mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
17-12-2012
In den beginne...
Laten we vanaf het begin beginnen.
Het heelal, dat is letterlijk alles wat er is, is volgens
onze beste wetenschappelijke inzichten meer dan 13 miljard jaar geleden
ontstaan. Het was een bijzonder explosieve gebeurtenis, waarbij onvoorstelbaar
veel energie en massa vrijkwam. Nu, zoveel later, heeft het heelal een aantal
vormen aangenomen die naar onze menselijke maatstaven nogal stabiel zijn.
Anderzijds zijn er ook nog altijd spectaculaire gebeurtenissen van enorme
omvang, die wij af en toe te zien krijgen lang nadat ze ver van ons weg
plaatsvonden. En er zijn ook zeer fundamentele verschijnselen die we nog niet kunnen
verklaren en die nochtans bepalend zijn voor de werking van het universum.
Er is in de hele geschiedenis van het heelal niets dat ons
ertoe aanzet om te denken dat er iets anders aan het werk zou zijn dan alleen
het heelal zelf, dat functioneert volgens onwrikbare wetmatigheden die wij
mensen stilaan ontdekken. Er is dus geen verborgen kracht of persoon of
godheid die alles heeft doen ontstaan en die de loop van de geschiedenis
leidt. Er is geen enkele bedoeling in het universum. Er zijn alleen de neutrale
natuurwetten.
Meteen is ook duidelijk dat uit het universum niet af te
leiden valt of iets goed of slecht is: alles gebeurt nu eenmaal zonder enige
bedoeling, volgens onveranderlijke natuurwetten. Er is geen God die ons op een
of andere manier openbaart wat zijn Wil is en wat hij van ons verwacht.
Dat heeft verstrekkende gevolgen voor de mens. Aangezien op
geen enkele manier uit het universum af te leiden is wat goed en slecht is,
moeten we dat zelf doen, zonder ons op enig gezagsargument te steunen.
Alles wat bestaat, beschikt over mogelijkheden. Die kunnen
zeer beperkt en bijzonder weinig indrukwekkend zijn. Wat wij dode materie
noemen lijkt daarvan een goed voorbeeld, maar is het zeker niet: als wij zien welke
spectaculaire vormen die dode materie kan aannemen, dan maakt ons dat erg
nederig. Wat vermag een mens of zelfs de mensheid tegenover de natuurkrachten?
Maar goed: een mens heeft (in principe) meer mogelijkheden dan een dier, een
plant of een kei, dat is wat ik bedoel.
Aangezien er geen absolute morele normen af te leiden zijn
uit het universum, kan elk wezen op zich alles doen waartoe het in staat is,
zonder dat we daarover een absoluut oordeel kunnen vellen. Om te oordelen heb
je normen nodig, en het universum biedt ons die niet. Elk wezen mag dus alles
doen wat het kan, zonder enige beperking. We kunnen dit ook zo formuleren: elk
wezen heeft het recht om alles te doen wat het kan. Of nog: elk wezen heeft
zoveel rechten als het macht heeft.
Dat is een fundamenteel gegeven, waaraan niet te tornen
valt. Op welke gronden zouden we dat immers doen? Wel, bij nader toezien zijn
er daarover toch enkele belangrijke bedenkingen te maken. Als iemand helemaal
alleen op een eiland zou leven, dan is er praktisch gesproken inderdaad geen
enkele beperking die hij of zij zich dient op te leggen. Of beter nog: als er
slechts één levend wezen was in het hele universum, dan was dat wezen vanzelfsprekend
absoluut vrij. De enige waarde die er dan nog kan zijn, is het leven zelf. Maar
dat is, zoals we weten, een absurde situatie; één levend wezen is onmogelijk,
dat levend wezen komt ergens vandaan en dat ene wezen kan zich alleen ook niet
voortplanten, dus het leven is dan ook geen waarde van enige betekenis.
Binnen het universum is er (ten minste) onze aarde, en
daarop is leven, veel leven, in vele soorten. De mens is daarin een uiterst
belangrijke factor. We zijn met veel en we hebben een enorme invloed op onze
omgeving. Dat heeft zo zijn gevolgen. Als we allemaal leven alsof we alleen op de wereld zijn, dan
wordt het een bloedbad en een ecologische ruïne.
De mens is ontstaan uit vroegere diersoorten, niet als een
individu, maar als groep. Het is door in groep samen te leven in een omgeving
met nog veel meer levende wezens van alle rang en soort, en in strijd met de
elementen, dat de mens ontwikkeld is tot wat hij nu is (en wie weet wat de
toekomst nog brengt). Dat samenleven met elkaar in een omgeving verloopt het
best wanneer wij bepaalde regels in acht nemen, die er zowel op korte als op
lange termijn voor zorgen dat het goed gaat met die levende wezens en met dat
milieu. Met andere woorden: voor levende wezens is het leven belangrijk, het is
een waarde. Anders gezegd: elk levend wezen zal zich inspannen om in leven te
blijven, zo lang mogelijk en zo goed mogelijk. Meer nog: wij vinden leven zo
belangrijk, dat wij het leven zelf ook in stand willen houden. Wij weten dat
wij sterfelijk zijn, maar ook dat wij ons kunnen voortplanten. Wij proberen dus
de vlam brandend te houden, omdat we beseffen dat anders de lange evolutie
waarvan wij het resultaat zijn, plots zou afgebroken te worden. Wij willen
andere mensen de kans geven om te leven, zoals wij ook die kans gekregen hebben
van onze ouders en een schier eindeloze rei van voorouders.
Het ontdekken van de beste manier om samen te leven op deze
aarde is geen eenvoudige opgave. Als we terugkijken in onze geschiedenis, ook
de meest recente en zelfs hoe het er vandaag aan toe gaat, dan stellen we vast
dat we enerzijds in staat zijn tot fantastische prestaties, maar dat we
anderzijds ook vreselijk tekortschieten. Dat heeft onder meer te maken met het
ontbreken van absolute normen, die voor iedereen duidelijk zijn en die iedereen
ook met overtuiging naleeft. Niemand heeft een oplossing voor alles, wellicht
is er niet eens een oplossing voor alles. Dat zou eigenlijk zelfs heel
verwonderlijk zijn. Het leven is altijd al een precaire zaak geweest. Hoe
complexer de levensvormen, hoe ingewikkelder het samenleven. Hoe minder kansen
de omgeving biedt, hoe onwaarschijnlijker de overlevingskansen. Leven is
overleven, of een strijd om in leven te blijven. Die strijd is de motor van de
evolutie en van de diversiteit van het leven, samen met de wetten van de
genetica.
Laten we nog even terugkomen op die uitdagende stelling: elk
wezen heeft zoveel rechten als het macht heeft. Dat is niet zozeer een aanspraak
die we maken als een uitspraak, een vaststelling. Je kan het ook omkeren: men
heeft enkel recht op datgene wat men vermag. Een kei kan zich niet uit zichzelf
voortbewegen en heeft dus ook niet het recht om dat te doen; het is zinloos
om dat recht aan die kei toe te kennen. Het is dus even zinloos om aan mensen
rechten toe te kennen die ze toch onmogelijk kunnen waarmaken. En laten we ook
dat omkeren: men kan een (levend) wezen het recht niet ontzeggen om iets te
doen waartoe het in staat is; dat is trouwens in veel gevallen totaal onmogelijk.
Een voorbeeld: een mens is in staat om te denken. Welnu, dat is een recht dat
men niet kan ontnemen, een mens kan altijd denken, zelfs als men het hem of
haar verdomd moeilijk maakt. Maar het is ook zo dat wie over meer macht
beschikt, meer rechten heeft. De leeuw is machtiger dan het lam. Hij kan een
lam opeten, een lam kan zich daar niet eens tegen verzetten. De leeuw heeft dus
het recht om het lam op te eten, hij begaat geen misdaad wanneer hij dat doet.
Wanneer het om mensen onderling gaat, liggen de zaken
anders. Aangezien alle mensen in principe gelijk zijn en dus evenveel macht
hebben, hebben ze ook allen dezelfde rechten. Dat is wat is vastgelegd in de
Universele verklaring van de rechten van de mens. Maar in een samenleving maken
mensen ook allerlei afspraken met elkaar. Ze staan een deel van hun macht af
aan anderen om praktische redenen. Denk aan het parlement en de regering: die mensen
hebben niet meer macht of recht dan jij en ik, maar als verkozen vertegenwoordigers
van het volk voeren zij uit wat wij willen; wij hebben een deel van onze individuele
beslissingsmacht vrijwillig afgestaan aan een instelling, die beslissingen
neemt voor iedereen. Die regelingen hebben we in wetten vastgelegd, in
rechtsregels, die dus bijzondere rechten en een bijzondere macht toekennen aan
sommige personen, maar onder strikte voorwaarden. Die regels zijn bindend voor
iedereen, ook als we het er niet mee eens zijn: we moeten onze belastingen
betalen, ook als we vragen hebben over de besteding van onze zuur verdiende
centen.
Sommige rechten zijn onvervreemdbaar, ofwel omdat ze
werkelijk niet kunnen afgenomen worden (zoals het recht om te denken, zich te
voeden, beschutting te zoeken, zich voort te planten, te werken), ofwel omdat
wij bij wet hebben vastgelegd dat het zo is, bijvoorbeeld de vrije
meningsuiting, het recht op onderwijs, het recht om een godsdienst te belijden
&c.
We moeten die gelijkstelling van macht en recht dus goed
begrijpen. Het gaat helemaal niet om een simplistische regel die het recht van
de sterkste huldigt. Het is niet dat soort macht waarover het hier gaat, maar
over de macht waarover een wezen nu eenmaal beschikt omdat het dat soort wezen
is. Zeker, ook de onvervreemdbare rechten zijn op ongelijke manier gerealiseerd
in de miljarden verschillende mensen. Men is fysiek sterker dan iemand anders,
of intellectueel, artistiek, emotioneel enzovoort, en dat speelt ongetwijfeld
een rol. Maar er is altijd een rem op de macht van de sterkere: er zijn rechten
die zelfs de machtigste niet kan ontnemen aan de allerzwakste, en dat zijn de
meest fundamentele rechten. In een beschaafde samenleving zal men dus regels
vastleggen die de macht van de sterke afwegen tegen het recht van de zwakke.
Iedereen heeft zo zijn of haar eigen opvatting over de beste
manier om te overleven. Natuurlijk zijn er een aantal regels, die in de loop
der millennia een min of meer vaste vorm gekregen hebben, precies omdat ze in
de praktijk succesvol waren. Gij zult (elkaar) niet doden is evident een
goede basisregel als het om het behoud van het leven gaat. Maar we moeten
toegeven dat we zelfs die evidente regel niet zo heel goed onderhouden. Het
aantal mensen dat geen natuurlijke dood sterft is altijd verbijsterend groot geweest
en is dat nog steeds, ondanks al onze beschaving.
Sommige mensen hebben gemeend dat ze de ultieme regel, of
het ultieme reglement voor de samenleving ontdekt hadden, of dat het hen was ingefluisterd
of spectaculair geopenbaard door een hoger wezen. Ze hebben dan geprobeerd om
hun opvattingen ingang te doen vinden, op alle mogelijke manieren, vreedzaam
maar helaas al te vaak ook te vuur en te zwaard. Deze manier van samenleven is
kenmerkend voor onze geschiedenis tot op vandaag.
Er zijn altijd al mensen geweest die er een andere mening op
na hielden, die beter overeenkomt met ons vertrekpunt: er zijn geen absolute
wetten af te leiden uit het universum, we moeten alles met elkaar afspreken, we
moeten zelf bepalen wat we waardevol genoeg vinden om het in stand te houden;
we zijn als soort ontstaan in groep, niet als individu. We moeten ons dus
hoeden voor profeten die beweren dat zij het licht gezien hebben of een
boodschap van hogerhand gekregen hebben, voor machthebbers die autonoom bepalen
wat andere mensen mogen doen en moeten laten.
Hoe kunnen we dan weten wat goed is en wat niet? Ook dat is
een complexe zaak. Als mens beschikken we over een fenomenaal verstand, dat ons
gebracht heeft waar we zijn, met zijn goede en kwade kanten. Op dat verstand
zijn we aangewezen. We hoeven ook niet alles zelf te bedenken: we kunnen te
rade gaan bij de mensen die ons zijn voorgegaan en leren uit hun ervaring,
zoals die opgeslagen is in wat wij onze beschaving noemen. We kunnen ook onze
levende medemensen raadplegen: er zijn er altijd die meer (of eer) weten dan
andere. We kunnen experimenteren en leren uit onze fouten.
Overleven zal echter altijd een strijd blijven. Wij zijn een
levensvorm die zich hier op aarde ontwikkeld heeft in een voortdurende
wisselwerking met de omgeving, waarbij het vaak de uitdagingen waren die tot nieuwe
mogelijkheden leidden. Wij moeten nog steeds werken gedurende een groot deel
van ons leven, ongeveer veertig tot vijftig jaar. Tel daar nog onze opleiding
bij, ongeveer twintig jaar eer we onze plaats in de maatschappij kunnen
innemen. Er blijft maar een relatief of absoluut korte periode over aan het
einde, maar precies dan is de overlevingsstrijd van ons lichaam, inclusief ons
verstand, het meest precair. Vandaar dat wij elkaar aansporen om de dag te
plukken, carpe diem en te genieten
van het leven terwijl we dat nog kunnen.
Een van de weinige mensen die hebben ingezien wat het
universum was en wat de plaats daarin van de mens, is Spinoza. Hij leefde in
Nederland, van 1632 tot 1677. Hij leidde een sober leven en schreef enkele
boeken, waarvan er slechts één tijdens zijn leven uitgegeven werd onder zijn
naam, een ander verscheen anoniem. Na zijn dood publiceerden zijn vrienden zijn
Nagelate Schriften, met daarin ook
zijn belangrijkste werk, de Ethica. Sindsdien
is hij voor velen een bron van diepe inspiratie geweest, maar voor de
gevestigde machten steeds een doorn in het oog (zoals de Bijbel het zo huiveringwekkend
zegt in Num. 33,55). De jongste jaren is de belangstelling voor zijn werk en
voor zijn manier van denken toegenomen, zowel bij wetenschappers als bij gewone
mensen zoals jij en ik. Anders dan religieuze leiders, goeroes, dictators,
demagogen, politici of commercieel ingestelde betweters zegt hij ons niet hoe
het moet, maar hoe het is, en hoe het niet is. De rest moeten we zelf
ontdekken, met ons machtig verstand, samen met elkaar, bewust van onze
geschiedenis en vooruitkijkend naar de toekomst.
Maar Spinoza is zich als geen ander bewust van onze
beperkingen. Wij zijn zo menselijk Hij reikt ons enkele handige hulpmiddelen
aan, die ons kunnen helpen wanneer we tekortschieten. De meeste mensen zijn
hebzuchtig; welnu, maak daarvan gebruik, leid het in banen, en het kan helpen
om de economie te doen draaien, ten bate van de gemeenschap. Mensen laten zich
wel eens omkopen; welnu, zorg ervoor dat de verantwoordelijken met zoveel zijn,
dat niemand ze allemaal kan omkopen. Enzovoort.
Spinoza had ook een droom: dat de mensen uiteindelijk
allemaal heel bewust liefdevol zouden samenleven met elkaar, zonder enige dwang
van buitenaf, uit overtuiging, en niets zouden doen dat de harmonie zou verstoren.
Het is merkwaardig dat iemand die een dergelijk ideaal voor
ogen had, zo verguisd en miskend is, vooral door het christendom, tot op
vandaag. Sinds ik zijn werk heb leren kennen, is Spinoza ook voor mij een bron
van inspiratie. Door me in zijn werk te verdiepen, ben ik tot andere en betere
inzichten gekomen over de meest fundamentele kwesties die ons bezighouden. Om
bij te dragen tot de verspreiding van zijn ideeën spreek ik hier vaak over hem.
Wie op een meer diepgaande manier met zijn werk wil kennismaken, kan onder meer
terecht op de website van Spinoza in Vlaanderen, die ik met dat doel onderhoud.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
11-12-2012
Zwart Vlaanderen volgens Lode Wils en Eric Defoort
Ik lees geen kranten of weekbladen, maar via facebook werd mijn aandacht getrokken op
een interview in De Standaard met em. prof. Lode Wils en een reactie daarop van
em. prof. Eric Defoort. Wie dat wil nalezen, kan dat gemakkelijk zelf googelen.
Hoewel het antwoord van professor Defoort precies weergeeft wat ook mijn spontane
reactie was bij het interview met professor Wils (bij wie ook ik destijds college
liep), wil ik toch even wat dieper ingaan op mijn eigen Vlaams nationalisme.
Let om te beginnen op het ontbreken van het koppelteken.
Daarmee distantieer ik mij al enigszins van het Vlaams-Nationalisme dat tijdens,
tussen en na de twee Wereldoorlogen zo sterk verbonden is geweest met de
collaboratie met de Duitse bezetter. In het licht van de historische genocide
door het Duitse Nationaal-Socialisme heeft die collaboratie en dat Vlaams-Nationalisme
een onverholen negatieve morele connotatie meegekregen, en dat is ook wat Lode
Wils uitvoerig en niet zonder enig innuendo naar voren schuift in het interview,
en wat de journalist van dienst zo gretig oppikt.
Professor Wils bezondigt zich daarmee aan wat in het Frans faire
lamalgame heet, een amalgaam maken, of: er een soepje van maken. Kijk eens,
als vandaag ongeveer veertig procent van de Vlamingen voor de N-VA zegt te
stemmen, dan is het onmogelijk dat die allemaal of zelfs grotendeels afstammen
van collaborateurs. Ikzelf ben daar een sprekend voorbeeld van: geboren na de
oorlog; Moeder was van 1905, Vader van 1909 en ze hebben dus de beide
Wereldoorlogen meegemaakt, de eerste als kind, de tweede als jonggehuwden
(1935). Hun ouders waren geen collaborateurs en zij zelf ook niet; de twee jongere
broers Vader zijn op het laatst (verplicht?) in Duitsland gaan werken en zijn
nadien nooit meer gezond geweest en zijn dan ook vrij vroeg gestorven. Er is
niets in mijn achtergrond dat ook maar enigszins naar collaboratie zweemt en
ook ikzelf heb nooit iets anders gevoeld dan afschuw voor het Duitse
imperialisme en voor het infame Nazisme. Duitsland was de vijand, punt. En toch
ben ik sinds mijn prille jeugd Vlaamsgezind en een hartsgrondige tegenstander
van de nefaste Belgische constructie.
Volgens Lode Wils heb ik dat van mijn katholieke achtergrond.
Maar precies tegen die achtergrond heb ik mij altijd uit alle kracht verzet,
mijn hele leven lang en zeer publiek uitgesproken sinds ik op pensioen ben.
Wils denkt als een wetenschapper. Hij heeft het over de katholieken, de
socialisten, de liberalen enzovoort en daarmee bedoelt hij onvermijdelijk de
groepen die in het parlement hun politieke vertegenwoordigers hadden. Maar wat
betekent dat concreet?
Nog niet zolang geleden had N-VA één vertegenwoordiger in
het parlement. Als we professor Wils volgen, waren er toen dus zo goed als geen
mensen in Vlaanderen die het gedachtegoed van die partij toegedaan waren. Enkele
jaren later vertegenwoordigt die partij bijna de helft van de Vlaamse bevolking
in hetzelfde parlement. Er klopt duidelijk iets niet. Vlak na de laatste
(hopelijk!) oorlog was Vlaanderen in overgrote meerderheid katholiek en dat
bleek ook in het parlement; vijftig jaar later is het katholicisme in
Vlaanderen uitgestorven. Veranderen de mensen dan zo gemakkelijk van gedacht?
Natuurlijk niet. Een persoon is geen katholiek, socialist of
liberaal. Dat zijn etiketten die men op mensen kleeft die tijdens een bepaalde
verkiezing voor een bepaalde politieke partij stemmen. Ik heb in mijn leven op
zowat alle partijen gestemd, behalve op het Vlaams Blok/Belang. Het is al te
simpel om mensen zo in te delen en zo te beoordelen, maar als wetenschapper kan
je natuurlijk niet anders, dat is het enige houvast dat je hebt, want in de
ziel van de mens kan je niet kijken. Wie was er collaborateur, destijds? Alleen
wie veroordeeld is of vermoord? En is iedereen terecht veroordeeld, en is er
iemand terecht vermoord? Waren alle Vlamingen collaborateurs, zoals de Franstalige
Belgische pers zo graag wil laten geloven? Waren alle katholieken Vlaamsgezind,
of zelfs een meerderheid? Waren er geen Vlaamsgezinde socialisten of liberalen?
Was er dan geen liberaal katholicisme? Geen Kristenen voor het Socialisme?
Ach, de opvattingen van een mens zijn zoveel complexer dan
het beeld dat Lode Wils ervan schetst in dit interview. Zeker, zijn opvattingen
zullen wel wat meer genuanceerd zijn dan hier blijkt, maar het siert hem niet
dat hij zich op zijn oude dag laat verleiden tot dergelijke interviews die door
hun kort bestek noodzakelijk ongenuanceerd zijn, ik zei bijna: zwart/wit.
Wij zijn ook niet door ons verleden gedetermineerd. Mijn oudste
broer is zijn leven lang katholiek gebleven, heeft zich laten berechten op zijn
sterfbed; ik ben overtuigd atheïst en strijdbaar antiklerikaal. En zo is het in
het algemeen. Mensen denken heus zelf wel na. Bij N-VA zitten nu mensen die
vroeger voor een andere partij stemden, dat kan niet evident niet anders. Als
het Vlaams nationalisme zwartgekleurd is, waren ze dan al zwart toen ze nog
blauw, groen/oranje of rood stemden? Het heeft niet de minste zin meer om zoals
Lode Wils te denken en te spreken in termen van partijpolitieke en ideologische
tegenstellingen van een halve of een hele eeuw geleden.
Mijn Vlaams nationalisme heeft niets met Duitsland te maken,
niet met het Keizerrijk, niet met het DritteReich, niet met de Bundesrepublik, niet met het recentelijk
verenigde Duitsland. Zoals Eric Defoort zegt: het heeft alles te maken met
België. Het koninkrijk België is een anomalie, een cynische historische
constructie van de grootmachten na Napoleon, dat is straks tweehonderd jaar
geleden! België is nefast voor Vlaanderen, het is nefast voor België. Het had
al lang moeten verdwenen zijn en het wordt nog enkel in stand gehouden door wie
er ten onrechte van profiteert.
Daarom is het perfect verstaanbaar dat N-VA niet in de
federale regering zit en er niet wil in zitten, in tegenstelling tot alle
andere partijen. De enige federale regering waaraan de N-VA kan deelnemen, is
er een die zichzelf en meteen België opheft, en zo Vlaanderen teruggeeft wat
het nooit had mogen verliezen: zijn grondgebied, zijn taal, zijn instellingen, zijn
eer, zijn trots, zijn ziel.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
10-12-2012
Barbaren!
Bij enkele recente straatinterviews met Franstalige federale
ministers en met de Waalse premier van de federale Belgische regering bleek nog
eens overduidelijk dat zij onze taal niet machtig zijn. Zij slagen er niet in
om op eenvoudige vragen te antwoorden in een begrijpelijk Nederlands. Meer nog:
zij verstaan de vragen meestal niet eens, en om dat te verbergen, geven ze een
ontwijkend of niet ter zake doend antwoord.
Men kan zich daaraan ergeren op principiële gronden:
federale ministers en zeker de premier van België zouden de taal van de
meerderheid van de bevolking moeten spreken. Dat is evident, maar er is meer
aan de hand. Door zich in stuntelig of zelfs schabouwelijk Nederlands uit te
drukken, geven deze eminenties de indruk dat zij idioten zijn, terwijl ik voorlopig
nog altijd bereid ben aan te nemen dat zij dat niet zijn. Ik verklaar mij
nader.
Een kind dat zich onbeholpen uitdrukt, beschouwt men als
onmondig, als nog niet helemaal compos
mentis, of zoals ze in Leuven zeggen: nog nie toetoe (nog niet tot daar).
Zich verstaanbaar kunnen maken is de eerste vereiste om ernstig genomen te
worden. Wij gebruiken die norm ook voor vreemdelingen. De Grieken noemden al
wie geen Grieks sprak barbaroi, een onomatopee die perfect nabootst wat de
Grieken hoorden als vreemdelingen tot hen spraken: gewauwel. En dus werd hun
benaming voor vreemdelingen die een onverstaanbare taal spreken ook een internationaal
waardeoordeel: barbaren, ongeletterde, onbeschaafde personen die nauwelijks van
de dieren te onderscheiden zijn. De Vlaamse en Franstalig Belgische kolonisten
die naar de Kongo trokken, namen dezelfde houding aan tegenover de zwartjes:
goed genoeg om als slaven te werk te stellen, te verkrachten, te mishandelen,
maar nauwelijks mensen. Vandaag nemen wij nog steeds die houding aan tegenover
vreemdelingen, ook al spreken die vaak (noodgedwongen) veel meer talen dan wij.
Vlamingen nemen tegenover personen die uitsluitend Frans
spreken nog altijd die misprijzende houding aan. Een tiental jaren geleden, in
2001, leidde dat tot een vreselijk
treinongeval in Pécrot, op de spoorlijn Leuven-Ottignies. Er was een trein uit
Ottignies op het verkeerde spoor geraakt en die denderde als in een slechte
film onontkoombaar af op de nietsvermoedende tegenligger uit Leuven. Een Waalse
spoorwegbeambte telefoneerde in volle paniek naar zijn collega in Leuven, maar in
het Frans, natuurlijk. De Vlaamse collega reageerde geïrriteerd: wazegdegaanaa? kverstoanekikaanie,
zenne, zegtanekie in tVloms menneke Waarop de Waalse collega als uitzinnig bleef
roepen: arrêtez ce train, arrêtez ce train! Maar toen was het al te laat: acht
doden, twaalf gewonden.
Elke treinbediende in Leuven, elke Vlaming kent voldoende
Frans om arrêtez ce train te verstaan. Maar men wil het niet verstaan,
blijkbaar zelfs niet in dit vreselijk noodgeval. En dus legde de Vlaamse
collega gewoon de telefoon dicht. Hij zal geacht hebben: onnozel ventje, dat m
Vloms sprekt!
Door te proberen om Vloms te spreken en dus hun goede wil
te laten zien, bereiken de Franstalige politici, bedrijfsleiders,
vakbondsmensen, journalisten en inderdaad ook de Koninklijke familie precies
het tegenovergestelde effect. Ze komen door hun manifeste onkunde immers niet
over als mensen die een inspanning doen om onze taal te spreken, maar als volslagen
idioten. Wie zich niet in onze taal kan uitdrukken, is nog altijd een barbaar
waarvoor we niet het minste respect hebben.
Let wel, dat gaat enkel op voor mensen van wie we terecht mogen
verwachten en zelfs eisen dat ze Nederlands spreken. De dalai lama mag hier om het
even welke taal gebruiken, en ook Obama, zelfs Sarkozy of Hollande. Maar Di
Rupo niet: die moet Nederlands spreken, als premier van België. Doet hij dat
niet (en hij doet het nog steeds niet) dan komt hij over als een kluns, een
idioot, een karikatuur van zichzelf. Dat is de reden waarom ik hem gewoonlijk
een clown noem. Telkens hij in het Nederlands in het nieuws verschijnt, word
ik verscheurd tussen woedende ergernis en hilariteit: het zou amusant en
komisch zijn, als het niet zo tragisch was.
Mijn ietwat verrassende raad aan de Franstalige eminenties
is: sa vrienden staakt uw wild geraas en spreek in het vervolg nog uitsluitend
Frans. Je zal dan ten minste een behoorlijk antwoord kunnen geven op vragen en
zeggen wat je te zeggen hebt. Men zal je dan voor vol aanzien, ook als men je
kwalijk blijft nemen dat je geen Nederlands spreekt. Dat laatste is een (belangrijke!)
politieke kwestie, het eerste is een elementair menselijke. Beter overkomen als
een Nederlands onkundige vreemdeling (wat ze in feite zijn) dan als een idioot
die er niet in slaagt om zich verstaanbaar te maken.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
06-12-2012
Spijt
Er zijn wel meer dingen in mijn leven waarover ik achteraf
spijt heb, zeker nu ik wat ouder geworden ben. Maar er is een aspect van mijn
kleinburgerlijke achtergrond dat me wel erg dwars zit. In de omgeving waarin ik
ben opgegroeid, was men zeer uitgesproken in zijn oordeel; wij hadden gelijk,
al de anderen ongelijk; wij waren de goeden, al de anderen de slechten
enzovoort. Dat vond zijn oorzaak in een ongetwijfeld goedbedoelde manier om ons
duidelijk te maken wat goed en slecht was, een belangrijk element in de
opvoeding van kinderen, maar alles hangt natuurlijk af van wat me goed noemt en
wat niet. Het is zo kenmerkend voor een kleinsteeds of dorpsmilieu dat men niet
veel verder kijkt dan zijn neus lang is. Alles wat anders is, is dan slecht.
Zo waren socialisten en liberalen slecht, want wij waren
tsjeven, katholieken dus; waarschijnlijk waren ook wij de slechten in een
liberaal of socialistisch gezin, al ben ik daar niet helemaal zeker van:
katholieken waren nog een stuk zelfzekerder en onverdraagzaam dan de anderen.
Protestanten waren ook letterlijk uit den boze en over ongelovigen werd niet
eens gepraat; vrijmetselaars waren des duivels. Arbeiders, daar keek men op
neer, als men er geen schrik voor had. Wie vreemd ging of scheidde, plaatste
zich meteen aan de verkeerde kant. Homos werden doodgezwegen, maar er was geen
twijfel over dat wat ze deden afschuwelijk was.
Het was zelfs voldoende dat men een ander dialect sprak. In
Eeklo, mijn geboortestad, liep er een spoorlijn aan de rand van het
stadscentrum; wat aan de andere kant van die spoorlijn lag, noemden we onveranderlijk
Over dIJzers; wie daar woonde, sprak lichtjes anders dan in het stadscentrum.
Het accent neigde bijna onmerkbaar naar wat nog verder lag, de boerenbuiten. En
dus keek men neer op wie zelfs maar een zweem van dat boerse verried in zijn of
haar taal.
Ik nam als kind aanvankelijk al die morele oordelen gewoon
over. Ik hoorde niet anders bij mijn ouders; mijn moeder was daarin zeer uitgesproken,
maar mijn drie ongetrouwde tantes, die nochtans (net ) over dijzers woonden,
dreven het wel heel ver.
Toen iemand mij later in Leuven de eerste keer een homo
aanwees in ons gezelschap, wou ik die zelfs niet aankijken, laat staan aanspreken.
Ik was erg vooringenomen en ik ben dat lang gebleven, en dat spijt me. Ik heb
op die manier kansen gemist om mensen te ontmoeten die anders waren, en dat is
jammer. Ik heb helaas ook mensen gekwetst en liefdeloos behandeld, en dat is
erger dan alleen maar jammer.
Vandaag leven we in een meer tolerante maatschappij. Wij
zien meer mensen die anders zijn dan wij en wij stellen vast dat zij het niet
slechter doen dan wij, soms zelfs zeer in tegendeel. Dat geeft te denken. Er
zijn de media die de verscheidenheid illustreren zonder daaraan meteen een
moreel oordeel te verbinden. Geleidelijk aan verruimt dat de geesten.
Allerlei dingen kunnen nu die vroeger not done waren. Sinds ik de VRT, de Vlaamse staatsomroep radicaal
vaarwel gezegd heb, bekijk ik samen met Lut het avondnieuws op VTM. Dat zou
vroeger ondenkbaar geweest zijn. Ik stel echter vast dat het nieuws daar
helemaal niet moet onderdoen voor het officiële nieuws, integendeel. En zo
zijn er waarschijnlijk talloze zaken die ik onnadenkend heb uitgesloten, en die
een volwaardig alternatief zijn, indien geen aanmerkelijke verbetering.
Natuurlijk zijn er nog altijd grenzen, en er zijn ook nog
altijd onverdraagzame mensen. Maar al bij al vind ik dat men in mijn omgeving
althans niet meer zo eenzijdig is als toen ik nog een kind was. Dat stemt me
hoopvol, ook als ik de onverdraagzaamheid en de haat die er nog altijd is in de
wereld dagelijks voorgeschoteld krijg in de nieuwsberichten.
Ik heb een evolutie doorgemaakt in mijn denken, in mijn
oordeel over de anderen. Wij hebben allemaal een dergelijke evolutie doorgemaakt,
elk op zijn manier en de wereld is daardoor een beetje meer leefbaar geworden.
Wat er in mijn leven gebeurd is, daar kan ik niets meer aan veranderen. We
dragen ons verleden met ons mee, als goede herinneringen en als pijnlijke, die
ons tot in onze meest benauwende nachtmerries achtervolgen.
Mocht er iemand zijn die dit leest en die aan mij terecht
een slechte herinnering heeft overgehouden, dan wil ik me, voor wat het waard
is, daarvoor gemeend verontschuldigen. Als je me ooit nog mocht ontmoeten, dan
reik ik je mijn hand en ik hoop dat je meer openheid zal betonen dan ik toen,
en me zal vergeven.
Karel
Categorie:samenleving Tags:levensbeschouwing
26-11-2012
God is niets omdat hij alles is (C. Verhoeven)
Een aandachtige lezer stuurde me naar aanleiding van mijn
verhaal over de ( ) paradox dit citaat van Johannes Scotus Eriugena:"Deus propter excellentiam non immerito
nihil vocatur." God is niets omdat hij alles is, vertaalt C.
Verhoeven, steeds volgens onze lezer.
De paradox zien we heel duidelijk in de vertaling van Kees
Verhoeven. Hoe kan God tegelijk niets en alles zijn? En zelfs niets precies
omdat hij alles is? Een eerste, voorlopige en meer letterlijke vertaling van
het origineel zou kunnen zijn: het is niet onterecht om God vanwege zijn
uitmuntendheid niets te noemen. Of: God is zo excellent dat hij niets is. De
redenering zou dan kunnen zijn: God is zo verheven dat hij met geen ander wezen
kan vergeleken worden. Dat geldt inzonderheid voor de mens, het voor de hand
liggende vergelijkingspunt. De God van het traditioneel christendom is een
persoonlijke God. Dat houdt onvermijdelijk een antropomorfisme in: God is een
soort mens, maar dan een supermens. Wij zijn sterfelijk, met alles wat daarbij
hoort; God is dat niet, met alles wat daar dan weer bij hoort. God heeft de
mens geschapen naar zijn beeld en gelijkenis wordt dan: de mens heeft God
geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. God is wat de mens is, maar dan in
overtreffende trap. God is een superlatieve mens.
Wanneer je elk van de kenmerken van de mens in superlatieven
toepast op God, ontken je daarmee meteen die kenmerken. De mens is een
tijdelijk verschijnsel, bij God is die tijd in beide richtingen oneindig; je
kan dus evengoed zeggen dat hij niet tijdelijk is. De mens kan het goede doen,
maar slaagt daar niet altijd in; God kan enkel het goede doen, hij is niet in
staat om het kwade te doen. De mens is beperkt in zijn praktische
mogelijkheden, God niet. En zo kan je doorgaan. Door iets uit te breiden tot
zijn oneindige dimensie, reduceer je het tot niets. Tijdelijk tijdloos;
eindig oneindig; beperkt onbeperkt enzovoort. Uiteindelijk is God helemaal
niet zoals de mens, hij is alles wat de mens niet kan zijn, omdat hij geen
enkele beperking kent. Hij munt in alles zo uit, dat hij niets meer is dat een
mens wel is. Hij is de totaal andere, hij heeft met de mens geen enkel kenmerk
gemeen, omdat hij elk aspect zo volmaakt belichaamt dat hij niet meer menselijk
is; over zo iemand kan je eigenlijk niets meer zeggen, hij is onvoorstelbaar.
Dat is precies wat Scotus Eriugena lijkt te zeggen in dit
citaat: God is zo excellent dat je ook gewoon kan zeggen dat hij niets is.
Verhoeven zegt het lapidair: God is zo volmaakt dat hij alles is, maar precies
daardoor is hij ook niets. Het klinkt bij hem als een Zen koan, een
raadselachtige, paradoxale uitspraak die de Zenmeester aan de leerling geeft om
hem of haar een gedachtesprong te doen maken: hoe klinkt het klappen van één
hand?
Godsdiensten houden van paradoxen. Ze proberen daarmee het
onnoemelijke te laten aanvoelen, inzichten te provoceren die men met gewone,
logische verklaringen niet kan teweegbrengen. Godsdiensten zitten vol mysteries
en mystiek. Op zijn best is dat zoals (goede) poëzie en filosofie en daar zijn
heerlijke voorbeelden van, zowel in het Oosten als in het Westen en ook in het
Zuiden. Maar op zijn dunst is het vage prietpraat, gewild duister gewauwel,
automatisch gegenereerde antithesen die geen draagvlak hebben, goedkope
woordenkramerij die nergens op slaat, een middel dat geen doel heeft en dus ook
geen resultaat.
Laten we dat eens proberen.
Zwart is wit. Warm is koud. Het begin is het einde. Leven is
sterven. Vandaag is morgen. Water is droog. Langzaam is snel. Duur is goedkoop.
Je ziet het systeem: zet gewoon twee tegengestelde woorden
of antoniemen naast elkaar en zie wat dat geeft. Meestal niets, maar soms kan
je er wat mee doen. Leven is sterven, dat heeft wel wat: leven is langzaam
doodgaan, inderdaad. Duur is goedkoop: ik kocht ooit een vrij dure vulpen, een
Montblanc Meisterstück 149. Ik heb die nog altijd; het is dus soms beter om wat
meer geld uit te geven voor één goed stuk dan een hele boel rommel te kopen. Langzaam
is snel: festinalente
Zo zie je maar, gewoon met een paar willekeurige paren kom
je ook al tot echte paradoxen, schijnbare tegenstellingen die een diepere kern
van waarheid blootleggen. Maar meestal hebben we niet zoveel geluk en zijn het
geen schijnbare tegenstellingen, dus geen paradoxen, maar gewoon
tegenstellingen; niet elke tegenstelling heeft een diepere grond.
Laten we terugkeren naar ons citaat. De mens heeft blijkbaar
behoefte aan God, anders hadden we hem niet zo vaak en overal uitgevonden. Het
ligt ook voor de hand om God als een persoon voor te stellen, iemand zoals wij,
die ingrijpt op zijn omgeving. Zo proberen we de gebeurtenissen te verklaren: het
regent is in het klassiek Grieks huei
Zeus, God watert. Maar precies daar zit de fout: er zit geen machinist in
het raderwerk en er is ook geen oppermachtige meester-ontwerper die het
raderwerk getekend en gemaakt heeft. Elke poging om de natuur te verklaren
vanuit een extern principe, zoals een transcendente scheppende en almachtige
God, is gedoemd om te mislukken, en wel om een heel simpele reden: wie heeft
die God dan gemaakt?
Er zijn altijd mensen geweest die doorhadden dat het veel
simpeler was dan dat: de natuur is geen aangestuurd systeem maar een zelfsturend
systeem. Alles gebeurt volgens natuurwetten, die wij met enige moeite kunnen
doorgronden, of toch enigszins. Er kan in principe van alles gebeuren, binnen
zekere grenzen, maar niet alles gebeurt ook in de praktijk. Er is geen
persoonlijke God die ervoor moet zorgen dat alles gebeurt en die daar de hand
in heeft.
Voor mensen die gewoon zijn om te denken in die termen laat
dat een enorme leegte achter. Die kan men dan opvullen door God te vervangen
door de zelfsturende Natuur. Het aantrekkelijke daaraan is dat het zon simpel
begrip is, maar wel een met enorme gevolgen. Het is echt een Ockhams Razor.
John Scot Eriugena ziet men als een vertegenwoordiger van de
negatieve theologie, de via negativa
om God te leren kennen, namelijk door ons te concentreren op alles wat hij niet
is. Men noemt dat ook de apofatische theologie. Onze theoloog zou gezegd
hebben: We do not know what God is. God Himself does not know what He is because He
is not anything. Literally God is not, because He transcends being.
Dat komt goed overeen met ons eerder citaat, helaas is het niet echt van onze
auteur, maar van een befaamd sciencefictionschrijver, Phillip K. Dick, in een
kortverhaal, getiteld Faith of our
Fathers, oorspronkelijk verschenen in de roemruchte bundel Dangerous Visions, ed. Harlan Ellis,
1967. Dick geeft zijn bron niet aan, en dat hoeft ook niet in SF. Ik vermoed
echter dat het teruggaat op het citaat van Eriugena dat mijn lezer me bezorgde.
Maar ook dat blijkt niet helemaal onverdacht te zijn: het
verschijnt in een minuscule voetnoot in het meesterwerk van William Jammes, The Varieties of Religious Experience
(1902), p. 417, waar hij het citaat toeschrijft aan Eriugena, maar via een
citaat in een eerder boek van Andrew Seth, Two
Lectures on Theism (1897), p. 55, waar het aan Eriugena toegeschreven wordt
zonder precieze verwijzing. Het duikt ook op in het ooit zo bekende boek van
Johan Huizinga uit 1919, die daar duidelijk James citeert.
Na lang zoeken vond ik op internet toch een citaat van
Eriugena zelf en dat loopt als volgt:
Lib.
III 19. Dum vero (divina bonitas) incomprehensibilis intelligitur,
per
excellentiam nihilum non immerito vocitatur. . . . Prima siquidem ipsius
progressio in primordiales causas in quibus fit, veluti informis quaedam
materia Scriptura dicitur ; materia quidem, quia initium est essentiae rerum;
informis vero quia informitati divinae sapientiae proxima est.(Het tweede deel van het citaat
laten we hier buiten beschouwing.)
Er zijn enkele verschillen. Vocitatur betekent: wordt gewoonlijk genoemd; dat verschilt
nauwelijks van vocatur: wordt
genoemd. Nihilum is iets anders dan nihil; het verschijnt meestal in vaste
uitdrukkingen, maar het betekent net zoals nihil
niets. Propter en per kunnen ook dezelfde betekenis
hebben; hier is het een uitdrukking: perexcellentiam, bij uitstek. Belangrijker
dat niet Deus (God) het onderwerp is,
maar divinabonitas: de goddelijke goedheid. De voorafgaande bijzin is
weggelaten.
Proberen we dat nu te vertalen, dan wordt dat: aangezien
de goddelijke goedheid als onvatbaar gezien wordt, is het niet zonder reden dat
men haar bij uitstek voor niets houdt.
Zoals alle andere eigenschappen van God is voor Eriugena ook
zijn goedheid niet te vatten, ze gaat ons verstand te boven, we kunnen er niets
zinvols over zeggen. Ze is dan zo goed als niets.
Dat wijkt nogal af van de vertaling van Verhoeven: God is
niets omdat hij alles is. Dat komt natuurlijk door het verschil in de Latijnse
tekst, maar het is ook een kwestie van interpretatie. Voor Verhoeven is het de
volmaaktheid van God (excellentiam)
die de bovenhand haalt: hij is alles. Als Eriugena vervolgens zegt dat die
niets is, dan heb je je paradox. Ik vertaal perexcellentiam zoals het Franse parexcellence,
bij uitstek en ik leg de nadruk op het ongrijpbare (incomprehensibilis), een woord dat men ook voor gladde worstelaars
gebruikt, maar dat ook onbegrijpelijk of onkenbaar kan betekenen. Zo blijkt
uit de volledige tekst van het citaat de via
negativa van Eriugena. Al onze auteurs hebben het essentiële incomprehensibilis nonchalant weggelaten
in hun slaafse navolging van Andrew Seth, in plaats van zijn citaat na te
trekken. Foei
Verhoeven zit veeleer op het spoor van Spinoza. Ook in Spinozas
filosofie is er geen sprake meer van een persoonlijke God, die vervangen wordt
door de Natuur, die alles is. Als de Natuur alles is, is er geen God die
daarbuiten bestaat. Er is dus geen aparte God, of: er is geen God, of nog: God
is niets. Maar Spinoza zegt voortdurend dat God alles is, namelijk de Natuur.
Hij herdefinieert God en vereenzelvigt hem met de Natuur, of al wat is. Spinoza
ontkende ten stelligste dat hij een atheïst was (zie Brief 43); zijn gelovige
tegenstanders hadden het unaniem anders begrepen: door God en de Natuur als
identiek voor te stellen, schaft Spinoza in feite God af (zie Brief 42).
Laten we het hierbij laten. We hebben nog maar eens gezien
dat het belangrijk is om altijd je bronnen na te trekken, anders bouw je op los
zand.
In een nagekomen bericht meldt mijn even vriendelijke als
aandachtige lezer me in dat verband dat het citaat van Verhoeven hier te vinden
is:
Rondom de leegte, Ambo,
Utrecht, 1° druk 1965, pag. 186 (Nr 276 van de autobibliografie) of
Rondom de leegte,
Damon-Best, 1998, werken "5", pag. 140 (Nr 3512 van de
autobibliografie).
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
24-11-2012
de niet zo schijnbare paradox
Op een dag gaat een vader met zijn zoon boodschappen doen
met de wagen. Op een kruispunt worden ze aangereden door een andere wagen, die
het rode licht genegeerd had. De vader overlijdt ter plaatse. De zoon is
zwaargewond en wordt naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gebracht. Op de spoedafdeling
komt de dokter van dienst toegesneld en zegt dan in tranen: Ik kan dit niet
doen. Dit is mijn zoon!
Dat klopt niet, denk je dan. De vader was toch overleden? Je
zoekt naar een oplossing voor de tegenspraak die in dit verhaal besloten ligt.
Misschien kom je er zelf op, maar de meeste mensen niet meteen. Het gaat
namelijk om een vrouwelijke dokter, de moeder van de jongeman. Evident!
En toch staan we aanvankelijk perplex: hoe kan dat nou?
Omdat we bij dokter nog altijd meteen aan een man denken. Het verhaaltje
hierboven gaat al een hele tijd mee en vroeger was het aantal vrouwelijke
spoedartsen nog veel kleiner dan nu. Onze spontane conclusie dat het verhaaltje
niet klopt, is dus niet uit de lucht gegrepen. Wij hebben goede redenen om ervan
uit te gaan dat de dokter een man is: de allermeeste dokters waren vroeger mannen
en ook vandaag zijn de meeste spoedartsen dat nog. Het aantal vrouwelijke huisartsen
is de laatste jaren spectaculair gestegen, maar zelfs daar zijn ze nog altijd
in de minderheid.
Het is onze manier van denken: we veralgemenen om het ons
gemakkelijk te maken. En dat brengt op: in de meeste gevallen heb je namelijk
gelijk, enkel in uitzonderlijke gevallen niet. Een veralgemening klopt niet
altijd, maar het loont om niet te veel aandacht te besteden aan de
uitzonderingen, omdat je dan sneller conclusies kan trekken. In het verhaal
hierboven loop je vast, precies omdat je geen rekening hebt gehouden met een
uitzonderlijk geval: de dokter is een vrouw.
Een verhaal of een uitspraak die zon verrassende tegenspraak
bevat, noemen we een paradox, van het Grieks para, naast en doxa, mening.
Het is dus iets dat tegen de gevestigde mening of verwachting ingaat. Je
verwacht dat de dokter een man is, maar het is onverwachts een vrouw. Iets dat
op het eerste gezicht niet lijkt te kloppen, maar bij nader toezien wel, dat
noemen we paradoxaal.
Om bij dokters te blijven: er zijn nog nooit zoveel dokters,
verplegenden, ziekenhuizen, medicijnen, medische apparatuur enzovoort geweest
als nu, maar ook nog nooit zoveel zieken. Amerika is het rijkste land ter
wereld, maar één op vijf mensen leeft er in armoede. Als je vrede wil, maak je
dan klaar voor de oorlog. Je PC afzetten doe je door op de knop starten te
drukken. De laatsten zullen de eersten zijn. Ik lieg altijd. Als er een
spoorwegstaking is, of aangekondigde wegen werken, is het vaak minder druk op
de wegen (omdat men de drukte anticipeert en zo vermijdt).
We weten nu wat een paradox is, maar wat is een schijnbare
paradox? Ik las een artikel van een professor psychologie met precies die
titel; het gaat over de schijnbare tegenstelling tussen senioren en ict; dit is
de conclusie van het artikel: Er is namelijk sprake van een schijnbare paradox:
ict zou geen onbereikbaar doel, maar een vanzelfsprekend middel moeten zijn bij
het ondersteunen en verbeteren van de cognitieve vermogens van ouderen. Schijnbare
paradox, tot tweemaal toe, en op cruciale plaatsen: de titel en de conclusie. De
gangbare mening is dat senioren niet zo goed zijn met de moderne media; dat
blijkt maar zeer gedeeltelijk te kloppen (crede
Roberto experto, of: ik kan ervan meespreken). Bovendien is bezig zijn met
computers en zo ook goed om je mentale functies op peil te houden. De
tegenstelling tussen senioren en ict is dus niet echt, maar vermeend; ze is er
niet, of: het is een schijnbare tegenstelling, dus een paradox.
Waarom dan spreken van een schijnbare paradox? Dat is dan
een schijnbare schijnbare tegenstelling, of een paradox die er geen is. Maar
een paradox die geen paradox is, dat is niets, of alles. Een schijnbare paradox
bestaat dus niet. Het gaat hier blijkbaar om een pleonasme (van het Grieks pleon, teveel): we gebruiken meer
woorden dan nodig, we zeggen twee keer hetzelfde: een paradox is al schijnbaar,
dus een schijnbare paradox is dubbel-op.
Je kan de kwestie van senioren en ict ook zo stellen: er is
een positieve verhouding tussen senioren en ict die je niet zou verwachten: ze
zijn vaak erg goed met de computer, heel wat senioren zijn ermee bezig en het
is ook goed voor hen. Er is dus een paradoxale, onverwachte band tussen twee op
het eerste gezicht tegengestelde elementen. Ook in dat geval is het gewoon een
paradox, geen schijnbare.
Je vindt de uitdrukking ook in het Engels: a seeming paradox en in het Frans: un faux paradoxe en zelfs in het Duits: das scheinbare Paradoxon. Maar als je
gaat kijken wat men daarmee bedoelt, stel je altijd vast dat het gewoon om simpele
paradoxen gaat, geen speciale. Men weet blijkbaar niet goed wat een paradox is,
het is ook zon geleerd woord. En dus verduidelijkt men dat op zich nietszeggend
of onbegrijpelijk leenwoord met een verhelderende toevoeging die echter al in
het woord besloten ligt, zonder dat men het (goed) weet.
Onze conclusie is dus dat een schijnbare paradox paradoxaal
is. Je verwacht dat het een speciaal soort paradox is, niet zomaar een gewone verrassende
afwijking van de gangbare mening of verwachting, maar dat is het toch niet, het
is gewoon een paradox, meer niet. Een schijnbare paradox is dus een gewone paradox.
Het is een pleonasme, zoals: iets opnieuw herhalen, of een verbetering ten
goede, of een ronde cirkel, gehandhaafd blijven, een mogelijke kans, Hiv-virus
(V staat al voor virus), BIC-code (C = code), ISBN-nummer (N = nummer), de Faerøer
-eilanden (øer = eilanden).
Pleonasmen vermijden we maar beter, ze zijn overbodig en
verwarrend, zelfs een beetje dom: ze laten zien dat je niet goed weet wat je
zegt, of dat je onzorgvuldig bent.
Er zijn dus geen schijnbare paradoxen.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
12-11-2012
forum
Het is een
tijdje geleden, maar vandaag gaan we nog eens op etymologische verkenning. Mijn
lieve lezers weten onderhand dat dit meestal niet zonder aanleiding gebeurt. Wellicht
wordt die allengs duidelijk. Voorlopig houden we ons bij ons woord: forum.
Zoals veel
van onze Nederlandse woorden hebben we ook dit gewoon aan het Latijn ontleend: forum. Men is niet zeker van de
oorsprong van het Latijnse woord. Misschien heeft het te maken met ferre, dragen, voeren, leiden; in alle
geval heeft het te maken met het onderscheid tussen binnen en buiten, en forum slaat dan op wat buiten is, buiten
het huis. Foras is letterlijk buiten,
de deur uit; fora was dan de deur,
verwant met het Griekse thura. Een
boek uitgeven is scripta foras dare: wat
geschreven is naar buiten brengen. Heel speciaal is foras spectare, letterlijk naar buiten kijken, maar dan gezegd
van een dode, die met de voeten naar de deur afgelegd werd, een gebruik dat
vrij algemeen is, vandaar de Engelse uitdrukking to leave the house feet first.
Terug naar
ons forum. Een oude betekenis in het Latijn sloeg op de plek vóór een
graftombe, waar men even kan vertoeven of een bloem of memento neerleggen. Ook
dat was buiten, de tombe zelf was dan binnen.
Maar de meest
gebruikelijke betekenis is degene die wij ook vandaag nog kennen, namelijk dat
wat niet privé is, niet het eigen huis of dat van een ander, maar de publieke
ruimte. In een dorp of stad is dat vooral de open ruimte in het centrum, die
voor allerlei publieke gelegenheden gebruikt wordt: het plein, de gemeenteplaats,
het marktplein. Het is een afgebakende ruimte, begrensd door huizen of bomen of
grachten, maar altijd een open ruimte, in tegenstelling met de overdekte
woningen.
Het is dus
een uitgelezen plek om andere mensen te ontmoeten. Je kan er wandelen, flaneren
of een gemoedelijk gesprek aanknopen met vrienden en kennissen of er toevallig
anderen ontmoeten. Je kan er ook zaken doen, in het openbaar veeleer dan achter
gesloten deuren; dat geeft een open karakter aan de handel die daar bedreven
wordt en dat is een bijkomende garantie voor het eerlijk verloop ervan. Vandaar
dat men er ook disputen kan behandelen en discussies beslechten, onder elkaar
of voor een scheidsrechter, een arbiter. Zo is waarschijnlijk de rechtspraak
ontstaan. Wij spreken nu nog over forensisch onderzoek en forensische
geneeskunde en daar heeft het woord de betekenis gerechtelijk.
Wat op het
forum behandeld wordt, heeft een publiek karakter; vandaar dat het ook slaat op
alles wat officieel is, staatszaak, en dus ook de politiek.
De verkoop van
goederen op de markt is een van de oudste bezigheden van de mens. Wat je teveel
hebt, bied je op de markt aan; aanvankelijk ruilde men, maar omdat een koe nu
eenmaal meer waard is dan een appel, moest men wel een hulpmiddel ontwikkelen
om het ruilen te vergemakkelijken, en dat is geld. Op de markt wordt er gekocht
en verkocht (ons woord komt van mercatus).
In de Romeinse steden zoals later ook bij ons waren dat algauw gespecialiseerde
markten: forumboarium (de ossenmarkt), forum
suarium (de varkensmarkt), forum
olitorium (degroentemarkt), forum piscatorium of kort piscatorium (de vismarkt). Er was ook
een markt voor bereide producten, waar koks hun waren en hun diensten aanboden:
forum coquinum; ons kok en koken hebben
we van het Latijnse coquere, koken.
Het forum
blijkt te beantwoorden aan een menselijke behoefte. Het is daar dat onze
beschaving is ontstaan. Op een open forum gedraagt men zich anders dan in de
beslotenheid van het eigen huis. Men moet er rekening houden met anderen, hun
eigenheid respecteren zodat men zelf ook gerespecteerd wordt. Men voelt zich
gedwongen om eerlijk te zijn, opdat men zelf niet bedrogen worde en ook omdat
er getuigen aanwezig zijn. Men doet zijn beste kleren aan om naar de markt te
gaan, men wil er goed voorkomen, een goede indruk maken. Het forum is de wieg van
al wat goed is in de mensheid.
Toen het
internet zijn intrede deed, was het in de eerste plaats een communicatiemiddel
tussen individuen. Maar vrijwel onmiddellijk werd het verruimd tot een waar
forum, een open plein, een marktplaats ook. Je kan boodschappen sturen naar een
hele reeks mensen met hetzelfde gemak waarmee je een mail stuurt naar één
persoon. Je kan een winkeltje openen waar men je waren kan komen bezichtigen en
kopen. Er zijn markten die faciliteiten aanbieden voor het zakendoen. Het
internet is een forum in alle betekenissen van het woord.
Toch heeft
het woord forum op het internet ook een specifieke betekenis gekregen. Op
verschillende locaties biedt men bezoekers de gelegenheid om een opinie te formuleren,
waarop anderen dan weer kunnen reageren. Het is een razend populaire bezigheid
geworden. Het aantal dergelijke forums of fora is niet meer te tellen en je
vindt er over alle mogelijke onderwerpen.
Een
merkwaardig aspect daarvan is de anonimiteit die men op vele forums garandeert.
Men kiest een schuilnaam en dat is dat: niemand die weet wie of wat je bent.
Dat heeft zo zijn voordelen en zijn nadelen. Anonimiteit betekent volledige vrijheid
van meningsuiting, want niemand weet wie je bent; het garandeert absolute
straffeloosheid. De wetten die opgesteld zijn om het (geschreven en gesproken) woordverkeer
tussen mensen te regelen, lijkt niet van toepassing op wat men debiteert op internetforums.
Dat brengt mee dat men daar geneigd is om zich al eens te laten gaan. Soms gaat
dat heel ver, eer de webmaster of moderator optreedt. Blijkbaar beantwoordt ook
dat aan een menselijke behoefte, als we mogen afgaan op het aantal forums en de
frequentie waarmee ze bezocht worden.
Maar ook op
forums waarop men met open vizier in het strijdperk treedt, dus onder eigen
naam, gaat het er vaak erg hard aan toe. Men gebruikt woorden die men nooit in
een persoonlijk gesprek of in het openbaar zou bezigen. De hartstochten laaien
veel hoger op dan in andere contacten met de medemens. Wellicht zit het
virtuele karakter van de ontmoeting daar voor iets tussen. Op het ogenblik
dat men iets op een forum schrijft, hoeft men zich niet in te houden voor de
andere, want die is er niet. Wij kunnen ongeremd lucht geven aan al onze
gevoelens en al onze mening ongekuist de wereld insturen. Dat roept dan weer
identieke reacties op bij de andere forenzen (letterlijk iemand die buitenshuis
werkt, een pendelaar, maar ik gebruik het hier een beetje speels voor een
forumbezoeker). We drukken ons op die forums vaak uit op een manier die nergens
anders aanvaard wordt, niet in een gesprek, niet in brieven, niet in mails,
niet in de krant, niet op radio of tv, niet in boeken, nergens. Het is een heel
eigen genre.
Lieve
lezers, ook de forums waar ik al eens kom en dat zijn er uiteindelijk niet veel
meer dan één, hebben niet veel meer te maken met de wieg van onze beschaving.
Het zijn piscatoria, waar mensen
(bijna uitsluitend van het mannelijk geslacht), van wie ik aanneem dat ze zich in
beschaafd gezelschap behoorlijk gedragen, elkaar als viswijven te lijf gaan. Ik
zal er niet veel woorden aan vuilmaken en meteen mijn conclusies formuleren. Ik
geef toe dat er wellicht uitzonderingen zijn, maar mijn ervaring is dat internetforums
een bron van ergernis zijn en het best vermeden worden. Wij verschijnen er niet
op ons best. Wat daar gebeurt, is geen echt menselijk of humaan contact, maar solipsistische
zelfbevlekking, met andere woorden publieke masturbatie. En dat is een
bezigheid die ik graag aan anderen overlaat, en die ik ook niet wens te
bezichtigen, er zijn grenzen.
Sapienti
sat. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. En wie het schoentje
past, trekke het aan.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
02-11-2012
Bevrijd van de dwang van de media
Ik krijg enkele reacties op mijn afkeer van de staatsomroep.
Ik wens hier uitdrukkelijk te verduidelijken dat het niet gaat om een totaal
afwenden van de wereld en van de media, natuurlijk, maar om een bewuste keuze
die ik maak op ernstige en objectieve gronden. Daarmee herleiden we een
instelling als de VRT tot haar ware proporties: een NV tussen de andere in het ruime
medialandschap. Zo ontzeggen we althans voor onszelf die instelling haar gezag
en haar invloed over onszelf, we bevrijden ons van haar en ontnemen haar de
exclusieve en geprivilegieerde plaats die ze had ingenomen, zoals we dat bijvoorbeeld
ook gedaan hebben van de katholieke kerk. Als je er even bij stilstaat, dan was
het even verwonderlijk om zoveel aandacht te besteden aan de VRT als wij deden
met de kerk. Wij kunnen best zonder de ene en zonder de andere instelling.
Door de kerk af te wijzen, hebben wij haar ook ontmanteld,
ze is nu quasi onbestaande. Wanneer genoeg mensen zich van de VRT afwenden en
de kijk- en luisterdichtheid daardoor afneemt, moet dat hetzelfde gevolg
hebben. Wij beslissen over onze wereld, niet omgekeerd. Indien de VRT niet
deugt, en dat lijkt mij een feit, dan kan die niet als dusdanig overleven. Als
die instelling wel overleeft, omdat er voldoende mensen het een goede
instelling vinden, dan heb ik mij vergist, of vergissen de anderen zich. Als ik
me vergis, dan moet ik daarvan de gevolgen dragen: geen publieke omroep voor
mij. Als de anderen zich vergissen, dan geloof ik dat dit geen blijvende
toestand kan zijn: one cannot fool all of
the people all of the time.
Wie had ooit gedacht, vijftig jaar geleden, dat de kerk in
Vlaanderen zou herleid zijn tot een stelletje suffende ouderlingen en enkele
jongeren met (tijdelijke) waanideeën, geleid door enkele wanhopige
conservatieve naïevelingen of cynische profiteurs? Het kan een tijdje duren
voor de dingen duidelijk worden, maar dat is de enige vorm van verandering
waarbij geen doden vallen. Met de media is hetzelfde aan het gebeuren. Er is nu
concurrentie, je hoeft niet verstoken te blijven van nieuws &c. omdat je
niet meer de VRT volgt. Wijzelf kijken nu naar het VTM-nieuws om zeven uur en
dat valt best mee. Ik heb steeds geweigerd om naar VTM te kijken omdat ik dat
associeerde met commercie, minderwaardige kwaliteit, amateurisme, frivoliteit
en, vooral, morele inferioriteit en gebrek aan objectiviteit en ernst. Maar nu
blijkt dat die gedachte volledig fout was: het is precies de VRT die zondigt op
al die gebieden! Ik zat gevangen in een vooroordeel dat het instituut zelf me
opdrong. Nu ik het VTM-nieuws bekijk, stel ik vast dat de waarheid anders is.
We kunnen nu kiezen en vergelijken en zelf beslissen en dat
is wat we te allen tijde moeten doen. Als VTM mij niet bevalt, dan zoek ik
verder tot mijn verlangens ingewilligd zijn. Dat kan later misschien ook weer
de VRT zijn, als de huidige malaise verdwenen is.
Misschien vergis ik me wel degelijk en is de wereld aan het
evolueren in een richting die niet de mijne is. Dat is mogelijk. Ik heb nog
maar een beperkte tijd te leven met behoud van mijn oordeelsvermogen, hooguit
een tiental jaren, misschien. De wereld heeft nog een langere toekomst. Ik zal
zolang ik dat kan kritisch blijven en zo een heel klein beetje mijn stempel
drukken op die toekomst. We zien wel. Voorlopig ben ik blij dat ik van onder de
vleugels van de staatsomroep weg ben. Ik voel me niet meer verplicht om alles
te weten wat ze daar vertellen, noch om het met alles eens te zijn. Ik zal
kritisch blijven, maar mijzelf niet meer martelen door te blijven kijken en
luisteren. Het kan ook zonder!
Ik voel dat niet aan als een vermindering van mijn
levenskwaliteit, maar als een verbetering: ik heb nu meer tijd en aandacht voor
andere zaken, die veel belangrijker zijn dat wat de VRT meent te moeten
brengen. Bijvoorbeeld de klassieke of ernstige muziek; op de VRT is dat bijna
uitsluitend de top 100. Op de Nederlandse Concertzender heb ik op enkele dagen
al meer onbekend werk en onbekende uitvoeringen gehoord dan op een jaar VRT.
Dat ik niet meer hoef te luisteren naar de commentaren tussendoor en naar de
interviews, mensenlief, wat een verademing! Eindelijk af van het getater van de
presentatoren, de woordenkramerij van de studiogasten, de zelfingenomenheid van
de makers van ernstige programmas, de beoordeling van alles en iedereen door
zelfaangestelde experts, de futiliteit van wat als belangrijk wordt voorgesteld.
Lieve mensen, doe eens de proef op de som: zet je radio en
tv een dag af, of stem af op een andere zender. Dan merk je pas hoe verslaafd
je bent, hoe je alles gewillig ondergaat. Dat is geen leven. Het kan echt ook
anders. Probeer het eens?
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
01-11-2012
Het opgeheven vingertje
Ik ben nog aan het afkicken van mijn levenslange verslaving
aan de Vlaamse staatsomroep, maar wat ik nu al niet meer mis, is het opgeheven
vingertje van de VRT.
Een leven lang institutioneel leven heeft me verslaafd
gemaakt aan morele regels. Dat begon al heel vroeg, met ouders die de
leefregels van het katholieke instituut dat Vlaanderen was na de Tweede
Wereldoorlog klakkeloos overnamen in het huisgezin als een onaantastbare vanzelfsprekendheid.
Elke afwijking van de norm werd met diepe morele verontwaardiging afgewezen en
bestraft. De dag dat je naar school ging, de eerste kleuterklas, werd het nog
erger. Daar was de warme lichamelijke liefde van het gezin, die de gestrengheid
enigszins temperde op gezegende momenten, totaal afwezig en vervangen door een soms
wel erg onpersoonlijke autoriteit. In plaats van vrouwen die in hun eigen gezin
allicht liefdevolle moeders en echtgenotes waren, kregen we nu vooral verplicht
celibataire feeksen en trutten, al dan niet als nonnetjes verkleed, die
zichzelf emotioneel volledig wegcijferden voor het instituut: de school, het
gezag, de kerk, de staat, de moraal.
Het is niet meer veranderd. In de lagere school werd het
alleen maar erger en in de middelbare school, waar je toch verwacht dat het er humanior aan toe zou gaan, waren de
niet-autoritaire leraren zeldzaam en stonden ze in de pikorde duidelijk achter
de feldwebels die het gezag op zich
genomen hadden: de directeur, de superior, de prefect, de subregenten, de
studiemeesters Zij stonden in voor onze opvoeding tot deugdelijke katholieken,
niet voor onze wetenschappelijke vorming. Zelfs aan de (katholieke)
universiteit was dat nog zo: het gezag was er in handen van priesters en het
woog als lood op het universitaire leven, zelfs in 1968. Toen ben ik zelf tot
het instituut toegetreden, in mijn geval die zelfde Katholieke Universiteit
Leuven, uitgerekend de Faculteit der Godgeleerdheid, waar het aantal
lekenprofessoren omzeggens nihil was. Mijn hele actieve leven heb ik aan die
universiteit doorgebracht als slachtoffer en op mijn beurt als dader van het (morele)
gezag.
Videant consules ne quid res publica detrimenti
capiat.
Het was
de opdracht die de senaat gaf aan de (tijdelijke) consuls om voor de staat te
zorgen in tijden van grote onrust of bedreiging, oorlog of rampen. Daarmee
droeg de senaat tijdelijk de macht over aan de leiders, die dan autonoom en
zonder veel overlegstructuren konden instaan voor het welzijn van Rome. Dit senatus consultum ultimum, het ultieme
senaatsbesluit, was echter steeds tijdelijk, voor de duur van de gelegenheid
waarvoor het was ingesteld. Daarna golden al de democratische wetten en rechten
zoals tevoren en waren de twee consuls weer tijdelijke ambtenaren, benoemd voor
slechts twee jaar.
De gezagsdragers van de katholieke kerk van heel het Vlaamse
katholieke publieke leven waren echter niet democratisch verkozen voor een
ambtstermijn, maar quasi ad vitam,
voor het leven. Zij belichaamden het instituut, ze werden het instituut zelve,
en die vereenzelviging beschouwden ze als een eer en een heilige plicht; wie
dat niet deed, was niet voldoende toegewijd en onwaardig om het gezag op zich
te nemen. Men moest afstand doen van de eigen ambities en zich onderwerpen aan
de doelstellingen van het instituut.
Wat ik niet besefte, ook niet toen ik de rangen van het
instituut vervoegde, wat dat er geen instituut is. Er zijn alleen maar mensen
die doen alsof het er is, aan beide kanten van de barrière. De machtsdragers
verdedigen hun eigen gezag en zoeken hun eigen ambities te realiseren via het
instituut. De onderdanen gebruiken het instituut voor hun eigen doelstellingen
en proberen zich zoveel als mogelijk te onttrekken aan de verplichtingen die
het instituut hen oplegt. Men stelt zich geen vragen over de ontelbare
instituten die er zijn, men aanvaardt hun bestaan en hun gezag en dat van
diegenen die met de uitvoering en de toepassing van dat gezag belast zijn.
Dat geldt in de hoogste mate voor het staatsgezag en al de
vormen die dat aanneemt. Een daarvan is de staatsomroep, aanvankelijk en tot in
1960 het NIR, het Nationaal Instituut voor Radio-omroep, daarna de BRT,
Belgische Radio en Televisie tot 1991. Toen kwam de splitsing in een BRTN en
een RTBF. Op 1 januari 1998 heette dat de VRT, geen parastatale meer maar een
NV van publiek recht. De staatsomroep was dus aanvankelijk een echte staatsinstelling,
die ook gebruikt werd voor ambtelijke belangrijke mededelingen, zoals de koers
van de aandelen, de waterstanden van de rivieren, boodschappen van en naar
zeelieden, de zondagsmis Het nieuws en de informatie die je er kreeg, droeg
het kenmerk van de staat, het was officieel. Dat merkte je ook aan de stijl: er
was geen plaats voor frivoliteit, radio was een ernstige zaak. Het was met
andere woorden een instituut en de mensen die er werkten waren staatsambtenaren,
bekleed met gezag, in afdalende orde van de directeur-generaal naar de koffiemadam
en de poetsvrouw die de toiletten proper hield.
Wie aan een instituut werkt, ontleent daaraan zijn of haar
statuut en gezag. Dat uit zich in uniformen en aangepaste kledij, in wedden en
lonen en pensioenen, in titels en hiërarchieën, in structuren, gebruiken en
geplogenheden, in vlaggen en wimpels, logos en iconen, eretekens en
reverenties, in allerlei uiterlijke tekenen en stilzwijgende overeenkomsten.
Men is niet meer zomaar zichzelf, men is zijn functie. Een onbenul met een
uniform aan of met een titel wordt dan plots een gezagsdrager die men moet
respecteren of zelfs vrezen.
Men vergeet daarbij dat wij allemaal gewoon maar mensen zijn
en dat een aap met een bril op nog geen geleerde is, noch een hond met een hoed
op een eerste minister. Wij zijn allemaal verschillend, zelfs zeer
verschillend, maar we blijven volwaardige mensen. Niemand is intrinsiek meer
dan iemand anders. Niemand heeft dan ook het recht om zich boven iemand anders
te stellen, niet als persoon, maar ook niet onder het mom van het gezag dat men
ontleent aan zijn functie. Een politieagent, om slechts één voorbeeld te
noemen, is in de eerste plaats een mens die zich kan vergissen en die misbruik
kan maken van de beperkte macht die de wet hem of haar verleent. Wij moeten de
functie respecteren volgens de wettelijke voorschriften, maar niet de mens; die
moeten we enkel respecteren als medemens.
De verleiding is enorm, natuurlijk, voor elke gezagsdrager,
op elk niveau, om zich te laten gelden. Wij maken het dagelijks mee, als dader
of als slachtoffer. Het kan de bediende aan het loket zijn, of de kassierster
in de supermarkt, de kaartjesknipper op de trein, de belastingsambtenaar, de directeur
op school, het diensthoofd op het werk, de bisschop, de minister, de
vakbondsafgevaardigde, de partijleider
Ik keer terug naar mijn bedenkingen over de staatsomroep.
Ook nu de VRT een NV is, blijft het een staatsomroep, die vrijwel volledig
betaald wordt met belastingsgeld. Het personeel heeft nog een bijzonder
statuut. Maar zelfs zonder die juridische onderbouw voelt de VRT aan als een
staatsinstelling. Men gedraagt zich daar nog steeds als dusdanig en men kijkt
met misprijzen neer op de commerciële zenders, die het zonder staatssubsidies
moeten doen. Men voelt zich superieur, niet alleen kwalitatief maar vooral ook moreel.
Het is vanuit dat morele superioriteitsgevoel dat men de boodschap brengt. In
het journaal blijkt dat uit de morele verontwaardiging die men ten toon spreidt
bij de nieuwsitems: moord en verkrachting, oorlog, fraude, verkeersslachtoffers,
noem maar op. Het volstaat niet dat men het nieuws brengt, er moet altijd een
opgeheven vingertje bij zijn, een moreel oordeel en vaker nog een morele
veroordeling. Als men het over het Griekse drama heeft, gebeurt dat in
dramatische termen: Griekenland staat aan de rand van de afgrond en dat is hun
eigen schuld, ze hebben vals gespeeld, ze hebben boven hun stand geleefd en
moeten nu maar het gelag betalen. Enzovoort, uitentreuren. Je kan de obligate
morele verontwaardiging aflezen van het gezicht van de presentatoren.
Een gevolg van die ingesteldheid is dat men bij voorkeur
slecht nieuws brengt. Dat geeft immers volop de gelegenheid om de gemoederen te
bespelen met die morele bekkentrekkerij. Als er eens iets goeds te melden valt,
is de teleurstelling en de wrevel duidelijk merkbaar bij de nieuwslezer van
dienst. Aan het goede nieuws, dat er toch ten minste zo vaak moet zijn als het
slechte, besteedt men nauwelijks enige aandacht en dan nog en passant. Elke verkeersdode moet vermeld, het liefst nog met
bloederige beelden, maar niet elk pasgeboren kind.
Een ander gevolg is dat men bij de openbare omroep een hoge
concentratie vaststelt van linkse intellectuelen, of wat daarvoor doorgaat, van
wereldverbeteraars allerhande en moraalridders. Van mensen kortom die zich met
de staatsomroep vereenzelvigen en bekleed met dat onverdiend gezag de wereld belerend
en verwijtend tegemoet treden. Alsof zij doordat ze tot de VRT behoren plots
iets anders worden dan wie of wat ze waren, alsof hun noblesse óns oblige. Wat
geeft hen het lef, denk ik dan, om hun opinie zomaar de huiskamers in te jagen?
Wie zijn zij wel, dat zij het allemaal zo goed begrijpen en het ook nog goed
kunnen uitleggen? Waarom zouden zij het beter weten, dag na dag, dan jij en,
ja, waarom niet, ook ik? Zijn zij dan expert op al de gebieden die zij in één
uitzending bestrijken? Komen al hun voorspellingen dan uit? Zijn al hun
interpretaties wel gerechtvaardigd? Vergissen zij zich nooit schromelijk? En
verontschuldigen zij zich ooit voor hun flaters, hun onnauwkeurige verslagen of
hun misplaatste opmerkingen waar niemand om gevraagd heeft, voor wat ze niet
vermeld hebben, bewust of uit onwetendheid? Waarom zouden zij beter zijn dan
iemand anders? Toch niet gewoon omdat zij bij de VRT werken? Er zijn
ongetwijfeld verstandige, eerlijke en hardwerkende mensen bij de VRT. Maar
waarom zouden we moeten aannemen dat zij daar in grotere getale aanwezig zijn?
Vraag aan honderd willekeurige mensen waar zij zichzelf situeren in hun eigen
groep, bijvoorbeeld hun beroep of hun hobby. Meer dan 80% zegt tot de top tien
te behoren, wat natuurlijk statistisch onmogelijk is. De zelfoverschatting bij
staatsambtenaren is zo mogelijk nog schrijnender.
Ik weet waarover ik spreek. Ik heb tijdens mijn loopbaan
vaak te kampen gehad met idioten die met gezagsargumenten hun gelijk moesten
halen. Maar ik heb me zelf ook aan dergelijke praktijken schuldig gemaakt, onbewust
maar, helaas, ook bewust, willens en wetens. Ik ben vaak verwaand geweest en
zelfs aanstellerig, vol misprijzen voor wie mijn mening niet deelde. Dat lag
voor een deel aan mijn karakter, maar voor een deel ook aan mijn functie. Powercorrupts Gezag doet mensen dat gezag misbruiken. Machtswellust is
een van de diepste gronden van alle kwaad dat mensen elkaar aandoen.
Nu ik geen enkel gezag meer bekleed, geen enkele officiële
functie meer bekleed en nog enkel in eigen naam spreek, voel ik een nederigheid
die me goed van pas zou gekomen zijn in mijn actieve leven. Maar ik voel me
tevens bevrijd van de last van de macht en de verantwoordelijkheid die ooit op
mijn schouders rustten. Ik kijk nu anders naar de wereld en ik merk dat gezag,
macht en het misbruik daarvan de oorzaak zijn van alle ellende. Het is een moeilijke
weg terug, maar ik ben ervan overtuigd dat het de enige uitweg is.