dezelfde. Ik gedraag me nu niet anders dan vroeger, er is niets dat ik nu doe of laat omdat ik atheïst ben. Ik heb een katholieke pennenvriend die zich zorgen (en af en toe ook behoorlijk boos) maakt over mijn atheïstisch geschrijf. Maar wij zijn het in feite over heel veel zaken eens. Wat hij zonden noemt, zijn voor mij ook onaanvaardbare inbreuken op de medemenselijkheid. Hij gelooft in het hiernamaals, of beter: hij hoopt erop. Wat is daar verkeerd aan? Hij doet er niemand kwaad mee en als hem dat helpt om het lijden hier op aarde te verwerken, zoveel te beter, toch? Hij gelooft dat God het eerste sprankeltje leven heeft geschapen uit het niets en misschien ook wel de big bang veroorzaakt heeft. Ik stel dan weer dat er geen oorzaak is, dat het universum zomaar ontstaan is en ook het leven. Wat is het verschil? Hij noemt het een mysterie en ik moet toegeven dat we voor geen van beide een sluitende verklaring hebben. Praten we gewoon naast elkaar terwijl we hetzelfde zeggen?

    Nee, toch niet.

    Mijn gelovige vriend ziet de mens als het hoogtepunt van de Goddelijke schepping. Vroeger was hij er ongetwijfeld van overtuigd dat God de mens heeft geschapen zoals hij nu is, zo staat het ook in Genesis. Nu Darwins theorie als werkelijkheid aanvaard is door de wetenschap, durft men dat in kerkelijke en gelovige kringen niet meer zo stellen. Maar men blijft ervan overtuigd, ook in de meest progressieve kringen, dat God verantwoordelijk is voor wat de mens is, ook als die het resultaat is van een lange evolutie. Men heeft het dan niet zozeer over het menselijk lichaam, want daar is de dierlijke oorsprong te evident om te ontkennen. Nee, men heeft het sinds het ontstaan van het christendom steeds over het niet-lichamelijke, datgene wat ons van de andere schepsels onderscheidt. Dat is in de eerste plaats onze onsterfelijke ziel, maar op een goede tweede plaats komt ons verstand: de mens is een bewust wezen. Zo zijn we in staat om een onderscheid te maken tussen goed en kwaad: het geweten.

    Helaas is het steeds onduidelijker geworden wat die ziel zou kunnen zijn en ook het geweten is steeds minder een onderwerp van gesprek. Ook vrome christenen en ernstige theologen beseffen nu dat het menselijk bewustzijn het enige is dat telt, het enige dat reëel is, geen metafoor.

    Toch blijven zij het bewustzijn zien als een gave van God, als iets dat de mens gegeven is, iets dat hem anders maakt dan al de andere schepsels. Adam is nog steeds gemaakt van modder, God moet hem nog steeds de eerste levensadem inblazen. Dieren hebben geen ziel en geen geweten, geen bewustzijn.

    Descartes beweerde dat ze daarom ook geen pijn kunnen voelen en wij geloven dat nog steeds, anders zouden we de dieren niet zoveel pijn doen. Wij hebben het vaak over het menselijk leed, maar denk eens even aan wat de mens de andere schepsels zoal aandoet, bijvoorbeeld de insecten? De mens is in de christelijke wereldvisie nog steeds de heerser over de dieren, daartoe aangesteld door God. Men gaat er nog altijd vanuit dat het God is die de mens tot echt mens heeft gemaakt, ooit, op een of andere manier, door hem zijn enorm verstand te geven.

    Is dat dan niet zo? Kunnen we achter het Bijbels verhaal niet een realiteit zien die ook de wetenschap kan onderscheiden? De mens is immers grondig anders dan de dieren, al was het maar omdat wij spreken en schrijven en elkaar verstaan, omdat wij taal hebben, cultuur, beschaving en ja, ook religie, godsdienst, God. De geschiedenis van de aarde is de geschiedenis van God en de mens, de heilsgeschiedenis. Of niet soms?

    Wel… nee.

    Wat men in de menswetenschappen, in de filosofie, de theologie en in de leer van de kerk steeds over het hoofd ziet, is de evolutie. Zeker, men geeft met enige wrevel toe dat onze lichamen wellicht geëvolueerd zijn, dat we een van de takken zijn van een bepaalde biologische soort, dat we misschien wel gemeenschappelijke voorouders hebben met andere nu levende wezens, zoals de mensapen en de chimpansees. Maar dat doet er niet echt toe. Wat in het verre paleontologisch verleden gebeurd is, heeft niet echt belang. De evolutie wordt slechts echt interessant als de mens te voorschijn komt, de volmaakte homo sapiens. Pas dan, wanneer God heeft ingegrepen en (van een aap) een mens gemaakt, begint het echt. Zo moeten we, volgens moderne exegeten, Genesis lezen: er waren al allerlei soorten lang voor de mens, maar in de tuin van Eden heeft God voor het eerst rechtstreeks contact opgenomen met de schepping. Hij heeft een redeloos dier begiftigd met een goddelijke vonk en dat heeft het hele verschil gemaakt.

    Dat klinkt overtuigend… maar is het ook zo gegaan?

    De denkfout die men in deze redenering begaat, is fenomenaal. Men doet alsof het menselijk denkvermogen plots ontstaan is, ergens, op een keer. Alsof er op de vijfde dag nog geen mensen waren en op de zesde ineens wel. Alsof het menselijk verstand uit de hemel is nedergedaald, zoals de zwarte monoliet in 2001 Space Odyssee. Men gaat daarbij voorbij aan het in het oog springende feit dat wij ook vandaag allerlei vormen van verstandelijke vermogens zien in andere schepsels dan de mens. Hoe kan je in hemelsnaam volhouden dat dieren geen pijn voelen? Hoe kan je blijven beweren dat een kat of een hond geen eigen intelligentie heeft, geen gevoelens? Hoe kan je blind blijven voor het zinvolle in het gedrag van kuddedieren, of de totale liefde van roofdieren voor hun kroost? Hoe meer we het dierlijk gedrag bestuderen, hoe meer we leren over onszelf.

    Het is niet alleen het menselijk lichaam dat geëvolueerd is, maar ook de verstandelijke vermogens. Net zoals het menselijk oog een parallel heeft in de rest van de dierenwereld, zo hebben ook andere soorten een bewustzijn dat op het onze gelijkt. Wij ontdekken ook steeds meer voorouders van de mens die lichamelijk van het eindresultaat, homo sapiens afwijken, maar die ook, zoals blijkt uit de artefacten en zelfs hele beschavingen die ze hebben nagelaten, een rudimentair bewustzijn hadden, de kiemen van wat later zou open bloeien. Zoals ons wonderbaarlijk oog (en dat van de arend) ontstaan is uit een vage fotosensitieve plek op een eencellig wezentje, zo is ons fenomenale verstand ontstaan uit de basisnieuwsgierigheid van de eerste levensvormen voor hun omgeving.

    Verstandelijke vermogens zijn, dat valt niet meer te ontkennen, niet plots ingestort in een ‘stom’ beest. Ze zijn geleidelijk ontstaan, in alle levensvormen en ze zijn geëvolueerd op ontelbare manieren, waarvan homo sapiens er slechts één is. Dat klinkt als een evidentie, en dat is het ook, als je er even bij stilstaat, maar het is een absoluut verbijsterende gedachte als je er wat langer over nadenkt.

    Zelfs Darwin aarzelde om het ronduit zo te stellen. Hij legde zich toe op het beschrijven van de lichamelijke evolutie van het leven op aarde; dat die evolutie ook het ‘geestelijke’ zou omvatten heeft hij vaak laten aanvoelen, steeds geïmpliceerd en af en toe zelfs scherp gesteld. Hij heeft uren doorgebracht in de Londense zoo, in trance bij het bestuderen van een gorilla, geschokt en ontroerd door de onmiskenbare menselijkheid van dat dier. Hij heeft steeds aangedrongen op verder onderzoek, precies naar de gemeenschappelijke kenmerken van mens en dier, ook psychologisch en mentaal.

    ‘Bewustzijn’ is geen kenmerk van de mens alleen, noch is het er in de mens altijd geweest, noch plotsklaps ontstaan. Ook in de menselijke soort is het geëvolueerd van een vage en beperkte aanleg tot het spectaculaire resultaat dat we vandaag kennen.

    Deze gedachte is totaal afwezig in het menselijk denken tot ver na Darwin en ook vandaag nog is ze verre van algemeen aanvaard en ingeburgerd. Wij hebben teveel aandacht voor dat ene eindresultaat en te weinig voor de andere vormen van bewustzijn en voor de weg die de verscheidene soorten hebben afgelegd om zover te komen.

    Het is een eenvoudige gedachte, maar ze heeft enorme gevolgen.

    Darwins theorie heeft de rol van God in het ontstaan en de evolutie van het leven op aarde gereduceerd tot vrijwel niets: hooguit een aanzet, een eerste levensbeginsel, daarna is alles zijn gang gegaan volgens de wetmatigheden van de natuur en het toeval; het leven ontwikkelt zich en houdt zichzelf in stand zonder enige rechtstreekse tussenkomst van buitenaf. Wij moeten dat nu definitief uitbreiden tot de zogenaamde geestelijke of verstandelijke vermogens van de mens en van de andere organismen. Ook die zijn van een nietig beginsel selectief uitgegroeid volgens Darwinistische principes. Meer nog: wij mogen geen onderscheid meer maken tussen die twee aspecten. Het gaat om de evolutie van het leven op aarde.

    Laten we even stilstaan bij dat begrip: leven. Wij denken dat we weten wat we daarmee bedoelen, maar is dat zo? Wat zijn de kenmerken van leven, wat is het verschil met dode materie? Zonder al te wetenschappelijk te zijn, kunnen we toch enkele basisvoorwaarden onderkennen.

    Levende wezens zijn interactief in contact met wat ze zelf niet zijn. Ze hebben een metabolisme, dat wil zeggen dat ze elementen uit hun omgeving tot zich nemen; dat houdt hen in stand, laat ze groeien en zich voortplanten; zij passen zich aan hun omgeving aan door een selectief proces in opeenvolgende generaties; hogere levensvormen kunnen met elkaar en met hun omgeving communiceren.

    Leven kan zeer eenvoudig zijn, bijvoorbeeld een eencellig wezen, maar het heeft alle elementaire kenmerken van het leven. Ook de meest gevorderde soorten hebben al die kenmerken en al de aspecten van hun bestaan kunnen tot die elementaire kenmerken teruggebracht worden. Dat is ook zo voor de verstandelijke vermogens van de mens. Die zijn begonnen in het actieve contact van een stukje materie met zijn omgeving, niet een louter chemische of fysieke inwerking van het ene op het andere, maar het absorberen, het verorberen van het een door het andere, het gebruiken van een stukje buitenwereld voor eigen groei en ontwikkeling. Daarvoor is het nodig dat de omgeving wordt waargenomen, dat men selecteert wat nuttig is en wat schadelijk. Het is ook nodig dat er een actief ingrijpen is, een vorm van agressie, van verovering, van vernietiging van het andere door het op te nemen in het eigen lichaam. Het leven wil in leven blijven en doet daar alles voor, voor het eigen leven maar ook door de voortplanting, een plaatsvervangende voortzetting van het individuele eigen leven.

    Leven dat zich niet aanpast aan de omstandigheden, gaat onherroepelijk verloren. Op langere termijn planten de levensvormen die toevallig het best aangepast zijn zich het best voort; de beste genetische kenmerken worden zo overgedragen in een cumulatieve reeks verbeteringen.

    Ons bewustzijn is op die manier ontstaan, uit een nietig begin, samen met het leven. Er is geen leven zonder bewustzijn en geen bewustzijn zonder leven. Leven is bewust zijn.

    Al het menselijk denken is op een onbegrijpelijke manier duizenden jaren blind gebleven voor deze simpele gedachte. Steeds heeft men deze evidentie ontkend en ze vervangen door de meest ingewikkelde, vergezochte en waanzinnige alternatieven, waarbij leven en bewustzijn steeds formeel uit elkaar gehouden werden. Materie en geest zijn totaal verschillend, zegt de hele westerse filosofie. Gedachten zijn, in hun veronderstellingen, niet tastbaar, zijn van een andere aard dan de dode materie en zelfs dan de levende materie. Bewustzijn, denken, cultuur, godsdienst behoren tot een andere, hogere dimensie, los van de materie. Binnen die basishouding vind je dan alle denkbare en zelfs enkele ondenkbare, werkelijk onbegrijpelijke varianten.

    Het heeft echter geduurd tot vrij onlangs voor men stilaan ging inzien dat bewustzijn, in al zijn verscheidenheid en rijkdom, gewoon behoort tot de basiskenmerken van alle leven, dat je denken en leven niet kan scheiden, dat ze niet afzonderlijk kunnen voorkomen.

    Er is dus geen afzonderlijke hogere orde der dingen, er zijn geen louter ideële Ideeën, er zijn geen absolute Wetten, geen universele Principes. Er is ook geen ontastbare Wetgever, geen ongeschapen Schepper, geen onbewogen Beweger, geen almachtige en oneindig liefhebbende God die boven de materie verheven is, die buiten het universum staat. Er is alleen dat steeds weer en steeds meer verwonderlijke leven van de materie, dat vormen aanneemt die ons met verstomming slaan, of het nu onze moderne technologische beschaving is of de fenomenale verscheidenheid van het biologisch leven en de onvoorstelbaar snuggere aanpassingen van het leven aan zijn omgeving.

    Dat is een fundamenteel inzicht dat pas rond het einde van de twintigste eeuw naar voren is gekomen en dat nu stilaan doordringt tot de mensheid. Wij beseffen nog niet goed waarheen het ons zal leiden, maar we zien al enkele voorafspiegelingen.

    Zo zal het besef van de fundamentele eenheid van de natuur ons aanzetten om op een meer respectvolle manier om te gaan met de andere levensvormen. Dat is in de eerste plaats zo voor onze medemens, te beginnen met wie ons het meest dierbaar is, maar uit te breiden tot alle mensen, ook als ze ons vreemd zijn of zelfs vijandig gezind. Wij leven met zeer veel mensen samen op deze wereld en dat is niet gemakkelijk. Er is echter geen enkele verantwoording voor het gewapend bestrijden van elkaar of voor de minachting en onderwerping van de ene door de andere, op welke manier dan ook.

    Leven is precair, het is zeer kwetsbaar. Alleen al in leven blijven zelf vraagt een voortdurende zorg en voorzichtigheid. Elke bedreiging kan fataal zijn, een voortijdig einde maken aan het leven. Het is totaal zinloos dat we elkaar dan ook nog naar het leven staan, elkaar geen plekje onder de zon of de regen gunnen. Samenwerking en een rechtvaardige verdeling van de arbeid en van de vruchten van de arbeid en van de rijkdommen der aarde is de beste manier om met zijn allen zo goed mogelijk te leven. Wij moeten al de enorme hoeveelheden energie die we nodig hebben uitsluitend putten uit hernieuwbare bronnen, niet uit het vernietigen van ander leven.

    Dieren zijn onze rechtstreekse verwanten, zoals wij bewust van zichzelf en van hun omgeving en dat heeft vele implicaties voor onze manier van leven, in het bijzonder voor onze voedselvoorziening. Planten en ook lagere levensvormen en zelfs de levenloze materie hebben een noodzakelijke functie in het geheel, het milieu. Wij moeten onze biotoop in stand houden en leefbaar maken voor onze kinderen. Onze ingrepen mogen de toekomst niet in het gedrang brengen.

    Het individuele leven is tijdelijk, het heeft een begin, een korte duur en een einde; iedereen is kind van iemand, elkeen zoekt zich te ontplooien, niemand ontsnapt aan de aftakeling of de dood. Er is ‘nadien’ geen persoonlijk voortbestaan; de moleculen waaruit we bestaan worden herverdeeld over de materie. Dit leven is onze enige kans. Dat moeten we durven erkennen en er de logische conclusies uit trekken. We moeten ons bevrijden van ideologieën die de volledige ontplooiing van de mens hier op aarde in de weg staan, die hem onderwerpen aan onrechtmatig verworven gezag of die hem tegen anderen opzetten.

    Communicatie is levensnoodzakelijk. Elke beperking of manipulatie daarvan is verdacht en verderfelijk. Absolute eerlijkheid in de omgang met elkaar is een kwestie van zelfbehoud, maar tevens de enige mogelijkheid om samen te leven. Het zoeken naar waarheid mag niet aan banden gelegd worden, zolang het individueel en of algemeen belang er niet door geschaad wordt.


    We zijn vertrokken van de traditionele levensopvattingen, die van de godsdienst en de filosofie van onze Westerse beschaving. Wij hebben vastgesteld dat zij de wereld niet kunnen verklaren zonder hun toevlucht te nemen tot mysteries, mythen en metaforen; zij kunnen de mens ook niet motiveren tot vreedzaam samenleven, noch de samenleving organiseren tot eenieders tevredenheid. De oorzaak van die mislukking ligt in het onzalige onderscheid dat zij steeds maken tussen het materiële en het geestelijke. Zij negeren het voor de hand liggende: leven hier op aarde is bewust zijn. Er is geen enkel materieel leven zonder een vorm van bewustzijn, er is geen enkel bewustzijn zonder een vorm van materieel leven.

    Als we daarvan vertrekken, vallen de stukjes van de puzzel al heel wat beter in elkaar. Dan kunnen we onze eeuwenoude vooroordelen, onze wantrouwige vooringenomenheid, onze nefaste vooronderstellingen en onze kwalijke gewoonten achter ons laten en elkaar en de wereld tegemoet treden in oprechte eerlijkheid. En dat, lieve lezer, is een waarlijk radicale breuk met het verleden.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    10-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De barmhartige Samaritaan
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De barmhartige Samaritaan (Lucas 10, 25-37)

    25 Er kwam een wetgeleerde die hem op de proef wilde stellen. Hij vroeg: ‘Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’ 

    26 Jezus antwoordde: ‘Wat staat er in de wet geschreven? Wat leest u daar?’ 

    27 De wetgeleerde antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.’

    28 ‘U hebt juist geantwoord,’ zei Jezus tegen hem. ‘Doe dat en u zult leven.’ 

    29 Maar de wetgeleerde wilde zich rechtvaardigen en vroeg aan Jezus: ‘Wie is mijn naaste?’ 

    30 Toen vertelde Jezus hem het volgende: ‘Er was eens iemand die van Jeruzalem naar Jericho reisde en onderweg werd overvallen door rovers, die hem zijn kleren uittrokken, hem mishandelden en hem daarna halfdood achterlieten.

    31 Toevallig kwam er een priester langs, maar toen hij het slachtoffer zag liggen, liep hij met een boog om hem heen. 32 Er kwam ook een Leviet langs, maar bij het zien van het slachtoffer liep ook hij met een boog om hem heen. 33 Een Samaritaan echter, die op reis was, kreeg medelijden toen hij hem zag liggen. 34 Hij ging naar de gewonde man toe, goot olie en wijn over zijn wonden en verbond ze. Hij zette hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een logement, waar hij voor hem zorgde. 35 De volgende morgen gaf hij twee denarie aan de eigenaar en zei: “Zorg voor hem, en als u meer kosten moet maken, zal ik u die op mijn terugreis vergoeden.” 

    36 Wie van deze drie is volgens u de naaste geworden van het slachtoffer van de rovers?’ 

    37 De wetgeleerde zei: ‘De man die medelijden met hem heeft getoond.’ Toen zei Jezus tegen hem: ‘Doet u dan voortaan net zo.

     

    Ik sprak onlangs met de vader van een jong gezin over het christelijk gebruik van de ‘plechtige communie’, dat hier in Vlaanderen nog vrij goed ingeburgerd is. Aan dat feestelijk gebeuren gaat een reeks bijeenkomsten vooraf, waarop een kleine groep jongeren door een bedienaar van de eredienst of een gelegenheidscatechist worden ingelicht over de basisgegevens van het geloof. Hij was erg wantrouwig over de kwaliteit van die sessies en besloot dan maar, toen zijn eigen dochter aan de beurt was, om dat zelf te doen, bij hem thuis, voor de kleine groep waartoe ze behoorde. Hij is dat ook het volgende jaar blijven doen. Hij houdt zich min of meer aan de kerkelijke voorschriften ter zake, maar interpreteert die vrij. Zo vindt hij het praktisch ondoenbaar om over bijvoorbeeld de verrijzenis te spreken, of het hiernamaals, of God, nochtans de kern van het christelijk geloof. Hij besteedt meer aandacht aan de figuur van Jezus en aan zijn prediking, vooral de parabels. Die spreken de kinderen meer aan en zijn toch representatief voor de christelijke leer. Hij vernoemde in dat verband het verhaal van de Barmhartige Samaritaan, waarvan je hierboven de tekst kon lezen.

    Laten we wat dieper ingaan op een en ander.

    Deze zeer bekende parabel of voorbeeld of gelijkenis komt alleen bij Lucas voor, niet bij de andere twee synoptische evangelisten, Matteus en Markus en ook niet bij Johannes. Waar komt het verhaal dan vandaan? Men weet het niet. Wellicht uit een mondelinge traditie, die op een bepaald moment in de wordingsgeschiedenis van het Lucasevangelie is opgenomen. Het is altijd mogelijk dat dit verhaal op zich een goede voorstelling is van een belangrijk element uit de christelijke leer, maar het wekt toch enige verwondering dat, indien dit zo is, het niet ook in de andere evangelies is opgenomen. Stel je voor dat de Kruisdood of de Verrijzenis in slechts één van de vier evangelies zou vermeld staan...

    Inhoudelijk is het een eenvoudig maar sterk verhaal dat direct aanspreekt, ook kinderen. Dat was zeker zo in de eerste twintig eeuwen van het christendom, toen reizen een erg gevaarlijke onderneming was. Ook in de profane literatuur vinden we dat thema overvloedig terug. Vandaag de dag zijn er echter niet veel struikrovers meer. Als je wil aansluiten bij de actualiteit moet je al verwijzen naar de piraten voor de kust van Somalië. Dichter bij huis zijn er nog altijd gewelddadige diefstallen, carjackings, tiger kidnappings. Onlangs nog haalde een verhaal het nieuws over het slachtoffer van een overval in New York dat op straat aan zijn lot werd overgelaten door de voorbijgangers. Het gebeurt dus nog steeds.

    De auteur van het evangelie wijst erop dat priesters en levieten (een soort kosters, zeg maar) hier niet het goede voorbeeld geven. Nochtans laat de tekst veronderstellen dat het slachtoffer een Jood is: hij reist van Jeruzalem naar Jericho. Blijkbaar was het ook in Jezus’ tijd niet ongewoon dat de bedienaars van de eredienst zich te goed achtten om hun medemens te helpen. Misschien greep Jezus, of de christelijke evangelist, de gelegenheid aan om de Joodse priesters even in hun hemd te zetten. Het contrast is immers opvallend: de ‘goede’ in het verhaal is niet eens een Jood, maar een Samaritaan, een inwoner van Samaria, midden-Palestina.

    Dat waren bij het begin van de christelijke tijdrekening volgens hun eigen uitleg afstammelingen van de Joden die niet meegevoerd waren in gevangenschap naar Babylon. Volgens de Joden die uit die gevangenschap terugkeerden, waren het echter niet eens Joden, maar profiteurs uit de omgeving die gebruik hadden gemaakt van de wegvoering van de Joden om hun bezittingen in handen te nemen.

    Hoe dan ook, Samaritanen waren niet geliefd bij de Joden. Door precies zo iemand uit te kiezen als barmhartig voorbeeld, trekt de auteur de aandacht op de juiste interpretatie van het woord ‘naaste’. In de Joodse wet, geciteerd door de Schriftgeleerde, is de naaste nadrukkelijk een gelijke, een buurman, een familie- of clanlid. Vijanden zijn geen ‘naasten’. Op hen is zelfs het gebod: gij zult niet doden, niet van toepassing. Men mag ze ook ongestraft beroven en bedriegen, zelfs tot slaven maken en verkrachten. Vandaar de vraag van de Schriftgeleerde: wie zijn precies mijn naasten?

    Het antwoord van Jezus, zoals blijkt uit de gelijkenis, lijkt duidelijk: elke mens, vooral de lijdende mens. Toch moeten we dat met een korreltje zout nemen. Het is verre van duidelijk in de rest van de evangelieteksten dat Jezus zelf, of de vroegste christenen in het algemeen, het christelijk geloof als een universele boodschap hebben opgevat. Dat is pas veel later gekomen, vooral onderinvloed van Paulus en nog later toen het christendom onder de arm werd genomen door wereldlijke heersers om hun imperialistische bedoelingen kracht bij te zetten. Het is dan ook vrij waarschijnlijk dat dit stukje Lucaans Sondergut in die context past.

    De naastenliefde was aanvankelijk beperkt tot de eigen groep, het Volk Gods. Dat een Samaritaan een Jood in nood zou helpen was een verhaal dat onwaarschijnlijk genoeg was om er een parabel van te maken en het een plaats te geven in het Evangelie.

    Het is echter niet het enige onwaarschijnlijke gegeven in dit verhaal. De Samaritaan loopt niet zoals de Joodse priester en de leviet in een boogje om het (Joodse) slachtoffer van de (Joodse!) struikrovers heen, nee, hij gaat er naar toe, verzorgt zijn wonden, zet hem op zijn lastdier en brengt hem naar een herberg; daar verzorgt hij hem en laat nog geld achter voor zijn onderhoud, meer nog, hij belooft alle kosten te vergoeden die er nog zouden gemaakt worden.

    Dat lijkt wat overdreven, vind ik. Het maakt precies daarom ook indruk: het is een verhaaltechniek, die overdrijving. Het maakt dat je het niet verkeerd kunt verstaan: deze Samaritaan is niet zomaar een goed, barmhartig mens: het is een verbazingwekkend goed man, een uitzondering, mag je wel zeggen.

    Het moet ook een welgesteld man geweest zijn, reizend met een lastdier, voorzien van olie en wijn en genoeg Romeinse denarii (elk tien asses waard) om voor zichzelf en het slachtoffer te betalen in de herberg. Maar zelfs als het een rijke Samaritaan was, dan nog is zijn gedrag uitzonderlijk. Hij was door medelijden bewogen, zegt de auteur en dat verklaart zijn ongewoon gedrag. We kunnen ons niet voorstellen dat hij elke noodlijdende die hij in zijn leven tegenkwam zo zou behandelen. Dat is niet te doen, dat hou je niet uit. Het is duidelijk dat het hier om een uitzonderlijke situatie gaat en bijna zeker om een eenmalige medelijdende reactie.

    Je kan een bedelaar een aalmoes geven, maar je kan niet alle bedelaars een aalmoes geven. Je kan geld schenken aan liefdadige organisaties, maar niemand geeft al zijn geld, wat we geven is in het beste geval een kleinigheid, geen denarius, maar slechts een as, wat kopergeld.

    In onze moderne wereld hebben we voorzieningen getroffen voor noodgevallen. Er is een zeer sterk uitgebouwd breed systeem van sociale zekerheid. Wij staan allemaal een flink stuk van ons loon of onze andere inkomsten af om aan elk van onze naasten, dat wil zeggen zij die mee in het systeem zitten, een minimum aan ondersteuning te bieden, een leefloon, basisrechten op verzorging.

    De armen en ongelukkigen zijn vandaag niet meer afhankelijk van de barmhartigheid van de Samaritaan (of de hardvochtigheid van de priesters), maar kunnen rekenen op de georganiseerde solidariteit van ons land. Wij hebben het niet zo voor barmhartigheid, goede werken en paternalisme, voor rijke lui die ons eerst uitbuiten en vervolgens enkele aalmoezen en kruimels van hun tafelen geven om hun geweten te sussen en onze dankbaarheid en stemmen af te kopen. Wij willen een sociaal rechtvaardige wereld, waarin de rechten en de plichten wettelijk vastgelegd zijn en de herverdeling door de staat geregeld is in een billijk belastingssysteem.

    Jezus vraagt aan het einde van zijn verhaal: Wie van de drie is de naaste geworden van het slachtoffer? Dat is een vreemde formulering. Je zou verwachten: Wie van de drie heeft het slachtoffer als zijn naaste erkend? Wie is zo ver gegaan dat hij een vreemde, een vijand zelfs, behandelt alsof hij zijn naaste was? Maar dat is niet wat de auteur vraagt. Hij bedoelt het zeer letterlijk: wie is de naaste geworden van het Joodse slachtoffer? De Samaritaan heeft zijn eigenheid verloochend en heeft zich gedragen zoals elke Jood zich zou moeten gedragen. Hij is daardoor de naaste geworden van de Jood, is dus een beetje (een goede) Jood. Dat is begrijpelijk voor de Joden en de eerste christenen: enkel wie de wet toepast, behoort tot het Godsvolk. De Samaritaan doet dat, verrassend genoeg, ook al is hij geen Jood. Derhalve behoort hij (virtueel, in de parabel, in dit onwaarschijnlijk voorbeeld) tot het Godsvolk.

    Het gebod van de naastenliefde is niet Jezus’ boodschap, het staat in de wet geschreven, het zijn citaten uit Deuteronomium (6, 4) en Leviticus (19, 18). De auteur wijst er alleen maar op dat het niet voldoende is om de wet te kennen, zoals de priesters ongetwijfeld doen. Men moet de wet ook naleven, in de praktijk brengen. Het slachtoffer was zeer duidelijk een naaste voor de priester en de leviet, maar ze negeerden hem en dus de wet. Voor de Samaritaan was hij formeel, volgens de wet, géén naaste, en toch hielp hij hem op spectaculaire wijze.

    De les die men hieruit traditioneel trekt is: wees niet onbarmhartig; behandel zelfs vreemdelingen en vijanden in nood als je naasten. Als zelfs die je naasten zijn, hoeveel te meer moet je dan voor je familie en je vrienden zorgen?

    Wij hebben gezien dat de achtergrond van het verhaal heel wat complexer is dan dat. De rol van de priester en de leviet staat dik in de verf. Het gebod van de naastenliefde staat al in het Oude Testament, maar dat is niet voldoende. Het voorbeeld van de Samaritaan, de onechte Jood, is niet zomaar gekozen. Het zijn in beide gevallen de Joden die als de slechteriken uit het verhaal komen. Dat paste zeer goed in de visie en de politiek van de vroege christelijke kerken.

    Wat in de Joodse wet staat en wat Jezus hier nog benadrukt, namelijk dat we onze medemens moeten liefhebben ‘als onszelf’, is ook helemaal geen typisch Joodse of typisch christelijke boodschap. Er is geen enkele godsdienst ter wereld en geen enkele seculiere moraal, geen enkele grondwet en geen enkel rechtssysteem dat dit principe niet onderschrijft. De menselijke solidariteit is in onze genen geschreven: wij hebben meer kans om te overleven als we samenwerken dan als we elkaar bestrijden. Dat is de wet van de familie, van de clan, van de groep en van de natie. Maar vandaag hebben we die ook verruimd en vastgelegd in de Universele verklaring van de rechten van de mens.

    Het Joods-christelijke beginsel is dat we ons moeten verenigen om sterk te staan tegen onze vijanden; twintig eeuwen geschiedenis bewijzen dat het een nefast, dodelijk principe is. Het is pas met de Verlichting dat mensen anders zijn gaan denken. Pas dan heeft men ingezien dat men de God achter zich moet laten die steevast werd ingeroepen als rechtvaardiging om vreemdelingen, raciaal anderen, andersdenkenden de kop in te slaan en uit te roeien. Geen naastenliefde binnen een nationale groep, binnen een religie, binnen een ras, maar universele mensenrechten, gebaseerd op rationele diepmenselijke inzichten.

    Je ziet het, de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan is wel degelijk een goed vertrekpunt voor een gesprek, in de catechese maar ook daarbuiten, niet zozeer over christelijke waarden of de leer van Jezus, maar over fundamentele menselijke rechten, die we niet ontlenen aan een goddelijke openbaring of een bedenkelijk en verouderd ‘boek’, maar die we als verstandige mensen hebben opgesteld, vertrekkend van menselijke inzichten over de onvervreemdbare waardigheid van elke mens. Geen barmhartigheid dus, maar sociale rechtvaardigheid. Geen gehoorzaamheid aan Gods wet, maar wettelijk afdwingbare rechten. Geen vrees voor Gods straf, maar respect voor elke medemens.

    Het is niet kwaad om van het kleurrijk Bijbels verhaaltje te vertrekken als je het daarover wil hebben. Maar het zou goed zijn om ook de tekst zelf van de Universele verklaring van de rechten van de mens ter hand te nemen.

    Ik hoop hiermee enigszins bijgedragen te hebben aan de vernieuwing van de catechese. Het is nuttig om dit folkloristisch gegeven aan te grijpen om jongeren bij hun intrede in het leven vertrouwd te maken met de basisprincipes van onze beschaving. Dat zijn niet de onbegrijpelijke dogma’s van een of andere kerk over een of andere God, maar de wetten die wij als mensen met elkaar hebben afgesproken voor onze samenleving.


     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    04-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Amazing Grace
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Amazing Grace

    John Newton (1725-1807)
    Stanza 6 anon.

    Amazing Grace, how sweet the sound,
    That saved a wretch like me.
    I once was lost but now am found,
    Was blind, but now I see.

    T'was Grace that taught my heart to fear.
    And Grace, my fears relieved.
    How precious did that Grace appear
    The hour I first believed.

    Through many dangers, toils and snares
    I have already come;
    'Tis Grace that brought me safe thus far
    and Grace will lead me home.

    The Lord has promised good to me.
    His word my hope secures.
    He will my shield and portion be,
    As long as life endures.

    Yea, when this flesh and heart shall fail,
    And mortal life shall cease,
    I shall possess within the veil,
    A life of joy and peace.

    When we've been here ten thousand years
    Bright shining as the sun.
    We've no less days to sing God's praise
    Than when we've first begun.

    Er is wellicht geen mens die deze hymne nog nooit gehoord heeft, waar ook ter wereld. Maar veel meer dan de eerste twee woorden kennen wij er niet van. Vandaar dat ik jullie de volledige tekst voorschotel. Treur niet, je krijgt ook de vertaling, die ik zelf maakte, zoals gewoonlijk.

    Maar laten we eerst stilstaan bij enkele woorden uit de hymne. Let's start at the very beginning. A very good place to start. When you read you begin with A-B-C, uit The Sound of Music, een musical met muziek van Richard Rodgers en tekst van Oscar Hammerstein.

    Wij beginnen dus met a-mazing. Het woord komt van een oud-Germaanse stam, mas, die verbazing, verwondering, zelfs verbijstering en verschrikking, paniek, dolheid, waanzin uitdrukt. In het Engels is een doolhof een maze.

    Het tweede woord is grace en dat is het kernwoord uit deze hymne. We vertalen het hier in zijn religieuze, theologische betekenis: genade. Meteen zitten we in medias res, tot over onze oren in de miserie. Want wie weet nog wat men met genade bedoelt? Nochtans is het een essentieel element in elke godsdienst. Het is precies over de genade dat het christendom sinds zijn ontstaan verdeeld is. De Reformatie, het ontstaan van het afgescheiden protestantisme, ging over de genade en hoe men die moest interpreteren. Ook vandaag nog is genade een sleutelbegrip. Laten we even zien of we er iets kunnen van maken.

    Als we aannemen dat er een God is, een ‘iets’ dat buiten het wereldse en het menselijke valt, dan kunnen we dat alleen maar doen als we aanvaarden dat er ook een openbaring is, dat God zich kenbaar maakt; hoe zouden we anders weten dat er een God is? Ik schreef daarover al vrij uitgebreid, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=462996.

    Zo, we weten nu of nemen aan, geloven dat er een God is. Maar men zou nog kunnen stellen dat er wel een God is, maar dat die, eenmaal de schepping voltooid, zich niet veel meer aantrekt van het reilen en zeilen van zijn wereld. Dat was wat Voltaire dacht en ook Kant wel een beetje.

    Voor we daarmee verder gaan, even een uitstapje op zee. Want wat bedoelen we met reilen en zeilen? Alle aspecten van een handeling, hoe het er aan toe gaat. Zeilen, dat kennen we, maar wat is reilen? Het is een vervorming, omwille van het rijmen met zeilen, van ‘rijden’. En wat doet een schip als het rijdt? Een uitleg is dat het dan voor anker ligt, het rijdt (voor) zijn anker, waarbij het zich op en neer beweegt ten aanzien van zijn lengteas. Reilen en zeilen is dus alles wat een schip doet, stilliggen in de haven of uitvaren, vandaar. Een schip kan ook de golven rijden, waarbij de boeg op en neer duikt en de golven over de voorsteven kunnen spoelen. Dan is rijden een synoniem van stampen (pitch), de op- en neerwaartse beweging die een schip maakt over zijn lengteas: als de voorsteven omhoog gaat, gaat de achtersteven omlaag. Een andere beweging van het schip is het slingeren (roll), dat is het op en neer gaan van links naar rechts, dus een draaiende beweging ten opzichte van de lengteas: nu eens gaat de rechterkant naar beneden, dan de linkerkant; dat zijn respectievelijk stuurboord (rechts als je naar de boeg kijkt, er zit een r in het woord; aangeduid met een groen licht) en bakboord (links als je naar de boeg kijkt, er zit een k in het woord). De combinatie van stampen en slingeren noemt men rollen. Alle zes bewegingen van een schip (naast stampen en slingeren ook nog gieren, dompen, verzetten en schrikken) veroorzaken samen zeeziekte.

     

    Terug naar de genade. Gelovigen nemen aan dat God zich wel degelijk actief met de wereld bezig houdt en vooral ook met de mens. God heeft de mens immers geschapen naar zijn beeld en gelijkenis en heeft het beste met hem voor, hij heeft een heilsplan voor de mens. Hij biedt de mens een gunst aan, een belangloze hulp om zijn oproep te beantwoorden. Het is een geschenk van God, het is de betuiging van zijn liefde voor de mens. Het is een tussenkomst van God in de mens, rechtstreeks in zijn hart en ziel.

    Dat is allemaal nogal wazig, ik geef het toe. Genade is dan ook iets bovennatuurlijks, het gaat onze zintuigen te boven en zelfs ons verstand. Het behoort tot een andere dimensie, die van het geloof. Enkel wie gelooft, kan de genade ‘ervaren’.

    Het is dus nodig dat de mens openstaat voor God en voor zijn genade; de mens is immers een vrij wezen en kan zich voor die genade ook afsluiten. Dat is echter de oorzaak van veel controverses binnen de christelijke kerken. Sommige leggen de nadruk op de actieve kant van de genade, het ingrijpen van God in de mens. God is almachtig, zeggen ze en als hij de mens raakt, dan is daar geen ontkomen aan. Zijn genade is overweldigend, je kan er niet aan weerstaan. Maar anderzijds zien we dat sommigen zich misdragen, dat ze zich van God of zijn gebod niets aantrekken. Het is duidelijk dat die dan de genade niet gekregen hebben. (Bepaalde?) protestantse kerken gaan er bijgevolg van uit dat God slechts een (gering?) aantal mensen redt, dat hij aan sommigen zijn genade geeft en ze aan anderen onthoudt. In die veronderstelling kan de mens niet veel doen: hij kan zich niet verzetten tegen de genade, ze wordt hem omzeggens opgelegd, hij kan ze niet tegenhouden; hij heeft er ook geen verdienste aan: God kiest wie hij zal redden en wie zal verloren gaan, wie de genade krijgt en wie niet. Enkel met Gods genade kan men gered worden. Sommigen gaan zo ver om te zeggen dat het er dan ook niet toe doet hoe je leeft: God heeft vooraf, voor het begin der tijden al beslist wie er zal gered worden. Dat is de strenge predestinatieleer: elke mens is voorbestemd om ofwel de genade te ontvangen, gelovig te zijn en gered te worden, het eeuwig leven te krijgen, ofwel om ze niet te krijgen en dan ook verdoemd te worden, wat hij of zij ook doet, hoe goed hij of zij ook leeft. Geen prettige theologie, dat. Je vindt ze uitsluitend bij fundamentalistische richtingen.

    De katholieke kerk houdt het erop dat God de genade in principe aan iedereen aanbiedt. Het is dan aan de mens om ze te aanvaarden in het geloof. Het is dus een kwestie van aanbod en vraag. En dan doet het er wel toe wat een mens hier op aarde aanvangt: het is precies door godvruchtig en zedelijk te leven dat de mens aan God een positief antwoord geeft op het aanbod van de genade. We kunnen Gods genade natuurlijk niet afdwingen, maar aangezien ze voor iedereen beschikbaar is, kunnen we ze verwerven door onze goede daden. Voor Luther en Calvijn was dat anathema, godslasterlijk, want dat zette de deur open voor aflaten en menselijke verdiensten, een onwaardige koehandel met God.

    Dat alles moeten we voor ogen houden als we de hymne lezen of zingen.

    De genade van God is verbazingwekkend, een onvoorstelbare gave: de almachtige God verwaardigt zich om mij, een zondige mens, nauwelijks meer dan een dier, een wretch, te redden en het eeuwig leven te schenken, het opperste geluk. Dat mooie woord wretch kennen wij ook: het zit verborgen in wrak, een afgekeurd of slecht schip of ander voertuig; mijn oudste zoon schold zijn trage computer graag uit voor wrak. Ook in wraken zit het: afkeuren, als onwaardig verwerpen; in wreken en in wraak: vergelding zoeken. Iemand die gewraakt is, een wrak van een mens is dus iemand die uitgestoten is, een banneling, een verstotene, iemand die niet in zijn eigen land mag verblijven maar in een ander land, een el-land (zoals in het Engels else en in onze dialecten ‘el’, iemand el, dat is wat el!), een ellendeling.

    Gods genade heeft de ellendige mens gered, want hij was lost, verloren, in de dubbele betekenis van om zeep, uitgeteld, afgeschreven en ook: verloren gelopen, de weg kwijt, op het slechte pad. Maar nu is hij teruggevonden. In het Engels spreekt men van the lost and found: de verloren voorwerpen, maar meer accuraat dan wij het zeggen, want het zijn inderdaad niet alleen verloren voorwerpen, ze zijn ook gevonden door iemand; louter verloren voorwerpen zijn precies dat: verloren, voor altijd. Zo heeft God ook mij gevonden. Door Gods genade is de blinde weer ziend, zoals in de mirakels die Christus deed. De mens die God niet (er)kent, leeft onbevreesd, hij leeft er maar op los. De genade brengt hem dan van de wijs, jaagt hem de vreze Gods aan en terzelfder tijd heft zij ook die vrees op. De mens ziet zijn nietigheid in, erkent dat hij zonder God het heil niet kan bereiken; maar de genade stelt hem in staat om hier op aarde maar vooral later in het eeuwig leven volmaakt gelukkig te zijn. Dat verrassende inzicht onder de invloed van de genade is een verrukking. Al de moeilijkheden, al het lijden dat een mens op zijn weg vindt, krijgt plots een andere betekenis: het is met Gods hulp dat we het te boven gekomen zijn, het is God die ons ook in de toekomst veilig zal leiden, hier in dit gevaarlijke aardse leven en tot na de dood in het hiernamaals, waar de heerlijkheid op ons wacht, de oneindige glorie.

     

    Zo, daarmee zijn we klaar voor de weinig poëtische letterlijke vertaling:

     

    Verbazende genade

     

    Verbazende genade, hoe zoet de klank,

    die een ellendig mens als ik heeft gered.

    Ik was verloren, ooit, maar nu ben ik terecht.

    ik was blind, maar nu kan ik zien.

     

    Genade was het die mijn hart de vreze leerde

    genade ook die mijn vrees verlichtte.

    Hoe dierbaar was de aanblik van die Genade

    het eerste uur van mijn geloof.

     

    Door vele gevaren, lasten en dreigingen

    ben ik alreeds gekomen.

    Het is Genade die me veilig loodste

    Genade die me huiswaarts brengt.

     

    De Heer heeft me alle goeds beloofd.

    Op zijn woord is mijn hoop gevestigd.

    Hij zal mijn schild zijn en mijn aandeel

    zolang het leven voortduurt.

     

    Ja, wanneer dit lichaam en dit hart falen

    en het leven ten dode ten einde gaat

    Dan zal ik in mijn lijkwade verwerven

    een leven van vreugde en vrede.

     

    En wanneer we daar tienduizend jaar vertoefd hebben

    Helder schitterend als de zon

    Dan zijn er nog niet minder dagen om Gods lof te zingen

    dan toen we er het eerst mee begonnen.

     

    Daarmee zijn we aan het einde gekomen van ons verhaal.

     

    Dacht je dat echt?

    Er is nog een en ander dat moet rechtgezet. Let's start at the very beginning. A very good place to start. When you read you begin with A-B-C. Als je spreekt over het geloof, begin je niet bij God, maar bij de mens. Het is de mens die gelooft, die zich een God bedenkt. Het is vooral ook de ene mens die voor de andere een God verzint, die hem bekeert tot een geloof en die hem doet dansen naar zijn pijpen, klik daarvoor toch maar even hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=187.

    De mens leeft aanvankelijk inderdaad onbevreesd, is zich letterlijk van geen kwaad bewust, zoekt zich een weg op deze wereld, genietend van de rijkdom, vechtend om te overleven. Het is pas wanneer sommigen zich aanmatigen beter te zijn dan hun medemens en anderen aan zich willen onderwerpen, dat er een God te voorschijn komt, een verzinsel, een boeman, een Deus ex machina, en klik daarvoor eens hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=189. De mens moest de zonde uitvinden, niet voor zichzelf natuurlijk, maar voor al die anderen; de wetgever staat boven de wet. Men moest de mens ontheemden, hem vervreemden van zichzelf, er een ellendeling van maken, een vreemdeling in eigen land, en dat is het verhaal van Mozes in Exodus, 2, 11- 22:

    Toen Mozes volwassen geworden was, zocht hij op een dag de mensen van zijn volk op. Hij zag welke zware dwangarbeid ze verrichtten en was er getuige van dat een Hebreeër, een volksgenoot van hem, door een Egyptenaar werd geslagen. 12 Hij keek om zich heen, en toen hij zag dat er niemand in de buurt was sloeg hij de Egyptenaar dood; hij verborg hem onder het zand. 13 De dag daarop zag hij hoe twee Hebreeuwse mannen met elkaar op de vuist gingen. ‘Waarom sla je iemand van je eigen volk?’ vroeg hij aan de man die begonnen was. 14 Maar die antwoordde: ‘Wie heeft jou als leider en rechter over ons aangesteld? Wou je mij soms ook doodslaan, net als die Egyptenaar?’ Mozes schrok, hij dacht: Dan is het dus toch bekend geworden! 15 Toen de farao ervan hoorde, wilde hij Mozes laten doden. Daarom vluchtte Mozes voor de farao.

    Zo kwam hij in Midjan terecht, en daar ging hij bij een put zitten. 16 De priester van Midjan had zeven dochters. Zij kwamen daar water putten en vulden de drinkbakken om de schapen en geiten van hun vader te drinken te geven. 17 Maar er kwamen ook herders, die hen wilden wegjagen. Daarop schoot Mozes hun te hulp en gaf het vee te drinken. 18 Toen ze thuiskwamen, vroeg hun vader, Reüel, hoe het kwam dat ze die dag zo snel terug waren. 19 ‘Er was een Egyptenaar die ons te hulp kwam tegen de herders,’ antwoordden ze, ‘en hij heeft ook water voor ons geput en de dieren te drinken gegeven.’ 20 ‘En waar is hij nu?’ vroeg hun vader. ‘Waarom hebben jullie die man daar achtergelaten? Nodig hem uit om te komen eten.’ 21 Mozes liet zich overhalen om bij die man te blijven, en deze gaf hem zijn dochter Sippora tot vrouw. 22 Zij bracht een zoon ter wereld, en Mozes noemde hem Gersom, ‘want,’ zei hij, ‘ik ben een vreemdeling geworden, ik woon in een land dat ik niet ken.’

    Die ellendige mens is nu een zondaar, iemand die hier op aarde ongelukkig is en een leven leidt dat niet beter is dan een kinderhemdje: kort en vuil. Maar als je luistert naar wat de priester en de koning zegt, dan is er een uitweg: ‘God’ zal je redden. Misschien zal je dat hier en nu niet meteen merken, want je moet je nu afbeulen voor die priester en voor die koning, die zich beperken tot jou in de gaten houden terwijl ze genieten van de vruchten van jouw arbeid, maar later, als je dood bent, geloof het of niet, dan wacht je de hemelse vreugde!

    Het is merkwaardig dat een zo gek en onwaarschijnlijk verhaal ooit heeft aangeslagen, dat iemand daar ooit is ingetrapt. En dat is ook niet echt gebeurd, de ‘gelovige’ is altijd gedwongen om te geloven, tegen beter weten in, met bruut geweld en dreigementen met eeuwige verdoemenis, door de priesters en de wereldse heren in tandem, die achter zijn rug die de ellendige domoor nog uitlachten ook om zijn goedgelovigheid. Het is de gelovige niet die de woorden van deze hymne heeft verzonnen, het was een Britse dominee, met een verleden als slavenhandelaar… Het zijn de gelovigen niet die tot de ontdekking gekomen zijn dat er iets is als Goddelijke Genade, maar abstruse theologen, die vervolgens elkaar de kop insloegen over de interpretatie ervan en die heel Europa dertig jaar lang in vuur en vlam zetten en miljoenen mensen uitmoordden om hun beider ongelijk te halen.

    Stilaan hebben de mensen, op gevaar van eigen leven, zich verzet tegen de heerschappij van hun uitbuiters. Zij zijn een eigen leven gaan leiden, een leven voor zichzelf, voor hun gezin, voor hun gemeenschap, een leven hier op aarde, zonder uitzicht op een ver hiernamaals. Ze hebben de godsdienst de rug toegekeerd en de priesters, die zich helaas elke officiële voortplanting hadden ontzegd (mits de nodige faciliteiten in te calculeren), zijn aan het uitsterven. Ze hebben de macht van de koningen en de adel gebroken, op enkele protocollaire fossielen na en hebben zelf de democratische macht gegrepen. Er is geen goddelijke wet meer, maar Universele Mensenrechten. Het is hier nog geen hemel op aarde, maar ook geen hel, want zowel het een als het ander hebben we verwezen naar sprookjesland: dit is de aarde waarmee we het moeten doen, dit is het leven dat we te leven hebben. We zijn het aan onszelf en onze nakomelingen verplicht om er het beste van te maken.

    Als we dood zijn is’t gedaan, zei Elsschot, klik hier voor het hele gedicht en meer toelichting dan je lief is: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=400.

     

    Het is een ontroerende hymne, Amazing Grace, maar enkel als je de woorden niet verstaat, niet als je de onzin en de leugens merkt. Iedereen zingt het, iedereen is tot tranen toe bewogen bij het horen ervan, maar niemand gelooft ook maar één woord van de zoete zever die erin gedebiteerd wordt. How sweet the sound, dat wel, maar niet how sweet the sense.

     

    Amen.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    08-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.als de graankorrel niet sterft
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. (Joh 12,24)

     

    35 Nu zou iemand kunnen vragen: ‘Maar hoe worden de doden opgewekt? Hoe zou hun lichaam eruit moeten zien?’ 36 Dwaas die u bent! Als u iets zaait, moet dat eerst sterven voordat het tot leven kan komen. 37 En wat u zaait heeft nog niet de vorm die het later krijgt; het is nog maar een naakte korrel, een graankorrel misschien of iets anders.38 God geeft daaraan de vorm die hij heeft vastgesteld, en hij geeft elke zaadkorrel zijn eigen vorm. 39 Elk aards lichaam is anders; het lichaam van een mens is enig in zijn soort, dat van een dier eveneens, dat van een vogel ook, en ook dat van een vis. 40 Er zijn lichamen aan de hemel en lichamen op aarde, maar de schittering van een hemellichaam is anders dan die van een aards lichaam. 41 De zon heeft een andere schittering dan de maan, de maan weer een andere dan de sterren, en de sterren onderling verschillen ook in schittering. 42 Zo zal het ook zijn wanneer de doden opstaan. Wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid, wordt in onvergankelijke vorm opgewekt, 43 wat onaanzienlijk en zwak is wanneer het wordt gezaaid, wordt met schittering en kracht opgewekt. 44 Er wordt een aards lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt. Wanneer er een aards lichaam is, is er ook een geestelijk lichaam. 45 Zo staat er ook geschreven: ‘De eerste mens, Adam, werd een levend, aards wezen.’ Maar de laatste Adam werd een levendmakende geest. 46 Niet het geestelijke is er als eerste, maar het aardse; pas daarna komt het geestelijke. 47 De eerste mens kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels. 48 Ieder stoffelijk mens is als de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede. 49 Zoals we nu de gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de gestalte van de hemelse mens hebben.

    50 Wat ik bedoel, broeders en zusters, is dit: wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het koninkrijk van God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de onvergankelijkheid. 51 Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet allemaal eerst sterven – toch zullen wij allemaal veranderd worden, 52 in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen.53 Want het vergankelijke lichaam moet worden bekleed met het onvergankelijke, het sterfelijke lichaam met het onsterfelijke. 54 En wanneer dit vergankelijke lichaam is bekleed met het onvergankelijke, dit sterfelijke met het onsterfelijke, zal wat geschreven staat in vervulling gaan: ‘De dood is opgeslokt en overwonnen. 55 Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is je angel?’ 56 De angel van de dood is de zonde, en de zonde ontleent haar macht aan de wet. 57 Maar laten we God danken, die ons door Jezus Christus, onze Heer, de overwinning geeft. (1 Kor 15, 35-57)

     

    Deze teksten zijn ons welbekend, wij horen ze al ons hele leven lang. Het is de geliefde keuze van priesters en voorgangers bij begrafenissen. In hun homilie borduren ze verder op dit thema van de graankorrel, maar niet zelden gaan ze daarbij jammerlijk de mist in. Het is immers een gewaagde metafoor. Het voorbeeld dat men neemt om iets uit te leggen, te verduidelijken, past immers niet helemaal, men moet zich in allerlei bochten wringen. Dat is des te moeilijker met het beeld van de graankorrel, dat iedereen vertrouwd was in een hoofdzakelijk agrarische gemeenschap en nog steeds is in onze verstedelijkte maatschappij.

    Laten we even stilstaan bij de tekst van Johannes:  

    Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. (Joh 12,24)

    Dat een graankorrel moet gezaaid worden, in de aarde geplant, dat is duidelijk. Als je dat niet doet, dan blijft die korrel gewoon een korrel. Dat de korrel daarbij zou sterven, dat is een andere kwestie. Het lijkt vermetel om een zaadje aan de aarde toe te vertrouwen in de hoop dat er iets zal mee gebeuren, maar dit is in onze beschaving zo normaal dat niemand er nog bij stilstaat. Wij weten nu eenmaal dat je bloembollen en zaden onder de grond moet stoppen. Wij weten ook dat ze niet sterven, maar dat ze zullen ontkiemen wanneer de weersomstandigheden dat toelaten. Of men dat destijds, rond het begin van onze tijdrekening ook wist? Het is mogelijk dat Schriftgeleerden en filosofen daarover toen nog in het ongewisse waren, maar ik kan me niet voorstellen dat boeren en landmensen, tuinbouwers en plantenliefhebbers ook maar even zouden aarzelen: het graan sterft niet, de nieuwe scheuten komen niet uit het niets, maar uit de graankorrels die men in de grond heeft gestopt, je kan dat met het blote oog zonder enige moeite zien.

    Het beeld dat de evangelist hier gebruikt, is dus niet perfect. Het is natuurlijk wel zo dat uit één korrel een nieuwe plant te voorschijn komt, die als alles goed gaat ook een aar zal ontwikkelen, waarin ettelijke graankorrels tot rijping zullen komen. Maar ook dat beeld past niet bij de bedoeling van de evangelist.

    Dit is het vervolg van de tekst: 25 Wie zijn leven liefheeft verliest het, maar wie in deze wereld zijn leven haat, behoudt het voor het eeuwige leven.

    Je moet dus eerst sterven, voor je het eeuwig leven kan verwerven. Dit is een zeer weerbarstige gedachte: het geloof in het hiernamaals als een eeuwig leven was geen gemeengoed onder de Joden en ook Jezus’ prediking heeft daarop slechts vaag gealludeerd. Velen interpreteerden zijn boodschap over het Rijk der Hemelen immers als een wereldlijk rijk, als een herstel van de autonomie van de Joden. Hoe dan ook, het beeld van de stervende graankorrel als garantie voor het eeuwig leven is slecht gekozen.

    De context is deze: Jezus is triomfantelijk Jeruzalem binnengegaan. Zijn prediking is ten einde, nu komt de tijd van zijn lijden en dood. Hij vergelijkt zich met een graankorrel, die slechts vruchtbaar kan worden wanneer je die in de grond stopt. Als je een mens in de grond stopt, dan is dat omdat die dood is. Niet zo met een graankorrel en dat is waar de vergelijking mank loopt.

    Jezus klampt zich niet vast aan het leven, hij weet dat hij moet sterven. Waarom, dat is op dit moment van het verhaal nog niet duidelijk en zijn toehoorders begrijpen dan ook niet wat hij zegt. Ook de apostelen weten niet wat er te gebeuren staat. Pas in de komende dagen zal Jezus hen in twee afscheidsreden alles toelichten (Joh 14-16).

    Deze passage in Johannes, die niet voorkomt bij de andere evangelisten, is vaak het vertrekpunt voor de homilie bij begrafenissen. Zoals Christus is gestorven en glorieus verrezen, zo zal elke gelovige, op kracht van Jezus’ lijden en dood, eveneens verrijzen. Dit is inderdaad wat Paulus zegt (cf. infra) en wat de Kerk predikt. Jezus is voor ons gestorven, opdat wij het eeuwig leven zouden hebben. Ook wij moeten sterven, maar voor ons is dat niet het einde, wij zullen verrijzen zoals Jezus en met hem in de hemel zijn. Theologisch klopt dat, ook al begrijpen we niet goed hoe de smartelijke dood van één mens een zo formidabel gevolg kan hebben voor álle mensen ooit, voor en na Christus, waar ook ter wereld of in het universum. Zelfs als we aannemen dat Jezus ook echt God is, dan nog is zijn menselijk lijden en sterven voor hem slechts een overgang; hij lijdt misschien als mens, maar weet dat hij zal verrijzen en verheerlijkt worden na drie dagen. Dat valt dus nogal mee.

    Als men in de homilie verwijst naar Christus, dan is dat een uitdagende opgave, maar toch theologisch te begrijpen, althans dat is wat men verwacht. Of men het gelooft, echt gelooft, is een andere zaak. Over het hiernamaals weten we immers niets en ook de Kerk geeft geen details. Vele gelovigen en de meest eerlijke priesters erkennen dan ook dat de leer van de Kerk over het eeuwig leven een mysterie is, waarover men slechts op zeer voorzichtige wijze kan spreken, zonder al te veel concrete zekerheden. Overdreven vrome priesters en gelovigen zullen op een bijna fanatieke manier de absolute zekerheid van het hiernamaals afschilderen in de meest realistische beelden: Christus die ons staat op te wachten met open armen, Maria die ons ten hemel begeleidt, de koren van de engelen die onze opgang zingend begeleiden. Dat is het eeuwig leven als een glorievolle verheerlijking, de bekroning van ons mens-zijn. In vergelijking daarmee is ons aardse leven totaal onbetekenend.

    Indien men, zoals vaak gebeurt, de beeldspraak van het stervende graan hanteert en uitdiept, dan loopt dat gegarandeerd faliekant af. Wij weten dat de graankorrel niet sterft. Dat staat immers op een andere plaats in de Bijbel, in de gelijkenis van de zaaier:

    ‘Iemand ging eens naar zijn land om te zaaien. 4 Tijdens het zaaien viel een deel van het zaad op de weg, en er kwamen vogels die het opaten. 5 Een ander deel viel op rotsachtige grond, waar maar weinig aarde was, en het schoot meteen op omdat het niet diep in de grond kon doordringen. 6 Toen de zon opkwam verschroeide het, en omdat het geen wortel had droogde het uit. 7 Weer een ander deel viel tussen de distels, en toen die opschoten verstikten ze het zaaigoed. 8 Maar er viel ook wat zaad in goede grond, en dat bracht vrucht voort, deels honderdvoudig, deels zestigvoudig, deels dertigvoudig. (Matteüs 13, 3-8)

    Het zaad sterft niet, zelfs niet als het op de rots valt: het is daar alleen maar onvruchtbaar. Zelfs in slechte grond schiet het zaad op. Maar enkel in goede grond kan het wortel schieten, overleven en vrucht dragen.

    Zaad bewaart goed, maar niet erg lang. De voorraad energie in een graankorrel is zeer beperkt. Zelfs onder de meest gunstige natuurlijke omstandigheden kunnen zaden niet langer dan enkele jaren bewaard worden. Daarna zijn ze onherroepelijk verloren en verdord. Het verhaal over graankorrels uit de Egyptische piramiden die na drieduizend jaar nog ontkiemen, is een mythe, nep. Je kan zaden enkel langdurig bewaren door ze in te vriezen. In een diepe grot ergens in Noorden van Europa bewaart men de diepgevroren zaden van duizenden planten. Als zaadkorrels sterven, dan zijn ze definitief dood; er is voor hen, net zoals voor de mens, geen wederopstanding voorzien. Het Bijbels beeld van de gestorven graankorrel die duizendvoudig vruchten voortbrengt klopt niet. Enkel levende granen doen dat. 

    Het is dus vrijwel zinloos om bij de dood van een mens te verwijzen naar de stervende graankorrel: de vergelijking loopt al te mank. Het voortplantingsproces van de mens en dat van het graan lopen parallel, maar niet zoals de Bijbel het zegt. Het is de korenplant die afsterft wanneer het graan rijp is, wanneer de zaden tot volle ontwikkeling gekomen zijn, klaar om geoogst te worden als voedsel, maar gedeeltelijk ook als zaaigraan voor nieuwe planten. Zo sterft ook de mens wanneer zijn tijd gekomen is, omdat hij oud is of omdat ziekte of ongeluk hem treft. Wij mensen planten ons voort door als man en vrouw onze essentiële kenmerken te verenigen en kinderen voort te brengen die op ons lijken. Wij sterven niet bij het voortplantingsproces, zoals het graan en sommige diersoorten. Wij blijven in leven, soms overleven we zelfs onze kinderen.

    Dat een mens moet sterven om eeuwig te leven heeft alleen in theologische zin enige betekenis. Elke vergelijking met het graan, dat niet sterft, is misleidend. Het is een ongepaste tekst bij een begrafenis.

     

    Dat kan men van de passage uit de eerste Korintiërsbrief van Paulus niet zeggen. Het is immers een antwoord op een concrete vraag van de gelovigen aldaar: wat moeten wij ons voorstellen bij het eeuwig leven? Wat gebeurt er met ons lichaam? Men zag immers met eigen ogen dat het lichaam afsterft en wegrot of verbrand wordt. Hoe zullen wij dan zijn in het hiernamaals? Zonder lichaam?

    Het is goed ook hier de context nog eens na te lezen.

    1 Broeders en zusters, ik herinner u aan het evangelie dat ik u verkondigd heb, dat u ook hebt aangenomen, dat uw fundament is 2 en uw redding, als u tenminste vasthoudt aan de boodschap die ik u verkondigd heb. Anders bent u tevergeefs tot geloof gekomen. 3 Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, 4 dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, 5 en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf leerlingen. 6 Daarna is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven. 7 Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen en daarna aan alle apostelen. 8 Pas op het laatst is hij ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was. 9 Want ik ben de minste van de apostelen, ik ben de naam apostel niet waard omdat ik Gods gemeente heb vervolgd. 10 Alleen dankzij zijn genade ben ik wat ik ben. En zijn genade is bij mij niet zonder uitwerking gebleven. Integendeel, ik heb harder gezwoegd dan alle andere apostelen, niet op eigen kracht maar dankzij Gods genade. 11 Hoe dan ook, of zij het nu zijn of ik, wij verkondigen allemaal dezelfde boodschap, en door die boodschap bent u tot geloof gekomen.

    12 Maar wanneer nu over Christus wordt verkondigd dat hij uit de dood is opgewekt, hoe kunnen sommigen van u dan zeggen dat de doden niet zullen opstaan? 13 Als de doden niet opstaan, is ook Christus niet opgewekt; 14 en als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos. 15 Dan blijkt dat wij als getuigen van God over hem hebben gelogen, omdat we verklaard hebben dat hij Christus heeft opgewekt – want als er geen doden worden opgewekt, dan kan hij dat niet hebben gedaan. 16 Wanneer de doden niet worden opgewekt, is ook Christus niet opgewekt. 17 Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden 18 en worden de doden die Christus toebehoren niet gered. 19 Als wij alleen voor dit leven op Christus hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn.

    20 Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. 21 Zoals de dood er is gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens. 22 Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door Christus allen levend worden gemaakt. 23 Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem toebehoren. 24 En dan komt het einde en draagt hij het koningschap over aan God, de Vader, nadat hij alle heerschappij en elke macht en kracht vernietigd heeft. 25 Want hij moet koning zijn totdat ‘God alle vijanden aan zijn voeten heeft gelegd’. 26 De laatste vijand die vernietigd wordt is de dood,27 want er staat: ‘Hij heeft alles aan zijn voeten gelegd.’ Wanneer er ‘alles’ staat, is dat natuurlijk uitgezonderd degene die alles aan hem onderwerpt. 28 En op het moment dat alles aan hem onderworpen is, zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem onderworpen heeft, opdat God over alles en allen zal regeren.

    29 Wat denken zij die zich voor de doden laten dopen te bereiken? Als de doden toch niet worden opgewekt, waarom zouden zij zich dan voor hen laten dopen? 30 En waarom zouden wij ons voortdurend aan gevaren blootstellen? 31 Elke dag sterf ik opnieuw, broeders en zusters, zo waar als ik dankzij Christus Jezus, onze Heer, trots op u kan zijn.32 In Efeze heb ik op leven en dood gevochten; wat zou ik daarmee hebben bereikt als ik geen hoop had? Wanneer de doden toch niet worden opgewekt, kunnen we maar beter zeggen: ‘Laten we eten en drinken, want morgen sterven we.’ 33 Maar vergis u niet: slecht gezelschap bederft goede zeden. 34 Kom tot bezinning, zoals het u betaamt, en zondig niet langer. Sommigen van u hebben geen enkele kennis van God. U moest u schamen. (1 Kor 15, 1-34)

    Daarop volgt dan de tekst die ik aan het begin citeerde.

    Ook Paulus heeft het moeilijk met de beeldspraak van de stervende graankorrel. Hij is zelf een dwaas, als hij niet weet dat wat je zaait helemaal niet moet en zelfs niet mag sterven, als je wil dat het overleeft. Wat hij vertelt over de planten en de dieren en de hemellichamen heeft helemaal niets te maken met wat erop volgt, want enkel de mens zal verrijzen.

    Bij die verrijzenis zullen wij niet met ons aardse lichaam opstaan, maar met een geestelijk lichaam. Er is veel gediscuteerd over deze tekst. In de Vulgaattekst staat: ‘Si est corpus animale, est et spirituale’; in de Griekse tekst is dat respectievelijk ‘psychikon’ en ‘pneumatikon’. De Vulgaattekst, waarop ook de Nieuwe Bijbelvertaling gebaseerd is, spreekt niet van een ziel. De tekst van de Canisiusvertaling doet dat wel, maar heeft dan een lange voetnoot nodig om uit te leggen dat de ziel datgene is wat ons aards en sterfelijk lichaam verbindt met ons verheerlijkt lichaam; de ziel is immers in beide aanwezig. Als wij niet met ons (aardse) lichaam zullen verrijzen, maar met een niet nader bepaald verheerlijkt lichaam, dat in feite geen enkele band meer heeft met het aardse, dan wordt die verrijzenis niet alleen erg onduidelijk en effenaf mysterieus, zeker voor de gewone man, maar ook heel wat minder aantrekkelijk.

    Paulus legt hier en elders sterk de nadruk op het feit dat wij het hiernamaals niet moeten zien als een grote slemppartij of een orgie: al onze aardse geneugten en onze zondige begeerten zullen daar verdwenen zijn, we worden ongeveer zoals de engelen en die hebben niet eens een geslacht…

    De Kerk heeft steeds de grootste moeite gehad met het overbrengen van de kern van haar boodschap, namelijk dat er na dit leven nog iets anders is. Aanvankelijk was dat dé grote trekpleister en de reden van het succes van de prediking. Als je in onzekere tijden aan de mensen kunt beloven en garanderen dat er na de dood een heerlijk leven is, een genieten zonder einde, het opperste geluk, dan is dat niet niks.

    Maar zoals het toen was en nu niet minder: hoe leg je dat uit? Welke bewijzen heb je? Hoe kan je de argwanende mens zekerheid geven? Paulus heeft geen andere boodschap dan: geloof wat ik jullie zeg. En waarom? Omdat hij het heeft gehoord van de apostelen, die het gehoord hebben van Jezus zelf. Omdat Jezus zelf ook verrezen is, als eerste, als voorbeeld: zie je wel dat het kan? En hoe weten we dat hij verrezen is? Van de apostelen en de vrouwen bij het graf. En van Jezus zelf, die verschenen is. En hoe weten we dat? Omdat... enzovoort.

    Als je vandaag met een dergelijk verhaal afkomt, verklaart men je gek. Vandaar dat verstandige kerkleiders en priesters zich nu ver houden van concrete uitspraken en beloften. Ze benadrukken vooral het mysterieuze karakter van het hiernamaals en de onsterfelijkheid. Over de hel en het vagevuur spreken ze helemaal niet meer. Kardinaal Danneels zei altijd, wanneer men hem daarover vragen stelde: we weten er niets over; het zal ons duidelijk worden als het zover is; we kunnen er alleen op hopen; het is een gefundeerde hoop, het is zelfs een geloven, omwille van Christus’ boodschap.

    Vandaag beseffen steeds meer mensen dat die boodschap zeer veel geloof vraagt, meer dan men bereid is op te brengen. De teksten die ons zijn overgeleverd zijn van een erg bedenkelijke kwaliteit. De samenstelling ervan is suspect. De vroegste geschreven bronnen dateren van meer dan twee- tot driehonderd jaar na de ‘feiten’. Er zijn geen historische bronnen voor zelfs de meest elementaire gegevens uit het Evangelie: de figuur van Jezus of Maria, de apostelen, laat staan voor de vele wonderen en de verrijzenis zelf. De christenen zijn het grondig oneens over de interpretatie van de basisteksten en zijn verdeeld in talrijke onverzoenbare kerken. De katholieke leer die in de loop van de tijden opgebouwd is, heeft in de meeste gevallen meer te maken met de wereldlijke macht van het kerkelijk instituut dan met de boodschap van Christus. Het bestaan van andere, niet-christelijke wereldgodsdiensten is een uitdaging voor de uniciteit en de reddende waarheid van het christendom.

    Bij elke begrafenis probeert de Kerk wanhopig en krampachtig de Blijde Boodschap in de verf te zetten: er is leven na de dood, een wonderbaarlijk, heerlijk leven. Er is geen reden tot droefheid: de overledene gaat het eeuwig leven tegemoet en wacht daar op ons.

    De realiteit is anders. Wij zijn bedroefd omdat we een geliefde moeten missen. De vage beloften overtuigen ons niet en bieden niet de minste troost, integendeel, ze komen als onwerkelijk, ongeloofwaardig en zelfs misplaatst en belachelijk over.

    Wij willen dat onze droefheid ernstig wordt genomen, dat wij mogen rouwen, dat we onze liefde voor de overleden geliefde mogen trouw zijn en dus mogen lijden en afzien bij het verlies, elk op zijn of haar manier, tot de tijd de wonden enigszins heelt. Wij weten dat wij mensen zijn, aardse wezens, verbonden met het leven op deze aarde en beperkt in onze levensloop, zoals alle individueel leven op aarde. Waarom zou de mens de uitzondering zijn? Het religieus geloof is voor de mens een te zwakke basis voor de onmogelijke veronderstelling van de onsterfelijkheid.

    Maar zelfs als wij niet alle geloof in een of andere vorm van overleven hebben opgegeven, dan nog zien wij daarin geen reden om ons leven hier op aarde te beschouwen als slechts een korte aanloop naar het eeuwig leven. Wij zijn realisten, we houden er rekening mee dat er niets anders is, dat dit leven onze enige kans is. We willen van dit leven het beste maken, want we hebben weinig redenen om aan te nemen dat er nog iets anders is.

    Het moet mogelijk zijn, denk ik bij elke kerkelijke begrafenis, om ook vanuit de Kerk meer zinvolle dingen te zeggen over het leven en de dood dan de manke vergelijkingen en ongegronde en troosteloze fantasieën over het hiernamaals. Om te spreken over het leven dat voorbij is en wat de overledene heeft betekend voor de anderen en voor de wereld, zoals familieleden doen in de voorbeden. Om te peilen naar zijn diepste gedachten, veeleer dan naar zijn vroomheid of zijn trouw kerkbezoek en gebed. Om daarin misschien echte troost te vinden voor de overlevenden, de nabestaanden, namelijk dat ons leven zich hier afspeelt, met elkaar en in de wereld; dat wij wel degelijk allemaal moeten sterven, dat niets normaler is dan dat, dat niemand eraan ontsnapt en dat er dus geen reden is om daarover bedroefd te zijn; dat we enkel mogen wensen dat de dood niet te vroeg komt en dat ze niet te pijnlijk zal zijn, dat onze doodsstrijd en ons lijden niet onnodig zal gerekt worden omwille van zinloze kerkelijke en dus menselijke voorschriften. Laten we de dood ernstig nemen en ze niet minimaliseren of ontkennen in het licht van een lichtzinnig geloof in een eindeloos hiernamaals.

    Wij mensen zijn precies als de levende graankorrel: geboren uit mensen, groeiend tot volle wasdom, in staat om op onze beurt mensen tot leven te brengen en in hen iets van onszelf voort te zetten, elke dag levend in het besef dat we zullen sterven, vroeg of laat, voorgoed.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    06-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De denker
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Onze gedachten zijn precies dat: ónze gedachten, menselijke gedachten, gedragen door de hersenactiviteit van mensen. Dat betekent dat zij gekleurd zijn door wat de mens is, als soort en als individu. Ze zijn bepaald en beperkt door zijn specifiek kennen en zijn kenvermogen. Specifiek voor de mens is, dat het spontaan kennen ondersteund wordt door de wetenschappen en de technologie die de mens heeft ontwikkeld om zijn natuurlijk kenvermogen kracht bij te zetten.

    Gedachten zijn essentieel individueel. Wat ze precies betekenen is noch voor elk van ons duidelijk, noch voor ons als mensheid. Ieder interpreteert de woorden en de begrippen anders. Er zijn algemene afspraken, maar er is ook een Babelse verwarring. Niemand is erin geslaagd om voor alles definitieve definities vast te leggen. How do I love thee? Let me count the ways… (Sonnet 43, Elizabeth Barrett Browning).

    Wij hebben geen rechtstreekse controle over wat zich fysisch in onze hersenen afspeelt. Onze expliciete, bewuste gedachten staan in rechtstreekse verbinding met de hersenactiviteit, maar zijn er niet aan gelijk, het is een interpretatie ervan. Aan een gedachte hoeft niet noodzakelijk één bepaalde constellatie in de hersenen te beantwoorden. De hersenen zijn veel complexer dan gelijk welke computer, ze werken niet serieel, de ene gedachte na de andere, maar parallel, ontelbare ‘bewerkingen’ quasi terzelfder tijd en dat komt over als intuïtief. Maar welke processen van associatie, herinnering &c zich daarbij allemaal afspelen is wellicht nooit te achterhalen.

    Onze hersenactiviteit leidt een eigen leven, het is een autonome activiteit, die grotendeels ontsnapt aan onze directe bewuste controle.

    Bewust denken gebeurt in woorden, in taal, die zo typisch is voor de mens. Het is een hulpmiddel dat de mens heeft ontwikkeld in zijn contact met zijn omgeving. Het grote voordeel ervan is de communicatie met anderen, ook uit het verleden, bijvoorbeeld in de wetenschap en de kunsten en op die manier ook met hen die na ons zullen komen.

    Gedachten kunnen waanideeën zijn, die aan geen enkele objectieve realiteit beantwoorden: wij noemen zulke mensen waan-zinnig. Maar alle gedachten zijn dat eigenlijk een beetje, ze beantwoorden nooit helemaal aan een objectieve werkelijkheid, die we overigens wellicht nooit helemaal kunnen kennen.

    We moeten dus bescheiden zijn als we spreken over ons menselijk bewustzijn, want weten niet goed wat het is en hoe het werkt. Wij kunnen veel als mens, maar niet alles. We zijn beperkt. We zien de wereld altijd vanuit ons menselijk standpunt, zelfs als we dat heel breed zien en we kijken met menselijke ogen. Het universum is ontstellend veel ruimer dan de mens, ook als we erkennen dat de mens daarin een belangrijke plaats inneemt, althans op deze wereld. De mens maakt deel uit van deze wereld, dit zonnestelsel, deze Melkweg en is daarin ontstaan en uitgegroeid tot wat hij is en kan niet buiten die wereld leven.

    De mens met zijn hersenen is het resultaat van een lange evolutie. Het bewustzijn is eveneens geleidelijk ontstaan als een functie van onze hersenen. Ons bewust-zijn en bewust denken is slechts een zeer beperkt gedeelte van de totale activiteit van onze hersenen. Onze dromen bijvoorbeeld ontsnappen daaraan vrijwel helemaal.

    Dat wij specifieke gedachten hebben, daaraan twijfelt niemand. Wat die gedachten zijn, is echter moeilijk te zeggen. Maar ze zijn er wel. Het is een aspect van het contact dat we hebben met de wereld om ons heen, een manier van in de wereld zijn als mens. Wij benaderen alles met al onze specifiek menselijke kwaliteiten en mogelijkheden en beperkingen. Gedachten zijn niet passief, ze zijn altijd actief, een doen. Denken is niet passief, je moet er alert voor zijn, gericht op bestaan, op de omgeving. Bewust denken is niet altijd accuraat en nooit simpel. We gebruiken woorden voor begrippen die zeer abstract zijn, zoals liefde, geloof, vriendschap, gezelligheid, pijn… We weten min of meer wat daarmee bedoeld wordt, maar het blijft tasten, proberen, benaderen, zoals het beschrijven van de ervaring van een wijn in al zijn synesthetische complexiteit: enkel in een allusieve, alluderende, poëtische taal brengen we er min of meer iets van terecht, iets dat anderen zich kunnen voorstellen aan de hand van onze beschrijving.

    Het bewust wakend zijn en het bewust denken komt ons voor als een afzonderlijk domein, waarin wij met onszelf en met anderen in gesprek treden. Het situeert zich binnen in ons, het is iets dat zich in ons afspeelt, vooral in onze hersenen. Wij ervaren het als iets persoonlijks, als onze persoon zelf. Wat wij buiten onszelf waarnemen, valt buiten dat domein. Wat buiten ons ligt, is materieel. Ook ons eigen lichaam behoort tot het materiële, tot de wereld. Wat zich in onze gedachten voordoet, ervaren we als immaterieel, niet tastbaar, geestelijk, mentaal.

    Een roos is niet het woord dat we ervoor gebruiken, noch de afbeelding ervan op papier, een schilderij of foto, noch wat wij er ons bij voorstellen. De roos is buiten ons, waarneembaar voor onze zintuigen. Onze waarneming is zeer complex en doet ons lichaam op vele manieren reageren. Onze hersenen spelen daarin de belangrijkste rol. Zo wordt de roos voor ons aanwezig én betekenisvol. Het is niet zomaar een bepaalde constellatie van atomen. Wij herkennen ze als behorend tot die groep planten die we rozen noemen; ze heeft een kleur, een geur, ze staat in een omgeving, ze heeft eventueel een prijs; we associëren ze met andere rozen die we al gezien en geroken hebben, met gedichten over rozen, met de traditie van het geven van rode rozen; we appreciëren die ene roos ook in haar maatschappelijke context: is het een politicus die ze ons aanbiedt tijdens de verkiezingscampagne, of een geliefde op Valentijn?

    Er is dus een fysieke waarneming nodig, als die er niet is, dan gebeurt er niets; de roos kan er nog wel zijn, maar ze is er niet voor ons, we weten niet dat ze er is, ze kan er evengoed niet zijn. Er moet zintuiglijk contact zijn.

    In dat contact gebeurt er iets in ons dat ook fysisch, materieel is: de lichtstralen die ons oog bereiken, de geur die onze neus bereikt. Er gebeurt iets fysisch, materieel, in onze hersenen. De fysieke waarneming, dus de weerkaatste lichtstralen op ons netvlies en de geurpartikels in onze neus, worden als specifieke signalen naar de hersenen gestuurd en daar verwerkt. Allerlei gegevens in ons geheugen worden daarbij opgerakeld. Er is een intense, frenetieke, nog steeds fysische, chemische en elektrische, materiële activiteit in ons lichaam, geconcentreerd in de hersenen. Dat geeft quasi onmiddellijk aanleiding tot het bewustzijn van wat er gebeurt in dat contact: we nemen een roos waar, we zien haar en we zien haar in haar context. Dat bewustzijn, het herkennen van de roos is dus volledig gesteund op de wereld buiten ons en op wat er in ons lichaam gebeurt in het contact met die wereld.

    Een persoon met alle zintuigen actief, maar met een beschadigd bewustzijn, zoals bij de ziekte van Alzheimer, is niet meer in staat om actief in de wereld te zijn. De prikkels uit de wereld bereiken hem wel en worden misschien gedeeltelijk verwerkt, maar de samenhang is verdwenen door een fysieke beschadiging of degeneratie van de hersenen. Er is geen herkenning en geen reactie, geen emotie. Het is noodzakelijk dat er een normaal werkend brein is om alles zijn plaats en zin te geven voor de betrokken persoon. Als het brein normaal werkt, dan is er ook bewustzijn.

    Maar de betekenis die gegenereerd wordt door dat contact tussen ons en de buitenwereld, die noemen we niet materieel. Wanneer we de roos benoemen en ons bewust worden van al de emotionele aspecten, gebeurt er iets dat niet tastbaar is, niet waarneembaar tenzij voor onszelf. Wij zijn niet alleen de ontvangers en verwerkers van allerlei fysieke prikkels, wij geven er ook betekenis aan, wij benoemen ze en verklaren ze in al hun aspecten, ook emotioneel, we integreren ze zoveel als mogelijk met wat we al weten en kennen en voelen, interpreteren ze in de situatie waarin we ons bevinden, rekening houdend met ons verleden en onze toekomst. Naast allerlei onbewuste reacties van ons lichaam in dat proces is er ook een bewustwording, iets dat we ook onder woorden en gebaren kunnen brengen. We krijgen de tranen in onze ogen, omarmen onze geliefde en stamelen: dank je, lieverd, voor die mooie roos…

    Denken, in de ruimste zin van het woord, is actief zijn in de wereld. Het is de manier waarop wij als mens met de wereld in contact treden. Denken is doen. Of doen alsof, wanneer we onze ogen sluiten en nadenken, wanneer we de impulsen van buitenaf zoveel mogelijk uitsluiten en we enkel met wat er in ons bewustzijn aanwezig is een intern gesprek voeren, grotendeels woordeloos, een overleg met onszelf, waarin we ons standpunt bepalen tegenover het verleden, het heden en de toekomst.

    We staan in het stemhokje en aarzelen heel even voor we onze stem uitbrengen: wat gaat er op dat ogenblik allemaal door ons hoofd? Maar we komen toch tot een beslissing en doen dan wat er moet gedaan worden. Het is alsof we even proefdraaien: wat als ik blanco stem? Links, rechts of centrum? We overwegen bliksemsnel de mogelijkheden, de gevolgen, we halen ons weer voor de geest wat we gisteren of daarnet nog dachten en maken dan een afweging en komen dan tot een besluit.

    We ervaren dat als een zinvolle bezigheid: bezint voor ge begint. Niet onnadenkend handelen, niet onbezonnen, dat doen enkel kinderen of domme of waanzinnige mensen. We zoeken te overleven in de wereld, bij voorkeur op een aangename, bevredigende manier. Dat lukt het best door ons verstand te gebruiken, door logisch na te denken: wat is de beste manier om mijn doel te bereiken? Maar ook door emotioneel na te denken: hoe zal ik me daarbij voelen? Wat zou ik het liefst doen? We zoeken ons voordeel en ons plezier, we vermijden onheil en pijn.

    Met onze enorm sterk ontwikkelde hersenen, onze intensieve, langdurige opvoeding en onze levenslange leeractiviteit overleven we inderdaad in een uiterst complexe globale maatschappij en een al even complexe cultuur. We hebben onze omgeving aan ons aangepast, onze wereld bewoonbaar gemaakt. Die wereld is materieel, tastbaar, maar in tegenstelling tot bergen en dalen, zeeën en oceanen, heeft die gemaakte, aangepaste wereld betekenis voor ons: we hebben tunnels gegraven om onder berg of zee door te kunnen, bruggen gebouwd over rivieren enzovoort.

    We leven in een kunstmatige omgeving, niet in de wilde natuur. Onze omgeving heeft zin gekregen, een functie. Een tunnel is materieel, maar als we die gebruiken herkennen we de functie ervan, dan is het niet zomaar een lege buis onder het Kanaal, maar een manier om van Frankrijk naar Engeland te gaan. Dat is de betekenis van de tunnel, daarvoor is hij gemaakt. Onze moderne wereld bestaat voor het grootste gedeelte uit dingen die door de mens gemaakt zijn met een bepaald doel.

    De interactie tussen mijzelf en de wereld speelt zich grotendeels, zo niet helemaal, onbewust af, ik heb er nauwelijks bewust controle over. Dat is wellicht wat Spinoza bedoelde toen hij zei dat alles zonder meer oorzaak en gevolg is, zonder de dominante tussenkomst van een autonoom, bijna goddelijk bewust ik.

    De mens maakt met heel zijn lichaam deel uit van het geheel van de wereld. De totaliteit van die complexe interactie ontgaat ons grotendeels.

    Het klare bewustzijn is niet meer dan een epifenomeen, een bijverschijnsel, zoals het beeldscherm van een computer dat is. De vroegste computers hadden niet eens een beeldscherm en werkten daarom niet minder goed; ook onze computers werken grotendeels op de achtergrond, wat we op het scherm zien is minimaal, een fractie van wat er gebeurt en dan nog in een sterk vereenvoudigde vorm die voor onze ogen bestemd is, een vertaling van een verborgen rapport in computertaal van uiterst complexe fysische gebeurtenissen in het hart of het brein van de computer.

    Ons bewustzijn speelt ongeveer dezelfde rol: een gedeelte van wat er gebeurt in de wereld buiten ons en in ons wordt zichtbaar en kenbaar gemaakt, aanwezig gesteld in het bewuste denken en voelen. Wij staan er niet bij stil dat dit slechts een klein gedeelte is van wat er allemaal gebeurt, zowel in de wereld buiten ons als in onze hersenen. Wij zien bijvoorbeeld maar een gedeelte van het kleurenspectrum; ons nachtzicht is erg slecht; we horen en ruiken niet zo goed als andere dieren; onze smaak is bepaald door de evolutie: wat niet ‘lekker’ is, is waarschijnlijk giftig. Andere dieren hebben wellicht een heel ander smaakpalet. We zijn vergeetachtig, onaandachtig, ongevoelig voor heel wat dingen. We missen dus heel veel in ons concreet bewustzijn. There are more things in heaven and earth, Horatio,than are dreamt of in your philosophy.(Hamlet Act 1, scene 5, 159–167)

    Is het bewustzijn dan louter een epifenomeen, een bijkomstig nevenverschijnsel, of vervult het een essentiële rol? Dat is een zeer moeilijke vraag. Telkens wanneer we een aspect van het bewustzijn benadrukken, bijvoorbeeld het logisch en rationeel nadenken, moeten we toegeven dat ook dat een activiteit is van het geheel van onze hersenen. We kunnen nooit het geheel uitsluiten, want dan valt ook het deel weg. Een computer kan werken zonder beeldscherm, maar een beeldscherm valt uit wanneer er geen werkende computer achter zit. Wij hebben wel de indruk dat wij soms enkel ons bewust kennen en weten gebruiken, bijvoorbeeld bij het oplossen van een wiskundig vraagstuk of bij wetenschappelijk werk, maar elke wetenschapper zal toegeven dat op elk ogenblik het toeval, de intuïtie, de plotse ingeving, de spontane associatie ten minste even belangrijk is als het strikte logisch opbouwen van een redenering. Maar zelfs de meest formele logica doet een beroep op de gehele capaciteit van ons denkvermogen, niet alleen dat van ons bewust denken.

    Kan ik mijn hersenen sturen of sturen mijn hersenen mij? Zoals de vraag hier gesteld is, kunnen we ze niet beantwoorden. We mogen het ‘ik’ niet beperken tot het bewuste ik. Ook als we slapen en dromen zijn we onszelf en dan is ons bewustzijn veel minder en anders actief. Wij zijn ons hele lichaam, niet enkel ons bewustzijn. Onze hersenactiviteit is niet beperkt tot het heldere bewustzijn, dat is slechts één aspect ervan. Wij zijn ook onze dromen, ons onbewust en onderbewust-zijn, onze intuïtie, ons aanvoelen… Ons bewustzijn kan onze hersenen niet besturen, daartoe is het niet in staat, net zoals de meesten onder ons niet in staat zijn om een computer te ‘besturen’, wij kunnen die enkel gebruiken op een voorgeschreven manier.

    Ons bewustzijn is een van de resultaten van onze totale hersenactiviteit, een handig hulpmiddel dat zich ontwikkeld heeft in de loop van de evolutie. Onze hersenen hadden hun indrukwekkende huidige afmetingen bereikt lang voor er sprake was van het bewustzijn zoals wij dat nu kennen. Er is dus een periode geweest waarin dat bewustzijn nog zeer primitief was en de hersenen hoofdzakelijk ‘onbewust’ functioneerden. De spectaculaire groei van de hersenen van onze voorouders was een gevolg van hun aanpassing aan de uitdagingen van hun omgeving. Die specifieke, uitzonderlijke fysieke onderbouw creëerde de mogelijkheid voor het ontstaan en de ontwikkeling van het bewustzijn, de taal, de beschaving, de cultuur.

    Ons bewust leven speelt zich af op het niveau van dit menselijk, beperkt en onvolkomen bewustzijn. Er zijn vele aspecten van de interactie met de natuur die ons ontgaan en veel van onze voorstellingen zijn inadequaat of totaal imaginair. Hoe de dingen zijn zonder ons bewustzijn is een andere zaak en of we ze ooit zo kunnen kennen is een absurde vraag. De wetenschap benadert de werkelijkheid op een specifieke, gecontroleerde manier, maar ze blijft menselijk en dus is er altijd het risico dat ze inadequaat is, we maken vorderingen maar het einde is nog lang niet in zicht. Maar er is wel degelijk een verband tussen de wereld zoals hij aanwezig is in ons bewustzijn en de ‘werkelijkheid’, hoe precair en onvolkomen dat verband ook moge wezen. We leven niet in een imaginaire wereld. Dat blijkt met overtuigende vanzelfsprekendheid uit de indrukwekkend invloed die de mens heeft op zijn omgeving: wij hebben de wereld veranderd en hebben daarbij gebruik gemaakt van de kennis die wij van de wereld hebben, hoe beperkt en eenzijdig die kennis ook is.

    De mens leeft dus in verscheidene dimensies: die van de directe zintuiglijke waarnemingen in het contact met de buitenwereld en met onze eigen lichamelijkheid; die van de wetenschappelijke benadering van de dingen, waarbij we de grenzen van onze zintuigen spectaculair hebben verlegd en de kennis van vele generaties hebben geaccumuleerd; en die van de globale interactie van de mens en de natuur, waarvan we ons slechts zeer gedeeltelijk bewust zijn. Het zijn allemaal aspecten van één en dezelfde realiteit: de aanwezigheid van de mens in de wereld.

    Dat enige bescheidenheid over ons kennen en kunnen aangewezen is, blijkt nog het best als we onszelf bekijken. De mens is zo’n ingewikkeld wezen, dat het vrijwel ondenkbaar is dat wij er ooit zouden in slagen om een mens uit het niets te maken. Maar twee simpele cellen, elk bovendien nog gehalveerd, weten alles wat ze moeten weten om negen maand later een nieuwe mens op de wereld te zetten. Daar is niets, maar dan ook niets van bewustzijn mee gemoeid. Onze genen zijn veel slimmer en bekwamer dan de gezamenlijke wetenschap.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    27-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bewustzijn
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Daniel Dennett, Consciousness Explained, xiii + 511 pp., appendices, bibliography, index, Little, Brown, 1991, nieuw $ 28.

    vertaald als: Het bewustzijn verklaard, 570 blz., Olympus, 1999, ongeveer € 17.

    Dit is voorwaar geen gemakkelijk boek. Als je dit van mij hoort, dan wil dat wat zeggen, ik ben wel een en ander gewoon. Ik heb al verscheidene werken van Dennett gelezen en er ook steeds van genoten, dus ik ben niet negatief vooringenomen tegen hem. Ik weet niet of de vroege publicatiedatum er iets mee te maken heeft: het boek is verschenen in 1991, mijn exemplaar is een tweedehandse eerste editie van de hardcover. Misschien heeft Dennett zijn didactische kwaliteiten sindsdien aanzienlijk verbeterd, dat zou kunnen. Het zou ook kunnen liggen aan de enigszins omslachtige methode die de auteur gebruikt in dit boek. Hij geeft de voorkeur aan een constante intense en gedetailleerde dialoog met opvattingen van andere auteurs en met het spontaan en intuïtief aanvoelen. Hij werkt via ingenieuze denkexperimenten die ons stilaan op weg moeten zetten om zijn alternatieve voorstellingen te begrijpen en te aanvaarden. Misschien is dat nuttig en zelfs nodig, maar af en toe smeek je de auteur om nu eens klaar en duidelijk te zeggen wat hij dan wel bedoelt.

    Ik heb gezweet op dit boek en enkele al te uitgesponnen bladzijden heb ik gewoon cursorisch gelezen, ik geef het toe. Wie een uitvoerige inhoudelijke bespreking wenst, kan daarvoor onder meer terecht op deze site, er zijn twee delen: http://www.webfilosofen.nl/artikel.php?bewustzijndennett.

    Toch heb ik het de moeite gevonden om vol te houden. Zoals vaak met dergelijke teksten kan ik mij er niet van weerhouden om wat gezegd wordt onmiddellijk te testen op mijzelf, om zo te zien of het klopt. Misschien is dat wel de reden waarom het lezen zo traag en zo moeizaam vooruit ging: het was een voortdurende confrontatie van de tekst met mijn eigen reacties, commentaren en spontane gedachten.

    Nadenken over het bewustzijn is een vorm van introspectie, een gewetensonderzoek, een zelfpsychoanalyse. Het is de vraag naar wie ik ben, naar mijn persoonlijkheid, mijn ego, mijn ‘zelf’, mijn ziel, mijn eigenheid, mijn individualiteit, mijn ik.

    Wat ligt er meer voor de hand dan dat? Descartes vertrok daarvan: ik denk, dus ik ben. Let op de ik-vorm… Ik eet, ik drink, ik ga, ik sta, ik lig, ik plant mij voort, ik leer, ik geniet, ik vergis me, ik geniet, ik slaap, ik werk, ik verdien geld, ik ga dood. Is het mogelijk dat wij ons in al die gevallen vergissen, dat er geen ik bestaat?

    Het is in alle geval niet gemakkelijk om dat ‘ik’ te vatten. Descartes situeerde het in de pijnappelklier in onze hersenen, anderen op andere plaatsten in ons lichaam, ons hart, ons hoofd, onze ‘inborst’. Anderen hebben daaraan getwijfeld en vandaag spreekt de moderne wetenschap niet meer in die termen. Wat ze dan wel zegt, is zeer problematisch en ingewikkeld, er zijn vele opvattingen, of anders gezegd: men weet het niet. Dat ons ik ‘iets’ zou zijn, dat zich ergens bevindt, dat gelooft vrijwel niemand meer. Het is geen voorwerp, geen tastbaar iets, zoals onze lever of zelfs onze hersenen. Het heeft vooral met onze hersenen te maken, maar het kan er niet mee gelijkgesteld worden. Zonder hersenen is er geen ik, zelfs geen ‘mens’. Maar een mens met hersenen die niet meer werken is hersendood en ook dat aanzien we niet als een mens, ook al weten we niet goed hoe we ermee moeten omgaan.

    Ons bewustzijn heeft te maken met de activiteit van onze hersenen in ons lichaam, maar ook dat is geen afdoende verklaring, want die activiteit speelt zich grotendeels onbewust af, wij hebben er geen vat op, wij kunnen onze hersenen niet doen werken zoals onze armen en benen of onze ogen. We beseffen dat het te maken heeft met denken, met gedachten, maar ook met emoties, gevoelens, maar wat dat precies is, dat weten we niet.

    Wat is een gedachte? Is dat iets dat bestaat, tastbaar is, iets dat kan vastgesteld worden met een apparaat? Zijn de elektromagnetische golven die men ziet dan ook de gedachte? Kunnen we met een hersenscanner iemands gedachten lezen? Het is allemaal heel onduidelijk.

    Wat we wel zeker weten is dat ons bewustzijn verbonden is met ons lichaam. Het is mijn bewustzijn, het behoort bij deze persoon, deze mens. Het kan niet plots overgaan naar een andere. Twee personen kunnen niet samen één bewustzijn hebben, al zijn er vreemde toestanden met eeneiige tweelingen. Een persoon kan niet twee ‘bewustzijns’ hebben, het meervoud bestaat niet eens, al zijn er vreemde toestanden met meervoudige persoonlijkheden. Mijn bewustzijn beperkt zich tot mijn eigen lichaam, ik kan de gedachten van iemand anders niet lezen zoals ik mijn gedachten heb, ik kan zijn lichaam niet voelen in al zijn aspecten zoals ik het mijne voel. Er is dus een grens aan mijn bewustzijn en die valt samen met mijn lichaamsgrenzen.

    Maar dan ook weer niet, want met mijn lichaam treed ik in contact met de wereld. Ik ben mij niet alleen bewust van mijn innerlijk lichaam, maar vooral van de wereld om mij heen, mijn lichaam én mijn bewustzijn reageren op mijn omgeving. Die omgeving staat in nauw contact met mij. Wij zijn totaal van onze materiële omgeving afhankelijk, anders gaan we dood. We ademen de lucht om ons heen in en uit; als die lucht te vervuild is of te dun, dan overleven we dat uiteindelijk niet. We eten en drinken onze omgeving, we gebruiken, vervuilen, recycleren ze. Ons lichaam bestaat volledig uit elementen die we uit onze omgeving halen.

    Ik noem het mijn lichaam, maar ik zou beter zeggen: ons lichaam, want het is bevolkt met miljarden andere levende wezen, bacteriën, virussen en talloze minuscule organismen. Sommige daarvan hebben we nodig, bijvoorbeeld voor de spijsvertering. Andere dulden we, zoals alles wat zich op onze huid en in ons haar bevindt. Andere bestrijden we, zo goed en zo kwaad als het gaat, want sommige zijn onze vijanden en kunnen ons doden: aids, kanker en al die andere belagers. Zijn al die vreemde gasten ook ik? Ben ik hen?

    Wij leven in onze omgeving, we zijn een deel ervan, wij zijn onze omgeving. De atomen waaruit wij zijn samengesteld zijn identiek met die van de wereld om ons heen, de cellen waaruit we bestaan zijn identiek met die van alle andere levende wezens.

    Het gaat nog veel verder. Wij zijn niet alleen materieel een deel van onze omgeving, maar ook economisch en sociaal. Onze wereld is een zeer complex samenspel van dode materie en van werkelijk ontelbare soorten levende organismen. Die kwetsbare samenhang is noodzakelijk voor ons voortbestaan. We leven en werken samen met andere mensen en met andere levende organismen, dieren en planten en bacteriën en al. We zijn helemaal op elkaar en op onze wereld aangewezen. Ook emotioneel kunnen we niet zonder elkaar, zonder onze huisdieren, ons vee, de fauna en de flora.

    Op een zeer intense manier zijn we met onze medemens verbonden in de voortplanting. We verenigen onze genetische eigenheid met die van een ander individu door de helft van ons DNA samen te koppelen aan de helft van dat van onze partner en daaruit ontstaat een nieuw levend wezen, dat op een unieke manier die twee combineert. In dat seksueel contact voegen we onze lichaamsvochten samen, iets dat we anders nooit doen: eens die ons lichaam verlaten hebben, ons speeksel, oorsmeer, snot, braaksel, sperma, uitwerpselen, bloed… hebben we zelfs een afkeer van de producten van ons eigen lichaam. Bij seks dringen we in elkaar binnen langs alle mogelijke wegen en gaan met elkaars lichaam om alsof het ons eigen is, we worden één vlees.

    We beginnen ons leven dus als twee onooglijke stukjes van andere mensen. Dan begint onze eigenheid. Maar zeker in die eerste periode zijn we volledig afhankelijk van onze omgeving en van andere mensen, in de eerste plaats de moeder. Wat is de eigenheid van een embryo? In hoeverre is het een deel van het moederlichaam en in hoeverre is het zelfstandig? De katholieke kerk zegt dat bij de conceptie, dus bij de bevruchting van de eicel, God een onsterfelijke ziel instort in de vereniging van die twee cellen. Maar wij weten niet wat daarmee bedoeld is: wie of wat is God? Een ziel? Instorten? Wat gebeurt er precies? Hoe weten we dat? Is dat aanwijsbaar? Betekent dat iets?

    Wanneer begint het individuele bewustzijn van een embryo? Wij weten het niet. Hebben planten en dieren een bewustzijn? Wij weten het niet!

    Het is wel evident dat er vanaf de geboorte een individu is, dat kan je gewoon zien: er is een nieuwe, afzonderlijke mens. Maar het is een zeer afhankelijke mens die slechts kan overleven met de grootst mogelijke zorgen, bijvoorbeeld de voeding door het lichaamsvocht van de moeder bij het zogen. Wat betekent het zelfbewustzijn van een zuigeling?

    En dan begint het hele complexe proces van het opgroeien tot zelfstandigheid. Het bewustzijn van een kind groeit elke dag, elk uur, elke minuut. Het begint niet als een onbeschreven blad, zoals men vroeger dacht. Nee, er zijn patronen die genetisch vastgelegd zijn. Zoals een vogel geen instructies nodig heeft van zijn ouders, geen geschreven handleiding of een voorbeeld voor ogen om zijn nest te bouwen, zo zijn er in de mens systemen ingebouwd, te beginnen met de ademhaling, de zuigreflex enzovoort. In een moeilijk te begrijpen samenspel van opvoeding en geschiktheid ontwikkelt het kind zich tot een mens die kan overleven in zijn omgeving.

    Vanaf wanneer spreken we van een volledig en zelfstandig bewustzijn? Er zijn vele stappen: de kleuterschool, het lager onderwijs, het secundair, de initiatieriten; vanaf 16 krijg je bepaalde rechten, vanaf 18 nog andere, vroeger was dat 21. Dan ben je volwassen, maar als je nog thuis woont en economisch afhankelijk bent van je ouders en omgeving, hoe zelfstandig ben je dan? Hoe vaak zeggen we niet dat mensen pas volwassen worden als ze gaan werken en geld verdienen, als ze een partner en eventueel kinderen hebben? En hoe zelfstandig zijn ze dan, verbonden als ze op hun beurt zijn met hun gezinsleden?

    Alles wijst erop dat het ik vele aspecten heeft, op veel manieren kan omschreven worden en dat die elkaar niet volledig dekken. Dat geeft aanleiding tot problemen die geen eenvoudige oplossing hebben. Iemand die een misdaad begaat moet gestraft worden. Maar er zijn omstandigheden waarin we aarzelen. Wie een passionele moord begaat, gaat soms vrijuit of krijgt opschorting van straf. Wie niet toerekeningsvatbaar is, wordt niet gestraft maar geïnterneerd, als een beschermende maatregel, tegenover de maatschappij en tegenover dat individu. We doen iets met zijn lichaam, opsluiten, behandelen, omwille van iets dat zijn lichaam heeft gedaan, zonder dat zijn bewustzijn daarvoor verantwoordelijk was.

    We maken dus soms een onderscheid tussen het lichaam en het bewustzijn en dat is zeer vreemd, want hoe kan het ene bestaan zonder het andere? Is er dan geen identiteit tussen de twee?

    Een dood lichaam is geen mens, maar toch gaan we uiterst respectvol om met onze lijken, dat is een vast element in elke beschaving. We gooien onze lijken niet op het stort en stoppen ze niet in vuilniszakken (tenzij bij een misdaad). En toch heeft een dode mens geen bewustzijn meer.

    Een mens kan zich het ene moment laten lijden door emoties, dan weer door primaire aandriften, dan weer door zorgvuldig en logisch overleg. Soms doet een mens verbazingwekkende dingen, goede en kwade. Soms hebben mensen echt twee gezichten, Jekyll en Hyde, denk aan psychopathische moordenaars: ze leiden een ogenschijnlijk normaal leven, maar ’s nachts gaan ze op moordtocht, soms jaren lang.

    Men spreekt van een gespleten persoonlijkheid, maar wat is dat precies? Twee ‘bewustzijns’ in één persoon? En wie is dan de schuldige, wie moeten we straffen?

    Dit zijn slechts enkele van de overwegingen die bij mij opkwamen bij het lezen van dit boek van Dennett. Hij stelt veel vragen en haalt veel gevestigde opvattingen neer en hij doet dat op een overtuigende manier. Hij doet ons nadenken en inzien dat het allemaal niet zo simpel is als wij dachten of als men ons wil doen geloven. Zijn belangrijkste bijdrage tot de discussie lijkt me het sloopwerk. Wat hij in de plaats aanbiedt, is veel minder duidelijk of evident. Je kan aan het einde van het boek niet opgelucht ademhalen en zeggen: nu weet ik wat het bewustzijn is! Je weet veeleer wat het niet is… Vandaar dat hijzelf en anderen na hem wel eens zeggen dat de titel van zijn boek zou moeten zijn: Consciousness explained away, wat we benaderend kunnen vertalen als: het bewustzijn weg verklaard.

    Want wat blijft er over van het traditionele beeld dat wij hebben van het bewustzijn? Is het niet meer dan een indruk die wij hebben, een zinsbegoocheling? Een gemakkelijkheidsoplossing, een doen alsof er zoiets is als een zelfbewustzijn, een manier van zeggen? Het lijkt wel op die jonge vrijzinnige filosoof die stelde dat er geen God is, maar dat we moeten leven alsof er wel een is. Onzin, toch?

    Ook de vergelijking met de software op een computer gaat mank. Ons bewustzijn is geen software die op onze hersenen draait, maar hoogstens ‘als’ een software, het blijft een vergelijking, want software is wel degelijk iets dat gemaakt is, dat materieel bestaat uit geschreven opdrachten, door andere mensen gemaakt. Dat is ons bewustzijn nadrukkelijk niet: het is wel degelijk onze identiteit, geen geleende of gekochte. Het is niet de instructies, maar het uitvoeren ervan.

    Wat is trouwens de ‘virtuele’ realiteit van het bewustzijn in Dennetts visie? We hebben de ziel verworpen als een theologisch verzinsel, iets dat niet bestaat, een begrip dat nergens op slaat en nergens toe dient. We verwerpen elke metafysische realiteit: er is niets dat niet fysisch is. Maar wat betekent ‘virtueel’ bestaan? Is dat niet slechts een andere naam voor een theologische of filosofische, metafysische manier van bestaan en dus even onzinnig, nutteloos en misleidend?

    Dennett zelf zegt ergens terloops dat er geen duidelijk antwoord is op de vraag wat een gedachte is. Het kan niet anders dan dat er dan ook (nog?) geen duidelijk antwoord is op de vraag naar het bewustzijn. Ik ben het met hem eens als hij zegt dat er geen materieel aanwijsbaar ‘ik’ is ergens in onze hersenen. Maar wat is dan dat niet-materiële? Je kan zeggen dat er niets bestaat dat niet materieel is, maar we ‘hebben’ zeker gedachten, ze bestaan op een of andere manier, het is geen fictie, maar ze bestaan ook niet materieel zoals een steen, een koe of een computer.

    Wat is dan een gedachte? Het is een activiteit van of in onze hersenen, maar is die fysieke activiteit alles wat de gedachte is? Wat wij bedoelen met een gedachte is niet die fysieke activiteit van onze hersencellen, maar het verstaan, de inhoud als het ware van die gedachte, de betekenis die het heeft voor een persoon, het uitspreken ervan of het ermee rekening houden bij het handelen.

    Ik kan het boek enkel aanraden aan mensen die naast enige filosofische voorkennis ook een aanzienlijk intellectueel uithoudingsvermogen hebben. Ikzelf zal op zoek gaan naar een ander boek over het bewustzijn, een dat minder aandacht geeft aan de traditionele opvattingen of de theorieën van andere wetenschappers en filosofen, maar dat veeleer een eigen visie ontwikkelt. Ik besef dat zoiets niet eenvoudig is, maar naast de historisch-kritische en analytische methode die Dennett hier zo briljant en zelfs met succes hanteert, moet er toch ook een andere zijn, die wel voortbouwt op de veelheid van opvattingen over het bewustzijn, inclusief die van Dennett, zonder enige twijfel, maar die meer gericht is op een (voorlopige) synthese en een grotere onmiddellijke verstaanbaarheid, ook voor een publiek van belangstellende leken in het vak. In vergelijking met zijn andere boeken is Consciousness Explained op dat punt zeker het minst geslaagd te noemen.

    Sommige filosofen en wetenschappers stellen dat de mens zijn eigen denken nooit zal begrijpen: het denken is niet gemaakt om over het denken te denken, zoals een hamer niet gemaakt is om zichzelf te slaan. Dat lijkt een mogelijkheid, maar voor we daartoe besluiten zou ik er toch voor pleiten om nog even verder op zoek te gaan. Het zelfverstaan is voor de mens de meest fascinerende opdracht. We voelen aan dat het ultieme resultaat ervan van ongemeen belang is voor ons, als individu en als samenleving. Sinds de mens homo sapiens is, hebben we niet opgehouden ons daarover vragen te stellen en het ziet er niet naar uit dat we daar ooit zullen mee ophouden. Goed zo.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    22-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.alleen op de wereld?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Zoals veel andere websurfers heb ik ook permanent enkele nieuwspagina’s open staan. Bij mij is dat enerzijds de VRT nieuwssite www.deredactie.be, anderzijds de vernieuwde beginpagina van Seniorennet www.seniorennet.be. Beide hebben verwijzingen of links naar de nieuwssites van de kranten. In de loop van de dag krijg je zo allerlei berichten te zien. Daarnaast staat de radio de hele dag op, meestal Klara, tenzij ze weer eens aan het kletsen gaan, dan schakel ik over naar Musiq3, de Franstalige klassieke zender. Ook op de radio krijg je op het uur nieuws, zelfs vrij uitgebreid om 13 uur. Wij kijken ook steevast naar het journaal op Een (VRT).

    Dat alles samen, met de voortdurende herhalingen, geeft mij een indigestie, een overdaad aan ‘nieuws’. Bovendien is het grootste gedeelte van die informatie voor mij totaal onbelangrijk.

    Ik volg de sportgebeurtenissen niet en kijk slechts heel uitzonderlijk naar een sportreportage. Dat is al een groot gedeelte van het ‘nieuws’ dat aan mij voorbijgaat, of dat me irriteert omdat er zoveel aandacht aan geschonken wordt.

    Ik wens ook niet geïnformeerd te worden over allerlei misdaden. Vroeger was er een afspraak tussen de geschreven pers en de andere media dat moord, diefstal, verkrachting etc. enkel in de geschreven pers verscheen. Dat kwam mij goed uit, want ik heb de kranten nooit gelezen en evenmin weekbladen. Die tijd is helaas lang voorbij: ook de staatszender, de VRT, brengt nu al het sensationele nieuws, met de dagelijkse bloederige en hartverscheurende emotionele beelden. En ook de nieuwssites haasten zich om het ons voor te schotelen.

    Ik heb daarnet nog eens gekeken wat de VRT allemaal op de site zet en ik werd er een beetje triest bij. Het is voor de volle 100% slecht nieuws, er is geen enkele verademing, op de geboorte van een kindje bij een mij onbekende bekende Vlaamse mediafiguur na. Ik krijg er zowaar een afkeer van en overweeg drastische maatregelen: ik kijk niet meer naar het nieuws!

    Dat is niet gemakkelijk. Ik ben niet alleen in huis, Lut heeft een gezonde, normale belangstelling voor het nieuws, maar ze wordt er niet zo door gekweld als ik. Het werkt minder op haar zenuwen, ze kan er beter tegen, ook als ze het even banaal of agressief of sensationeel vindt als ik. Ik kan moeilijk telkens in de kelder kruipen of oordopjes gebruiken telkens er een nieuwsbericht is. Wat ik wel kan doen is niet meer kijken naar de nieuwsberichten op internet. Ik heb die vensters meteen gesloten.

    Er is echter een dieperliggend probleem.

    Zoals ik hier al schreef: no man is an island. Klik hier voor de volledige tekst: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=544212.

    Ik ben niet alleen op de wereld. Ik ben in mijn bestaan totaal afhankelijk van de wereld waarin ik leef. Er is niets, niets dat ik kan doen zonder anderen, of zonder de dingen om mij heen. Op mijn eentje, naakt, te midden van het niets, bijvoorbeeld op zee of in een woestijn, zijn mijn overlevingskansen zelfs op korte termijn absoluut minimaal. Ik heb om te beginnen de zuurstof nodig die de lucht bevat. In de ruimte overleef ik geen seconde zonder ruimtepak.

    Als ik bekijk hoe ik vandaag leef, dan moet ik toegeven dat er van dat alles niets zou overblijven als ik helemaal allen was of als ik me volledig zou afsluiten van de rest van de wereld.

    Wij zeggen het wel gemakkelijk: een mens is niet gemaakt om alleen te blijven, maar we beseffen te weinig hoe verregaand dat waar is. Ook zeer vereenzaamde ouderen zijn nog altijd aangewezen op hun omgeving om te overleven, op een maatschappij die hen essentiële zorgen verleent.

    We zijn allemaal grote individualisten, om niet te zeggen egoïsten, we denken altijd in de eerste plaats aan onszelf, ook als we met anderen omgaan. ‘Denken’ is een eenzame bezigheid, dat doen we alleen, je kan niet met tweeën denken. Eten, drinken: je voedt jezelf, het ergste dat ons kan overkomen is dat iemand anders ons moet voeden. Ons ego, ons zelfbewustzijn, dat is wie we zijn, de aller-persoonlijkste ervaring.

    Het is daar dat het schoentje wringt. Elke mens is een individu, maar een individu kan alleen maar bestaan in de wereld en in een samenleving.

    In een samenleving is het altijd een kwestie van geven en nemen. Er is geen plaats voor parasieten, dat is een van de meest gevoelige antennes die we hebben: het identificeren van valsspelers, op welk niveau van de samenleving dan ook, van mensen die wel van de voordelen van de samenleving genieten, maar er zelf niet toe bijdragen, die zichzelf verrijken ten koste van anderen, die zich onttrekken aan hun maatschappelijke verplichtingen. Dat wekt onze verontwaardiging en terecht, maar dat betekent ook dat we ons zelf daaraan niet mogen schuldig maken, dat gaat niet op.

    Enerzijds is er dus mijn afkeer van vele aspecten van onze maatschappij, lokaal, regionaal, nationaal, Europees en mondiaal. Anderzijds moet ik erkennen dat mijn leven zich nu eenmaal afspeelt in deze wereld, hier en nu, dat ik mij er niet kan aan onttrekken.

    Zeker, ik kan, net zoals iedereen, selectief te werk gaan. Niemand die me verplicht om naar het voetbal te kijken of de Olympische spelen, de soaps en de talkshows, de krant te lezen of tijdschriften, gebak te kopen, vlees te eten, te roken of te drinken, reizen te maken, deel te nemen aan culturele activiteiten zoals film, theater, opera, tentoonstellingen etc. Ik hoef geen lid te zijn van verenigingen, ik kan mijn familiebezoeken ‘uitstellen’ en het contact met mijn buren beperken tot een vriendelijke goeiedag of een zwaai met de arm. Als ik zelf geen inspanningen doe, blijven vrienden en kennissen vanzelf wel weg.

    Ik kan overleven in de maatschappij zonder direct en persoonlijk contact met andere mensen, alleen gebruik makend van hun functie: de vuilnisman, de postbode, de man of vrouw aan de kassa in het grootwarenhuis, de bediende in de bank of het postkantoor, de controleur van de belastingen, de politieman of –vrouw enzovoort. Ik vermoed dat heel wat mensen, niet het minst senioren, zich in die situatie bevinden. Wij maken gebruik van allerlei diensten, maar op een veeleer passieve manier. Wij ondergaan de maatschappij, wij maken ze niet, of niet meer.

    Ik heb altijd een min of meer verantwoordelijke functie gehad: wat ik besliste of deed had gevolgen voor heel wat mensen. Ik bepaalde, samen met anderen, wat er zou gebeuren en hoe. Ik gaf mede vorm aan de wereld, aan het stukje waarvoor ik verantwoordelijk was. Toen ik op pensioen ging, veranderde dat helemaal. Ik ben nu nog enkel verantwoordelijk voor mezelf en samen met Lut, voor ons gezin. De kinderen zijn volwassen en staan op eigen benen. Mijn verantwoordelijkheden zijn dus beperkt, zeer beperkt. Het gevaar is zeer reëel dat de kring om mij heen steeds nauwer wordt, dat ik op een alsmaar kleiner eiland ga wonen, zoals in het kortverhaal van D.H. Lawrence, The Man Who Loved Islands, een verhaal dat niet goed afliep. Het verbaast me niet echt te vernemen dat oudere mannen een erg groot aandeel hebben in de statistieken over zelfdoding.

    Gelukkig vinden heel wat ouderen een of andere manier om aan de verveling, de frustratie, de wanhoop of de depressie te ontsnappen, precies door zich niet af te sluiten van hun omgeving, door inspanningen te doen om naar buiten te komen, ook als dat niet gemakkelijk is, als de drempel hoog is en de verleiding om in je zetel te blijven zitten erg groot.

    Voor mij is mijn Kroniek erg belangrijk, mijn blog, mijn website, waar ik terecht kan met teksten zoals deze en met nog veel andere. Het geeft me wat te doen en vooral: ik treed ermee naar buiten, er zijn andere mensen die me lezen en die daarop reageren, soms door me een mailtje te sturen, soms ook alleen maar door, al was het maar heel even, zelf na te denken over wat ik schrijf. Dat betekent heel veel voor mij. Het is mijn manier om me niet helemaal nutteloos te voelen en om de vereenzaming tegen te gaan.

    Voor jullie belangstelling ben ik dan ook zeer dankbaar.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    17-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.memen: Susan Blackmore's Meme Machine
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Susan Blackmore, The Meme Machine, xxi + 264 pp., with a forword by Richard Dawkins, references, index, Oxford UP, 1999 (geen Nederlandse vertaling gevonden, hoewel het boek vertaald is in 15 talen!)

    Laat je niet afschrikken door de titel: het woord ‘meme’ heeft zijn weg gevonden in het Nederlands, Van Dale omschrijft het als ‘eenheid van culturele overdracht’ en vermeldt dat het afgeleid is van mimesis. Heel nauwkeurig is dat niet, maar dat durven we zelfs niet meer hopen bij de vandaal van de Nederlandse lexicografie.

    Het was Richard Dawkins die in 1976 in de laatste hoofdstukken van The Selfish Gene het woord ‘meme’ bedacht, als een korte versie van ‘mimeme’ en naar analogie met gene, in het Nederlands gen, meervoud genen. ‘Mem’ zou dus een betere Nederlandse vertaling geweest zijn, maar dat woord bestaat al, afgeleid van Lat. mamma, borst (van een zogende vrouw).

    Wat is een meme? De uitleg van Van Dale is een letterlijke vertaling van Dawkins: a unit of cultural transmission, or a unit of imitation. Het was zijn overtuiging dat onze wereld niet alleen bestaat uit biologische genen die zich vermenigvuldigen (the selfish genes), maar ook uit andere soorten van replicators, letterlijk dingen die zich vermenigvuldigen, die replica’s maken van zichzelf. Zoals genen instructies zijn, opgeslagen in ons DNA, bijvoorbeeld om van een bevruchte eicel een voldragen foetus te maken, zo zijn er ook instructies die vastgelegd zijn in onze beschaving. Denk bijvoorbeeld aan het wiel. Het is een ‘uitvinding’ die in vele beschavingen is opgedoken, maar in andere helemaal niet of niet als een algemeen toegepast systeem. Het is mogelijk dat het op één enkele plaats is ontdekt, door één persoon. Het is ook mogelijk dat het herhaaldelijk is uitgevonden, door onafhankelijke personen of groepen. Maar het is absoluut zeker dat wie ooit een wiel voor het eerst in gebruik zag, erdoor gefascineerd was. Van een dergelijk eenvoudig ontwerp gaat een grote aantrekkingskracht uit en het laat zich ook gemakkelijk imiteren (mimesis – meme).

    Zo kan men talloze concepten bedenken die hebben bijgedragen tot onze beschaving, grote en kleine: een lepel, een dam, een dak, vuur maken…

    Een woord nog over dat imiteren, nabootsen. Het gaat niet zozeer om na-apen (een misleidend woord, want apen zijn in de realiteit niet zo heel goed in het imiteren, zoals blijkt uit laboratoriumproeven). Als we iemand iets zien doen, een voorwerp gebruiken bijvoorbeeld, zoals spitten of ploegen of zagen en schaven, dan imiteren we niet zozeer het doen, de handeling en ook niet het voorwerp zelf. Nee: we begrijpen wat die andere persoon aan het doen is, we zien niet alleen hoe hij het doet en met wat, we zien vooral wat hij doet. We imiteren wat hij doet, niet zozeer hoe hij het doet. Je kan de meeste dingen op verscheidene manieren doen; er zijn goede en slechte en wat voor de ene persoon de goede manier is, kan voor een andere totaal onmogelijk zijn. Mensen apen elkaar niet na. Ze stelen met hun ogen en leren dan zelf wat de beste manier is om iets te doen.

    Taal is daarvan een mooi voorbeeld. Kinderen leren de taal lang voor ze voor het eerst naar school gaan en ook daar is het echte taalonderwijs zeker in het begin niet de hoofdzaak. Het is verbazingwekkend wat een peuter van vijf jaar allemaal gezegd krijgt op een heel behoorlijke manier. Hoe hebben ze dat geleerd? Het kan niet anders dan imitatie zijn. We leren het van onze ouders en onze omgeving, we pikken het moeiteloos op. Het is bijvoorbeeld veel moeilijker en het duurt veel langer om een kind te leren ‘droog’ te zijn dan om het te leren praten… Maar het is geen na-apen. Een kind gaat zelf met de elementen van de taal om, op een ongelooflijk originele manier. Het weet niets van grammatica, maar het vormt zinnen, maakt meervouden, verkleinwoorden, verzint nuances en nieuwe betekenissen, vervoegt en verbuigt dat het een lieve lust is, zelfs de fouten die het maakt zijn vaak spetterend taalgebruik.

    Susan Blackmore probeert een duidelijk onderscheid te maken tussen wat zij ziet als memen en wat niet. De basisregel daarvoor is de analogie met de genen.

    Laten we nog Darwins glorieuze inzicht nog eens kort samenvatten. Evolutie is het voortplantingssysteem waarbij er toevallige genetische verschillen opduiken tussen de generaties, tussen de ‘ouders’ en de ‘kinderen’ dus. Bij seksuele voortplanting, bijvoorbeeld bij de mens, gebeurt dat bij de samenvoeging van het genetisch materiaal van de man en de vrouw in de bevruchte eicel. De minuscule verschillen die opduiken in de kinderen kunnen een voordeel zijn of een nadeel voor de overlevingskansen en dus voor het succes bij de voortplanting. In een vijandige omgeving, waarin de middelen schaars zijn en de competitie zelfs onder soortgenoten onverbiddelijk, is elke klein voordeel van levensbelang voor het individu. De overdracht en opeenstapeling van dergelijke kleine positieve genetische verschillen en het elimineren van de nadelige kan op langere termijn opmerkelijke gevolgen hebben en aanleiding geven tot het ontstaan van nieuwe soorten. Zo is het leven op aarde zoals het er nu uitziet, ontstaan uit de oersoep.

    Je hebt dus voortplanting en erfelijkheid nodig, genetische verschillen en een selectieve omgeving. Dat is het universeel Darwinisme.

    Werken memen op een identieke manier? Dat is de grote vraag. Ik heb niet het gevoel dat Darwin, Dawkins, Dennett of Blackmore daarop een afdoend en definitief antwoord hebben gegeven. Blackmore haast zich om te zeggen dat we de analogie met de genen niet te ver mogen doortrekken. Het zou inderdaad al te simplistisch zijn om het fysisch verschijnsel van de evolutie zonder meer toe te passen op alle cultuurelementen. Men moet de memen veeleer zien als een noodzakelijke aanvulling bij het fysisch, genetisch Darwinisme. Niet alles kan zomaar met Darwins biologische basisregel afdoend verklaard worden.

    Het systeem van de genetische voortplanting is duidelijk en eenvoudig, het kan wetenschappelijk aangetoond worden. De overdracht van memen gebeurt, zoals het woord zelf zegt, door mimesis, door imitatie. Dat is een veel minder eenduidig proces dan het genetische. Het kan vele vormen aannemen. De overdracht van taal is een veelzijdig, complex en diffuus proces, nauwelijks te vergelijken met de samenvoeging van het DNA van twee ouders in een bevruchte eicel. Beide zijn zeer complexe gebeurtenissen, maar het proces zelf is in het ene geval uiterst eenvoudig (er is bevruchting of er is er geen), in het andere geval van de culturele overdracht is de ‘voortplanting’, het proces van de overdracht veel moeilijker te omschrijven. Allicht is er sprake van succesvolle memen en ook van competitie, zelfs van een vorm van erfelijkheid, zowel tussen generatiegenoten als van de ene generatie naar de andere. Dat onze beschaving zo spectaculair veranderd is, vooral in de laatste eeuwen, bewijst dat er een evolutie is. Vooral de technologische vooruitgang is onmiskenbaar en te verbluffend om te negeren. Wie had enkele jaren geleden gedacht dat jij en ik ooit op deze manier met elkaar zouden communiceren?

    Het verhaal dat Blackmore ons brengt is verhelderend, omdat het ons wijst op bepaalde mechanismen die aanwezig zijn in onze beschaving. De analogie met het genetische, met het universeel Darwinisme is in vele gevallen nuttig en af en toe zelfs spectaculair. Herhaaldelijk wijst de auteur erop dat men zonder die analogie vastloopt en dat een Darwinistische benadering vaak uitkomst biedt. Een duiding van onze cultuur, onze beschaving op basis van het biologisch genetische alleen is evident onmogelijk, zeker voor de meest gevorderde toepassingen, zoals taal en technologie en wetenschap. Het is uiterst belangrijk om de culturele mechanismen te onderzoeken die aan het werk zijn bij de informatieoverdracht in onze samenleving.

    Maar ik blijf met twijfels zitten of de memen in dat uiterst ingewikkelde en veelzijdige proces de prominente of zelfs exclusieve rol spelen die Blackmore hen toedicht. Zij hebben zeker niet de aantrekkelijke eenvoud die de genen bieden. Je hebt niet het gevoel dat met de memen alles op zijn plaats valt, daarvoor zijn ze te vaag als begrip. Het is zeer de vraag of men alle culturele verschijnselen kan vatten onder het begrip ‘meme’. En als we dat doen, heeft die term dan nog enige concrete inhoud?

    Ook als wij ze erkennen als de ‘eenheid van culturele overdracht’, dan nog hebben we niet gezegd hoe die overdracht gebeurt. Imitatie, nabootsing is zeker een aspect ervan, maar is dat het enige? Er is een groot verschil tussen na-apen (van modeverschijnselen, bijvoorbeeld, ook een cultuurfenomeen) en bewust instemmend navolgen (in een godsdienst, een filosofie of een levenshouding).

    Dat is het grote onderscheid met de genen: daar is het proces van de overdracht meteen ook de essentie van de genen, genen zijn wat overgedragen wordt. Met de memen weet men niet goed waar ze beginnen en eindigen, ze kunnen zo klein zijn als een molecule en zo groot als het kapitalisme. Noch weten we hoe de overdracht precies gebeurt. Evenmin zijn we zeker dat er geen andere mechanismen aan het werk zijn, integendeel: we hebben sterk de indruk dat de memen niet de uiteindelijke verklaring zullen zijn, als die er ooit komt…

    Hoe dan ook, dit is een origineel en ook wel een belangrijk boek. Het is een interessante uitwerking van ideeën van Dawkins, Dennett en anderen en een aanvulling van elke al te eenzijdige genetische verklaring van de beschaving. Het is zeer goed geschreven, in een frisse, aantrekkelijke en rijke taal, met talloze voorbeelden, goed gestructureerd en voorbeeldig didactisch gepresenteerd. Het neemt je moeiteloos mee op een fascinerende reis met talloze boeiende ontdekkingen, onvermoede vergezichten en verhelderende verrassingen. Het doet je voortdurend nadenken. Bij elke stelling, beschrijving of interpretatie probeer je spontaan om dat toe te passen op je jezelf en je eigen ervaringen, je probeert of haar uitleg klopt, of het werkt. Dat is een bewonderenswaardige verdienste van om het even welk boek, maar zeker van een doorgedreven wetenschappelijke uiteenzetting. Het maakt het populaire wetenschap in de beste betekenis van het woord, het tegenovergestelde van vulgariserend.

    Met dit boek is het laatste woord niet gezegd, dat is duidelijk. Maar het is een uitstekend vertrekpunt voor verder denkwerk en daarvoor moeten we de auteur dankbaar zijn.

    Een waarschuwing voor wie dit boek zou kopen in de paperback uitgave van OUP (ongeveer 12 euro): de letters zijn misdadig klein, ik krijg er vreselijke koppijn van en brandende, tranende ogen, dagen lang. Dit is echt niet goed. Akkoord, goedkope uitgaven van dergelijke werken zijn noodzakelijk en dat juichen we toe. Maar zou het echt zoveel duurder zijn om de letters wat groter te maken, het boek enkele tientallen bladzijden dikker? Mijn besluit staat vast, ik lees alleen nog paperbacks als ze leesbaar zijn en anders hardcovers. Lezen moet een feest zijn, geen corvee.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    29-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Darwin's Cathedral, D.S. Wilson
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    David Sloan WILSON, Darwin’s Cathedral, 268 pp., Univ. Chicago Press, 2002, $ 14 (geen Nederlandse vertaling gevonden).

    Ik heb de euvele moed gehad om een boek te kopen van David Sloan Wilson. Ik was nochtans gewaarschuwd: orthodoxe sociobiologen zijn het grotendeels oneens met zijn stellingen. Laten we de twee even kort tegenover elkaar stellen.

    De gangbare opvatting, prominent vertegenwoordigd door Richard Dawkins, is die van de selfish genes, de zelfzuchtige genen. De basisregel voor alle leven is in leven blijven en het eigen leven of dat van de soort voortzetten. Onze genen zijn op dat doel gericht en wij, als persoon, zijn een belichaming van dat ideaal. Vertrekkend van die stelling kan men proberen om alle biologisch leven te verklaren en dat lukt ook vrij goed. Het is de grondregel van het Darwinisme en er is nog geen betere verklaring gevonden voor het biologisch leven op aarde zoals het nu bestaat in al zijn vormen.

    D. S. Wilson stemt ermee in dat dit inderdaad een grondregel is, maar dat die niet beperkt mag worden tot het niveau van de genen. Niet alles kan verklaard worden op basis van de overlevingsdrang van de genen alleen. Een eerste hoger niveau is dat van het organisme, bijvoorbeeld een plant, een dier of en vooral, een mens. Een mens is niet de slaaf van zijn genen. Met grosso modo hetzelfde genetisch materiaal kan men tot zeer verschillende resultaten komen. Een tweede stap is om ook groepen als organismen te beschouwen, bijvoorbeeld een zwerm bijen en vooral, een groep mensen.

    Wilson zegt dat men rekening moet houden met individuen en groepen om bijvoorbeeld de huidige maatschappij te verklaren. Hij is het niet eens met Dawkins, die alles terugbrengt tot de ene, genetische basiswet. Waar Dawkins stelt dat de genen maar één wet kennen, namelijk overleven, beweert Wilson dat er een evolutionair voordeel is voor personen of groepen die de samenwerking bevorderen, dat zij dus een grotere overlevingskans hebben en zich dus beter zullen voortplanten en in de competitie met andere groepen meer kans hebben om te overwinnen.

    Ook Dawkins erkent dat samenwerking vaak, misschien zelfs meestal voordelig is. Maar hij ziet dat nog altijd genetisch: men zal samenwerken met die personen die genetisch het sterkst verwant zijn, in de eerste plaats de eigen kinderen, maar ook de ouders en de broers en zussen, de ooms en tantes, de neven en nichten enzovoort, en wel precies in de mate van de genetische verwantschap. Waar het gaat om samenwerking met (genetisch) vreemden, zal men een houding aannemen die het best verklaard wordt door de speltheorie (game theory): men vertrekt van een welwillende houding, maar reageert op de reactie van de andere precies zoals de andere reageerde op de eigen welwillende reactie. Voorbeeld: twee leeuwen vinden een prooi; ze kunnen erom vechten of ze samen verorberen. De meest voordelige houding voor beiden is, op termijn: samen verorberen, zelfs samen jagen. Maar als de ene leeuw niet wil delen, is het beter om de volgende keer ook te weigeren.

    Wilson zegt dat we niet op het genetisch niveau mogen blijven om alles te verklaren. Een individu is niet absoluut afhankelijk van zijn genen, kan erop reageren, kan zich verzetten. Voorbeeld: een christelijke martelaar in een Romeins circus. Wat heeft die eraan om zich gewillig te laten opeten door de leeuwen? Volgens Dawkins zou elke vezel van zijn wezen zich moeten verzetten tegen het aanstormende gevaar: zelfbehoud! En toch zijn er verslagen, hoewel niet altijd zeer betrouwbare, van dergelijke serene martelaars. Overtuigender is het verhaal van pater Kolbe, die in Auschwitz de plaats innam van een andere man die geselecteerd was om omgebracht te worden. Hij onderging de martelingen lijdzaam en ging inderdaad zijn dood zingend tegemoet.

    Ook op het niveau van de groep is het volgens Wilson duidelijk dat er gevallen kunnen zijn waar het voordeliger is voor het individu om niet zelfzuchtig te handelen. Groepen die samenwerken, doen het beter dan ‘groepen’ van individualisten of egoïsten. Als je lid bent van zo’n groep, verbeter je je eigen kansen, maar je moet wel eerst afstand doen van je (genetische) drang naar zelfbehoud.

    Wilson is een voorstander van de multilevel selection theory. Natuurlijke selectie speelt, zeker voor mensen, niet enkel op genetisch niveau, maar ook op het niveau van het individu en het groepsniveau.

    Ik heb ook altijd aangevoeld dat een puur genetisch Darwinisme misschien niet afdoende is om alle aspecten van onze moderne maatschappij te verklaren. Met de homo sapiens is de wereld grondig veranderd. De mens kan nadenken, plannen, afwegen. Hij kan rekening houden met omstandigheden. Hij kan plezier uitstellen, kan lijden verdragen om een ander doel te bereiken. De mens is essentieel een wezen dat altijd in een of andere vorm van gemeenschap leeft. De mens is sapiens geworden door in groep te gaan leven, als individu zou dat nooit gelukt zijn. Het is evident dat enkel de pure overlevingsdrang niet alle menselijk gedrag kan verklaren. Er is meer uitleg nodig, toepassingen van die regel, uitzonderingen daarop enzovoort.

    De vraag is echter welke mechanismen er dan wel spelen, als het niet de genetische zijn. Want dit is het grote voordeel van Darwin-Dawkins: men kan aantonen hoe het fysisch werkt, in de praktijk, al honderdduizenden jaren. Het bestaan van de genen is onbetwist en ook het systeem van gedifferentieerde voortplanting en natuurlijke selectie is algemeen aanvaard. Maar hoe gaat de ‘selectie’ en de ‘evolutie’ in zijn werk als die niet genetisch is? Dat kan kan alleen cultureel zijn, maatschappelijk, in de beschaving. Tot nog toe is echter niemand erin geslaagd om de complexe bewegingen binnen onze samenleving en in de loop van de geschiedenis op een positiefwetenschappelijke basis te beschrijven, laat staan dat men er wetten zou voor hebben opgesteld die ook maar enige voorspellende waarde hebben. Ik heb bij Wilson nergens zelfs maar een poging gezien om dergelijke wetten voor te stellen. Hij beperkt zich ertoe om het genetische niveau als enige verklaring af te wijzen en aandacht te vragen voor wat zich op de hogere niveaus afspeelt.

    Ook hij geeft geen sluitende verklaring voor het gedrag van de christelijke martelaars. In dit boek heeft hij het uitdrukkelijk over godsdienst als een groepsverschijnsel. Godsdienst maakt een groep krachtiger, omdat het de mensen aanzet tot samenwerking, onder meer door hen te verbinden rond een bepaald mythisch verhaal. Hij geeft daarvan voorbeelden, maar men kan er ook andere vinden, waar een dergelijke godsdienst leidde tot gezamenlijke zelfmoord. Er zijn veel meer godsdiensten verdwenen dan er nu bestaan.

    Mijn indruk na lezing van dit boek is er een van frustratie. Het is niet altijd gemakkelijk om de redeneringen van Wilson te volgen, je hebt er meestal geen idee van waar hij naartoe wil en wanneer hij dan plots verregaande conclusies trekt, heb je niet de indruk dat het voorgaande voldoende argumenten inhoudt voor die krasse gevolgtrekkingen. Soms heb ik hem betrapt op drogredeneringen of verdraaiing van de feiten of de geschiedenis. Zijn voorbeelden zijn dikwijls misleidend, soms absurd en evident onjuist of perfect anders te verklaren. Maar het meest vervelende is dat je met zijn conclusies nergens heen kunt. Wat hij zegt over godsdienst zal geen enkele gelovige bevredigen en geen enkele atheïst geruststellen. De mechanismen die hij lijkt te veronderstellen in de omgang van de mensen als individuen en in groep zijn allesbehalve duidelijk en ontberen elke fysiologische, psychologische en filosofische basis.

    Dit boek is goed geschreven en mooi uitgegeven; het geeft de indruk zeer wetenschappelijk te zijn, met talloze citaten, verwijzingen en voetnoten uit de meest eminente literatuur. Maar ik ben er niet gerust in. D. S. Wilson heeft ongetwijfeld zeer goed gezien dat wij de geschiedenis van de beschaafde mensheid niet volledig kunnen verklaren op basis van onze genetische drang naar zelfbehoud alleen. Zijn stelling dat wij de verdere verklaring moeten zoeken op een hoger niveau, dat van de mens als individu en als groep is verre van origineel, zelfs banaal. Wat hij over die hogere niveaus te vertellen heeft, is grotendeels onsamenhangend en maakt niemand wijzer. Het gedrag van de leden van een groep kan mijn inziens nog altijd veel beter verklaard worden als een toepassing van de drang naar individueel zelfbehoud dan als de weldoende maar mysterieuze groepsgeest die Wilson meent te ontwaren.

    Mensen zijn individuen, denken als individuen, handelen als individuen, planten zich voort als individuen, leven samen als individuen. Er is geen enkele aanduiding dat dit niet zo zou zijn. Ik hou mijn hart vast voor elke theorie dat wij iets anders zouden zijn dan individuen. Wij hebben al genoeg voorbeelden gehad, vooral in de geschiedenis van de 20ste eeuw, van wat er gebeurt als men de mens niet meer als een individu beschouwt maar als een onbetekenend onderdeel van een groter geheel of een groter verhaal.

    Professor D. S. Wilson is een geleerde mystificateur, denk ik.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    16-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen....when I'm sixty-four?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    16 januari 2010, vandaag ben ik 64. Dat wil zeggen dat ik al 64 jaar geleefd heb. Ik ben, zoals we dat vroeger in Eeklo heel precies zeiden, op mijn vijfenzestigste. Ik begin dus aan mijn 65ste levensjaar.

    Hoe dan ook, tijd om even de balans op te maken.

    Officieel ben ik met pensioen gegaan op 16 januari 2006. Ik werkte toen al een jaar of zo halftijds, in een poging om de overgang naar het einde van mijn loopbaan wat te versoepelen. Dat is toen wonderwel gelukt. In die voorbereidende periode had ik meer vrije tijd en toen ben ik terug beginnen lezen en schrijven. Dat heeft dan weer geleid tot mijn blog, mijn eigen website, onder de titel ‘Kroniek’.

    Het is vandaag dan ook een beetje de verjaardag van mijn website, ze bestaat nu vier jaar, of 1461 dagen. In die tijd heb ik 747 teksten geschreven en hier gepubliceerd, dat is iets meer dan één op twee dagen, of een om de andere dag. Die teksten worden goed gelezen: meer dan 148.000 keer bekeek iemand ten minste één tekst. Het aantal bezoekers is meer dan 118.000. In de categorie cultuur op Seniorennet sta ik daarmee vaak op kop in de rangschikking. In de algemene statistiek prijk ik dezer dagen op de 75ste plaats, dat is niet kwaad als je bedenkt dat er meer dan 17.000 blogs zijn en dat die van mij niet bepaald de populaire toer opgaat. Mijn ‘Kroniek’ is een belangrijk stuk van mijn leven, ik besteed er elke dag ettelijke uren aan.

    Ik heb nog meer redenen tot tevredenheid. 

    Ik geniet met volle teugen, zoals dat heet, van mijn vrijheid. Ik hoef me voor niets of niemand meer in te houden of in te spannen, ik kan doen en laten wat ik wil, wanneer ik dat wil. Dat is een heerlijk gevoel. Ik heb nooit kunnen vermoeden dat ik dat nog zou mogen beleven. Toen ik nog actief was aan de universiteit, was ik zeer onvrij, dat besef ik nu. Als je elke dag je uren klopt en je probeert dat een beetje goed te doen, dan schiet er niet veel energie meer over voor iets anders, zelfs niet om nog veel te lezen: de laatste jaren voor mijn pensioen viel ik meestal in slaap na het zevenuurjoernaal, soms nog ervoor. Bovendien doe je vanuit je beroepssituatie automatisch aan zelfcensuur; je vereenzelvigt je sterk met het instituut waarvan je deel uitmaakt, bewust maar nog veel meer onbewust.

    Ik heb nogal nadrukkelijk de deur achter mij dichtgetrokken, toen ik ermee stopte. Ik onderhoud geen contacten meer met vrienden, kennissen en de talrijke collega’s met wie ik bijna veertig jaar heb samengewerkt. Dat was aanvankelijk niet gemakkelijk, je valt terug op jezelf. Maar dat gaf me precies de gelegenheid om mij te gaan bezinnen op wie ik nu eigenlijk was, wat ik wou, wat ik wist…

    Ik heb waarschijnlijk meer dan driehonderd boeken gelezen in de voorbije vier jaar, in het begin ook wat ontspanningsliteratuur, maar allengs meer non-fiction, vooral filosofie, ontwikkelingspsychologie en sociobiologie, geschiedenis.

    Mijn belangstelling voor het religieuze dateert van mijn aller-prilste jeugd, mijn diepe twijfels eveneens. Ook daarover wou ik duidelijkheid toen ik tijd had om me erin te verdiepen. Dat bracht me vrij snel bij het atheïsme en de literatuur daarover die plotseling overal verscheen. Dat was mijn Damascus-moment. Ik wist toen dat ik eindelijk thuisgekomen was, ikhad  een wereldbeeld gevonden  dat me volledig bevredigde. Niet dat daarmee alle twijfels verdwenen waren, verre van daar. Maar ik weet nu dat ik niet gelovig ben. Dat is  mijn vertrekpunt en ik voel me daar goed bij. Ik bekijk de dingen op een grondig andere manier, ongedwongen en dat is een verrijkend en open perspectief. Ik weet dat ik een nietig deeltje ben van het universum en dat mijn tijd beperkt is. Maar dat maakt het ook zo boeiend: ik weet dat er alleen maar dit leven is, het is mijn enige kans, binnenkort is er niets meer, dan is het aan anderen. Maar die ene kans grijp ik met beide handen aan, mens zijn is onvoorstelbaar fascinerend.

    Met het ouder worden had ik me, zeker na mijn vijftigste, stilaan meer en meer teruggetrokken uit de wereld. Die evolutie heeft zich doorgezet. Feesten, recepties, bijeenkomsten, reizen, uitstapjes, museumbezoek, concerten, tentoonstellingen, film, theater: het is niet aan mij besteed, ik hou er gewoon niet van, ik doe het niet graag, ik heb er zelfs een hekel aan. Ik ben een huismus. Ik ben graag thuis.

    Gelukkig heb ik een levensgezellin, Lut die me daarin grotendeels bijtreedt, zij het minder fanatiek. Alleen zou ik het niet aankunnen, ik ben geen eenzaat, ik heb haar aanwezigheid echt nodig. Ze brengt het beste in mij naar boven en moedigt me woordeloos aan om steeds verder te gaan en vol te houden. Samen proberen we zinvol te leven, met intense aandacht voor wat belangrijk is en zonder veel behoefte aan wat dat niet is. Lut volgt de teken- en schilderklas in de Werchterse kunstacademie en schildert ook thuis. Met Nieuwjaar zei ze: voor mij mag het nieuwe jaar gerust zijn zoals het oude… Is dat niet mooi? Het betekent dat we gelukkig zijn…

    We hebben bescheiden noden en wensen. We gaan zelden uit eten en dan zeker niet duur. We roken niet en ik drink ook geen alcohol, Lut drinkt graag een glas witte wijn af en toe. Frisdrank drinken we nooit: water van de kraan is mij genoeg. We snoepen weinig: peperkoek en speculaas, een stukje pure chocolade bij de koffie na het middageten, decaf voor mij. Ik kook, eenvoudige gerechten, veel vis en groenten, weinig vlees. Brood bak ik zelf in een broodmachine, ik wissel nogal af in de samenstelling van het deeg.

    Dure kledij of schoenen kopen we niet, we zijn zelfs content met spullen uit de kringloopwinkel, of anders uit de solden. Ook de kapper zal niet rijk worden van ons. De tweedehand gekochte auto doet het nog goed, al is ie meer dan tien jaar oud, met 180.000 km op de teller.

    We lezen allebei heel veel. We halen onze boeken in de bibliotheek maar we kopen er ook veel, vaak tweedehands of in de goedkope boekhandel. Vroeger kocht ik ‘nogal wat’ postuurtjes, maar dat is fel verminderd sinds de laatste reorganisatie van onze boekenrekken, alles staat immers vol…

    Klassieke muziek hoor je bij ons de hele dag. Meestal de radio, Klara in de namiddag, Musiq3 in de voormiddag, Mezzo ’s avonds, cd’s en dvd’s tussendoor. We kopen nog weinig bij, we hebben een gevarieerde verzameling. We kijken zo weinig mogelijk tv: het avondnieuws, soms een documentaire. Series volgen we niet, spelletjes of zogezegd humoristische programma’s evenmin. Op BBC kijk ik naar de Antiques Roadshow en University Challenge, zelfs Top Gear, soms ook QI. ‘Tussen kunst en kitsch’ kan me ook bekoren. Op Mezzo zijn er heerlijke concerten.

    We genieten vooral van wat we hebben. We hebben niets tekort. We doen ons pensioen op, er schiet niet veel over op het einde van de maand. We hebben allebei een spaarpotje, het grootste gedeelte van onze groepsverzekering die uitbetaald werd bij ons afscheid aan de universiteit. We hebben dat risicovrij belegd, met een bescheiden vaste interest, elk jaar dikt dat wat aan, maar het zullen wellicht onze nazaten zijn die daar later goed zullen mee zijn. Voor ons is het niet meer dan het bekende appeltje voor de dorst.

    Het huis waarin we wonen voldoet op alle punten. We hebben er wat kosten aan gedaan, maar we zijn nu hopelijk voor een aantal jaren goed. Ik poets op maandagmorgen, dan beweeg ik toch een beetje… Lut doet de was, strijken doen we allebei. De tuin is dan weer Luts domein, daar leeft ze zich uit, al klaagt ze wel eens dat het wat veel wordt.

    Ziedaar, beste blogvrienden, een State of the Union op mijn 64ste verjaardag. Ik dank jullie allen voor de belangstelling, vooral de trouwe lezers en lezeressen die me af en toe ook een mailtje sturen met commentaar. Ik hoop dat ik jullie nog vaak mag verwelkomen en dat wat je hier leest genade mag vinden in uw ogen.

    Vriendelijke groet,


    Karel


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Tweeling, tweelingen
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • De behendige Van Bendegem
  • De Verlichting en haar belagers
  • Corsica
  • Breendonk, de gruwel, de feiten
  • Levend verleden
  • Spectaculair
  • Verrijzenis
  • Goede Vrijdag 2025
  • Palmzondag
  • Gij zult niet doden
  • Vrijdenkers
  • Koekoek!
  • Vrede
  • Christelijke moraal, atheïstische ethiek
  • Al te vroeg gestorven
  • La perfection n'est pas de ce monde.
  • Openbaring
  • Elke mens is uniek
  • Me dunkt...
  • Hybride
  • Sint-Catharina. Brief aan een christen vriend.
  • Het geboortejaar van Jezus Christus
  • Etsi Deus non daretur: zelfs als er geen God zou zijn.
  • Godsvrucht
  • Eerlijkheid
  • Verlossing: I know that my Redeemer liveth.
  • Gezag
  • Als de vos de passie preekt...
  • De hondse filosofen
  • Anselmus van Canterbury
  • Op mijn eentje
  • Inquisitie in de Middeleeuwen
  • Heksen
  • Gerede twijfel
  • Kristien Hemmerechts' late bekering en mystieke ervaringen
  • De Blijde Boodschap, andermaal
  • Verwondering
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!