mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
28-04-2017
Exit buxus
Ik hoor zo weinig over de buxusmot en de schade die ze aanricht. En toch, als ik tijdens mijn dagelijkse wandeling rondkijk, dan valt het op dat in de meeste tuinen de overvloedig aanwezige buxusstruiken en -hagen volledig vernield zijn. Verscheidene constant gardeners hebben de verdorde exemplaren al uitgegraven en verwijderd, met het vaste voornemen nooit ofte nimmer nog buxus te planten. Alleen de meest ijverige buxusliefhebbers hebben hun planten tijdig en herhaaldelijk bespoten en zijn er zo in geslaagd hun fraaie exemplaren gaaf en groen te houden, zich wel bewust van de verplichting die ze zichzelf zo opleggen om elk jaar dat ritueel te herhalen, althans als er dan nog een chemisch product beschikbaar is om de mot en vooral de rupsen te lijf te gaan.
Ik ben nooit een liefhebber geweest van buxus of palm, zoals wij dat noemden. Ik vond het een te kunstmatige plant, geschikt om in strakke rijen te staan, of anders in allerlei nog kunstmatiger vormen geknipt te worden. Mijn voorkeur gaat uit naar meer natuurlijke soorten, zoals camelia, toverhazelaar, rode esdoorn of krulwilg, waarvan mijn oudste zoon me een exemplaar cadeau gaf en die nu de tuin sieren. Of de spirea met zijn spectaculaire witte voorjaarspracht, skimmia, ribes sanguineum, forsythia, blauwe regen en andere klassiekers die weinig onderhoud vragen, grotendeels winterhard zijn en elk op hun manier bijdragen tot de kleurenpracht.
Maar de buxus heeft altijd talloze aanhangers gehad. Of de bezitters van tuinen nu van de lage haagjes hielden in geometrische patronen, of van hogere hagen als afscheiding van de buren, of van solitaire struiken al dan niet in vorm geknipt, in de meeste tuinen kon je prachtige exemplaren vinden in behoorlijke staat van onderhoud. Liefhebbers hebben zelf vele uren besteed aan het onderhoud van hun buxusplanten, of hebben heel wat geld uitgegeven om dat te laten doen. Buxus was de trots van menige tuin of tuinman of eigenaar. Was, want het is gedaan met de buxus, althans voor zover ik dat in mijn buurt kan zien. Dat is niet minder dan een horticulturele revolutie, een tuinbouwkundige paradigmashift. Wat gaan die mensen nu doen? Zomaar overschakelen naar liguster of taxus? Ik kan het mij niet voorstellen. Je bent een buxusmens of je bent het niet. Je vraagt een geitenboer toch niet om over te schakelen op varkens, en vice versa? Of een vegetariër om alleen nog varkensvlees te eten? Een motard om over te schakelen naar de fiets?
En toch besteden de media weinig aandacht aan dit ingrijpend verschijnsel, dat nochtans bijna iedereen treft die een tuin of tuintje heeft, of zelfs maar een terrasje. Als ik met de buren praat, blijkt dat ze allen getroffen zijn. Ofwel hebben ze, zoals bij een beurscrash, hun verlies geïncasseerd en hebben ze alles geliquideerd om erger te voorkomen, ofwel hebben ze zwaar geïnvesteerd om hun struiken en hagen te redden. Niemand is gespaard gebleven. De meeste tuinen vertonen onnatuurlijke lege plekken, andere hebben de geel-rosse restanten van wat eens hun trots was nog niet verwijderd en lijken vertwijfeld een miraculeuze genezing af te wachten. In een zeldzame tuin staat de buxus bijna onnatuurlijk groen te schitteren, een bespoten uitdaging voor de motten en hun rupsen en een stil verwijt aan de buren die het niet zien aankomen hadden, of het niet zien zitten om jaar in jaar uit te spuiten.
Begrijp me niet verkeerd: ik ben niet sarcastisch, zelfs niet ironisch, ik meen het. Dit is evenmin een allegorisch verhaal met een verborgen boodschap over andere schadelijke immigratiebewegingen. Het is een antropologische bespiegeling over een typisch kenmerk van onze tuinen waaraan plotsklaps een einde gekomen is, zonder dat we erin geslaagd zijn dat te voorkomen, en zonder dat men spreekt van een epidemie, een plaag of zelfs maar een merkwaardige gebeurtenis. Ik begrijp dat niet. Hoe kan dat zomaar ongemerkt gebeuren? We treuren om minder, we schrijven de kranten vol over minder ingrijpende verschijnselen dan deze buxit.
Tijdens mijn wandelingen kijk ik meewarig naar de dode struiken en inspecteer ik de nog groene exemplaren op sporen van aantasting; ik praat met de buren als ik hen in de tuin aantref en probeer te achterhalen hoe ze zich voelen bij hun verlies en hoe ze reageren. Soms verbaast hun opvallende ogenschijnlijke onverschilligheid me. Is het echt mogelijk dat het afscheid van hun geliefde struiken en hagen, waaraan ze soms hun hele leven gewerkt hebben, hun helemaal niets doet? Dat ze zonder enige emotie de dode planten uitgraven en hakselen, verbranden of naar het compostpark brengen? Zijn we dan toch iets ongevoeliger tegenover planten dan tegenover onze huisdieren? Ik althans voel het zo niet aan. Ik heb zelfs moeite met het verwijderen van het onkruid en het mos in de voegen van de plaveien van het terras, en ik zou liever het gras van het gazon laten opschieten dan het te kortwieken. Maar niet iedereen voelt het zo aan, daarvan ben ik me wel bewust. En dus moet ik af en toe, of zelfs iets vaker, al eens een compromis sluiten in de tuin. Het zij zo. Zoals ons Vader zaliger zei als het over mensen ging die anders waren dan wij: er moeten er van soorten zijn.
Categorie:natuur Tags:natuur, maatschappij
29-12-2015
Elfenbankjes
Voor kerst kreeg ik (van mezelf eigenlijk) een smartphone cadeau. Die heeft een goede camera en dat heb ik vandaag uitgeprobeerd tijdens de wandeling met Tobeke, onze Beagle. In een holle weg zijn er elfenbankjes gegroeid op oude afgezaagde boomstronken. Het lage zonlicht speelde er mooi op. Eens kijken wat de foto geeft.
De foto aanklikken om te vergroten.
Categorie:natuur
18-06-2013
meikever
Het weer is plotseling omgeslagen, het is lekker warm en
heel vochtig buiten. Ik drink een tas rozenbottel op het tuinterras en kijk,
wat komt daar aangevlogen? Een meikever voorwaar. Hij landt op de trappen en
ligt daar op zijn rug, met zijn pootjes hulpeloos trappelend in de lucht. Ik
neem hem voorzichtig op en toon hem aan Lut. Ook zij is blij verrast als een
kind. Dan ga ik weer naar buiten en laat de meikever opstijgen van op mijn
uitgestrekte hand
Ik herinner me de meikevers uit mijn jeugd. Oudere jongens
wezen me de weg: een meidoornhaag langs de Slag, een zandweg aan de
Zuidmoerstraat in Eeklo met enkele huizen en veel tuinen en landbouwgrond. Als
je aan de haag schudde, vielen de meikevers eruit. Veel succes heb ik nooit
gehad. Ik kreeg eens een kever van een buurjongen, in een stekkedoosje van
Union Match. Er waren jongens die een draad bonden aan een van de pootjes van
zon kever en hem dan lieten vliegen zoals je een hond uitlaat.
Daarnet voelde ik de pootjes krieuwelen op de huid van mijn
hand zoals, wat, zestig jaar geleden? Ongelooflijk hoe die herinneringen ons
bijblijven en ons moeiteloos terugvoeren naar de tijd en de omgeving van toen.
Ongeveer alles is veranderd sindsdien. Alleen die meikever is eender, al is het
natuurlijk een andere.
En ik? Zo anders, maar nog altijd dezelfde.
Categorie:natuur Tags:natuur
10-04-2013
Goudhaantje
Gisteren kregen we bezoek van niet één, maar twee
goudhaantjes. Het is een klein vogeltje, het kleinste in Europa, maar het viel
me meteen op: levendig, nieuwsgierig, niet schuw, een echte acrobaat in de
lucht en aan het vensterraam en met enkele opvallende kleuraccenten waaraan het
zijn naam te danken heeft.
Ik had nog nooit een goudhaantje gezien en ik kon dus niet
meteen een naam plakken op de onbekende bezoekers. Ik herkende ze snel op een
foto in mijn vogelgids. Of ze zullen blijven? Wie weet
Goudhaantje is wel een woord dat we kennen: iemand die
uitblinkt, vooral in de sport, zoals in de zin: Club heeft met X een echt
goudhaantje in huis gehaald. Je staat daar niet bij stil, het woord drukt goed
uit waarover het dan gaat, ook als je niet weet dat er een zangvogeltje is met
die naam, of een soort kevers, de Chrysomela
of haantjeskevers. Maar nu ik dat dartele pluimgewicht van een vogeltje gezien
heb; vind ik goudhaantje maar een
weinig toepasselijke benaming voor een potige voetballer.
Het wordt eindelijk weer wat drukker in de tuin. De meesjes en
de merels zijn er natuurlijk ook in de winter, maar nu zien we weer het
winterkoninkje en de heggenmus, de Vlaamse gaai en de eksters, de bosduiven en
de tortels, de huismus en zelfs een mooie vink. Je ziet ze niet alleen, je
hoort ze ook heerlijk fluiten als je buitenkomt, en de klaterende zang van de
merel dringt zelfs tot binnen door. Ongelooflijk wat een colloraturen die prachtige
zwarte vogels laten horen! Ze verkennen vaardig de toonladders met een gedurfde
vindingrijkheid en een eindeloze variatie, steeds eindigend op een subtiele ijle
hoge noot, die me doet denken aan Roy Orbison, een goudhaantje uit mijn jeugd, vijftig jaar geleden:
in dreams je vindt hem zo op YouTube.
Het heeft lang geduurd, maar het tij is eindelijk gekeerd,
het wordt weer lente en zomer, je zou bijna vergeten dat die er ook nog zijn!
Categorie:natuur Tags:natuur
19-01-2013
standvogel
Ik denk dat ik een standvogel ben.
In de winterse tuin zie ik de zangvogeltjes druk doende:
mezen, het roodborstje, het winterkoninkje, merels, maar ook bosduiven, Turkse
tortels, eksters ook en Vlaamse gaaien.
Vooral bij de kleine zangvogels valt het me nu op dat het
geen krachtige langeafstandsvliegers zijn. Ze doen korte, zenuwachtige trajecten
en halen acrobatische toeren uit binnen een zeer beperkte ruimte.
Met het warme weer van een week geleden, zag ik
herhaaldelijk grote vluchten eenden in de lucht, blijkbaar vervroegd weggelokt
uit hun winterresidentie in het zuiden. Dat zal nu wel tegenvallen, als ze in
het barre noorden arriveren nu de winter daar pas begint. Maar het viel me op
dat die trekvogels op een heel andere manier vliegen: statig, efficiënt,
moeiteloos, ze kunnen het zo duizenden kilometers uithouden. Ze komen overal:
in Afrika en aan de Noordkaap en ze begeven zich naar die plekken waar ze zich
het best voelen, nadat ze zich tijdelijk verwijderd hebben uit veranderlijke omstandigheden
die hen niet liggen.
De meesjes zijn het hele jaar hier. Ik heb de indruk dat hun
hele korte leven zich afspeelt onder mijn ogen, hier in onze tuin. Ze kunnen
vliegen, misschien zelfs ver, als ze dat zouden willen, maar ze dartelen hier
maar rond zonder grote geografische ambities. Ze zoeken en vinden hun voedsel en
hun partners binnen een zeer beperkt territorium, ze leven en sterven op een
gebied dat misschien niet groter is dan onze tuin.
Je hebt ook mensen die er voortdurend opuit trekken. Zelfs
in het weekeind zitten ze niet stil, maar begeven zich frenetiek naar allerlei
evenementen of naar een tweede verblijf. Elke vakantie betekent een obligate
vlucht naar warmere of koudere streken, vaak aan de andere kant van de wereld. Ze
verzamelen mileage zoals anderen
(vroeger) Artispunten. Velen dromen van een permanent verblijf in het zuiden.
Anderen zijn honkvast, niet uit hun kot te krijgen.
Als ik terugdenk, dan stel ik vast dat mijn territorium altijd
heel erg beperkt was. Op enkele uitzonderingen na heb ik mijn hele leven
doorgebracht op enkele vierkante kilometers. De afstand van thuis naar het werk
was beperkt en binnen die grenzen speelde ook de rest van mijn leven zich af.
Nu ik gepensioneerd ben, is dat nog veel meer het geval. Vaak kom ik de hele
week zelfs het huis niet uit, zoals nu, met de weinig uitnodigende temperaturen
en de sneeuw en het ijs op straat.
Je maakt gebruik van wat er in de omgeving is, en wat er niet
is, dat doe je zonder. Je leert leven met het plaatselijke aanbod, zoals de
meesjes. Je gaat niet op zoek naar warmere streken om te paren en te broeden,
en je ontvlucht de koude niet door seizoenmigratie zoals de eenden. In andere
omstandigheden zou je anders leven, maar je zoekt geen andere oorden op, je stelt
je tevreden met waar je bent, je past je aan en maakt er het beste van.
Men vliegt met de vleugels die men heeft. Sommigen hebben de
behoefte om hun vleugels ruimer te spreiden en de verre horizonten van onze
aarde te verkennen. Ik niet. Ik beweeg mij in die andere, grenzeloze ruimte die
in ons ligt.
Categorie:natuur Tags:levensbeschouwing
24-05-2012
de reisduif en de huismus
S
inds
een paar weken hebben we
een nieuwe bezoeker in de tuin: een verdwaalde reisduif. Op een dag is ze
verschenen, mager en schichtig, uitgeput en verward. Ik verwachtte dat ze het
niet zou overleven, we hebben enkele jaren geleden nog zo een exemplaar gehad,
te fel verzwakt om te recupereren. Maar dit beestje deed het beter. Al gauw
dartelde het opgewekt rond in de tuin, ijverig pikkend naar al wat eetbaar was
en vloog af en aan alsof het hier thuis was. Vandaag is het een vaste gast in
de tuin, samen met de bosduiven, de tortels, de Vlaamse gaaien, de eksters, om
enkel de grotere vogels te noemen. Ze is al goed aangedikt en vliegt zelfs niet
op als ik in de tuin kom. Zon
geringde duif komt vanzelfsprekend van iemands duivenkot. Een duivenmelker
heeft ze gekweekt en verzorgd tot ze klaar was om uit te vliegen en mee te doen
aan wedstrijden. Bij een van die tochten is het dan mis gegaan. Ze heeft de
vlucht van haar gezellen verlaten, misschien kon ze niet meer volgen, misschien
was ze verschrikt door een roofvogel, een straaljager of iemand met een geweer.
Zo is ze de weg kwijt geraakt die naar haar thuis leidde en is ze neergestreken
hier in Werchter, in onze tuin, waar een vijver is en een bosje en een aanpalend
bebost braakliggend terrein, waar het baasje de katten wegjaagt en voor de rest
de dieren niet opschrikt.
De
duivenmelker zal teleurgesteld zijn dat een van zijn duiven niet is
weergekeerd. Al zijn moeite voor niets. Het heeft ook niet veel zin om te
proberen de duif te vangen, haar ring te lezen en die door te geven aan de
duivenmelkerbond: een duif die verdwaalt, is geen prijsbeest, niet de moeite om
ze te gaan ophalen in Werchter. En zo heeft onze reisduif een nieuw leven
gekregen. Geen stevig en proper hok meer, samen met enkele tientallen andere
duiven, met op tijd kwaliteitsvol eten en vers water zonder er moeite te moeten
voor doen: een vijfsterren duivenhotel met het baasje als Mr. Fawlty. In de
plaats daarvan: de vrije natuur, zelf eten en drinken zoeken, een min of meer veilige
slaapplaats in de bomen, vliegen en stappen waar ze zelf wil. Maar ook:
uitkijken voor gevaren. En nog: de eenzaamheid.
Er zijn geen
losvliegende duiven van duivenliefhebbers hier in onze buurt, waarbij ze zich
zou kunnen aansluiten. Ze is dus alleen en dat is geen leven. Als ik de tortels
en de bosduiven zie minnekozen en vrolijk vogelen op een tak, betreur ik het
lot van onze allenige reisduif. Hoelang zal het duren voor ze het gezelschap van
haar soortgenoten begint te missen? Zal ze op een dag zelf op zoek gaan? Of
zich toch maar aansluiten bij een vlucht reisduiven die toevallig overvliegt?
Of valt ze ten prooi aan de katten van de buren, of de roofvogels die nooit
veraf zijn?
Ze is hier
welkom, zo lang het duurt. Ze is vrij om te komen en te gaan zoals het haar
invalt. Als ze hier goed heeft, hoeft ze daarom nog niet te blijven: misschien
is het op een ander nog beter? Ik geniet van haar tijdelijk gezelschap, en ook
Lut heeft haar opgemerkt. We laten haar gerust, het is geen huisdier, maar een
vrije medebewoner van de Hogeweg 78, samen met de andere vogels, de
eekhoorntjes, af en toe een egel, het muisje op het terras, de vissen en de
vorsen in de vijver, de insecten en al wat hier leeft.
En toch
zullen we ze missen, als ze er op een dag niet meer is.
Categorie:natuur Tags:natuur
10-10-2011
Spreeuwen
Als kleine
jongen maakte ik kennis met spreeuwen als een lekkernij. Als ik me goed
herinner leverde een bevriende vogelvanger in de herfst de porties netjes gepluimde
en gereinigde vogels af, per dozijn. Die zagen eruit als geslachte kippen, maar
dan zonder vel, het vlees was donkerrood gekleurd en ze waren natuurlijk veel
kleiner dan kippen. Moeder bakte ze aan en liet ze dan even zachtjes stoven,
met wat peper en zout, misschien een beetje muskaatnoot. Het was best lekker,
aan de borst zat stevig wat vlees, de pootjes en de andere frêle beentjes afkluiven
was leuk. De smaak kan je vergelijken met die van kwartels, maar iets minder zoet,
meer een wildsmaak. De vangst van spreeuwen voor consumptie is streng verboden sinds 1972.
Spreeuwen in
de natuur kende ik toen amper. Wij woonden in een provinciestadje en daar zag
je geen spreeuwen, of misschien heb ik ze toen niet opgemerkt, want de buiten
was vlakbij en als kind speelden we graag in de velden, ze moeten er zeker wel
geweest zijn.
Enkele jaren
na mijn eerste huwelijk verhuisden we naar Heverlee. Vlakbij was een vrij groot
domein van de waterwinningsmaatschappij, ik denk dat men daar water oppompte
voor huishoudelijk gebruik, maar zeker heb ik het nooit geweten. Er stonden veel
hoge bomen, dicht bij elkaar, canadas, een soort populieren. In de herfst
verzamelden de spreeuwen daar massaal in de vooravond. Ze vlogen in enorme dichte
zwermen rond in vloeiende, wentelende bewegingen en doken dan als op een gegeven
teken luid kwetterend de bomen in. Even later vlogen ze weer op en herhaalde
zich het merkwaardig schouwspel, tot ze eindelijk een rustplaats hadden
gevonden voor de nacht.
Later
verhuisden we naar Holsbeek, in ons eigen huis, op een stuk grond van ongeveer
dertig are. De tuin bestond uit gras met daarin allerlei inheemse bomen: berk,
eik, den; enkele fruitbomen uit een vroeger leven, wellicht overblijfsels van
de Tweede Wereldoorlog. En een viertal canadas die iemand daar ooit had
geplant. Daar zagen we vaak spreeuwen, soms alleen, soms in een kleine groep,
die naarstig het grasveld afschuimden, voortdurend haastig pikkend naar allerlei
insecten en zaden, vermoed ik. Ze vielen op door hun systematische aanpak, hun
onophoudelijke vraatzucht, maar ook door hun kleur. In het voorjaar hebben de
volwassen vogels een broedkleed, met een iriserende (van iris, Grieks voor regenboog) zweem van geel- en blauwgroen op de donkere
pluimen die scherp contrasteren met de stevige, puntige citroengele snavel. In
de herfst, na het ruien, vertonen de punten van de veren opvallende witte
vlekken. De snavel is dan bruin en blijft zo tot in de broedtijd.
Vanuit mijn
leeszetel zie ik de laatste tijd de spreeuwen weer zwermen, aanvankelijk een
kleine groep, niet meer dan tien, maar stilaan zijn er meer bijgekomen, nu is
het al een heuse vlucht, of een kooi, zoals we in Eeklo zegden, uh keuë. Kooi
heeft inderdaad die betekenis, zegt Van Dale. Maar of dat ook afgeleid is van cavea, Latijn voor (dieren)kooi, dat
betwijfel ik. Ik zie meer in het Franse queue,
staart en dus ook een lange wachtrij en zo een troep.
Het is mooi
om zien hoe de spreeuwen zo ogenschijnlijk speels rondvliegen, nu eens allemaal
samen in strakke formatie, dan weer valt de vlucht uiteen, maar even later zijn
ze weer bijeen, altijd in de buurt van enkele hoge berken bij de buren. Ik ken
geen andere vogelsoort die dat zo doet. Je vraagt je af waarom Mijn Complete
Vogelgids vermeldt dat spreeuwen gezelligheidsdieren zijn. Dat is onzin
natuurlijk, dieren zijn geen mensen, we mogen onze menselijke gewoonten en
emoties niet overdragen op de dieren, dat klinkt misschien wel leuk maar het
heeft niets te maken met de reden waarom ze iets doen.
De vorm van
vogelzwermen wordt bepaald door enkele zeer eenvoudige regels, die te maken
hebben met de fysiologie, de natuurlijke verschijning, de bouw van de vogel.
Als gelijksoortige individuen zijn ze perfect geschikt om gelijke bewegingen
uit te voeren, zonder een centrale leiding. Dat verklaart wel hoe ze het doen,
maar niet waarom. Bij trekvogels is het zwermen een voorbereiding op het
gezamenlijk vertrek, denk aan de zwaluwen. Maar spreeuwen zijn grotendeels
standvogels. Het valt me op dat de spreeuwen pas in de late namiddag beginnen
te zwermen. Naarmate de duisternis nadert, duiken ze steeds vaker de bomen in.
Hun gedrag heeft dus meer dan waarschijnlijk te maken met het gezamenlijk overnachten
in de bomen. Ze troepen samen omdat ze samen gaan overnachten, dat is veiliger
dan elk afzonderlijk: als er een bedreiging is, zal het alarm van één vogel de
hele kolonie opschrikken. Het avondlijk rondzwermen is dus een voorbereiding
van de nachtrust, waarbij de groep gevormd wordt door het uitnodigend
rondvliegen en de roest, de nachtelijke verblijfplaats wordt verkend en
uitgeprobeerd voor ze definitief neerstrijken.