mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
26-10-2010
Civis Mundi, een worsteling, moraal zonder God en LibraryThing
Een Nederlandse lezeres maakte me terloops
opmerkzaam op het tijdschrift Civis Mundi.
Onlangs is men daar overgeschakeld naar een digitale publicatiewijze. Ik citeer
uit de Achtergrond:
Sinds begin 1962 heeft Civis Mundi (aanvankelijk
Oost-West), gefungeerd als een centrum ter bevordering van een wetenschappelijk
verantwoorde bezinning op de grondslagen, inrichting en functionering van de
moderne samenleving en cultuur: in jaren 60 toegespitst op de Oost-West
problematiek; en sinds de jaren 70 verruimd tot bevordering van de actieve
participatie van burgers aan het wereld-gebeuren door verstrekking van
samenhangende informatie en oriëntatie over de processen en krachten die de
ontwikkeling van dat wereld-gebeuren bepalen en in lijn hiermee tevens ter stimulering
van de bewustzijnsontwikkeling in het kader van de versnelde ontwikkeling van
de moderniteit sinds de jaren 60. Sinds eind jaren 80 is het tenslotte
gepresenteerd als een kritische reflectie op politieke filosofie en cultuur.
Daarbij is gebruik gemaakt van een eigen tijdschrift en daarmee verbonden
activiteiten (symposia, radio-discussies, lezingen, cursussen, e.d.).
Na bijna een halve eeuw is de tijd aangebroken
over te stappen op een nieuwe koers. Civis Mundi gaat verder als een
onafhankelijk instituut en een gedigitaliseerd tijdschrift met tweeërlei doel:
kritische reflectie op achtergrond,
problematiek en perspectief van de moderniteit als westerse creatie, bron van
politiek-filosofische inspiratie en exponent van universele ambitie;
en bevordering
van interdependent, interdisciplinair, contextueel en coherent denken als
antwoord op de fragmenterende en desintegrerende krachten en tendenties in de
moderne samenleving en cultuur. Coherent denken wordt bovendien ondermijnd door
de snelle opmars van internet met als gevolg een neiging kennis zonder meer
gelijk te stellen met losse informatie. Civis Mundi specialiseert zich kortom
in een interdisciplinaire aanpak van ontwikkelingen, problemen en perspectieven
van de moderniteit en een kritische toetsing van gevestigde structuren,
opvattingen en vooroordelen daarover.
Ik las er een lezenswaardig artikel van
Jaak Peeters over de huidige politieke toestand in België en over de N-VA in
het bijzonder. Dat was voldoende aanleiding om even na te kijken wie die auteur
was (°1946, hij is psycholoog en filosoof en politiek actief in de Vlaamse
beweging) en of hij nog meer had geschreven. In de steeds nuttige catalogus van
de openbare bibliotheken van Vlaams-Brabant ontdekte ik enkele werken van zijn
hand, waaronder Jaak Peeters, De worsteling met de moderniteit. Pleidooi
voor een esthetische levensbeschouwing, uitg. Pelckmans, Kapellen, 223
blz., 18,95. Bij mijn eerstvolgend bezoek aan de Leuvense bibliotheek
Tweebronnen ontleende ik het exemplaar, ik heb het net uit. Helaas was dat een
teleurstelling. Het lijkt een te snel geschreven boek: de taal is niet altijd
even verzorgd, de stijl niet homogeen: soms betogend, soms onbezonnen scheldend
en veroordelend, soms een wetenschappelijkheid ambiërend of pretenderend die de
auteur niet kan waar waken. De moeilijkheid is dat hij het naar eigen zeggen
niet nodig of nuttig vond om naar de bronnen te gaan voor zijn wijsheid. Hij
meent dat dit al vaak genoeg gedaan is en steunt zich dus op secundaire
literatuur, op auteurs die dus wel zelf de bronnen geraadpleegd hebben. Hij
neemt zijn citaten van de klassieke auteurs dus over uit die analyses en
syntheses van anderen. Daarmee legt hij zich neer bij en vertrouwt zich toe aan
hun interpretaties en hun steeds selectieve aanpak. Dat kan meevallen, als men
te maken heeft met regelrechte autoriteiten, zoals een Dijsterhuis. Maar het
kan ook behoorlijk tegenvallen als men met mindere goden te maken heeft of met meer
twijfelachtige lieden, die een verborgen agenda hanteren, zoals helaas niet
ongebruikelijk is, zowel bij publicisten van linkse als van rechtse signatuur,
zoals de marxist Eric Hobsbawm (die de auteur hardnekkig Hobshawm noemt), of de
controversiële conservatieve Roger Scruton. Een andere eigenaardigheid is dat
Peeters zijn secundaire bronnen uitsluitend in de Nederlandse vertaling leest
en citeert. Ook dat kan misschien meevallen, maar dat is niet mijn ervaring. Ik
heb in mijn leven nog maar één Nederlandse vertaling gelezen die het origineel
benaderde en dat is de meesterlijke omzetting die Max Schuchart maakte van
Tolkiens glorieuze The Lord of the Rings
en het leuke The Hobbit.
Hoe dan ook, het boek van Jaak Peeters is
geen originele intellectuele hoogvlieger. Het is veeleer een aaneenrijgen van allerlei
citaten uit de boeken die hij gelezen heeft en van citaten in die boeken van
nog andere auteurs, gekruid met de persoonlijke opinies van Jaak Peeters. Ook
die opinies gaan alle kanten uit; soms zijn ze verantwoord, soms pedant, soms slaan
ze de bal helemaal mis, soms zijn ze gewoon ergerlijk, zoals wanneer hij onnadenkend
insisteert dat homoseksualiteit niet de normale seksualiteit is en
noodzakelijkerwijze steriel moet zijn; of wanneer hij onnodig scherp tekeer
gaat tegen het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.
Ik kan je dit boekje niet aanraden, lieve
lezers. Je kan veel beter één bladzijde lezen van een belangrijk auteur dan de
322 die deze zelfverklaarde derderangs auteur aan hen wijdt.
Sinds enige tijd heb ik me ingeschreven
voor de nieuwsbrief van de Britse National
Secular Society, klik hier voor hun website: http://www.secularism.org.uk/. In hun
jongste mail vond ik een verwijzing naar een tekst van Frans De Waal, de
bekende bioloog-primatoloog, van wie ik hier onlangs een belangrijk boek
besprak, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=676013.
Vooral één opmerking heeft me even gepakt: als we de bestaande godsdiensten hebben
afgewezen, om welke gerechtvaardigde reden dan ook, zal het noodzakelijk
blijken om nieuwe organisaties in het leven te roepen om te voldoen aan
terechte (religieuze) verlangens in de mens; welnu, die nieuwe modellen zullen
op korte tijd onvermijdelijk verglijden naar de oude religies, met voorgangers,
idolen, heilige boeken, morele voorschriften &c. Ik moet toegeven dat dit
in het verleden inderdaad altijd al zo gegaan is. Maar moet het ook?
Om te eindigen wijs ik mijn lezers graag op
het bestaan van twee computerprogrammas, bestemd om je persoonlijke
bibliotheek te catalogiseren. Boekenliefhebbers komen er vroeg of laat toe om
hun boekenbezit te ordenen op een of andere manier, al was het maar om te
vermijden dat je hetzelfde boek tweemaal aankoopt. Dat kan een simpel lijstje
zijn in Word, of een heuse database. Mijn eerstgeboren zoon heeft ooit voor mij
op zijn Commodore 64 een erg handig programmaatje geschreven in Basic, met
allerlei leuke toepassingen, zoals de herkenning van een auteur als je de
eerste letters van zijn naam intikt. Helemaal leuk is een programma als LibraryThing. Je creëert er online een
eigen bestand van je boeken, met mogelijkheden om je bibliotheek in te delen
naar eigen smaak en behoeften. Voor het invoeren van je boeken hoef je slechts
enkele aanduidingen te geven, bijvoorbeeld Tolkien, of Hobbit en dan kan je
kiezen uit een reeks boeken die op je scherm verschijnt, inclusief de cover.
Gewoon aanklikken en het boek zit in je catalogus! Je kan er nog allerlei
opmerkingen en details aan toevoegen. Er is zelfs een mogelijkheid om in te
voeren op basis van de ISBN-code, zelfs met een barcodelezer. En daar stopt het
niet bij! Het is namelijk ook een sociale website voor boekenliefhebbers. Zo
kan je meteen zien welk ander lid dezelfde boeken heeft als jijzelf en kan je
die een berichtje laten Er zijn nog vele andere toepassingen, teveel om op te
noemen en alles in verscheidene talen, ook in perfect Nederlands. Tot 200
boeken is het gebruik gratis, daarboven betaal je $10 per jaar of minimaal $25
voor levenslang gebruik. Het zal je niet verbazen dat ik met plezier zelfs $40
heb gestort, ik heb al 229 van mijn boeken ingevoerd, de rest volgt. Je kan dat
gaan bekijken als je wil, klik hier: http://www.librarything.nl/home/KarelDhuyvetters.
Er is een gelijksoortig Nederlands
programma: http://boekenliefde.nl/index.html.
Ik heb voor het meer internationale LibraryThing
gekozen omdat ik nu eenmaal weinig in het Nederlands lees. Mijn teleurstellende
ervaring met het boekje van Jaak Peeters heeft me weer voor een tijdje genezen
van elke neiging om dat nog eens te proberen, maar als een van mijn lieve
lezers een interessant boek in onze heerlijke moedertaal tegenkomt, dan ben ik
altijd klant.
Een mens voelt dat heel goed aan, je kent
immers de signalen. De spijsvertering werkt wat tegen, je slaapt minder goed,
je droomt van akelige of compromitterende dingen, je bent meer prikkelbaar en reageert
emotioneel op wat er in je omgeving gebeurt. Je hebt onbestemde verlangens en
onverklaarbare antipathieën. Kortom, je bent uit je gewone doen en je voelt je
daar allerminst goed bij. Stilaan begin je je af te vragen hoe dat komt, wat de
aanleiding of de oorzaak is.
Misschien is het gewoon het vallen van de
blaren, een jaargetijde waarin iedereen wat melancholisch wordt. De zomer is
voorbij, de natuur gaat geleidelijk over op een trager ritme, de winter staat
voor de deur. Je komt minder buiten en daardoor ontmoet je minder mensen, de kans
op vereenzaming neemt toe.
Over enkele maanden word ik vijfenzestig.
Ik stel vast dat ik met gemengde gevoelens uitkijk naar 16 januari 2011. Niet
dat er ook maar iets gaat veranderen: ik ben al op pensioen sinds eind oktober
2005. Ik plan geen grote feestelijkheden. Het vooruitzicht dat ik vanaf dan
gratis op de bus mag en voor een paar euro met de trein mag rijden, is wel leuk
maar niet echt wereldschokkend. Ik maak immers weinig gebruik van het openbaar
vervoer, niet omdat ik veel met de auto reis (ik rijd zelf nooit met de auto,
nooit gedaan), maar omdat ik me weinig verplaats en ook niet van plan ben om
daaraan veel te veranderen. Toch is er iets met het ronden van die kaap. Ik
denk dan aan mijn Vader zaliger, die werkte tot zijn 65ste en een
jaar later al begraven was. Of aan mijn broer die al op zijn 59ste
stierf; ik hoor hem nog zeggen: ik was wel graag zo oud geworden als ons Vader
Ik denk ook aan mij oudste broer, tien jaar ouder dan ik en sinds twintig jaar
geplaagd door ernstige gezondheidsproblemen, die nu lijken te culmineren. Hoe
dan ook, in onze maatschappij ben je op 65 officieel oud en dat doet me
blijkbaar toch wel iets.
Wij mensen zijn erg gehecht aan onze
gewoonten en ik ben een goed voorbeeld van die algemene regel. Ik draag mijn
schoenen twintig jaar, mijn cardigans tot ze van mijn lijf vallen, een nieuwe
jas koop ik wellicht nooit meer. De kans is klein dat ik nog aan nieuwe hobbys
begin of dat ik de oude laat. Mijn ontbijt is een vast ritueel van vers geperst
citrussap en ontbijtgranen met melk, gevolgd door de pilletjes voor het hart en
de slechte cholesterol. Rond kwart na tien drink ik een kop bancha thee, na de
broodmaaltijd op de middag een kop cafeïnevrije espresso, rond half vier een
kop kukicha thee. s Avonds kook ik, daarna doen we de vaat met de hand, onze
vaatwasmachine hebben we van de hand gedaan aan familie. Vervolgens kijken we naar
het journaal op tv, soms naar educatieve of culturele programmas, vooral op
BBC, of naar de klassieke muziekzender Mezzo, of luisteren we gewoon naar muziek
op radio of cd, Lut met een kruiswoordpuzzel, ik met een boek. Op
zaterdagvoormiddag doen we inkopen in een klein grootwarenhuis in het naburige dorp.
Onze huiselijke gewoonten worden zelden
onderbroken, we hebben blijkbaar meer behoefte aan de rust van onze vaste
gebruiken dan aan de mogelijke opwinding van verrassingen of uitzonderlijke
gebeurtenissen.
Een nadeel daarvan is, dat als er dan toch
plots iets gebeurt, je er onwennig op reageert, dat het je meer aangrijpt dan
normaal is. Onverwacht bezoek, gebeurtenissen in de familie of in de buurt,
zelfs feiten in het nieuws zijn al voldoende om de spanning te doen stijgen. De
media doen er trouwens alles aan om een en ander zo op te kloppen dat zelfs
triviale zaken kunstmatig een belang krijgen dat wij ze zelf niet zouden geven.
Een voorbeeld.
Sinds vier weken is Vlaanderen in de ban van
de zogenaamde parachutemoord en van de Marollenmoord. Het zijn rechtszaken voor
een hof van assisen, dus met een volksjury. In het ene geval gaat het
(wellicht) om een passionele moord op een liefdesrivale, in het andere
(wellicht) om een gewelddaad van een jonge drugsverslaafde. De beide kwesties
hebben voor mij slechts een zeer relatief belang. Ik weet dat dergelijke zaken
gebeuren, helaas, maar de details van de concrete gevallen interesseren me
niet. Ik lees nooit kranten of magazines en kijk ook niet naar reportages over
dergelijke kwesties op tv. Het zijn randverschijnselen in de maatschappij die
wat mij betreft slechts een eenmalige vermelding verdienen in het
nieuwsoverzicht. Ik heb dus al weken lang uitvoerig de gelegenheid om mij te
ergeren aan de misplaatste aandacht die de media aan die kwesties geven.
Een ander voorbeeld. België heeft 129 dagen
na de parlementsverkiezingen nog steeds geen regering, er is zelfs geen
uitzicht op een mogelijk begin van een regeringsvorming. De reden daarvoor is
zeer eenvoudig: de verkiezingsuitslag heeft duidelijk aangetoond dat
Vlaanderen, Wallonië en Brussel drie zeer verschillende entiteiten zijn, op werkelijk
alle gebied. Men probeert wanhopig te doen alsof dat niet zo is en een federale
regering te vormen, maar dat kan onmogelijk lukken. Een Belgische regering moet
immers algemene wetten maken en een algemeen beleid voeren voor het hele land,
terwijl de Franstaligen een (links) beleid wensen dat voor hen geschikt is,
terwijl de Vlamingen een (rechts) beleid willen dat voor Vlaanderen past. Geen
van beiden wil dat de andere bepaalt wat in de eigen regio gebeurt. Een
vergelijk is niet meer mogelijk en het is ook niet wenselijk: we zijn drie
verschillende regios, er zijn geen Belgische oplossingen voor onze problemen,
het moet maatwerk zijn voor elk van de drie. Een zeer verregaande autonomie op
vrijwel alle vlakken is dus de enige oplossing en daarover is iedereen het
eens.
Het probleem is echter dat men die
autonomie wil regelen binnen een Belgisch staatsbestel. De discussie wordt
gevoerd naar aanleiding van de vorming van een federale regering, terwijl ze
zou moeten gevoerd worden door de democratisch verkozen parlementen van de drie
regios. Maar die houden zich zeer ver van die discussie en doen gewoon hun
werk voor die aangelegenheden waarvoor de autonomie al een feit is.
Men kan er dus niet uitgeraken en iedereen
weet dat, iedereen beseft dat het zo niet verder kan. Zelfs als er nu nog een
keer een laatste compromis bereikt wordt, wat weinig waarschijnlijk is, zal dat
niet lang standhouden. We gaan naar autonome regios, onvermijdelijk. De vraag
is alleen wanneer en hoe.
Sinds maanden maak ik me dus dagelijks druk
over de zinloze show die opgevoerd wordt voor de televisiecameras en microfoons
en in kranten en tijdschriften. Men kent de problemen en men weet wat de eindoplossing
zal zijn. Maar men gaat toch door met de klassieke onderhandelingen voor de
vorming van een federale regering, alsof we nog in 1830 zijn. Geen wonder dus
dat ik het ook op dat punt behoorlijk op mijn heupen krijg, zeker als de oppermalloot
van de socialistische vakbond ons na de zoveelste ergerlijke treinstaking ook
nog eens komt vertellen dat de Vlaamse linkse politieke partijen één front
moeten vormen met de Waalse, veeleer dan met de Vlaamse! Die man hoort thuis in
een reservaat, een psychiatrische instelling of in Noord-Korea.
Ook de houding van de Franstalige politici
is ronduit ergerlijk. Zij zien elke Vlaamse eis voor autonomie (terecht) als
een bedreiging van hun onrechtmatig verworven rechten. Maar dat is precies
autonomie: je eigen boontjes doppen en niet afhankelijk zijn van anderen, als
het goed gaat of het slecht. Men is in Vlaanderen niet meer bereid tot
verregaande overdrachten van de ene regio naar de andere. Aangezien het niet
lukt om binnen België een billijke verdeling van de middelen af te spreken op
basis van objectieve criteria, zit er niets anders op dan het land te verdelen
en elk onze zin te doen.
Wij hebben Wallonië of Brussel niet nodig.
Wij voelen ons niet met hen verbonden, er zijn geen emotionele banden, wij zijn
geen oewaarde landchenoten. En dat wij hen ooit nodig zouden kunnen hebben,
dat zij ons van de ondergang zouden redden, dat is om meer dan één reden erg
onwaarschijnlijk: ze hebben ons nog nooit geholpen, hebben ons altijd
uitgebuit; zij zijn met drie miljoen, wij met zes miljoen; zij zijn ons niet gunstig
gezind, nooit geweest en ook nu niet, want zij weigeren ons het zelfbestuur dat
wij al zo lang opeisen.
Het zal mijn lezers geenszins ontgaan zijn
dat ik me ook mateloos opwind over godsdienst en religie. Steeds meer mensen
wenden zich af van de kerk en dat is een goede evolutie. Maar uit eigen
ervaring weet ik dat het niet simpel is om zomaar definitief en volledig te
breken met een kerkelijk verleden. Het is een proces dat zou moeten begeleid
worden, want de banden waren heel intens en diep, een leven lang. Ik meen ook
dat onverschilligheid geen alternatief is voor kerkelijkheid. Ik wil iets in de
plaats, maar dat is veel gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ik probeer nu al drie
jaar enig contact te krijgen met lotgenoten, maar heb daarin nog geen enkel
concreet resultaat geboekt. Ik wil graag gelijkgezinden ontmoeten, met hen
praten of corresponderen; ik wil me inzetten voor een vrijzinnige,
humanistische maatschappij, ik wil deelnemen aan manifestaties en samenkomsten
en vieringen, ik wil me dienstbaar maken in een niet-confessionele samenleving.
Maar dat lukt me absoluut niet. Jammer.
Naast deze grote of ernstige ergernissen
zijn er ook nog enkele mindere, maar die toch bijdragen tot de malaise. Door
een jarenlang gebrek aan lichaamsbeweging en eindeloze uren gebogen over boeken
of starend naar een computerscherm, zittend in een zetel, heb ik een heel stramme
nek gekregen en dat is echt wel hinderlijk. Het is vervelend als je lichaam
tegen wringt bij je hobby: lezen en schrijven.
We hebben ons recentelijk een laptop aangeschaft,
dan kunnen we allebei ongestoord computeren. Daarbij hoort ook een draadloze internetverbinding
en een lokaal netwerk, natuurlijk. Met enige moeite heb ik dat geïnstalleerd.
Maar nu zijn er allerlei compatibiliteitsproblemen en conflicten tussen
toestellen en programmas en dat is veel minder gemakkelijk op te lossen als je
geen specialist bent. Een laptop heeft geen muis maar een pad, een kleine
zone aan het toetsenbord waarop je kan klikken en vegen en schuiven Dat is
even wennen, wellicht zelfs langer dan even, want aan mijn rechterhand ben ik
20% gehandicapt na een val met de moto en een Sudek-episode. Ik voel allerlei
krampen en stijfheid door die ongewone bewegingen en houdingen.
En dan is er het Zaans klokje dat ik ooit kocht
in de brocante: plots stilgevallen. Een reinigingsbeurt en wat zuinig
aangebrachte olie brachten soelaas, maar dan viel plots de haak waaraan het
ophing uit de muur en daar gaapt nu een vrij aanzienlijk gat, dat zich maar
moeilijk laat vullen op een manier die toelaat om er weer een plug in aan te
brengen. Dus ligt het klokje nu al enkele weken stom en triest te wachten en mis
ik mijn dagelijkse gewoonte om de gewichten op te trekken en het vrolijke belletje
op het halve en het volle uur. Enkele dagen later kreeg ook het Kundo-klokje kwalijke
kuren: zomaar stilvallen; dat zal ook reinigen en oliën worden, maar dat is een
erg delicate zaak: de ronddraaiende slinger hangt op aan een stalen draadveer
en voor je het weet, knapt die af
Deze zomer heb ik verzuimd om wat buitenschilderwerk
te doen aan ramen en deuren en ook enkele kleine herstellingen aan de goten
weeral uitgesteld. Nu is het daarvoor te vochtig en te koud, het zal dus
volgend jaar moeten gebeuren, maar dat zeg ik nu al enkele jaren
We hebben nu gescheiden riolering in de
straat en we moeten daarop aansluiten. De gemeente draagt voor duizend euro bij
en we zouden een schatting van de kosten krijgen, maar die is er nog niet. De
oprit is in asfalt, dat zal dus breekwerk worden, geen aangenaam vooruitzicht.
Als ik dat zo allemaal bijeen zie, dan denk
ik enerzijds: waarover maak ik me druk? Maar anderzijds begrijp ik ook wat beter
waarom ik me niet helemaal lekker voel. Er is namelijk een irritante verstoring
van de normale gang van zaken, van de vaste gebruiken in ons gezinnetje en dat
wringt bij het gewoontedier dat ik ben. Langs de andere kant is er een
ongelooflijke lethargie en een manifeste onwil om iets te veranderen in dit apenland
van ons en om de politieke en ideologische problemen eindelijk een deugdelijke
oplossing te geven en voorgoed een einde te maken aan de kerkelijke
overheersing in Vlaanderen.
Het is wellicht die tegenstelling in mij
die de oorzaak is van mijn ongemak. Van sommige dingen in mijn directe omgeving
wens ik helemaal niet dat ze veranderen, voor andere, meer algemene en principiële
kan het voor mij niet snel genoeg gaan.
Ik hoop, lieve lezers, dat ik jullie niet
verveeld heb met deze jeremiade. Misschien heb je jezelf er een beetje in
herkend en heb ik je zo wat geholpen om de relativiteit van de dingen in te zien.
Dat ik het allemaal eens heb mogen zeggen/schrijven heeft op mij hopelijk een gelijkaardig
effect.
Zondag laatst, 3 oktober was het zelfs te warm om in de volle zon te zitten en ook vandaag zijn de temperaturen hoog voor de tijd van het jaar.
Toch is de kentering begonnen. De reden daarvoor moeten we zoeken in de beweging die de aarde in de loop van één jaar maakt om de zon. Als je die omloop ziet als een platte schijf, met de zon in het centrum, dan staat de as waarrond de aarde op zichzelf draait schuin tegenover dat vlak. Probeer het eens met een sinaasappel: hou hem schuin en maak een draaiende beweging rond je vuist. Je merkt meteen dat nu eens het noorden dichter bij het centrum staat, dan weer het zuiden. De extremen liggen rond 21 december, dan is het bij ons putteke winter en zijn de nachten twee keer zo lang als de dagen; en 21 juni, midzomer, de langste nacht. Daartussen heb je de lentenachtevening op 21 maart en de herfstnachtevening op 21 september, dan zijn de dagen en de nachten even lang, elk twaalf uur. Dit jaar viel de herfstnachtevening of equinox op 23 september, om 3.09 uur, om precies te zijn.
De natuur past zich constant aan aan de stand van de aarde tegenover de zon. Het korten van de dagen en het feit dat de zon ook minder hoog aan de hemel staat op de middag is een signaal dat planten en dieren niet missen. De zwaluwen zijn uitgeweken naar het zuiden. De teunisbloemen doen een laatste poging om nog enkele felgele bloemen te laten ontluiken in de avondschemering. De blaadjes van de berken verkleuren en de berkenzaadjes verstoppen zoals elk jaar de afvoerpijp van het plat dak. Vette kruisjesspinnen weven hun indrukwekkend web, grote en kleine paddenstoelen schieten op in het bos achter de tuin. De meesjes en de heggenmus die in de zomer de voederplank geen blik waardig gunden, komen nu af en toe eens kijken of er iets naar hun gading ligt, de merels vinden blijkbaar nog genoeg ander voedsel. De zilver- en goudwinden en de goudvissen in de vijver zoeken het donker van het diepere water op en komen nog enkel naar boven als ze me horen aankomen met wat kruimels van de tafel. De asters halen het paars en purper in de tuin en doen ons al denken aan Allerheiligen. Het gras van het gazon is toch weer groen na een droge, hete zomer, toen we er zeker van waren dat het definitief verdord was. Binnenkort volgt wellicht de laatste maaibeurt voor de winter. Sommige tuinkruiden, zoals het bonenkruid, de (het?) bieslook, de basilicum, de peterselie en de marjolein zijn uitgebloeid en weggesnoeid, andere staan nu op hun mooist: de rozemarijn, de dragon, de tijm. De bruidssluier bloeit, met daartussen de bloedrode blaren van de wilde wingerd. Straks verkleuren alle blaren en na de eerste nachtvorst vallen ze in groten getale af.
Het is een afweermechanisme: al wat kwetsbaar is wordt opgegeven om het overleven mogelijk te maken. Het lijkt of alles afsterft, maar wij weten wel beter: na de onvermijdelijke dorre winter volgt weer de lente en de zomer, de natuur gaat niet dood, maar gaat in een winterslaap.
Wij mensen doen daar niet aan mee: in het najaar komen we weer op gang na de zomer en de schoolvakantie. Allerlei culturele activiteiten beginnen dan opnieuw en trekken talloze klanten. Ook in de winter zijn wij mensen zeer actief, er is altijd wel wat te doen, herfstvakantie, wintervakantie, kerstmarkten, langlaufen, we zitten niet stil. We passen ons aan aan de seizoenen, we neutraliseren ze om ons gewone leven voort te zetten. We zetten de verwarming aan, we kleden ons warmer, we laten de jaarlijkse griepspuitjes zetten. We genieten van de seizoenen, omdat we weten dat ze elkaar opvolgen, keer op keer. Het zijn niet onze seizoenen, wij mensen hebben een ander ritme.
De evolutie die zich in de natuur op één jaar voltrekt, bijvoorbeeld in een teunisbloem of een zonnebloem, van zaadje tot spectaculaire bloem en dan terug tot helemaal niets verdord of weggerot, die is bij ons uitgespreid over een mensenleven. We lijken meer op bomen, die leven ook langer dan één jaar, maar dan zonder de winterpauze. Wij gaan gewoon door, wij doen geen winterslaap. Maar net als voor de bomen komt er ook een moment dat wij beginnen af te takelen. Je merkt het aan kleine dingen, het gaat heel geleidelijk, onmerkbaar bijna. Je doet wat vaker een middagdutje, je bent wat sneller moe. Je denkt dat je nog even ver kan wandelen of fietsen als vroeger, maar je stelt pijnlijk vast dat dat niet zo is. Je gewicht neemt toe, je krijgt een buikje of vetkussentjes, de eerste rimpels verschijnen en ook de grijze haren. Je doet het wat kalmer aan op alle gebied, ook in bed.
Voor mensen is de herfst het begin van het einde. We weten dat een definitief afscheid ons wacht, voor ons is er geen nieuwe lente, de winter is voorgoed. We beseffen dat het leven zelf voortgaat, in onze kinderen als we die zelf hebben en ook over heel de aarde in bonte verscheidenheid. Wij zullen er dan niet meer zijn, we hebben onze beurt gehad, anderen zullen na ons proberen om het even goed te doen, of beter, of misschien ook wel minder goed, generatie na generatie, tot over een miljard jaar de zon aan haar doodstrijd begint en het hier te warm wordt voor de mens. Misschien zijn er hier dan zelfs al lang geen mensen meer, of zelfs geen leven op deze aarde, hebben we elkaar uitgemoord of de natuur helemaal verpest. Misschien zijn we massaal vertrokken naar andere planeten, of hebben we ons verstopt diep onder grond.
De herfst brengt bij mij weemoedige overpeinzingen teweeg, gedachten aan vergankelijkheid en de rustige zekerheid dat niets oneindig is.
Categorie:levensbeschouwing Tags:natuur
22-09-2010
De Verlichting vandaag, Ludo Abicht
Ludo
Abicht, De Verlichting vandaag, 199 blz., Houtekiet, 2007, tweedehands bij de Slegte of In t Profijtelijk Boeksken, 8
Dit is, het moet gezegd, in de eerste
plaats een mooi uitgegeven boek, handig formaat, niet te groot en niet te
klein, een aangename lettergrootte, zeer scherp gedrukt, perfecte bladspiegel, stevig
papier, goed gebonden, sobere, heldere gladde kaft. Waren alle boeken maar zo
goed uitgegeven!
Over de inhoud ben ik dan weer minder te
spreken. Ik vind dat Ludo Abicht (°1936) er zich te gemakkelijk van af gemaakt
heeft. Hij steunt, zoals hij zelf zegt, op de monumentale studies van Jonathan
Israel, die ik hier ook besprak. Daarnaast heeft hij nog enkele recente en
minder recente werken geraadpleegd en presenteert ons daarvan bondig de
hoofdstellingen of conclusies. Dat alles praat hij aaneen op een naar mijn
smaak weinig gestructureerde manier. Wie er de geciteerde auteurs zou op
naslaan, zou wellicht merken hoe zeer Abicht schatplichtig is aan zijn bronnen.
Twee boeken en een schaar en een derde boek is klaar
Waar hij zelf aan het woord is, laat hij
zich drijven op zijn wijdlopige gedachten, nu eens aansluitend bij historische
details die hij zonder enige toelichting vermeldt, en passant, (zoals de obscure
Ericus Walten, die in een Nederlandse gevangenis stierf in 1697, wachtend op
zijn proces op beschuldiging van blasfemie), dan weer bij de actualiteit zoals
het hoofddoekendebat. Dat levert voortdurend letterlijk en figuurlijk teksttapijten
op, bladzijden lange uitweidingen zonder enige typografische onderbreking.
Ludo Abicht heeft jammer genoeg een grotendeels
overbodig, nutteloos boek geschreven, meen ik. Wellicht is het de weerslag van
lezingen die hij her en der gehouden heeft: het is altijd leuk als je na afloop
je boek te koop kan aanbieden. De ondertitel van dit boek zou kunnen luiden:
grasduinen in de bibliografie over de Verlichting. De geïnteresseerde lezer kan
maar beter een van de vele originele werken lezen, in de eerste plaats Jonathan
Israel, zijn Radicale Verlichting is
ook in het Nederlands verschenen. Voor een goede inleiding is het werk van
Abicht te algemeen, te vaag en te weinig overzichtelijk en niet nauwgezet
genoeg, dan ben je zelfs beter af met Wikipedia.
Herhaaldelijk hoor je de vraag stellen,
zoals ook in dit boek, naar de betekenis van de Verlichting voor onze tijd. Dat
geeft de indruk als zou de tijd van de Verlichting (1648-1789) een voorbeeld
kunnen of moeten zijn voor de huidige tijd. Enige historische kennis van die periode
moet ons wel van het tegendeel overtuigen. 1648 was wel het formeel einde van
de Dertigjarige godsdienstoorlog in Duitsland en de Tachtigjarige
onafhankelijkheidsoorlog van de noordelijke Nederlanden, maar de wereld was een
ruïne. In Duitsland was de bevolking gereduceerd van 17 tot 9 miljoen! In
Engeland heerste burgeroorlog, Cromwell liet de koning onthoofden. In Frankrijk
raasde de Fronde door Parijs. Rusland streed tegen de Polen, Polen tegen de
Zweden, de Britten tegen de Nederlanders, Spanje tegen Frankrijk. In 1660
begint de heerschappij van Louis XIV en ook in andere landen viert het koninklijk
absolutisme hoogtij. De Turken belagen Europa onophoudelijk. In 1685 eindigt de
godsdienstvrede in Frankrijk met de herroeping van het Edict van Nantes. Het harde
kapitalisme steekt overal de kop op, de infame slavenhandel bloeit, de plunderende
kolonisatie neemt een hoge vlucht. De Habsburgse, de Oostenrijkse en de Spaanse
troonopvolgingen storten Europa in eindeloze oorlogen. Frankrijk en Engeland
bekampen elkaar om de wereldheerschappij en om Noord-Amerika, dat zelf strijdt om
zijn onafhankelijk van Engeland. En de periode eindigt met de Franse Revolutie,
die heel Europa in lichterlaaie zet.
Het is duidelijk: de Verlichting was niet
voor iedereen een Gouden Eeuw, ook al heet ze zo in de noordelijke Nederlanden.
Wat bedoelt men dan, als men de Verlichting als een voorbeeld wil stellen?
Ongetwijfeld verwijst men dan naar de
ideeën die in die periode opgang maakten. Dat was in de eerste plaats wat Kant
samenvatte in de spreuk: sapere aude!
Durf denken! Het was een oproep aan eenieder, maar toch vooral aan de hoogst
geschoolden, om zich niet te verlaten op gezagsargumenten van de vorst of de
kerk, maar om zelf na te denken over de wereldlijke en de kerkelijke macht. Dat
gebeurde al met groeiend succes in de filosofie, de wetenschappen, de kunst, de
literatuur en de muziek en het kon niet anders als moest dat overslaan naar de
politiek. Men spreekt gemeenlijk van de primauteit van de Rede, de ratio, het basisprincipe van het
rationeel denken. Elke mens is in staat om zijn verstand te gebruiken, als
individu. Men hoeft niet te buigen voor de willekeur van de machthebbers, men
kan zelf ontdekken wat goed en slecht is en men mag zich op basis van die eigen
overtuigingen verzetten tegen onrechtvaardige of onredelijke wetten,
individueel of georganiseerd.
Het is zeker zo dat die ideeën tijdens de
Verlichting naar voren kwamen, maar het is niet zo dat er voorheen geen
kritische geesten waren, denk aan de klassieke oudheid en haar herleving in de Renaissance
en het Humanisme. Ook binnen het christendom was er al lang voor de Verlichting
regelrechte opstand tegen het gezag, denk aan Luther en het protestantisme.
Het is evenmin waar dat die revolutionaire
ideeën toen meteen al tot grote omwentelingen hebben geleid of het openbaar
leven bepaalden: de geschriften van de coryfeeën van de Verlichting werden altijd
anoniem gepubliceerd en meestal meteen verboden en verbrand.
Er zijn bibliotheken vol geschreven over
wat Verlichting precies is, en wat men met de Rede bedoelt. Het is dus
allerminst zo dat de principes en de verwezenlijkingen van de Verlichting voor
het grijpen zouden liggen, dat het volstaat om er kennis van te nemen en ze
zonder meer over te nemen als leidraad voor de 21ste eeuw.
Behoudsgezinde krachten wijzen er overigens fijntjes op dat de principes van de
Verlichting ook rechtstreeks en onvermijdelijk geleid hebben tot de terreur van
de Franse Revolutie en op langere termijn tot de waanzin van de Eerste
Wereldoorlog en tot het extreme nationalisme en socialisme van Hitler, Stalin,
Mao en Pol Pot
Ook het zo geroemde ideaal van het
individualisme heeft een schaduwkant. Reeds in de Romantiek bleek dat dit kan
leiden tot het volgen van de meest waanzinnige en duistere krachten die in de individuele
mens aanwezig zijn. Als individuen zoals Hitler, Stalin en konsoorten de macht
grijpen, sleuren ze de hele wereld mee in hun paranoia.
We moeten dus voorzichtig zijn als we de
Verlichting als een model bekijken voor onze eigen tijd. We moeten oog hebben
voor de aberraties waartoe Verlichtingsideeën geleid hebben en nog kunnen leiden.
We moeten zelf nadenken, ja, natuurlijk, maar de ene denkt al beter of langer
na dan de andere. We moeten leren nadenken en daarvoor is het nuttig na te gaan
wat anderen voor ons zoal gedacht hebben over belangrijke vragen. Het is ook
noodzakelijk om onze eigen gedachten voortdurend te toetsen aan die van
anderen: de waarheid ontstaat uit de botsing of de convergentie van ideeën. Dat
veel mensen het zelfde denken is op zichzelf geen garantie voor de waarheid,
denk aan de (georganiseerde) massahysterie rond leiders als Hitler, Stalin en
Mao. En afwijkende ideeën, zoals die van grote genieën als Copernicus, Galilei,
Newton of later Einstein kunnen dichter bij de waarheid zijn dan die van de (misleide)
massa.
De Rede is geen menselijk vermogen dat we
nauwkeurig kunnen onderscheiden van andere geestelijke eigenschappen, noch
een systeem dat iedereen in absolute en onfeilbare mate ter beschikking heeft,
dat men kan inschakelen als een toestel om zo regelrecht op de enige en
universele waarheid af te stevenen. Het is allemaal veel complexer dan dat.
We moeten er ook rekening mee houden dat
denken, zelfs lang en diep, op zichzelf helemaal niets betekent, als er geen
actie aan gekoppeld is. De mens is een denkend wezen, ja, maar de mens is in de
eerste plaats een arbeidend wezen; we moeten, willen we in leven blijven, zorgen
dat we genoeg te eten en te drinken hebben, dat we beschut zijn tegen de
omgeving &c. Ons verstand kan ons daarbij uitstekend helpen, maar het werk
moet nog steeds gebeuren. Daarbij zal het ons telkens weer opvallen dat de
praktijk altijd aanzienlijk verschilt van de theorie. De toets van de praktijk
is vaak het einde van de theorie.
Ook het individu mogen we niet op een piëdestal,
een voetstuk plaatsen. Zowel de primitieve mens als die van de 21ste
eeuw kan niet zonder zijn medemens. We moeten dus, als individuen weliswaar,
samen denken en samen werken, willen we het leven hier op aarde een beetje
leefbaar maken. Dat betekent dat we wel solidair moeten zijn, maar tevens dat
de groep nooit belangrijker mag zijn dan het individu. Wij zijn individuen, met
onvervreemdbare rechten, maar we zijn hier niet alleen: ook de anderen zijn
hoogheilige individuen en die gelijkheid beperkt de vrijheid van elkeen. Het is
enkel in solidariteit dat we in staat zijn om als echte mensen te leven.
Daarmee hebben we, als vanzelfsprekend, de
grote principes van de Verlichting nogmaals op een rijtje gezet: vrijheid,
gelijkheid en solidariteit. Als we alleen dat al zouden onthouden en ook in de
praktijk brengen, dan waren we al een goed eind op weg, op de goede weg zelfs.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
15-09-2010
Iris Murdoch
Iris Murdoch, een naam die ons vertrouwd in
de oren klinkt. Toch moet ik bekennen dat ik nog geen enkele van haar talrijke
romans gelezen heb. Ik herinner me wel de pakkende film, Iris, die over haar leven gemaakt is in 2001, met Kate Winslet en
Judy Dench in de eponieme rol, naar de memoires van haar man, John Bayley, zelf
ook auteur, professor Engelse literatuur en literair criticus.
Jean Iris Murdoch werd geboren in Ierland
in 1919, maar ze verhuisde met haar ouders al op zeer jonge leeftijd naar
London. Ze bezocht er de beste scholen en deed nadien klassieke en filosofische
studies Oxford en Cambridge. In 1938 werd ze lid van de Britse communistische
partij, zoals wel meer intellectuelen van haar generatie. In 1942 verliet ze de
partij officieel, om een functie te kunnen opnemen in de Britse Treasury. Na de oorlog was ze actief in de
UNRRA, de afdeling van de Verenigde Naties die zich bezighield met
herstelprogrammas, onder meer in België en in Oostenrijk. In 1948 keerde ze
terug naar Oxford, waar ze Fellow
werd aan St. Annes College. In 1956 trouwde ze met John Bayley.
Haar eerste roman verscheen in 1954, Under the Net. Ze schreef daarna nog 25
andere werken, meestal romans, maar ook twee gedichtenbundels, enkele
toneelstukken en vijf filosofische werken, aansluitend bij haar leeropdracht in
Oxford. Ze werd meermaals bekroond met belangrijke literaire prijzen, onder
meer de Booker Prize voor The Sea, the
Sea (1978). In 1976 werd ze gelauwerd met een CBE, in 1987 werd dat zelfs
een DBE, Dame Commander of the British
Empire, zodat ze zich Dame Iris
mocht (laten) noemen.
Vanaf 1995 werd haar werk gehinderd door de
eerste verschijnselen van wat de ziekte van Alzheimer zou blijken te zijn. Ze
stierf in 1999, 79 jaar oud.
Ik weet niet meer waar en wanneer, maar
onlangs pikte ik tweedehands een boek van haar op: Metaphysics as a Guide to Morals (1992), in de Penguin paperback
uitgave, 1993, 520 pp. kleine druk. Het is de bewerking van de Gifford Lectures die ze in Edinburgh gaf
in 1982. Klik hier voor meer over die beroemde reeks van lezingen die nog
steeds jaarlijks plaatsvindt: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=697991.
Het is duidelijk dat ze nog jaren gewerkt
heeft aan de oorspronkelijke tekst van die lezingen en zeer veel heeft
toegevoegd, ook omwille van de veranderende omstandigheden, zoals de val van de
Berlijnse Muur en van de Sovjet-Unie in 1989. Toch blijven er op vele
bladzijden talrijke levendige sporen over van de lezingen zelf.
Verwacht van mij geen samenvatting van deze
kanjer, dat is een onmogelijke opdracht. Ik ben met de lectuur ervan begonnen
op 24 augustus en ben er dagelijks diep in verzonken geweest tot 12 september
2010, dat is volle drie weken, tijdens dewelke ik niets anders gelezen heb en
nauwelijks iets geschreven. Dat geeft je een idee van de intensiteit van deze
ervaring en ook van de intellectuele uitdaging. Het is voorwaar geen
gemakkelijk boek. Niet dat de auteur het moeilijk maakt, integendeel. Het is zeer
vlot en boeiend geschreven, in een uiterst levendige stijl, je hoort haar als
het ware de tekst debiteren voor een aandachtig luisterend publiek van
universiteitsstudenten, professoren en andere belangstellenden die zijn
opgedaagd om een beroemde romanschrijfster de Gifford Lectures te horen
houden.
De materie, zoals de titel aangeeft, is de
oorzaak van de hoge moeilijkheidsgraad: metafysica en moraal, dat zijn de grote
levensvragen. Wat is er, wat bestaat er? Hoe kunnen we het kennen? Is er een
God? Wat is religie, godsdienst? Hoe moeten we leven? Wat is goed en kwaad?
Iris Murdoch is altijd bezig geweest met
Plato en ze heeft over zijn filosofie opvattingen die min of meer afwijken van
wat vele andere filosofen over hem denken en schrijven. Ik ben geneigd om haar
daarin een heel eind te volgen. Het is immers ook altijd mijn ervaring geweest
bij het lezen van Plato dat hij wel voortdurend over de Ideeën en het Absolute
en het Volmaakte spreekt, maar daaraan nooit echt een echt bestaan toekent, een
vorm van zijn die hoger zou zijn dan die van ons, mensen, op deze wereld. De
allegorie van de grot verklaart men meestal als zouden wij hier op aarde
slechts vage schaduwen zien van de werkelijkheid. Ik heb dat nooit zo begrepen.
Die allegorie gaat over het kennen, niet over het zijn. Plato leert ons dat we
verder moeten kijken, dat we het algemene moeten zien achter het singuliere,
het volmaakte achter het onvolkomene, maar steeds met de bedoeling om de
werkelijkheid hier op aarde, de enige die er is, beter te kunnen begrijpen. Hij
vraagt aandacht voor de hogere vermogens van de mens, ons verstand, onze
emoties, ons moreel aanvoelen, ons artistiek gevoel. Op die thematiek komt
Murdoch voortdurend terug, wijzend op relevante teksten van Plato zelf en op
afwijkende meningen van andere auteurs.
Als studente heeft Iris Murdoch nog les
gekregen van Wittgenstein en dat is ook goed te merken in dit boek. Vele
bladzijden zijn aan zijn denken gewijd, ook al volgt ze hem zeker niet overal.
Aangespoord door wat ik bij haar over hem las, heb ik een tweedehands exemplaar
van de Tractatus Logico-Philosophicus gekocht,
tweetalig Duits-Engels. Ik ben benieuwd hoeveel ik zal begrijpen van dit notoir
onleesbaar werk, waaruit iedereen de laatste regel kent: Wovon man nicht sprechen kan,
darüber muss man schweigen.
Een andere filosoof die Murdoch blijkbaar
fascineerde was Schopenhauer, ondanks zijn kwalijke faam als misogyne denker.
Zij schrijft heel welwillend over hem en meteen ook verhelderend, je krijgt
meteen zin om hem te gaan lezen, maar ik herinner me dat mijn laatste poging om
dat te doen, enkele jaren geleden, mij er niet toe aangezet heeft om daar lang
mee bezig te zijn. Dat is het interessante en aangename aan een boek als dit:
het haalt het beste uit de gedachten van grote namen naar voren, zonder dat je
je eigenhandig door de duizenden duistere bladzijden moet worstelen van de
auteurs zelf. Filosofieonderricht aan de hand van een professionele filosofe én
eminente schrijfster als Iris Murdoch is een plezier. Ik heb in drie weken meer
geleerd dan in twee jaar aan de universiteit
Zij heeft ook veel gedaan voor de
bekendmaking van Sartre en het Franse existentialisme in het Engelse
taalgebied. Ze schreef al over hem in 1953! Ook hij passeert meermaals de revue
in dit werk, maar kan duidelijk op minder instemming rekenen dan Schopenhauer
of Wittgenstein of zelfs Derrida, de vader van het structuralisme. Van deze
laatste neemt ze afstand als het gaat om zijn esoterische teksten, maar ze
volgt hem heel ver waar hij de taal als de basis van het denken ziet.
De minst bevredigende passages zijn die
over het bestaan van God. Wellicht voelde de auteur zich enigszins moreel
verplicht door de gelegenheid, de Gifford
Lectures, die toch (zouden moeten) handelen over theodicee, het bewijzen
van het bestaan van God op basis van de wereld die wij kennen, om dat bestaan
van God niet al te expliciet af te wijzen. Toch is het zeer duidelijk dat zij
niet gelooft in de persoonlijke God van het christendom. Haar terloopse
pogingen om daarvoor een afgezwakte versie aan te reiken, zijn niet
overtuigend, alsof ze lip service
doet zonder veel overtuiging.
De lange tekst over het Ontologisch
godsbewijs van Anselmus van Canterbury is interessant, maar mist het
vernieuwend karakter en de originaliteit van haar andere benaderingen. Het
lijkt een min of meer kunstmatige poging om te redden wat er te redden valt,
maar zoals Kant al aantoonde is dat niet bijster veel: elk filosofisch
Godsbewijs is een tautologie, het bewijs zit al vervat in de uitgangspunten en
is dus niet meer dan een handig maar faliekant taalspelletje, zonder
existentiële waarde. Geen enkele ongelovige is ooit overtuigd door een
filosofisch godsargument, geen enkele gelovige heeft daaraan ook maar enigszins
behoefte.
Haar verwijzingen naar de mystiek en naar
Buber tonen andere mogelijke benaderingen van het Absolute, maar het is vooral
in een vrijwel continue confrontatie en dialoog met Kant dat zij op zoek gaat
naar de vaste grond voor morele principes. Zij kan slechts ten dele vrede nemen
met Kants plicht, ook al interpreteert ze terecht dit begrip zo ruim
mogelijk: geen domme, onnadenkende regels die van buitenaf opgelegd zijn en
blindelings moeten uitgevoerd worden met Pruisische discipline, maar een
overtuiging dat het nodig is om steeds en overal het goede te doen.
Haar eigen opvatting, die ze nergens
expliciet uiteenzet, maar die overduidelijk blijkt uit haar gesprek met de hele
geschiedenis van de theologie en de filosofie, is complex. Zij weigert terecht een
onderscheid te maken tussen kennen en handelen: het is niet omdat men weet wat
juist is, dat men het ook doet. Daarom probeert zij het koude rationele kennen
dat Kant voorstaat en dat geen enkele mogelijkheid laat voor morele principes,
te combineren met een humaniserende benadering van de wereld. Wanneer wij naar
de wereld kijken, maken wij meteen ook een oordeel, een moreel oordeel; onze
blik is niet abstract, maar geëngageerd. Wij spreken ons steeds uit over wat we
zien, beoordelen het als goed of slecht, aangenaam of pijnlijk, vriendelijk of
bedreigend.
Bij het lezen heb ik, vanuit mijn eigen
lectuur, scherp het gemis aangevoeld van elk spoor van evolutionair denken. Darwin
komt niet voor in het boek, zijn naam staat niet in de Index, noch is er enige verwijzing naar Richard Dawkins, terwijl
zijn drie fundamentele werken al verschenen waren toen Murdoch deze lezingen in
1982 hield of dit boek publiceerde (1992): The
Selfish Gene (1976), The Extended
Phenotype (1982), The Blind
Watchmaker (1986). Daardoor blijft de auteur op zoek naar vaste grond,
zowel voor haar epistemologische opvattingen, de vraag naar wat wij kunnen
kennen, als voor haar moraal, de vraag naar wat wij moeten doen.
Het is immers vanuit onze situatie als mens
op deze wereld dat beide principes moeten gesteund zijn. Als wij willen weten
wat wij hier komen doen, dan moeten we dat afleiden uit onze concrete situatie
en hoe die in de loop van de geschiedenis, niet alleen van homo sapiens en zijn
beschaving, maar ook die van het ontstaan van het leven op aarde, tot uiting
komt. Er is slechts één enkele grond voor de moraal en die ligt in het feit dat
wij mens zijn samen met andere mensen, dat wij deel uitmaken van alle leven op
aarde en dat wij slechts kunnen overleven door met de andere mensen samen te
werken, in respect voor alle levensvormen en rekening houdend met de
mogelijkheden en beperkingen van onze natuurlijke omgeving.
Iris Murdoch vindt nergens in de filosofie
of de theologie of de godsdienst (christelijk, joods of moslim) een antwoord op
haar vragen naar de grond van de moraal en daarin heeft ze gelijk. Haar eigen
conclusies overstijgen deze penurie, deze geestelijke armoede; de humane morele
principes die ze naar voren brengt, zijn hoogstaand, maar ze berusten niet op
expliciet geformuleerde inzichten in wat de mens is: een levensvorm die na een
lange evolutie ontstaan is uit het aller-primitiefste begin en die sinds amper
50.000 jaar aan een spectaculaire opgang begonnen is, die in de laatste drieduizend
jaar, maar vooral de laatste driehonderd jaar, en zelfs in de laatste dertig
jaar, tot een explosieve expansie heeft geleid, niet alleen van het aantal
mensen, maar ook van hun impact op de wereld en op de beschaving.
Die ontwikkelingen van de menselijke
aanwezigheid op aarde is enkel mogelijk geweest doordat onze hersenen zich
hebben ontwikkeld tot het zelfbewustzijn dat nodig is voor alle hogere functies
en het zijn die hogere functies die ons, als een overigens niet zo spectaculair
handige diersoort, toch de absolute suprematie over de aarde hebben bezorgd.
Dit boek van Iris Murdoch is een uitstekend
filosofisch leerboek, vol wijze levenslessen, en bovendien een zeer aangenaam
werk om te lezen, ook voor wie niet filosofisch geschoold is. Maar het behoort onmiskenbaar
tot de wereld en de traditie waarin zij is opgegroeid: de eerste helft van de
twintigste eeuw. Het redeneert helder maar steeds terugblikkend op de klassieke
oudheid en de middeleeuwen, meer dan op de Renaissance en de Verlichting, meer
op de 19de eeuw dan op de wonderbaarlijke wereld die zo explosief
voor haar eigen ogen ontstond op het puin van de Tweede Wereldoorlog, met de
wetenschappen die de oude grenzen definitief verlegden tot ver in de ruimte en
diep in de kern van de materie, met een technologie die het dagelijks leven en
overleven razendsnel tot op ongekende hoogten bracht, met een wereldbevolking
die meer dan verdubbelde tijdens haar leven en met de totale ineenstorting van
het wankele gebouw van de traditionele wereldopvattingen. Iris Murdoch keek in
1982 en in 1992 (zij was toen respectievelijk 63 en 73 jaar oud) terug, niet
vooruit. Zij zocht naar vaste grond in het verleden, niet in het heden. Haar
terugblik getuigt van haar grondig inzicht in de grote levensvragen en hoe die
in de loop der tijden gesteld en beantwoord werden. Uit haar eigen commentaar op
die geschiedenis blijkt ook haar diepmenselijke overtuiging en haar
fundamentele intellectuele eerlijkheid. Wellicht was zij door haar opvoeding en
de omgeving waarin zij haar leven doorbracht niet voorbereid om, op rijpere
leeftijd, nog de kwantumsprong te maken naar de toekomst die zij nochtans zag
gloren aan de kim van haar besloten wereld.
Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden
van dit boek. Tweedehandse exemplaren vind je al voor 1 Amerikaanse dollarcent
op Amazon. Ik vermoed dat heel wat mensen het boek hebben gekocht omwille van
de naam en faam van Iris Murdoch, maar na enkele bladzijden afgeschrikt zijn
door de filosofische inhoud. Jammer. Ze weten niet wat ze gemist hebben.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
13-08-2010
Monumentum
Hoe ouder ik word, hoe moeilijker ik het
heb met monumentale gebouwen. Ik bedoel kastelen, paleizen, kerken, abdijen, concertzalen,
musea en dies meer. Ze zijn me te groot, niet op mensenmaat gemaakt, niet
bedoeld om mensen onderdak te bieden, hen te beschermen tegen regen en wind. Ze
hebben een andere bedoeling: indruk maken. Ze zijn ook niet gebouwd door mensen
zoals u en ik, maar door de machtigen der aarde. En wie mag daarvoor opdraaien?
Juist: u en ik, of onze even matig bemiddelde voorouders.
Het zit blijkbaar in de mens om, wanneer
hij (of zij, maar meestal hij) zich op een of andere manier boven zijn
medemensen verheft of verheven voelt, daaraan uiting te willen geven. Met een
bijzondere status gaat steeds materieel voordeel samen: zelden zijn armen machtig
en even zelden zijn de machtigen arm.
Van in de oudheid hebben de rijke
machtshebbers grootse gebouwen opgericht: de ziggoerats of traptorens in
Mesopotamië, zoals de legendarische toren van Babel; de piramiden in Egypte
natuurlijk; de Griekse tempels, theaters en stadions; de Romeinse publieke
gebouwen zoals het Colosseum; de romaanse, gotische en barokke kerken en
kloosters; de stadhuizen en belforten; de adellijke burchten, kastelen en
landhuizen. Wie wereldse macht heeft, heeft meer dan één steen in zijn maag.
Op school hebben we geleerd dat dergelijke
gebouwen mooi zijn, prachtig, indrukwekkend, dat zij een toonbeeld zijn van
onze beschaving. Ik heb dat nooit echt zo aangevoeld.
Ik heb ongeveer mijn hele leven
doorgebracht in dergelijke gebouwen: het college in Eeklo en de kerken van mijn
jeugd; het internaat in Antwerpen; de Leuvense universiteit, eerst als student,
daarna in dezelfde gebouwen als universitair ambtenaar, de laatste tien jaar in
de imposante Lakenhallen en in de Rega-vleugel, mijn kantoor had een raam op de
bekende Oude Markt. Op weg naar mijn kantoor passeerde ik elke dag de gotische Sint-Pieterskerk
en het Leuvense stadhuis en verscheidene colleges. Ik heb eindeloos veel uren
doorgebracht in de talrijke historische gebouwen van de universiteit en de
stad. Men kan dat als een voorrecht beschouwen en dat is ook wel zo, maar ik
heb er mij nooit echt op mijn gemak gevoeld. Ik had steeds de indruk dat ik er
niet thuis hoorde.
Ik ben maar een simpele jongen uit een zeer
eenvoudig gezin. Mijn ouders hebben nooit een eigen huis gehad of een auto. Misschien
is het daarom dat al wat groter was dan een rijhuisje zon indruk maakte op
mij. Ik associeer grote gebouwen met macht en rijkdom en ik ben noch machtig
noch rijk. Het beetje invloed dat ik had en de zeer relatieve welstand die ik
heb verworven, stonden nooit in verhouding tot de omvang van de gebouwen waarin
ik vertoefde. Ik heb nooit tot de rijken en machtigen der aarde behoord. Ik
mocht in hun machtige gebouwen verblijven als ambtenaar, maar de gebouwen zijn
nooit van mij geweest, al heb ik ze steeds als een goede huisvader beheerd.
Ik meen echter ook dat leven in dergelijke
gebouwen niet menselijk en dus niet wenselijk is, voor niemand. Als ik op de
media beelden zie van vorsten en presidenten die zich vertonen bij de ingang
van hun paleizen, dan denk ik: ook zij zijn maar gewone mensen, ze zijn niet
meer of anders dan u en ik. Als je als mens met zoveel macht bekleed bent dat
je paleis nodig hebt om die uit te oefenen, dan is er iets mis met die mens,
met dat paleis en met de maatschappij waarin dat gebeurt. Paleizen, vorsten en
overdadige macht horen niet thuis in een democratisch bestel.
Bijna vijf jaar geleden ben ik
gepensioneerd en plots trad er een ingrijpende schaalverkleining op: ik bracht
nu al mijn tijd door in onze bescheiden woning. In de grote gebouwen van
vroeger kwam ik niet meer, ik vermeed ze bewust, een beetje angstvallig zelfs,
vermijdingsgedrag noemt men dat, geloof ik. En ik voelde me stilaan beter, om
verschillende redenen ongetwijfeld, maar zeker ook omdat ik nu constant in mijn
eigen omgeving verbleef, in een gebouw dat op mensenmaat is gemaakt, dat niet
groter is dan nodig, functioneel, waar niets gemaakt is om indruk te maken. Ik
ben eindelijk thuisgekomen.
Sindsdien schrikken monumentale gebouwen me
fysiek af, ik moet een heuse drempel overschrijden om ze te betreden. Ik denk
er ook anders over. Ze komen me voor als uitdrukkingen van de machtswellust van
de mens en verdienen als zodanig mijn bewondering niet, maar rechtvaardigen
mijn afkeer.
Laatst was ik weer in de
Universiteitsbibliotheek aan het Ladeuzeplein in Leuven. Een indrukwekkend
gebouw, mooi gerestaureerd, maar echt functioneel kan je het niet noemen.
Ongeveer alles is bedoeld om indruk te maken, het is meer dan een beetje
protserig. De imposante leeszaal ligt er het grootste gedeelte van het jaar
verlaten bij, enkel in de examenperiode dagen er behoorlijk wat studenten op om
daar rustig samen te blokken en zo de beklemmende eenzaamheid van hun kot
te vermijden.
De neiging om grote gebouwen op te richten
is, in tegenstelling met wat velen denken, niet de meest nobele van de
menselijke gevoelens. Dat blijkt ten overvloede wanneer dergelijk gebouw geen
enkele concrete functie heeft. Denk aan mausolea, genoemd naar Mausolus, de
heerser over Halikarnassos, die zich een grafmonument liet bouwen dat een van
de zeven wereldwonderen van de oudheid werd, of aan de piramiden. Monumentum betekent letterlijk:
gedenkteken; een monument is niet gebouwd om erin te wonen. Denk aan de Taj
Mahal, gebouwd door een oosterse grootmogol voor zijn overleden gemalin. Wat
een inspanningen, en waarvoor? Ik kan dergelijke gebouwen niet zonder aarzelen mooi
vinden, al zijn ze dat vanuit een al te strikt esthetisch standpunt natuurlijk vaak
wel, als ik bedenk onder welke omstandigheden ze zijn tot stand gekomen, ten
koste van hoeveel levens, hoeveel leed.
Hier bij ons staan er veel religieuze
gebouwen leeg en vervallen, omdat hun functie is weggevallen en ze totaal
ongeschikt zijn voor enige zinvolle humane activiteit. Het zijn pijnlijk droeve
monumenten, denkmalen van maar ook vermaningen (monere heeft beide betekenissen) voor alle menselijke hoogmoed en machtswellust. Ik zal geen traan laten
als ze met de grond gelijk gemaakt worden of stilaan bezwijken onder het dode gewicht
van hun heilloze, dwaze trots.
Het
hoeft niet eens de Rijn te Schaffhausen te zijn of de Seine onder de Parijse
bruggen, de Cam met de handige punters, of de Yangtze die zich een weg baant
tussen de rotsen, een wilde bergbeek in Zwitserland of de Donau die voortdrijft
in zijn eigen logheid. Jaarlijks trekken mensenmassas naar de oevers van de
zee als keren ze terug naar hun oorsprong. Water beweegt, zelfs als het stil
staat in een bergmeer of een binnenzee, een kikkerpoel of een tuinvijvertje.
Daarin
lijkt het zich te onderscheiden van vaste materie. Maar is dat zo wel?
Planten
groeien en verslensen, hout rijst sierlijk op tot het rot, enorme harde rotsen
barsten en verpulveren tot keien en stof, waarmee we dan weer nog harder beton
maken. IJzer roest, staal wordt moe en begeeft uiteindelijk. Zelfs diamant
wordt gekloofd en geslepen. Zowel de mens als de natuur zelf verandert de vorm
en de substantie van de wereld voortdurend op ingrijpende wijze.
Ook
de mens verandert onherroepelijk, gevangen in zijn bestaan waarvan hij de
toekomst niet kent, de duur noch het einde. Elke dag die volgt op de andere is
een stap dichter bij de dood, hoe veraf of dichtbij die ook is. Het
mensenlichaam veroudert gestaag, elke gedachte aan onveranderlijkheid, aan blijvende
rust of geluk tijdens ons leven is ijdel. Niets is zeker, behalve dat de tijd
loopt.Vulnerant omnes, ultima
necatprijkt op menige
statige klok: elk uur kwetst, het laatste doodt.
En
zelfs als wij even menen dat wij door de verandering heen ons trotse zelf
blijven, dan hoeven we maar om ons heen te kijken om te zien hoe al het andere
verandert, hoe de anderen veranderen en onze omgeving, de wisseling van de
natuur, het verval en de vernieuwing van wat de mens heeft opgebouwd.
Herakleitos,
die 2500 jaar geleden leefde in wat nu Turkije is, zei het al:panta rhei kai ouden menei,
alles vloeit, alles beweegt en niets blijft hetzelfde. Je kan zelfs niet twee
keer in dezelfde stroom afdalen: de tweede keer is de stroom anders, en jij
ook.
Naarmate
de wetenschap vorderingen maakte, heeft zij ontdekt dat alle materie bestaat
uit meer kleine deeltjes dan we kunnen begrijpen of onthouden: atomen,
neutronen, protonen, quarks, bosonen, mesonen, snaren Massa is energie in
duizelingwekkende vortex. Alles is beweging, beweging is alles. Wat wij als
vaste, solide materie zien en voelen, bestaat voor het allergrootste gedeelte
uit lege ruimte, waarbinnen minuscule elementaire deeltjes in razende snelheid
rondtollen.
De
mens zoekt sinds zijn vroegste denken onverdroten naar constanten, naar
onveranderlijk blijvende leidende principes, naar vaste grond onder de voeten:
aarde, vuur, water of lucht? De enige constante is dat alles verandert en alle
verzet daartegen is zo futiel als het proberen tegenhouden van het verouderingsproces.
Toch
hoef ik niet als een stuk wrakhout meegesleurd te worden in die maalstroom van
voortdurende opbouw en vernietiging. De mens met zijn verbluffende
mogelijkheden is als een zwierige zwemmer, een koele kajakker die handig
gebruik maakt van sterke stromingen en de woelige wielingen en de onbetrouwbare
onderstromen vermijdt, een ervaren schipper die weet waar de zandbanken zijn,
de uren van eb en vloed kent en in de wolken de wind en de regen kan lezen.
Leven: scherp bewust,
onvermoeibaar enthousiast, steeds nieuwsgierig, eeuwig verwonderd, eindeloos in
bewondering van al wat verandert.
Zijn essayistisch werk is omvangrijk en was
destijds ook zeer in trek. Dat maakt dat er nu heel wat van zijn publicaties te
vinden zijn in tweedehandse boekhandels, kringloopwinkels en zelfs op
rommelmarkten. Ik vond van hem Een
velijnen blad. Essays over aandacht en achterdocht, 173 blz., Ambo, 1989 en
betaalde amper 5.
Het is geen boekje om in één adem uit te
lezen. Niet dat het niet boeiend zou zijn, integendeel zelfs. Het is veeleer zo
dat je spontaan het leesplezier wil doseren om het zo te rekken over een
langere periode. Een of twee essays per dag, gespreid over een week of zo, bezorgde
mij het meeste genoegen. Dat geeft je ook de tijd om een en ander wat te laten
bezinken, om het toe te passen op je eigen ervaringen en inzichten en om er leering
ende vermaeck uit te trekken.
De lezer hoeft zich helemaal niet te laten
afschrikken door de wat oubollig klinkende titel, die voorkomt in de aanhef is
van een gedicht van J.H. Leopold, dat op zijn beurt de aanleiding is voor de
auteur om via een interessante close
reading analyse zijn eigen themas te benaderen. Ook de ietwat geleerde
term essays dekt hier geen saaie lading
van filosofische werkstukken die enkel voor andere filosofen leesbaar zouden
zijn. Vaak zijn het literaire neerslagen van lezingen die de auteur hield, bij
een of andere gelegenheid, meestal voor een niet-gespecialiseerd publiek. Het
volstaat dus dat men over een algemene culturele interesse beschikt om alle
aspecten van deze essays te kunnen smaken. Daarmee treedt de auteur willicht
bewust in de diepe voetsporen van de eerste (en misschien nog steeds de beste)
essayist, Montaigne (1533-1592); men kan voorwaar veel mindere voorbeelden
volgen.
De teksten die hier verzameld zijn, zijn
ontstaan in dezelfde periode, rond 1988 en zijn ook thematisch nauw met elkaar
verbonden, zoals blijkt uit de fijnzinnig gekozen ondertitel: essays over
aandacht en achterdocht.
Na de scherpe ontleding en de heldere bespiegelingen
rond het vermelde gedicht van Leopold volgt een even lucide bespreking van
een gedicht van Lucebert. In Weerloosheid onder druk gaat de auteur vervolgens
dieper in op één regel van dat gedicht, het bekende Alles van waarde is
weerloos, dat in Nederland destijds alom bekend was als reclameslogan van een
verzekeringsmaatschappij.
Het Griekse woord alètheia, waarheid voert ons naar de vermaarde eigenzinnige
etymologie die Heidegger daarvan naar voren bracht. Verhoeven beschouwt
Heidegger zonder enige reserve als de grootste filosoof van de laatste eeuw
(blz. 44), maar dat weerhoudt hem niet om zijn eigen, wellicht taalkundig meer
verantwoorde interpretatie van het woord en het begrip tegenover die van zijn
idool te stellen. In Waarachtigheid en achterdocht blijkt voor het eerst,
maar niet voor het laatst in deze bundel, de nauwelijks verholen achterdocht
van de filosoof en publicist Verhoeven op het platvloerse, onbescheiden en
zelfs onbeschaamde gebruik dat politieke sprekers maken van dragende woorden zoals
waarheid en eerlijkheid. Hij contrasteert die praktijk met zijn aandachtig
benaderen van weerloze woorden en begrippen.
Soms vertrekkend van hun
etymologie, maar dan zonder daar, à la Heidegger, meer in te willen zien dan de
woelige geschiedenis van de taal, besluipt hij als het ware de woorden op zoek
naar hun diepere betekenis en naar het wezen van de dingen, en ontmaskert zo het
onaandachtige, goedkope of zelfs onwaarachtige of leugenachtige,
commerciële of politieke gebruik ervan. Naast de etymologie, die hij als
classicus vanzelfsprekend zelfzeker beheerst en aanwendt, is het zijn niet
minder grondige kennis van de klassieke filosofie die hem vaak tot gouden leidraad
dient bij zijn zoektocht naar de ware diepgang van onze woorden, mythen,
verhalen en illusies.
Dat voert hem en ook ons moeiteloos en
zelfs vaak aangenaam kuierend langs de hachelijkheid van het geven, het zwerven
van de ziel, het alledaagse van het leven. Een thema dat hem als leraar aan
het gymnasium en later als universiteitsdocent na aan het hart ligt, is
ongetwijfeld het onderwijs, als instituut en dus als een politiek gestuurd
maatschappelijk fenomeen, maar nog veel meer als bezigheid, kunst, taak,
roeping (Aanleren en afleren). In het speelse Humor in de filosofie ontwijkt
hij wijselijk de platgetreden anekdotische paden van oppervlakkige verhalen
over wereldvreemde filosofen uit de oudheid die naar de sterren starend in kuilen
terecht komen, om ons bij de hand te nemen en ongemerkt te leiden naar de kern
zelf van de wijs-begeerte.
Geschiedenis van het verdriet heeft me
het meest aangegrepen. Het is een essay met verscheidene lagen, als een oude keukenkast
die door generaties met steeds andere kleurrijke verflagen is bedekt en die hij
nu geduldig decapeert (van het Fr. décaper,
letterlijk ont-mantelen), waarbij onvermoede aspecten en betekenissen blootgelegd
worden. Hier gunt de auteur ons een blik op zijn methode, zijn
benaderingswijze, en wel omdat ze in zijn aanvoelen minder van toepassing lijkt
op een emotie als verdriet. Hier geen etymologische benadering, geen historisch
natrekken van de filosofische benaderingen door de eeuwen heen van het begrip:
als het over verdriet gaat, zijn wij allen ervaringsexpert. Toch slaagt
Verhoeven er ook hier in om zijn kennis van de antieke filosofie nuttig aan te
wenden. Verdriet is des mensen, 2500 jaar geschiedenis en beschaving zijn er
niet in geslaagd om de rauwe emoties van de Griekse tragedie af te zwakken of de
welhaast wanhopige pogingen van de denkers uit de Oudheid te ontkrachten om de
mens te leren om te gaan met lijden en de schrijnende bijhorende emoties.
Crisis en cultuur kon me iets minder
bekoren. Het lijdt onder de hier te duidelijk voelbare formule van de gelegenheidstoespraak:
de auteur heeft een thema aangereikt gekregen of er een gekozen dat past bij de
gelegenheid of het publiek; hij analyseert de woorden, etymologisch en
anderzijds, hij probeert de verschillende manieren uit om ze met elkaar in
verband of contrast te brengen. Hij schuwt hier mijns inziens ten onrechte de
ernst die zijn andere essays zo weldadig kenmerkt als ongepast, te zwaar voor
een feestelijke bijeenkomst, allicht gevolgd door een zware maaltijd (zelfs
in Nederland ).
De laatste twee teksten brengen ons weer
bij de Griekse Oudheid, ongetwijfeld de bakermat van onze beschaving en een
veilige haven voor Verhoeven: eerst het bekende onderscheid tussen schuld en
schaamte als ethische principes en als slot een eerbetoon aan de sofisten, een
eerherstel zelfs voor de onheuse behandeling die ze bij Plato kregen en die wij
zonder veel nadenken hebben overgenomen, in die mate dat hun naam een
scheldwoord geworden is: een sofisme is een drogreden, een sofist is iemand die
om het even wat kan bewijzen. Quodnon, zoals Verhoeven hier zorgvuldig
aantoont.
Cornelis Verhoeven was, is een
taalkunstenaar en deze essays zijn tegelijk een fascinerend bewijs daarvan en
een uitstekende gelegenheid om ermee kennis te maken voor de niet-gespecialiseerde
lezer. Hij is tevens een subtiele en beslagen leermeester, die ons voert langs
wegen die we zonder hem misschien onwetend zouden negeren of vermijden. Dat is
de grote verdienste van deze boeiende, aantrekkelijke, innerlijk verrijkende
verzameling essays.
Vaste lezers van mijn teksten weten dat ik
niet vaak Nederlandstalige literatuur tot mij neem. Cornelis Verhoeven heeft me
in deze bundel op geen enkel ogenblik en in geen enkel opzicht teleurgesteld en
dat is een zeldzame ervaring in welke taal dan ook. Het is dus niet zo dat men
in het Nederlands geen zinnige dingen kan zeggen of ze niet in een aantrekkelijke
taal kan brengen (dat hoop ik, als schrijver van deze teksten, natuurlijk van
harte!). Het is alleen mijn beperkte, zeer persoonlijke maar op jaren
lectuurervaring gesteunde conclusie dat echt goede Nederlandstalige literatuur
niet voor de hand ligt. Cornelis Verhoeven is in die zin terecht onze hoop in
bange dagen. Lees eens iets van hem, het loont heus de moeite.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
03-07-2010
Sir Isaiah Berlin, The Roots of Romanticism
Over Isaiah Berlin (1909-1997) herinner ik
me twee anekdotes. De eerste heb ik niet kunnen natrekken. Ze gaat als volgt.
Een of andere prominente figuur, ik vermoed een Amerikaanse president, werd
tijdens een bezoek aan Oxford voorgesteld aan een rij vooraanstaande
professoren. Toen hij bij Berlin kwam, schudde hij hem enthousiast en langdurig
de hand en zei: Ik ben een grote bewonderaar van jouw muziek! Waarop Isaiah
Berlin verbouwereerd antwoordde: Ik ben Berlin de filosoof, niet Berlin de muzikant!
De tweede anekdote vind je wel her en der
geconfirmeerd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog inviteerden de Churchills I.
Berlin, die net een flinke som had geschonken voor een oorlogsliefdadigheid.
Toevallig was ook de Amerikaanse muzikant en componist van populaire muziek
Irving Berlin in Londen en het was hij die de uitnodiging ontving in zijn
hotel. Het tafelgesprek verliep chaotisch, met Irving Berlin die zeer vereerd
was maar niet begreep waarom hij uitgenodigd was op een diner met de Eerste
Minister en hogere ambtenaren, politici en universiteitsprofessoren, en die
geen antwoord wist te verzinnen op de ernstige vragen die hij kreeg over de
oorlogssituatie, de houding van Amerika, de verkiezing van de Amerikaanse
president &c., terwijl Winston Churchill blijkbaar de hele tijd niet
doorhad dat hij niet te maken had met de beroemde filosoof Isaiah Berlin, maar
met de olijke Amerikaan Irving Berlin (1888-1989), componist van ongeveer 1250
songs, vaak als een onderdeel van musicals, shows of muzikale Hollywood-films. Enkele
overbekende nummers: WhiteChristmas, Alexanders Ragtime Band, All by
Myself, All Alone, Anything You Can Do I Can Do Better, Cheek to Cheek, Easter
Parade, God Bless America, Ill Be Loving You Always, Lets Face the Music and
Dance, Play a Simple Melody, Puttin on the Ritz, Theres No Business Like Show
Business, They Say Its Wonderful.
Sir Isaiah Berlin werd geboren in Riga, de
hoofdstad van Letland, toen een onderdeel van Rusland. Zijn ouders waren
welstellende joden, actief in de houthandel. In 1917 maakte hij de opstand mee
in Sint-Petersburg. In 1921 vluchtte de familie naar Engeland. Isaiah kreeg een
modelopvoeding in de beste Engelse scholen. In Oxford behaalde hij de hoogste
cijfers van zijn generatie in klassieke studies. Hij doceerde aan All Souls,
New College maar was nadien medeoprichter en president van Wolfson College.
Tijdens de oorlog was hij actief in de geheime dienst en in de Britse
ambassades in Washington DC en in Moskou. Hij was bevriend met Russische
dissidenten en smokkelde eigenhandig de eerste teksten van Dr. Zjivago het land
uit.
Zijn bibliografie is indrukwekkend. Hij
staat bekend als een filosoof en historicus van de ideeën, de Ideengeschichte. Bij zijn overlijden
werd hij wereldwijd geprezen als een van de belangrijkste filosofen van zijn
tijd. Nochtans is zijn naam mij enkel in enkele vage verwijzingen en de twee
anekdotes hierboven bekend geweest. Dat bewijst nog maar eens dat wij wel veel
over beschaving en cultuur praten, maar er in feite bijna niets over weten.
Onlangs pikte ik tweedehands enkele werken op van Isaiah Berlin en toen ik aan
het grasduinen was in mijn boekenrekken naar een volgend boek om te lezen, viel
mijn oog op The Roots of Romanticism
van zijn hand. Het gaat om de neerslag van de A.W. Mellon Lectures in the Fine Arts, 1965, gehouden in The National Gallery of Art, Washington, DC.
De auteur heeft zijn lezingen tijdens zijn leven niet willen uitgeven; hij is
altijd van plan geweest om ze uit te werken tot een substantieel boek over de
romantiek. Hij heeft daartoe heel wat materiaal verzameld, maar is nooit aan
het schrijven toegekomen. Hij had laten verstaan dat hij geen bezwaar had tegen
een postume publicatie en dat is wat er gebeurd is in 1999, op basis van de
transscriptie van de BBC-opnames van de lezingen uit 1965, met enkele beperkte
aanpassingen.
Die gesproken basis maakt dat we een heel
levendige, vlotte tekst aangeboden krijgen, in spreekstijl. Isaiah Berlin was
een van de meest exuberante sprekers van zijn tijd. Hij was in staat om een
publiek urenlang te onderhouden, op basis van vluchtige notities, over allerlei
belangrijke onderwerpen. Hij sprak vloeiend Russisch, Engels, Frans, Duits en
Italiaans en was uitstekend in Latijn en Grieks; hij citeerde uit het hoofd in
al die talen.
Voor mij was het een totaal nieuwe
ervaring. In de voorbije jaren heb ik uitvoerig gelezen en zelfs gestudeerd over
de periode net voor de Romantiek, namelijk de Verlichting. Dat heeft
onvermijdelijk een grote invloed gehad op mijn eigen denken en doen. Ik heb in
de Verlichting de bevestiging gevonden van wat ik zelf sinds lang aanvoelde als
de juiste richting voor mijn denken en voor mijn persoonlijk leven, maar ook
als de basis voor elk democratisch bestel. Lees daarover misschien nog eens wat
ik schreef naar aanleiding van het meest recente boek van Jonathan Israel, klik
hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=630277.
Ik was dan ook zeer benieuwd naar wat
Isaiah Berlin te vertellen had over de Romantiek, die hij precies met de
Verlichting in contrast brengt.
In het eerste hoofdstuk gaat hij op zoek
naar een definitie van het begrip. Dat is niet gemakkelijk, geeft hij zelf ook
toe: er is meer geschreven over de romantiek dan in de romantiek en zelfs de
literatuur over wat romantiek is, is zeer omvangrijk en divers. In 1965 noemde
de auteur het de laatste belangrijke verschuiving in de beschaving van het
Westen, groter dan en tevens de basis voor alle andere evoluties van de 19de en de 20ste eeuw. De Romantiek is een totaalconcept, dat invloed
heeft op alle aspecten van de cultuur en de beschaving. Het is een breuk met
alles wat voorafgaat. Tot in de tweede helft van de 18de eeuw was
men ervan overtuigd dat er ergens een absolute waarheid bestond en dat het
volstond om die te zoeken en te vinden, opdat iedereen gelukkig zou zijn op
aarde. Vanzelfsprekend was men het oneens over die absolute waarheid, maar elke
denker, elke hervormer was ervan overtuigd dat er zo een ultieme waarheid was.
De Romantiek bracht daarin grondige en blijvende verandering.
Waar is de romantiek als beweging ontstaan?
Ook dat is niet evident. Er is de Franse Revolutie, die voorzeker een breuk is
met al wat voorafging. Er is ook de Industriële Revolutie, die ongetwijfeld een
bron van conflict was. De Romantiek was eveneens een internationaal Europees
verschijnsel, het deed zich voor in alle landen, waarvan vele voorbeelden.
Het tweede hoofdstuk gaat onder de titel The First Attack on Enlightenment. Vertrekkend
van een uitvoerige definitie van de Verlichting, contrasteert de auteur de
nieuwe romantische manier van denken met het Verlichtingsdenken, dat de Rede
als hoogste ideaal heeft. De Verlichting was geen uniform model, er zijn verscheidene
benaderingen en variaties op het algemene thema. Voor sommigen was het evident
dat de Rede universeel was, dat als men een Waarheid had gevonden, die voor de
hele mensheid gold. Anderen, zoals Montesquieu, betwijfelden of dat zo was en
hechtten groot belang aan de omstandigheden van tijd en plaats. Wat waar is
voor een Fransman in Parijs is niet meteen toepasselijk op een Chinees of een
wilde in het toen pas ontdekte Canada. Het was echter in het Duitsland van de
17de en 18de eeuw dat men de fundamenten van de Verlichting
zelf in vraag zou stellen. Duitsland was, in tegenstelling met de andere grote
naties van die tijd, een verbrokkeld land, met driehonderd prinsen en
twaalfhonderd kleinere autonome adellijke heersers. De Dertigjarige
godsdienstoorlog (1616-1648) had het land en het beschavingsweefsel grondig
verwoest en een groot gedeelte van de bevolking omgebracht. Er was geen
bestuurlijk of politiek centrum zoals Parijs, Amsterdam of Londen. Het
Lutheranisme zette de mensen aan tot een berustend en verinnerlijkt piëtisme.
De grote cultuurdragers waren geen edelen of vooraanstaande burgers, zoals
elders in Europa, de beschaving beleefde haar hoogtepunt niet aan de Koninklijke
hoven, maar bij de middenklasse, de burgerij. De Romantiek is geboren als een
verzet tegen de overwegend Franse cultuur en alles waar die voor stond. Berlin
illustreert dat aan de hand van de esoterische figuur van Johann Georg Hamann,
die een zeer duister en fragmentair literair oeuvre heeft nagelaten, dat
typisch is voor de nieuwe beweging. De mens is niet op zoek naar evenwicht,
klare en heldere lijnen, redelijkheid, tevredenheid, vredigheid, nee: de mens
wil handelen, doen, zijn wil doorzetten en als hij daardoor botst met anderen,
dan is de strijd het enige alternatief. Het leven is niet geordend, maar een
wilde stroom die allen met zich meesleurt.
In het derde hoofdstuk gaat Isaiah Berlin
op zoek naar de ware vaders van de Romantiek. Na enkele mindere figuren vermeld te hebben, komt hij bij Johann Gottfried von Herder (17441803), die hij
uitvoerig belicht.
Het vierde hoofdstuk draagt de titel The Restrained Romantics. Het is
verrassend om hier Immanuel Kant aan te treffen, een figuur die we veeleer tot
de Verlichting rekenen. Maar wat Berlin over hem zegt, is verrijkend en ter
zake. De tweede figuur is onvermijdelijk Johann Christoph Friedrich von
Schiller (17591805), de derde Johann Gottlieb Fichte (17621814). Ik ga niet
in op de analyses die Berlin maakt van hun werk en hun invloed. Wie daarover
meer wil weten leest het best eens de Wikipedia-artikels over deze figuren.
Hoofdstuk vijf handelt over de ongeremde
Romantiek. De auteur steunt zich daarbij vooral op Karl Wilhelm Friedrich (von)
Schlegel (1772-1829) en Friedrich Wilhelm Joseph (von) Schelling (17751854).
Ook over deze figuren leest men het best eens een inleidend artikel. Het zou me
te ver brengen om er hier uitvoerig op in te gaan, en aan oppervlakkige
dooddoeners hebben jullie ook niets.
Dat brengt ons bij het zesde en laatste
hoofdstuk, The Lasting Effects waarin
de auteur de conclusies bijeenbrengt uit de vorige hoofdstukken en de lijnen
doortrekt naar wat er gebeurd is na de Romantiek, tot op onze dagen,
bijvoorbeeld het fascisme en het existentialisme.
Dit al bij al bescheiden werk qua omvang,
ongeveer 150 bladzijden tekst voor de lezingen zelf, plus nog wat inleiding,
referenties en index, is niettemin een uitstekende en zeer grondige
kennismaking met de Romantiek. Het doet je nadenken over de evolutie van het
denken, over de radicale breuk die zich heeft voorgedaan tussen 1760 en 1830.
Het is onmogelijk om de geschiedenis en de beschaving van de laatste
tweehonderd jaar te begrijpen zonder een inzicht in de Romantiek. Dat vergt
enige inspanning, maar ik heb bij het lezen herhaaldelijk gedacht dat een
synthese als deze wellicht een van de beste manieren was om zelf over deze
revolutie na te denken. Tezelfdertijd ben ik mij ervan bewust geworden wat een
fenomenale intellectuele inspanning het moet geweest zijn voor Isaiah Berlin om
dit in zes lezingen te brengen op basis van zijn notities, dus zonder
uitgeschreven tekst: ongelooflijk gewoon.
Wanneer men de karakteristieken van een
periode wil belichten, is het gebruikelijk en normaal dat men ze contrasteert
met de voorgaande. Dat heeft de auteur hier ook met brio gedaan. Maar hij is
niet in het vaak voorkomende euvel vervallen om er een zwart-wit tegenstelling
van te maken. Hij legt herhaaldelijk verbanden met de Verlichting en ziet
gemeenschappelijke kenmerken, zoals het individuele vrijheidsstreven dat in
beide prominent aanwezig is. Hij schetst evenmin een eenvormig beeld: dat zou
voor een bij uitstek individualistische beweging als de Romantiek totaal
misplaatst zijn.
Pas in de laatste paragrafen maakt Sir
Isaiah Berlin het bilan, de balans op van de Romantiek en die is niet positief:
hij gebruikt het woord fallacious,
dat zich moeilijk laat vertalen: het is een misvatting, een verkeerde
opvatting, geen goede benadering. Dat is ook mijn aanvoelen. Indien men afstand
doet van de rede als grondbeginsel, waar komt men dan uit? Als men elke
redelijkheid verwerpt, blijft enkel het onredelijke over. Als men zweert bij de
individuele vrijheid en het recht van elk individu om zich zonder enige remming
over te geven aan zijn passies, dan kan dat meevallen zolang het gaat over
voorbeeldige figuren en hun even voorbeeldige passies. Maar dat is niet wat de
Romantiek benadrukt. Het zijn veeleer de uitzonderlijk gewelddadige, duistere
en aberrante passies die aan bod komen en bewonderd worden. In die zin heeft de
Romantiek inderdaad de weg bereid voor het fascisme, voor de figuur van de
leider, de Fuhrer, il Duce; voor het
extreem nationalisme ook, voor het xenofoob racisme.
Ik ervaar ook in mijzelf dat een leven van
enkel redelijkheid en bespiegeling beklemmend kan zijn. Ik begrijp dat men ook
eens uit de band wil springen, zich overgeven aan een roes of aan enthousiasme,
bijvoorbeeld bij een grote sportmanifestatie. Maar uiteindelijk zijn dat
onbevredigende ervaringen en, zelfs als ze onschuldig zijn, dragen ze in zich
de kiem van het ongebreideld geweld en de strijd voor het eigen gelijk, het
eigen belang. In die zin is de Verlichting het model dat we moeten nastreven,
omdat daar de vrijheid onverbrekelijk verbonden is met en getemperd wordt door
de even belangrijke gelijkheid en de broederlijkheid. De bloedige geschiedenis
van de nationale en internationale conflicten vanaf 1789 tot op vandaag toont
ons wat er gebeurt als men de romantische individuele of nationale vrijheid
vooropstelt en ze losmaakt van de vrijheid van de anderen, zoals de Verlichting
ons voorhoudt. Hitler was een grote bewonderaar, tot tranen toe bewogen, van
Wagner, de aartsromanticus. George Bush leidde een kruistocht van het
christelijke Westen tegen het Kwaad. Osama bin Laden strijdt voor zijn
godsdienst, zijn Moslimbroederschap.
Als ik moet kiezen tussen een levenshouding
die zelfbevestiging door radicale vijandschap predikt en anderzijds de inderdaad
relatief onvolkomen bevrediging van de redelijkheid onder alle omstandigheden,
dan is mijn keuze snel gemaakt.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
02-06-2010
Eva en de appel en moreel Esperanto
Ongetwijfeld het meest bekende verhaal uit
het Oude Testament vinden we in Genesis: het verhaal van Eva en de appel.
Wellicht is het een poos geleden dat je het nog eens las, daarom vind je hieronder
de tekst nog eens. Ik heb de passages opgelicht die specifiek over de twee
bomen handelen, de levensboom die van de kennis van goed en kwaad. Na de
Bijbeltekst bespreek ik het boek uit 2007 van Paul Cliteur, Moreel Esperanto, dat hierbij aansluit.
Genesis 2,4-3,24
De tuin van Eden
In de
tijd dat God, de HEER, aarde en hemel maakte, 5 groeide er op de aarde nog geen
enkele struik en was er geen enkele plant opgeschoten, want God, de HEER, had
het nog niet laten regenen op de aarde, en er waren geen mensen om het land te
bewerken; 6 wel was er water dat uit de aarde opwelde en de aardbodem overal
bevloeide. 7 Toen maakte God, de HEER, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit
aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.
8
God, de HEER, legde in het oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste hij
de mens die hij had gemaakt. 9 Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten
die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levensboom en de boom van de
kennis van goed en kwaad.
10 Er
ontspringt in Eden een rivier die de tuin bevloeit. Verderop vertakt ze zich in
vier grote stromen. 11 Een daarvan is de Pison; die stroomt om heel Chawila
heen, het land waar goud gevonden wordt. 12 (Het goud van dat land is
uitstekend, en er is daar ook balsemhars en onyx.) 13 De tweede rivier heet
Gichon; die stroomt om heel Nubië heen. 14 De derde rivier heet Tigris; die
loopt ten oosten van Assyrië. De vierde ten slotte is de Eufraat.
15
God, de HEER, bracht de mens dus in de tuin van Eden, om die te bewerken en
erover te waken. 16 Hij hield hem het volgende voor: Van alle bomen in de tuin mag je eten, 17 maar niet van de boom van de
kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk
sterven.
18
God, de HEER, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper
voor hem maken die bij hem past. 19 Toen vormde hij uit aarde alle in het wild
levende dieren en alle vogels, en hij bracht die bij de mens om te zien welke
namen de mens ze zou geven: zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het
heten. 20 De mens gaf namen aan al het vee, aan alle vogels en alle wilde
dieren, maar hij vond geen helper die bij hem paste. 21 Toen liet God, de HEER,
de mens in een diepe slaap vallen, en terwijl de mens sliep nam hij een van
zijn ribben weg; hij vulde die plaats weer met vlees. 22 Uit de rib die hij bij
de mens had weggenomen, bouwde God, de HEER, een vrouw en hij bracht haar bij
de mens. 23 Toen riep de mens uit:
Eindelijk
een gelijk aan mij,
mijn
eigen gebeente,
mijn
eigen vlees,
een die
zal heten: vrouw,
een
uit een man gebouwd.
24 Zo
komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan
zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt.
25
Beiden waren ze naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze schaamden zich niet voor
elkaar.
3
1 Van
alle in het wild levende dieren die God, de HEER, gemaakt had, was de slang het
sluwst. Dit dier vroeg aan de vrouw: Is
het waar dat God gezegd heeft dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen
eten? 2 We mogen de vruchten van alle bomen eten, antwoordde de vrouw, 3
behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van
de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat
toch, dan zullen we sterven. 4 Jullie zullen helemaal niet sterven, zei de
slang. 5 Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je
daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van
goed en kwaad.
6 De
vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust
voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou
schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man,
die bij haar was, en ook hij at ervan. 7
Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom
regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van.
8
Toen de mens en zijn vrouw God, de HEER, in de koelte van de avondwind door de
tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor hem tussen de bomen. 9 Maar God,
de HEER, riep de mens: Waar ben je? 10 Hij antwoordde: Ik hoorde u in de
tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me. 11 Wie heeft je
verteld dat je naakt bent? Heb je soms
gegeten van de boom waarvan ik je verboden had te eten? 12 De mens
antwoordde: De vrouw die u hebt gemaakt om mij terzijde te staan, heeft mij
vruchten van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten. 13 Waarom heb je
dat gedaan? vroeg God, de HEER, aan de vrouw. En zij antwoordde: De slang
heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.
14
God, de HEER, zei tegen de slang:
Vervloekt
ben jij dat je dit hebt gedaan,
het
vee zal je voortaan mijden,
wilde
dieren wenden zich af;
op je
buik zul je kruipen
en
stof zul je eten,
je
hele leven lang.
15
Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw,
tussen
jouw nageslacht en het hare,
zij
verbrijzelen je kop,
jij
bijt hen in de hiel.
16
Tegen de vrouw zei hij:
Je
zwangerschap maak ik tot een zware last,
zwoegen
zul je als je baart.
Je
zult je man begeren,
en
hij zal over je heersen.
17
Tegen de mens zei hij:
Je
hebt geluisterd naar je vrouw,
gegeten
van de boom die ik je had verboden.
Vervloekt
is de akker om wat jij hebt gedaan,
zwoegen
zul je om ervan te eten,
je
hele leven lang.
18
Dorens en distels zullen er groeien,
toch
moet je van zijn gewassen leven.
19
Zweten zul je voor je brood,
totdat
je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen:
stof
ben je, tot stof keer je terug.
20 De
mens noemde zijn vrouw Eva; zij is de moeder van alle levenden geworden. 21
God, de HEER, maakte voor de mens en zijn vrouw kleren van dierenvellen en trok
hun die aan.
22 Toen dacht God, de HEER: Nu is de mens aan ons
gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad. Nu wil ik voorkomen dat
hij ook vruchten van de levensboom plukt, want als hij die zou eten, zou hij
eeuwig leven. 23 Daarom stuurde hij de mens weg uit de tuin van Eden om de
aarde te gaan bewerken, waaruit hij was genomen. 24 En nadat hij hem had
weggejaagd, plaatste hij ten oosten van de tuin van Eden de cherubs en het heen
en weer flitsende, vlammende zwaard. Zij moesten de weg naar de levensboom
bewaken.
Dit is een van de meest fundamentele
teksten voor alle godsdiensten die zich op de Bijbel beroepen: het Jodendom,
het Christendom en de Islam. Hier stelt God op een manier die geen twijfel
mogelijk laat dat Hij, en niet de mens, weet en beslist wat goed en kwaad is.
Het verhaaltje met de appel hebben we als
kind al gehoord. Nu we het als volwassenen lezen lijkt het een beetje
kinderachtig. Het lijkt wel Jantje zag eens pruimen hangen. God lijkt meer
bezorgd om zijn appels dan om de mensen die hij geschapen heeft. Hij wil ten
allen prijze vermijden dat de mens zelf het onderscheid maakt tussen goed en
kwaad. Hij wil ook niet dat de mens ook nog eet van de levensboom, want dan zou
hij onsterfelijk worden. Daarom moet hij op het einde van het verhaal uit Eden
weg.
Dit is het onderscheid tussen God en mens:
God bepaalt wat goed en kwaad is, God is onsterfelijk. De mens moet zich
schikken naar Gods wil en is sterfelijk; zijn leven is een strijd.
De drie godsdiensten van het Boek hebben
die fundamentele gedachte verder uitgewerkt. De mens kan weten wat goed en
kwaad is: hij hoeft maar te luisteren naar de stem van God. Die kan hij
rechtstreeks vernemen, zoals Abraham (klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=426499).
Het Woord van God zelf vinden we ook in de
Bijbel. We kunnen die zelf lezen en zo rechtstreeks vernemen wat ons te doen
staat. Maar die boodschap is niet altijd duidelijk, of soms al te duidelijk; er
zijn ook heel wat interne tegenspraken. Sommige bevelen of verboden van God
zijn dus niet zonder meer duidelijk of aanvaardbaar voor de mens. Daarom is het
belangrijk dat de bedienaars van de eredienst het Woord van God uitleggen. Dat
is zo voor joden, christenen en moslims. Voor die laatsten is er zelfs een
apart boek dat Mohammed heeft geschreven, eveneens onder rechtstreekse goddelijke
inspiratie. Maar ook als de godsdienst het Woord van God uitlegt, blijft het
nog zo dat God zelf, en niet zijn bedienaars, zegt waar het op staat. God bepaalt
hoe dan ook wat mag en wat niet mag. De mens hoeft maar te luisteren en te
gehoorzamen.
Socrates had een andere opvatting. Hij had
ook andere goden. Die hielden zich minder bezig met wat de mens moest doen, het
waren al bij al zelf erg menselijke wezens. Vandaar dat hij zich afvroeg of zij
wel goed wisten wat goed en kwaad was. Is iets goed omdat de goden het zeggen?
Of zeggen de goden van iets dat het goed is omdat het op zichzelf goed is?
Kunnen de goden met andere woorden om het even wat goed of slecht noemen?
In het Oude Testament lijkt het wel zo en
ook in het christendom. De joden moesten allerlei heel precieze voorschriften
naleven, onder meer betreffende hun dieet. Het verbod om varkensvlees te eten
is bekend. Eeuwen lang mochten de christenen geen vlees eten op vrijdag. Dat
zijn voorschriften die men niet onmiddellijk met goed en kwaad in verband
brengt. Soms is het zeer de vraag of we de goddelijke teksten echt letterlijk
moeten nemen. Als de staat Israel het Bijbels gebod om de vijanden van Israel
te vernietigen in de praktijk toepast, dan komt daartegen verzet, niet enkel
vanwege de maar al te reële vijanden van Israel, maar uit heel de wereld.
Wanneer de moslims de tekst van de Koran inroepen om zichzelf en onschuldige
omstanders op te blazen, dan veroordelen alle weldenkende mensen dat unaniem.
Als fundamentalistische christenen abortuscentra bombarderen en de dokters
vermoorden, op basis van de Bijbel of van uitspraken van hun godsdienst, dan
stuit ook dat terecht op afkeuring.
Er rijzen dus wel wat problemen als men de
moraal gaat afstemmen op God, de Bijbel, de Koran, de godsdienst. Dat is wat
Socrates zo scherp stelde: de mens verzet zich tegen bepaalde voorschriften van
de goden, omdat ze niet stroken met wat wij zelf aanvoelen als juist en
verkeerd. Er is dus iets in de mens dat hem aandrijft en in staat stelt om zelf
te oordelen over goed en kwaad. Iets is niet zomaar goed omdat God het zegt,
wij willen ook de goddelijke geboden en verboden ook zelf beoordelen.
De vraag is dan natuurlijk: waarop steunen
wij mensen ons om een onderscheid te maken? Kunnen wij dat wel?
Volgens Genesis is dat niet duidelijk.
Enerzijds mochten we niet eten van de boom van kennis van goed en kwaad, die
kennis was immers Gods privilege. Wat is er precies gebeurd toen Eva en dan ook
Adam in de appel gebeten had? Hadden zij die kennis verworven? Waren ze aan God
gelijk? Het ziet er niet naar uit, zeer integendeel. Niet alleen blijven ze van
dat inzicht verstoken, ze verliezen ook de onschuld die hen vroeger zo intens
en onverdeeld gelukkig maakte. Ze schamen zich nu om hun voorheen glorieuze
naaktheid. En dan is er nog de straf van God: verbannen uit de idyllische tuin
van Eden; de last van de zwangerschap voor de vrouw, die van de arbeid voor de
man.
Het is moeilijk voor ons om dit verhaal zinvol
te verwerken. Wat is dat voor God die zijn geliefde schepsels op de proef stelt
met een erg formeel, weinig zinvol voorschrift? Wie of wat is dat serpent, dat
zo handig Eva verleidt? Die boom was trouwens helemaal niet wat God had gezegd:
ze zouden sterven als ze ervan aten. Maar dat is toch die andere boom, die van
het eeuwige leven? Om te vermijden dat ze daarvan zouden eten, worden de eerste
mensen uit het Paradijs verjaagd. De appelen van de andere boom gaven helemaal
niet de kennis die God én het serpent eraan toeschreven, maar leidden wel een
verschrikkelijke straf, voor de eerste mensen en bovendien voor al hun
nakomelingen. Onbegrijpelijk dat een liefhebbende God zijn schepsels omwille
van één overtreding, en dan nog een totaal onbelangrijke, een soort van
laboratoriumtest, zo straft: ze worden hun onsterfelijkheid afgenomen en gaan
een hard leven tegemoet, tot het einde der tijden.
De boodschap van de tekst is anderzijds wel
klaar en duidelijk: je kan maar beter de bevelen van God navolgen, want de
straffen zijn niet mals. En toch zijn er altijd mensen geweest die deze bevelen
in de wind sloegen, die de goddelijke verboden overtraden. Dat kon zijn omdat
men iets dat slecht was toch wou doen: Kaïn doodt zijn broer Abel (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=442).
Maar het is ook mogelijk dat men het niet eens is met God, dat men denkt het
beter te weten. Als God in het Oude Testament de Joden beveelt om de mannen en
jongens van andere stammen uit te moorden en de vrouwen tot slaven te maken,
dan kunnen wij dat niet meer goed praten. Als God aankondigt dat hij de steden
Sodom en Gomorra wil vernietigen, vraagt Abraham aan God om zijn plannen te
wijzigen, al was het maar om tien onschuldigen te sparen (Gen. 18).
Wij vinden dat niet alles kan, ook al staat
het in de Bijbel. Evenzo voor sommige voorschriften van de godsdienst. Als de
katholieke kerk zegt dat abortus altijd en overal verboden is, dat euthanasie
niet mag, dat voorbehoedsmiddelen uit den boze zijn, dat echtscheiding en
hertrouwen niet aanvaardbaar is, dan haken gelovige mensen massaal af. Zij zijn
het niet eens met Gods Woord, zoals het verkondigd is door de kerk. Waarom?
De kerk zegt dat de mens dan zondigt, dat
hij zijn eigen genot stelt boven de wet van God. Is dat wel zo? Ik denk niet
dat er iemand is die voor zijn of haar plezier een abortus laat uitvoeren. Uit
de echt scheiden doe je niet voor je plezier, dat kan ik je verzekeren.
Euthanasie doet men enkel om onnodig lijden te beëindigen, uit mededogen.
Voorbehoedsmiddelen zijn een hulpmiddel in een relatie, gericht op verantwoord
ouderschap. Niets van dat alles voelt als zondig aan, gelukkig maar. De
goddelijke voorschriften zijn dus fout. Wij beslissen als mens dat we het
beter weten.
Nogmaals: waarop steunen we ons daarbij?
Niet op wat iemand anders zegt, maar op wat
wij zelf denken. Dat is het verschil. Wij beslissen autonoom, zelfstandig.
Zeker, we zijn daarbij beïnvloed door allerlei overwegingen, door
omstandigheden, door de maatschappij waarin we leven. Maar de uiteindelijke
afweging maken we zelf, spontaan, impulsief of na rijp beraad en veel
aarzeling. Wij steunen ons op ons gezond verstand, op ons eigen inzicht, op ons
aanvoelen, op onze emoties, op alles wat ons mens maakt.
Filosofen hebben sinds het begin der tijden
onderzocht hoe dat in zijn werk gaat: hoe kan je tot autonome menselijke morele
voorschriften of afspraken komen, dus zonder God of godsdienst? Klik hier voor
meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=489735.
Zo komen we bij het boek van Paul Cliteur,
Moreel Esperanto. Naar een autonome ethiek, 428 blz., Arbeiderspers, 2007,
22,50 paperback.
De auteur is hoogleraar in Leiden en
publiceert ook in kranten en tijdschriften; hij schuwt het publieke debat niet.
Dat blijkt ook uit dit boek. Daarin confronteert hij de twee opvattingen over
moraal die ik hierboven beschreven heb. Hij illustreert uitvoerig in een eerste
deel de problemen die naar voren komen wanneer men een goddelijke moraal
aanhangt. Met vele voorbeelden uit de geschiedenis en de gebeurtenissen van
vandaag toont hij aan dat daaraan steeds grote risicos verbonden zijn. Wie zich
op Gods woord beroept, hoeft zich niet te verantwoorden. Daarbij veronderstelt
men dan dat men Gods Woord steeds goed begrepen heeft, dat men de Schrift of de
Koran goed gelezen heeft, dat men goed geluisterd heeft naar de uitleg die de
kerk eraan geeft. Men verlaat zich met andere woorden steeds op anderen, men
stelt zich niet de vraag of iets goed of slecht is, men neemt het aan op het
Woord of het woord van iemand anders.
Het valt de auteur helaas niet zwaar om
zeer overtuigende voorbeelden te geven van hoe erg het dan verkeerd kan gaan.
Zelfmoordterroristen, 9/11, Salman Rushdie en de fatwa, de moord op Oranje, de
moord op Theo van Gogh
Bij het lezen van het betoog in dat eerste
deel rees bij mij stilaan een verontrustende gedachte. De auteur gaat er steeds
vanuit dat de daders van deze misdaden overtuigde gelovigen zijn, die in dat
geloof hun motivatie vinden voor hun ontstellende daden. Dat zal wel zo zijn,
maar hij staat er geen ogenblik bij stil hoe het zo ver is kunnen komen.
Wij worden namelijk niet godsdienstig
geboren, met kennis van de Bijbel en de Koran ingebouwd. Wij verwerven onze
overtuigingen in onze opvoeding, in het contact met onze omgeving.
Zelfmoordterroristen handelen niet in het ijle, er zit een hele organisatie
achter, met veel overtuigingskracht, met ruime financiële middelen. God spreekt
maar heel zelden rechtstreeks tot iemand en als dat gebeurt, hebben wij nogal
de neiging om daar zeer argwanend tegenover te staan. Wie stemmen hoort, hoort
thuis in een psychiatrische instelling, denken wij, zeker als die stemmen
iemand aanzetten tot moord en doodslag. Het is veeleer de godsdienst die mensen
oproept en aanzet tot allerlei daden, ook misdaden.
Als we ons even buiten het gelovig
perspectief plaatsen, dan moeten we zeggen dat het zogenaamde Woord van God altijd
tot ons komt via andere mensen, behalve misschien in de mystiek en in de
waanzin. Dat betekent dat het altijd mensen zijn die anderen aanzetten om
bepaalde dingen te doen of te laten. Ze beroepen zich daarbij wel op God, maar
dat is gemakkelijk en doorzichtig, tenzij je gelooft. Het loont mijns inziens de
moeite om na te gaan waarom die mensen, bijvoorbeeld de geestelijke leiders van
een godsdienst, bepaalde opdrachten geven, zoals het vermoorden van een
schrijver of een cartoonist. De aandacht gaat dan niet meer exclusief naar de
concrete mensen die hun leven geven in een zelfmoordaanslag, maar naar degenen
die hen daartoe hebben aangezet, de opdracht hebben gegeven, de middelen hebben
verstrekt, die de aanslag hebben mogelijk gemaakt.
De daders worden dan de eerste slachtoffers
van hun eigen daad, maar ook van hun opdrachtgevers. Dat zijn dan de echte
daders, de echte verantwoordelijken. De concrete terroristen zijn slechts de
misleide, gebrainwashte uitvoerders.
Dat is een aspect waaraan de auteur
volledig voorbijgaat. Ik meen echter dat wij ons niet mogen blindstaren op de
religieuze motivering van de daders, hoe evident en schokkend die ook is.
Zonder de aanstokers, zonder het systeem erachter zouden dergelijke daden
uiterst zeldzaam zijn en alleen voorkomen bij geestelijk gestoorden. Wat wij nu
zien, namelijk dat goed opgeleide, verstandige mensen zichzelf en onschuldige
anderen vernietigen in een paroxisme van zinloos geweld, dat is enkel mogelijk
binnen de context van een goed georganiseerd en zwaar gefinancierd systeem van
religieuze staatsdictatuur. Toen Khomeini zijn beruchte fatwa uitsprak
tegenover Rushdie, waren er onmiddellijk organisaties die grote sommen
uitloofden (en een auto ) voor degene die het vonnis voltrok. Dat geeft te denken over de strikt religieuze inspiratie van de daders en de motiveringsgronden van de religieuze leiders.
Wat was dan de motivering van Khomeini
zelf? Wat is de motivering van de godsdienstige leiders? Wat is de motivering
van godsdienst? Dat zijn belangrijke vragen waarop de auteur niet ingaat. Ik
meen dat het antwoord erop niets met God of godsdienst te maken heeft, maar
alles met macht en machtswellust. Als de auteur er volkomen terecht voor pleit
om de moraal toch maar niet af te stemmen op godsdienst, ten einde godsdienstig
terrorisme te vermijden, dan doet hij ten minste ten dele aan symptoombehandeling.
De terroristen zelf zijn immers slechts de uitvoerders van de beslissingen van
het systeem dat erachter schuilt. Wil men die aanslagen en dat terrorisme
vermijden en bestrijden, dan zal men zich moeten richten op de grond van het
kwaad en dat is de godsdienst zelf, in de persoon van zijn geestelijke leiders.
Godsdienst is een persoonlijke
aangelegenheid, maar het is ook en vooral een maatschappelijke macht.
Godsdienst zonder wereldse macht is op grote schaal en in het algemeen veeleer ongevaarlijk.
Godsdienst is slechts een middel waarmee de leiders ervan wereldse macht beogen
en verwerven. De aanslag van 9/11 is in hoofde van de daders niets meer dan een
afschuwelijke en onbegrijpelijke misdaad gepleegd in een vlaag van religieuze
verdwazing; wat hebben de daders eraan dat zij de Twin Towers vernielen en
zoveel mensen doden? Niets. Wat is het voor hun opdrachtgevers? Een succesvolle
aanslag op een wereldmacht.
Doordat de auteur zich uitsluitend richt op
de daders en hen beoordeelt als individuele religieus geïnspireerde
fanatiekelingen, mist hij naar mijn aanvoelen de essentie van de dreiging en
het concrete gevaar dat uitgaat van de religieuze mensen die achter de
aanslagen zitten.
Het tweede deel is gewijd aan het
alternatief voor een religieus geïnspireerde moraal. Hier gaat de auteur te
rade bij de klassieke bronnen: Socrates (via Plato), Spinoza, het utilitarisme,
Kant Maar hij doet dat zonder heel diep te graven, hij illustreert het algemeen
principe maar komt zelden aan de concrete vormen toe die een autonome,
menselijke moraal zou kunnen aannemen. Daarmee stelt hij zich bloot aan de
kritiek van religieuze kant, die stelt dat er geen enkele reden is waarom een
menselijke moraal beter zou zijn dan een goddelijke: als men gelooft, dan is
men ervan overtuigd dat Gods Woord onbeschrijflijk veel belangrijker is dan dat
van welke mens dan ook; gelooft men niet, dan nog kan men zeggen dat een wereldwijd
georganiseerde godsdienst, gesteund op duizenden jaren menselijke ervaring en
inzicht, ongetwijfeld een betere basis is voor een moreel oordeel dan het
individueel inzicht van een of andere mens. Het is niet omdat God of de Bijbel
of de Kerk iets voorhoudt dat het ook goed is, maar het is evenmin daarom dat
het meteen slecht en verwerpelijk is.
Tegenover de godsdienstige inspiratie stelt
de auteur de rede, de rationaliteit. Maar ook dat is geen exacte wetenschap.
Men kan morele voorschriften niet bouwen op formele logica. Redelijkheid is
niet objectief meetbaar en is niet bij iedereen in dezelfde mate aanwezig. De
disputen en meningsverschillen tussen de filosofen, ook en vooral over morele
principes en concrete kwesties, zijn ten minste zo hevig en diepgaand als die
tussen de theologen.
Uiteindelijk is moraal niets anders dan de
tijdelijke en tentatieve afspraken die wij als mensen maken om hier en nu samen
te leven. Wij vinden ze terug in onze concrete wetgeving en in de universele
wetten die wij hebben aangenomen. Deze inzichten zijn tijdsgebonden en
onderhevig aan verandering. De theoretische toepassing ervan op concrete
gevallen is verre van eenvoudig en kan verschillend geïnterpreteerd worden door
verschillende personen die zich allen eerlijk beroepen op dezelfde principes.
De praktische uitvoering ervan is een vrijwel onmogelijke zaak, denken we maar
aan de strijd tegen Al Qaida of de vervolging van misdaden tegen de
mens(elijk)heid.
Het boek van Paul Cliteur is heel aangenaam
om lezen. De vele gedetailleerde verwijzingen naar Nederlandse situaties zullen
voor Nederlandse lezers een bijkomende aantrekkingskracht hebben, voor Vlaamse
zijn ze minder evident en af en toe zelfs bevreemdend. In Vlaanderen betekent vrijzinnig
bijvoorbeeld steeds en uitsluitend niet-gelovig; in Nederland verwijst het
naar een liberale manier van denken die ook bij gelovigen voorkomt, zoals in
het vrijzinnig protestantisme. Vrijzinnig katholicisme is in Vlaanderen een
contradictio in terminis.
Soms denk ik: wat maak ik me zo druk in God
en religie? Wat maakt het immers uit?
Mijn leven is inderdaad zo op het eerste
zicht niet drastisch veranderd sinds ik besef en proclameer dat ik atheïst ben.
Ik denk nu niet anders over politiek, economie, kunst, literatuur enzovoort dan
vroeger. Mijn morele standpunten zijn nog steeds dezelfde. Ik gedraag me nu
niet anders dan vroeger, er is niets dat ik nu doe of laat omdat ik atheïst ben.
Ik heb een katholieke pennenvriend die zich zorgen (en af en toe ook behoorlijk
boos) maakt over mijn atheïstisch geschrijf. Maar wij zijn het in feite over
heel veel zaken eens. Wat hij zonden noemt, zijn voor mij ook onaanvaardbare
inbreuken op de medemenselijkheid. Hij gelooft in het hiernamaals, of beter:
hij hoopt erop. Wat is daar verkeerd aan? Hij doet er niemand kwaad mee en als
hem dat helpt om het lijden hier op aarde te verwerken, zoveel te beter, toch? Hij
gelooft dat God het eerste sprankeltje leven heeft geschapen uit het niets en
misschien ook wel de big bang veroorzaakt heeft. Ik stel dan weer dat er geen
oorzaak is, dat het universum zomaar ontstaan is en ook het leven. Wat is het
verschil? Hij noemt het een mysterie en ik moet toegeven dat we voor geen van
beide een sluitende verklaring hebben. Praten we gewoon naast elkaar terwijl we
hetzelfde zeggen?
Nee, toch niet.
Mijn gelovige vriend ziet de mens als het
hoogtepunt van de Goddelijke schepping. Vroeger was hij er ongetwijfeld van
overtuigd dat God de mens heeft geschapen zoals hij nu is, zo staat het ook in Genesis.
Nu Darwins theorie als werkelijkheid aanvaard is door de wetenschap, durft men
dat in kerkelijke en gelovige kringen niet meer zo stellen. Maar men blijft
ervan overtuigd, ook in de meest progressieve kringen, dat God verantwoordelijk
is voor wat de mens is, ook als die het resultaat is van een lange evolutie.
Men heeft het dan niet zozeer over het menselijk lichaam, want daar is de dierlijke
oorsprong te evident om te ontkennen. Nee, men heeft het sinds het ontstaan van
het christendom steeds over het niet-lichamelijke, datgene wat ons van de
andere schepsels onderscheidt. Dat is in de eerste plaats onze onsterfelijke ziel,
maar op een goede tweede plaats komt ons verstand: de mens is een bewust wezen.
Zo zijn we in staat om een onderscheid te maken tussen goed en kwaad: het
geweten.
Helaas is het steeds onduidelijker geworden
wat die ziel zou kunnen zijn en ook het geweten is steeds minder een onderwerp
van gesprek. Ook vrome christenen en ernstige theologen beseffen nu dat het
menselijk bewustzijn het enige is dat telt, het enige dat reëel is, geen
metafoor.
Toch blijven zij het bewustzijn zien als
een gave van God, als iets dat de mens gegeven is, iets dat hem anders maakt
dan al de andere schepsels. Adam is nog steeds gemaakt van modder, God moet hem
nog steeds de eerste levensadem inblazen. Dieren hebben geen ziel en geen
geweten, geen bewustzijn.
Descartes beweerde dat ze daarom ook geen
pijn kunnen voelen en wij geloven dat nog steeds, anders zouden we de dieren
niet zoveel pijn doen. Wij hebben het vaak over het menselijk leed, maar denk
eens even aan wat de mens de andere schepsels zoal aandoet, bijvoorbeeld de
insecten? De mens is in de christelijke wereldvisie nog steeds de heerser over
de dieren, daartoe aangesteld door God. Men gaat er nog altijd vanuit dat het
God is die de mens tot echt mens heeft gemaakt, ooit, op een of andere manier,
door hem zijn enorm verstand te geven.
Is dat dan niet zo? Kunnen we achter het
Bijbels verhaal niet een realiteit zien die ook de wetenschap kan
onderscheiden? De mens is immers grondig anders dan de dieren, al was het maar
omdat wij spreken en schrijven en elkaar verstaan, omdat wij taal hebben,
cultuur, beschaving en ja, ook religie, godsdienst, God. De geschiedenis van de
aarde is de geschiedenis van God en de mens, de heilsgeschiedenis. Of niet
soms?
Wel nee.
Wat men in de menswetenschappen, in de
filosofie, de theologie en in de leer van de kerk steeds over het hoofd ziet,
is de evolutie. Zeker, men geeft met enige wrevel toe dat onze lichamen
wellicht geëvolueerd zijn, dat we een van de takken zijn van een bepaalde biologische
soort, dat we misschien wel gemeenschappelijke voorouders hebben met andere nu
levende wezens, zoals de mensapen en de chimpansees. Maar dat doet er niet echt
toe. Wat in het verre paleontologisch verleden gebeurd is, heeft niet echt belang.
De evolutie wordt slechts echt interessant als de mens te voorschijn komt, de
volmaakte homo sapiens. Pas dan, wanneer God heeft ingegrepen en (van een aap)
een mens gemaakt, begint het echt. Zo moeten we, volgens moderne exegeten, Genesis
lezen: er waren al allerlei soorten lang voor de mens, maar in de tuin van Eden
heeft God voor het eerst rechtstreeks contact opgenomen met de schepping. Hij
heeft een redeloos dier begiftigd met een goddelijke vonk en dat heeft het hele
verschil gemaakt.
Dat klinkt overtuigend maar is het ook zo
gegaan?
De denkfout die men in deze redenering
begaat, is fenomenaal. Men doet alsof het menselijk denkvermogen plots ontstaan
is, ergens, op een keer. Alsof er op de vijfde dag nog geen mensen waren en op
de zesde ineens wel. Alsof het menselijk verstand uit de hemel is nedergedaald,
zoals de zwarte monoliet in 2001 Space
Odyssee. Men gaat daarbij voorbij aan het in het oog springende feit dat
wij ook vandaag allerlei vormen van verstandelijke vermogens zien in andere
schepsels dan de mens. Hoe kan je in hemelsnaam volhouden dat dieren geen pijn
voelen? Hoe kan je blijven beweren dat een kat of een hond geen eigen
intelligentie heeft, geen gevoelens? Hoe kan je blind blijven voor het zinvolle
in het gedrag van kuddedieren, of de totale liefde van roofdieren voor hun
kroost? Hoe meer we het dierlijk gedrag bestuderen, hoe meer we leren over
onszelf.
Het is niet alleen het menselijk lichaam
dat geëvolueerd is, maar ook de verstandelijke vermogens. Net zoals het
menselijk oog een parallel heeft in de rest van de dierenwereld, zo hebben ook
andere soorten een bewustzijn dat op het onze gelijkt. Wij ontdekken ook steeds
meer voorouders van de mens die lichamelijk van het eindresultaat, homo sapiens
afwijken, maar die ook, zoals blijkt uit de artefacten en zelfs hele
beschavingen die ze hebben nagelaten, een rudimentair bewustzijn hadden, de
kiemen van wat later zou open bloeien. Zoals ons wonderbaarlijk oog (en dat van
de arend) ontstaan is uit een vage fotosensitieve plek op een eencellig
wezentje, zo is ons fenomenale verstand ontstaan uit de basisnieuwsgierigheid
van de eerste levensvormen voor hun omgeving.
Verstandelijke vermogens zijn, dat valt
niet meer te ontkennen, niet plots ingestort in een stom beest. Ze zijn
geleidelijk ontstaan, in alle levensvormen en ze zijn geëvolueerd op ontelbare
manieren, waarvan homo sapiens er slechts één is. Dat klinkt als een evidentie,
en dat is het ook, als je er even bij stilstaat, maar het is een absoluut verbijsterende
gedachte als je er wat langer over nadenkt.
Zelfs Darwin aarzelde om het ronduit zo te
stellen. Hij legde zich toe op het beschrijven van de lichamelijke evolutie van
het leven op aarde; dat die evolutie ook het geestelijke zou omvatten heeft
hij vaak laten aanvoelen, steeds geïmpliceerd en af en toe zelfs scherp gesteld.
Hij heeft uren doorgebracht in de Londense zoo, in trance bij het bestuderen
van een gorilla, geschokt en ontroerd door de onmiskenbare menselijkheid van
dat dier. Hij heeft steeds aangedrongen op verder onderzoek, precies naar de
gemeenschappelijke kenmerken van mens en dier, ook psychologisch en mentaal.
Bewustzijn
is geen kenmerk van de mens alleen, noch is het er in de mens altijd geweest,
noch plotsklaps ontstaan. Ook in de menselijke soort is het geëvolueerd van een
vage en beperkte aanleg tot het spectaculaire resultaat dat we vandaag kennen.
Deze gedachte is totaal afwezig in het
menselijk denken tot ver na Darwin en ook vandaag nog is ze verre van algemeen
aanvaard en ingeburgerd. Wij hebben teveel aandacht voor dat ene eindresultaat
en te weinig voor de andere vormen van bewustzijn en voor de weg die de
verscheidene soorten hebben afgelegd om zover te komen.
Het is een eenvoudige gedachte, maar ze heeft enorme
gevolgen.
Darwins theorie heeft de rol van God in het
ontstaan en de evolutie van het leven op aarde gereduceerd tot vrijwel niets:
hooguit een aanzet, een eerste levensbeginsel, daarna is alles zijn gang gegaan
volgens de wetmatigheden van de natuur en het toeval; het leven ontwikkelt zich
en houdt zichzelf in stand zonder enige rechtstreekse tussenkomst van buitenaf.
Wij moeten dat nu definitief uitbreiden tot de zogenaamde geestelijke of
verstandelijke vermogens van de mens en van de andere organismen. Ook die zijn
van een nietig beginsel selectief uitgegroeid volgens Darwinistische principes.
Meer nog: wij mogen geen onderscheid meer maken tussen die twee aspecten. Het
gaat om de evolutie van het leven op aarde.
Laten we even stilstaan bij dat begrip:
leven. Wij denken dat we weten wat we daarmee bedoelen, maar is dat zo? Wat
zijn de kenmerken van leven, wat is het verschil met dode materie? Zonder al te
wetenschappelijk te zijn, kunnen we toch enkele basisvoorwaarden onderkennen.
Levende wezens zijn interactief in contact
met wat ze zelf niet zijn. Ze hebben een metabolisme, dat wil zeggen dat ze
elementen uit hun omgeving tot zich nemen; dat houdt hen in stand, laat ze
groeien en zich voortplanten; zij passen zich aan hun omgeving aan door een
selectief proces in opeenvolgende generaties; hogere levensvormen kunnen met
elkaar en met hun omgeving communiceren.
Leven kan zeer eenvoudig zijn, bijvoorbeeld
een eencellig wezen, maar het heeft alle elementaire kenmerken van het leven. Ook
de meest gevorderde soorten hebben al die kenmerken en al de aspecten van hun
bestaan kunnen tot die elementaire kenmerken teruggebracht worden. Dat is ook
zo voor de verstandelijke vermogens van de mens. Die zijn begonnen in het
actieve contact van een stukje materie met zijn omgeving, niet een louter
chemische of fysieke inwerking van het ene op het andere, maar het absorberen,
het verorberen van het een door het andere, het gebruiken van een stukje
buitenwereld voor eigen groei en ontwikkeling. Daarvoor is het nodig dat de
omgeving wordt waargenomen, dat men selecteert wat nuttig is en wat schadelijk.
Het is ook nodig dat er een actief ingrijpen is, een vorm van agressie, van
verovering, van vernietiging van het andere door het op te nemen in het eigen
lichaam. Het leven wil in leven blijven en doet daar alles voor, voor het eigen
leven maar ook door de voortplanting, een plaatsvervangende voortzetting van
het individuele eigen leven.
Leven dat zich niet aanpast aan de
omstandigheden, gaat onherroepelijk verloren. Op langere termijn planten de
levensvormen die toevallig het best aangepast zijn zich het best voort; de
beste genetische kenmerken worden zo overgedragen in een cumulatieve reeks
verbeteringen.
Ons bewustzijn is op die manier ontstaan,
uit een nietig begin, samen met het leven. Er is geen leven zonder bewustzijn
en geen bewustzijn zonder leven. Leven is bewust zijn.
Al het menselijk denken is op een
onbegrijpelijke manier duizenden jaren blind gebleven voor deze simpele
gedachte. Steeds heeft men deze evidentie ontkend en ze vervangen door de meest
ingewikkelde, vergezochte en waanzinnige alternatieven, waarbij leven en bewustzijn
steeds formeel uit elkaar gehouden werden. Materie en geest zijn totaal
verschillend, zegt de hele westerse filosofie. Gedachten zijn, in hun
veronderstellingen, niet tastbaar, zijn van een andere aard dan de dode materie
en zelfs dan de levende materie. Bewustzijn, denken, cultuur, godsdienst
behoren tot een andere, hogere dimensie, los van de materie. Binnen die
basishouding vind je dan alle denkbare en zelfs enkele ondenkbare, werkelijk
onbegrijpelijke varianten.
Het heeft echter geduurd tot vrij onlangs
voor men stilaan ging inzien dat bewustzijn, in al zijn verscheidenheid en
rijkdom, gewoon behoort tot de basiskenmerken van alle leven, dat je denken en
leven niet kan scheiden, dat ze niet afzonderlijk kunnen voorkomen.
Er is dus geen afzonderlijke hogere orde
der dingen, er zijn geen louter ideële Ideeën, er zijn geen absolute Wetten,
geen universele Principes. Er is ook geen ontastbare Wetgever, geen ongeschapen
Schepper, geen onbewogen Beweger, geen almachtige en oneindig liefhebbende God
die boven de materie verheven is, die buiten het universum staat. Er is alleen
dat steeds weer en steeds meer verwonderlijke leven van de materie, dat vormen
aanneemt die ons met verstomming slaan, of het nu onze moderne technologische
beschaving is of de fenomenale verscheidenheid van het biologisch leven en de
onvoorstelbaar snuggere aanpassingen van het leven aan zijn omgeving.
Dat is een fundamenteel inzicht dat pas
rond het einde van de twintigste eeuw naar voren is gekomen en dat nu stilaan
doordringt tot de mensheid. Wij beseffen nog niet goed waarheen het ons zal
leiden, maar we zien al enkele voorafspiegelingen.
Zo zal het besef van de fundamentele eenheid
van de natuur ons aanzetten om op een meer respectvolle manier om te gaan met
de andere levensvormen. Dat is in de eerste plaats zo voor onze medemens, te
beginnen met wie ons het meest dierbaar is, maar uit te breiden tot alle mensen,
ook als ze ons vreemd zijn of zelfs vijandig gezind. Wij leven met zeer veel
mensen samen op deze wereld en dat is niet gemakkelijk. Er is echter geen enkele verantwoording voor het gewapend
bestrijden van elkaar of voor de minachting en onderwerping van de ene door de
andere, op welke manier dan ook.
Leven is precair, het is zeer kwetsbaar.
Alleen al in leven blijven zelf vraagt een voortdurende zorg en voorzichtigheid.
Elke bedreiging kan fataal zijn, een voortijdig einde maken aan het leven. Het
is totaal zinloos dat we elkaar dan ook nog naar het leven staan, elkaar geen
plekje onder de zon of de regen gunnen. Samenwerking en een rechtvaardige
verdeling van de arbeid en van de vruchten van de arbeid en van de rijkdommen
der aarde is de beste manier om met zijn allen zo goed mogelijk te leven. Wij
moeten al de enorme hoeveelheden energie die we nodig hebben uitsluitend putten
uit hernieuwbare bronnen, niet uit het vernietigen van ander leven.
Dieren zijn onze rechtstreekse verwanten,
zoals wij bewust van zichzelf en van hun omgeving en dat heeft vele implicaties
voor onze manier van leven, in het bijzonder voor onze voedselvoorziening.
Planten en ook lagere levensvormen en zelfs de levenloze materie hebben een noodzakelijke
functie in het geheel, het milieu. Wij moeten onze biotoop in stand houden en
leefbaar maken voor onze kinderen. Onze ingrepen mogen de toekomst niet in het
gedrang brengen.
Het individuele leven is tijdelijk, het
heeft een begin, een korte duur en een einde; iedereen is kind van iemand,
elkeen zoekt zich te ontplooien, niemand ontsnapt aan de aftakeling of de dood.
Er is nadien geen persoonlijk voortbestaan; de moleculen waaruit we bestaan
worden herverdeeld over de materie. Dit leven is onze enige kans. Dat moeten we
durven erkennen en er de logische conclusies uit trekken. We moeten ons
bevrijden van ideologieën die de volledige ontplooiing van de mens hier op
aarde in de weg staan, die hem onderwerpen aan onrechtmatig verworven gezag of
die hem tegen anderen opzetten.
Communicatie is levensnoodzakelijk. Elke
beperking of manipulatie daarvan is verdacht en verderfelijk. Absolute eerlijkheid
in de omgang met elkaar is een kwestie van zelfbehoud, maar tevens de enige
mogelijkheid om samen te leven. Het zoeken naar waarheid mag niet aan banden
gelegd worden, zolang het individueel en of algemeen belang er niet door
geschaad wordt.
We zijn vertrokken van de traditionele
levensopvattingen, die van de godsdienst en de filosofie van onze Westerse
beschaving. Wij hebben vastgesteld dat zij de wereld niet kunnen verklaren
zonder hun toevlucht te nemen tot mysteries, mythen en metaforen; zij kunnen de
mens ook niet motiveren tot vreedzaam samenleven, noch de samenleving organiseren tot
eenieders tevredenheid. De oorzaak van die mislukking ligt in het onzalige
onderscheid dat zij steeds maken tussen het materiële en het geestelijke. Zij
negeren het voor de hand liggende: leven hier op aarde is bewust zijn. Er is
geen enkel materieel leven zonder een vorm van bewustzijn, er is geen enkel
bewustzijn zonder een vorm van materieel leven.
Als we daarvan vertrekken, vallen de
stukjes van de puzzel al heel wat beter in elkaar. Dan kunnen we onze eeuwenoude
vooroordelen, onze wantrouwige vooringenomenheid, onze nefaste vooronderstellingen
en onze kwalijke gewoonten achter ons laten en elkaar en de wereld tegemoet
treden in oprechte eerlijkheid. En dat, lieve lezer, is een waarlijk radicale breuk met het
verleden.
25 Er kwam een wetgeleerde die hem op
de proef wilde stellen. Hij vroeg: Meester, wat moet ik doen om deel te
krijgen aan het eeuwige leven?
26 Jezus antwoordde: Wat staat er in
de wet geschreven? Wat leest u daar?
27 De wetgeleerde antwoordde: Heb de
Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht
en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.
28 U hebt juist geantwoord, zei
Jezus tegen hem. Doe dat en u zult leven.
29 Maar de wetgeleerde wilde zich
rechtvaardigen en vroeg aan Jezus: Wie is mijn naaste?
30 Toen vertelde Jezus hem het
volgende: Er was eens iemand die van Jeruzalem naar Jericho reisde en onderweg
werd overvallen door rovers, die hem zijn kleren uittrokken, hem mishandelden
en hem daarna halfdood achterlieten.
31 Toevallig kwam er een priester
langs, maar toen hij het slachtoffer zag liggen, liep hij met een boog om hem
heen. 32 Er kwam ook een Leviet langs, maar bij het zien van het
slachtoffer liep ook hij met een boog om hem heen. 33 Een Samaritaan
echter, die op reis was, kreeg medelijden toen hij hem zag
liggen. 34 Hij ging naar de gewonde man toe, goot olie en wijn over
zijn wonden en verbond ze. Hij zette hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar
een logement, waar hij voor hem zorgde. 35 De volgende morgen gaf hij
twee denarie aan de eigenaar en zei: Zorg voor hem, en als u meer kosten moet
maken, zal ik u die op mijn terugreis vergoeden.
36 Wie van deze drie is volgens u de
naaste geworden van het slachtoffer van de rovers?
37 De wetgeleerde zei: De man die
medelijden met hem heeft getoond. Toen zei Jezus tegen hem: Doet u dan
voortaan net zo.
Ik sprak onlangs
met de vader van een jong gezin over het christelijk gebruik van de plechtige
communie, dat hier in Vlaanderen nog vrij goed ingeburgerd is. Aan dat
feestelijk gebeuren gaat een reeks bijeenkomsten vooraf, waarop een kleine
groep jongeren door een bedienaar van de eredienst of een gelegenheidscatechist
worden ingelicht over de basisgegevens van het geloof. Hij was erg wantrouwig
over de kwaliteit van die sessies en besloot dan maar, toen zijn eigen dochter
aan de beurt was, om dat zelf te doen, bij hem thuis, voor de kleine groep
waartoe ze behoorde. Hij is dat ook het volgende jaar blijven doen. Hij houdt
zich min of meer aan de kerkelijke voorschriften ter zake, maar interpreteert
die vrij. Zo vindt hij het praktisch ondoenbaar om over bijvoorbeeld de
verrijzenis te spreken, of het hiernamaals, of God, nochtans de kern van het
christelijk geloof. Hij besteedt meer aandacht aan de figuur van Jezus en aan
zijn prediking, vooral de parabels. Die spreken de kinderen meer aan en zijn
toch representatief voor de christelijke leer. Hij vernoemde in dat verband het
verhaal van de Barmhartige Samaritaan, waarvan je hierboven de tekst kon lezen.
Laten we wat
dieper ingaan op een en ander.
Deze zeer bekende
parabel of voorbeeld of gelijkenis komt alleen bij Lucas voor, niet bij de
andere twee synoptische evangelisten, Matteus en Markus en ook niet bij Johannes. Waar komt het
verhaal dan vandaan? Men weet het niet. Wellicht uit een mondelinge traditie,
die op een bepaald moment in de wordingsgeschiedenis van het Lucasevangelie is
opgenomen. Het is altijd mogelijk dat dit verhaal op zich een goede voorstelling
is van een belangrijk element uit de christelijke leer, maar het wekt toch
enige verwondering dat, indien dit zo is, het niet ook in de andere evangelies
is opgenomen. Stel je voor dat de Kruisdood of de Verrijzenis in slechts één van de vier evangelies zou vermeld staan...
Inhoudelijk is
het een eenvoudig maar sterk verhaal dat direct aanspreekt, ook kinderen. Dat
was zeker zo in de eerste twintig eeuwen van het christendom, toen reizen een
erg gevaarlijke onderneming was. Ook in de profane literatuur vinden we dat thema
overvloedig terug. Vandaag de dag zijn er echter niet veel struikrovers meer.
Als je wil aansluiten bij de actualiteit moet je al verwijzen naar de piraten
voor de kust van Somalië. Dichter bij huis zijn er nog altijd gewelddadige
diefstallen, carjackings, tiger kidnappings. Onlangs nog haalde een verhaal het
nieuws over het slachtoffer van een overval in New York dat op straat aan zijn
lot werd overgelaten door de voorbijgangers. Het gebeurt dus nog steeds.
De auteur van het
evangelie wijst erop dat priesters en levieten (een soort kosters, zeg maar)
hier niet het goede voorbeeld geven. Nochtans laat de tekst veronderstellen dat
het slachtoffer een Jood is: hij reist van Jeruzalem naar Jericho. Blijkbaar
was het ook in Jezus tijd niet ongewoon dat de bedienaars van de eredienst
zich te goed achtten om hun medemens te helpen. Misschien greep Jezus, of de
christelijke evangelist, de gelegenheid aan om de Joodse priesters even in hun
hemd te zetten. Het contrast is immers opvallend: de goede in het verhaal is
niet eens een Jood, maar een Samaritaan, een inwoner van Samaria, midden-Palestina.
Dat waren bij het
begin van de christelijke tijdrekening volgens hun eigen uitleg afstammelingen
van de Joden die niet meegevoerd waren in gevangenschap naar Babylon. Volgens
de Joden die uit die gevangenschap terugkeerden, waren het echter niet eens
Joden, maar profiteurs uit de omgeving die gebruik hadden gemaakt van de wegvoering
van de Joden om hun bezittingen in handen te nemen.
Hoe dan ook,
Samaritanen waren niet geliefd bij de Joden. Door precies zo iemand uit te
kiezen als barmhartig voorbeeld, trekt de auteur de aandacht op de juiste
interpretatie van het woord naaste. In de Joodse wet, geciteerd door de
Schriftgeleerde, is de naaste nadrukkelijk een gelijke, een buurman, een
familie- of clanlid. Vijanden zijn geen naasten. Op hen is zelfs het gebod:
gij zult niet doden, niet van toepassing. Men mag ze ook ongestraft beroven en
bedriegen, zelfs tot slaven maken en verkrachten. Vandaar de vraag van de
Schriftgeleerde: wie zijn precies mijn naasten?
Het antwoord van
Jezus, zoals blijkt uit de gelijkenis, lijkt duidelijk: elke mens, vooral de
lijdende mens. Toch moeten we dat met een korreltje zout nemen. Het is verre
van duidelijk in de rest van de evangelieteksten dat Jezus zelf, of de vroegste
christenen in het algemeen, het christelijk geloof als een universele boodschap
hebben opgevat. Dat is pas veel later gekomen, vooral onderinvloed van Paulus
en nog later toen het christendom onder de arm werd genomen door wereldlijke
heersers om hun imperialistische bedoelingen kracht bij te zetten. Het is dan
ook vrij waarschijnlijk dat dit stukje Lucaans Sondergut in die context past.
De naastenliefde
was aanvankelijk beperkt tot de eigen groep, het Volk Gods. Dat een Samaritaan
een Jood in nood zou helpen was een verhaal dat onwaarschijnlijk genoeg was om er
een parabel van te maken en het een plaats te geven in het Evangelie.
Het is echter
niet het enige onwaarschijnlijke gegeven in dit verhaal. De Samaritaan loopt
niet zoals de Joodse priester en de leviet in een boogje om het (Joodse)
slachtoffer van de (Joodse!) struikrovers heen, nee, hij gaat er naar toe,
verzorgt zijn wonden, zet hem op zijn lastdier en brengt hem naar een herberg;
daar verzorgt hij hem en laat nog geld achter voor zijn onderhoud, meer nog,
hij belooft alle kosten te vergoeden die er nog zouden gemaakt worden.
Dat lijkt wat
overdreven, vind ik. Het maakt precies daarom ook indruk: het is een
verhaaltechniek, die overdrijving. Het maakt dat je het niet verkeerd kunt
verstaan: deze Samaritaan is niet zomaar een goed, barmhartig mens: het is een
verbazingwekkend goed man, een uitzondering, mag je wel zeggen.
Het moet ook een
welgesteld man geweest zijn, reizend met een lastdier, voorzien van olie en
wijn en genoeg Romeinse denarii (elk tien asses waard) om voor zichzelf en het
slachtoffer te betalen in de herberg. Maar zelfs als het een rijke Samaritaan
was, dan nog is zijn gedrag uitzonderlijk. Hij was door medelijden bewogen,
zegt de auteur en dat verklaart zijn ongewoon gedrag. We kunnen ons niet
voorstellen dat hij elke noodlijdende die hij in zijn leven tegenkwam zo zou
behandelen. Dat is niet te doen, dat hou je niet uit. Het is duidelijk dat het
hier om een uitzonderlijke situatie gaat en bijna zeker om een eenmalige
medelijdende reactie.
Je kan een
bedelaar een aalmoes geven, maar je kan niet alle bedelaars een aalmoes geven.
Je kan geld schenken aan liefdadige organisaties, maar niemand geeft al zijn
geld, wat we geven is in het beste geval een kleinigheid, geen denarius, maar
slechts een as, wat kopergeld.
In onze moderne
wereld hebben we voorzieningen getroffen voor noodgevallen. Er is een zeer
sterk uitgebouwd breed systeem van sociale zekerheid. Wij staan allemaal een
flink stuk van ons loon of onze andere inkomsten af om aan elk van onze
naasten, dat wil zeggen zij die mee in het systeem zitten, een minimum aan
ondersteuning te bieden, een leefloon, basisrechten op verzorging.
De armen en
ongelukkigen zijn vandaag niet meer afhankelijk van de barmhartigheid van de
Samaritaan (of de hardvochtigheid van de priesters), maar kunnen rekenen op de
georganiseerde solidariteit van ons land. Wij hebben het niet zo voor
barmhartigheid, goede werken en paternalisme, voor rijke lui die ons eerst
uitbuiten en vervolgens enkele aalmoezen en kruimels van hun tafelen geven om
hun geweten te sussen en onze dankbaarheid en stemmen af te kopen. Wij willen
een sociaal rechtvaardige wereld, waarin de rechten en de plichten wettelijk
vastgelegd zijn en de herverdeling door de staat geregeld is in een billijk
belastingssysteem.
Jezus vraagt aan
het einde van zijn verhaal: Wie van de drie is de naaste geworden van het
slachtoffer? Dat is een vreemde formulering. Je zou verwachten: Wie van de drie
heeft het slachtoffer als zijn naaste erkend? Wie is zo ver gegaan dat hij een
vreemde, een vijand zelfs, behandelt alsof hij zijn naaste was? Maar dat is
niet wat de auteur vraagt. Hij bedoelt het zeer letterlijk: wie is de naaste
geworden van het Joodse slachtoffer? De Samaritaan heeft zijn eigenheid
verloochend en heeft zich gedragen zoals elke Jood zich zou moeten gedragen.
Hij is daardoor de naaste geworden van de Jood, is dus een beetje (een goede) Jood.
Dat is begrijpelijk voor de Joden en de eerste christenen: enkel wie de wet
toepast, behoort tot het Godsvolk. De Samaritaan doet dat, verrassend genoeg, ook
al is hij geen Jood. Derhalve behoort hij (virtueel, in de parabel, in dit
onwaarschijnlijk voorbeeld) tot het Godsvolk.
Het gebod van de
naastenliefde is niet Jezus boodschap, het staat in de wet geschreven, het
zijn citaten uit Deuteronomium (6, 4) en Leviticus (19, 18). De auteur wijst er
alleen maar op dat het niet voldoende is om de wet te kennen, zoals de
priesters ongetwijfeld doen. Men moet de wet ook naleven, in de praktijk
brengen. Het slachtoffer was zeer duidelijk een naaste voor de priester en de
leviet, maar ze negeerden hem en dus de wet. Voor de Samaritaan was hij formeel,
volgens de wet, géén naaste, en toch hielp hij hem op spectaculaire wijze.
De les die men hieruit
traditioneel trekt is: wees niet onbarmhartig; behandel zelfs vreemdelingen en
vijanden in nood als je naasten. Als zelfs die je naasten zijn, hoeveel te meer
moet je dan voor je familie en je vrienden zorgen?
Wij hebben gezien
dat de achtergrond van het verhaal heel wat complexer is dan dat. De rol van de
priester en de leviet staat dik in de verf. Het gebod van de naastenliefde
staat al in het Oude Testament, maar dat is niet voldoende. Het voorbeeld van
de Samaritaan, de onechte Jood, is niet zomaar gekozen. Het zijn in beide
gevallen de Joden die als de slechteriken uit het verhaal komen. Dat paste zeer
goed in de visie en de politiek van de vroege christelijke kerken.
Wat in de Joodse
wet staat en wat Jezus hier nog benadrukt, namelijk dat we onze medemens moeten
liefhebben als onszelf, is ook helemaal geen typisch Joodse of typisch
christelijke boodschap. Er is geen enkele godsdienst ter wereld en geen enkele
seculiere moraal, geen enkele grondwet en geen enkel rechtssysteem dat dit
principe niet onderschrijft. De menselijke solidariteit is in onze genen
geschreven: wij hebben meer kans om te overleven als we samenwerken dan als we
elkaar bestrijden. Dat is de wet van de familie, van de clan, van de groep en
van de natie. Maar vandaag hebben we die ook verruimd en vastgelegd in de Universele
verklaring van de rechten van de mens.
Het
Joods-christelijke beginsel is dat we ons moeten verenigen om sterk te staan
tegen onze vijanden; twintig eeuwen geschiedenis bewijzen dat het een nefast,
dodelijk principe is. Het is pas met de Verlichting dat mensen anders zijn gaan
denken. Pas dan heeft men ingezien dat men de God achter zich moet laten die
steevast werd ingeroepen als rechtvaardiging om vreemdelingen, raciaal anderen,
andersdenkenden de kop in te slaan en uit te roeien. Geen naastenliefde binnen
een nationale groep, binnen een religie, binnen een ras, maar universele
mensenrechten, gebaseerd op rationele diepmenselijke inzichten.
Je ziet het, de
gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan is wel degelijk een goed vertrekpunt
voor een gesprek, in de catechese maar ook daarbuiten, niet zozeer over
christelijke waarden of de leer van Jezus, maar over fundamentele menselijke
rechten, die we niet ontlenen aan een goddelijke openbaring of een bedenkelijk en
verouderd boek, maar die we als verstandige mensen hebben opgesteld, vertrekkend
van menselijke inzichten over de onvervreemdbare waardigheid van elke mens.
Geen barmhartigheid dus, maar sociale rechtvaardigheid. Geen gehoorzaamheid aan
Gods wet, maar wettelijk afdwingbare rechten. Geen vrees voor Gods straf, maar
respect voor elke medemens.
Het is niet kwaad
om van het kleurrijk Bijbels verhaaltje te vertrekken als je het daarover wil
hebben. Maar het zou goed zijn om ook de tekst zelf van de Universele
verklaring van de rechten van de mens ter hand te nemen.
Ik hoop hiermee enigszins
bijgedragen te hebben aan de vernieuwing van de catechese. Het is nuttig om dit
folkloristisch gegeven aan te grijpen om jongeren bij hun intrede in het leven
vertrouwd te maken met de basisprincipes van onze beschaving. Dat zijn niet de
onbegrijpelijke dogmas van een of andere kerk over een of andere God, maar de
wetten die wij als mensen met elkaar hebben afgesproken voor onze samenleving.
Amazing Grace, how sweet the sound, That saved a wretch like me. I once was lost but now am found, Was blind, but now I see.
T'was Grace that taught my heart to fear. And Grace, my fears relieved. How precious did that Grace appear The hour I first believed.
Through many dangers, toils and snares I have already come; 'Tis Grace that brought me safe thus far and Grace will lead me home.
The Lord has promised good to me. His word my hope secures. He will my shield and portion be, As long as life endures.
Yea, when this flesh and heart shall fail, And mortal life shall cease, I shall possess within the veil, A life of joy and peace.
When we've been here ten thousand years Bright shining as the sun. We've no less days to sing God's praise Than when we've first begun.
Er is wellicht geen mens die deze hymne nog nooit gehoord heeft, waar ook ter wereld. Maar veel meer dan de eerste twee woorden kennen wij er niet van. Vandaar dat ik jullie de volledige tekst voorschotel. Treur niet, je krijgt ook de vertaling, die ik zelf maakte, zoals gewoonlijk.
Maar laten we eerst stilstaan bij enkele woorden uit de hymne. Let's start at the very beginning. A very good place to start. When you read you begin with A-B-C, uit TheSoundofMusic, een musical met muziek van Richard Rodgers en tekst van Oscar Hammerstein.
Wij beginnen dus met a-mazing. Het woord komt van een oud-Germaanse stam, mas, die verbazing, verwondering, zelfs verbijstering en verschrikking, paniek, dolheid, waanzin uitdrukt. In het Engels is een doolhof een maze.
Het tweede woord is grace en dat is het kernwoord uit deze hymne. We vertalen het hier in zijn religieuze, theologische betekenis: genade. Meteen zitten we in medias res, tot over onze oren in de miserie. Want wie weet nog wat men met genade bedoelt? Nochtans is het een essentieel element in elke godsdienst. Het is precies over de genade dat het christendom sinds zijn ontstaan verdeeld is. De Reformatie, het ontstaan van het afgescheiden protestantisme, ging over de genade en hoe men die moest interpreteren. Ook vandaag nog is genade een sleutelbegrip. Laten we even zien of we er iets kunnen van maken.
Als we aannemen dat er een God is, een iets dat buiten het wereldse en het menselijke valt, dan kunnen we dat alleen maar doen als we aanvaarden dat er ook een openbaring is, dat God zich kenbaar maakt; hoe zouden we anders weten dat er een God is? Ik schreef daarover al vrij uitgebreid, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=462996.
Zo, we weten nu of nemen aan, geloven dat er een God is. Maar men zou nog kunnen stellen dat er wel een God is, maar dat die, eenmaal de schepping voltooid, zich niet veel meer aantrekt van het reilen en zeilen van zijn wereld. Dat was wat Voltaire dacht en ook Kant wel een beetje.
Voor we daarmee verder gaan, even een uitstapje op zee. Want wat bedoelen we met reilen en zeilen? Alle aspecten van een handeling, hoe het er aan toe gaat. Zeilen, dat kennen we, maar wat is reilen? Het is een vervorming, omwille van het rijmen met zeilen, van rijden. En wat doet een schip als het rijdt? Een uitleg is dat het dan voor anker ligt, het rijdt (voor) zijn anker, waarbij het zich op en neer beweegt ten aanzien van zijn lengteas. Reilen en zeilen is dus alles wat een schip doet, stilliggen in de haven of uitvaren, vandaar. Een schip kan ook de golven rijden, waarbij de boeg op en neer duikt en de golven over de voorsteven kunnen spoelen. Dan is rijden een synoniem van stampen (pitch), de op- en neerwaartse beweging die een schip maakt over zijn lengteas: als de voorsteven omhoog gaat, gaat de achtersteven omlaag. Een andere beweging van het schip is het slingeren (roll), dat is het op en neer gaan van links naar rechts, dus een draaiende beweging ten opzichte van de lengteas: nu eens gaat de rechterkant naar beneden, dan de linkerkant; dat zijn respectievelijk stuurboord (rechts als je naar de boeg kijkt, er zit een r in het woord; aangeduid met een groen licht) en bakboord (links als je naar de boeg kijkt, er zit een k in het woord). De combinatie van stampen en slingeren noemt men rollen. Alle zes bewegingen van een schip (naast stampen en slingeren ook nog gieren, dompen, verzetten en schrikken) veroorzaken samen zeeziekte.
Terug naar de genade. Gelovigen nemen aan dat God zich wel degelijk actief met de wereld bezig houdt en vooral ook met de mens. God heeft de mens immers geschapen naar zijn beeld en gelijkenis en heeft het beste met hem voor, hij heeft een heilsplan voor de mens. Hij biedt de mens een gunst aan, een belangloze hulp om zijn oproep te beantwoorden. Het is een geschenk van God, het is de betuiging van zijn liefde voor de mens. Het is een tussenkomst van God in de mens, rechtstreeks in zijn hart en ziel.
Dat is allemaal nogal wazig, ik geef het toe. Genade is dan ook iets bovennatuurlijks, het gaat onze zintuigen te boven en zelfs ons verstand. Het behoort tot een andere dimensie, die van het geloof. Enkel wie gelooft, kan de genade ervaren.
Het is dus nodig dat de mens openstaat voor God en voor zijn genade; de mens is immers een vrij wezen en kan zich voor die genade ook afsluiten. Dat is echter de oorzaak van veel controverses binnen de christelijke kerken. Sommige leggen de nadruk op de actieve kant van de genade, het ingrijpen van God in de mens. God is almachtig, zeggen ze en als hij de mens raakt, dan is daar geen ontkomen aan. Zijn genade is overweldigend, je kan er niet aan weerstaan. Maar anderzijds zien we dat sommigen zich misdragen, dat ze zich van God of zijn gebod niets aantrekken. Het is duidelijk dat die dan de genade niet gekregen hebben. (Bepaalde?) protestantse kerken gaan er bijgevolg van uit dat God slechts een (gering?) aantal mensen redt, dat hij aan sommigen zijn genade geeft en ze aan anderen onthoudt. In die veronderstelling kan de mens niet veel doen: hij kan zich niet verzetten tegen de genade, ze wordt hem omzeggens opgelegd, hij kan ze niet tegenhouden; hij heeft er ook geen verdienste aan: God kiest wie hij zal redden en wie zal verloren gaan, wie de genade krijgt en wie niet. Enkel met Gods genade kan men gered worden. Sommigen gaan zo ver om te zeggen dat het er dan ook niet toe doet hoe je leeft: God heeft vooraf, voor het begin der tijden al beslist wie er zal gered worden. Dat is de strenge predestinatieleer: elke mens is voorbestemd om ofwel de genade te ontvangen, gelovig te zijn en gered te worden, het eeuwig leven te krijgen, ofwel om ze niet te krijgen en dan ook verdoemd te worden, wat hij of zij ook doet, hoe goed hij of zij ook leeft. Geen prettige theologie, dat. Je vindt ze uitsluitend bij fundamentalistische richtingen.
De katholieke kerk houdt het erop dat God de genade in principe aan iedereen aanbiedt. Het is dan aan de mens om ze te aanvaarden in het geloof. Het is dus een kwestie van aanbod en vraag. En dan doet het er wel toe wat een mens hier op aarde aanvangt: het is precies door godvruchtig en zedelijk te leven dat de mens aan God een positief antwoord geeft op het aanbod van de genade. We kunnen Gods genade natuurlijk niet afdwingen, maar aangezien ze voor iedereen beschikbaar is, kunnen we ze verwerven door onze goede daden. Voor Luther en Calvijn was dat anathema, godslasterlijk, want dat zette de deur open voor aflaten en menselijke verdiensten, een onwaardige koehandel met God.
Dat alles moeten we voor ogen houden als we de hymne lezen of zingen.
De genade van God is verbazingwekkend, een onvoorstelbare gave: de almachtige God verwaardigt zich om mij, een zondige mens, nauwelijks meer dan een dier, een wretch, te redden en het eeuwig leven te schenken, het opperste geluk. Dat mooie woord wretch kennen wij ook: het zit verborgen in wrak, een afgekeurd of slecht schip of ander voertuig; mijn oudste zoon schold zijn trage computer graag uit voor wrak. Ook in wraken zit het: afkeuren, als onwaardig verwerpen; in wreken en in wraak: vergelding zoeken. Iemand die gewraakt is, een wrak van een mens is dus iemand die uitgestoten is, een banneling, een verstotene, iemand die niet in zijn eigen land mag verblijven maar in een ander land, een el-land (zoals in het Engels else en in onze dialecten el, iemand el, dat is wat el!), een ellendeling.
Gods genade heeft de ellendige mens gered, want hij was lost, verloren, in de dubbele betekenis van om zeep, uitgeteld, afgeschreven en ook: verloren gelopen, de weg kwijt, op het slechte pad. Maar nu is hij teruggevonden. In het Engels spreekt men van the lost and found: de verloren voorwerpen, maar meer accuraat dan wij het zeggen, want het zijn inderdaad niet alleen verloren voorwerpen, ze zijn ook gevonden door iemand; louter verloren voorwerpen zijn precies dat: verloren, voor altijd. Zo heeft God ook mij gevonden. Door Gods genade is de blinde weer ziend, zoals in de mirakels die Christus deed. De mens die God niet (er)kent, leeft onbevreesd, hij leeft er maar op los. De genade brengt hem dan van de wijs, jaagt hem de vreze Gods aan en terzelfder tijd heft zij ook die vrees op. De mens ziet zijn nietigheid in, erkent dat hij zonder God het heil niet kan bereiken; maar de genade stelt hem in staat om hier op aarde maar vooral later in het eeuwig leven volmaakt gelukkig te zijn. Dat verrassende inzicht onder de invloed van de genade is een verrukking. Al de moeilijkheden, al het lijden dat een mens op zijn weg vindt, krijgt plots een andere betekenis: het is met Gods hulp dat we het te boven gekomen zijn, het is God die ons ook in de toekomst veilig zal leiden, hier in dit gevaarlijke aardse leven en tot na de dood in het hiernamaals, waar de heerlijkheid op ons wacht, de oneindige glorie.
Zo, daarmee zijn we klaar voor de weinig poëtische letterlijke vertaling:
Verbazende genade
Verbazende genade, hoe zoet de klank,
die een ellendig mens als ik heeft gered.
Ik was verloren, ooit, maar nu ben ik terecht.
ik was blind, maar nu kan ik zien.
Genade was het die mijn hart de vreze leerde
genade ook die mijn vrees verlichtte.
Hoe dierbaar was de aanblik van die Genade
het eerste uur van mijn geloof.
Door vele gevaren, lasten en dreigingen
ben ik alreeds gekomen.
Het is Genade die me veilig loodste
Genade die me huiswaarts brengt.
De Heer heeft me alle goeds beloofd.
Op zijn woord is mijn hoop gevestigd.
Hij zal mijn schild zijn en mijn aandeel
zolang het leven voortduurt.
Ja, wanneer dit lichaam en dit hart falen
en het leven ten dode ten einde gaat
Dan zal ik in mijn lijkwade verwerven
een leven van vreugde en vrede.
En wanneer we daar tienduizend jaar vertoefd hebben
Helder schitterend als de zon
Dan zijn er nog niet minder dagen om Gods lof te zingen
dan toen we er het eerst mee begonnen.
Daarmee zijn we aan het einde gekomen van ons verhaal.
Dacht je dat echt?
Er is nog een en ander dat moet rechtgezet. Let's start at the very beginning. A very good place to start. When you read you begin with A-B-C. Als je spreekt over het geloof, begin je niet bij God, maar bij de mens. Het is de mens die gelooft, die zich een God bedenkt. Het is vooral ook de ene mens die voor de andere een God verzint, die hem bekeert tot een geloof en die hem doet dansen naar zijn pijpen, klik daarvoor toch maar even hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=187.
De mens leeft aanvankelijk inderdaad onbevreesd, is zich letterlijk van geen kwaad bewust, zoekt zich een weg op deze wereld, genietend van de rijkdom, vechtend om te overleven. Het is pas wanneer sommigen zich aanmatigen beter te zijn dan hun medemens en anderen aan zich willen onderwerpen, dat er een God te voorschijn komt, een verzinsel, een boeman, een Deus ex machina, en klik daarvoor eens hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=189. De mens moest de zonde uitvinden, niet voor zichzelf natuurlijk, maar voor al die anderen; de wetgever staat boven de wet. Men moest de mens ontheemden, hem vervreemden van zichzelf, er een ellendeling van maken, een vreemdeling in eigen land, en dat is het verhaal van Mozes in Exodus, 2, 11- 22:
Toen Mozes volwassen geworden was, zocht hij op een dag de mensen van zijn volk op. Hij zag welke zware dwangarbeid ze verrichtten en was er getuige van dat een Hebreeër, een volksgenoot van hem, door een Egyptenaar werd geslagen. 12 Hij keek om zich heen, en toen hij zag dat er niemand in de buurt was sloeg hij de Egyptenaar dood; hij verborg hem onder het zand. 13 De dag daarop zag hij hoe twee Hebreeuwse mannen met elkaar op de vuist gingen. Waarom sla je iemand van je eigen volk? vroeg hij aan de man die begonnen was. 14 Maar die antwoordde: Wie heeft jou als leider en rechter over ons aangesteld? Wou je mij soms ook doodslaan, net als die Egyptenaar? Mozes schrok, hij dacht: Dan is het dus toch bekend geworden! 15 Toen de farao ervan hoorde, wilde hij Mozes laten doden. Daarom vluchtte Mozes voor de farao.
Zo kwam hij in Midjan terecht, en daar ging hij bij een put zitten. 16 De priester van Midjan had zeven dochters. Zij kwamen daar water putten en vulden de drinkbakken om de schapen en geiten van hun vader te drinken te geven. 17 Maar er kwamen ook herders, die hen wilden wegjagen. Daarop schoot Mozes hun te hulp en gaf het vee te drinken. 18 Toen ze thuiskwamen, vroeg hun vader, Reüel, hoe het kwam dat ze die dag zo snel terug waren. 19 Er was een Egyptenaar die ons te hulp kwam tegen de herders, antwoordden ze, en hij heeft ook water voor ons geput en de dieren te drinken gegeven. 20 En waar is hij nu? vroeg hun vader. Waarom hebben jullie die man daar achtergelaten? Nodig hem uit om te komen eten. 21 Mozes liet zich overhalen om bij die man te blijven, en deze gaf hem zijn dochter Sippora tot vrouw. 22 Zij bracht een zoon ter wereld, en Mozes noemde hem Gersom, want, zei hij, ik ben een vreemdeling geworden, ik woon in een land dat ik niet ken.
Die ellendige mens is nu een zondaar, iemand die hier op aarde ongelukkig is en een leven leidt dat niet beter is dan een kinderhemdje: kort en vuil. Maar als je luistert naar wat de priester en de koning zegt, dan is er een uitweg: God zal je redden. Misschien zal je dat hier en nu niet meteen merken, want je moet je nu afbeulen voor die priester en voor die koning, die zich beperken tot jou in de gaten houden terwijl ze genieten van de vruchten van jouw arbeid, maar later, als je dood bent, geloof het of niet, dan wacht je de hemelse vreugde!
Het is merkwaardig dat een zo gek en onwaarschijnlijk verhaal ooit heeft aangeslagen, dat iemand daar ooit is ingetrapt. En dat is ook niet echt gebeurd, de gelovige is altijd gedwongen om te geloven, tegen beter weten in, met bruut geweld en dreigementen met eeuwige verdoemenis, door de priesters en de wereldse heren in tandem, die achter zijn rug die de ellendige domoor nog uitlachten ook om zijn goedgelovigheid. Het is de gelovige niet die de woorden van deze hymne heeft verzonnen, het was een Britse dominee, met een verleden als slavenhandelaar Het zijn de gelovigen niet die tot de ontdekking gekomen zijn dat er iets is als Goddelijke Genade, maar abstruse theologen, die vervolgens elkaar de kop insloegen over de interpretatie ervan en die heel Europa dertig jaar lang in vuur en vlam zetten en miljoenen mensen uitmoordden om hun beider ongelijk te halen.
Stilaan hebben de mensen, op gevaar van eigen leven, zich verzet tegen de heerschappij van hun uitbuiters. Zij zijn een eigen leven gaan leiden, een leven voor zichzelf, voor hun gezin, voor hun gemeenschap, een leven hier op aarde, zonder uitzicht op een ver hiernamaals. Ze hebben de godsdienst de rug toegekeerd en de priesters, die zich helaas elke officiële voortplanting hadden ontzegd (mits de nodige faciliteiten in te calculeren), zijn aan het uitsterven. Ze hebben de macht van de koningen en de adel gebroken, op enkele protocollaire fossielen na en hebben zelf de democratische macht gegrepen. Er is geen goddelijke wet meer, maar Universele Mensenrechten. Het is hier nog geen hemel op aarde, maar ook geen hel, want zowel het een als het ander hebben we verwezen naar sprookjesland: dit is de aarde waarmee we het moeten doen, dit is het leven dat we te leven hebben. We zijn het aan onszelf en onze nakomelingen verplicht om er het beste van te maken.
Het is een ontroerende hymne, Amazing Grace, maar enkel als je de woorden niet verstaat, niet als je de onzin en de leugens merkt. Iedereen zingt het, iedereen is tot tranen toe bewogen bij het horen ervan, maar niemand gelooft ook maar één woord van de zoete zever die erin gedebiteerd wordt. How sweet the sound, dat wel, maar niet how sweet the sense.
Waarachtig,
ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het
één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. (Joh 12,24)
35 Nu zou iemand kunnen vragen: Maar hoe
worden de doden opgewekt? Hoe zou hun lichaam eruit moeten
zien? 36 Dwaas die u bent! Als u iets zaait, moet dat eerst sterven
voordat het tot leven kan komen. 37 En wat u zaait heeft nog niet de
vorm die het later krijgt; het is nog maar een naakte korrel, een graankorrel
misschien of iets anders.38 God geeft daaraan de vorm die hij heeft
vastgesteld, en hij geeft elke zaadkorrel zijn eigen vorm. 39 Elk
aards lichaam is anders; het lichaam van een mens is enig in zijn soort, dat
van een dier eveneens, dat van een vogel ook, en ook dat van een vis. 40 Er
zijn lichamen aan de hemel en lichamen op aarde, maar de schittering van een
hemellichaam is anders dan die van een aards lichaam. 41 De zon heeft
een andere schittering dan de maan, de maan weer een andere dan de sterren, en
de sterren onderling verschillen ook in schittering. 42 Zo zal het
ook zijn wanneer de doden opstaan. Wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid,
wordt in onvergankelijke vorm opgewekt, 43 wat onaanzienlijk en zwak
is wanneer het wordt gezaaid, wordt met schittering en kracht opgewekt. 44 Er
wordt een aards lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt. Wanneer
er een aards lichaam is, is er ook een geestelijk lichaam. 45 Zo
staat er ook geschreven: De eerste mens, Adam, werd een levend, aards wezen. Maar
de laatste Adam werd een levendmakende geest. 46 Niet het geestelijke
is er als eerste, maar het aardse; pas daarna komt het
geestelijke. 47 De eerste mens kwam uit de aarde voort en was
stoffelijk, de tweede mens is hemels. 48 Ieder stoffelijk mens is als
de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede. 49 Zoals we nu de
gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de gestalte van de
hemelse mens hebben.
50 Wat ik bedoel, broeders en zusters, is
dit: wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het koninkrijk van
God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de
onvergankelijkheid. 51 Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet
allemaal eerst sterven toch zullen wij allemaal veranderd
worden, 52 in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de
bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden
opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij
veranderen.53 Want het vergankelijke lichaam moet worden bekleed met het
onvergankelijke, het sterfelijke lichaam met het onsterfelijke. 54 En
wanneer dit vergankelijke lichaam is bekleed met het onvergankelijke, dit
sterfelijke met het onsterfelijke, zal wat geschreven staat in vervulling gaan:
De dood is opgeslokt en overwonnen. 55 Dood, waar is je overwinning?
Dood, waar is je angel? 56 De angel van de dood is de zonde, en de
zonde ontleent haar macht aan de wet. 57 Maar laten we God danken,
die ons door Jezus Christus, onze Heer, de overwinning geeft. (1 Kor 15, 35-57)
Deze teksten zijn ons
welbekend, wij horen ze al ons hele leven lang. Het is de geliefde keuze van
priesters en voorgangers bij begrafenissen. In hun homilie borduren ze verder
op dit thema van de graankorrel, maar niet zelden gaan ze daarbij jammerlijk de
mist in. Het is immers een gewaagde metafoor. Het voorbeeld dat men neemt om
iets uit te leggen, te verduidelijken, past immers niet helemaal, men moet zich
in allerlei bochten wringen. Dat is des te moeilijker met het beeld van de graankorrel,
dat iedereen vertrouwd was in een hoofdzakelijk agrarische gemeenschap en nog
steeds is in onze verstedelijkte maatschappij.
Laten we even stilstaan bij de tekst van
Johannes:
Waarachtig,
ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het
één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. (Joh 12,24)
Dat een graankorrel moet gezaaid worden, in
de aarde geplant, dat is duidelijk. Als je dat niet doet, dan blijft die korrel
gewoon een korrel. Dat de korrel daarbij zou sterven, dat is een andere
kwestie. Het lijkt vermetel om een zaadje aan de aarde toe te vertrouwen in de
hoop dat er iets zal mee gebeuren, maar dit is in onze beschaving zo normaal
dat niemand er nog bij stilstaat. Wij weten nu eenmaal dat je bloembollen en
zaden onder de grond moet stoppen. Wij weten ook dat ze niet sterven, maar dat
ze zullen ontkiemen wanneer de weersomstandigheden dat toelaten. Of men dat
destijds, rond het begin van onze tijdrekening ook wist? Het is mogelijk dat Schriftgeleerden
en filosofen daarover toen nog in het ongewisse waren, maar ik kan me niet
voorstellen dat boeren en landmensen, tuinbouwers en plantenliefhebbers ook maar
even zouden aarzelen: het graan sterft niet, de nieuwe scheuten komen niet uit
het niets, maar uit de graankorrels die men in de grond heeft gestopt, je kan
dat met het blote oog zonder enige moeite zien.
Het beeld dat de evangelist hier gebruikt,
is dus niet perfect. Het is natuurlijk wel zo dat uit één korrel een nieuwe
plant te voorschijn komt, die als alles goed gaat ook een aar zal ontwikkelen,
waarin ettelijke graankorrels tot rijping zullen komen. Maar ook dat beeld past
niet bij de bedoeling van de evangelist.
Dit is het vervolg van de tekst: 25 Wie zijn leven liefheeft verliest
het, maar wie in deze wereld zijn leven haat, behoudt het voor het eeuwige
leven.
Je moet dus eerst sterven, voor je het
eeuwig leven kan verwerven. Dit is een zeer weerbarstige gedachte: het geloof
in het hiernamaals als een eeuwig leven was geen gemeengoed onder de Joden en
ook Jezus prediking heeft daarop slechts vaag gealludeerd. Velen
interpreteerden zijn boodschap over het Rijk der Hemelen immers als een
wereldlijk rijk, als een herstel van de autonomie van de Joden. Hoe dan ook,
het beeld van de stervende graankorrel als garantie voor het eeuwig leven is
slecht gekozen.
De context is deze: Jezus is triomfantelijk
Jeruzalem binnengegaan. Zijn prediking is ten einde, nu komt de tijd van zijn
lijden en dood. Hij vergelijkt zich met een graankorrel, die slechts vruchtbaar
kan worden wanneer je die in de grond stopt. Als je een mens in de grond stopt,
dan is dat omdat die dood is. Niet zo met een graankorrel en dat is waar de
vergelijking mank loopt.
Jezus klampt zich niet vast aan het leven,
hij weet dat hij moet sterven. Waarom, dat is op dit moment van het verhaal nog
niet duidelijk en zijn toehoorders begrijpen dan ook niet wat hij zegt. Ook de
apostelen weten niet wat er te gebeuren staat. Pas in de komende dagen zal
Jezus hen in twee afscheidsreden alles toelichten (Joh 14-16).
Deze passage in Johannes, die niet voorkomt
bij de andere evangelisten, is vaak het vertrekpunt voor de homilie bij
begrafenissen. Zoals Christus is gestorven en glorieus verrezen, zo zal elke
gelovige, op kracht van Jezus lijden en dood, eveneens verrijzen. Dit is
inderdaad wat Paulus zegt (cf. infra) en wat de Kerk predikt. Jezus is voor ons
gestorven, opdat wij het eeuwig leven zouden hebben. Ook wij moeten sterven,
maar voor ons is dat niet het einde, wij zullen verrijzen zoals Jezus en met
hem in de hemel zijn. Theologisch klopt dat, ook al begrijpen we niet goed hoe
de smartelijke dood van één mens een zo formidabel gevolg kan hebben voor álle
mensen ooit, voor en na Christus, waar ook ter wereld of in het universum.
Zelfs als we aannemen dat Jezus ook echt God is, dan nog is zijn menselijk
lijden en sterven voor hem slechts een overgang; hij lijdt misschien als mens,
maar weet dat hij zal verrijzen en verheerlijkt worden na drie dagen. Dat valt
dus nogal mee.
Als men in de homilie verwijst naar
Christus, dan is dat een uitdagende opgave, maar toch theologisch te begrijpen,
althans dat is wat men verwacht. Of men het gelooft, echt gelooft, is een
andere zaak. Over het hiernamaals weten we immers niets en ook de Kerk geeft
geen details. Vele gelovigen en de meest eerlijke priesters erkennen dan ook
dat de leer van de Kerk over het eeuwig leven een mysterie is, waarover men
slechts op zeer voorzichtige wijze kan spreken, zonder al te veel concrete
zekerheden. Overdreven vrome priesters en gelovigen zullen op een bijna
fanatieke manier de absolute zekerheid van het hiernamaals afschilderen in de
meest realistische beelden: Christus die ons staat op te wachten met open
armen, Maria die ons ten hemel begeleidt, de koren van de engelen die onze
opgang zingend begeleiden. Dat is het eeuwig leven als een glorievolle
verheerlijking, de bekroning van ons mens-zijn. In vergelijking daarmee is ons
aardse leven totaal onbetekenend.
Indien men, zoals vaak gebeurt, de
beeldspraak van het stervende graan hanteert en uitdiept, dan loopt dat gegarandeerd
faliekant af. Wij weten dat de graankorrel niet sterft. Dat staat immers op een
andere plaats in de Bijbel, in de gelijkenis van de zaaier:
Iemand
ging eens naar zijn land om te zaaien. 4 Tijdens het zaaien viel een
deel van het zaad op de weg, en er kwamen vogels die het
opaten. 5 Een ander deel viel op rotsachtige grond, waar maar weinig
aarde was, en het schoot meteen op omdat het niet diep in de grond kon
doordringen. 6 Toen de zon opkwam verschroeide het, en omdat het geen
wortel had droogde het uit. 7 Weer een ander deel viel tussen de
distels, en toen die opschoten verstikten ze het zaaigoed. 8 Maar er
viel ook wat zaad in goede grond, en dat bracht vrucht voort, deels
honderdvoudig, deels zestigvoudig, deels dertigvoudig. (Matteüs 13, 3-8)
Het zaad sterft niet, zelfs niet als het op
de rots valt: het is daar alleen maar onvruchtbaar. Zelfs in slechte grond
schiet het zaad op. Maar enkel in goede grond kan het wortel schieten, overleven
en vrucht dragen.
Zaad bewaart goed, maar niet erg lang. De voorraad energie in een graankorrel is zeer beperkt. Zelfs onder de meest gunstige natuurlijke omstandigheden kunnen zaden niet langer dan enkele jaren bewaard worden. Daarna zijn ze onherroepelijk verloren en verdord. Het verhaal over graankorrels uit de Egyptische piramiden die na drieduizend jaar nog ontkiemen, is een mythe, nep. Je kan zaden enkel langdurig bewaren door ze in te vriezen. In een diepe grot ergens in Noorden van Europa bewaart men de diepgevroren
zaden van duizenden planten. Als zaadkorrels sterven, dan zijn ze definitief dood; er is voor hen, net zoals voor de mens, geen wederopstanding voorzien. Het Bijbels beeld van de gestorven graankorrel die duizendvoudig vruchten voortbrengt klopt niet. Enkel levende granen doen dat.
Het is dus vrijwel zinloos om bij de dood
van een mens te verwijzen naar de stervende graankorrel: de vergelijking loopt al
te mank. Het voortplantingsproces van de mens en dat van het graan lopen
parallel, maar niet zoals de Bijbel het zegt. Het is de korenplant die afsterft
wanneer het graan rijp is, wanneer de zaden tot volle ontwikkeling gekomen
zijn, klaar om geoogst te worden als voedsel, maar gedeeltelijk ook als
zaaigraan voor nieuwe planten. Zo sterft ook de mens wanneer zijn tijd gekomen
is, omdat hij oud is of omdat ziekte of ongeluk hem treft. Wij mensen planten
ons voort door als man en vrouw onze essentiële kenmerken te verenigen en
kinderen voort te brengen die op ons lijken. Wij sterven niet bij het
voortplantingsproces, zoals het graan en sommige diersoorten. Wij blijven in
leven, soms overleven we zelfs onze kinderen.
Dat een mens moet sterven om eeuwig te
leven heeft alleen in theologische zin enige betekenis. Elke vergelijking met
het graan, dat niet sterft, is misleidend. Het is een ongepaste tekst bij een
begrafenis.
Dat kan men van de passage uit de eerste
Korintiërsbrief van Paulus niet zeggen. Het is immers een antwoord op een
concrete vraag van de gelovigen aldaar: wat moeten wij ons voorstellen bij het
eeuwig leven? Wat gebeurt er met ons lichaam? Men zag immers met eigen ogen dat
het lichaam afsterft en wegrot of verbrand wordt. Hoe zullen wij dan zijn in
het hiernamaals? Zonder lichaam?
Het is goed ook hier de context nog eens na
te lezen.
1 Broeders en zusters, ik herinner u aan het
evangelie dat ik u verkondigd heb, dat u ook hebt aangenomen, dat uw fundament
is 2 en uw redding, als u tenminste vasthoudt aan de boodschap die ik
u verkondigd heb. Anders bent u tevergeefs tot geloof gekomen. 3 Het
belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer
ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften
staat, 4 dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in
de Schriften staat, 5 en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens
aan de twaalf leerlingen. 6 Daarna is hij verschenen aan meer dan
vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn,
maar de meesten nu nog leven. 7 Vervolgens is hij aan Jakobus
verschenen en daarna aan alle apostelen. 8 Pas op het laatst is hij
ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was. 9 Want ik ben
de minste van de apostelen, ik ben de naam apostel niet waard omdat ik Gods
gemeente heb vervolgd. 10 Alleen dankzij zijn genade ben ik wat ik
ben. En zijn genade is bij mij niet zonder uitwerking gebleven. Integendeel, ik
heb harder gezwoegd dan alle andere apostelen, niet op eigen kracht maar
dankzij Gods genade. 11 Hoe dan ook, of zij het nu zijn of ik, wij
verkondigen allemaal dezelfde boodschap, en door die boodschap bent u tot
geloof gekomen.
12 Maar wanneer nu over Christus wordt
verkondigd dat hij uit de dood is opgewekt, hoe kunnen sommigen van u dan
zeggen dat de doden niet zullen opstaan? 13 Als de doden niet
opstaan, is ook Christus niet opgewekt; 14 en als Christus niet is
opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof
zinloos. 15 Dan blijkt dat wij als getuigen van God over hem hebben
gelogen, omdat we verklaard hebben dat hij Christus heeft opgewekt want als
er geen doden worden opgewekt, dan kan hij dat niet hebben
gedaan. 16 Wanneer de doden niet worden opgewekt, is ook Christus
niet opgewekt. 17 Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof
nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden 18 en worden de doden
die Christus toebehoren niet gered. 19 Als wij alleen voor dit leven
op Christus hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn.
20 Maar Christus is werkelijk uit de dood
opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. 21 Zoals de dood er is
gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een
mens. 22 Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door
Christus allen levend worden gemaakt. 23 Maar ieder op de voor hem
bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem
toebehoren. 24 En dan komt het einde en draagt hij het koningschap
over aan God, de Vader, nadat hij alle heerschappij en elke macht en kracht
vernietigd heeft. 25 Want hij moet koning zijn totdat God alle
vijanden aan zijn voeten heeft gelegd. 26 De laatste vijand die
vernietigd wordt is de dood,27 want er staat: Hij heeft alles aan zijn
voeten gelegd. Wanneer er alles staat, is dat natuurlijk uitgezonderd degene
die alles aan hem onderwerpt. 28 En op het moment dat alles aan hem
onderworpen is, zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem
onderworpen heeft, opdat God over alles en allen zal regeren.
29 Wat denken zij die zich voor de doden
laten dopen te bereiken? Als de doden toch niet worden opgewekt, waarom zouden
zij zich dan voor hen laten dopen? 30 En waarom zouden wij ons
voortdurend aan gevaren blootstellen? 31 Elke dag sterf ik opnieuw,
broeders en zusters, zo waar als ik dankzij Christus Jezus, onze Heer, trots op
u kan zijn.32 In Efeze heb ik op leven en dood gevochten; wat zou ik daarmee
hebben bereikt als ik geen hoop had? Wanneer de doden toch niet worden
opgewekt, kunnen we maar beter zeggen: Laten we eten en drinken, want morgen
sterven we. 33 Maar vergis u niet: slecht gezelschap bederft goede
zeden. 34 Kom tot bezinning, zoals het u betaamt, en zondig niet
langer. Sommigen van u hebben geen enkele kennis van God. U moest u schamen. (1
Kor 15, 1-34)
Daarop volgt dan de tekst
die ik aan het begin citeerde.
Ook Paulus heeft het
moeilijk met de beeldspraak van de stervende graankorrel. Hij is zelf een dwaas,
als hij niet weet dat wat je zaait helemaal niet moet en zelfs niet mag sterven,
als je wil dat het overleeft. Wat hij vertelt over de planten en de dieren en
de hemellichamen heeft helemaal niets te maken met wat erop volgt, want enkel
de mens zal verrijzen.
Bij die verrijzenis
zullen wij niet met ons aardse lichaam opstaan, maar met een geestelijk
lichaam. Er is veel gediscuteerd over deze tekst. In de Vulgaattekst staat: Si
est corpus animale, est et spirituale; in de Griekse tekst is dat
respectievelijk psychikon en pneumatikon. De Vulgaattekst, waarop ook de
Nieuwe Bijbelvertaling gebaseerd is, spreekt niet van een ziel. De tekst van de
Canisiusvertaling doet dat wel, maar heeft dan een lange voetnoot nodig om uit
te leggen dat de ziel datgene is wat ons aards en sterfelijk lichaam verbindt
met ons verheerlijkt lichaam; de ziel is immers in beide aanwezig. Als wij niet
met ons (aardse) lichaam zullen verrijzen, maar met een niet nader bepaald
verheerlijkt lichaam, dat in feite geen enkele band meer heeft met het aardse, dan
wordt die verrijzenis niet alleen erg onduidelijk en effenaf mysterieus, zeker
voor de gewone man, maar ook heel wat minder aantrekkelijk.
Paulus legt hier en
elders sterk de nadruk op het feit dat wij het hiernamaals niet moeten zien als
een grote slemppartij of een orgie: al onze aardse geneugten en onze zondige
begeerten zullen daar verdwenen zijn, we worden ongeveer zoals de engelen en
die hebben niet eens een geslacht
De Kerk heeft steeds de grootste
moeite gehad met het overbrengen van de kern van haar boodschap, namelijk dat
er na dit leven nog iets anders is. Aanvankelijk was dat dé grote trekpleister
en de reden van het succes van de prediking. Als je in onzekere tijden aan de
mensen kunt beloven en garanderen dat er na de dood een heerlijk leven is, een
genieten zonder einde, het opperste geluk, dan is dat niet niks.
Maar zoals het toen was
en nu niet minder: hoe leg je dat uit? Welke bewijzen heb je? Hoe kan je de
argwanende mens zekerheid geven? Paulus heeft geen andere boodschap dan: geloof
wat ik jullie zeg. En waarom? Omdat hij het heeft gehoord van de apostelen, die
het gehoord hebben van Jezus zelf. Omdat Jezus zelf ook verrezen is, als
eerste, als voorbeeld: zie je wel dat het kan? En hoe weten we dat hij verrezen
is? Van de apostelen en de vrouwen bij het graf. En van Jezus zelf, die
verschenen is. En hoe weten we dat? Omdat... enzovoort.
Als je vandaag met een
dergelijk verhaal afkomt, verklaart men je gek. Vandaar dat verstandige
kerkleiders en priesters zich nu ver houden van concrete uitspraken en
beloften. Ze benadrukken vooral het mysterieuze karakter van het hiernamaals en
de onsterfelijkheid. Over de hel en het vagevuur spreken ze helemaal niet meer.
Kardinaal Danneels zei altijd, wanneer men hem daarover vragen stelde: we weten
er niets over; het zal ons duidelijk worden als het zover is; we kunnen er
alleen op hopen; het is een gefundeerde hoop, het is zelfs een geloven, omwille
van Christus boodschap.
Vandaag beseffen steeds
meer mensen dat die boodschap zeer veel geloof vraagt, meer dan men bereid is
op te brengen. De teksten die ons zijn overgeleverd zijn van een erg bedenkelijke
kwaliteit. De samenstelling ervan is suspect. De vroegste geschreven bronnen
dateren van meer dan twee- tot driehonderd jaar na de feiten. Er zijn geen
historische bronnen voor zelfs de meest elementaire gegevens uit het Evangelie:
de figuur van Jezus of Maria, de apostelen, laat staan voor de vele wonderen en
de verrijzenis zelf. De christenen zijn het grondig oneens over de
interpretatie van de basisteksten en zijn verdeeld in talrijke onverzoenbare
kerken. De katholieke leer die in de loop van de tijden opgebouwd is, heeft in
de meeste gevallen meer te maken met de wereldlijke macht van het kerkelijk
instituut dan met de boodschap van Christus. Het bestaan van andere,
niet-christelijke wereldgodsdiensten is een uitdaging voor de uniciteit en de
reddende waarheid van het christendom.
Bij elke begrafenis
probeert de Kerk wanhopig en krampachtig de Blijde Boodschap in de verf te
zetten: er is leven na de dood, een wonderbaarlijk, heerlijk leven. Er is geen
reden tot droefheid: de overledene gaat het eeuwig leven tegemoet en wacht daar
op ons.
De realiteit is anders.
Wij zijn bedroefd omdat we een geliefde moeten missen. De vage beloften
overtuigen ons niet en bieden niet de minste troost, integendeel, ze komen als
onwerkelijk, ongeloofwaardig en zelfs misplaatst en belachelijk over.
Wij willen dat onze
droefheid ernstig wordt genomen, dat wij mogen rouwen, dat we onze liefde voor
de overleden geliefde mogen trouw zijn en dus mogen lijden en afzien bij het
verlies, elk op zijn of haar manier, tot de tijd de wonden enigszins heelt. Wij
weten dat wij mensen zijn, aardse wezens, verbonden met het leven op deze aarde
en beperkt in onze levensloop, zoals alle individueel leven op aarde. Waarom
zou de mens de uitzondering zijn? Het religieus geloof is voor de mens een te
zwakke basis voor de onmogelijke veronderstelling van de onsterfelijkheid.
Maar zelfs als wij niet
alle geloof in een of andere vorm van overleven hebben opgegeven, dan nog zien
wij daarin geen reden om ons leven hier op aarde te beschouwen als slechts een
korte aanloop naar het eeuwig leven. Wij zijn realisten, we houden er rekening
mee dat er niets anders is, dat dit leven onze enige kans is. We willen van dit
leven het beste maken, want we hebben weinig redenen om aan te nemen dat er nog
iets anders is.
Het moet mogelijk zijn,
denk ik bij elke kerkelijke begrafenis, om ook vanuit de Kerk meer zinvolle
dingen te zeggen over het leven en de dood dan de manke vergelijkingen en
ongegronde en troosteloze fantasieën over het hiernamaals. Om te spreken over
het leven dat voorbij is en wat de overledene heeft betekend voor de anderen en
voor de wereld, zoals familieleden doen in de voorbeden. Om te peilen naar zijn
diepste gedachten, veeleer dan naar zijn vroomheid of zijn trouw kerkbezoek en
gebed. Om daarin misschien echte troost te vinden voor de overlevenden, de
nabestaanden, namelijk dat ons leven zich hier afspeelt, met elkaar en in de
wereld; dat wij wel degelijk allemaal moeten sterven, dat niets normaler is dan
dat, dat niemand eraan ontsnapt en dat er dus geen reden is om daarover bedroefd
te zijn; dat we enkel mogen wensen dat de dood niet te vroeg komt en dat ze
niet te pijnlijk zal zijn, dat onze doodsstrijd en ons lijden niet onnodig zal
gerekt worden omwille van zinloze kerkelijke en dus menselijke voorschriften.
Laten we de dood ernstig nemen en ze niet minimaliseren of ontkennen in het
licht van een lichtzinnig geloof in een eindeloos hiernamaals.
Wij mensen zijn precies als
de levende graankorrel: geboren uit mensen, groeiend tot volle wasdom, in staat
om op onze beurt mensen tot leven te brengen en in hen iets van onszelf voort
te zetten, elke dag levend in het besef dat we zullen sterven, vroeg of laat, voorgoed.
Onze gedachten zijn precies dat: ónze
gedachten, menselijke gedachten, gedragen door de hersenactiviteit van mensen.
Dat betekent dat zij gekleurd zijn door wat de mens is, als soort en als
individu. Ze zijn bepaald en beperkt door zijn specifiek kennen en zijn kenvermogen.
Specifiek voor de mens is, dat het spontaan kennen ondersteund wordt door de
wetenschappen en de technologie die de mens heeft ontwikkeld om zijn natuurlijk
kenvermogen kracht bij te zetten.
Gedachten zijn essentieel individueel. Wat
ze precies betekenen is noch voor elk van ons duidelijk, noch voor ons als
mensheid. Ieder interpreteert de woorden en de begrippen anders. Er zijn
algemene afspraken, maar er is ook een Babelse verwarring. Niemand is erin
geslaagd om voor alles definitieve definities vast te leggen. How do I love thee? Let me count the ways (Sonnet
43, Elizabeth Barrett Browning).
Wij hebben geen rechtstreekse controle over
wat zich fysisch in onze hersenen afspeelt. Onze expliciete, bewuste gedachten
staan in rechtstreekse verbinding met de hersenactiviteit, maar zijn er niet
aan gelijk, het is een interpretatie ervan. Aan een gedachte hoeft niet
noodzakelijk één bepaalde constellatie in de hersenen te beantwoorden. De
hersenen zijn veel complexer dan gelijk welke computer, ze werken niet serieel,
de ene gedachte na de andere, maar parallel, ontelbare bewerkingen quasi
terzelfder tijd en dat komt over als intuïtief. Maar welke processen van
associatie, herinnering &c zich daarbij allemaal afspelen is wellicht nooit
te achterhalen.
Onze hersenactiviteit leidt een eigen
leven, het is een autonome activiteit, die grotendeels ontsnapt aan onze
directe bewuste controle.
Bewust denken gebeurt in woorden, in taal,
die zo typisch is voor de mens. Het is een hulpmiddel dat de mens heeft
ontwikkeld in zijn contact met zijn omgeving. Het grote voordeel ervan is de
communicatie met anderen, ook uit het verleden, bijvoorbeeld in de wetenschap
en de kunsten en op die manier ook met hen die na ons zullen komen.
Gedachten kunnen waanideeën zijn, die aan
geen enkele objectieve realiteit beantwoorden: wij noemen zulke mensen
waan-zinnig. Maar alle gedachten zijn dat eigenlijk een beetje, ze beantwoorden
nooit helemaal aan een objectieve werkelijkheid, die we overigens wellicht nooit
helemaal kunnen kennen.
We moeten dus bescheiden zijn als we
spreken over ons menselijk bewustzijn, want weten niet goed wat het is en hoe
het werkt. Wij kunnen veel als mens, maar niet alles. We zijn beperkt. We zien
de wereld altijd vanuit ons menselijk standpunt, zelfs als we dat heel breed
zien en we kijken met menselijke ogen. Het universum is ontstellend veel ruimer
dan de mens, ook als we erkennen dat de mens daarin een belangrijke plaats
inneemt, althans op deze wereld. De mens maakt deel uit van deze wereld, dit
zonnestelsel, deze Melkweg en is daarin ontstaan en uitgegroeid tot wat hij is
en kan niet buiten die wereld leven.
De mens met zijn hersenen is het resultaat
van een lange evolutie. Het bewustzijn is eveneens geleidelijk ontstaan als een
functie van onze hersenen. Ons bewust-zijn en bewust denken is slechts een zeer
beperkt gedeelte van de totale activiteit van onze hersenen. Onze dromen
bijvoorbeeld ontsnappen daaraan vrijwel helemaal.
Dat wij specifieke gedachten hebben,
daaraan twijfelt niemand. Wat die gedachten zijn, is echter moeilijk te zeggen.
Maar ze zijn er wel. Het is een aspect van het contact dat we hebben met de
wereld om ons heen, een manier van in de wereld zijn als mens. Wij benaderen
alles met al onze specifiek menselijke kwaliteiten en mogelijkheden en
beperkingen. Gedachten zijn niet passief, ze zijn altijd actief, een doen.
Denken is niet passief, je moet er alert voor zijn, gericht op bestaan, op de
omgeving. Bewust denken is niet altijd accuraat en nooit simpel. We gebruiken
woorden voor begrippen die zeer abstract zijn, zoals liefde, geloof, vriendschap,
gezelligheid, pijn We weten min of meer wat daarmee bedoeld wordt, maar het
blijft tasten, proberen, benaderen, zoals het beschrijven van de ervaring van
een wijn in al zijn synesthetische complexiteit: enkel in een allusieve,
alluderende, poëtische taal brengen we er min of meer iets van terecht, iets
dat anderen zich kunnen voorstellen aan de hand van onze beschrijving.
Het bewust wakend zijn en het bewust denken
komt ons voor als een afzonderlijk domein, waarin wij met onszelf en met
anderen in gesprek treden. Het situeert zich binnen in ons, het is iets dat
zich in ons afspeelt, vooral in onze hersenen. Wij ervaren het als iets
persoonlijks, als onze persoon zelf. Wat wij buiten onszelf waarnemen, valt
buiten dat domein. Wat buiten ons ligt, is materieel. Ook ons eigen lichaam behoort
tot het materiële, tot de wereld. Wat zich in onze gedachten voordoet, ervaren
we als immaterieel, niet tastbaar, geestelijk, mentaal.
Een roos is niet het woord dat we ervoor
gebruiken, noch de afbeelding ervan op papier, een schilderij of foto, noch wat
wij er ons bij voorstellen. De roos is buiten ons, waarneembaar voor onze
zintuigen. Onze waarneming is zeer complex en doet ons lichaam op vele manieren
reageren. Onze hersenen spelen daarin de belangrijkste rol. Zo wordt de roos
voor ons aanwezig én betekenisvol. Het is niet zomaar een bepaalde constellatie
van atomen. Wij herkennen ze als behorend tot die groep planten die we rozen noemen;
ze heeft een kleur, een geur, ze staat in een omgeving, ze heeft eventueel een
prijs; we associëren ze met andere rozen die we al gezien en geroken hebben, met
gedichten over rozen, met de traditie van het geven van rode rozen; we
appreciëren die ene roos ook in haar maatschappelijke context: is het een
politicus die ze ons aanbiedt tijdens de verkiezingscampagne, of een geliefde
op Valentijn?
Er is dus een fysieke waarneming nodig, als
die er niet is, dan gebeurt er niets; de roos kan er nog wel zijn, maar ze is
er niet voor ons, we weten niet dat ze er is, ze kan er evengoed niet zijn. Er
moet zintuiglijk contact zijn.
In dat contact gebeurt er iets in ons dat ook
fysisch, materieel is: de lichtstralen die ons oog bereiken, de geur die onze
neus bereikt. Er gebeurt iets fysisch, materieel, in onze hersenen. De fysieke waarneming,
dus de weerkaatste lichtstralen op ons netvlies en de geurpartikels in onze
neus, worden als specifieke signalen naar de hersenen gestuurd en daar verwerkt.
Allerlei gegevens in ons geheugen worden daarbij opgerakeld. Er is een intense,
frenetieke, nog steeds fysische, chemische en elektrische, materiële activiteit
in ons lichaam, geconcentreerd in de hersenen. Dat geeft quasi onmiddellijk aanleiding
tot het bewustzijn van wat er gebeurt in dat contact: we nemen een roos waar,
we zien haar en we zien haar in haar context. Dat bewustzijn, het herkennen van
de roos is dus volledig gesteund op de wereld buiten ons en op wat er in ons
lichaam gebeurt in het contact met die wereld.
Een persoon met alle zintuigen actief, maar
met een beschadigd bewustzijn, zoals bij de ziekte van Alzheimer, is niet meer
in staat om actief in de wereld te zijn. De prikkels uit de wereld bereiken hem
wel en worden misschien gedeeltelijk verwerkt, maar de samenhang is verdwenen
door een fysieke beschadiging of degeneratie van de hersenen. Er is geen
herkenning en geen reactie, geen emotie. Het is noodzakelijk dat er een normaal
werkend brein is om alles zijn plaats en zin te geven voor de betrokken
persoon. Als het brein normaal werkt, dan is er ook bewustzijn.
Maar de betekenis die gegenereerd wordt
door dat contact tussen ons en de buitenwereld, die noemen we niet materieel.
Wanneer we de roos benoemen en ons bewust worden van al de emotionele aspecten,
gebeurt er iets dat niet tastbaar is, niet waarneembaar tenzij voor onszelf.
Wij zijn niet alleen de ontvangers en verwerkers van allerlei fysieke prikkels,
wij geven er ook betekenis aan, wij benoemen ze en verklaren ze in al hun
aspecten, ook emotioneel, we integreren ze zoveel als mogelijk met wat we al
weten en kennen en voelen, interpreteren ze in de situatie waarin we ons
bevinden, rekening houdend met ons verleden en onze toekomst. Naast allerlei
onbewuste reacties van ons lichaam in dat proces is er ook een bewustwording,
iets dat we ook onder woorden en gebaren kunnen brengen. We krijgen de tranen
in onze ogen, omarmen onze geliefde en stamelen: dank je, lieverd, voor die
mooie roos
Denken, in de ruimste zin van het woord, is
actief zijn in de wereld. Het is de manier waarop wij als mens met de wereld in
contact treden. Denken is doen. Of doen alsof, wanneer we onze ogen sluiten en nadenken,
wanneer we de impulsen van buitenaf zoveel mogelijk uitsluiten en we enkel met
wat er in ons bewustzijn aanwezig is een intern gesprek voeren, grotendeels
woordeloos, een overleg met onszelf, waarin we ons standpunt bepalen tegenover
het verleden, het heden en de toekomst.
We staan in het stemhokje en aarzelen heel
even voor we onze stem uitbrengen: wat gaat er op dat ogenblik allemaal door
ons hoofd? Maar we komen toch tot een beslissing en doen dan wat er moet gedaan
worden. Het is alsof we even proefdraaien: wat als ik blanco stem? Links,
rechts of centrum? We overwegen bliksemsnel de mogelijkheden, de gevolgen, we halen
ons weer voor de geest wat we gisteren of daarnet nog dachten en maken dan een
afweging en komen dan tot een besluit.
We ervaren dat als een zinvolle bezigheid:
bezint voor ge begint. Niet onnadenkend handelen, niet onbezonnen, dat doen
enkel kinderen of domme of waanzinnige mensen. We zoeken te overleven in de
wereld, bij voorkeur op een aangename, bevredigende manier. Dat lukt het best
door ons verstand te gebruiken, door logisch na te denken: wat is de beste
manier om mijn doel te bereiken? Maar ook door emotioneel na te denken: hoe zal
ik me daarbij voelen? Wat zou ik het liefst doen? We zoeken ons voordeel en ons
plezier, we vermijden onheil en pijn.
Met onze enorm sterk ontwikkelde hersenen,
onze intensieve, langdurige opvoeding en onze levenslange leeractiviteit
overleven we inderdaad in een uiterst complexe globale maatschappij en een al
even complexe cultuur. We hebben onze omgeving aan ons aangepast, onze wereld
bewoonbaar gemaakt. Die wereld is materieel, tastbaar, maar in tegenstelling
tot bergen en dalen, zeeën en oceanen, heeft die gemaakte, aangepaste wereld
betekenis voor ons: we hebben tunnels gegraven om onder berg of zee door te
kunnen, bruggen gebouwd over rivieren enzovoort.
We leven in een kunstmatige omgeving, niet
in de wilde natuur. Onze omgeving heeft zin gekregen, een functie. Een tunnel
is materieel, maar als we die gebruiken herkennen we de functie ervan, dan is
het niet zomaar een lege buis onder het Kanaal, maar een manier om van
Frankrijk naar Engeland te gaan. Dat is de betekenis van de tunnel, daarvoor is
hij gemaakt. Onze moderne wereld bestaat voor het grootste gedeelte uit dingen
die door de mens gemaakt zijn met een bepaald doel.
De interactie tussen mijzelf en de wereld
speelt zich grotendeels, zo niet helemaal, onbewust af, ik heb er nauwelijks
bewust controle over. Dat is wellicht wat Spinoza bedoelde toen hij zei dat
alles zonder meer oorzaak en gevolg is, zonder de dominante tussenkomst van een
autonoom, bijna goddelijk bewust ik.
De mens maakt met heel zijn lichaam deel
uit van het geheel van de wereld. De totaliteit van die complexe interactie
ontgaat ons grotendeels.
Het klare bewustzijn is niet meer dan een
epifenomeen, een bijverschijnsel, zoals het beeldscherm van een computer dat is.
De vroegste computers hadden niet eens een beeldscherm en werkten daarom niet
minder goed; ook onze computers werken grotendeels op de achtergrond, wat we op
het scherm zien is minimaal, een fractie van wat er gebeurt en dan nog in een sterk
vereenvoudigde vorm die voor onze ogen bestemd is, een vertaling van een
verborgen rapport in computertaal van uiterst complexe fysische gebeurtenissen
in het hart of het brein van de computer.
Ons bewustzijn speelt ongeveer dezelfde
rol: een gedeelte van wat er gebeurt in de wereld buiten ons en in ons wordt
zichtbaar en kenbaar gemaakt, aanwezig gesteld in het bewuste denken en voelen.
Wij staan er niet bij stil dat dit slechts een klein gedeelte is van wat er
allemaal gebeurt, zowel in de wereld buiten ons als in onze hersenen. Wij zien
bijvoorbeeld maar een gedeelte van het kleurenspectrum; ons nachtzicht is erg
slecht; we horen en ruiken niet zo goed als andere dieren; onze smaak is
bepaald door de evolutie: wat niet lekker is, is waarschijnlijk giftig.
Andere dieren hebben wellicht een heel ander smaakpalet. We zijn vergeetachtig,
onaandachtig, ongevoelig voor heel wat dingen. We missen dus heel veel in ons concreet
bewustzijn. There are more things in
heaven and earth, Horatio,than are dreamt of in your philosophy.(Hamlet
Act 1, scene 5, 159167)
Is het bewustzijn dan louter een
epifenomeen, een bijkomstig nevenverschijnsel, of vervult het een essentiële
rol? Dat is een zeer moeilijke vraag. Telkens wanneer we een aspect van het
bewustzijn benadrukken, bijvoorbeeld het logisch en rationeel nadenken, moeten
we toegeven dat ook dat een activiteit is van het geheel van onze hersenen. We
kunnen nooit het geheel uitsluiten, want dan valt ook het deel weg. Een
computer kan werken zonder beeldscherm, maar een beeldscherm valt uit wanneer er
geen werkende computer achter zit. Wij hebben wel de indruk dat wij soms enkel
ons bewust kennen en weten gebruiken, bijvoorbeeld bij het oplossen van een
wiskundig vraagstuk of bij wetenschappelijk werk, maar elke wetenschapper zal
toegeven dat op elk ogenblik het toeval, de intuïtie, de plotse ingeving, de
spontane associatie ten minste even belangrijk is als het strikte logisch
opbouwen van een redenering. Maar zelfs de meest formele logica doet een beroep
op de gehele capaciteit van ons denkvermogen, niet alleen dat van ons bewust
denken.
Kan ik mijn hersenen sturen of sturen mijn
hersenen mij? Zoals de vraag hier gesteld is, kunnen we ze niet beantwoorden.
We mogen het ik niet beperken tot het bewuste ik. Ook als we slapen en dromen
zijn we onszelf en dan is ons bewustzijn veel minder en anders actief. Wij zijn
ons hele lichaam, niet enkel ons bewustzijn. Onze hersenactiviteit is niet
beperkt tot het heldere bewustzijn, dat is slechts één aspect ervan. Wij zijn
ook onze dromen, ons onbewust en onderbewust-zijn, onze intuïtie, ons
aanvoelen Ons bewustzijn kan onze hersenen niet besturen, daartoe is het niet
in staat, net zoals de meesten onder ons niet in staat zijn om een computer te
besturen, wij kunnen die enkel gebruiken op een voorgeschreven manier.
Ons bewustzijn is een van de resultaten van
onze totale hersenactiviteit, een handig hulpmiddel dat zich ontwikkeld heeft
in de loop van de evolutie. Onze hersenen hadden hun indrukwekkende huidige
afmetingen bereikt lang voor er sprake was van het bewustzijn zoals wij dat nu
kennen. Er is dus een periode geweest waarin dat bewustzijn nog zeer primitief
was en de hersenen hoofdzakelijk onbewust functioneerden. De spectaculaire
groei van de hersenen van onze voorouders was een gevolg van hun aanpassing aan
de uitdagingen van hun omgeving. Die specifieke, uitzonderlijke fysieke
onderbouw creëerde de mogelijkheid voor het ontstaan en de ontwikkeling van het
bewustzijn, de taal, de beschaving, de cultuur.
Ons bewust leven speelt zich af op het
niveau van dit menselijk, beperkt en onvolkomen bewustzijn. Er zijn vele
aspecten van de interactie met de natuur die ons ontgaan en veel van onze
voorstellingen zijn inadequaat of totaal imaginair. Hoe de dingen zijn zonder
ons bewustzijn is een andere zaak en of we ze ooit zo kunnen kennen is een
absurde vraag. De wetenschap benadert de werkelijkheid op een specifieke,
gecontroleerde manier, maar ze blijft menselijk en dus is er altijd het risico
dat ze inadequaat is, we maken vorderingen maar het einde is nog lang niet in
zicht. Maar er is wel degelijk een verband tussen de wereld zoals hij aanwezig
is in ons bewustzijn en de werkelijkheid, hoe precair en onvolkomen dat
verband ook moge wezen. We leven niet in een imaginaire wereld. Dat blijkt met
overtuigende vanzelfsprekendheid uit de indrukwekkend invloed die de mens heeft
op zijn omgeving: wij hebben de wereld veranderd en hebben daarbij gebruik
gemaakt van de kennis die wij van de wereld hebben, hoe beperkt en eenzijdig
die kennis ook is.
De mens leeft dus in verscheidene
dimensies: die van de directe zintuiglijke waarnemingen in het contact met de
buitenwereld en met onze eigen lichamelijkheid; die van de wetenschappelijke
benadering van de dingen, waarbij we de grenzen van onze zintuigen spectaculair
hebben verlegd en de kennis van vele generaties hebben geaccumuleerd; en die
van de globale interactie van de mens en de natuur, waarvan we ons slechts zeer
gedeeltelijk bewust zijn. Het zijn allemaal aspecten van één en dezelfde
realiteit: de aanwezigheid van de mens in de wereld.
Dat enige bescheidenheid over ons kennen en
kunnen aangewezen is, blijkt nog het best als we onszelf bekijken. De mens is
zon ingewikkeld wezen, dat het vrijwel ondenkbaar is dat wij er ooit zouden in
slagen om een mens uit het niets te maken. Maar twee simpele cellen, elk
bovendien nog gehalveerd, weten alles wat ze moeten weten om negen maand later
een nieuwe mens op de wereld te zetten. Daar is niets, maar dan ook niets van
bewustzijn mee gemoeid. Onze genen zijn veel slimmer en bekwamer dan de
gezamenlijke wetenschap.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
27-02-2010
Bewustzijn
Daniel Dennett, ConsciousnessExplained, xiii
+ 511 pp., appendices, bibliography, index, Little, Brown, 1991, nieuw $ 28.
vertaald als: Het bewustzijn verklaard, 570
blz., Olympus, 1999, ongeveer 17.
Dit is voorwaar geen gemakkelijk boek. Als
je dit van mij hoort, dan wil dat wat zeggen, ik ben wel een en ander gewoon.
Ik heb al verscheidene werken van Dennett gelezen en er ook steeds van genoten,
dus ik ben niet negatief vooringenomen tegen hem. Ik weet niet of de vroege publicatiedatum
er iets mee te maken heeft: het boek is verschenen in 1991, mijn exemplaar is
een tweedehandse eerste editie van de hardcover. Misschien heeft Dennett zijn
didactische kwaliteiten sindsdien aanzienlijk verbeterd, dat zou kunnen. Het
zou ook kunnen liggen aan de enigszins omslachtige methode die de auteur
gebruikt in dit boek. Hij geeft de voorkeur aan een constante intense en
gedetailleerde dialoog met opvattingen van andere auteurs en met het spontaan
en intuïtief aanvoelen. Hij werkt via ingenieuze denkexperimenten die ons
stilaan op weg moeten zetten om zijn alternatieve voorstellingen te begrijpen
en te aanvaarden. Misschien is dat nuttig en zelfs nodig, maar af en toe smeek
je de auteur om nu eens klaar en duidelijk te zeggen wat hij dan wel bedoelt.
Ik heb gezweet op dit boek en enkele al te
uitgesponnen bladzijden heb ik gewoon cursorisch gelezen, ik geef het toe. Wie
een uitvoerige inhoudelijke bespreking wenst, kan daarvoor onder meer terecht
op deze site, er zijn twee delen: http://www.webfilosofen.nl/artikel.php?bewustzijndennett.
Toch heb ik het de moeite gevonden om vol
te houden. Zoals vaak met dergelijke teksten kan ik mij er niet van weerhouden
om wat gezegd wordt onmiddellijk te testen op mijzelf, om zo te zien of het
klopt. Misschien is dat wel de reden waarom het lezen zo traag en zo moeizaam
vooruit ging: het was een voortdurende confrontatie van de tekst met mijn eigen
reacties, commentaren en spontane gedachten.
Nadenken over het bewustzijn is een vorm
van introspectie, een gewetensonderzoek, een zelfpsychoanalyse. Het is de vraag
naar wie ik ben, naar mijn persoonlijkheid, mijn ego, mijn zelf, mijn ziel, mijn
eigenheid, mijn individualiteit, mijn ik.
Wat ligt er meer voor de hand dan dat?
Descartes vertrok daarvan: ik denk, dus ik ben. Let op de ik-vorm Ik eet, ik
drink, ik ga, ik sta, ik lig, ik plant mij voort, ik leer, ik geniet, ik vergis
me, ik geniet, ik slaap, ik werk, ik verdien geld, ik ga dood. Is het mogelijk
dat wij ons in al die gevallen vergissen, dat er geen ik bestaat?
Het is in alle geval niet gemakkelijk om
dat ik te vatten. Descartes situeerde het in de pijnappelklier in onze hersenen,
anderen op andere plaatsten in ons lichaam, ons hart, ons hoofd, onze inborst.
Anderen hebben daaraan getwijfeld en vandaag spreekt de moderne wetenschap niet
meer in die termen. Wat ze dan wel zegt, is zeer problematisch en ingewikkeld,
er zijn vele opvattingen, of anders gezegd: men weet het niet. Dat ons ik iets
zou zijn, dat zich ergens bevindt, dat gelooft vrijwel niemand meer. Het is
geen voorwerp, geen tastbaar iets, zoals onze lever of zelfs onze hersenen. Het
heeft vooral met onze hersenen te maken, maar het kan er niet mee gelijkgesteld
worden. Zonder hersenen is er geen ik, zelfs geen mens. Maar een mens met
hersenen die niet meer werken is hersendood en ook dat aanzien we niet als een
mens, ook al weten we niet goed hoe we ermee moeten omgaan.
Ons bewustzijn heeft te maken met de
activiteit van onze hersenen in ons lichaam, maar ook dat is geen afdoende
verklaring, want die activiteit speelt zich grotendeels onbewust af, wij hebben
er geen vat op, wij kunnen onze hersenen niet doen werken zoals onze armen en
benen of onze ogen. We beseffen dat het te maken heeft met denken, met
gedachten, maar ook met emoties, gevoelens, maar wat dat precies is, dat weten
we niet.
Wat is een gedachte? Is dat iets dat bestaat,
tastbaar is, iets dat kan vastgesteld worden met een apparaat? Zijn de elektromagnetische
golven die men ziet dan ook de gedachte? Kunnen we met een hersenscanner
iemands gedachten lezen? Het is allemaal heel onduidelijk.
Wat we wel zeker weten is dat ons
bewustzijn verbonden is met ons lichaam. Het is mijn bewustzijn, het behoort
bij deze persoon, deze mens. Het kan niet plots overgaan naar een andere. Twee
personen kunnen niet samen één bewustzijn hebben, al zijn er vreemde toestanden
met eeneiige tweelingen. Een persoon kan niet twee bewustzijns hebben, het
meervoud bestaat niet eens, al zijn er vreemde toestanden met meervoudige
persoonlijkheden. Mijn bewustzijn beperkt zich tot mijn eigen lichaam, ik kan
de gedachten van iemand anders niet lezen zoals ik mijn gedachten heb, ik kan
zijn lichaam niet voelen in al zijn aspecten zoals ik het mijne voel. Er is dus
een grens aan mijn bewustzijn en die valt samen met mijn lichaamsgrenzen.
Maar dan ook weer niet, want met mijn
lichaam treed ik in contact met de wereld. Ik ben mij niet alleen bewust van
mijn innerlijk lichaam, maar vooral van de wereld om mij heen, mijn lichaam én
mijn bewustzijn reageren op mijn omgeving. Die omgeving staat in nauw contact
met mij. Wij zijn totaal van onze materiële omgeving afhankelijk, anders gaan
we dood. We ademen de lucht om ons heen in en uit; als die lucht te vervuild is
of te dun, dan overleven we dat uiteindelijk niet. We eten en drinken onze
omgeving, we gebruiken, vervuilen, recycleren ze. Ons lichaam bestaat volledig uit
elementen die we uit onze omgeving halen.
Ik noem het mijn lichaam, maar ik zou beter
zeggen: ons lichaam, want het is bevolkt met miljarden andere levende wezen,
bacteriën, virussen en talloze minuscule organismen. Sommige daarvan hebben we
nodig, bijvoorbeeld voor de spijsvertering. Andere dulden we, zoals alles wat
zich op onze huid en in ons haar bevindt. Andere bestrijden we, zo goed en zo
kwaad als het gaat, want sommige zijn onze vijanden en kunnen ons doden: aids,
kanker en al die andere belagers. Zijn al die vreemde gasten ook ik? Ben ik
hen?
Wij leven in onze omgeving, we zijn een
deel ervan, wij zijn onze omgeving. De atomen waaruit wij zijn samengesteld
zijn identiek met die van de wereld om ons heen, de cellen waaruit we bestaan
zijn identiek met die van alle andere levende wezens.
Het gaat nog veel verder. Wij zijn niet
alleen materieel een deel van onze omgeving, maar ook economisch en sociaal.
Onze wereld is een zeer complex samenspel van dode materie en van werkelijk
ontelbare soorten levende organismen. Die kwetsbare samenhang is noodzakelijk
voor ons voortbestaan. We leven en werken samen met andere mensen en met andere
levende organismen, dieren en planten en bacteriën en al. We zijn helemaal op
elkaar en op onze wereld aangewezen. Ook emotioneel kunnen we niet zonder
elkaar, zonder onze huisdieren, ons vee, de fauna en de flora.
Op een zeer intense manier zijn we met onze
medemens verbonden in de voortplanting. We verenigen onze genetische eigenheid
met die van een ander individu door de helft van ons DNA samen te koppelen aan de
helft van dat van onze partner en daaruit ontstaat een nieuw levend wezen, dat
op een unieke manier die twee combineert. In dat seksueel contact voegen we onze
lichaamsvochten samen, iets dat we anders nooit doen: eens die ons lichaam
verlaten hebben, ons speeksel, oorsmeer, snot, braaksel, sperma, uitwerpselen,
bloed hebben we zelfs een afkeer van de producten van ons eigen lichaam. Bij
seks dringen we in elkaar binnen langs alle mogelijke wegen en gaan met elkaars
lichaam om alsof het ons eigen is, we worden één vlees.
We beginnen ons leven dus als twee onooglijke
stukjes van andere mensen. Dan begint onze eigenheid. Maar zeker in die eerste
periode zijn we volledig afhankelijk van onze omgeving en van andere mensen, in
de eerste plaats de moeder. Wat is de eigenheid van een embryo? In hoeverre is
het een deel van het moederlichaam en in hoeverre is het zelfstandig? De
katholieke kerk zegt dat bij de conceptie, dus bij de bevruchting van de eicel,
God een onsterfelijke ziel instort in de vereniging van die twee cellen. Maar
wij weten niet wat daarmee bedoeld is: wie of wat is God? Een ziel? Instorten?
Wat gebeurt er precies? Hoe weten we dat? Is dat aanwijsbaar? Betekent dat
iets?
Wanneer begint het individuele bewustzijn
van een embryo? Wij weten het niet. Hebben planten en dieren een bewustzijn?
Wij weten het niet!
Het is wel evident dat er vanaf de geboorte
een individu is, dat kan je gewoon zien: er is een nieuwe, afzonderlijke mens.
Maar het is een zeer afhankelijke mens die slechts kan overleven met de grootst
mogelijke zorgen, bijvoorbeeld de voeding door het lichaamsvocht van de moeder
bij het zogen. Wat betekent het zelfbewustzijn van een zuigeling?
En dan begint het hele complexe proces van
het opgroeien tot zelfstandigheid. Het bewustzijn van een kind groeit elke dag,
elk uur, elke minuut. Het begint niet als een onbeschreven blad, zoals men
vroeger dacht. Nee, er zijn patronen die genetisch vastgelegd zijn. Zoals een
vogel geen instructies nodig heeft van zijn ouders, geen geschreven handleiding
of een voorbeeld voor ogen om zijn nest te bouwen, zo zijn er in de mens systemen
ingebouwd, te beginnen met de ademhaling, de zuigreflex enzovoort. In een
moeilijk te begrijpen samenspel van opvoeding en geschiktheid ontwikkelt het
kind zich tot een mens die kan overleven in zijn omgeving.
Vanaf wanneer spreken we van een volledig en
zelfstandig bewustzijn? Er zijn vele stappen: de kleuterschool, het lager
onderwijs, het secundair, de initiatieriten; vanaf 16 krijg je bepaalde rechten,
vanaf 18 nog andere, vroeger was dat 21. Dan ben je volwassen, maar als je nog
thuis woont en economisch afhankelijk bent van je ouders en omgeving, hoe
zelfstandig ben je dan? Hoe vaak zeggen we niet dat mensen pas volwassen worden
als ze gaan werken en geld verdienen, als ze een partner en eventueel kinderen
hebben? En hoe zelfstandig zijn ze dan, verbonden als ze op hun beurt zijn met hun
gezinsleden?
Alles wijst erop dat het ik vele aspecten
heeft, op veel manieren kan omschreven worden en dat die elkaar niet volledig
dekken. Dat geeft aanleiding tot problemen die geen eenvoudige oplossing
hebben. Iemand die een misdaad begaat moet gestraft worden. Maar er zijn
omstandigheden waarin we aarzelen. Wie een passionele moord begaat, gaat soms
vrijuit of krijgt opschorting van straf. Wie niet toerekeningsvatbaar is, wordt
niet gestraft maar geïnterneerd, als een beschermende maatregel, tegenover de
maatschappij en tegenover dat individu. We doen iets met zijn lichaam,
opsluiten, behandelen, omwille van iets dat zijn lichaam heeft gedaan, zonder
dat zijn bewustzijn daarvoor verantwoordelijk was.
We maken dus soms een onderscheid tussen het
lichaam en het bewustzijn en dat is zeer vreemd, want hoe kan het ene bestaan
zonder het andere? Is er dan geen identiteit tussen de twee?
Een dood lichaam is geen mens, maar toch
gaan we uiterst respectvol om met onze lijken, dat is een vast element in elke
beschaving. We gooien onze lijken niet op het stort en stoppen ze niet in
vuilniszakken (tenzij bij een misdaad). En toch heeft een dode mens geen
bewustzijn meer.
Een mens kan zich het ene moment laten
lijden door emoties, dan weer door primaire aandriften, dan weer door
zorgvuldig en logisch overleg. Soms doet een mens verbazingwekkende dingen,
goede en kwade. Soms hebben mensen echt twee gezichten, Jekyll en Hyde, denk
aan psychopathische moordenaars: ze leiden een ogenschijnlijk normaal leven,
maar s nachts gaan ze op moordtocht, soms jaren lang.
Men spreekt van een gespleten
persoonlijkheid, maar wat is dat precies? Twee bewustzijns in één persoon? En
wie is dan de schuldige, wie moeten we straffen?
Dit zijn slechts enkele van de overwegingen
die bij mij opkwamen bij het lezen van dit boek van Dennett. Hij stelt veel
vragen en haalt veel gevestigde opvattingen neer en hij doet dat op een
overtuigende manier. Hij doet ons nadenken en inzien dat het allemaal niet zo
simpel is als wij dachten of als men ons wil doen geloven. Zijn belangrijkste
bijdrage tot de discussie lijkt me het sloopwerk. Wat hij in de plaats
aanbiedt, is veel minder duidelijk of evident. Je kan aan het einde van het
boek niet opgelucht ademhalen en zeggen: nu weet ik wat het bewustzijn is! Je
weet veeleer wat het niet is Vandaar dat hijzelf en anderen na hem wel eens
zeggen dat de titel van zijn boek zou moeten zijn: Consciousness explained away, wat we benaderend kunnen vertalen
als: het bewustzijn weg verklaard.
Want wat blijft er over van het
traditionele beeld dat wij hebben van het bewustzijn? Is het niet meer dan een
indruk die wij hebben, een zinsbegoocheling? Een gemakkelijkheidsoplossing, een
doen alsof er zoiets is als een zelfbewustzijn, een manier van zeggen? Het
lijkt wel op die jonge vrijzinnige filosoof die stelde dat er geen God is, maar
dat we moeten leven alsof er wel een is. Onzin, toch?
Ook de vergelijking met de software op een
computer gaat mank. Ons bewustzijn is geen software die op onze hersenen
draait, maar hoogstens als een software, het blijft een vergelijking, want
software is wel degelijk iets dat gemaakt is, dat materieel bestaat uit geschreven
opdrachten, door andere mensen gemaakt. Dat is ons bewustzijn nadrukkelijk
niet: het is wel degelijk onze identiteit, geen geleende of gekochte. Het is
niet de instructies, maar het uitvoeren ervan.
Wat is trouwens de virtuele realiteit van
het bewustzijn in Dennetts visie? We hebben de ziel verworpen als een theologisch
verzinsel, iets dat niet bestaat, een begrip dat nergens op slaat en nergens
toe dient. We verwerpen elke metafysische realiteit: er is niets dat niet
fysisch is. Maar wat betekent virtueel bestaan? Is dat niet slechts een
andere naam voor een theologische of filosofische, metafysische manier van
bestaan en dus even onzinnig, nutteloos en misleidend?
Dennett zelf zegt ergens terloops dat er
geen duidelijk antwoord is op de vraag wat een gedachte is. Het kan niet anders
dan dat er dan ook (nog?) geen duidelijk antwoord is op de vraag naar het
bewustzijn. Ik ben het met hem eens als hij zegt dat er geen materieel
aanwijsbaar ik is ergens in onze hersenen. Maar wat is dan dat niet-materiële?
Je kan zeggen dat er niets bestaat dat niet materieel is, maar we hebben
zeker gedachten, ze bestaan op een of andere manier, het is geen fictie, maar
ze bestaan ook niet materieel zoals een steen, een koe of een computer.
Wat is dan een gedachte? Het is een
activiteit van of in onze hersenen, maar is die fysieke activiteit alles wat de
gedachte is? Wat wij bedoelen met een gedachte is niet die fysieke activiteit
van onze hersencellen, maar het verstaan, de inhoud als het ware van die gedachte,
de betekenis die het heeft voor een persoon, het uitspreken ervan of het ermee
rekening houden bij het handelen.
Ik kan het boek enkel aanraden aan mensen
die naast enige filosofische voorkennis ook een aanzienlijk intellectueel uithoudingsvermogen
hebben. Ikzelf zal op zoek gaan naar een ander boek over het bewustzijn, een
dat minder aandacht geeft aan de traditionele opvattingen of de theorieën van andere
wetenschappers en filosofen, maar dat veeleer een eigen visie ontwikkelt. Ik
besef dat zoiets niet eenvoudig is, maar naast de historisch-kritische en
analytische methode die Dennett hier zo briljant en zelfs met succes hanteert, moet
er toch ook een andere zijn, die wel voortbouwt op de veelheid van opvattingen
over het bewustzijn, inclusief die van Dennett, zonder enige twijfel, maar die
meer gericht is op een (voorlopige) synthese en een grotere onmiddellijke verstaanbaarheid,
ook voor een publiek van belangstellende leken in het vak. In vergelijking met
zijn andere boeken is Consciousness
Explained op dat punt zeker het minst geslaagd te noemen.
Sommige filosofen en wetenschappers stellen
dat de mens zijn eigen denken nooit zal begrijpen: het denken is niet gemaakt
om over het denken te denken, zoals een hamer niet gemaakt is om zichzelf te
slaan. Dat lijkt een mogelijkheid, maar voor we daartoe besluiten zou ik er
toch voor pleiten om nog even verder op zoek te gaan. Het zelfverstaan is voor
de mens de meest fascinerende opdracht. We voelen aan dat het ultieme resultaat ervan van ongemeen belang is voor ons, als individu en als samenleving. Sinds de mens
homo sapiens is, hebben we niet opgehouden ons daarover vragen te stellen en
het ziet er niet naar uit dat we daar ooit zullen mee ophouden. Goed zo.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
22-02-2010
alleen op de wereld?
Zoals veel andere websurfers heb ik ook permanent
enkele nieuwspaginas open staan. Bij mij is dat enerzijds de VRT nieuwssite www.deredactie.be, anderzijds de
vernieuwde beginpagina van Seniorennet www.seniorennet.be.
Beide hebben verwijzingen of links
naar de nieuwssites van de kranten. In de loop van de dag krijg je zo allerlei berichten
te zien. Daarnaast staat de radio de hele dag op, meestal Klara, tenzij ze weer
eens aan het kletsen gaan, dan schakel ik over naar Musiq3, de Franstalige klassieke
zender. Ook op de radio krijg je op het uur nieuws, zelfs vrij uitgebreid om 13
uur. Wij kijken ook steevast naar het journaal op Een (VRT).
Dat alles samen, met de voortdurende
herhalingen, geeft mij een indigestie, een overdaad aan nieuws. Bovendien is
het grootste gedeelte van die informatie voor mij totaal onbelangrijk.
Ik volg de sportgebeurtenissen niet en kijk
slechts heel uitzonderlijk naar een sportreportage. Dat is al een groot
gedeelte van het nieuws dat aan mij voorbijgaat, of dat me irriteert omdat er
zoveel aandacht aan geschonken wordt.
Ik wens ook niet geïnformeerd te worden
over allerlei misdaden. Vroeger was er een afspraak tussen de geschreven pers
en de andere media dat moord, diefstal, verkrachting etc. enkel in de
geschreven pers verscheen. Dat kwam mij goed uit, want ik heb de kranten nooit gelezen
en evenmin weekbladen. Die tijd is helaas lang voorbij: ook de staatszender, de
VRT, brengt nu al het sensationele nieuws, met de dagelijkse bloederige en
hartverscheurende emotionele beelden. En ook de nieuwssites haasten zich om het
ons voor te schotelen.
Ik heb daarnet nog eens gekeken wat de VRT
allemaal op de site zet en ik werd er een beetje triest bij. Het is voor de
volle 100% slecht nieuws, er is geen enkele verademing, op de geboorte van een
kindje bij een mij onbekende bekende Vlaamse mediafiguur na. Ik krijg er zowaar
een afkeer van en overweeg drastische maatregelen: ik kijk niet meer naar het
nieuws!
Dat is niet gemakkelijk. Ik ben niet alleen
in huis, Lut heeft een gezonde, normale belangstelling voor het nieuws, maar ze
wordt er niet zo door gekweld als ik. Het werkt minder op haar zenuwen, ze kan
er beter tegen, ook als ze het even banaal of agressief of sensationeel vindt
als ik. Ik kan moeilijk telkens in de kelder kruipen of oordopjes gebruiken
telkens er een nieuwsbericht is. Wat ik wel kan doen is niet meer kijken naar
de nieuwsberichten op internet. Ik heb die vensters meteen gesloten.
Ik ben niet alleen op de wereld. Ik ben in
mijn bestaan totaal afhankelijk van de wereld waarin ik leef. Er is niets,
niets dat ik kan doen zonder anderen, of zonder de dingen om mij heen. Op mijn
eentje, naakt, te midden van het niets, bijvoorbeeld op zee of in een woestijn,
zijn mijn overlevingskansen zelfs op korte termijn absoluut minimaal. Ik heb om
te beginnen de zuurstof nodig die de lucht bevat. In de ruimte overleef ik geen seconde zonder ruimtepak.
Als ik bekijk hoe ik vandaag leef, dan moet
ik toegeven dat er van dat alles niets zou overblijven als ik helemaal allen
was of als ik me volledig zou afsluiten van de rest van de wereld.
Wij zeggen het wel gemakkelijk: een mens is
niet gemaakt om alleen te blijven, maar we beseffen te weinig hoe verregaand
dat waar is. Ook zeer vereenzaamde ouderen zijn nog altijd aangewezen op hun
omgeving om te overleven, op een maatschappij die hen essentiële zorgen
verleent.
We zijn allemaal grote individualisten, om
niet te zeggen egoïsten, we denken altijd in de eerste plaats aan onszelf, ook
als we met anderen omgaan. Denken is een eenzame bezigheid, dat doen we
alleen, je kan niet met tweeën denken. Eten, drinken: je voedt jezelf, het
ergste dat ons kan overkomen is dat iemand anders ons moet voeden. Ons ego, ons
zelfbewustzijn, dat is wie we zijn, de aller-persoonlijkste ervaring.
Het is daar dat het schoentje wringt. Elke
mens is een individu, maar een individu kan alleen maar bestaan in de wereld en
in een samenleving.
In een samenleving is het altijd een
kwestie van geven en nemen. Er is geen plaats voor parasieten, dat is een van
de meest gevoelige antennes die we hebben: het identificeren van valsspelers, op
welk niveau van de samenleving dan ook, van mensen die wel van de voordelen van
de samenleving genieten, maar er zelf niet toe bijdragen, die zichzelf
verrijken ten koste van anderen, die zich onttrekken aan hun maatschappelijke
verplichtingen. Dat wekt onze verontwaardiging en terecht, maar dat betekent
ook dat we ons zelf daaraan niet mogen schuldig maken, dat gaat niet op.
Enerzijds is er dus mijn afkeer van vele
aspecten van onze maatschappij, lokaal, regionaal, nationaal, Europees en
mondiaal. Anderzijds moet ik erkennen dat mijn leven zich nu eenmaal afspeelt
in deze wereld, hier en nu, dat ik mij er niet kan aan onttrekken.
Zeker, ik kan, net zoals iedereen, selectief
te werk gaan. Niemand die me verplicht om naar het voetbal te kijken of de
Olympische spelen, de soaps en de talkshows, de krant te lezen of
tijdschriften, gebak te kopen, vlees te eten, te roken of te drinken, reizen te
maken, deel te nemen aan culturele activiteiten zoals film, theater, opera,
tentoonstellingen etc. Ik hoef geen lid te zijn van verenigingen, ik kan mijn
familiebezoeken uitstellen en het contact met mijn buren beperken tot een vriendelijke
goeiedag of een zwaai met de arm. Als ik zelf geen inspanningen doe, blijven
vrienden en kennissen vanzelf wel weg.
Ik kan overleven in de maatschappij zonder direct
en persoonlijk contact met andere mensen, alleen gebruik makend van hun
functie: de vuilnisman, de postbode, de man of vrouw aan de kassa in het
grootwarenhuis, de bediende in de bank of het postkantoor, de controleur van de
belastingen, de politieman of vrouw enzovoort. Ik vermoed dat heel wat mensen,
niet het minst senioren, zich in die situatie bevinden. Wij maken gebruik van allerlei
diensten, maar op een veeleer passieve manier. Wij ondergaan de maatschappij,
wij maken ze niet, of niet meer.
Ik heb altijd een min of meer
verantwoordelijke functie gehad: wat ik besliste of deed had gevolgen voor heel
wat mensen. Ik bepaalde, samen met anderen, wat er zou gebeuren en hoe. Ik gaf
mede vorm aan de wereld, aan het stukje waarvoor ik verantwoordelijk was. Toen
ik op pensioen ging, veranderde dat helemaal. Ik ben nu nog enkel verantwoordelijk
voor mezelf en samen met Lut, voor ons gezin. De kinderen zijn volwassen en
staan op eigen benen. Mijn verantwoordelijkheden zijn dus beperkt,
zeer beperkt. Het gevaar is zeer reëel dat de kring om mij heen steeds nauwer wordt,
dat ik op een alsmaar kleiner eiland ga wonen, zoals in het kortverhaal van
D.H. Lawrence, The Man Who Loved Islands,
een verhaal dat niet goed afliep. Het verbaast me niet echt te vernemen dat
oudere mannen een erg groot aandeel hebben in de statistieken over zelfdoding.
Gelukkig vinden heel wat ouderen een of andere
manier om aan de verveling, de frustratie, de wanhoop of de depressie te
ontsnappen, precies door zich niet af te sluiten van hun omgeving, door
inspanningen te doen om naar buiten te komen, ook als dat niet gemakkelijk is,
als de drempel hoog is en de verleiding om in je zetel te blijven zitten erg
groot.
Voor mij is mijn Kroniek erg belangrijk,
mijn blog, mijn website, waar ik terecht kan met teksten zoals deze en met nog
veel andere. Het geeft me wat te doen en vooral: ik treed ermee naar buiten, er
zijn andere mensen die me lezen en die daarop reageren, soms door me een
mailtje te sturen, soms ook alleen maar door, al was het maar heel even, zelf na
te denken over wat ik schrijf. Dat betekent heel veel voor mij. Het is mijn
manier om me niet helemaal nutteloos te voelen en om de vereenzaming tegen te
gaan.
Voor jullie belangstelling ben ik dan ook
zeer dankbaar.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
17-02-2010
memen: Susan Blackmore's Meme Machine
Susan Blackmore, The Meme Machine, xxi + 264 pp., with a forword by Richard Dawkins, references, index, Oxford UP, 1999
(geen Nederlandse vertaling gevonden, hoewel het boek vertaald is in 15 talen!)
Laat je niet afschrikken door de titel: het
woord meme heeft zijn weg gevonden in het Nederlands, Van Dale omschrijft het
als eenheid van culturele overdracht en vermeldt dat het afgeleid is van mimesis. Heel nauwkeurig is dat niet,
maar dat durven we zelfs niet meer hopen bij de vandaal van de Nederlandse lexicografie.
Het was Richard Dawkins die in 1976 in de
laatste hoofdstukken van The Selfish Gene
het woord meme bedacht, als een korte versie van mimeme en naar analogie
met gene, in het Nederlands gen,
meervoud genen. Mem zou dus een betere Nederlandse vertaling geweest zijn, maar
dat woord bestaat al, afgeleid van Lat. mamma,
borst (van een zogende vrouw).
Wat is een meme? De uitleg van Van Dale is
een letterlijke vertaling van Dawkins: a
unit of cultural transmission, or a unit of imitation. Het was zijn
overtuiging dat onze wereld niet alleen bestaat uit biologische genen die zich
vermenigvuldigen (the selfish genes),
maar ook uit andere soorten van replicators,
letterlijk dingen die zich vermenigvuldigen, die replicas maken van zichzelf. Zoals
genen instructies zijn, opgeslagen in ons DNA, bijvoorbeeld om van een
bevruchte eicel een voldragen foetus te maken, zo zijn er ook instructies die
vastgelegd zijn in onze beschaving. Denk bijvoorbeeld aan het wiel. Het is een
uitvinding die in vele beschavingen is opgedoken, maar in andere helemaal
niet of niet als een algemeen toegepast systeem. Het is mogelijk dat het op één
enkele plaats is ontdekt, door één persoon. Het is ook mogelijk dat het
herhaaldelijk is uitgevonden, door onafhankelijke personen of groepen. Maar het
is absoluut zeker dat wie ooit een wiel voor het eerst in gebruik zag, erdoor
gefascineerd was. Van een dergelijk eenvoudig ontwerp gaat een grote
aantrekkingskracht uit en het laat zich ook gemakkelijk imiteren (mimesis
meme).
Zo kan men talloze concepten bedenken die
hebben bijgedragen tot onze beschaving, grote en kleine: een lepel, een dam,
een dak, vuur maken
Een woord nog over dat imiteren, nabootsen.
Het gaat niet zozeer om na-apen (een misleidend woord, want apen zijn in de
realiteit niet zo heel goed in het imiteren, zoals blijkt uit
laboratoriumproeven). Als we iemand iets zien doen, een voorwerp gebruiken
bijvoorbeeld, zoals spitten of ploegen of zagen en schaven, dan imiteren we
niet zozeer het doen, de handeling en ook niet het voorwerp zelf. Nee: we
begrijpen wat die andere persoon aan het doen is, we zien niet alleen hoe hij
het doet en met wat, we zien vooral wat hij doet. We imiteren wat hij doet,
niet zozeer hoe hij het doet. Je kan de meeste dingen op verscheidene manieren
doen; er zijn goede en slechte en wat voor de ene persoon de goede manier is,
kan voor een andere totaal onmogelijk zijn. Mensen apen elkaar niet na. Ze
stelen met hun ogen en leren dan zelf wat de beste manier is om iets te doen.
Taal is daarvan een mooi voorbeeld.
Kinderen leren de taal lang voor ze voor het eerst naar school gaan en ook daar
is het echte taalonderwijs zeker in het begin niet de hoofdzaak. Het is
verbazingwekkend wat een peuter van vijf jaar allemaal gezegd krijgt op een
heel behoorlijke manier. Hoe hebben ze dat geleerd? Het kan niet anders dan
imitatie zijn. We leren het van onze ouders en onze omgeving, we pikken het
moeiteloos op. Het is bijvoorbeeld veel moeilijker en het duurt veel langer om
een kind te leren droog te zijn dan om het te leren praten Maar het is geen
na-apen. Een kind gaat zelf met de elementen van de taal om, op een ongelooflijk
originele manier. Het weet niets van grammatica, maar het vormt zinnen, maakt
meervouden, verkleinwoorden, verzint nuances en nieuwe betekenissen, vervoegt
en verbuigt dat het een lieve lust is, zelfs de fouten die het maakt zijn vaak
spetterend taalgebruik.
Susan Blackmore probeert een duidelijk
onderscheid te maken tussen wat zij ziet als memen en wat niet. De basisregel
daarvoor is de analogie met de genen.
Laten we nog Darwins glorieuze inzicht nog
eens kort samenvatten. Evolutie is het voortplantingssysteem waarbij er
toevallige genetische verschillen opduiken tussen de generaties, tussen de
ouders en de kinderen dus. Bij seksuele voortplanting, bijvoorbeeld bij de
mens, gebeurt dat bij de samenvoeging van het genetisch materiaal van de man en
de vrouw in de bevruchte eicel. De minuscule verschillen die opduiken in de
kinderen kunnen een voordeel zijn of een nadeel voor de overlevingskansen en
dus voor het succes bij de voortplanting. In een vijandige omgeving, waarin de
middelen schaars zijn en de competitie zelfs onder soortgenoten onverbiddelijk,
is elke klein voordeel van levensbelang voor het individu. De overdracht en
opeenstapeling van dergelijke kleine positieve genetische verschillen en het
elimineren van de nadelige kan op langere termijn opmerkelijke gevolgen hebben en
aanleiding geven tot het ontstaan van nieuwe soorten. Zo is het leven op aarde
zoals het er nu uitziet, ontstaan uit de oersoep.
Je hebt dus voortplanting en erfelijkheid nodig,
genetische verschillen en een selectieve omgeving. Dat is het universeel
Darwinisme.
Werken memen op een identieke manier? Dat
is de grote vraag. Ik heb niet het gevoel dat Darwin, Dawkins, Dennett of
Blackmore daarop een afdoend en definitief antwoord hebben gegeven. Blackmore
haast zich om te zeggen dat we de analogie met de genen niet te ver mogen
doortrekken. Het zou inderdaad al te simplistisch zijn om het fysisch verschijnsel
van de evolutie zonder meer toe te passen op alle cultuurelementen. Men moet de
memen veeleer zien als een noodzakelijke aanvulling bij het fysisch, genetisch
Darwinisme. Niet alles kan zomaar met Darwins biologische basisregel afdoend verklaard
worden.
Het systeem van de genetische voortplanting
is duidelijk en eenvoudig, het kan wetenschappelijk aangetoond worden. De
overdracht van memen gebeurt, zoals het woord zelf zegt, door mimesis, door
imitatie. Dat is een veel minder eenduidig proces dan het genetische. Het kan
vele vormen aannemen. De overdracht van taal is een veelzijdig, complex en
diffuus proces, nauwelijks te vergelijken met de samenvoeging van het DNA van
twee ouders in een bevruchte eicel. Beide zijn zeer complexe gebeurtenissen,
maar het proces zelf is in het ene geval uiterst eenvoudig (er is bevruchting
of er is er geen), in het andere geval van de culturele overdracht is de
voortplanting, het proces van de overdracht veel moeilijker te omschrijven.
Allicht is er sprake van succesvolle memen en ook van competitie, zelfs van een
vorm van erfelijkheid, zowel tussen generatiegenoten als van de ene generatie
naar de andere. Dat onze beschaving zo spectaculair veranderd is, vooral in de
laatste eeuwen, bewijst dat er een evolutie is. Vooral de technologische
vooruitgang is onmiskenbaar en te verbluffend om te negeren. Wie had enkele
jaren geleden gedacht dat jij en ik ooit op deze manier met elkaar zouden
communiceren?
Het verhaal dat Blackmore ons brengt is
verhelderend, omdat het ons wijst op bepaalde mechanismen die aanwezig zijn in
onze beschaving. De analogie met het genetische, met het universeel Darwinisme
is in vele gevallen nuttig en af en toe zelfs spectaculair. Herhaaldelijk wijst
de auteur erop dat men zonder die analogie vastloopt en dat een Darwinistische
benadering vaak uitkomst biedt. Een duiding van onze cultuur, onze beschaving
op basis van het biologisch genetische alleen is evident onmogelijk, zeker voor
de meest gevorderde toepassingen, zoals taal en technologie en wetenschap. Het
is uiterst belangrijk om de culturele mechanismen te onderzoeken die aan het
werk zijn bij de informatieoverdracht in onze samenleving.
Maar ik blijf met twijfels zitten of de
memen in dat uiterst ingewikkelde en veelzijdige proces de prominente of zelfs exclusieve
rol spelen die Blackmore hen toedicht. Zij hebben zeker niet de aantrekkelijke
eenvoud die de genen bieden. Je hebt niet het gevoel dat met de memen alles op
zijn plaats valt, daarvoor zijn ze te vaag als begrip. Het is zeer de vraag of
men alle culturele verschijnselen kan vatten onder het begrip meme. En als we
dat doen, heeft die term dan nog enige concrete inhoud?
Ook als wij ze erkennen als de eenheid van
culturele overdracht, dan nog hebben we niet gezegd hoe die overdracht gebeurt.
Imitatie, nabootsing is zeker een aspect ervan, maar is dat het enige? Er is
een groot verschil tussen na-apen (van modeverschijnselen, bijvoorbeeld, ook
een cultuurfenomeen) en bewust instemmend navolgen (in een godsdienst, een
filosofie of een levenshouding).
Dat is het grote onderscheid met de genen:
daar is het proces van de overdracht meteen ook de essentie van de genen, genen
zijn wat overgedragen wordt. Met de memen weet men niet goed waar ze beginnen
en eindigen, ze kunnen zo klein zijn als een molecule en zo groot als het
kapitalisme. Noch weten we hoe de overdracht precies gebeurt. Evenmin zijn we
zeker dat er geen andere mechanismen aan het werk zijn, integendeel: we hebben
sterk de indruk dat de memen niet de uiteindelijke verklaring zullen zijn, als
die er ooit komt
Hoe dan ook, dit is een origineel en ook wel
een belangrijk boek. Het is een interessante uitwerking van ideeën van Dawkins,
Dennett en anderen en een aanvulling van elke al te eenzijdige genetische
verklaring van de beschaving. Het is zeer goed geschreven, in een frisse,
aantrekkelijke en rijke taal, met talloze voorbeelden, goed gestructureerd en voorbeeldig
didactisch gepresenteerd. Het neemt je moeiteloos mee op een fascinerende reis
met talloze boeiende ontdekkingen, onvermoede vergezichten en verhelderende
verrassingen. Het doet je voortdurend nadenken. Bij elke stelling, beschrijving
of interpretatie probeer je spontaan om dat toe te passen op je jezelf en je
eigen ervaringen, je probeert of haar uitleg klopt, of het werkt. Dat is een
bewonderenswaardige verdienste van om het even welk boek, maar zeker van een
doorgedreven wetenschappelijke uiteenzetting. Het maakt het populaire
wetenschap in de beste betekenis van het woord, het tegenovergestelde van
vulgariserend.
Met dit boek is het laatste woord niet
gezegd, dat is duidelijk. Maar het is een uitstekend vertrekpunt voor verder denkwerk
en daarvoor moeten we de auteur dankbaar zijn.
Een waarschuwing voor wie dit boek zou
kopen in de paperback uitgave van OUP (ongeveer 12 euro): de letters zijn
misdadig klein, ik krijg er vreselijke koppijn van en brandende, tranende ogen,
dagen lang. Dit is echt niet goed. Akkoord, goedkope uitgaven van dergelijke
werken zijn noodzakelijk en dat juichen we toe. Maar zou het echt zoveel duurder
zijn om de letters wat groter te maken, het boek enkele tientallen bladzijden
dikker? Mijn besluit staat vast, ik lees alleen nog paperbacks als ze leesbaar
zijn en anders hardcovers. Lezen moet een feest zijn, geen corvee.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
29-01-2010
Darwin's Cathedral, D.S. Wilson
David Sloan WILSON, Darwins Cathedral, 268
pp., Univ. Chicago Press, 2002, $ 14 (geen Nederlandse vertaling gevonden).
Ik heb de euvele moed gehad om een boek te
kopen van David Sloan Wilson. Ik was nochtans gewaarschuwd: orthodoxe
sociobiologen zijn het grotendeels oneens met zijn stellingen. Laten we de twee
even kort tegenover elkaar stellen.
De gangbare opvatting, prominent
vertegenwoordigd door Richard Dawkins, is die van de selfish genes, de zelfzuchtige genen. De basisregel voor alle leven
is in leven blijven en het eigen leven of dat van de soort voortzetten. Onze
genen zijn op dat doel gericht en wij, als persoon, zijn een belichaming van
dat ideaal. Vertrekkend van die stelling kan men proberen om alle biologisch
leven te verklaren en dat lukt ook vrij goed. Het is de grondregel van het
Darwinisme en er is nog geen betere verklaring gevonden voor het biologisch leven
op aarde zoals het nu bestaat in al zijn vormen.
D. S. Wilson stemt ermee in dat dit
inderdaad een grondregel is, maar dat die niet beperkt mag worden tot het
niveau van de genen. Niet alles kan verklaard worden op basis van de
overlevingsdrang van de genen alleen. Een eerste hoger niveau is dat van het
organisme, bijvoorbeeld een plant, een dier of en vooral, een mens. Een mens is
niet de slaaf van zijn genen. Met grosso modo hetzelfde genetisch materiaal kan
men tot zeer verschillende resultaten komen. Een tweede stap is om ook groepen
als organismen te beschouwen, bijvoorbeeld een zwerm bijen en vooral, een groep
mensen.
Wilson zegt dat men rekening moet houden
met individuen en groepen om bijvoorbeeld de huidige maatschappij te verklaren.
Hij is het niet eens met Dawkins, die alles terugbrengt tot de ene, genetische
basiswet. Waar Dawkins stelt dat de genen maar één wet kennen, namelijk
overleven, beweert Wilson dat er een evolutionair voordeel is voor personen of
groepen die de samenwerking bevorderen, dat zij dus een grotere overlevingskans
hebben en zich dus beter zullen voortplanten en in de competitie met andere
groepen meer kans hebben om te overwinnen.
Ook Dawkins erkent dat samenwerking vaak,
misschien zelfs meestal voordelig is. Maar hij ziet dat nog altijd genetisch:
men zal samenwerken met die personen die genetisch het sterkst verwant zijn, in
de eerste plaats de eigen kinderen, maar ook de ouders en de broers en zussen,
de ooms en tantes, de neven en nichten enzovoort, en wel precies in de mate van
de genetische verwantschap. Waar het gaat om samenwerking met (genetisch)
vreemden, zal men een houding aannemen die het best verklaard wordt door de
speltheorie (game theory): men
vertrekt van een welwillende houding, maar reageert op de reactie van de andere
precies zoals de andere reageerde op de eigen welwillende reactie. Voorbeeld: twee
leeuwen vinden een prooi; ze kunnen erom vechten of ze samen verorberen. De
meest voordelige houding voor beiden is, op termijn: samen verorberen, zelfs
samen jagen. Maar als de ene leeuw niet wil delen, is het beter om de volgende
keer ook te weigeren.
Wilson zegt dat we niet op het genetisch niveau
mogen blijven om alles te verklaren. Een individu is niet absoluut afhankelijk
van zijn genen, kan erop reageren, kan zich verzetten. Voorbeeld: een
christelijke martelaar in een Romeins circus. Wat heeft die eraan om zich
gewillig te laten opeten door de leeuwen? Volgens Dawkins zou elke vezel van
zijn wezen zich moeten verzetten tegen het aanstormende gevaar: zelfbehoud! En
toch zijn er verslagen, hoewel niet altijd zeer betrouwbare, van dergelijke
serene martelaars. Overtuigender is het verhaal van pater Kolbe, die in
Auschwitz de plaats innam van een andere man die geselecteerd was om omgebracht
te worden. Hij onderging de martelingen lijdzaam en ging inderdaad zijn dood
zingend tegemoet.
Ook op het niveau van de groep is het
volgens Wilson duidelijk dat er gevallen kunnen zijn waar het voordeliger is
voor het individu om niet zelfzuchtig te handelen. Groepen die samenwerken,
doen het beter dan groepen van individualisten of egoïsten. Als je lid bent
van zon groep, verbeter je je eigen kansen, maar je moet wel eerst afstand
doen van je (genetische) drang naar zelfbehoud.
Wilson is een voorstander van de multilevel selection theory. Natuurlijke
selectie speelt, zeker voor mensen, niet enkel op genetisch niveau, maar ook op
het niveau van het individu en het groepsniveau.
Ik heb ook altijd aangevoeld dat een puur
genetisch Darwinisme misschien niet afdoende is om alle aspecten van onze
moderne maatschappij te verklaren. Met de homo sapiens is de wereld grondig
veranderd. De mens kan nadenken, plannen, afwegen. Hij kan rekening houden met
omstandigheden. Hij kan plezier uitstellen, kan lijden verdragen om een ander
doel te bereiken. De mens is essentieel een wezen dat altijd in een of andere
vorm van gemeenschap leeft. De mens is sapiens geworden door in groep te gaan
leven, als individu zou dat nooit gelukt zijn. Het is evident dat enkel de pure
overlevingsdrang niet alle menselijk gedrag kan verklaren. Er is meer uitleg
nodig, toepassingen van die regel, uitzonderingen daarop enzovoort.
De vraag is echter welke mechanismen er dan
wel spelen, als het niet de genetische zijn. Want dit is het grote voordeel van
Darwin-Dawkins: men kan aantonen hoe het fysisch werkt, in de praktijk, al
honderdduizenden jaren. Het bestaan van de genen is onbetwist en ook het
systeem van gedifferentieerde voortplanting en natuurlijke selectie is algemeen
aanvaard. Maar hoe gaat de selectie en de evolutie in zijn werk als die
niet genetisch is? Dat kan kan alleen cultureel zijn, maatschappelijk, in de
beschaving. Tot nog toe is echter niemand erin geslaagd om de complexe
bewegingen binnen onze samenleving en in de loop van de geschiedenis op een
positiefwetenschappelijke basis te beschrijven, laat staan dat men er wetten
zou voor hebben opgesteld die ook maar enige voorspellende waarde hebben. Ik
heb bij Wilson nergens zelfs maar een poging gezien om dergelijke wetten voor
te stellen. Hij beperkt zich ertoe om het genetische niveau als enige
verklaring af te wijzen en aandacht te vragen voor wat zich op de hogere
niveaus afspeelt.
Ook hij geeft geen sluitende verklaring
voor het gedrag van de christelijke martelaars. In dit boek heeft hij het
uitdrukkelijk over godsdienst als een groepsverschijnsel. Godsdienst maakt een
groep krachtiger, omdat het de mensen aanzet tot samenwerking, onder meer door
hen te verbinden rond een bepaald mythisch verhaal. Hij geeft daarvan
voorbeelden, maar men kan er ook andere vinden, waar een dergelijke godsdienst
leidde tot gezamenlijke zelfmoord. Er zijn veel meer godsdiensten verdwenen dan
er nu bestaan.
Mijn indruk na lezing van dit boek is er
een van frustratie. Het is niet altijd gemakkelijk om de redeneringen van
Wilson te volgen, je hebt er meestal geen idee van waar hij naartoe wil en
wanneer hij dan plots verregaande conclusies trekt, heb je niet de indruk dat
het voorgaande voldoende argumenten inhoudt voor die krasse gevolgtrekkingen. Soms
heb ik hem betrapt op drogredeneringen of verdraaiing van de feiten of de
geschiedenis. Zijn voorbeelden zijn dikwijls misleidend, soms absurd en evident
onjuist of perfect anders te verklaren. Maar het meest vervelende is dat je met
zijn conclusies nergens heen kunt. Wat hij zegt over godsdienst zal geen enkele
gelovige bevredigen en geen enkele atheïst geruststellen. De mechanismen die
hij lijkt te veronderstellen in de omgang van de mensen als individuen en in
groep zijn allesbehalve duidelijk en ontberen elke fysiologische,
psychologische en filosofische basis.
Dit boek is goed geschreven en mooi
uitgegeven; het geeft de indruk zeer wetenschappelijk te zijn, met talloze citaten,
verwijzingen en voetnoten uit de meest eminente literatuur. Maar ik ben er niet
gerust in. D. S. Wilson heeft ongetwijfeld zeer goed gezien dat wij de
geschiedenis van de beschaafde mensheid niet volledig kunnen verklaren op basis
van onze genetische drang naar zelfbehoud alleen. Zijn stelling dat wij de
verdere verklaring moeten zoeken op een hoger niveau, dat van de mens als
individu en als groep is verre van origineel, zelfs banaal. Wat hij over die
hogere niveaus te vertellen heeft, is grotendeels onsamenhangend en maakt
niemand wijzer. Het gedrag van de leden van een groep kan mijn inziens nog
altijd veel beter verklaard worden als een toepassing van de drang naar
individueel zelfbehoud dan als de weldoende maar mysterieuze groepsgeest die
Wilson meent te ontwaren.
Mensen zijn individuen, denken als
individuen, handelen als individuen, planten zich voort als individuen, leven
samen als individuen. Er is geen enkele aanduiding dat dit niet zo zou zijn. Ik
hou mijn hart vast voor elke theorie dat wij iets anders zouden zijn dan
individuen. Wij hebben al genoeg voorbeelden gehad, vooral in de geschiedenis
van de 20ste eeuw, van wat er gebeurt als men de mens niet meer als
een individu beschouwt maar als een onbetekenend onderdeel van een groter
geheel of een groter verhaal.
Professor D. S. Wilson is een geleerde mystificateur,
denk ik.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
16-01-2010
...when I'm sixty-four?
16 januari 2010, vandaag ben ik 64. Dat wil
zeggen dat ik al 64 jaar geleefd heb. Ik ben, zoals we dat vroeger in Eeklo heel
precies zeiden, op mijn vijfenzestigste. Ik begin dus aan mijn 65ste
levensjaar.
Hoe dan ook, tijd om even de balans op te
maken.
Officieel ben ik met pensioen gegaan op 16
januari 2006. Ik werkte toen al een jaar of zo halftijds, in een poging om de
overgang naar het einde van mijn loopbaan wat te versoepelen. Dat is toen
wonderwel gelukt. In die voorbereidende periode had ik meer vrije tijd en toen
ben ik terug beginnen lezen en schrijven. Dat heeft dan weer geleid tot mijn
blog, mijn eigen website, onder de titel Kroniek.
Het is vandaag dan ook een beetje de
verjaardag van mijn website, ze bestaat nu vier jaar, of 1461 dagen. In die
tijd heb ik 747 teksten geschreven en hier gepubliceerd, dat is iets meer dan één
op twee dagen, of een om de andere dag. Die teksten worden goed gelezen: meer
dan 148.000 keer bekeek iemand ten minste één tekst. Het aantal bezoekers is
meer dan 118.000. In de categorie cultuur op Seniorennet sta ik daarmee vaak op
kop in de rangschikking. In de algemene statistiek prijk ik dezer dagen op de
75ste plaats, dat is niet kwaad als je bedenkt dat er meer dan
17.000 blogs zijn en dat die van mij niet bepaald de populaire toer opgaat.
Mijn Kroniek is een belangrijk stuk van mijn leven, ik besteed er elke dag
ettelijke uren aan.
Ik heb nog meer redenen tot tevredenheid.
Ik
geniet met volle teugen, zoals dat heet, van mijn vrijheid. Ik hoef me voor
niets of niemand meer in te houden of in te spannen, ik kan doen en laten wat
ik wil, wanneer ik dat wil. Dat is een heerlijk gevoel. Ik heb nooit kunnen vermoeden
dat ik dat nog zou mogen beleven. Toen ik nog actief was aan de universiteit,
was ik zeer onvrij, dat besef ik nu. Als je elke dag je uren klopt en je
probeert dat een beetje goed te doen, dan schiet er niet veel energie meer over
voor iets anders, zelfs niet om nog veel te lezen: de laatste jaren voor mijn
pensioen viel ik meestal in slaap na het zevenuurjoernaal, soms nog ervoor.
Bovendien doe je vanuit je beroepssituatie automatisch aan zelfcensuur; je
vereenzelvigt je sterk met het instituut waarvan je deel uitmaakt, bewust maar
nog veel meer onbewust.
Ik heb nogal nadrukkelijk de deur achter
mij dichtgetrokken, toen ik ermee stopte. Ik onderhoud geen contacten meer met
vrienden, kennissen en de talrijke collegas met wie ik bijna veertig jaar heb
samengewerkt. Dat was aanvankelijk niet gemakkelijk, je valt terug op jezelf.
Maar dat gaf me precies de gelegenheid om mij te gaan bezinnen op wie ik nu
eigenlijk was, wat ik wou, wat ik wist
Ik heb waarschijnlijk meer dan driehonderd boeken
gelezen in de voorbije vier jaar, in het begin ook wat ontspanningsliteratuur,
maar allengs meer non-fiction, vooral filosofie, ontwikkelingspsychologie en
sociobiologie, geschiedenis.
Mijn belangstelling voor het religieuze
dateert van mijn aller-prilste jeugd, mijn diepe twijfels eveneens. Ook
daarover wou ik duidelijkheid toen ik tijd had om me erin te verdiepen. Dat
bracht me vrij snel bij het atheïsme en de literatuur daarover die plotseling
overal verscheen. Dat was mijn Damascus-moment. Ik wist toen dat ik eindelijk thuisgekomen
was, ikhad een wereldbeeld gevonden dat me volledig bevredigde. Niet dat
daarmee alle twijfels verdwenen waren, verre van daar. Maar ik weet nu dat ik
niet gelovig ben. Dat is mijn vertrekpunt en ik voel me daar goed bij. Ik
bekijk de dingen op een grondig andere manier, ongedwongen en dat is een verrijkend en
open perspectief. Ik weet dat ik een nietig deeltje ben van het universum en
dat mijn tijd beperkt is. Maar dat maakt het ook zo boeiend: ik weet dat er
alleen maar dit leven is, het is mijn enige kans, binnenkort is er niets meer,
dan is het aan anderen. Maar die ene kans grijp ik met beide handen aan, mens
zijn is onvoorstelbaar fascinerend.
Met het ouder worden had ik me, zeker na
mijn vijftigste, stilaan meer en meer teruggetrokken uit de wereld. Die
evolutie heeft zich doorgezet. Feesten, recepties, bijeenkomsten, reizen,
uitstapjes, museumbezoek, concerten, tentoonstellingen, film, theater: het is
niet aan mij besteed, ik hou er gewoon niet van, ik doe het niet graag, ik heb
er zelfs een hekel aan. Ik ben een huismus. Ik ben graag thuis.
Gelukkig heb ik een levensgezellin, Lut die
me daarin grotendeels bijtreedt, zij het minder fanatiek. Alleen zou ik het
niet aankunnen, ik ben geen eenzaat, ik heb haar aanwezigheid echt nodig. Ze
brengt het beste in mij naar boven en moedigt me woordeloos aan om steeds
verder te gaan en vol te houden. Samen proberen we zinvol te leven, met intense
aandacht voor wat belangrijk is en zonder veel behoefte aan wat dat niet is. Lut
volgt de teken- en schilderklas in de Werchterse kunstacademie en schildert ook
thuis. Met Nieuwjaar zei ze: voor mij mag het nieuwe jaar gerust zijn zoals het
oude Is dat niet mooi? Het betekent dat we gelukkig zijn
We hebben bescheiden noden en wensen. We
gaan zelden uit eten en dan zeker niet duur. We roken niet en ik drink ook geen
alcohol, Lut drinkt graag een glas witte wijn af en toe. Frisdrank drinken we
nooit: water van de kraan is mij genoeg. We snoepen weinig: peperkoek en
speculaas, een stukje pure chocolade bij de koffie na het middageten, decaf
voor mij. Ik kook, eenvoudige gerechten, veel vis en groenten, weinig vlees. Brood
bak ik zelf in een broodmachine, ik wissel nogal af in de samenstelling van het
deeg.
Dure kledij of schoenen kopen we niet, we
zijn zelfs content met spullen uit de kringloopwinkel, of anders uit de solden.
Ook de kapper zal niet rijk worden van ons. De tweedehand gekochte auto doet
het nog goed, al is ie meer dan tien jaar oud, met 180.000 km op de teller.
We lezen allebei heel veel. We halen onze
boeken in de bibliotheek maar we kopen er ook veel, vaak tweedehands of in de
goedkope boekhandel. Vroeger kocht ik nogal wat postuurtjes, maar dat is fel
verminderd sinds de laatste reorganisatie van onze boekenrekken, alles staat
immers vol
Klassieke muziek hoor je bij ons de hele
dag. Meestal de radio, Klara in de namiddag, Musiq3 in de voormiddag, Mezzo s
avonds, cds en dvds tussendoor. We kopen nog weinig bij, we hebben een gevarieerde
verzameling. We kijken zo weinig mogelijk tv: het avondnieuws, soms een documentaire.
Series volgen we niet, spelletjes of zogezegd humoristische programmas evenmin.
Op BBC kijk ik naar de Antiques Roadshow
en University Challenge, zelfs Top Gear, soms ook QI. Tussen kunst en kitsch kan me ook bekoren. Op Mezzo zijn er
heerlijke concerten.
We genieten vooral van wat we hebben. We
hebben niets tekort. We doen ons pensioen op, er schiet niet veel over op het
einde van de maand. We hebben allebei een spaarpotje, het grootste gedeelte van
onze groepsverzekering die uitbetaald werd bij ons afscheid aan de
universiteit. We hebben dat risicovrij belegd, met een bescheiden vaste interest,
elk jaar dikt dat wat aan, maar het zullen wellicht onze nazaten zijn die daar
later goed zullen mee zijn. Voor ons is het niet meer dan het bekende appeltje voor de dorst.
Het huis waarin we wonen voldoet op alle
punten. We hebben er wat kosten aan gedaan, maar we zijn nu hopelijk voor een
aantal jaren goed. Ik poets op maandagmorgen, dan beweeg ik toch een beetje
Lut doet de was, strijken doen we allebei. De tuin is dan weer Luts domein,
daar leeft ze zich uit, al klaagt ze wel eens dat het wat veel wordt.
Ziedaar, beste blogvrienden, een State of the Union op mijn 64ste
verjaardag. Ik dank jullie allen voor de belangstelling, vooral de trouwe
lezers en lezeressen die me af en toe ook een mailtje sturen met commentaar. Ik
hoop dat ik jullie nog vaak mag verwelkomen en dat wat je hier leest genade mag
vinden in uw ogen.