mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
16-01-2011
Ik heb de goede strijd gestreden
Op mijn vijfenzestigste verjaardag
Ik heb de goede strijd gestreden
het genot uitgesteld, de eer en centen opgestreken
belegd, gespaard, nerveus geïnvesteerd
de middenweg gevolgd, gedeprimeerd
het avontuur ontmoet in onderpand
de wereld aan mijn voet in eigen land
ik heb haar in de zwarte ogen gekeken
onhandig bemind en zonder zegeteken
Ik heb mezelf vaak goedgepraat
zocht pratend uitstel voor de daad
verliefd, verlangend, och steeds steriel
niets dat blijvend bekoorde of beviel
Toen de passie op sterven na dood was en stil
en oude gezellen vol ongeduld of driest of kil
aan die zomerslaap een tergend einde maakten
kon ik aarzelend een laatste vuist nog maken
Een doorstart, een laat begin, sans rancune
nog even opgevoerd op een dolle bühne
zo oud en toch nog moeten leren dat niets zeker is
dat de droesem onder in de beker is
Ik heb de goede strijd gestreden tot het eind
aards bezit door erosie tergend ondermijnd
nu kan ik even nog kranig genoeg van geest en lijf
gul geschonken dagen vullen met temend tijdverdrijf
De oogst is binnen, de schuren vol schoven
de lang verwachte renten beloven
dat de Indian Summer stralend gekomen is
maar dat genot en wonne steeds onvolkomen is
Wrevel brengt nog wrange onrust elke dag
die smeulend ondergaat, maar vol ontzag
kijk ik op en geniet van diepe kleuren
levend woord en melodieën als wijd open deuren
Het is wel wennen na veertig jaar ic dien
om zo onverzadigd al lijdzaam toe te zien
onwennig zoekend naar nieuwe oude wegen
naar wat tendresse en vroege avondzegen
Veertig jaar plooien in de wind heeft riet gekromd
maar niet geknakt dat nu weer recht komt
nu eerst is het dat ik onbevangen spreek en schrijf
aere perennius of niet en gaandeweg de tijd beschrijf
die ons nog rest eer over alle volle schuren
slopend de nacht en winter sluipt in de bange uren
laat het afscheid kort zijn ongewelddadig
de akkers ingezaaid het lot ook dan nog mij genadig.
(2006)
Categorie:poëzie Tags:poëzie
14-01-2011
Voltaire, Prière à Dieu
De naam van Voltaire (François-Marie Arouet, 1694-1778) is terecht onverbrekelijk verbonden met de Verlichting. Zoals wel meer van zijn tijdgenoten aanvaardde hij echter wel het bestaan van een God, maar dan een die los staat van alle bestaande godsdiensten, een soort van eerste beginsel, dat nodig is om de wereld in gang te zetten, een ordeningsprincipe om alles in stand te houden en te behoeden voor de totale ondergang. Voor hem is God als het ware de verpersoonlijking van al wat zinvol en ordenend is in de Natuur. Voor die God kan Voltaire in aanbidding neervallen, zoals een anekdote vertelt: bij een prachtige zonsopgang zeeg hij op de knieën neer en riep uit: Dieu tout-puissant! Je crois! Maar hij voegde er meteen aan toe: Quant à Monsieur le Fils, et Madame sa Mère, cest une autre affaire
Voltaire was dus een deïst. Hij aanvaardde het bestaan van een Godheid, omdat die noodzakelijk was om de wereld te verklaren. Maar die God kwam verder niet tussen in de wereld, zeker niet in het concrete bestaan van de mensen. Het heeft dus geen zin om tot hem te bidden om iets te bekomen of om onheil af te wenden, men kan hem ten hoogste aanbidden vol ontzag en hem dankbaar zijn. Over die God kunnen we verder niets zeggen. Er is immers geen goddelijke openbaring, die is verzonnen door de kerk, wij kennen God enkel uit zijn schepping. Voltaire verafschuwde al de bestaande godsdiensten en hun wereldse praktijken. Over de katholieke kerk was hij vernietigend: Écrasezlinfâme!
Merkwaardig is ook dat hij geen goed woord overhad voor atheïsten. Ik haast me erbij te vermelden dat zijn opvatting over wat een atheïst is grondig verschilt van wat men tegenwoordig daaronder verstaat. Voltaire beschouwde hen veeleer als nihilisten: mensen die in niets geloven, die geen enkel gezag aanvaarden, ook niet het wereldse, die geen morele wetten kennen, die menen dat alles is toegestaan en die leven als wilde dieren. Ik weet niet of er ooit verstandige mensen geweest zijn die een dergelijke levensopvatting gehuldigd of verdedigd hebben. Zeker is dat ook al ten tijde van Voltaire sommigen zich atheïst noemden of door anderen met die scheldnaam werden bedacht, maar die moreel zeer hoogstaande persoonlijkheden waren. Het is immers maar een kleine stap van het abstracte deïsme van Voltaire (en anderen) naar een eerlijk atheïsme dat de tussenstap van een als persoonlijk gedacht goddelijk natuurbeginsel overslaat en zich resoluut bekent tot de Natuur zelf, zonder een God die de natuur schept, in stand houdt of voor verval behoedt, of die de mensen die hem aanbidden op een bijzondere manier liefheeft en voor hen zorgt.
Voltaire geloofde wel in de noodzaak van een soort van natuurlijke godsdienst, die de mensen door opvoeding, predicatie en religieuze praktijk de beginselen van de moraal bijbrengt, hen van het kwade weerhoudt door te dreigen met bestraffing en het goede aanprijst door hen te wijzen op de grote voordelen die dat oplevert. Voor de grote massa is het noodzakelijk dat zij geloven in een God die beloont en straft. Je veux que mon procureur, mon tailleur, mes valets croient en Dieu, et je mimagine que jen serai moins volé! Het is enkel in die zin dat we ook zijn meest bekende uitspraak moeten begrijpen: si Dieu nexistait pas, il faudrait linventer. God en godsdienst zijn dus noodzakelijke geachte politieke en sociale begrippen, middelen om de samenleving in goede banen te leiden. Voltaire heeft lak aan alle metafysica, aan alle theologie.
Hij kon zich niet voorstellen, vanuit zijn uiterst geprivilegieerde intellectuele en maatschappelijke positie, dat gewone mensen uit zichzelf of geleid door andere principes dan religieuze, tot een moreel verantwoord leven zouden kunnen komen. Noch kon hij bevroeden dat de staat ooit zelf de morele opvoeding en de beloning en de bestraffing van (maatschappelijk) goed en kwaad op zich zou nemen.
In het licht van dat alles moeten wij Voltaire, ondanks zijn levenslang fulmineren tegen kerk en staat, rekenen tot de gematigde denkers van de Verlichting, niet tot wat Jonathan Israel the Radical Enlightenment noemt.
Hieronder vind je mijn vertaling van het korte maar krachtige 23ste hoofdstuk uit zijn Traité sur la Tolérance, het beroemde Prière à Dieu. Merk dat hij zich wel formeel tot God richt, maar van hem geen enkele tussenkomst verwacht; God heeft immers alles al gegeven. De aanhef, waarin hij stelt dat hij zich niet (meer) tot de mensen richt, is dus een misleidende literaire stijlfiguur. Het is wel degelijk een oproep tot de mensen zelf. Oordeelt u zelf:
Ik richt me [dus] niet [meer] tot de mensen; maar tot u, God van al wat is, van alle werelden en van alle tijden, indien het aan povere schepsels, verloren in de onmetelijkheid en onmerkbaar voor de rest van het universum, vergund is u iets te durven vragen, gij die alles hebt gegeven, wiens decreten even onveranderlijk als eeuwig zijn; verwaardig u om met medelijden neer te kijken op de dwalingen die samenhangen met onze natuur: mogen die dwalingen niet tot ons onheil leiden.
Gij hebt ons geen hart gegeven om onszelf te haten, geen handen om ons te wurgen. Maak dat wij elkaar helpen om de last te dragen van een penibel en kortstondig leven; dat de kleine verschillen in de kleding die onze zwakke lichamen bedekken, of tussen al onze ontoereikende talen, tussen al onze onvolmaakte wetten, tussen al onze onzinnige opinies, tussen al onze situaties die zo verschillend zijn in onze ogen en zo gelijk in uw aanschijn; maak dat al die kleine verschillen die de atomen onderscheiden die wij mens noemen geen tekens van haat en vervolging zijn. Dat zij die kaarsen doen branden midden op de dag om u te eren, verdraagzaam zijn tegenover hen die vrede nemen met het licht van uw zon; dat zij die hun kledij bedekken met een wit gewaad om ons te zeggen dat we u moeten beminnen de anderen niet verwensen die hetzelfde prediken bekleed met een mantel van zwarte wol; dat het om het even is of we u aanbidden in een jargon dat gemaakt is in een dode taal of in nieuwere bewoordingen; dat zij wiens kledij gekleurd is in het rood of paars, die heersen over een klein deeltje van een klein hoopje van de modder van deze wereld, die enkele ronde stukjes bezitten van een bepaald metaal, dat zij zonder hovaardigheid genieten van wat zij grandeur noemen en rijkdom en dat de anderen hen beschouwen zonder afgunst; gij weet immers dat in die ijdelheden geen reden tot afgunst is gelegen, noch voor enige trots.
Mogen alle mensen zich bewust zijn dat ze broeders [en zusters] zijn! Dat ze een afschuw mogen hebben van alle tirannie over onze zielen, net zoals ze het verfoeien dat ze met geweld beroofd worden van de vruchten van hun arbeid en van hun vreedzame bedrijvigheid! Als de gesel van de oorlog onvermijdelijk is, laten we dan elkaar niet haten in tijden van vrede. Laten we het korte moment van ons bestaan gebruiken om in duizend verschillende talen tegelijk, van Thailand tot in Californië, uw goedheid te prijzen die ons dit moment heeft geschonken.
En dit is de oorspronkelijke tekst in modern Frans:
Ce nest donc plus aux hommes que je madresse;cest à toi, Dieu de tous les êtres, de tous les mondes et de tous les temps:sil est permis à de faibles créatures perdues dans limmensité, et imperceptibles au reste de lunivers, doser te demander quelque chose, à toi qui as tout donné, à toi dont les décrets sont immuables comme éternels, daigne regarder en pitié les erreurs attachées à notre nature;que ces erreurs ne fassent point nos calamités. Tu ne nous as point donné un cur pour nous haïr, et des mains pour nous égorger;fais que nous nous aidions mutuellement à supporter le fardeau dune vie pénible et passagère;que les petites différences entre les vêtements qui couvrent nos débiles corps, entre tous nos langages insuffisants, entre tous nos usages ridicules, entre toutes nos lois imparfaites, entre toutes nos opinions insensées, entre toutes nos conditions si disproportionnées à nos yeux, et si égales devant toi;que toutes ces petites nuances qui distinguent les atomes appelés hommes ne soient pas des signaux de haine et de persécution;que ceux qui allument des cierges en plein midi pour te célébrer supportent ceux qui se contentent de la lumière de ton soleil;que ceux qui couvrent leur robe dune toile blanche pour dire quil faut taimer ne détestent pas ceux qui disent la même chose sous un manteau de laine noire;quil soit égal de tadorer dans un jargon formé dune ancienne langue, ou dans un jargon plus nouveau;que ceux dont lhabit est teint en rouge ou en violet, qui dominent sur une petite parcelle dun petit tas de la boue de ce monde, et qui possèdent quelques fragments arrondis dun certain métal, jouissent sans orgueil de ce quils appellent grandeur et richesse, et que les autres les voient sans envie:car tu sais quil ny a dans ces vanités ni de quoi envier, ni de quoi senorgueillir. Puissent tous les hommes se souvenir quils sont frères! Quils aient en horreur la tyrannie exercée sur les âmes, comme ils ont en exécration le brigandage qui ravit par la force le fruit du travail et de lindustrie paisible! Si les fléaux de la guerre sont inévitables, ne nous haïssons pas les uns les autres dans le sein de la paix, et employons linstant de notre existence à bénir également en mille langages divers, depuis Siam jusquà la Californie, ta bonté qui nous a donné cet instant.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
09-01-2011
Prima la musica?
Prima la musica, poi le parole
Je moet geen pizzeria openhouden om het Italiaans van de titel van dit stukje te verstaan. Eerst de muziek, dan de woorden, zoiets. Benieuwd waarheen dat ons zal leiden? Ik ook
Muziek en woord, zo heette destijds ook het programmablad van Klara, de klassieke zender van de VRT. Daarmee verwees men naar de twee soorten uitzendingen: gesproken en muziek. Toen Klara nog BRT3 was, hebben ze eens een enquête georganiseerd onder hun luisteraars. Een ervan stelde voor om de dagprogrammas om te wisselen met die van de nacht Je moet weten dat van 24 tot 7 uur op Klara doorlopend klassieke muziek gespeeld werd, met enkel aan- en afkondiging; vandaag zijn zelfs die korte inleidingen verdwenen. De ondeugende luisteraar, met wie ik me wel wat verwant voelde, wou de vele praatprogrammas verbannen naar de nacht en de hele dag mooie muziek beluisteren, zonder gezanik van commentatoren. Recentelijk is het nog meer de praatkant opgegaan: voortdurend krijgen we interviews met muzikanten, dirigenten, organisatoren, experts wat ik van een muzikant wil horen is toch in de eerste plaats muziek, vele uitvoerende kunstenaars zijn niet steeds goed van de tongriem gesneden.
Ik wou het hier hebben over de ontmoeting van muziek en woorden, over zingen dus, al dan niet met begeleiding.
Je staat er niet bij stil, maar eigenlijk is zingen een best vreemde bezigheid: woorden krijgen iets extra mee, namelijk een melodie, met wisselende toonhoogte en ook een ritme en een tempo. Stel je voor dat je de weg zou vragen in een vreemde stad, en men zou je antwoorden met een liedje En toch! Zingen is echt wel in, denk maar aan de talloze songs die je op de radio hoort en hoe populair die zijn. Denk aan de meezingers op festivalweiden, popconcerten en de Last Night of de Proms in the Royal Albert Hall, aan de IJzerbedevaart, het Vlaams Nationaal zangfeest, aan krasse(nde) oudjes tijdens een begrafenisdienst in de dorpskerk. De mens is een zingend wezen, is dat altijd geweest en zal dat wellicht ook blijven, al zingen we nu zelf veel minder dan in mijn jeugd, toen er geen dag voorbij ging zonder een lied.
Zingen is een speciale manier die mensen hebben om met elkaar te praten. In dat gezang zitten twee elementen: muziek en woord. En dan komt de vraag: wat is nu het belangrijkste? De noten? Of de tekst?
Je zou denken dat de tekst toch wel voorrang heeft. Om je boodschap over te brengen gebruik je in de eerste plaats woorden. De muziek is iets dat eraan wordt toegevoegd, om het mooier te maken, als het ware. Muziek alleen, zonder woorden, is veel minder evident om een mededeling te doen.
Tja, dat zou kunnen.
Maar dan denk ik aan gezongen muziek, zoals de cantates van Bach en dan begin ik te twijfelen. Zowat alle muziekliefhebbers vinden Johan Sebastian Bach het begin en het einde van de muziek. Zelfs wie met totaal andere muziekvormen bezig is, drukt zijn erkentelijkheid en bewondering uit voor dit universele muzikale genie. Van al de mensen die zich ooit met muziek hebben bezig gehouden, is die ene mens, die geleefd heeft van 1685 tot 1750, nog steeds zonder enige twijfel de beste.Enkele jaren geleden ben ik als de gesmeerde bliksem ingegaan op een uitzonderlijk aanbod van Kruidvat: het verzameld werk van Bach, op 160 Cds. De prijs: 80, dat is een halve of twintig frankskes per CD, en daar staat meestal ruim 70 minuten muziek op. Vandaag kan je via de website van Kruidvat geen boeken, dvd's of cd's bestellen, jammer. De Brilliant Classics box is nog te koop via Amazon, de prijs is nu ongeveer 90 .
Maar ik dwaal af. Zelfs kenners zijn het erover eens dat de teksten van Bachs muziek vaak lamentabel zijn, karamelleverzen, melige godsdienstige prietpraat, zielloos gewauwel, werk van derderangs broodschrijvers, ongeïnspireerde dorpskapelanen. Dus daar gaat de redenering niet op: de letterlijke tekstboodschap is om zo snel mogelijk te vergeten, de muziek is duidelijk waar het om gaat.
Een extreem voorbeeld van dezelfde stelling: in de jazzmuziek heb je scatt songs of een gedeelte ervan waar de zanger of zangeres geen woorden zingt maar zinloze geluiden maakt, zo van biebabelooba tadumdumtadiela Louis Satchmo Armstrong en Ella Fitzgerald maakten pareltjes in dat genre.
Ook in de klassieke muziek heb je dat: de vocalise is een lied of een aria zonder woorden, bijvoorbeeld op de letter a, of enkel geneuried, zoals het beroemde zoemkoor uit MadamaButterfly van Puccini. Het kan dus dat de woorden pas op de tweede plaats komen.
Richard Strauss, ongetwijfeld een van de meest interessante figuren in de muziekwereld in eerste helft van de vorige eeuw, wijdde zijn hele leven aan het verkennen van de mogelijkheden van het samengaan van woord en muziek. Zijn laatste opera noemde hij zelf een conversatiestuk voor muziek, een muzikaal gesprek dus en gaat alleen daarover. Capriccio brengt het verhaal van een gravin die aan haar hof een groep kunstenaars bijeengebracht heeft. De componist en muzikant Flamand, de dichter Olivier en ook de regisseur La Roche vechten om haar aandacht, haar charmes en haar opdrachten. Elk vindt wat hij doet het belangrijkste en probeert dat ook te bewijzen. Volop gelegenheid voor Strauss om zijn beste kunnen te laten zien.
Zijn Vier laatste liederen, geschreven enkele jaren voor zijn dood, zijn even betoverende staaltjes van het volmaakte huwelijk dat mogelijk is tussen woorden en muziek.
Ik luister graag naar wat men oude muziek noemt. Dat is een ruime term voor alles wat vóór de romantiek komt, zeg maar voor Beethoven, anderen zullen zeggen voor Mozart, om het even. Bij veel van de vroegste stukken lijkt het wel alsof de woorden niet zoveel te betekenen hebben. Vaak zijn ze niet te verstaan, omdat ze gezongen worden in een taal die je niet verstaat, zoals gestileerd Italiaans of Middelnederlands, of omdat er zoveel versieringen gemaakt worden dat de woorden niet te herkennen zijn, zo van A-a-a-aa-aaa-a-mo-o-o-o-oooor En dat dan voor twee, drie vier, tot zestien of zelfs tweeëndertig verschillende stemmen tegelijkertijd. Duidelijk dat de componist hier wou laten zien wat hij kon, de woorden waren kennelijk bijzaak.
Iemand die daarin serieus verandering bracht, is Claudio Monteverdi. Die leefde van 1567 tot 1643. Laat de data die ik hier vermeld je niet afschrikken. Ze geven alleen maar een idee van hoelang geleden deze mensen leefden en hoe vreemd het eigenlijk is dat ze nu nog steeds belangrijk en modern zijn: er wordt overal ter wereld meer muziek van Bach gespeeld op een dag dan van The Rolling Stones, Eros Ramazotti of K3.
Monteverdi wordt vaak de vader van de opera genoemd, hij zou dus de eerste opera gecomponeerd hebben. Wellicht is dat niet zo, maar LOrfeo werd voor het eerst opgevoerd in Mantua aan het hof van de hertog, in 1607. Het is een feestelijke voorstelling van het oude Griekse verhaal van zanger Orfeus en zijn geliefde Euridice. Zij sterft door een beet van een adder tussen de bloemen, hij wil haar dood niet aanvaarden en gaat haar zoeken in de onderwereld, en brengt haar mee terug naar de levenden of toch bijna. Het is verrassend om naar die muziek te luisteren, ze is zo ongelooflijk modern, levendig, de personages die opgevoerd worden zijn echte mensen, met echte gevoelens, die ze vertolken in tekst én muziek die onmiddellijk aanspreken, ook vandaag nog.
En een andere belangrijke vernieuwing was dit: waar vroeger gezang begeleid werd met een harp, een gitaar of een tokkelinstrument, of een beperkte combinatie daarvan, werden nu alle bestaande instrumenten bijeengebracht in een afzonderlijke muzikale eenheid, het orkest, dat als een volwaardige partner optrad, als een eigen stem, een eigen personage, met toepassing van de juiste klankkleur van een instrument bij elke gelegenheid, zoals de jachthoorn in de verte, of de fluit voor de vogeltjes, of vernieuwende combinaties van instrumenten voor mysterieuze nevels.
Er zijn verscheidene echt goede uitvoeringen van LOrfeo, nu ook op DVD, zoals die met Jordi Saval, die voor de gelegenheid ook zichzelf en het hele orkest in aangepaste kledij stak. Alsof je erbij bent in 1607 In een brief zegt Monteverdi het heel scherp: de zangers vertolken gevoelens van echte mensen, niet van mythologische figuren, of van bomen, winden of abstracte goden.
Muziek kan dus door toevoeging van tekst nog beter worden, nog krachtiger, een nieuwe dimensie krijgen. Denk aan Verdi, die een aantal dramas van Shakespeare bewerkte voor de opera en aan zijn fenomenale expressieve versie van het Requiem. Denk aan Wagner, die in zijn tijd wellicht de belangrijkste componist van symfonieën had kunnen zijn, maar hij verkoos operas te schrijven en die te laten opvoeren in een operahuis dat speciaal voor zijn werken was gebouwd, een gezamenlijk kunstwerk, waarin het hoogste waartoe een mens op artistiek gebied in staat was, in een groter geheel werd bijeengebracht.
Tekst kan door muziek opgefleurd en zelfs verheven worden. Een eenvoudig gedicht wordt een lied en wordt door een groot publiek eigen gemaakt, zoals de Internationale, ooit, en andere verzetsliederen. Beethoven verbaasde zijn toehoorders toen hij in zijn Negende symfonie plots een koor en vier zangers inschakelde voor wat nu de Europese hymne is geworden. Mahler smokkelde kinderversjes en ook meer ernstige poëzie in zijn symfonieën binnen. In de Carmina Burana snerpt pijnlijk de hoge stem van de gans aan het spit boven het vuur, je zou voor minder.
De eerste vijfendertig jaar van mijn leven luisterde ik vrij regelmatig naar operamuziek, zonder er ooit een gezien te hebben. Op zondagnamiddag krijg je trouwens nog altijd geliefde en soms minder bekende operafragmenten op Klara. Vaak licht men nu het verhaaltje wat toe, maar vroeger had ik er geen idee van waarover het ging, dus toen was de muziek voor mij het enige. Italiaans, dat ik niet begreep, klonk goed, met al die open klinkers, waar een tenor als Pavarotti of een sopraan als Callas een feest van verstaanbaarheid konden van maken. Bij opera-opvoeringen kon je een programma kopen met de tekst van het libretto, maar de zaal was in het duister gehuld, dus lezen kon je enkel tijdens de pauze. Dat lost men nu elektronisch op: de tekst wordt als onder- of boventitels van de scène geprojecteerd of in een lichtkrant gebracht, in de Munt zelfs in de beide landstalen, voor en na de pauze afwisselend links en rechts. Er zijn al huizen waar je de tekst kan volgen op een schermpje in de rug van de zetel voor jou. Dat maakt het trouwens overbodig om opera in vertaling te brengen, iets wat vroeger overal gebeurde, in het Frans, het Duits, het Engels, het Russisch, in Antwerpen zelfs in het Vlaamsch. Dus is tekst toch belangrijk!
Ook Richard Strauss (niet van de wals-familie!) bood uiteindelijk bewust geen antwoord op de vraag wat nu eerst kwam, lamusica of leparole. De Gravin wandelt weg uit de slotscène terwijl ze twijfelt wie ze s anderendaags zal ontmoeten, Olivier, de dichter, of Flamand, de muzikant. Zijn antwoord lijkt me nochtans evident: de versmelting van de twee in de zang van solisten en koor, begeleid door een majestueus orkest, opera dus, is de bekroning van de beide.
Niets is zo kras als de mens, zei Sofokles al (op school noemden wij hem Chocofles ). De mens moet niet kiezen tussen al zijn mogelijkheden, hij kan gebruik maken en genieten van alles wat hij vermag. Demosthenes oefende zich voor zijn redevoeringen door aan het strand te staan schreeuwen boven het gedruis van de aanstormende golven, of met steentjes in zijn mond (iets voor de mensen onder ons die worstlzen mez eem kunftgebif). Hitler bouwde zijn macht op zijn voor de spiegel ingestudeerde dramatische toespraken. Hugo Claus las zijn gedichten voor en betoverde zijn publiek. Een eenzaam jongenssopraantje zingt tijdens de Advent in een lege kloosterkerk het Rorate caeli desuper en de dauw daalt neder over de harten van zeldzame gelovigen en de vele vertwijfelden. Evita Perón neemt afscheid van haar land en bezweert: dont cry for me, Argentina. Het opwindend thema van Star Wars begeleidt de troopers op hun laatste dodelijke aanval op het hart van de Battle Star. Pavarotti heft aan het einde van zijn laatste concert Nessun dorma aan en geen mens die slaapt in Bayreuth, in Salzburg, in Glyndenbourne, Rome, Berlijn, Milaan, Madrid, New York, Sint-Petersburg, Los Angeles, of in Werchter.
Muziek en woord, de mens in zijn nobelste gedaante.
Categorie:muziek Tags:muziek
06-01-2011
Holocaust
Voor uitzonderlijke gebeurtenissen gebruiken wij meestal grote woorden. We spreken van de Slag der Gulden Sporen, van de Franse Revolutie, van de Grote Oorlog (WO I); de ellende en de gruwel van oorlogen drukken we uit door ze met hun duur te benoemen: de Dertigjarige, de Tachtigjarige, Honderdjarige oorlog. We hebben het ook over de Copernicaanse Revolutie, over de Grote Verandering. In Ierland was er een Great Famine,in Londen the Great Fire, in 1348 heerste de pest of the Black Death. Alles is begonnen met de Big Bang, alles eindigt in de Apocalyps. Maar geen enkel woord heeft in onze tijd zon grote weerklank gevonden als de naam die wij geven aan de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog: de Holocaust.
Dit vreemde woord hebben we overgenomen uit het Grieks. Je vindt er twee Griekse woorden in terug, holos en kaustos, heel en verbrand. De term holokauston bestond al in de Griekse oudheid en verwees naar brandoffers waarbij een offerdier helemaal opgebrand werd (holokautein), tot er niets dan as van overbleef. Dit was in tegenstelling tot thyestai, waarbij de eetbare delen werden geroosterd en verorberd door de priesters, soms samen met de gelovigen; de beenderen en het vet liet men dan verder opbranden voor de goden. Ook de Joden kenden dat verschil: de term olah verwijst naar een volledig offer, waarbij er niets resteerde dan wat as, die dan door de priesters ritueel werd verwijderd en gedeponeerd op een koosjere plaats. Toen het Oude Testament in het Grieks werd vertaald als de Septuagint (rond 200 voor onze tijdrekening), gebruikte men voor het Hebreeuwse olah, brandoffer, het Griekse woord holokauston. Naar verluidt is men die term in zijn letterlijke, etymologische betekenis vanaf rond 1850 beginnen te gebruiken voor grote rampen. Na de Tweede Wereldoorlog werd het de vaste term, misschien ook omwille van de vreemde afkomst en de associatie met de Bijbel en het Jodendom, voor de vernietiging door de Nazis van zes miljoen Joden (en vele anderen). In de Joodse traditie spreekt men van de Shoah, Hebreeuws voor onheil. Nog later, in de Koude Oorlog, toen de totale vernietiging van de wereld in een nucleaire wereldbrand een reële mogelijkheid was, kreeg die verschrikking ook de titel van Holocaust, met hoofdletter.
Een van de vindplaatsen in het Oude Testament van ons woord is het verhaal van Jephtha, Jeftha of Jefte. We vinden het in het Boek Rechters of Richteren, hoofdstuk 11. Jefta is de leider van de Israëlieten in een territoriaal conflict (toen ook al, ja ) met de Ammonieten. De onderhandelingen lopen op niets uit en
29Toen werd Jefta gegrepen door de geest van de HEER. Hij trok door heel Gilead en Manasse, ging daarna weer terug naar Mispa in Gilead en trok van daar op tegen de Ammonieten. 30Hij beloofde de HEER: Als u de Ammonieten aan mij uitlevert, 31dan zal het eerste dat me bij mijn behouden thuiskomst tegemoet komt voor u zijn; dat zal ik als brandoffer (= holokauston) aan u opdragen. 32Toen trok hij op tegen de Ammonieten en bond de strijd met hen aan, en de HEER leverde ze aan hem uit. 33Jefta sloeg hen terug van Aroër tot Minnit en Abel-Keramim en nam daarbij niet minder dan twintig steden in. Zo bracht hij een zware nederlaag toe aan de Ammonieten, die het hoofd moesten buigen voor de Israëlieten.
34Toen Jefta terugkwam in zijn woonplaats Mispa, werd hij met reidansen en trommelspel verwelkomd. Zijn dochter ging voorop. Zij was zijn enige kind, andere zonen of dochters had hij niet. 35Meteen toen hij haar zag scheurde hij zijn kleren en riep uit: Ach mijn kind, dat jij me deze slag moet toebrengen, dat juist jij het bent die me in het ongeluk stort! Ik heb de HEER een gelofte gedaan en daar kan ik niet op terugkomen. 36U hebt de HEER een gelofte gedaan, vader, antwoordde ze. Nu hij u gewroken heeft op uw vijanden, de Ammonieten, moet u met mij doen zoals u hebt beloofd. 37Maar dit wil ik nog vragen: gun me voordat u uw gelofte ten uitvoer brengt nog twee maanden tijd, zodat ik met mijn vriendinnen de bergen in kan trekken om erover te treuren dat ik nooit iemands vrouw zal zijn. 38Goed, zei Jefta, en hij liet haar voor twee maanden de bergen in gaan om met haar vriendinnen om haar maagdelijkheid te treuren. 39Toen die twee maanden voorbij waren keerde ze naar haar vader terug, en hij bracht zijn gelofte ten uitvoer. Nooit had ze met een man geslapen. Sindsdien is het in Israël de gewoonte 40dat de jonge meisjes elk jaar vier dagen lang rouwklagen om Jeftas dochter.
Het is een verhaal dat de katholieke kerk vandaag niet onder de aandacht van de gelovigen brengt, om begrijpelijke redenen. Toch wordt Jefta in de Hebreeënbrief (die overigens niet van Paulus is) 11de hoofdstuk wel expliciet vernoemd en geprezen om zijn geloof:
32Wat valt hier nog aan toe te voegen? De tijd ontbreekt me om te vertellen over Gideon en Barak, Simson en Jefta, David en Samuel, en over de profeten, 33die door hun geloof koninkrijken overwonnen, gerechtigheid lieten gelden, en kregen wat hun beloofd was; die leeuwen de muil toeklemden, 34aan vuur de laaiende kracht ontnamen en ontkwamen aan de houw van het zwaard; die hun zwakheid krachtig overwonnen, in de oorlog machtige helden werden en vijandelijke legers op de vlucht joegen. 35Vrouwen kregen hun doden terug doordat die uit de dood opstonden. Anderen werden gemarteld tot de dood erop volgde en wilden van geen vrijlating weten, omdat ze uitzagen naar een betere opstanding. 36Weer anderen kregen te maken met bespotting en geseling, zelfs met arrestatie en gevangenschap. 37Ze werden gestenigd of doormidden gezaagd, of stierven door een moordend zwaard. Ze zwierven rond in schapenvachten of geitenvellen, berooid, vernederd en mishandeld. 38Ze doolden door verlaten oorden en berggebieden en verscholen zich in grotten en holen onder de grond. Ze waren voor de wereld te goed. 39Al deze mensen, die van oudsher om hun geloof geprezen worden, hebben de belofte niet in vervulling zien gaan 40omdat God voor ons iets beters had voorzien, en hij hen niet zonder ons de volmaaktheid wilde laten bereiken.
Bij Isaacs brandoffer, olah of holocaust weerhoudt de hand van God of zijn engel op het laatste moment het mes van Abraham. Jefta voert zijn verschrikkelijke belofte aan God zonder meer uit, zijn enige dochter onderwerpt zich na de gepaste rouwperiode goedschiks aan zijn barbaarse daad. In de vele bewerkingen die van dit verhaal zijn gemaakt, heeft men er een happy end aan gebreid zoals bij Isaacs offer: Iphis, zoals de dochter dan heet, wordt niet (al dan niet levend) verbrand, maar gebruik makend van de elementen in het verhaal die naar haar maagdelijkheid totterdood verwijzen, wordt haar doodsvonnis op het laatste moment na de obligate tussenkomst van een engel omgezet in een zeer betreurde levenslange verplichte maagdelijkheid.
Zo is het in het oratorium van Haendel, Jephtha (1751), waar de heldhaftige vader een ontroerende aria zingt, waarin hij de engelen vraagt om zijn dochter op haar weg naar de hemel te begeleiden. De Deus ex machina-oplossing was allicht ook aanwezig in Meyerbeers opera De gelofte van Jefta (1812). Rond 1648 schreef Carissimi een oratorium Jephte, dat in 1967 door Hans Werner Henze werd gemoderniseerd, wellicht met dezelfde elegante vervorming van de oorspronkelijke Bijbelse versie. In 1659 schreef Vondel zijn Jefta, een offergelofte; ik vermoed dat ook daar voor die formule gekozen is. Meer recentelijk was er een roman van de Duitse schrijver Lion Feuchtwanger (1884-1958) Jefta und Seine Tochter (1957); daar is geen sprake van een soft versie, natuurlijk: de auteur is geen katholiek maar een jood en keert dus terug naar de originele versie in al haar dramatische onbegrijpelijkheid. Wanneer Oedipus beseft dat hij zijn vader heeft vermoord en zijn eigen moeder tot vrouw heeft genomen verwacht je ook niet dat Zeus in de wolken verschijnt om te zeggen dat het maar een grapje was om hem te testen en dat hij zich helemaal de ogen niet hoef uit te steken, toch?
Zoals ik hier al vaker heb aangetoond, vind je in de Bijbel meer teksten die absoluut niet passen in de christelijke interpretatie dan andere. Het Oude Testament is voorwaar geen Gewijde Geschiedenis, behalve in de grondig gekuiste versies die wij op school in beduimelde handboeken aangeboden kregen. Ook dat is wat men in de christelijke theologie accommodatie noemt (klik hier voor meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=506048). Als men in de Bijbel iets tegenkomt dat niet past in het beeld dat men van God wil ophangen, dan zegt men doodleuk dat het eigenlijk niet zo bedoeld is, dat het een andere, verborgen of onderliggende betekenis heeft, dat je dat storend element in zijn historische context moet begrijpen, dat God zich immers steeds heeft aangepast of geaccommodeerd aan zijn publiek. Hij sprak dus anders tegen de Israëlieten destijds dan hij nu tot ons zou spreken.
Dat is allemaal goed en wel, het lijkt een aanvaardbaar hermeneutisch principe, dat we zonder enige aarzeling ook op profane teksten toepassen: je moet rekening houden met de Sitz im Leben als je een tekst wil begrijpen; je leest een middeleeuwse ballade niet zoals de tekst van een rapper. Het probleem met een dergelijke manier om de Bijbel te lezen is dat men die enkel toepast op de vervelende, storende of ronduit onaanvaardbare passages en al het overige, dat wel in overeenstemming is met het ideale godsbeeld, toch als het onomstootbare Woord van God zelf aanneemt.
Exegeten hebben zich in de meest ingenieuze grammaticale en stilistische bochten gewrongen om het verhaal van Jefta anders te verklaren; wanneer dat niet lukte, heeft de kerk en de door de kerk gecensureerde kunst de tekst gewoon veranderd, al dan niet met een verwijzing naar het accommodatieprincipe. Maar waarom dat dan ook niet toepassen op de duizenden andere onaanvaardbare passages? Waarom vasthouden aan de mirakels? Eerst heeft het christendom die van het Oude Testament, van de Joden dus, verworpen als slechts een manier van spreken; later hebben de meest progressieve theologen dat ook willen toepassen op de mirakels die Christus zelf zou gedaan hebben, maar de kerk heeft dat nooit aanvaard. Ook zo voor de Verrijzenis: geen sprake van dat men dat figuurlijk zou lezen, nee: de Heer is waarlijk opgestaan, terwijl Jeftas dochter niet echt vermoord is door haar vader als een zoenoffer voor God. Zie je wat ik bedoel?
Laten we even terugkeren naar dat verhaal van Jefta. Aandachtige lezers of fervente operaliefhebbers hebben ongetwijfeld een belletje horen rinkelen toen ze het verhaal hier lazen: een koning of veldheer doet een uitdagende belofte aan de goden of God: indien hij een veldslag wint, zal hij het eerste dat hij tegenkomt bij zijn thuiskomst offeren; dat blijkt helaas zijn eigen kind te zijn. Het is het verhaal van de bekende opera van Mozart: Idomeneo Re di Creta (1781), op een libretto van Varesco. Erg origineel was dat libretto niet: in 1712 componeerde André Campra al een opera op een tekst van Antoine Danchet en Varesco liet zich gewillig en klakkeloos leiden door die versie van het Idomeneus-verhaal. Danchet had dat verhaal evenmin zelf bedacht. Het behoorde, althans wat de personages betreft, tot de klassieke oudheid, meer bepaald het Iliasverhaal, waar Idomeneus een van de aanvoerders is van de Grieken, een belangrijk adviseur van Agamemnon, een van de Grieken die plaats namen in het Trojaanse paard. Maar het verhaal dat ook hij een belofte deed aan de goden en dan zijn eigen zoon, Idamante bij Mozart, moest offeren, vinden we niet bij Homeros, ook niet bij Vergilius, maar pas veel later, bij een geleerd commentator van de Aeneis van Vergilius, namelijk Maurus Servius Honoratus (4de eeuw) en naar verluidt ook bij anderen na hem. Het verhaal werd opgepikt door Fénélon in zijn beroemde Les Aventures de Télémaque (1693-4), een onverbloemde kritiek op het vorstelijk absolutisme. Van daar heeft het dan zijn weg gevonden tot bij Mozart.
Maar daarmee weten we nog niet waar het verhaal echt is ontstaan. Het was al gemeengoed in de vierde eeuw, Servius heeft het wellicht niet zelf verzonnen. In de Loeb-uitgave van Apollodorus Bibliotheek door J.G.Frazer (van de Golden Bough, inderdaad) is er sprake van The Vow of Idomeneus (hoofdstuk 12). Het is echter onduidelijk waar en wanneer de gelofte van Idomeneus voor het eerst verschenen is in de literatuur. Er zijn natuurlijk verscheidene elementen die ons bekend voorkomen. Het offeren tot de goden, vooral die van de zee, was een vast gebruik, dat lezen we al herhaaldelijk bij Homeros. Het meest bekende verhaal daaromtrent is dat van Iphiginea, de dochter van Agamemnon en Clytaemnestra, die door haar vader wordt geofferd om een gunstige wind te bekomen voor de Griekse vloot op weg naar Troje. Ook dat berust op een belofte die Agamemnon ooit had gedaan, namelijk dat hij het beste van de oogst van dat jaar zou offeren aan Artemis, niet beseffend dat de godin zijn dochter zou opeisen. Er zijn talrijke bewerkingen voor toneel en opera gemaakt op basis van de treurspelen van Euripides.
In de Griekse mythologie vallen kinderen wel vaker als slachtoffer, denken we maar aan Medea. Idomeneus keert na de val van Troje terug naar Kreta, net zoals Odysseus en moet de goden van de zee en van de wind gunstig stemmen door zoenoffers. Het is dus geen grote sprong voor de verbeelding naar de tragische ontwikkeling waarbij het beloofde offer het eigen kind blijkt te zijn. Toch meen ik dat het niet onwaarschijnlijk is dat deze late aanvulling bij het Idomeneusverhaal uit de klassieke oudheid zou teruggaan op het Bijbelse verhaal van Jefta. Het Oud Testament was toen al lang vertaald in het Grieks en de Septuagint was in de Hellenistische periode en in de Romeinse tijd alom bekend, het was de versie waarin de Bijbel toen werd gelezen. In de vierde eeuw was het christendom de staatsgodsdienst. Een vermenging van twee tradities, de Grieks-Romeinse en de Bijbelse, is dus niet ongewoon. Dat men het Bijbelse verhaal heeft aangepast door het slachtoffer een zoon te maken in plaats van een dochter, lijkt dan weer te verklaren door de invloed van het verhaal van Abraham en Isaac, dat algemeen bekend en zeer geliefd was in de christelijke traditie.
Ik eindig met een verwijzing naar twee min of meer recente films rond de Holocaust. In Sophies Choice, naar de roman van William Styron (1979), moet een moeder kiezen welk van haar twee kinderen zal gespaard worden in Auschwitz. Zij offert haar dochtertje als brandoffer en spaart zo haar zoontje. In La vita è bella (1997) offert een vader zichzelf op om zijn zoontje te redden in een Nazi concentratiekamp.
Wij denken nogal gemakkelijk dat brandoffers niet meer van deze tijd zijn. De herinnering aan de Holocaust en de gruwelen die ook vandaag nog gebeuren, moeten ons doen inzien dat de vreselijke keuzes waarvoor een mens zich kan geplaatst zien van alle tijden zijn. Misschien is dat de diepere betekenis van het verhaal van Jefta en van Idomeneus: het is niet God of de goden die ons een hartverscheurende, onmogelijke keuze opleggen of ons dwingen om ons aan roekeloos gemaakte beloften te houden. Dat is maar de inkleding, de accommodatie. De echte boodschap is dat het leven vol verrassingen is, dat tragische gebeurtenissen iedereen kunnen overkomen, dat het noodlot toeslaat wanneer we het niet verwachten, dat we het meest kwetsbaar zijn in wat ons het dierbaarst is.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
05-01-2011
open brief aan een christelijk gelovige (niet kerkelijk)
Open brief aan een christelijk gelovige
Op mijn jongste bericht, dat je hieronder kan lezen, kreeg ik een reactie van een lezer die zich christelijk gelovig noemt, maar eraan toevoegt dat hij niet kerkelijk is. Hij kan zich min of meer vinden in wat ik geschreven heb over godsdienstvrijheid, maar hij is het helemaal niet eens met wat ik vervolgens schrijf over de katholieke kerk.
Vooreerst wil ik nog even kort mijn eigen standpunt samenvatten. Godsdiensten zijn feitelijke verenigingen van mensen. Als dusdanig kunnen zij genieten van de rechten die alle verenigingen hebben in een bepaald land, maar vallen zij ook onder de wettelijke verplichtingen die verenigingen hebben, bijvoorbeeld ook de fiscale. Wanneer zij strafbare feiten plegen, dan kunnen zij daarvoor vervolgd worden. Zij hebben met andere woorden geen bijzonder juridisch statuut uit hoofde van het feit dat zij godsdienstige verenigingen of organisaties zijn. Ik leid dit alles af uit de grondwet, die zegt dat er vrijheid van vereniging is, vrijheid van godsdienst maar ook een volledige scheiding van kerk en staat.
Laten we nu eens naar de praktijk kijken. De kerk heeft zich in België (ik beperk me tot wat ik weet) een zeer bijzonder statuut verworven. Ze is een staat in de staat. Het feit dat haar invloed en macht sterk getaand is, verandert daar niet zoveel aan. De aartsbisschop van Mechelen-Brussel is nog steeds de eerste in de protocollaire rij, hoeveel of hoe weinig gelovigen hij ook vertegenwoordigt. De kerkfabriek van een gemeente moet nog steeds opdraaien voor de kosten van de eredienst en het onderhoud van de gebouwen, hoeveel of hoe weinig gelovigen er ook nog naar der kerk gaan. De financies en de leiding en het beheer van katholieke scholen, klinieken, hospitalen, weeshuizen, verzorgingsinstellingen voor ouderen, personen met een handicap enzovoort, van kloosters, abdijen en congregaties enzovoort, zijn gehuld in mysterie. De controle op die ondoorzichtige organisaties is onbestaande. Klachten tegen kerkelijke instanties of bedienaars van de eredienst worden in de regel geseponeerd. De kerk onttrekt zich op alle mogelijke manieren aan elk burgerlijk maatschappelijk toezicht. De kerk is onaantastbaar, zij is immers boven alle verdenking verheven.
Wie de geschiedenis bekijkt, weet dat de kerk allerminst een dergelijk statuut verdient. Als organisatie van mensen heeft zij zich schuldig gemaakt aan alle vergrijpen en misdaden die mensen en organisaties kunnen begaan. Zij heeft zich, om de woorden van kardinaal Danneels en verscheidene bisschoppen te gebruiken, meer bezig gehouden met het belang van de kerk en haar bedienaars dan met de gelovigen. Zij heeft vanuit haar overheersende positie misbruik gemaakt van die macht en dat op alle domeinen, sinds haar ontstaan en tot op de dag van vandaag. Gedurende tweeduizend jaar heeft zij een theocratisch machtsapparaat uitgebouwd dat zijn gelijke niet kent. All power corrupts, absolute power corrupts absolutely, dat is ook gebleken in de kerk. Hoe zij is omgegaan met ongelovigen, heidenen, anders-gelovigen, ketters, afwijkende meningen en dissidenten, is een afschuwelijke geschiedenis die met bloed en tranen is geschreven. Wat zij heeft aangericht in de hoofden van de mensen, in onze geesten, in onze hersenen, in ons verstand, is zo mogelijk nog erger. Zij heeft geprobeerd, en is daar grotendeels in geslaagd, om de hele wereld te doordringen van haar ideeën, om alle mensen te onderwerpen aan haar invloed en haar gezag. Zij heeft in zeer ruime mate bepaald hoe wij denken en doen. Haar leidraad daarbij was, zoals zij zelf toegeeft, haar eigen belang. De vestiging van het Rijk Gods hier op aarde, dat was en is haar doelstelling, kat holen tèn gèn, over heel de wereld, vandaar: katholiek.
Dat gebeurde door de meedogenloze onderwerping van de mens aan de kerk, door het beknotten van zijn persoonlijke autonomie. De kerk schrijft voor wat goed en slecht is, beslist wat mag en niet mag. De kerk schrijft de wet voor, ze is de wet. De kerk is geen democratie, wenst dat niet te zijn, het is een hiërarchie, een gevestigde orde, waarbij alleen het opperste gezag beslist, onfeilbaar en onaanvechtbaar. Het is een organisatie waarin geen inspraak mogelijk is, waar geen verkiezingen zijn (behalve voor de hoogste functie), waar de gelovigen geen rechten hebben, enkel plichten en waar het interne kerkelijk recht enkel dient om het instituut te beschermen en te vrijwaren. De mens is niets, God, of de kerk, is alles.
Wanneer ik dan de misdaden, en ik bedoel de burgerlijke misdaden, de strafbare feiten van de kerk vergelijk met die van om het even welke dictator: Hitler, Stalin, Pol Pot, Pinochet, Sadam Hoessein, dan stel ik vast dat zowel in omvang als in ernst van de misdaden de kerk ver boven elk van deze regimes uitsteekt. Het aantal onschuldige slachtoffers is ontelbaar, zoals objectief aantoonbaar is in de geschiedenis. Enkele voorbeelden: 90% van de oorspronkelijke bevolking van het Amerikaans continent, even veel mensen als er toen in Europa woonden, is uitgeroeid door de christelijke veroveraars; in de Dertigjarige godsdienstoorlog in Duitsland en omstreken is een derde van de bevolking uitgeroeid, de helft van de mannelijke bevolking, in veel streken bleef slechts een kwart van de bevolking in leven; van de Katharen is niemand overgebleven; het aantal rechtstreekse en onrechtstreekse slachtoffers van de kruistochten is niet te tellen; op de brandstapels en in de martelkamers van de inquisitie stierven honderdduizenden totaal onschuldige mensen, ook geleerden, intellectuelen en wetenschappers. De rijkdom die opgestapeld was in kerkelijke paleizen, abdijen, kerken en kloosters tot voor de Franse revolutie was onschatbaar. De waarde van de kerkelijke bezittingen oversteeg en overstijgt nu nog elke redelijke schatting. Al die bezittingen zijn op zijn minst op bedenkelijke wijze verworven. Wanneer vandaag een sekte als Scientology dat probeert, valt het gerecht er binnen en worden hun activiteiten terecht verboden of aan banden gelegd.
Hitler en het Nazisme hebben de wereld gedurende enkele decennia in een hel veranderd, de meeste slachtoffers vielen in een periode van slechts enkele gruwelijke oorlogsjaren. De kerk daarentegen heeft een ononderbroken verschrikkelijke geschiedenis van tweeduizend jaar onderdrukking en schrikbewind. Kan men het mij dan kwalijk nemen dat ik zeg dat we duizend keer meer reden hebben om de kerk voor een internationaal strafhof te slepen en haar te vervolgen wegens misdaden tegen de mensheid en de menselijkheid? Men hoort nu voortdurend stellen, in verband met seksueel misbruik door de kerk en haar bedienaars, dat de feiten verjaard zijn. Stel dat Hitler, zoals sommigen blijven beweren, geen zelfmoord had gepleegd en ergens was blijven leven tot 1979 (hij zou dan 90 geweest zijn), met een grote schat aan juwelen en goud, zoals sommigen beweren. Indien men hem dan zou gevat hebben, zou men hem ook vrijpleiten wegens verjaring van de feiten en hem zijn schatten laten behouden?
Dat is wat ik beweer: de kerk heeft gruwelijke misdaden begaan tegen de mensheid is daarvoor nooit ter verantwoording geroepen; zij heeft de mensheid bestolen en uitgebuit om zichzelf te verrijken en heeft nooit restitutie gedaan; zij heeft de mensheid misleid en opgezadeld met verderfelijke ideeën, die haar natuurlijke ontwikkeling hebben verlamd en haar voorspoed en ontwikkeling op ontstellende manier hebben afgeremd; zij heeft honger en ziekte in stand gehouden en zelfs bevorderd, zoals zij nog doet met HIV door haar condoomverbod. De huidige bewindvoerders van de kerk huldigen nog steeds dezelfde verderfelijke ideologie. Zij zijn nog steeds in het bezit van onschatbare rijkdommen. Hun geheime archieven zijn ontoegankelijk of vernietigd. Hun wereldse macht is nog steeds zeer aanzienlijk. Het seksueel misbruik is een ware plaag geweest in de kerk, altijd en overal, ook nu nog. De financiële malversaties en de witwaspraktijken, tot in het Vaticaan toe, zijn bewezen. De kerk is nog steeds een wereldlijke macht, met een internationaal erkend staatshoofd en met officiële ambassadeurs.
Waarom treedt de burgerlijke overheid niet op? Waarom is de kerk onschendbaar? Wat is er zo speciaal aan die vereniging van mensen dat zij zich alles kan permitteren, dat zij geen verantwoording dient af te leggen over wat zij vandaag doet, laat staan over haar misdaden in het verleden?
Indien de kerk vandaag zou behandeld worden zoals alle andere organisaties, dan was zij op korte tijd bankroet, zoals er nu al verscheidene bisdommen zijn die failliet gegaan zijn na veroordelingen voor seksueel misbruik door priesters. Indien zij controles zou krijgen van de fiscus, dan zou zij enorme sommen achterstallige belastingen moeten betalen. Indien men haar instellingen zou doorlichten, dan zou blijken dat zij inbreuken begaat tegen elke denkbare handelswet, tegen elke administratieve bepaling en elke wet uit het burgerlijk wetboek.
Ik ben een voorstander van godsdienstvrijheid. Maar dan moet elke godsdienst gelijk behandeld worden, als een menselijke organisatie, geen goddelijke. Godsdiensten mogen geen beschermd statuut hebben, op geen enkel domein. Als men hoofddoeken verbiedt, dan ook Romeinse boordjes en gouden borstkruisen. Als men voetbalverenigingen belast, dan ook kerken en kloosters. De staat moet bedienaars van de eredienst geen wedde geven, moet geen kerken of sekten subsidiëren. Kerken mogen het maatschappelijk leven niet overnemen. Onderwijs, medische dienstverlening, zorg voor zieken, ouderen, personen met een handicap, wezen, armen en daklozen moeten door de staat zelf georganiseerd worden, niet door of via kerken. Kerken moeten zich ver houden van politieke beïnvloeding, ook over morele kwesties en de staat mag zich niet laten leiden door religieuze principes wanneer er beslissingen genomen worden voor alle burgers. En vooral: wanneer kerken of hun leden of bedienaars misdaden begaan, dan moeten zij daarvoor vervolgd en gestraft worden zoals iedereen.
Ik wil deze open brief besluiten met een rechtstreekse vraag aan mijn christelijk gelovige maar niet kerkelijke lezer.
Beste L., wat moet ik me voorstellen bij uw christelijk geloof? Hoe kan iemand christelijk gelovig zijn en niet kerkelijk? Wat is de basis van uw geloof? Is dat gesteund op een openbaring door God en Jezus Christus in persoon aan jou persoonlijk? Als dat zo is, dan zijn we uitgepraat, daar kan ik niet tegen op. Maar ik veronderstel van niet, want uit je reactie leid ik af dat je veeleer een redelijke mens bent. Dan heb je je geloof te danken aan de kerk, toch? Die heeft de mythische Christus zelf verzonnen, heeft eerst via Paulus haar boodschap verspreid en op schrift gesteld, heeft vervolgens zijn fictief levensverhaal en zijn vermeende uitspraken in het evangelie vastgelegd, na veel controverses over de inhoud. Die kerk heeft zich dan ontwikkeld over de hele wereld en zeer verstandige mensen hebben hun beste krachten gewijd aan haar verbreiding. De kerk heeft haar principes vastgelegd en onderwezen, overal ter wereld.
Zonder de kerk is er geen geloof, geen beleving, geen principes, geen ideologie, geen Christus, geen God. Als je langer dan dertig seconden nadenkt, beste L., dan moet je erkennen dat jouw christelijk geloof gebaseerd is op wat andere mensen (de kerk) je gezegd hebben. Is het dan nooit bij jou opgekomen dat die mensen, zoals alle anderen, niet altijd zeer betrouwbaar zijn? Dat het loutere woord van een mens een zeer bedenkelijke basis is om je eigen leven op te verankeren? Hoe kan je afstand nemen van een kerk, haar organisatie, haar bedienaars, haar geschiedenis en toch jezelf christelijk gelovig noemen? Met wel recht?
Waarin bestaat je geloof, beste L.? Waardoor laat jij je leiden? Hoe beslis jij over goed en kwaad? Over wat je doet en laat? Zijn het regels die je zelf autonoom hebt ontdekt? Dan ben je een vrijdenker. Of zijn het de regels van de openbaring, van het evangelie? In dat geval ben je kerkelijk, ook als je niet naar de mis gaat, want zonder de kerk is er geen evangelie, geen openbaring.
Is je geloof dan misschien een diep ontzag voor het universum, een heilige overtuiging dat wij mensen elkaar als gelijke moeten liefhebben en ons milieu moeten respecteren, dat niemand zijn wil met geweld mag opleggen aan anderen en dat wij vreedzaam moeten samenleven met elkaar?
Dan heet ik je van harte welkom in de kring van de vrije, gelijke en solidaire maar ongelovige mensen.
Categorie:God of geen god? Tags:maatschappij
03-01-2011
Godsdienstvrijheid en de grenzen van de democratie
Vrijheid, gelijkheid en solidariteit zijn nobele principes die wij hoog in het vaandel dragen en terecht. De geschiedenis van onze beschaving is het lange, schrijnende verhaal van de strijd van de mens tegen elke vorm van onderdrukking. Vandaag staan we op dat punt, althans globaal gesproken, veel verder dan ooit het geval is geweest. Meer mensen leven in een democratische maatschappij dan ooit tevoren. Precies dat lijkt wel de aanleiding voor een aantal onder hen om vragen te stellen bij de grenzen van de democratie en van de tolerantie, de vrijheid die wij anderen gunnen.
Wat bedoelen wij met vrijheid en hoe ver kan die gaan? Moeten wij ook de vijanden van de democratie en van de menselijke vrijheid het recht gunnen om ongehinderd hun gang te gaan en zo het met zoveel moeite opgebouwde en nog steeds precaire bouwwerk van onze vrije samenleving in het gedrang te brengen? Het is een indringende, fundamentele vraag voor ons allen. Laten we er wat dieper op ingaan aan de hand van enkele concrete voorbeelden.
Een van de meest moeizaam verworven mensenrechten is de vrijheid van meningsuiting, vooral onder de vorm van de persvrijheid. Iedereen heeft niet alleen het recht om te denken wat hij of zij wil, wij mogen ook ons gedacht zeggen en schrijven. Niemand kan worden veroordeeld of bestraft voor het kenbaar maken van een opinie. Er zijn daarop maar heel weinig uitzonderingen en justitie is niet geneigd om die in de praktijk gemakkelijk toe te kennen. Enkel wanneer er zeer uitzonderlijk sprake is van flagrante en bewuste laster en eerroof, met grote persoonlijke schade voor de betrokkene, mag men zich verwachten aan een terechtwijzing of erger. Dat betekent dat men vandaag zowat alles kan schrijven en drukken of op het internet kan zetten. Pornografie in woord en beeld? Alles, alles kan. Persoonlijke aanvallen op een publiek persoon? Toe maar. Het persoonlijk leven van al dan niet bekende figuren in geuren en kleuren openbaar maken? Waarom niet?
Maar men gaat nog verder, veel verder. Wij maken het mee dat men onschuldige gijzelaars op gruwelijke wijze afmaakt, live op internet. Zelfmoordterroristen spreken ons toe, getooid met hun wapens en springstoffen en loven de God die hen leidt en zal belonen. Politieke en religieuze leiders spreken hun banvloeken uit tegen hun tegenstanders en roepen hun volgelingen op om hun moorddadige fatwas voor hen uit te voeren, al dan niet tegen een fikse beloning. Zelfs in de meest democratische landen zijn er lieden die intolerantie prediken, die als enig agendapunt de vernietiging van hun ideologische tegenstanders hebben. Wat te denken van een anti-Islampartij? Van machtshebbers die hun politieke tegenstanders vervolgen, martelen en vermoorden? Van landen die zich gewapenderhand mengen in interne conflicten van andere landen?
De tolerantie is vaak ver te zoeken. In Hongarije legt een nieuwe wet de persvrijheid grondig aan banden. In Rusland worden journalisten vermoord. In Myanmar en nu ook in China belanden dissidenten in de cel, ook als ze de Nobelprijs krijgen voor de vrede of misschien precies daarom.
Er is, met andere woorden, een grens aan de verdraagzaamheid. Die ligt, in tegenstelling tot vroeger, niet zozeer op het domein van de welvoeglijkheid, het erotische en het seksuele, waar nu alles toegelaten is of gedoogd. Ook het religieuze, dat vroeger beschermd werd door de strengste wetten en straffen tegen elke vorm van blasfemie, ontkenning of kritiek, lijkt vandaag volledig vogelvrij. In de kunst heerst de grootst mogelijke verdraagzaamheid. Het zijn vooral ondemocratische regeringen of dictators die elke vorm van kritiek op hun bewind de mond snoeren.
Het ontbreken van elke beperking van de vrijheid van politieke en religieuze bewegingen in de democratische regimes brengt echter met zich mee dat individuen en organisaties ongestraft het democratische karakter van de moderne samenleving in vraag kunnen stellen en zelfs openlijk bestrijden. Een journalist mag zich herhaaldelijk en op de meest grove wijze uitlaten over een bevolkingsgroep of de aanhangers van een religie, maar riskeert dat hij daarvoor vermoord wordt. Een politicus die hetzelfde doet, gaat vrijuit voor het gerecht, wordt verkozen bij acclamatie en bepaalt mede de politiek van het land. Imams mogen hun gelovigen oproepen tot de jihad en de invoering van de sharia bepleiten, bisschoppen mogen de bevolking aanzetten tot burgerlijke ongehoorzaamheid als het gaat om ethische kwesties.
De vrijheid van meningsuiting lijkt te botsen met de tolerantie die aan de basis ligt van die vrijheid. Moeten wij intolerantie tolereren? Hebben vijanden van de democratie democratische rechten? Het is een moeilijke kwestie. Wij mogen zeker niet zover gaan dat wij dezelfde fouten begaan als degenen die ons systeem belagen. Wij mogen geen geweld gebruiken om geweld te verhinderen. Wij mogen niet liegen om de waarheid te doen zegepralen. Wij mogen of kunnen niemand dwingen om in de democratie te geloven. Wij mogen kritiek op de democratie niet verbieden.
Tot nog toe is daarop maar één belangrijke uitzondering gemaakt: het is in vele landen verboden om de Holocaust onder het Nazisme te ontkennen. Of dat vandaag nog een terechte en efficiënte maatregel is, valt zeer te betwijfelen. Ook de meest rechtgeaarde filosofen en juristen menen dat men zoiets maar beter niet in een wet vastlegt en overtredingen daarop bestraft. De vrijheid van mening is hoogheilig. Zelfs een misdaad die zo onvoorstelbaar gruwelijk en enorm was als de uitroeiing van de Europese Joden door Nazi-Duitsland is uiteindelijk niet gediend met een dergelijke bescherming.
Verdedigers van de democratie, zoals dienaars van het gerecht, zijn vaak gefrustreerd door de ongelijkheid tussen de plichten van de behoeders van de democratie en de rechten van haar belagers. Politiemensen hebben de indruk dat de strijd al te ongelijk is, dat misdadigers wettelijk beter bescherm zijn dan zij. Democratische politici zijn soms wanhopig omdat zij geen gebruik kunnen maken van de boosaardige tactieken en financieringsbronnen van opposanten met minder scrupules. Individuen en verenigingen die een humanistische ideologie aanhangen ergeren zich aan de schijnheilige machtspositie en de financiële en fiscale bevoordeling van gevestigde religies en aan de waanzin of de misdadige commerciële bedoelingen van sekten en groeperingen. De vrijheid die wij voor onszelf opeisen, moeten we ook aan alle anderen toekennen, ook als wij het absoluut niet met hen eens zijn.
Ook daar zijn er grenzen, maar die hebben te maken met de wet: wat niet verboden is, is toegelaten. Alles wat we derhalve willen verbieden, moeten we nauwkeurig omschrijven. Maar dan vechten we opnieuw met ongelijke wapens: wij mogen alleen de wet toepassen, terwijl misdadigers en tegenstanders van de democratie zich aan geen enkele wet gebonden achten en alles in het werk stellen om aan de bestaande wetten te ontsnappen. Een simpele burgemeester in een dorp ergens in Vlaanderen die een meute neonazis over de vloer van zijn parochie- of cultureel centrum krijgt, heeft geen poot om op te staan als hij hun hatelijke samenkomst wil verbieden. Zolang men de wet niet overtreedt, mag men doen wat men wil. De democratie is niet geneigd om veel te verbieden, dat zou in tegenspraak zijn met haar devies van vrijheid en gelijkheid. Er is dus veel toegelaten en dat is maar goed ook. In de kerk was alles verboden, behalve wat toegelaten was en dat was verplicht.
De democratie laat dus ook het ondemocratische toe en zelfs het antidemocratische. De vrijheid van vereniging laat toe dat de tegenstanders van de democratie zich verenigen, dat openlijk ondemocratische verenigingen zoals godsdiensten wettelijk erkend worden en zelfs financieel zwaar gesubsidieerd en beschermd. Ondernemingen klagen over de duizenden wetten en voorschriften die hen dwingen om de democratische rechten van hun werknemers te respecteren. Maar uitgerekend de godsdiensten ontsnappen aan die regels en wel in naam van de godsdienstvrijheid. In het katholiek onderwijs wordt je ontslagen indien je het niet eens bent met de dogmas en de religieuze voorschriften of kritiek uit op de kerkelijke leiders, ook als er jou professioneel niets te verwijten valt. Een katholiek priester die openlijk zijn homo- of heteroseksualiteit beleeft of zelfs maar opeist, wordt meteen geschorst. Een vrouw die zich aanbiedt voor de priesteropleiding wordt geweigerd op grond van haar geslacht. En toch worden priesters betaald door de staat.
Wanneer wij de democratie voorstaan en verdedigen, dan moeten wij altijd en overal trachten om de samenleving zo democratisch mogelijk te maken. Ook wanneer wij de democratie niet kunnen opleggen of afdwingen, moeten wij toch de moed hebben om, in onderling overleg en sine ire ac studio (Tacitus, Annales I, 1), dus zonder ongebreidelde woede of onterechte eenzijdigheid, wettelijk de grenzen van onze verdraagzaamheid vast te leggen. Wij moeten daarbij te werk gaan met grote omzichtigheid, maar met evenveel overtuiging en kordaatheid.
In zijn alom bekeken Nieuwjaarsconferentie heeft de entertainer Geert Hoste dit jaar enkele ernstige momenten ingelast. Zijn striemende aanklacht tegen het seksueel misbruik van minderjarigen binnen de katholieke kerk leverde hem een voorspelbaar minutenlang daverend applaus op. Toch kan ik het niet eens zijn met de redenering achter zijn uithaal. Hij vertrok van een erkenning van de godsdienstvrijheid, van het priesterschap, zelfs van het recht op celibaat maar, zo waarschuwde hij de kerk en haar bedienaars: van onze kinderen moet ge met uw poten afblijven.
Ik meen dat hij zich daar vergist. Vanzelfsprekend niet in zijn terechte verontwaardiging en zijn nauwelijks verholen dreigende taal. Hij vergist zich schromelijk wanneer hij enerzijds de kerk haar absolute vrijheid gunt, maar zich anderzijds absoluut verzet tegen de onvermijdelijke gevolgen van die vrijheid. Priesters die hun minderjarige gelovigen en anderen die aan hun zorgen zijn toevertrouwd seksueel misbruiken, dat komt niet uit de lucht gevallen. Het gaat niet om een of andere kapelaan of onderpastoor, leraar of opvoeder, ooit, ergens, een zeldzame keer, nee: het is, of was een algemeen verschijnsel, eeuwen lang, overal ter wereld. Dat is geen toeval meer, dat is kwaad opzet en voorbedachtheid, zeker wanneer men doet alsof er niets aan de hand is, alsof zoiets normaal of onvermijdelijk is.
Geert Hoste en vele Vlamingen met hem vergissen zich deerlijk wanneer zij denken dat het seksueel misbruik los staat van het machtssysteem en de seksuele moraal van de kerk zelf. Dat hebben sommige jongere en meer progressieve bisschoppen ingezien, dat heeft zelfs Godfried Danneels erkend. De kerk heeft haar priesters roekeloos in onhoudbare situaties gebracht en hen daar gehouden, hen liefdeloos gedwongen om taken en verantwoordelijkheden op te nemen die hen in de gelegenheid brachten om ongestraft misstappen te begaan. Zij heeft hun zondigheid geminimaliseerd, verzwegen en ontkend en hen alzo bevestigd in hun misdadige machtsposities. Zij heeft een systeem opgebouwd van normvervaging, medeplichtig stilzwijgen en laisser-faire dat het misbruik heeft doen toenemen tot onvoorstelbare proporties.
Wij moeten de moed hebben om misdaden te bestraffen, waar en door wie ze ook begaan zijn. Als wij misdaden willen vermijden, dan moeten wij echter niet alleen de overtreders bestraffen. Wij moeten ook misdadige organisaties durven aanpakken. Wij aarzelen niet om dat te doen als het om drugsbaronnen of mensenhandelaars gaat. Waarom zouden we het doen wanneer de bewezen gruwelijke misdaden gebeuren onder de schijnheilige dekmantel van godsdienst en religie? De kerk is sinds haar ontstaan ontsnapt aan elke maatschappelijke controle en tot op vandaag bekleedt zij een beschermde positie die zij op objectieve gronden niet verdient. Meer nog, zij heeft de laatste greintjes van respect die wij haar omwille van het heilig principe van de menselijke vrijheid nog zouden kunnen gunnen, totaal verbeurd door haar onverbeterlijke, grenzeloze machtswellust en haar overweldigende misdadigheid.
Wij hebben duizend keer meer redenen om de kerk te vervolgen voor misdaden tegen de mensheid en de menselijkheid dan wij ooit zouden kunnen aanvoeren tegen zelfs de meest onmenselijke dictator of rebellenleider uit de geschiedenis.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
02-01-2011
Nieuwjaar 2011
Lieve lezers, beste mensen
welkom en gegroet allemaal
mijn alternatieve kerstwensen
kreeg je al in mijn kerstverhaal.
Nu het nieuwe jaar is begonnen
past het dat we ook dat vieren
niet met wat ik heb verzonnen
maar op gans andere manieren.
Vandaag staan we even stil
bij de 365 die nu voorbij zijn
en kijken naar wat er is op til
zoals we hier gewend zijn.
Het is me het jaartje wel geweest
daar heeft de natuur de harde hand in gehad
en ook de politiek dat vreemde beest
van parlementair en publiek debat.
Het was het jaar van de purperen woede
van gelovigen vroom en al op jaren
die verbijsterd door wat niemand vermoedde
door een bisschop bedrogen waren.
We lieten ons in drommen ontdopen
en liepen verontwaardigd de kerk uit
maar we hebben het nog altijd niet gesnopen
godsdienst zelf moet de wereld uit, amen en uit.
Het jaar ook dat Vlamingen er genoeg van kregen
om geregeerd te worden door volksvreemde lieden
al kwam het de Franstaligen bijzonder ongelegen
dat de Vlamingen zich over hun onafhankelijkheid berieden.
Water vuur lucht en aarde
zorgden elk op hun beurt
voor rampen die opzien baarden
de wereld werd met modder, as en lava besmeurd.
Het water stond ons weer aan de lippen
en weer waren het de armen en de hulpelozen
die zich hun schamel bezit zagen ontglippen
terwijl de sterkere rijken het hazenpad kozen.
Ons spaargeld brengt niets meer op
de banken gaan met miljarden lopen
wij draaien voor hun wanbeheer op
en kunnen niet eens op beterschap hopen.
Ons land is de hemel op aarde
vloeit over van melk en honing
althans voor wie het van verre ontwaarde
op zoek naar kost en inwoning.
Maar eens hier aangekomen of gestrand
is de ontnuchtering pijnlijk en groot
voor wie hier ongewenst is aanbeland
in de vrieskou wacht hen honger en dood.
De minister van oorlog en gewapend verdediger van de democratie
stelt zijn lege legerkazernes gastvrij open
maar zijn liefdadigheid is een politieke kijkoperatie
de soldaten rijden gratis met de bus het schorem moet maar lopen.
We zitten met een regering die ontslag heeft gekregen
en dan aanblijft maar niets meer mag beslissen
aan andere partijen hebben we onze stem gegeven
maar die zoeken nog altijd naar smerige compromissen.
Arbeider of bediende, wat zal het zijn?
groene, rode of blauwe plastieken kazuifels en gefluit
helpen niet als kapitalisten het hier beu zijn
en hun geld en fabrieken versassen op zoek naar nog meer buit.
Maar wat maakt het uit? We gaan op pensioen
in de fleur van ons leven
en grijpen met graaiende handen de poen
die de bazen en de vakbonden ons geven.
We moeten langer werken hoewel we dat niet willen
en wie toch nog werken wil als ie vijftig is
moet ervaren dat ze hem of haar niet meer willen
zelfs als hij of zij handig vriendelijk en zelfs vlijtig is.
We zitten in een wereldwijde crisis
maar kijk eens om je heen
niemand die merkt dat er iets mis is
al klaagt iedereen steen en been.
We gaan nog altijd op vakantie
we verdienen nog steeds goed ons brood
en met een onwaarschijnlijke arrogantie
maken we van de deugd een nood.
We zijn met altijd maar meer klanten
voor de vleespotten van vadertje staat
altijd maar meer mensen weten van wanten
als het om het meepikken van gratis graantjes gaat.
Zonder te beseffen dat de minderheid van zij die werken
altijd maar meer moet afdragen aan de gemeenschap
om op het einde van hun rit te moeten merken
dat de beloning voor dat alles niet meer is dan een grap.
Denk nu maar niet, lieve lezer
dat ik me daardoor laat terneerdrukken
en dat verwacht ik ook van de lezer dezer
met zijn allen moet ons dat wel lukken.
We hebben het, globaal gezien en gemiddeld
nog nooit zo goed gehad en zoveel kansen gekregen
we zijn nu veel gezonder slimmer en meer bemiddeld
we baden in voorspoed en heil en zegen.
We zijn beter gewapend tegen al wat tegen gaat
griepprik, hospitaal-, brand-, levens-
familiale, auto- en uitvaartverzering zijn obligaat
werkloosheidsuitkering pensioen en mutualiteit benevens.
We lopen niet op krukken maar op dure prothesen
we kijken door multifocale, lees- en zonnebrillen
of beter nog lenzen, laten we wel wezen
want wie zou die oude rommel nog willen?
Als we niet goed meer horen is er soelaas
en als de prostaat te groot is laten we die schrapen
impotentie kunnen we met een pilletje de baas
en een ander helpt ons om goed te kunnen slapen.
Tandeloosheid behoort tot het verleden
en ook rimpels moeten we niet meer dulden
hangbuiken zuigt men weg de dag van heden
nu laten we alles zien wat we ooit verhulden.
We hebben het eindelijk begrepen
we malen niet om de dag van morgen
voor ons is niets nog te hoog gegrepen
we leven zonder last of zorgen.
Er volgt geen afrekening na dit leven
voor alles wat we nalieten of ten onrechte deden
voor hel of vagevuur hoeven we niet te beven
er is geen hiernamaals, alleen het heden.
Maar daarvan willen we dan wel het beste maken
voor onszelf natuurlijk maar ook voor de anderen
in het besef dat we zonder hen niet ver raken
dat is gelukkig een wet die niemand kan veranderen.
Dat is lieve lezers op deze bijna eerste dag
mijn vurige wens en meteen mijn besluit
dat elke dag je dichter bij jezelf en bij je naasten brengen mag.
En toen kwam er een varken met een lange snuit
en dit vertelselke is tierelierenuit.
Karel
Categorie:poëzie Tags:poëzie
31-12-2010
Koenraad Tinel in Leuven
Ik had gehoopt het einde van 2010 en het begin van 2011 hier in mijn Kroniek te kunnen inkleden in een ietwat feestelijk kleedje. Maar de omstandigheden lenen zich daartoe nauwelijks. De winter houdt ons opgesloten in de huiskamer. De politiek verkeert nog maar eens in diepe crisis, het einde is niet in zicht, misschien is er helemaal geen oplossing meer voor het Belgisch probleem. De economie is nog niet hersteld van de bankencrisis, onze euro wankelt en Europa evenzo. Het probleem van de asielzoekers is prangend, voor ons en voor hen. De katholieke kerk strompelt van het ene incident naar de volgende onthulling van seksueel misbruik, ook daar komt er geen einde aan de miserie en dat wekt bij deze atheïst niet eens leedvermaak. De vrijzinnigheid, het humanisme, het bewust beleefde atheïsme gaat er niet echt op vooruit in de maatschappij. En als gepensioneerde ervaar ik wat vereenzaming en uitsluiting betekent voor wie niet meer in het economisch leven actief is.
Gelukkig is niet alles kommer en kwel. Ik mag niet klagen over mijn gezondheid, ik heb geen materiële zorgen, geen problemen in de familie, ik heb een geliefde partner met wie ik mijn leven intens deel. Ik kan me uitleven in mijn Kroniek, ik heb mijn boeken om mij heen en mijn muziek. En bovendien zijn, zoals het spreekwoord zegt, de beste dingen in het leven volkomen gratis.
Dat ondervonden we gisteren. Enige tijd geleden had Lut zich het boek Scheisseimer aangeschaft, met tekeningen, eigenlijk grafische werken met verscheidene media van Koenraad Tinel (Gent, °1934), waarin hij zijn oorlogservaringen als kind gestalte geeft. Het M-Museum Leuven en 30CC organiseren dezer dagen een reeks aan elkaar verwante initiatieven rond deze kunstenaar. Gisteren bezochten we twee daarvan. In het mooie nieuwe M-Museum bezochten we zijn tentoonstelling Flandria Catholica. En ja, tot onze niet geringe verbazing hoefden we daarvoor niets te betalen: gratis toegang! Denk nu maar niet dat het aanbod daarom niet de moeite zou zijn. Er zijn enkele imposante beeldhouwwerken te bewonderen. Op tv-schermen kan je een interview met de kunstenaar in zijn huis en atelier volgen. En dan is er in de besloten antichambre de overweldigende tentoonstelling van bijna tweehonderd grafische werken van hetzelfde formaat rond het thema van het katholicisme in Vlaanderen net na de oorlog. Bereid je voor op een schokkende, ontluisterende, schrijnende maar ook hilarische confrontatie met het verleden, in mijn geval mijn eigen verleden, ik ben niet zoveel jonger dan de kunstenaar, alles was maar al te herkenbaar voor mij en ook voor Lut. Hoe jongere mensen daarover denken, hoe zij die beelden aanvoelen en verwerken, ik weet het niet. Er waren enkele jonge gezinnen met kinderen aanwezig en ik hoorde hoe de jonge moeders enige duiding probeerden te geven, maar hoe leg je een biechtstoelscène uit aan kinderen van vandaag, een priester te voet onderweg voor het heilig oliesel?
Naast de inhoudelijk ontroerende, schokkende ervaring is er natuurlijk ook de bewondering voor het metier van de artiest, voor de zelfzekerheid waarmee hij met uiterst eenvoudige middelen en een wonderbaarlijk vaste hand de beelden tot leven brengt. Sommige taferelen blijven ongetwijfeld voor altijd in je geheugen gegrift, het zijn iconen van onze prille jeugd, archetypes van een getormenteerde, schuldbeladen, maar grondig valse opvoeding.
Niet te missen, dus: je kan er nog terecht tot 13 februari 2011. Er is ook een boek met een ruime selectie van de tentoongestelde werken, daar en in de betere boekhandel te koop (30).
Ook in Leuven vind je een in omvang meer bescheiden tentoonstelling, onder de titel Dévoilée: Prima Mater, eveneens van Koenraad Tinel, in de Cypresgalerie, Vaartstraat 131. Zoals de titel aangeeft, staat daar de ont- of versluierde vrouw en moeder in de kijker in grafisch werk en in beeldhouwwerk in verscheidene materies en verschillende formaten, van minuscuul tot monumentaal. Eveneens gratis en vaut le détour.
Op 7 januari 2011 om 20 uur vertelt Koenraad Tinel in het Wagehuys zijn Scheisseimer-verhaal, reserveren is noodzakelijk, er is veel belangstelling.
Alle informatie vind je op de websites van M-Museum en van 30CC.
En zo is het toch nog een beetje feest op deze laatste dag van het jaar, met een tip voor een boeiende (en goedkope) uitstap en suggesties voor een origineel cadeautje dat zeker zal gesmaakt worden, de boeken Scheisseimer en Flandria Catholica.
Als je vanavond of morgen feest viert, dan wens ik je veel gezelligheid toe, in aangenaam gezelschap, genietend van de goede dingen des levens, wat dat voor jou en de uwen ook mag zijn. Tot volgend jaar!
Karel
Categorie:God of geen god? Tags:maatschappij
29-12-2010
exit le chanoine François Houtart
Er blijft de katholieke kerk in België werkelijk geen enkel leed bespaard.
Niet alleen is er de lange en finale leegloop van de kerken en het uitblijven van priesterroepingen, twee structurele problemen die de toekomst van de katholieke kerk zwaar hypothekeren. Zonder gelovigen en zonder priesters kan je immers nog nauwelijks van een kerk spreken, zeg nu zelf. Naast deze moeilijkheden kwam dan de gecontesteerde opvolging van de zachtmoedige en door de media graag geziene figuur van Godfried Danneels door de heel wat minder soepele, ja controversiële recht-in-de-leerse André Léonard. Het schandaal van het seksueel misbruik in de kerk, dat al geruime tijd als een spookbeeld boven de Belgische kerk hing, bereikte een explosief hoogtepunt met de bekentenissen van Roger Van Gheluwe, de bisschop van Brugge, net voor hij op pensioen zou gaan. In de nasleep daarvan was er een enorme opstoot van vooral oude klachten en de weinig verheffende heisa rond de dossiers van de commissie Adriaenssens en de inval in het aartsbisdom en bij Danneels zelf.
De gevolgen bleven niet uit. Voor heel wat gelovigen was de maat nu wel vol. Ze keerden de kerk verontwaardigd of teleurgesteld de rug toe, lieten zich zelfs ontdopen. Vooral de seniele en conservatieve, ja fundamentalistische hiërarchie van de kerk, van hoog tot laag, moest het ontgelden. Men verweet haar in het bijzonder haar totale wereldvreemdheid, het vasthouden aan kerkelijke tradities die niet zozeer eeuwenoud en dus waardevol zijn, maar aan een triomfalistische vorm van het christendom die vooral in de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw opgang maakte. Met de benoeming van Jozef Ratzinger tot paus greep men terug, ook liturgisch en vestimentair, naar een behoudsgezind verleden, naar een kerk die de wereld afwijst en met het eigen onrealistische gelijk bezig is.
Kanunnik François Houtart was vooral in Franstalig België het boegbeeld van een andere kerk. Hij was peritus of expert op het Tweede Vaticaans Concilie, was hoogleraar Godsdienstsociologie (en, betekenisvol, niet theologie) in Leuven en na de splitsing in Louvain-la-Neuve. Voor velen was hij het levend bewijs dat vernieuwing ten minste denkbaar was, dat men het in de kerk ook ver kon brengen als men er andere ideeën op na hield, dat niet iedereen die de kerk trouw bleef meteen ook aartsconservatief was. Hij was een icoon voor alle soixante-huitards en voor alternatieve jongeren en linkse bewegingen was hij de geliefde oude meester.
Vandaag is bekend gemaakt dat Houtart zich veertig jaar geleden heeft vergrepen aan een achtjarig neefje. Dat betekent het einde van de carrière van deze 85-jarige oud-strijder. De hoop van velen dat hij, als de paus van de andersglobalisten, ooit in aanmerking zou komen voor de Nobelprijs voor de vrede, is nu voorgoed verzwonden. Hem wacht alleen nog vernedering, afwijzing en uitsluiting. Corruptio optimi pessima: het falen van de besten treft ons het hardst.
Het is opvallend hoe publieke figuren plots ten val kunnen komen door het bekend raken van seksuele misstappen of escapades. Het is nog merkwaardiger dat sommigen daar helemaal geen last van hebben. Denk aan Bill Clinton, maar ook aan koning Albert II en nog meer aan Silvio Berlusconi. Wat die zich ongestraft kunnen permitteren, staat in schril contrast met wat Houtart nu concreet ten laste gelegd wordt.
Wat is het verschil? Vooreerst de leeftijd van het slachtoffer. Hier is geen sprake van consensuele seks en zelfs als de knaap in kwestie zou ingestemd hebben met de toenaderingen van zijn heeroom, dan nog is in onze maatschappij dergelijk gedrag voor een volwassene onaanvaardbaar. Daar komt nog bij dat Houtart priester was en is. Als priester ben je gehouden tot het celibaat, dat wil zeggen dat je niet mag trouwen, maar ook alle andere vormen van seksualiteit zijn onvoorwaardelijk uitgesloten. Als priester wordt je ook verondersteld een deugdzaam leven te leiden op alle gebied. Als pastor, herder, ben je een voorbeeld voor de kudde. Je kan maar spreken met moreel gezag als je zelf boven alle verdenking verheven bent. Dat maakt dat wanneer een priester zich schuldig maakt aan seksuele praktijken die in de maatschappij niet aanvaard zijn, die zelfs strafbaar zijn, de verontwaardiging algemeen en immens is. Er is niemand die wat Houtart of Van Gheluwe heeft gedaan, zal vergoelijken, zoals men het wel doet voor een Berlusconi, Clinton of Albert II van België.
In zijn kerstpreek heeft André Léonard nog maar eens uitgehaald over deze kwestie. Hij heeft zijn provocerend standpunt herhaald dat seksueel misbruik van kinderen overal voorkomt, in de eerste plaats in de gezinnen, zei hij nadrukkelijk. Het is volgens hem niet zo dat het vooral of hoofdzakelijk in de kerk voorkomt. Men moet het dus in een ruimer kader zien.
Ook daar geeft hij blijk van een onbegrijpelijk gebrek aan moreel inschattingsvermogen en menselijke empathie. Hij beweert dat seksueel misbruik van kinderen binnen de kerk statistisch gezien minder voorkomt dan in gezinnen en misschien heeft hij daarin gelijk, onderzoek zou dat kunnen uitwijzen, althans indien de kerk daaraan zou willen meewerken. Maar zoals we net gezien hebben, aanvaardt men van priesters veel minder dan van anderen en dat is volkomen terecht, gezien hun pretenties en hun maatschappelijke situatie. Er is dus een zekere tegenspraak, die Léonard niet nalaat van te benadrukken, alsof ze zijn zaak zou dienen, tussen de houding die de maatschappij aanneemt tegen het probleem van seksueel misbruik van kinderen, naargelang dat misbruik zich situeert binnen het gezin of in pastorale situaties, zoals dat heet.
Tussen haakjes, die subtiele formulering in pastorale situaties probeert een onderscheid te maken tussen wat een priester doet terwijl hij in functie is en wat hij doet in zijn vrije tijd. Daarmee probeert de kerk de schade te beperken. Indien zij ooit aansprakelijk zou gesteld worden voor de misdaden van de bedienaars van haar eredienst, dan toch enkel wanneer dat gebeurde wanneer zij bezig waren met hun werk in de kerk, niet wat zij daarbuiten deden. Het komt mij voor dat dit misschien wel een handig juridisch onderscheid is, maar dan een dat door gelovigen en ongelovigen zeker niet zal aanvaard worden. Men is immers altijd priester, tu es sacerdos in aeternum secundum ordinem Melchisedech! Een priester is geen arbeider of bediende 9 to 5, hij is niet alleen priester wanneer hij zijn liturgische gewaden draagt of ook buiten de eredienst herkenbaar is.
Uit ervaring weet ik dat priesters daar zelf anders over denken. De meesten maken een duidelijk onderscheid tussen hun publiek en hun privéleven. Zo herinner ik me een goede vriend en priester, een verstokte roker, die tijdens de vasten niet rookte, wat bij al wie hem kende grote bewondering opwekte. Op een dag vertrouwde hij me toe dat hij in de beslotenheid van zijn huiskamer wel een sigaretje opstak En zo zijn er talloze voorbeelden aan te halen. Ook voor priesters kan de boog niet altijd gespannen staan. Priesters ondereen kunnen zich behoorlijk vrolijk maken over zichzelf, over hun beroep, over de kerk en de liturgie en de dogmas en de kerkelijke hiërarchie, in die mate dat, wanneer je dat als leek meemaakt, zoals me enkele malen overkomen is, je je ogen en oren nauwelijks kan geloven. Hetzelfde geldt overigens voor de beruchte drink- en eetgewoonten van de clerus.
Maar ook de priesters zelf voelen aan dat dit onderscheid niet aanvaardbaar is voor de publieke opinie. Zij letten erop dat zij hun persoonlijk leven zorgvuldig verborgen houden voor de gelovigen. Zo zal een priester wanneer hij alleen is in een kerk meestal niet knielen voor het tabernakel, terwijl hij nooit zal nalaten dat te doen wanneer er volk bij is. Zij vermijden om zich in het publiek te buiten te gaan aan eten of drank of zelfs aan allerlei onschuldige activiteiten zoals zwemmen of andere sporten beoefenen, zonnebaden, inkopen doen &c. Als scholier ben ik zo eens samen met de priester die instond voor het internaat naar een droogkuis gereden; daar aangekomen moest ik zijn grijs pak naar binnen brengen. Waarom deed hij dat niet zelf? Een priester deed zoiets niet, in zijn aanvoelen, blijkbaar. Het verheven beeld van de omzeggens volmaakte priester moet altijd en overal opgehouden worden, daar deed en doet men alles aan.
Het is dan ook ronduit belachelijk wanneer de kerk nu plots, wanneer zij geconfronteerd wordt met de ontmaskering van zo vele van haar priesters als seksuele misdadigers, wil afstappen van dat beeld van de voorbeeldige priester en aanvoert dat het ook maar mensen zijn. Dat kan niet, natuurlijk. Je kan niet eeuwenlang een beeld ophangen van de onberispelijke priester en daarvoor alles doen, werkelijk alles, zoals het bewust en systematisch verzwijgen en toedekken van al hun onvermijdelijke fouten om dan, wanneer je niet meer anders kan, te pleiten voor begrip en vergiffenis. Dat is onaanvaardbaar, de mensen voelen zich belogen en bedrogen. Het is merkwaardig dat Léonard en Ratzinger en nog anderen binnen de kerk dat niet aanvoelen. Zij houden zich enerzijds nog steeds aan het nu stilaan totaal ongeloofwaardig ideaalbeeld van de paus, de bisschop en de priester. Ze weigeren in te zien dat het inderdaad allemaal slechts mensen zijn en ze als zodanig te behandelen. De paus is nog steeds onfeilbaar en een aangeklede hansworst, de bisschop is nog steeds een feodale vorst in zijn bisdom. Ze zetten zichzelf nog altijd op een troon, letterlijk en figuurlijk en beseffen niet dat men op een troon nooit veilig zit. Vroeg of laat moet zelfs de meest verheven persoon ook zijn behoefte doen, ook de paus laat al eens een onwelriekende wind, ook een bisschop misbruikt zijn neefje.
Het seksueel misbruik in de kerk staat nu volop in het centrum van de belangstelling. Een neveneffect daarvan is dat men nu ook, zij het onwillig, begint toe te geven dat het voorkomt in alle domeinen van de maatschappij, in de eerste plaats inderdaad binnen de gezinnen, maar ook in de sport, in de jeugdbewegingen, op de werkvloer, in het onderwijs, in de zorgverlening en ga zo maar door.
De mens is een seksueel wezen, op elk ogenblik van zijn bestaan. Die seksualiteit kan de meest vreemde vormen aannemen, bij iedereen, ook bij mensen van wie je het nooit had verwacht. Het zou goed zijn dat men, zoals destijds (in 1948 en 1953 al!) de Kinsey Rapporten dat onvolmaakt deden, de menselijke seksualiteit en de beleving ervan grondig zou onderzoeken, zonder taboes of hypocrisie. De tijd is nu wel gekomen dat we, bevrijd van de verfoeilijke en nefaste klerikale blinde vlek, in kaart brengen wat wij doen op seksueel gebied en dat we daaruit onze conclusies trekken en niet uit wat een instelling als de kerk zegt dat ze zouden moeten zijn. Begrijp me niet verkeerd, ik zeg niet dat alles wat is ook goed is of moet toegelaten worden. Maar wij moeten de moed hebben om onze menselijke seksuele praktijk te bekijken zoals hij vandaag de dag is en voor elk van de aspecten ervan te bepalen hoe wij ermee wensen om te gaan.
Enkele voorbeelden.
Wanneer wij vaststellen, zoals we doen, dat kinderen in hun gezin bijna altijd of toch zeer vaak betrokken zijn in seksualiteit, onder elkaar maar ook met volwassenen, dan heeft het absoluut geen zin om dat te verzwijgen en om onze heilige verontwaardiging te bewaren voor de enkele gevallen die de openbaarheid halen.
Het celibaat binnen de katholieke kerk moet dringend en openlijk besproken worden, niet alleen binnen de kerk maar ook in de maatschappij en dus in de politiek. De inbreuken zijn immers zo talrijk, zo flagrant en de gevolgen ervan zo pijnlijk, dat men dat misdadig systeem niet langer in stand kan houden. Misschien is het huwelijk geen oplossing voor alle priesters, maar het celibaat is iets dat nergens goed voor is. Zoals een bevriende Leuvense hoogleraar in de Godgeleerdheid, priester en celibatair, me ooit zei: seksualiteit is een mensenrecht dat men niemand mag onthouden. Juist.
Wanneer wij vaststellen dat binnen een maatschappij waarin het monogame huwelijk de norm is, mannen volgens een recente studie gemiddeld 31 seksuele partners hebben gedurende hun leven en vrouwen ongeveer acht (wat een meer waarschijnlijk cijfer is dan de wellicht zelfoverschattende 31), dan moeten we vragen stellen bij onze definitie en tevens bij de praktijk van het monogame huwelijk. Zou het niet beter zijn dat we openlijk toegeven dat we niet zo trouw zijn als we pretenderen of beloven? Zou het monogame huwelijk niet eerlijker zijn en wellicht minder kwetsbaar, wanneer de partners zich zouden realiseren dat hun seksualiteit zich niet zal of moet beperken tot hun vaste partner? Wanneer het huwelijk minder een gevangenis is, kan het als maatschappelijk model misschien sterker worden en zullen er misschien minder echtscheidingen zijn en dus minder maatschappelijk nefaste gevolgen daarvan.
In ons land is homoseksualiteit volledig bespreekbaar in brede lagen van de bevolking. De rechten van homos zijn nu bijna identiek met die van heteros. Maar wij moeten ons realiseren dat dit een zeer recente evolutie is, dat die rechten afgedwongen zijn door een minderheid van strijdbare activisten, meestal uit vrijzinnige middens. Er zijn krachten aanwezig in de maatschappij, onder meer de katholieke kerk, maar ook andere godsdiensten en organisaties en bewegingen die, indien ze dat zouden kunnen, de klok onmiddellijk zouden terugdraaien. In de meeste landen hebben homos helemaal geen rechten, homoseksualiteit is in de meeste landen van de wereld strafbaar, soms zelfs met de dood.
Iedereen kent de rosse buurten in onze steden en de huizen van plezier langs onze wegen. Onze reclamekranten staan vol met de meest expliciete annonces voor alle denkbare en zelfs enkele ondenkbare vormen van seks. Op het internet is op seksueel gebied alles, werkelijk alles en iedereen te zien en te koop. Niemand geeft het toe, maar porno op internet wordt zeer intens bekeken, door iedereen. In onze bioscopen en theaters is geen enkel seksueel taboe nog houdbaar. Op dvd zijn de meest rauwe seksuele taferelen te bewonderen. Er zijn seksblaadjes en zelfs kranten die het bloot tot het uiterste laten zien. Er zijn reisbureaus die zich specialiseren in seksreizen voor alle smaken, ook de meest smakeloze. Er zijn dating sites waar iedereen wel aan zijn trekken komt. Elke kabelmaatschappij biedt sekskanalen aan, soms gratis, meestal voor een symbolische vergoeding. In de helft van de gezinnen kijken de partners samen naar pornofilms. Seks is een industrie. Volgens Forbes is de seksindustrie wereldwijd goed voor een omzet van 40 miljard euro, maar volgens andere bronnen is die in Japan alleen al goed voor 20 miljard euro. Vele miljoenen mensen zijn gedurende een groot deel van hun leven intensief met seks bezig op alle mogelijke manieren. Is het niet stilaan tijd dat we dat ook toegeven?
Laten we erover praten, open en bloot en laten we samen afspreken wat we toelaten en wat we verbieden en dus bestraffen. Daarbij moeten we vetrekken van een objectieve inventaris van wat we werkelijk doen, wat dat ook is, in de mate dat zulks mogelijk is. Vervolgens moeten we die praktijken toetsen aan onze wetgeving, maar vooral aan de principes die vervat zijn in de universele en de Europese verklaringen van de rechten van de mens. We moeten zoveel als mogelijk elk gedooggedrag vermijden. Het is voor een beschaafde maatschappij niet normaal dat men de uitbuiting van mensen streng veroordeelt, maar niets doet aan de publieke prostitutie, die grotendeels in handen is van de georganiseerde misdaad.
We zijn ondertussen ver afgedwaald van de aanleiding van deze bijdrage, de handtastelijkheden van kanunnik Houtart, veertig jaar geleden. Als we die (hopelijk eenmalige) episode vergelijken met wat mensen op seksueel gebied zoal met elkaar doen, dan lijkt het wel een futiliteit, ook als men die ene misstap vergelijkt met wat de man betekend heeft voor de maatschappij. Zijn eigen Centre Tricontinental heeft hem meteen uitgespuwd, wellicht beducht voor de weerslag op hun reputatie. Ik aarzel, veel meer dan in het geval Van Gheluwe, om deze man af te doen als een ordinaire misdadiger, om hem te herleiden tot enkele feiten in het geheel van zijn leven, tenzij er meer aan het licht komt natuurlijk. Als we naar zijn publiek leven kijken, hebben zijn oversten destijds geen gelijk gehad om de zaak stil te houden, omwille van de relatief geringe ernst van de feiten, en de man weg te halen uit de pastorale praktijk en naar de universiteit te sturen, waar hij inderdaad een merkwaardige carrière heeft opgebouwd en voor veel mensen een bewonderenswaardig voorbeeld is geweest?
Ik meen van niet. Men had klacht moeten neerleggen bij het gerecht, zodat de feiten officieel bekend werden. Wellicht zou de klacht geseponeerd zijn of de bestraffing uiterst licht, gezien de omstandigheden, maar het zou een zeer duidelijk signaal geweest zijn voor alle betrokkenen. Nu was het precies alsof er niets gebeurd was en dat is niet goed, niet voor de dader, niet voor het slachtoffer, niet voor de familie, niet voor de maatschappij en ook niet voor de kerk. Men kan dergelijke feiten niet ongestraft verzwijgen. Wellicht zou zijn loopbaan er dan anders uitgezien hebben, maar dat is dan maar zo. Nu blijven we achter met een zeer wrang gevoel.
Ik heb altijd opgekeken naar le Chanoine Houtart, ook al was ik het niet altijd eens met zijn opvattingen. Hij was voor mij en voor vele anderen de eenzame eigenzinnige maar eerlijke sociale dissident binnen het kerkelijk systeem. Nu blijkt dat ook hij maar een mens is en dat hij fouten heeft begaan, zoals wij allemaal in mindere of meerdere mate.
Aan ons om een zeer moeilijke afweging te maken.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
26-12-2010
het einde van het Belgisch compromis
In zijn kerstboodschap heeft Albert II van België, de man zonder eigenschappen en zelfs zonder familienaam, het gehad over compromissen. Hij verwees daarbij handig naar het Belgisch voorzitterschap van de zogenaamde Europese Unie, dat los-vast verband van de 27 wel zeer verschillende staten in het oude Europa. Door onze handigheid om compromissen te bewerkstelligen zijn wij erin geslaagd om op allerlei belangrijke punten grote vooruitgang te maken in de eenheid en eenvormigheid van de Unie. Wij Belgen zijn de grote verzoeners van tegengestelde standpunten en van opposanten en erfvijanden. Wij zijn dat omdat wij sinds het ontstaan van de Belgische staat, dat onmogelijk amalgaam van tegengestelde standpunten, opposanten en erfvijanden, niet veel anders gedaan hebben dan compromissen sluiten. Wij hebben er zelfs een naam voor uitgevonden: het eervol compromis. Maar het is ook een scheldwoord: een Belgisch compromis, een vergelijk waarmee niemand gelukkig is, waarin geen van beide partijen zijn eigen standpunten nog herkent, een smerig compromis, een nederlaag, een verraad aan de eigen rechten van ons volk.
Laten we even teruggaan in de tijd en de geschiedenis van de taal. Bij een geleerd woord als compromis is de oorsprong altijd een vreemde taal, het Frans in dit geval en vooral het Latijn. Daar vinden we de twee delen: cum en promittere, letterlijk samen beloven. De oorspronkelijke betekenis, in het klassiek Latijn, het middeleeuws Latijn en in het Frans, is deze: twee tegenstanders beloven samen om zich te onderwerpen aan het oordeel van een derde, aan een onbevooroordeelde en door beide partijen aanvaarde arbiter, om een geschil tussen hen beiden op te lossen dat ze onder elkaar niet vreedzaam geregeld krijgen.
Maar in die ogenschijnlijk ideale regeling ligt een gevaar besloten: als men niet onderling tot een vergelijk is gekomen, is de kans reëel dat het gaat om twee onverzoenlijke standpunten. Wanneer twee vorsten aanspraak maken op hetzelfde gebied en niet bereid zijn om de soevereiniteit van de andere te erkennen, dan is de kans groot dat elke regeling die een arbiter voorstelt, zal ervaren worden als een teleurstellende nederlaag, of toch als minder dan een overwinning, zeker door één van de betrokkenen, maar meer dan waarschijnlijk door beide partijen. In ons voorbeeld: als de arbiter, in de middeleeuwen en ook nog later traditioneel de paus, het gebied toewijst aan één van beiden, zal de andere veel moeite hebben om zich te onderwerpen aan die beslissing, om zijn gezamenlijke belofte, zijn compromis, gestand te doen.
Dat is inderdaad wat we voortdurend hebben gezien in de geschiedenis. Maar ook wanneer de bemiddelaar een tussenoplossing voorstelt, bijvoorbeeld de verdeling van het gebied, omdat hij geen gerechtvaardigde beslissing kan of wil nemen over de rechten van de twee partijen, is een vreedzame oplossing niet waarschijnlijk. Beide partijen hadden immers gehoopt helemaal gelijk te krijgen en kunnen derhalve maar moeilijk vrede nemen met de helft van het gelijk.
Al heel snel heeft het woord compromis daarom naast de gewone betekenis van afspraak, overlegde overeenkomst een pejoratieve, negatieve bijbetekenis gekregen: een slecht, onbevredigend compromis. Daaruit is een nog meer afwijzende betekenis ontstaan: een compromis is een bedreiging voor een persoon, in zijn rechten, zijn eer, zijn bestaan. Vandaar ons werkwoord compromitteren, zoals in een compromitterende brief of compromitterende omstandigheden, of: de kansen op een goede afloop werden gecompromitteerd door de oorlogszuchtige verklaringen van beide partijen. Compromitteren betekent dan gewoon in gevaar brengen.
In het Engels is een compromise in het medisch taalgebruik het totaal uitvallen van iets; ik citeer een zin die ik onlangs las bij A. Damasio, waarover later meer: In coma and vegetative states the compromise [of consciousness] is radical, akin to a sledgehammer applied pointedly and unkindly to a brain territory. Ik vertaal: Bij coma en voortleven als een plant is de destructie van het bewustzijn radicaal, te vergelijken met een voorhamer die gericht en boosaardig op een deel van het brein wordt losgelaten.
In ons taalgebruik, en daarmee bedoel ik zowel het Nederlands als andere Europese talen, zien we duidelijk de twee kanten van de medaille, het positieve van een compromis en het negatieve. Het valt me op dat het negatieve het duidelijkst uit de verf komt. We gebruiken de term compromis nog maar zelden in gunstige zin: niemand is echt gelukkig met een compromis. Daarop is er een uitzondering, zoals op elke regel. Er zijn mensen die er een handje van weg hebben om onrechtmatige eisen te stellen, daaraan vast te houden door dik en door dun, klaarblijkelijk in de hoop op een compromis, waarbij ze ten minste een deel bekomen van wat ze zo onterecht opeisten. Voor hen is al wat ze op die manier verkrijgen of behouden volle winst, want ze weten heel goed dat ze in feite helemaal geen rechten kunnen laten gelden, dat ze geen been hebben om op te staan. Ze maken misbruik van de compromisbereidheid van de tegenstander, van zijn of haar afkeer van lange en verhitte discussies of van geweld. Hun regel is: als je maar lang en hevig genoeg aandringt en volhoudt, dan bekom je altijd wel iets. Op de duur gaan ze zelf nog in hun verzonnen rechten geloven, het wordt een mythe, een eeuwenoud erfgoed, zoals het Beloofde Land, of het Lebensraum van de Nazis, of allerlei corridors die landen voor zich opeisten en nog opeisen, of pariteiten die geen grond hebben in de realiteit.
Wie enigszins vertrouwd is met de situatie in België, of met mijn Kroniek, weet waar ik naartoe wil. De koning verwijst terecht naar de myriade aan compromissen die de geschiedenis van België kenmerken. Het ontstaan zelf van dit on-landje was een internationaal compromis tussen de overwinnaars van Napoleon: Nederland, Engeland en Duitsland, die een fysieke buffer wouden tussen tegen het ambitieuze en revolutionaire Frankrijk. Dat werd het helaas kortstondige Koninkrijk der Nederlanden, dat in 1830 dan weer aanleiding gaf tot een opstand van de Franssprekende bourgeoisie en de oprichting van een onmogelijk, onooglijk landje aan de zee, met twee zeer verschillende landsdelen die vrijwel niets met elkaar gemeen hadden, historisch, taalkundig, cultureel of religieus. Sindsdien hebben wij geleefd van het ene politiek compromis naar het andere. Nooit ofte nimmer hebben wij een homogene regering gehad die alle Belgen vertegenwoordigde. Nooit hebben wij het gevoel gehad dat het landsbestuur, de koning, het parlement, het gerecht echt nationaal waren: wij ervoeren ze als een nieuwe versie van de eindeloze reeks van feodale en adellijke vreemde bezetters die onze streken veroverden, erfden of verkwanselden zoals het hen het best uitkwam. Patriottisme is een scheldwoord in België en zeker in Vlaanderen. Wij voelen ons niet thuis in dit land dat enkel met smerige, vernederende compromissen in stand gehouden wordt, en enkel kunstmatig in leven gehouden.
De koning vergist zich, nog maar eens. Belgische compromissen zijn geen kunst, maar een kwaal. Onze geschiedenis is een opeenstapeling van onrechtmatige eisen en voorrechten van een kleine groep Franstalige politici en kapitaalkrachtige baronnen, die de democratische rechten van de Vlamingen hebben miskend in steeds nieuwe zogenaamde compromissen, tussenoplossingen die er helemaal geen waren, omdat ze uitgingen van valse veronderstellingen, enkel gesteund op de hebzucht en de machtswellust van die zogenaamde elite.
Melior est conditio possidentis, zegt het adagium, of in het Engels: possession is nine-tenths of the law. Wie rijk is, wie in het bezit is van een goed, die heeft het beste vertrekpunt, die is in de meest voordelige situatie, die heeft de wet aan zijn kant, hoe men dat goed ook verkregen heeft en wat de werkelijke rechten ook zijn die men erop heeft.
Men moet goed voor ogen houden dat de Franstalige bourgeoisie het in onze onzalige geschiedenis altijd al voor het zeggen heeft gehad en dat is vandaag nog grotendeels zo. Maar er zijn daarnaast in België twee nieuwe maar onderling zeer verschillende, ja tegengestelde machtsconcentraties ontstaan. De ene is Vlaanderen, dat zich als autonome landstreek stilaan is beginnen losmaken van de Franstalige centralistische bevoogding en zich ontwikkelt als een democratisch bestel, gebaseerd op een gematigd liberale markteconomie. De andere is de socialistische partij in Wallonië, die zich ontwikkeld heeft uit het arbeidersverzet van de 19de eeuw en die zich een eigen politiek en sociaal machtsapparaat heeft opgebouwd bezuiden de taalgrens, gesteund op corporatisme, cliëntelisme en een vernederende, verslavende afhankelijkheid van subsidies, toelagen en uitkeringen door de centrale staat.
Dat zijn, in zeer grote lijnen, de drie partijen in België: Vlaanderen, Wallonië en Brussel.
Vlaanderen is vertrokken van de slechtste situatie: arm Vlaanderen bezat niets, was economisch totaal verpauperd, cultureel totaal verfranst en lag intellectueel onder de knoet van een machtige en volksvreemde kerk. De Vlaamse strijd voor autonomie moest op alle fronten gestreden: voor de eigen taal, eigen instellingen, een eigen economie en voor een intellectuele bevrijding uit de klerikale theocratie. Die strijd ging aanvankelijk tegen Franstalige overheersers en is grotendeels gewonnen.
Maar er is een nieuwe vijand opgedoken: socialistisch Wallonië, dat zich een uitzonderlijke bevoorrechte politieke positie heeft verworven in de Belgische staat die op geen enkele manier in verhouding staat tegen het bevolkingsaantal (er zijn twee Vlamingen voor elke Waal), het aandeel in het bruto nationaal product of wat dan ook. Wallonië plundert daardoor de nationale schatkist, Vlaanderen vult die bodemloze put. Wallonië stelt zich in België op als een evenwaardige partner van Vlaanderen, zonder het op enige wijze te zijn. Zij hebben hun politieke pariteit vastgelegd in duizenden wettelijke compromissen, met grendels die onmogelijk te doorbreken zijn door de Vlaamse meerderheid. Hun onterechte bevoordeling zit gebetonneerd in onze grondwet en in de perfide akkoorden, de compromissen die de Vlamingen hebben gesloten in allerlei kastelen en paleizen.
Melior est conditio possidentis, letterlijk: de positie van de bezitter is de beste. Wij kunnen de Walen hun onrechtmatige bevoordeling niet afnemen, wat we ook proberen, behalve geweld. Wij moeten vechten voor elke morzel gronds. De Franstaligen palmden het oorspronkelijk Vlaamse Brussel in en vervolgens ook de Vlaamse rand en wij staan erbij en kijken ernaar. En ook: Possession is nine-tenths of the law: als je iets bezit, dan moet er al veel gebeuren voor je dat kwijtgeraakt, want de wetten worden geschreven door de bezitters, de eigenaars, niet door de misdeelden, de eisende partijen.
Wij Vlamingen haten de Belgische compromissen terecht hartsgrondig. Wij eisen niet meer op dan ons grondwettelijk erfdeel, ons democratisch recht op zelfbeschikking, maar wij slagen er niet in om dat zelfs maar gedeeltelijk te realiseren omdat de possidentes, de possessors, weigeren om wat ze van ons gestolen hebben, terug te geven. In elke discussie eisen zij het compromis op, waarbij zij wel iets afgeven, maar ook iets behouden, liefst zoveel mogelijk, natuurlijk, ook al hebben ze er helemaal geen recht op, gewoon omdat ze het nu eenmaal bezitten en het niet willen afgeven.
Een klein, maar acuut voorbeeld. Brussel-Halle-Vilvoorde. De hoogste wetinstanties van het land hebben beslist dat dat kiesarrondissement moet gesplitst worden, dat de huidige regeling in strijd is met de grondwet zelf. Maar die beslissing is onuitvoerbaar, omdat de Franstaligen dat gewoon weigeren en zij het parlement verlammen met alle mogelijke grendels, alarmbellen, belangenconflicten en beroepsprocedures. Voor de uitvoering van die wettelijke en wettige beslissing vragen de Franstaligen een tegemoetkoming, een quid pro quo, voor wat hoort wat, zij zijn bereid een stap te zetten, maar wij moeten dat ook doen, wij moeten met andere woorden bereid zijn om een compromis te sluiten, om vrede te nemen met minder dan ons volledig recht, ons onverdeeld gelijk. Dat is waartoe de koning de Vlaamse onderhandelaars oproept.
Tot nog toe is het de Franstaligen steeds gelukt. De Vlamingen hebben belangrijke stappen vooruit gezet op weg naar de ontvoogding en de volledige autonomie, maar het zijn altijd compromissen geweest, we hebben altijd een prijs moeten betalen voor onze overwinningen, meestal letterlijk, onder de vorm van weer nieuwe en blijvende overdreven financiële voordelen voor de Franstaligen, geld waarop ze helemaal geen recht hebben, dat ze alleen kunnen afdwingen omdat wij ons recht opeisen. Hun tactiek was steeds: wij zijn vragende partij voor niets, het zijn de Vlamingen die altijd maar met nieuwe eisen afkomen. Goed, wij Franstaligen willen daarover onderhandelen, maar zoals het bij een bemiddeling in een onverdeeldheid steeds gaat, moeten beide partijen bereid zijn om toe te geven, anders is er geen oplossing. En zo houden zij altijd meer over dan hen toekomst en moeten wij altijd de duimen leggen. Belgische compromissen zijn altijd goed voor dezelfde partij en altijd nefast voor de andere, die nota bene de overgrote meerderheid uitmaken.
Vandaag zijn de Vlamingen zo zelfbewust, dat ze dat spelletje niet meer willen meespelen. De Franstaligen mogen dan misschien wel historisch de beste positie hebben, maar als we nu praten, dan gaat het om recht en rechtvaardigheid, afgemeten aan objectieve criteria en verdeeld volgens eerlijke normen. Niet wat men ooit had is belangrijk, maar enkel datgene waarop men recht heeft. In elk volgend compromis zullen de Franstaligen moeten afgeven en de Vlamingen bij krijgen, precies omdat we niet vertrekken van een gelijke verdeling, maar van een onrechtvaardige historisch gegroeide ongelijkheid.
Ooit was het Frans de enige officiële taal in gans België, maar dat wil niet zeggen dat de Franstaligen vandaag in Vlaanderen het recht zouden hebben om zich uitsluitend in het Frans uit te drukken. De Franstaligen waren ooit inderdaad ook de intellectuele elite in België, maar die tijd is lang voorbij en er is dus geen reden om aan het Frans of de Franstaligen meer belang toe te kennen dan verantwoord wordt door de bevolkingsaantallen. Duits is ook een officiële taal van België, maar ziet men ergens Duitstalige bewegwijzering of straatnamen in Brussel? De Franstaligen zijn een minderheid in België, zijn vrijwel volledig afwezig in Vlaanderen. Dat zijn feiten, geen dromen.
Voor het eerst hebben we nu een politieke partij en een voorman die het Belgisch compromis afwijzen. Vlaanderen wil praten, maar over alles, over al onze rechten, op objectieve basis, niet op basis van verworven rechten. Er is dus geen sprake van dat wij met minder dan ons volledig recht vrede zullen nemen. Als wij 66% van de bevolking uitmaken, dan willen wij dat altijd en overal weerspiegeld zien: in het parlement, in de regering, in het bestuurlijk apparaat, bij het gerecht, in de begroting, overal. Dat is de kern van de democratie overal ter wereld. We willen minderheden beschermen, maar we doen niet aan positieve discriminatie: het is niet omdat er minder Walen zijn dat zij meer rechten moeten hebben. Maar vooral: wij willen volledige, integrale autonomie, wij willen geen Franstalige overheersing of zelfs invloed. Daarover wensen we niet te praten, geen compromissen te sluiten, daarop willen we geen toegevingen doen.
De koning vergist zich dus en de Franstaligen, de Walen en de Brusselaars, vergissen zich ook. De tijd van de compromissen is voorbij, voorgoed voorbij. Wij willen een opdeling van België, op basis van goede maar vooral eerlijke afspraken. Het eenvoudigst is een echte federatie, zoals in de grondwet staat: België bestaat uit gewesten en gemeenschappen en over wat zij gemeenschappelijk doen, daarover beslissen zij zelf. Het enig compromis dat wij nog willen overwegen, omwille van de historisch gegroeide ongelijkheid, betreft de uitvoeringstermijn: we begrijpen, met grote tegenzin, dat we niet alles onmiddellijk kunnen geregeld krijgen zoals het eigenlijk hoort. We willen dus praten over een stappenplan op relatief korte termijn, bijvoorbeeld vijf jaar, maar het uiteindelijke doel is duidelijk: de spoedige volledige autonomie van Vlaanderen, binnen België als het kan, maar dan zonder dat we daarvoor een prijs moeten betalen, zonder dat we daarvoor een zoveelste vernederend Belgisch compromis moeten sluiten, waarbij de Franstaligen zich in de handen wrijven en wij knarsetandend achterblijven, voor de zoveelste keer bedrogen.
In België zijn het steeds de Franstaligen, de rijken en de adel, inclusief het koningshuis die de kunst van het compromis hebben gecultiveerd, met slechts één doel voor ogen: het redden van het eigen hachje, het eigen particuliere voordeel, het behoud van een onrechtvaardige status quo, het verdedigen van onrechtmatig verworven rechten. Als we vandaag België zouden verdelen volgens objectieve, door internationale experts vastgestelde normen, dan zouden de Franstaligen in hun blootje staan en de Vlamingen hun stoutste dromen kunnen verwezenlijken. Het is hoog tijd dat we het gesprek anders voeren, met als enige leidraad de radicale democratie. Als Franstalig België daartoe niet bereid is, dan zal dit apenland ophouden te bestaan. Ik zal er geen traan om laten.
Categorie:samenleving Tags:politiek
24-12-2010
Mijn kerstverhaal: de langste nacht
De langste nacht
Ik heb Rianna leren kennen tijdens mijn eerste tour of duty in de Balkan, waar ons bataljon deel uitmaakte van de VN-vredesmacht, kort na de bombardementen op de hoofdstad en de feitelijke scheiding van het land. Ik was verbindingsofficier, het was mijn eerste buitenlandse missie, mijn eerste echte opdracht na mijn studies aan de militaire school en een stage van zes maand in de Verenigde Staten. Het was een verschrikking, toen. Overal waren de sporen nog vers van de vernielingen, die van de VN en die van de beide strijdende partijen, die elkaars dorpen uitgebrand hadden en elkaars wijken beschoten met mortieren. Vluchtelingen zochten hun heil en onderlinge bescherming in tijdelijke enclaves van Chets en Wrocks, kleine dorpen groeiden uit tot kampen en verdwenen dan wanneer een nieuwe golf van etnische zuivering moordend door de valleien raasde.
Rianna werkte toen in de keuken van onze legerplaats. Ze begon als afwasser en schoonmaakster, maar omdat ze vrij vlot Engels sprak, deden we al gauw een beroep op haar als vertaalster bij de inkopen voor de keuken. Zo is het gebleven, een informele regeling, een jonge poetsvrouw en keukenhulp die we meenamen als we groenten en fruit en bier en wijn gingen kopen in de stad of in een van de dorpen. Ze was vriendelijk en liet zich plagen door de soldaten, maar ze hield haar afstand als ze te aanhalig werden. s Avonds en tijdens de weekends kregen we haar niet te zien, alle pogingen om afspraakjes te maken liepen op niets uit.
Na zes maand zat onze missie erop, we werden afgelost en we kregen een rustige job in de kazerne, dicht bij huis. De soldaten trainden, de officieren hielden zich bezig, ik volgde een cursus, de tijd ging voorbij. Op het nieuws volgden we de toestand ginds, op een keer zagen we Rianna samen met een patrouille in B., waar wij destijds gelegerd waren. Blijkbaar was ze nu officieel vertaalster. Goed voor haar.
Anderhalf jaar later was het weer onze beurt. We baalden, want we hadden gehoopt thuis te zijn met de feesten, Sint-Niklaas, Kerstmis, Nieuwjaar. Maar de Fransen hadden daar eveneens op gerekend en zij vertrokken eind november, zogezegd omdat er griep was uitgebroken, ja, dat kenden we
Het was bitter koud toen we aankwamen voor onze tweede missie, het land was niet te herkennen onder het dikke pak sneeuw. De vorige keer was het een vakantie geweest, alle dagen zon, we zagen zo bruin als de inwoners. Nu was het constant 10 en meer onder nul. De toestand was gestabiliseerd, de Chets zaten nu in de hoofdstad en in de valleien, de Wrocks in de bergen en aan de kust, wij daar ergens tussenin. Rianna was inderdaad vertaalster, ze verdiende nu goed, ze droeg een soort uniform, maar zonder insignes en altijd met een veelkeurige sjaal zoals de vrouwen in de dorpen droegen. Ze verfde haar haren nu blond, een scherp contrast met haar nadrukkelijk zwarte wenkbrauwen.
Ik had nu meer contact met haar, als verbindingsofficier was ik voortdurend op haar aangewezen. We trokken vaak samen op, soms hele dagen. Zij vertaalde mijn vragen en dan de antwoorden, van de dorpelingen, de milities, de politici. Ze sprak rustig maar snel, zonder aarzelen, moest nooit naar woorden zoeken in het Engels of in haar moedertaal. Haar landgenoten leken haar te aanvaarden, maar het ging er altijd heel zakelijk aan toe, er werd niet gelachen, er werden geen grapjes of opmerkingen gemaakt. Soms merkte ik dat er spanningen waren, dan werd er scherp heen en weer gepraat, tussen de lippen, de ogen flonkerden, de gebaren werden heftig, niet alles wat ze onder elkaar zegden werd vertaald. Op een keer spuwde een dorpeling haar in de straat op de voeten en liep woedend weg. Ik wou tussenbeide komen, maar ze weerhield me met een wrevelig gebaar.
Laat maar, meneer.
En zo ging het, die eerste maand van de tweede missie. Kerstmis kwam naderbij en wij maakten ons klaar voor een gezellig feest. We mochten iemand uitnodigen en ik vroeg aan Rianna of ze wou komen.
Nee, meneer, wij vieren Kerstmis niet.
Dat verwonderde me: ik merkte dat overal in de hoofdstad kerstversiering aangebracht werd en ook in de dorpen was men druk bezig met de voorbereidingen van een viering, de kerkjes werden weer in orde gebracht, er waren kalkoenen te koop en brood in speciale vormen.
Ja, zei ze, in ons land vieren we Kerstmis, al altijd, maar wij niet, Elsbietta en ik vieren Kerstmis niet. Niet meer.
Daar liet ze het bij. Later vernam ik dat Elsbietta haar nichtje was, ongeveer haar leeftijd, die met haar samenwoonde op een kleine studio in een woonkazerne aan de rand van de hoofdstad. Er was ook een kind, een jongentje van twee, drie jaar, waar ze beurtelings op pasten. Niemand wist wie de moeder was, een vader werd niet vernoemd. Het kind was vlasblond en dat was vreemd, want Rianna en Elsbietta waren Chets, en die zijn allemaal zo zwart als de nacht, voor ze op vrij jonge leeftijd snel grijs en dan helemaal wit worden.
Op 21 december trok ik met Rianna naar de hoofdstad voor een conferentie met de milities. Het was geen gemakkelijke vergadering, er moesten beslissingen genomen worden over de ontruiming van enkele dorpen op de scheidingslijn tussen de twee deelgebieden, de discussies waren hevig en bitter. Rianna vertaalde soms minutenlang niets en als ik haar vragend aankeek schudde ze het hoofd meewarig. Op de lange terugweg begon ze plots te praten, aarzelend eerst. Dit was haar verhaal.
In haar jeugd begon het communisme stilaan af te brokkelen in het land. Het systeem draaide vierkant, de meest nodige dingen ontbraken soms maanden, zoals brood of toiletpapier. Op de televisie zag men hoe het er in het buitenland aan toe ging, de vanzelfsprekende luxe, de overvloed. De mannen die naar Duitsland uitweken, stuurden geld naar hun familie, veel geld en brachten hun wagens vol westerse goederen mee als ze op vakantie kwamen. Men geloofde de verhalen niet meer van de politieke commissarissen en de burgemeester. Voor het eerst kwamen ook de oude vetes weer naar voren. De kinderen die samen op school hadden gezeten, zochten nu het gezelschap op van hun soortgenoten, Chets bij Chets, Wrocks bij Wrocks.
Er waren wat incidenten. De ouderen verbraken de stilte over het verleden en vertelden over onrecht en verdrijving en moord, lang geleden en over de slag op het ijs van het meer en de Duitse ridders. En over de oorlogen, de soldaten die naar Frankrijk waren getrokken en nooit meer waren weergekeerd en ergens in de modder aan de Somme begraven lagen zonder een steen. Over de andere oorlog, toen de Wrocks met de zwarthemden heulden en de huizen van de Chets opeisten.
In de hoofdstad maakten de politici elke dag ruzie, het land werd onbestuurbaar, de rellen werden heviger, de milities talrijker, de wapens moderner en dodelijker, de oude uniformen en de rode vlaggen met de zwarte arend of de groene draak wapperden uitdagend aan de gebouwen.
De eerste vluchtelingenstromen kwamen op gang, kleine minderheden die weggepest werden en naar hun geloofsgenoten uitweken.
Op 21 maart, de dag dat in de dorpen de terugkeer van de zon werd gevierd, is een bende jonge mannen in donkere Wrock-uniformen tegen de avond het dorp van Rianna binnengevallen. Ze waren zwaar bewapend. Eerst vielen ze binnen in het café dat ook dienst deed als winkel. Ze joegen iedereen naar buiten en deden zich tegoed aan eten en drinken. Er werden liederen gezongen, oude liederen uit de bergen die vertelden van onrecht en vernedering en strijd en overwinning. Er werd in de lucht geschoten.
Later op de avond, toen het duister was gevallen, zijn ze de huizen binnengedrongen. Ze hebben de burgemeester vermoord en zijn vrouw en zijn oudste zoon die met een jachtgeweer op hen wou schieten. Het huis werd in brand gestoken. Dan gingen ze verder, op zoek naar de jonge vrouwen. Het was een lange nacht. Het dorp ontwaakte in de stank van half afgebrande huizen. De militie was verdwenen. Hier en daar vond men de doden, jonge mannen en ook ouderen, afgemaakt met een kogel in de nek of met messen. De vrouwen hielden zich verscholen, dagenlang. Graven werden gedolven, kruisen geplant.
De volgende maanden waren enkele vrouwen zwanger. Ook Rianna en Elsbietta, ze waren toen zeventien. Ze probeerden het verborgen te houden, maar als je zolang samenwoont, kan je dat niet verbergen voor je moeder. Er werd gefluisterd, er werd gejammerd. Later kwamen ook de mannen het te weten, de vaders, de broers. Elsbietta verloor haar kind toen ze zes maand ver was. De volgende dag vertrok haar broer naar het buitenland. Ze zou nooit meer kinderen krijgen.
Rianna weigerde. Haar moeder had haar gesmeekt om mee te gaan naar de vrouw van de bakker, die zou haar helpen. Haar vader sprak niet meer, voor hem bestond ze niet meer. Op een nacht kwam hij dronken thuis en sloeg haar, hoewel ze zich niet verzette, sloeg haar, zonder een woord te zeggen, met razernij in zijn blik en zijn sterke armen. Maar Rianna weigerde. Het was haar kind.
In het dorp was ze de enige. Ze werd overal nagekeken, uitgestoten. Men riep haar vreselijke dingen toe. Ze boog het hoofd en liep verder, haar handen gevouwen over haar gespannen buik.
Het werd herfst en winter en oorlog in het land. Er waren nu twee legers en nog meer milities en benden die elkaar bestookten. Niemand was nog veilig.
Ik zou bevallen tegen het eind van het jaar, zei Rianna. Mijn moeder had wat dingen klaar gezet in mijn kamertje, daar zou het gebeuren, zij zou me helpen, niemand anders. Maar het is zover niet gekomen. Op 21 december, de langste nacht, zijn ze gekomen. Niet uit de bergen, maar de Chetmilitie uit het dorp en de stad, de jongens die met haar op school hadden gezeten, de mannen die met haar vader kaartten. Ze hadden maar één doel, het huis van Rianna. Ze vielen binnen in het holst van de nacht, beukten de zware voordeur in en stormden de smalle trap op met hun zware laarzen. In het donker trokken ze haar van het bed en schopten haar. Toen ze klaar waren bleven ze nog even hijgend staan, vijf zes mannen in het kleine kamertje. Dan draaiden ze zich om en verdwenen in de nacht. Haar vader was nergens te bespeuren. Haar moeder kwam krijsend haar kamer binnen met water en doeken. Het was een lange nacht.
Maanden lang heeft haar moeder haar verzorgd. Haar vader was verdwenen. Stilaan werd ze beter. In de zomer vertrok ze naar de stad. Ze vond werk bij de soldaten. Voor hen was ze gewoon een jonge vrouw.
Wij vieren Kerstmis niet, meneer. Samen met Elsbietta zorg ik voor Josip. Die is door zijn ouders achtergelaten, we vonden hem op straat. Hij spreekt niet. Elsbietta ook niet. Ik ook niet, ik luister, ik vertaal wat de mannen zeggen. Ik heb zelf niets meer te zeggen. Zij kennen mijn verhaal, iedereen kent mijn verhaal en dat van de andere vrouwen. De vaders, de broers, de daders, de moeders. Ik ontmoet ze op straat en op de vergaderingen, ze kijken me aan en haten me, de Chets en de Wrocks, de mannen en de vrouwen. Ik luister, ik vertaal, ik heb het geld nodig voor Elsbietta en Josip, we eten, we slapen.
Laatst ontmoette ik een van de Wrocks die die nacht in de lente in mijn kamer kwamen. Hij vroeg naar het kind, hij wist niet van die andere nacht. Toen ik het hem vertelde weende hij. Ik niet, ik kan het niet.
Dank je voor je uitnodiging, maar nee, wij vieren geen Kerstmis. Misschien later, veel later, misschien Josip. Wij niet.
In het legerkamp hebben we Kerst gevierd met de manschappen. Het eten was voortreffelijk, er was een koortje met kinderen uit het dorp, de onderwijzeres speelde accordeon. We dronken de zware wijn uit de streek. Dan naar bed, de volgende dag was er patrouille om acht uur.
Eigenlijk heb ik helemaal geen zin om op mijn beurt nog maar eens stil te staan bij het seksueel misbruik in de kerk. Ik heb er al zo vaak over geschreven, lang voor de bisschop van Brugge gedwongen werd om tot bekentenissen over te gaan. Maar dezer dagen buigt een bijzondere parlementaire commissie zich over de zaak, met opmerkelijke getuigenissen door de bisschoppen en door de gepensioneerde Kardinaal Danneels. Ik zal het hier nu echter niet hebben over het seksueel misbruik zelf, maar over de plaats van de priester in de kerk. Wij horen immers voortdurend de de kerk niet verantwoordelijk is voor de daden van de bedienaars van haar eredienst. Danneels vergelijkt het met een gezin, waar er wel een vader is die een zeker gezag heeft, maar waar anderzijds de (volwassen) gezinsleden zelf verantwoordelijk zijn voor hun daden. Een vader kan niet gerechtelijk vervolgd worden voor een misdaad die een van zijn zonen heeft begaan; hij is niet verplicht om eventuele schade te vergoeden, ook niet als de zoon niet in staat is om dat zelf te doen. Dat geldt ook voor verkeersovertredingen en allerlei andere boetes en straffen.
Ik weet niet of dat ook zo is voor minderjarige kinderen, maar dat doet hier niet ter zake, de priesters in de vergelijking zijn allen volwassenen.
Dat is de strategie van de kerk: wie als priester misdaden pleegt, moet gestraft worden zoals alle andere misdadigers en daarmee is de kous af. De kerk is niet verantwoordelijk en kan niet aansprakelijk gesteld worden. Het is een sterk argument en wie het tegendeel wil bewijzen, zal met ernstige tegenargumenten voor de dag moeten komen. Maar ons aanvoelen is anders.
Wij zijn opgegroeid in een maatschappij waarin de kerk een verpletterend dominante rol speelde, nog meer zo dan wat wij nu zien in de meest fundamentalistische moslimlanden. Niemand van ons heeft er toen ooit één ogenblik aan getwijfeld dat de kerk, als instituut, alles in handen had en dat er een rigoureuze kerkelijke hiërarchie was, waarin geen spoor was van democratische inspraak, van medebeheer, zelfs niet van recht op verdediging. De kerk was een dictatuur en is dat als instituut nog steeds. Ik heb Godfried Danneels zelf horen zeggen, niet een keer maar herhaaldelijk, dat de bisschop wel luistert maar dat hij ook beslist. Er is een bisschoppelijke macht en die is niet gering. Ze is ook onaantastbaar: een bisschop hoeft aan niemand verantwoording af te leggen. Een priester die iets had uitgespookt, kon zich verwachten aan een preek en vervolgens meestal ook aan een straf, gewoonlijk een overplaatsing naar een plaats of een functie die door de priester in kwestie zeker niet als een beloning ervaren werd.
Anderzijds was het wel zo dat in de praktijk de priesters grotendeels de vrije hand hadden. Wie zich hield aan de uiterlijke regels, wie geen scandalum veroorzaakte, wie zichzelf of de kerk niet in opspraak of in verlegenheid bracht, die had vrij spel. De controle van de clerus is altijd al een zeer bedenkelijke zaak geweest, van in de vroege middeleeuwen al, met de missi dominici, de controleurs van het wereldlijke en het geestelijke gezag. Tot op onze dagen zijn de (bijna) jaarlijkse bezoeken van de bisschop of zijn vertegenwoordiger aan de parochies veeleer een formaliteit, een oppervlakkige controle van de boeken, van de rekeningen, van de statistieken over de sacramenten, het kerkbezoek enzovoort, gevolgd door een royaal bevloeide feestmaaltijd, waarbij de pastoors zich uitputten om de bisschop of de vicaris ten overvloede te overstelpen met de fijnste gerechten en de oudste grote wijnen.
Er was een hiërarchie, ja, maar een formele en uiterlijke, die berustte op een gezag dat alleen in uitzonderlijke gevallen moest uitgeoefend worden. Elke ondergeschikte wist dat hij conflicten moest vermijden: men mocht zijn oversten niet in verlegenheid brengen, men mocht hen niet uitdagen of hen dwingen om op te treden, om hun verantwoordelijkheid op te nemen, om hun gezag te laten gelden. De oversten van hun kant waren gedwongen om veel door de vingers te zien, omdat ze wisten dat ze hun bijna ceremonieel gezag niet echt konden afdwingen. De kerk als instituut heeft wel een intern reglement, het kerkelijk recht, dat officieel binnen de kerk als wet geldt, maar met dat kerkelijk recht kan je alle kanten uit, je kan, zoals met het burgerlijk recht, zowel wit als zwart aantonen, zowel schuld als onschuld bewijzen. En veel beslissingen werden genomen op grond van het autonoom en onaanvechtbaar gezag dat men had, wat het kerkelijk recht ook zei: tegen een beslissing van de bisschop is er geen beroep mogelijk. Het kerkelijk recht heeft niets te maken met het burgerlijk recht, een priester die zich benadeeld voelde, kon daarmee nergens terecht. Anderzijds kon elke priester zich binnen het hem toegewezen domein gedragen als de hoogste gezagsdrager, die alleen aan God verantwoording verschuldigd was.
Zo ging het en zo gaat het. Enerzijds regelt de kerk alles zelf: wie zich gedraagt, laat men met rust en beloont men met promotie. Wie in opspraak komt, bestraft men, maar volgens het kerkelijk recht: men houdt de problemen in de familie, men hangt de vuile was niet uit, dat is een hoogheilig kerkelijk principe. Men regelt de zaken van God binnen de kerk. Wie tot het instituut behoort, onderwerpt zich blindelings aan het gezag en de rechtspraak van de kerk. De burgerlijke maatschappij heeft geen zeggingsmacht over de kerk. Je kan het gerust vergelijken met het leger, vroeger: binnen de krijgsmacht sprak enkel de krijgsraad recht. Een soldaat die een moord had gepleegd, kwam niet voor de burgerlijke rechtbanken maar werd vervolgd en veroordeeld (of niet) binnen dat instituut.
Op die manier is het mogelijk geweest dat priesters en religieuzen zich gedurende eeuwen hebben schuldig gemaakt aan allerlei vergrijpen, niet alleen seksuele. Zij beheerden zeer aanzienlijke wereldse goederen, landerijen, gebouwen, scholen, boerderijen, brouwerijen, weeshuizen, klinieken, moederhuizen, ouderlingentehuizen, kloosters, ontelbare christelijke en caritatieve organisaties en verenigingen, en zij deden dat en bon père de famille, als goede huisvaders, dat wil zeggen autocratisch en zonder tegenspraak te dulden en zonder aan iemand verantwoording schuldig te zijn, zolang men het niet te bont maakte. Dat betekent dat zij een vrijgeleide hadden voor alle mogelijke misbruiken. De gelegenheid maakt de dief. Een instituut dat op die manier te werk gaat, trekt allerlei soorten van mensen aan, en niet alleen de beste. Ik heb in mijn jeugd priester-opvoeders gekend in het college die regelrechte sadisten waren en die zich uitleefden in het vernederen en pesten van de leerlingen, het liefst de meest verstandige en rebelse natuurlijk, zij die hun gezag in vraag durfden te stellen.
Men hoeft geen papenvreter te zijn om te erkennen dat er veel fout is gegaan in het kerkinstituut. Het probleem is echter dat de kerk alle misdaden, ook de meest verschrikkelijke, binnen de kerk oploste. Nooit werd iemand aan de burgerlijke rechtspraak overgeleverd, tenzij het werkelijk niet anders kon, zoals bij moord, en dan nog enkel in flagrante delicto. Het aantal priesters dat ooit door een burgerlijke rechtbank werd vervolgd en veroordeeld is wellicht verwaarloosbaar. Het kan nochtans niet anders of er waren onder de priesters ten minste evenveel wetsovertreders als bij de rest van de bevolking.
Ik zeg: ten minste, want, zoals ik zei: de gelegenheid maakt de dief en je moet de kat niet bij de melk zetten. Binnen de kerk konden mensen met kwaadaardige bedoelingen ongestraft hun ding doen en dat wisten ze zeer goed. Homos en pedofielen hebben altijd al de weg naar kerkelijke scholen en opvoedingsinstituten gevonden. Begrijp me niet verkeerd: homoseksuele seks is evident geen misdaad op zich, zolang het gaat om handelingen tussen instemmende volwassenen, maar daar wringt het schoentje: het ging en gaat om seksueel misbruik van minderjarige kinderen en jongeren.
Ik vermeld hier nadrukkelijk homofiele priesters en religieuzen omdat ik ervan overtuigd ben dat velen van hen geen pedofielen waren. Pedofielen zijn vooral belust op prepuberale kinderen. Het beeld dat wij hebben van de priester als seksueel hongerige persoon, op ontelbare feiten gestoeld, is niet dat van de veeleer tedere pedofiel, maar van het dominante homoseksuele roofdier, op zoek naar gewillige of minder gewillige partners, geen weerloze kinderen maar seksueel actieve beïnvloedbare en geïntimideerde pubers die aan hun gezag waren onderworpen, die zich niet konden verzetten en die hun mond moesten houden. Er heerste binnen de katholieke kerk en vooral in scholen, weeshuizen en instellingen voor personen met een mentale handicap een ware cultuur of liever een pest, een terreur van seksueel misbruik. Dat was algemeen geweten, evident bij de daders en bij de slachtoffers, maar ook bij de oversten en bij de ouders van de kinderen. Er waren gewoon teveel gevallen om het te negeren. Voortdurend moest men overtreders overplaatsen, moesten er ouders gepaaid worden, moesten er kinderen het zwijgen opgelegd worden of weggezonden of weggepest. Maar nooit, nooit kwam het burgerlijke recht tussenbeide, tenzij in zeer uitzonderlijke en flagrante gevallen.
En dat heeft ervoor gezorgd dat er tussen de enorme aantallen van geestelijken en religieuzen in Vlaanderen in de 19de en 20ste eeuw, zoveel mensen waren die daar een veilige haven hebben gezocht en gevonden, waar ze hun lusten ongestraft konden botvieren. Zelfs als ze ontdekt werden, wachtte hen geen veroordeling, maar ten hoogste een eindeloze reeks overplaatsingen en vernederende benoemingen op steeds minder aantrekkelijke posten, maar waar ze nog altijd even ongestraft konden toeslaan. De bisschoppen en oversten wisten immers maar al te goed dat er geen genezing mogelijk is voor homofilie of pedofilie. Als je van de verkeerde soort was, dan bleef dat zo en men kon ten hoogste proberen om de schade te beperken en het schandaal te vermijden. Nooit is een priester weggestuurd omdat hij homoseksueel was. In tegendeel: homoseksuelen die hun seksuele activiteiten binnen de perken hielden en niet in opsprak kwamen, konden rekenen op de steun van hun homofiele vrienden hogerop. Bisschop Van Gheluwe is daarvan een overtuigend voorbeeld. Onder zijn bewind konden homofiele priesters rekenen op zijn discretie. Het is algemeen bekend, vooral uit processen in de Verenigde Staten en in Ierland, dat er dergelijke homoseksuele netwerken bestaan hebben en bestaan in de katholieke kerk en dat hogere en lagere oversten daarin een perfide rol hebben gespeeld.
Het is pas rond 1970, toen de zogenaamde seksuele revolutie doorbrak, dat seksualiteit binnen de kerk ter sprake kwam. Er was een massale uittocht van priesters en die had alles te maken met seksualiteit en vrijwel niets met ideologisch of theologische standpunten, tenzij morele, en die hadden dan weer te maken met seksualiteit, zoals het gebruik van voorbehoedsmiddelen, abortus, echtscheiding en celibaat. Maar ook toen bleef het homoseksueel misbruik door bedienaars van de eredienst buiten schot. Op het verleden wou men niet terugkeren en door de uittocht van priesters en religieuzen was er plots een grote afname van het seksueel misbruik, al bleef het in individuele gevallen voortduren, door de overgebleven oude en door nieuwe overtreders. In de Noord-Amerikaanse seminaries waren er vanaf 1980-1990 vrijwel nog uitsluitend homofiele kandidaten. Die konden voor hun seksueel actief leven eventueel bij elkaar terecht, maar de kerk bleef hen, zonder enige begeleiding, plaatsen in omgevingen waar ze in frequent en zelfs intiem contact kwamen met kinderen en jongeren. De gevolgen bleven niet uit.
Vandaag wordt het debat gevoerd, of is het een oorlog, tussen de kerk en de christelijke zuil enerzijds en de burgerlijke maatschappij over het statuut van de kerk. Men stelt nu terecht alles in vraag. Men lacht het kerkelijk recht weg als een farce of verwerpt het als een onaanvaardbare inbreuk op het algemeen recht. Men stelt de kerk voor de keuze: ofwel is zij onderworpen aan de democratische principes van de maatschappij en dan gelden voor haar alle regels van die samenleving, ook op juridisch vlak; ofwel is dat niet zo en dan is het een sekte, niet meer en niet min. Er is geen tussenweg. Men kan geen democratisch instituut hebben dat door autocratische personen en instellingen geleid wordt, vanuit Rome nog wel. Het kerkelijk recht en gezag kan niet boven het burgerlijk recht en het burgerlijk gezag staan.
De kerk speelt hier weer dubbel spel. De christelijke zuil heeft zich, zoals de maffia, ingewerkt in zogenaamd democratische en burgerlijke instellingen. Scholen, klinieken enzovoort en allerlei organisaties zijn nu vzws, pvbas en wat dies meer zij. Positief is dat zij zich nu moeten schikken, althans formeel, naar de algemene wetten en voorschriften. Maar we mogen ons niet vergissen: onderhuids leeft nog steeds een sterk klerikaal superieur wij-gevoel en zo ontsnapt de kerk nog steeds aan alle toezicht. Alleen de kerk zelf heeft (nog) geen burgerlijk statuut, tenzij dat van erkende eredienst, maar ook de islam is dat en er gaan meer en meer stemmen op om de scheiding van kerk en staat, die in de grondwet is ingeschreven, ook in de praktijk door te voeren en alle preferentiële statuten die op godsdienst gebaseerd zijn, af te schaffen.
Vandaag is het uitgerekend een, of de professor kerkelijk recht in Vlaanderen, de hilarische mediafiguur en nu ook even lachwekkende senator voor de christelijke zuil, Rik Torfs, die ervoor pleit om priesters die zich hebben schuldig gemaakt aan seksueel misbruik, niet uit de kerk te stoten, maar hen veilig op te bergen in kloosters, naar het voorbeeld van Van Gheluwe. Kijk, dat is weer het oude, perfide systeem: houd de problemen binnen de kerk, lever de priesters niet over aan de burgerlijke rechtbank en zelfs als dat dan toch moet, blijf ze dan binnen het instituut behouden en beschermen als deemoedige zondaars. Je kan met andere woorden priester Gods en zelfs bisschop blijven ook als je jarenlang kinderen seksueel misbruikt hebt. Maar je kan geen priester worden als je (openlijk) homoseksueel bent, of getrouwde man, of vrouw, of als je een andere mening hebt dan die van de huidige oversten van de kerk.
Ikzelf, dat zal mijn lezers niet verwonderen, ben een absoluut voorstander van de volledige scheiding van kerk en staat. De kerk is een organisatie van mensen en als dusdanig heeft zij recht van bestaan, maar zij moet volledig onderworpen zijn aan de burgerlijke wetten en aan de regels die onze maatschappij erkent en toepast. Zij kan geen enkel voordeel halen uit het feit dat zij een godsdienst is, in tegendeel: men moet er speciaal op letten dat de kerk, met haar verleden als niet-democratische, ondemocratische en theocratische instelling, niet ontsnapt aan de terechte controle van de gemeenschap. Wij zien dat de zaken in die richting evolueren en dat is goed.
Maar het is wellicht omdat in ons land en in de meeste beschaafde landen de godsdienst op de terugweg is, dat de kerk aangeschoten wild is, dat het aantal priesters en religieuzen drastisch afneemt en dat de invloed van de kerk overal afneemt en tot bijna niets herleid wordt, dat de grote omslag is begonnen. Wij scheppen er een bijna duivels genoegen in om onze gehate opvoeders met gelijke munt te betalen, om de katholieke gezagsdragers die onze jeugd zo verpest hebben nu ter verantwoording te roepen voor wat ze ons hebben aangedaan. De kerk is leeggelopen, de kerken en kloosters staan er vervallen en vereenzaamd bij. Wij, die vroeger zo machteloos waren als kinderen en pubers, zien ons nu wel de baas over het zielige restje oude mannen en de enkele verdwaasde idealistische jongeren, die nog slechts een nietige afspiegeling zijn van dat eens wereldwijd zo machtige instituut.
Zo ging het en zo gaat het, zo zal het altijd gaan. Bij een opwaartse beweging staan de mensen zich te verdringen om mee in de boot te springen. Maar als het verval eenmaal is ingezet, dan haasten we ons om de laatste doodstamp te geven, om het geknakte riet te breken, meedogenloos.
De kerk heeft vandaag haar lot uitsluitend aan zichzelf te wijten.
Categorie:samenleving Tags:godsdienst
17-12-2010
White Christmas, Witte kerstdag
Im dreaming of a white Christmas
Dit moet een van de meest populaire kerstliederen zijn, na Stille nacht, natuurlijk. Tekst en muziek zijn van Irving Berlin en dateren van 1940. De legende wil dat hij het zou geschreven hebben bij het zwembad van een hotel in Phoenix, Arizona. De eerste regels van de tekst, die men gewoonlijk weglaat, lijken daarop te wijzen:
The sun is shining, the grass is green, The orange and palm trees sway.
There's never been such a day in Beverly Hills, L.A.
But it's December the twenty-fourth, And I am longing to be up North
Het thema is dus heimwee en herinnering aan andere kerstmissen, vroeger en elders. Kerstmis doet dat met een mens. Het neemt ons mee in de tijd, naar onze jeugd vooral. Naar zeldzame witte kerstdagen, met veel sneeuw en bittere kou. Die eerste sneeuw die we als kind zagen, die het uitzicht van onze leefwereld zo plots en integraal omtoverde, die ook ingrijpend ons dagelijks leven veranderde, dat moet een enorme indruk gemaakt hebben op onze ontvankelijke jeugdige geest. Kerstmis werd toen ook zeer intens gevierd, na de voorbereiding van de advent met zijn wekenlange liturgische opbouw, met adventskransen waarop elke week een nieuwe kaars werd aangestoken. We stuurden elkaar toen ook kerstkaarten, meestal zoete kitscherige wintertafereeltjes. Er was de kerstboom met de versieringen die maar één keer per jaar uit hun verpakking gehaald werden. Bij ons thuis gebruikten we het zijdepapier waarin sinaasappelen (wij zeiden: appelsienen) verpakt waren, om de fragiele geblazen glazen kerstballen te beschermen, maar toch waren er elk jaar weer die we gebroken aantroffen in de kartonnen rood-bruine Solo-doos, de zelfde kleuren als het roodborstje. We kregen dan wat kleingeld om enkele nieuwe ballen te gaan kopen, met speciale vormen en felle kleuren. Met de sneeuw kwamen ook de sledes en arren naar boven, wij hadden zelfs een ijsstoel, een echte ouderwetse stoel op latten, ik weet niet waar die vandaan kwam en waar hij naartoe is gegaan, we hebben hem misschien maar één of twee keer gebruikt.
Thuis hadden we een bescheiden buurtwinkel, onder meer van tabak, wijn en likeuren. Gedurende het jaar stelde de verkoop niet veel voor, maar in december sloeg mijn Moeder grote voorraden in, de hele winkel vol, in de rekken en tot op de grond, geen plekje bleef vrij, overal stond en lag rode en witte wijn, veel zoete Monbazillac voor bij de taart, maar ook porto, en likeuren met exotische namen als sherry brandy, Curaçao, Cointreau en nog straffere dranken zoals Elixir dAnvers en Kümmel, soms dwarrelden er kleine stukjes bladgoud in, fascinerend voor een kinderoog. Mijn zus Godelieve, die stierf toen ze amper vijfendertig was, maakte toen prachtige kerststronken, met hulst, dennenappels en takken, schors en rode kaarsen en gouden linten en veelkleurige kerstballen en watten en engelenhaar, die ons Moeder dan verkocht.
Dit is het vervolg van de tekst van White Christmas:
I'm dreaming of a white Christmas Just like the ones I used to know Where the treetops glisten, and children listen To hear sleigh bells in the snow
I'm dreaming of a white Christmas With every Christmas card I write May your days be merry and bright And may all your Christmases be white.
Het is een niemendalletje, een kattebelletje, bijna niets. Maar als we de warme bariton van Bing Crosby horen, krijgen we allen een krop in de keel. Vreemd, maar het is wel zo.
In Vlaanderen is lange tijd een gans ander kerstgedicht heel bekend en geliefd geweest. Vandaag is het helemaal vergeten. Het draagt dezelfde naam: Wittekerstdag en het dateert van rond 1930. Het is van de hand van André Demedts (1906-1992) en maakt deel uit van de bundel Voortijds in de verzamelde gedichten van 1976. Het verscheen oorspronkelijk in zijn debuutbundel Jasmijnen (1929). De bundel Voortijds is de grondige herwerking van die Jasmijnen en van zijn tweede dichtbundel Geploegde aarde (1931); er zijn slechts elf gedichten overgehouden en zelfs die heeft de dichter grondig herwerkt. Merkwaardig is dat hij uitgerekend Witte kerstdag nauwelijks veranderd heeft, op enkele details en de scheiding van de oorspronkelijke lange versregels na. Wellicht is de reden daarvoor te vinden in de toenmalige aanzienlijke publieke bekendheid van het gedicht. Dit is de volledige tekst, in de oorspronkelijke versie, zodat je het rijm duidelijk ziet.
Witte kerstdag
Klein broertje heeft gebeden om deze Kerstdag wit te zien,
met voetstappen in de verse sneeuw voor het raam,
en een roodborstje op een twijg, dat zingt van de verre lente en de bloemen misschien,
en als de middagklokken over de vlakte ontwaken
een vage glans van de zon op de bomen en daken
en de mensen zo zwart in de sneeuw, zeer groot en eenzaam.
Maar ons hart is zo licht te dragen vandaag, het is of we opnieuw mochten beginnen
en alles vergeten dat niet meer is; in ieder oog blinkt een vlam en een traan,
er is zo'n blij welwillen in ons, vandaag zullen wij allen met een grote liefde beminnen
en niet één zal zijn blik in wantrouwen nederslaan.
Want ieder mens, die een eind weg met ons gaat,
kan Christus zijn, die voor één dag over de wereld gaat
en daarom willen wij allen weerhouden: Blijf nog wat, want het wordt nacht,
ieder jaar is het maar eenmaal Kerstdag en ons hart heeft zo lang op uw komst gewacht.
Want zo veel moeten we zeggen en vragen, wat ons verheugde, wat leed heeft gedaan
en ik kom bedelen ieder jaar weer op deze dag, want mijn armoe en honger eindigen niet.
Als ik vanavond door de sneeuw naar huis zal gaan, Jezus, en gij Moeder, genees mijn verdriet
en help ons allen, die over de vlakte het rinkelen van sleebellen horen
en die geen meester zijn over het heimwee van ons bloed;
help ons allen, die vruchteloos sjouwen onder de mensen en die onze hoop verloren,
wij zijn dompelaars en boeven ook, maar over alle sneeuwpaden komen wij U en de sterren tegemoet.
Moeder, voor allen vandaag laat me bidden: voor mijn dode vriend,
geef vader en moeder geluk en ook mijn kameraden
en wat liefde aan uw dwaas, die het niet verdient
en veel trouwe liefde aan Vlaanderen, Moeder, want het werd zo dikwijls verraden.
Ik ben maar een schamel arbeider, die U niets geven kan dan wat scherven van zijn hart,
het is zo weinig, het is niets om dat alles te vragen...
maar als het niet mag, wees voor allen niet even hard
en laat één, die jong is en sterk, het lastigste dragen.
Moeder, klein broertje heeft gebeden opdat uw Kerstdag wit zou zijn,
geef aan ons allen over de sneeuw, veel zonneschijn!
Wij vinden hier hetzelfde heimwee, dezelfde herinneringen: de voetstappen in de verse sneeuw, het scherpe contrast van het steenrode roodborstje, de goudgele glans van de vale winterzon op de egale witte wereld, de zwarte mensenschaduwen. Met de winterzonnewende beseffen we dat een jaar voorbij is. We staan stil bij wat voorbij is, bij wie ons ontvallen zijn, maar wij mogen ook vooruitkijken, naar het jaar dat komt en aan de vergetelheid toevertrouwen wat ons verdriet heeft gedaan. Verderop in het gedicht is het rinkelen van sleebellen voldoende om ons gemoed te doen overlopen van het onweerstaanbaar heimwee in ons bloed.
Het vrome christelijke beeld dat zo typisch is voor de tijd en voor André Demedts krijgt hier een heel menselijke inkleding: niet het kerstekind, maar Emmaüs: een anonieme Christus die met ons meegaat; wat ge aan de minsten der mijnen hebt gedaan Hier is het eerste gebod niet God beminnen, maar de medemens; alleen door onze broeders en zusters lief te hebben, dienen we God. Demedts grijpt liever terug naar de eerste christenen dan naar het rijke Roomse leven. Hij is of was toen ideologisch meer een communist dan een burger. Deze zinsnede: want iedere mens die een eind weegs met ons gaat, kan Christus zijn die voor één dag over de wereld gaat, is opgenomen in ons collectief geheugen, omdat ze in onze jeugd talloze keren geciteerd en herhaald is door priesters en kapelaans en opvoeders allerhande, die evenwel steeds hebben nagelaten te vertellen waar ze de mosterd hadden gehaald, of zelfs niet meer wisten dat ooit iemand die prachtige zin had gesmeed in een ontroerde opwelling tijdens een winteravond.
De hele tweede helft van het gedicht neemt de vorm aan van een gebed, gericht aan Jezus en aan zijn Moeder Maria, die in de Vlaamse poëzie en liederenkransen nooit ontbreekt. Het is het gebed van de jonge idealist die gebukt gaat onder de tegenstand en de nutteloosheid van zijn inzet, maar die in de eenvoudige, menselijke Moeder en haar Zoon een hoopvol aanknopingspunt ziet voor zijn machteloos streven. De laatste drie strofen zijn expliciet aan de Moeder gericht, met een bijna voorchristelijke, heidense Mariologische overgave en devotie die in onze tijd en onze theologie onbegrijpelijk is geworden. Wie was de vriend die gestorven was? Wij weten het niet, misschien een van de ontelbare gevallenen in de Grooten Oorlog, die zich zo dicht bij zijn geboortestreek heeft afgespeeld in zijn kindertijd? Ontroerend is het voor mij ook om hier die andere zinsnede terug te vinden, die ik in mijn jeugd vaak uit de mond van mijn Vader heb gehoord: het arm Vlaanderen, dat al zo dikwijls is verraden, dat de speelbal is geweest van vreemde vorsten en minachtende machten, eeuw na eeuw, zelfs en vooral in de Belgische staat, dat wangedrocht dat aartsvijanden achteloos en met mateloos dédain voor onze volkeren als een loutere militaire buffer hebben opgetrokken tegen hun eigen geile machtswellust.
Verontrustend en bevreemdend is de voorlaatste strofe. Wat moet een jongeman van vooraan in de twintig met zware woorden als schamele arbeider, scherven van zijn hart? Hij wist uit de ervaring in het gezin van zijn ouders dat een mens op zijn wegen zelden rozen gestrooid vindt. Hij had een zus die aan kinderverlamming leed; zijn moeder was voortdurend zwanger, ze heeft misschien wel tien miskramen gehad en was vaak bedlegerig. Hij wou zo graag, als sterke jonge man, dat leed van zijn geliefden op zich nemen, de zwakkeren sparen. Maar hij wist toen al dat je daar wel kan voor bidden, dat je ernaar kan verlangen, dat je bereid kan zijn om offers te brengen als je zoveel leed en armoede ziet, maar ook dat de wereld is zoals hij is, dat het onheil onverbiddelijk toeslaat, daar helpt geen lievemoederen aan.
Uit een interview met Joos Florquin met de dichter uit 1968 weten we dat het kleine broertje uit het de aanvangs- en slotverzen van het gedicht de jongere broer was van de dichter, Michel, die zestien jaar jonger was. Het was klein broertje die bad voor een witte kerst, niet de dichter. Die had als boer al ingezien dat je God niet letterlijk mag nemen, dat bidden niet helpt als het over het weer gaat. Het staat in de Bergrede: Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Mt 5, 45). Het kinderlijk gebed van Michelleke heeft de oudere broer ontroerd, het onschuldig blind vertrouwen dat sprak uit zijn simpele smeekbede was slechts een onbeholpen, spontane manier van dat kind om zijn verlangen te uiten naar die mythische witte kerst waar ook wij elk jaar nog van dromen. Maar zoals het slotvers nadrukkelijk stelt: niet de sneeuw is ons diepste verlangen, maar het licht, de warmte, het leven dat we danken aan de zon.
Twee maal witte kerst, twee teksten uit een ver verleden, de ene straks weer overal te horen, de andere nu helemaal vergeten, behalve hier en daar bij een nostalgische Vlaamse gepensioneerde. Kerstmis is een tijd van herinnering en heimwee. De moderne wetenschap heeft er een uitleg voor: onze hersenen maken te weinig melatonine aan, we voelen de winter blues of ondergaan een winterdepressie. Onze biologische klok loopt niet meer gelijk met de natuur, onze retina weigert het licht op te nemen. We moeten dat tegengaan met lichttherapieën, drie uur per dag als konijnen voor een lichtbak plaatsnemen, dat zou helpen, zegt men.
Ach, dat is goed voor hyperactieve mensen, die zichzelf niet sparen en niet willen luisteren naar de signalen van hun lichamen. Laat ons maar een beetje mistroostig zijn in deze tijd, laat het heimwee maar opwellen, laat de krachtige beelden uit een ver verleden maar opkomen, laten we maar opnieuw aansluiting vinden met onze lieve doden, met vrienden die we ooit hadden en die we nu uit het oog verloren zijn, met mensen die we hebben liefgehad of die we nodeloos hebben gekwetst, zo nodeloos en onterecht dat we de pijn nog altijd even schrijnend voelen na al die jaren. Laten we in deze donkere dagen ons verleden binnenlaten in de lichtende warmte van onze huizen, als een onvermoede gast, een onbekende oude bekende die op een winternacht in een sneeuwstorm aanklopt en ons door zijn stilzwijgende, indringende, nadrukkelijke aanwezigheid terugvoert naar de droom die we ooit hadden van onszelf.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
16-12-2010
Reclame op mijn blog
Lieve lezers,
tenzij jullie beschikken over een goede afscherming, verschijnen er sinds enige tijd allerlei platvloerse reclameboodschappen bovenaan mijn blog. Ik wil jullie verzekeren dat ik het daarmee absoluut niet eens ben en dat ik mij daar volledig van distancieer. Ik heb mijn beklag gemaakt bij Seniorennet en aangekondigd dat, als daar geen verandering in komt op korte termijn, ik mij verplicht zal zien om daaruit mijn conclusies te trekken. Ik ben op zoek naar andere blog-oorden en onderzoek ook de mogelijkheid om een eigen website te beginnen los van alle organisaties. Als dat lukt, dan zal ik mijn blog hier op Seniorennet afsluiten en verwijderen, met pijn in het hart, dat wel.
Ik houd u op de hoogte.
Karel
Categorie:samenleving
J.S. Bach - Weihnachtsoratorium
La Petite Bande is het oude muziek-ensemble van Sigiswald Kuijken, opgericht in 1972. Neem eens een kijkje op hun website: http://www.lapetitebande.be/ . Door de jaren heen heb ik het voorrecht en het genoegen gehad, zoals zoveel anderen, om hun zeer verscheiden producties te mogen beluisteren in concerten, op radio en tv en op cd en dvd. Met deze muzikanten behoren we in Vlaanderen tot de wereldtop, al beseffen we dat veel te weinig. La Petite Bande heeft sinds enkele jaren een vaste stek in Leuven. Vorige zondag was dat de gelegenheid voor een Dag van La Petite Bande, in de kerk en de lokalen van de Abdij Keizersberg. In de voormiddag was er een rondetafelgesprek met Sigiswald Kuijken, Andrew Parrott en Joshua Rifkin, drie eminente specialisten van de oude muziek en de authentieke uitvoeringspraktijk. In de namiddag voerden de Brit Parrott en zijn Taverner Consort & Players de eerste drie cantates van het Weihnachtsoratorium uit, in de vooravond was het de beurt aan de Amerikaan Rifkin met zijn Bach Ensemble. s Avonds volgde dan Sigiswald Kuijken met zijn Petite Bande met enkele Bach-cantates. Wij hebben ons laten verleiden om nog eens het volledige Weihnachtsoratorium te gaan beluisteren.
Een vergelijking met het concert van OrSeCante dat we onlangs meemaakten en dat ik hier besprak, dringt zich op. Vooreerst moeten we zeggen dat, hoezeer de begenadigde amateurs en semiprofessionele muzikanten van OrSeCante & Co ook hun best deden, ze toch niet het uitzonderlijk hoge artistieke niveau konden bereiken van de topmusici van Parrott, Rifkin en Kuijken. Dat bleek bij de vocale solisten, maar ook bij de strijkers, inzonderheid de violen. Ook de bezetting was zeer verschillend bij de twee concerten. OrSeCante is een gemengd vrij uitgebreid koor van erg goede kwaliteit. Parrott en Rifkin (en allicht in het avondconcert ook Kuijken) gaan uit van een andere benadering, die nauwer aanleunt bij de oorspronkelijke uitvoeringspraktijk zoals Bach zelf die bracht in zijn tijd. Zij zetten geen koor in, maar laten de koorpartijen zingen door de vier solisten, sopraan, alt, tenor en bas/bariton. Het verschil is groot, maar toch is het verrassend hoe vier zangers toch een volume en een vulling kunnen geven die niet zo veel afwijkt van wat een koor van 60 tot 70 zangers aankan. Het is anders, maar het is niet minder indrukwekkend. Hier kan je terecht zeggen: lessismore, meer is niet altijd beter. Het evenwicht tussen de instrumentale partijen en de vocale is duidelijk beter in de afgeslankte versie.
Toch mag men daarin niet te ver gaan. Ik weet niet of het om artistieke of economische redenen was, maar Rifkins The Bach Ensemble was wel erg afgeslankt: twee eerste violen, twee tweede, een altviool, een violone, een cello, twee hobos, twee natuurhoorns, orgel en pauken. Bij Parrott kwamen daar een viola da spalla bij, een schouderviool zoals Sigiswald Kuijken die reconstrueerde en die het midden houdt tussen een altviool en een cello; daarnaast ook nog een fagot, twee prachtige fluiten en twee oboe da caccia die samen met de twee oboe damore zorgden voor de heerlijke, bijna dissonante herdersklanken die zo typisch zijn voor het eerste deel van het Weihnachtsoratorium. Parrott verving de twee natuurhoorns door drie natuurtrompetten, voor een nog feestelijker effect.
De vocale solisten waren, misschien op de bariton van Rifkins Ensemble na, uitstekend. Het orgelpositief was, zeker in combinatie met de contrabas-violone in Parrotts versie, af en toe een tikkeltje overweldigend in de genereuze akoestiek van de kloosterkerk. Maar dat heeft ons plezier niet kunnen bederven, het was al bij al een buitengewone muzikale ervaring van het hoogst mogelijke artistiek niveau. De niet zo heel grote kerk zat afgeladen vol en het publiek, van kenners, neem ik aan, was enthousiast. Over het avondconcert kan ik niet oordelen, maar het zou me verbazen indien het niet ten minste even hoogstaand en succesrijk zou geweest zijn.
De bedenkingen die ik ter gelegenheid van het vorige concert maakte over de zeer teleurstellende kwaliteit van de teksten van het oratorium zijn ook hier van toepassing, nog meer zelfs, omdat we nu het hele oratorium te horen kregen. De gereciteerde evangelieteksten zijn nauwelijks beter, alleen meer herkenbaar, dan de zeemzoete karamellenverzen van de arias, de recitativos en de coros. Het blijft een uiterst vreemde combinatie: de meest sublieme muziek die de mensheid ooit heeft voortgebracht, uitgevoerd door top ensembles in de best mogelijke artistieke en professionele omstandigheden en dan anderzijds pure kitsch en onzin in de teksten. Ik geef hiervan slechts één voorbeeld, uit de zesde cantate:
Nur ein Wink von seinen Händen Stürzt ohnmäch'tger Menschen Macht. Hier wird alle Kraft verlacht! Sprich der Höchste nur ein Wort, Seiner Feinde Stolz zu enden, o, so müssen sich sofort Sterblicher Gedanken wenden.
Dat is zelfs te erg om het voor jullie te vertalen, vind ik.
Wat daar verder ook van zij, toch wil ik jullie allen met grote aandrang aanraden om, als de gelegenheid daartoe zich voordoet, het Weihnachtsoratorium van J.S. Bach live te gaan beluisteren. Zo niet, haal dan de cd of dvd uit de kast, of ontleen of koop die als je hem niet bezit. Er is keuze genoeg en er zijn alleen maar goede uitvoeringen, want deze muziek is werkelijk niet stuk te krijgen. De teksten moet je maar met de mantel van de liefde bedekken, dat heeft Bach destijds waarschijnlijk ook gedaan en het heeft hem niet belet om muziek te creëren die ons tot vandaag in de hoogste staat van artistieke verrukking kan brengen.
Categorie:samenleving Tags:muziek
14-12-2010
Kerstmis, het feest van het Licht
Hypostase Weeral een moeilijk woord, zal je denken. Ik heb het hier al eerder gebruikt en ook uitgelegd waar het vandaan komt en wat het betekent. Oorspronkelijk is het een zeer oude medische term voor een residu in een vloeistof, bijvoorbeeld in de urine. In de Griekse filosofie duidt men met die term de diepste grond aan van iets of iemand, wat we in het Latijn letterlijk vertalen als substantia, dat wat overblijft als al het bijkomstige wegvalt. Plotinus gebruikte het in de derde eeuw om de drie personen van de Triniteit of de Drievuldigheid te onderscheiden: er is maar één God, maar er zijn drie verschillende hypostasen: Vader, Zoon en Geest. Later heeft de filosofie de term hypostase gebruikt voor het onterecht toekennen van werkelijkheid en betekenis, van substantie, aan een fictief gegeven.
Een voorbeeld maakt dat duidelijk: elfjes bestaan niet en kabouters evenmin, dat zijn fictieve wezens. Wie beweert dat ze echt bestaan, maakt ze tot een hypostase, hypostaseert ze. Net zo voor de Griekse mythologie: de bonte verscheidenheid van goden, halfgoden, helden en dies meer moet je in een strikt mythologische context zien, als symbolen, als een fictieve realiteit. Als je Zeus letterlijk neemt, dan hypostaseer je hem, je kent hem onterecht een reëel bestaan toe, terwijl het om een mythe gaat, een verbeeldende manier van spreken. De Grieken waren zich zeer goed bewust van dat onderscheid. De literaire manier om in het Grieks te zeggen: het regent, was: hueiZeus, letterlijk: God watert, of pist, of zeikt Niemand die werkelijk dacht dat het water dat uit de hemel viel in feite afkomstig was van een zeer menselijke Zeus die zijn reusachtige blaas ledigde over de wereld. Net zo met de bliksems die hij als schichten naar beneden slingerde. De oude Grieken waren geen ezels en geen kinderen; misschien wisten ze niet precies hoe regen en donder en bliksem werkten, maar de rol die ze daarvoor aan de goden toewezen was figuurlijk, niet letterlijk, een manier van spreken, niet meer dan dat.
Wat een verschil met het christendom! Met Paulus komt er een einde aan de mythologie en aan de goden van de Griekse en Romeinse oudheid en zelfs de God van het Oude Testament is aan vervanging toe. Met de missionarissen van de vroege Middeleeuwen stuurt Rome die boodschap de wijde wereld in en ook de Germaanse goden moeten eraan geloven. Alles moet wijken voor het geweld van de voorstanders van de ene echte en ware God, een die echt bestaat, die geen verzinsel is, geen mythologische figuur, geen allegorie, geen symbool, geen fictie: hij is de Waarheid, de Weg en het Leven. Hij Bestaat, hij Is. Dat is de grote hypostase en wij lijden nog steeds onder die zinsbegoocheling, die illusie, die waan-zin, die Richard Dawkins zo treffend genoemd heeft: the God Delusion.
Het christendom vertrekt, zoals elke godsdienst die enig succes verhoopt, van diepmenselijke ervaringen en inzichten: de wereld om ons heen is een merkwaardig schouwspel, zo veelzijdig en complex en wellicht nooit helemaal te verklaren. Er zijn krachten in de natuur die onze menselijke vermogens ver te boven gaan, die wij met groot ontzag ervaren en die we zelfs in onze meest geavanceerde wetenschappen slechts schroomvol kunnen benaderen. De plaats van de mens in dat alles, zijn rol en betekenis in de geschiedenis van het universum vervult ons met een gevoel van verpletterende nietigheid en ontwapenende onmacht. Het samenleven hier op aarde, met onze medemensen en met de hele natuur, tart elke poging tot volledig inzicht of beheersing. Dat alles roept in de mens emoties op die wij nauwelijks begrijpen en die nochtans ons samenleven vanuit de diepste diepten van ons brein aansturen. Zelfs in onze meest lucide momenten weten wij dat wij beperkt zijn in onze mogelijkheden om te begrijpen, om te handelen, om onze verlangens te bevredigen of onze doelstellingen te verwezenlijken. Wij voelen ons vaak machteloos, een speelbal van het lot, afhankelijk van het toeval en van krachten die wij niet zelf beheersen. Maar wij ervaren ons korte leven op deze aarde toch ook dikwijls als waardevol, als een unieke kans om te genieten van de vele heerlijke mogelijkheden die de wereld ons biedt. Wij staan vol bewondering voor de verbluffende complexiteit van de natuur en van het universum, die we steeds dieper doorgronden en zelfs beheersen om onze beschaving en de zeven miljard mensen op aarde in stand te houden.
Ik herhaal het: het christendom vertrekt van die algemeen menselijke ervaringen en grote geesten hebben die inzichten door de eeuwen heen vertolkt in ontelbare diepzinnige en poëtische geschriften, in heerlijke afbeeldingen en prangende muzikale creaties. Maar er ligt een fundamentele dwaling te gronde aan het christendom: men probeert alles te verklaren vanuit een principe dat het universum en al wat is, volledig overstijgt. Men creëert een transcendente God die naast en buiten en boven het universum staat, die de oorsprong en de verklaring is van alles en die als een liefdevolle vader zorgt voor zijn kinderen. Die God, zo stelt het christendom, is helemaal niet onze creatie, is niet het resultaat van onze verbeelding, is geen mythe, geen symbool: hij bestaat echt!
Vervolgens heeft de christelijke beschaving, net als alle beschavingen en volkeren voor haar, een onvoorstelbaar ingenieus uitgewerkte constructie opgebouwd rond die God. Als we over andere culturen en godsdiensten spreken, noemen we dat ietwat smalend mythologieën, zoals de Egyptische, de Griekse, de Romeinse, die van de Azteken en andere oer-Amerikaanse volkeren, die van primitieve stammen. We spreken daar dan luchthartig over of we bestuderen de materiële en folkloristische aspecten daarvan in de antropologie en de kunstwetenschap. Maar als we over de ontstellend wonderlijke christelijke mythologie hebben, dan beweren we dat die, in tegenstelling tot alle andere, helemaal geen mythologie is maar de waarheid. We kennen aan onze verzinsels en hersenspinsels een reëel bestaan toe, we hypostaseren.
Naast de ene God verschijnt een tweede, die uit de Vader is voortgekomen voor alle tijden en evengoed helemaal God is, de ene God en toch slechts de Zoon; en een derde, die ooit op een of andere manier uit Vader en Zoon is ontstaan, de Heilige Geest, de mysterieuze maar niet mindere God, onbegrijpelijk, nutteloos en totaal ongrijpbaar. En dan is er ook nog Maria, de menselijke maar ook goddelijke Moeder van God, van de Zoon, maar omdat de Zoon ook echt God is ook van de Vader en de Geest? Vervolgens hebben we de hemel en de aarde bevolkt met een eindeloos diverse en bonte collectie van de meest merkwaardige creaturen, engelen, duivels, geesten, heiligen, allemaal met een eigen zijnswijze, met eigen krachten en mogelijkheden. We hebben een kerk opgericht, bekleed met wereldlijke en spirituele macht, om dat alles in goede banen te leiden. We hebben in de theologie, de kerkelijke filosofie, de volksdevotie en de folklore en in alle vormen van kunst en cultuur een overweldigend machtig verhaal opgebouwd en dat verhaal hebben we verteld, beleden, opgelegd en verdedigd met al de vreselijke middelen die de mens te zijner beschikking heeft. Dat christendom heeft grote delen van de wereld veroverd en is daar nog steeds wanhopig mee bezig. Het heeft ondertussen vele vormen aangenomen, schismas ondergaan, groei en verval gekend. Er zijn rivalen opgestaan of ontdekt, andere wereldgodsdiensten die we bestreden hebben maar die we niet allemaal hebben kunnen vernietigen en die nu op hun beurt zweren bij hun universele waarheid, die nog meer waar is en nog meer letterlijk dan het christendom.
Er zijn echter in de loop van de geschiedenis steeds weldenkende mensen geweest, zowel binnen de kerkelijke gemeenschap als daarbuiten, die gewaarschuwd hebben voor teveel hypostaseren, voor bijgeloof, voor superstitie, uitspattingen, dwalingen en afgoderij, menselijke hebzucht en machtswellust; die zich verzet hebben tegen de al te wereldlijke arm van wat een spirituele kracht moest zijn. Soms heeft dat geleid tot grote hervormingen in de kerk, soms ook tot verscheurdheid en godsdienstoorlogen.
Steeds weer zijn er eerlijk twijfelende mensen gekomen, individuen en kleine groepen, die zorgvuldig en met veel geduld de vele hypostasen van de religie hebben blootgelegd, die gewezen hebben op de ene fundamentele hypostase, de diepe dwaling van elke godsdienst die zichzelf verheft boven het mythologische en klakkeloos beweert dat er een God is die echt bestaat, dat er meer is in het universum dan wat wij kunnen bevroeden in onze filosofieën en onze wetenschap. Zij hebben geprobeerd, door afstand te nemen van de mythologische verhalen, van de tijdsgebonden culturele vormgeving en van de onvrije maatschappelijke structuren van de godsdienst, om terug te keren naar de essentie, de fundamentele ervaring van de mens in zijn gemeenschap, op deze wereld, in dit universum. Een terugkeer dus naar de emoties, de verlangens, de twijfels, het ontzag, de verwondering en de bewondering die elke mens niet anders kan dan ervaren, zijn condition humaine. Zij hebben zich losgemaakt van de gecumuleerde ballast van eeuwen goedbedoelde en minder oprechte menselijke ideeën, fantasieën, verzinsels en waanbeelden, om terug te keren naar het onverholen zuivere en primitieve begin van alles: de natuurlijke mens in al zijn eenvoud en al zijn complexiteit.
In onze straten is de officiële feestverlichting al volop aanwezig en ook veel gewone mensen tooien hun huis van binnen en van buiten met kleurrijke versierselen en vooral veel licht. Voor het christendom is dat ter voorbereiding van het kerstfeest, de jaarlijkse herdenking van de geboorte van Jezus, de Zoon van God, God zelf, in een kribbe in een stal in Bethlehem, in een land dat sinds mensenheugenis geteisterd is door geweld en oorlog. Daar begon ooit het grote christelijke verhaal. Op onze dagen en in onze streken zijn er echter nog maar weinig mensen die dat ernstig nemen. Het zijn vermolmde tradities die zijn overgebleven uit onze jeugd, toen de kerk en de godsdienst ons hele leven beheersten en we met zijn allen het simplistisch romantische verhaal beleefden als was het echt, of toch niet helemaal verzonnen
Steeds meer mensen nemen rustig en zelfverzekerd afstand van de bedenkelijke vormen die de traditie had aangenomen. De kitscherige kerststalletjes zijn verdwenen uit de huiskamers, de pronkerige kerstbomen en vooral de uitbundige verlichting zijn gebleven en krijgen nu alle aandacht. De eindeloze middernachtsmis is vervangen door concerten in de vooravond. Pakjes geven we vooral met Nieuwjaar en dan feesten we pas echt en zonder vervelende religieuze bijgedachten. We weten niet goed wat aanvangen met het feest van kerstmis, het verliest steeds meer zijn betekenis omdat we niet meer geloven in de grond van de zaak: het oude kerstverhaal is ongeloofwaardig geworden voor ons als volwassenen en voor kinderen is het een vreemde mythe waarvan ze geen snars begrijpen omdat we niet meer de moeite doen om het hen te onderwijzen of uit te leggen, omdat we het niet meer de moeite vinden dat ze het weten, omdat we er zelf niet meer in geloven. Wat eens een hoogdag was, het grootste feest van het kerkelijk jaar, is totaal onbelangrijk geworden.
Waarom dan niet terugkeren naar de echte grond van de zaak? Wat valt er te vieren in deze tijd? Het christendom zegt, of zei: de geboorte van Jezus, de Zoon van God, het Licht der wereld, door de Vader gezonden om als mens door zijn kruisdood de mensheid te bevrijden van de erfzonde; het begin van het Rijk Gods hier op aarde voor de mensen de blijde boodschap aanvaarden en leven zoals God het voorschrijft, om zo de dood te overwinnen en het gelukzalige eeuwig leven te bereiken. Maar wij hebben niet het gevoel dat wij zo nodig moeten bevrijd worden van een erfzonde, wij voelen ons niet schuldig aan onze menselijkheid of met een vreemde erfschuld uit een ver verleden beladen, dat is niet wat wij aan onze kinderen willen vertellen. Wij hebben ons afgekeerd van de zogenaamd blijde boodschap en van hen die ze brengen, want die boodschap heeft de wereld verdeeld en mensen tegen elkaar opgezet, ontelbaar zijn de slachtoffers die gevallen zijn voor de haat, de waanzin en de machtswellust van kerk en godsdienst. Wij willen wel een behoorlijk leven leiden, maar we hoeven daarbij van niemand lessen te krijgen en zeker niet van kerken en bedienaars van de eredienst, die zich in niets onderscheiden van andere mensen, behalve misschien in de excessen van hun hebzucht en hun seksuele perversies. En ten slotte zijn we niet meer geïnteresseerd in een vaag en finaal onaantrekkelijk hiernamaals, we beseffen dat dit leven hier op aarde het enige is en dat we er het beste moeten van maken, voor onszelf, voor onze kinderen en voor de komende generaties.
Is er dan nog enige reden om precies dezer dagen te vieren en feestverlichting aan te steken? Jazeker! Vieren is een zeer menselijke bezigheid. Af en toe moeten we de riem eens kunnen afleggen, de dagelijkse zorgen en drukte vergeten en samen genieten van de goede dingen des levens. Sinds de mens bestaat als denkend wezen hebben we bepaalde momenten van het jaar uitgekozen voor dergelijke feestelijke vieringen. We hebben ons voor de keuze van de datum daarbij steeds laten leiden door wat echt belangrijk is. Niet een of ander arbitrair bepaald kerkelijk feest van een of andere godsdienst, maar een jaarlijkse gebeurtenis van immense omvang en belang die elke mens, waar ook ter wereld, aan den lijve ondervindt. Ik heb het natuurlijk over de winterzonnewende, dit jaar op 21 december om 23u28. Dan beleven we het putteke van de winter, de langste nacht, volle 16 uur, de kortste dag, amper acht uur. Vanaf dan beginnen de dagen weer te lengen en kijken we weer uit naar het nieuwe jaar, naar de lente en de zon. Alle godsdiensten die er ooit geweest zijn, hebben dat gevierd. De terugkeer van het licht en de warmte van de zon, die het leven hier op aarde voedt en in stand houdt, biedt ons een veel betere reden tot vieren dan de verzonnen geboorte, uit een maagd nog wel, van een fictieve goddelijke redder van de mensheid, die overigens zijn ambitieuze rol niet heeft kunnen waarmaken, een povere, pijnlijk falende Prince of Peace, die zelfs geen vrede heeft kunnen brengen aan alle mensen van goede wil.
In ons gezin zullen we kerstmis vieren, maar dan als een menselijk feest, een gelegenheid om samen te komen in het diepst van de winter, maar met de zekerheid dat de aarde haar tocht rond de zon onverstoorbaar zal verder zetten, dat er na de donkere koude weer een heerlijke lente komt, dat de cyclus van het leven zal doorgaan zolang dit zonnestelsel bestaat. Wij hebben afscheid genomen van de religieuze invulling die onze jeugd zo indringend heeft getekend. We zijn teruggekeerd naar de meer realistische en niet minder poëtische grond van de zaak, de oermenselijke angst voor koude en duisternis en teloorgang enerzijds en anderzijds het verblijdende inzicht en vertrouwen dat wij niet zomaar overgeleverd zijn aan onvoorspelbare boze krachten of de bedenkelijke al dan niet welwillendheid van een oppermachtige heerser, maar dat de gestage geruisloze gang van de majestueuze aarde om de machtige zon onze seizoenen maakt en ons leven vorm en gestalte geeft. Wij mensen mogen van de geboden kansen op elk tijdstip van het jaar en wat het weer ook brengt, steeds het beste proberen te maken. Laten we genieten van elkaar en van dit korte, broze maar o, zo dierbare lieve, lieve leven.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
13-12-2010
ontmoeting met de meester
Wederwaardigheden, noemt Lut het. Ze heeft het over vorige week, toen ik, tegen mijn gewoonten in, de vertrouwde huiselijke omgeving even heb verlaten om me met het openbaar vervoer te begeven naar het - voor mij althans - verre Brussel. Zoals ik hier aangekondigd had, vond daar op 9 en 10 december 2010 aan de VUB een internationale conferentie plaats over Vrijmetselarij en de Verlichting, met als ondertitel: Radicalism Contested?
Mijn lezers weten dat ik me niet gemakkelijk verplaats. Een uitstap naar Leuven een of twee keer per maand, om er de boekenwinkels en bibliotheken te bezoeken is zowat het summum van mijn vagante avontuurlijkheid, de limiet van mijn peregrinaire actieradius. Wat heeft me dan over die door gewoonte gedicteerde zelfopgelegde drempel getild? Wat was er zo bijzonder aan die conferentie, dat ze me (bijna! bijna , ik geef het toe) moeiteloos al mijn gebruikelijke bezwaren en praktische problemen deed wegwuiven?
Een van de sprekers was niemand minder dan Jonathan Israel, professor dr. en auteur van (onder meer, maar toch vooral) de twee monumentale studies over de Verlichting die ik hier besprak en herhaaldelijk zonder enige reserve of terughoudendheid loofde. Die werken van J. Israel waren voor mij een openbaring, een beslissend moment in mijn postactief leven. Toen ik op pensioen ging, vijf jaar geleden, ben ik terug aan het lezen gegaan, aanvankelijk enkele romans en wat ontspanningsliteratuur van de betere soort. Maar geleidelijk aan ben ik me gaan verdiepen in wat men gemeenzaam de grote levensvragen noemt: wat is de mens, wat doet hij hier op aarde? Waar komen wij vandaan? Hoe verhouden wij ons tot de wereld om ons heen: onze medemensen, onze geliefden en eventuele vijanden, de dieren, de planten, de hele natuur? Hoe kunnen we weten wat goed is en wat niet? Is er een God? Is godsdienst noodzakelijk, is het iets positiefs of juist niet? Hoe moet onze maatschappij gestructureerd zijn, hoe kunnen we in vrede samenleven? Wat is de rol van de beschaving, van kunst en cultuur? Het zijn de domeinen waarmee vooral de filosofie, de theologie en de menswetenschappen mee bezig zijn, maar meer en meer ook de zogenaamde positieve wetenschappen, inzonderheid de evolutionaire psychologie en de sociobiologie.
Ik ben grotendeels autodidact. Ik hield het in mijn tweede jeugd als leergierig lezer aanvankelijk bij vulgariserende werken, zelfs bij algemene en inleidende artikelen in encyclopedieën en op Wikipedia. Maar door op bepaalde aspecten die me fel interesseerden dieper in te gaan, belandde ik al gauw bij meer gespecialiseerde literatuur. Toch bleef ik aarzelen. Ik voelde me nog altijd min of meer onbekwaam, te weinig geschoold om al die geleerde werken aan te pakken. Het boek dat J. Israel schreef over de Verlichting, The Radical Enlightenment (2001) kreeg in de pers zoveel unanieme lof dat ik op een dag mijn stoute schoenen aantrok en het bestelde bij Amazon. Toen het aankwam ben ik er onmiddellijk in begonnen, tegen mijn gewoonte in, en ik was vertrokken!
Voordien wist ik zo goed als niets over de 17de of 18de eeuw of over de Verlichting, maar daar kwam heel snel verandering in door het lezen van dat encyclopedische werk van bijna duizend bladzijden. Ik voelde mij zeer persoonlijk aangesproken, niet alleen door de visie van de auteur, die zo verrassend dicht aansloot bij wat ik zelf dacht en ervoer, maar ook door de kennismaking met een belangrijke traditie van radicale verlichte geesten, van kritische denkers over God, de maatschappij en de beschaving, van geëngageerde wereldverbeteraars die de waarheid en de democratie boven alles liefhebben en er zelfs hun leven voor veil hadden. Het was als thuiskomen in een vreemd en onherbergzaam land, het ontdekken van geestesgenoten, zielsverwanten, vrienden waar je ze nooit had vermoed.
Na de lectuur van dat basiswerk had ik het gevoel dat ik om het even wat aankon. Ik hoefde me niet meer te schamen voor mijn onafgewerkte studies, voor het ontbreken van een academische titel bij mijn naam. Mijn lezers hebben mijn zoektocht door de recente en minder recente literatuur kunnen volgen via de talrijke boekbesprekingen die ik hier achterliet. Het seminale werk van professor Israel was het begin van een nieuwe periode in mijn leven. Het heeft deuren geopend naar geheime kamers die ik nooit zelf zou ontdekt hebben. Ik heb daardoor andere auteurs ontdekt en ander werken die me op hun beurt de ogen geopend hebben voor weer nieuwe aspecten van die radicale verlichting, van de democratie, van het kritisch denken en ja, ook van het atheïsme en de malafide rol die kerk en godsdienst heeft gespeeld in onze cultuur en in mijn persoonlijk leven.
Toen Enlightenment Contested verscheen in 2006, het vervolgwerk van J. Israel, was ik er als de kippen bij om het te kopen en te lezen, met zo mogelijk nog meer plezier. Tussendoor had ik ook nog ander werk van hem ter hand genomen en dit jaar, 2010 verraste hij ons met A Revolution of the Mind, dat ik vanzelfsprekend met even grote gretigheid verslond en hier ook met loftuitingen overlaadde. Jonathan Israel is een man naar mijn hart.
Toen ik dus toevallig vernam dat hij zou komen spreken in Brussel, heb ik niet lang geaarzeld: daar wou ik bij zijn!
Lieve lezer, ik zal je later nog wel vertellen wat er op die conferentie allemaal ter sprake is gekomen. Op dit ogenblik ben ik echter nog te vol van mijn ontmoeting met professor Jonathan Israel. Ik had enkele fotos van hem gezien op het web, er prijkt er eentje bij een boekbespreking hier op mijn blog. De morgen van de eerste dag, toen ik zeer onwennig rondliep in de gangen van de faculteit Geneeskunde en Farmacie van de VUB, waar de conferentie plaatsvond, botste ik zomaar op mijn idool. Ik sprak hem aan, maakte me bekend als een bewonderaar en vroeg hem of hij tussen de lezingen door de kans zou hebben om een van zijn boeken te signeren voor mij. Hij was uiterst vriendelijk en zei dat hij dat graag wou doen. Ik had het minst zware (letterlijk) exemplaar meegenomen, A Revolution of the Mind. Toen hij het wat later tekende, hebben we even gepraat en dat hebben we die twee dagen tussendoor nog enkele keren gedaan. Hij stemde er ook mee in dat ik een foto van hem nam. De tweede dag had ik een boek als cadeautje meegenomen om hem te bedanken: The Hill Bachelors van William Trevor, met een opdracht waarin ik mijn dankbaarheid uitsprak voor wat hij voor mij betekent.
Hij was gecharmeerd en vroeg me nadien een beetje verlegen-verbaasd waarom hij zon diepe indruk op mij had gemaakt, en luisterde aandachtig toen ik hem dat probeerde uit te leggen. Ik sprak met hem ook over de atheïstische en radicaal democratische levenshouding die wij overduidelijk delen, en hoe ik op basis van zijn wetenschappelijk werk die radicale ingesteldheid, die ik in mijn jeugd en studententijd zo diep aangevoeld en beleefd had, als gepensioneerde had teruggevonden. Door zijn publicaties kon ik nu mijn destijds zo spontaan ontstane rebelse houding op historische en filosofische gronden zinvol funderen. Hij leek dat bijzonder te appreciëren en zei me met veel nadruk dat mijn getuigenis voor hem een reële troostende compensatie was voor het vele ondankbare en soms zelfs saaie opzoekwerk in archieven en bibliotheken en de nauwgezette lectuur vele duizenden oude en obscure teksten die aan zijn publicaties voorafgaan en te gronde liggen.
We hebben geen lange gesprekken gevoerd, daarvoor was er geen gelegenheid en ik wou me ook niet opdringen, natuurlijk. Maar we zaten vlak bij elkaar in de conferentiezaal en ik kon hem de hele tijd vanuit een ooghoek in de gaten houden, zien hoe hij reageerde op de lezingen, genieten van zijn reacties bij de debatten en natuurlijk ook van zijn lezing, waarover later meer. Ik was er ook getuige van hoe hij zoals elke mens leed onder de jetlag, hoe hij wegdommelde bij de lezingen na het middagmaal en door zijn compagnon met zachte hand liefdevol gewekt werd. Toen we elkaar tegenkwamen in de ruime en propere toiletten, waar hij uitvoerig koud water over zijn aangezicht en kale knikker plensde, verontschuldigde hij zich bescheiden en quasi vol zelfverwijt voor zijn zo ontroerend menselijke hazenslaapjes.
Ik had het hartverwarmende gevoel twee dagen te mogen doormaken in het uitzonderlijk vererende gezelschap van een auteur die ik mateloos bewonder voor zijn wetenschappelijk werk, maar nog meer voor zijn diepmenselijke persoonlijke overtuigingen en engagement. Het was, lieve lezer, een overweldigende ervaring, die me vervult met een gevoel van intense dankbaarheid en zeldzame voldoening. Bij het afscheid vrijdagavond heb ik hem met enige ontroering in de stem verteld dat hij de reden was voor mijn aanwezigheid op de conferentie en dat hij mij niet had teleurgesteld. Hij dankte me nogmaals voor mijn vriendelijke commentaren op zijn werk en dat was het dan, wij zijn elk ons weegs gegaan. Ik zal hem wellicht nooit meer terugzien, tenzij onze paden ooit nog eens bij gelukkig toeval kruisen, wie weet. Ik kijk uit naar de publicatie van het derde deel van zijn meesterwerk over de Radicale Verlichting; hij vertelde me dat het werk grotendeels af is, maar dat er nog veel tijd en moeite zal gespendeerd worden voor het waarschijnlijk in het najaar van 2011 verschijnt.
Categorie:historisch
06-12-2010
christelijke martelaars
Een trouwe lezer vroeg me enige toelichting bij de afbeelding bij mijn bespreking van het boek van Christopher Hill, The World Turned Upside Down. Het is duidelijk dat er iets gebeurt met de tong van de gefolterde man. Maar wat precies?
De straffen op blasfemie of godslastering bestonden al langer in Engeland, maar tijdens de Britse revolutie (1640-1660) zijn ze in al hun verschrikkelijke duidelijkheid vastgelegd in de Blasphemy Act van 1650, in een poging om met geweld en intimidatie een einde te maken aan de vele publieke afwijkingen en zelfs afwijzingen die zich toen voordeden van de gevestigde godsdienst, in woord of in geschrifte. De straf voor blasfemie was niet min: men werd gegeseld, men brandde een letter B in je voorhoofd, je belandde aan de schandpaal en daar doorboorde de beul van dienst je tong met een gloeiende ijzeren pook; de geseling kon men herhalen in elk van de plaatsen waar men zich had schuldig gemaakt aan het vergrijp. Als je dat allemaal had overleefd, dan sloot men je sinedie, dat wil zeggen definitief op in de gevangenis. De kans dat je het daar langer dan enkele jaren uithield, was onbestaande.
De marteling die we op de afbeelding zien is het doorboren van de tong: de beul greep die vast met een tang en vervolgens boorde hij er een gat in met een gloeiend ijzer.
Het was een straf die meestal voorbehouden was voor min of meer geletterde godloochenaars, niet voor het plebs. Men probeerde de aanstichters van het kwaad te treffen, de lekenpredikanten en de auteurs van kerkkritische en atheïstische traktaten en pamfletten.
De tijden zijn veranderd, gelukkig maar. Vandaag kan iedereen zijn gedacht zeggen over God en godsdienst en dat gebeurt ook volop. Atheïstische boeken zijn heel populair, soms zelfs bestsellers, er is dus een gretig publiek voor. De kerk heeft haar macht op de maatschappij verloren en de wereldlijke macht, politiek en gerecht, neemt officieel een neutraal standpunt in. Er is op dit ogenblik in België geen enkele wet meer die blasfemie verbiedt.
Maar er zijn nog genoeg landen waar dat wel het geval is, zowel christelijke als islamitische. Er zijn ook hardnekkige pogingen om het beschermde statuut van godsdiensten in te schrijven in nationale en internationale wetgevingen, onder meer in de Europese Unie en in de Verenigde Naties. Zo probeert men het nu weer verboden te maken om godsdiensten te beledigen, wat dat ook moge betekenen.
Laten we ook niet vergeten dat godsdiensten bijna overal een beschermd statuut hebben, onder meer fiscaal, ook in België. Als we de zaak echter op de keper beschouwen, zijn godsdiensten gewoon verenigingen van mensen. Er is niets goddelijks mee gemoeid, objectief gesproken; het zijn enkel de gelovigen die er iets bovenmenselijks in zien, er is geen enkel geloofwaardig bewijs voor het bestaan van een god. Het is dan op zijn minst vreemd dat zelfs een neutrale moderne rechtsstaat als België toch nog een aantal godsdiensten erkent en financieel ondersteunt met geld afkomstig van de algemene belastingen, waarvoor wij dus allemaal betalen, terwijl het aantal gelovigen spectaculair daalt: nog maar vijf procent regelmatige katholieke kerkgangers, gemiddelde leeftijd?
Wanneer men een godsdienst niet oplegt, wanneer de staat de godsdienst niet verplicht onderwijst en propageert, wanneer de bedienaars niet vrijgesteld zijn en bezoldigd door de staat, wanneer men religieuze organisaties behandelt en belast zoals alle andere, wanneer men niet meer toelaat dat mensen gruwelijk bestraft en vermaledijd worden als ze zich van het geloof afkeren, dan is de kans dat een godsdienst standhoudt werkelijk onbestaand. Onze eigen geschiedenis en die van elke ander godsdienst, bijvoorbeeld de Islam, toont overduidelijk aan dat godsdienst enkel mogelijk is via dwingelandij, religieuze dictatuur. Wanneer dat wegvalt, dan verdwijnt spontaan ook de godsdienst. Dat is wat wij hier nu bij ons meemaken en wat in de meeste beschaafde landen ook gebeurt.
De Verenigde Staten vormen daarop ogenschijnlijk een opmerkelijke uitzondering. Maar wat de echte diepgang van de vermeende godsdienstigheid van de gemiddelde Amerikaan is, daarbij kan men zich veel vragen stellen. Het is in alle geval niet zo dat al die christenen van al die verscheidene kerken zouden opvallen door hun christelijk gedrag, op wel gebied dan ook. Neem gewoon het voorbeeld van de familie Bush en beoordeel hun daden, hun rijkdom, hun connecties en hun IQ, en dan heb je al een groot deel van het antwoord.
Als we over God en godsdienst spreken, laat ons dan nooit al het gruwelijk leed vergeten dat mensen elkaar hebben aangedaan en nog steeds aandoen, in naam van hun godsdienst, in naam van hun god.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
01-12-2010
de armen zult ge altijd bij u hebben
1 december 2010. Het is koud buiten, het vriest tot vijf graden onder nul en de gure noordenwind maakt dat het aanvoelt als min twaalf; in het Engels noemt men dat de wind chill factor, letterlijk de windkiltefactor of de gevoelstemperatuur. Kil is het ook in het hart van de Belgen, want duizenden mensen leven hier op straat, dag en nacht, sommigen met heel jonge kinderen. Asielzoekers, daklozen, marginalen, sans-papiers. Waarom?
Het is een complexe zaak, maar niet zo ingewikkeld dat er geen oplossing zou te vinden zijn. Er is immers plaats en geld genoeg in België om nog veel meer mensen behoorlijk op te vangen, dat is evident. Er is dus sprake van manifeste onwil. En waarom wil men niet? Luister naar de wijze woorden van de eerste minister van de al maanden uittredende regering: wij moeten de vluchtelingenstroom tegenhouden, dat is de eerste prioriteit; er mogen niet zoveel mensen naar België komen, of toch niet dat soort mensen: ongeschoolde economische migranten, want onze wetgeving voorziet dat die hier niet welkom zijn. Na een (veel te lange) procedure stuurt men die onverbiddelijk terug. Men moet die mensen dus ontraden om naar hier te komen. Als men nu de vluchtelingen die zich hier aanbieden goed opvangt, dan verspreidt dat nieuws zich als een lopend vuurtje en dat veroorzaakt een aanzuigeffect.
Haveloze en uitzichtloze mensen overal ter wereld die vernemen dat je in België eten en drinken krijgt, opvang in tehuizen of zelfs op hotel, dat advocaten klaar staan om ervoor te zorgen dat je een dwangsom van meer dan 500 euro per diem toegewezen krijgt als de overheid niet goed voor jou zorgt, dat een procedure via handige of menslievende advocaten en verenigingen kan uitgesponnen worden tot vele jaren en dat je ondertussen niet kan uitgewezen worden; kandidaat vluchtelingen die dat vernemen, hoeven er geen twee keer over na te denken: de schamele have en goed verkopen en allen hierheen! En als ze ons vermeend eldorado niet zelf ontdekken, dan zijn er genoeg handige mensenhandelaars die hen daarover inlichten en hen, voor een fikse vergoeding, zelfs naar hier brengen.
Het is volkomen terecht dat de regering probeert om die machine infernale stil te leggen. Maar haar pogingen om de optimistische berichten over asiel in België te ontkrachten, worden ogenblikkelijk pertinent tegengesproken door de feiten. Asielzoekers hebben het wel degelijk goed in België, uitzonderlijk goed. De publieke opinie zal niet dulden dat zij hier echt onmenselijk behandeld worden. Wij staan min of meer open voor elke migratie, wij willen die sukkelaars helpen, wij hebben een ingeworteld barmhartige Samaritaan-gevoel. Wij hebben lak aan de wetgeving die economische migratie van ongeschoolden verbiedt. Wij wensen niet dat afgewezen asielzoekers en andere ongewenste migranten manu militari het land uitgezet worden. Wij herinneren ons de ontstellende dood van Semira Adamu, die door al te ijverige rijkswachters verstikt werd bij haar gedwongen repatriëring per vliegtuig. Wie hier afgewezen is, krijgt het bevel het grondgebied te verlaten, maar dat bevel wordt niet uitgevoerd en wie het negeert, riskeert niets: wat kan men als straf opleggen? Gevangenis? Bevel tot uitwijzing? Juist.
Er zijn dus duizenden illegalen in ons land, sans-papiers, zoals in alle rijke landen. Zij leven en werken in de marge van de maatschappij. Het zijn onze moderne slaven, zonder rechten, uitgebuit en ingezet voor het werk dat niemand anders wil doen. Zij worden getolereerd, want niemand weet hoe men ze op een humane manier kan verwijderen en niemand, behalve rabiate racisten, wil ze kost wat kost terugsturen naar de miserie waarvoor ze gevlucht zijn. Zo zijn we niet. Denk ik.
Het is dus een vicieuze cirkel, een eindeloze spiraal van wederzijds onbegrip. Wij kunnen de migranten niet tegenhouden. België heeft geen eigen grenzen meer en die van Europa zijn zo lek als een zeef. Amerika probeert zijn grens met Mexico te sluiten en dat kost stukken van mensen, maar elke dag trekken er duizenden toch illegaal over of onder de afsluitingen. Het is dus echt wel onmogelijk, moeten we toegeven, om ongewenste immigratie tegen te houden. Het lukt evenmin om hen terug te zenden. Er zit dus niets anders op dan ze op te vangen. Maar zelfs als we dat maar halfhartig doen, is dat blijkbaar nog voldoende om hen massaal naar hier te doen komen. Twintigduizend per jaar, dat is zoveel als een middelgrote stad die er elk jaar bijkomt in België. Die mensen verdwijnen in de meest gore krochten van onze samenleving en leiden daar een mensonwaardig bestaan. En precies dat lokt dan weer de volkomen terechte menselijke reactie uit dat we voor hen toch iets moeten doen, zonder ons af te vragen hoe het zover kunnen komen is, zonder ons druk te maken over de gevolgen van onze goede werken: het kan niet dat we mensen laten creperen op straat. En omdat men dat weet, komt men naar hier, want waar ze vandaan komen, crepeert men wel op straat. De slechtste vooruitzichten in België zijn vaak nog beter dan de beste voor de armsten in de armste landen ter wereld.
Er is dus geen structurele oplossing. Wij zullen dus verder gaan met zwakke, vrijwel nutteloze pogingen om de immigratie te ontraden, met een opvang die het midden zoekt tussen milde gelatenheid en barse weerstand, met humanitaire hulp waar de staat faalt. Het staat in het evangelie. Jezus zei: de armen zult ge altijd bij u hebben.
Het loont de moeite om die verrassende Bijbeltekst even na te lezen want daar staat ongeveer het tegenovergestelde van wat wij vermoeden.
Beginnen we met Lukas, hoofdstuk 10:
38Toen ze verder trokken ging hij een dorp in, waar hij gastvrij werd ontvangen door een vrouw die Marta heette. 39Haar zuster, Maria, ging aan de voeten van de Heer zitten en luisterde naar zijn woorden. 40Maar Marta werd helemaal in beslag genomen door de zorg voor haar gasten. Ze ging naar Jezus toe en zei: Heer, kan het u niet schelen dat mijn zuster mij al het werk alleen laat doen? Zeg tegen haar dat ze mij moet helpen. 41De Heer zei tegen haar: Marta, Marta, je bent zo bezorgd en je maakt je veel te druk. 42Er is maar één ding noodzakelijk. Maria heeft het beste deel gekozen, en dat zal haar niet worden ontnomen.
De blijde boodschap is hier dus niet dat je je gasten, lees: de armen, de asielzoekers, goed moet opvangen en verzorgen, maar dat je naar het woord van God moet luisteren. Dat is precies wat de meeste christenen altijd gedaan hebben en nog doen: naar de mis gaan en naar de prediking luisteren en de armen aan hun lot overlaten, op enige aalmoezen na. Er staat letterlijk dat er maar één ding noodzakelijk is: luisteren naar God. Wie dat doet, die verwerft een schat die hem of haar niet zal worden ontnomen, ook al heeft men tijdens zijn leven zijn naasten verwaarloosd. Léonard en Ratzinger zullen het graag horen. Zij zijn ervan overtuigd dat ook zij het beste deel hebben gekozen.
We vinden deze passage niet bij Markus of Matteüs, maar bij Johannes, hoofdstuk 11, staat dit merkwaardige verhaal te lezen:
1Zes dagen voor Pesach ging Jezus naar Betanië, naar Lazarus die hij uit de dood had opgewekt. 2Daar hield men ter ere van hem een maaltijd; Marta bediende, en Lazarus was een van de mensen die met hem aanlagen. 3Maria nam een kruikje kostbare, zuivere nardusolie, zalfde de voeten van Jezus en droogde ze af met haar haar. De geur van de olie trok door het hele huis. 4Judas Iskariot, een van de leerlingen, degene die hem zou uitleveren, vroeg: 5Waarom is die olie niet voor driehonderd denarie verkocht om het geld aan de armen te geven? 6Dat zei hij niet omdat hij zich om de armen bekommerde hij was een dief: hij beheerde de kas en stal eruit. 7Maar Jezus zei: Laat haar, ze doet dit voor de dag van mijn begrafenis; 8de armen zijn immers altijd bij jullie, maar ik niet.
De evangelist laat niets onverlet om het contrast zo scherp mogelijk te maken. De olie waarmee Jezus voeten worden gezalfd, is de duurste die er is, het hele huis ruikt ernaar. Dat Maria dan ook nog de voeten van de Heer afdroogt met heur haar, zal menig feminist de wenkbrauwen doen fronsen. Is dit de Jezus die wij kennen, de eerste socialist, de wereldverbeteraar? Is dit een voorbeeld voor ons allemaal?
Blijkbaar heeft de redacteur het er ook wat moeilijk mee en maakt hij zich zorgen over de reacties van zijn lezers. Maar het verwijt dat hij heeft uitgelokt door het ronduit schokkende beeld van de verspillende luxe en de misplaatste, bijna slaafse verwennerij van Jezus door Maria, dat verwijt legt hij in de mond van Judas, de verrader, die hier al een veeg uit de pan meekrijgt: hij is de penningmeester van de Jezus & Apostelen, BVBA en het is vanuit die functie dat hij zich druk maakt over zoveel verspilling. Johannes gaat nog een stap verder: Judas verwijt en zijn zorg voor de armen is leugenachtig, hij meent niet wat hij zegt, hij denkt helemaal niet aan de armen die men had kunnen helpen met de vorstelijke som van 300 denarie, maar aan zijn eigen zakken, die hij vult met diefstal uit de verenigingskas. Hoe dan ook, Jezus veegt alle bezwaren van tafel. Hij ziet dit slechts als een voorschot op de balseming van zijn lichaam na zijn dood. Vreemd is dan wel dat in het evangelie letterlijk gezegd wordt dat men toen nieuwe olie heeft gebruikt, bij Marcus (c. 16) is het uitgerekend Maria van Magdala die samen met anderen wordt uitgestuurd om geurige olie te gaan kopen. Zwak argument dus. Maar Jezus gaat verder: laat Maria maar doen; de armen kunt ge altijd verzorgen, die zullen er immers altijd zijn; Jezus daarentegen is er maar één keer en dus moet men daarvan gebruik maken om hem te eren, ook als dat gebeurt met zoveel aperte verspilling en zoveel verwerpelijke onderdanigheid.
Het beeld dat we hier van Jezus krijgen stemt overeen met wat de kerk altijd al heeft vooropgesteld: bovenal bemin uw God. Als we bekijken hoeveel inspanning en hoeveel geld er door de kerk is uitgegeven om God af te beelden en om hem een waardig huis te bouwen, als we al het goud zien dat voor zijn aanschijn en dat van zijn heiligen is opgestapeld, als we bedenken hoezeer wij in de liturgie bezig zijn met hem te loven en te eren, te aanbidden en te prijzen, dan valt elke vergelijking met de goede werken van de christengelovigen onvermijdelijk in het nadeel van de armen uit. Tot daar dus de blijde boodschap van het evangelie.
Wat is het alternatief? Wat is onze verantwoordelijkheid als mens en medemens in het complexe en frustrerende verhaal van de immigranten?
Vooreerst moeten we zakelijk zijn, zoals steeds en het probleem rationeel benaderen. Dat betekent dat we Europees moeten denken en handelen: onze grenzen zijn Europees; als we die willen beschermen, dan moet dat daar gebeuren, niet in elk land en zeker niet in een land dat geen buiten-Europese buren heeft. Vervolgens moet men vaststellen dat het sluiten van de grenzen een praktische onmogelijkheid is, evenals de verplichte repatriëring van alle illegalen en afgewezen asielzoekers. Men moet dus werken aan structurele maatregelen in de landen van waaruit de immigratie afkomstig is. Enkel indien het verschil tussen de armste landen en de rijkste kleiner wordt, zal de armoede-immigratie kunnen afnemen. Waarschijnlijk zal het duren tot de kruimels van de tafels van de rijken voldoende zijn om alle armen ter wereld te voeden eer we zover zijn.
Ondertussen zullen de armen altijd bij ons zijn. Zij verwachten niet dat wij hun voeten overgieten met Chanel n°5 en ze afdrogen met ons haar. Maar wij mogen ons niet onttrekken, om welke reden dan ook, aan onze elementaire plichten als medemens. Wij moeten degenen die hier zijn een menswaardig bestaan gunnen, een mogelijkheid om ten minste te overleven. Welke vorm dat moet aannemen en hoe dat praktisch kan geregeld worden, daarvoor zijn er in België meer dan genoeg magistraten, ambtenaren, politieke verantwoordelijken, humanitaire organisaties en vrijwilligers om dat uit te maken. Maar dat wij met ons allen niet in staat zijn om een paar duizend mensen van straat te houden in deze vrieskou, dat is schandalig.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
29-11-2010
De wereld op zijn kop: de Britse Revolutie
Om koning te worden, moet je slechts aan één voorwaarde voldoen: het volstaat dat je de (oudste) zoon van de vorige koning bent. Dat is vanzelfsprekend, maar verre van evident. Er zijn immers maar heel weinig functies die wij vandaag nog op die manier invullen. Als we ergens anders dan hier bij ons die erfelijke troonopvolging zien gebeuren, bijvoorbeeld destijds in Haïti met Papa Doc en Baby Doc, of in Korea met de Kim-dynastie, dan maken we daarover behoorlijk vrolijk of ergeren ons eraan. Kinderen van Vlaamse politici stappen ook wel eens in de politiek, maar insisteren dat ze dat doen op eigen kracht en verdienste. In België en in Nederland, maar ook in Spanje en Groot-Brittannië is het ogenblik van de troonopvolging niet meer veraf. Of die overgang vlekkeloos verloopt, zal in belangrijke mate afhangen van de opvolger, de kroonprins in kwestie. In België kan men zich daarom aan ernstige constitutionele moeilijkheden verwachten. Prins Philippe is volgens alle waarnemers nu eenmaal niet de meest geschikte persoon om de rol van koning op zich te nemen, en dan blijven we nog beleefd. Bovendien is men in Vlaanderen heel wat minder royalistisch dan in Franstalig België, niet in het minst omdat het koningshuis, ondanks enige inspanningen om ook Nederlands te spreken, toch van huis uit Franstalig is. De Vlaamse Beweging is dan ook erg republikeins. De huidige voorzitter van het Vlaams Parlement maakt daar bijvoorbeeld geen geheim van.
De erfelijke troonopvolging heeft in Groot-Brittannië herhaaldelijk aanleiding gegeven tot twisten en zelfs regelrechte revoluties en burgeroorlogen. Een merkwaardige periode uit die geschiedenis vormt de 17de eeuw. Er was toen nog geen sprake van Groot-Brittannië. Je had Engeland, Wales, Schotland en Ierland en dat waren autonome regios. In Schotland waren de Stuarts aan de macht; in 1503 was de Schotse koning James IV gehuwd met de oudste dochter van de Engelse koning: Margareth Tudor. Toen in Engeland Elizabeth I stierf na een lang en voorspoedig bewind was ze nog steeds ongehuwd en kinderloos. Haar hofhouding had er alles aan gedaan om de regerende vorst van Schotland, James IV als erfgenaam aan te duiden en dat gebeurde ook in 1603, toen hij de Engelse troon besteeg als James I.
Men noemt dat een personele unie: de twee koninkrijken bleven afzonderlijk bestaan, ze hadden alleen dezelfde koning. Iets dergelijks zal wellicht ook in België gebeuren: naarmate de regios meer onafhankelijk worden zal de koning, als er nog een is, over twee of drie of zelfs vier verschillende landen heersen, allicht in een louter protocollaire functie.
James I probeerde met alle macht van de twee koninkrijken één te maken, maar geen van beide wou daar van weten, ze verkozen hun historische autonomie. Bovendien was Engeland Anglicaans en Schotland zeer Calvinistisch. Maar hoewel de samenwerking tussen de absolutistische koning en zijn beide parlementen zeer stroef verliep, vormde zijn regering (1603-1625) een periode van binnenlandse vrede. De fraaie Bijbelvertaling van 1611 heeft zijn naam onsterfelijk gemaakt: de King James Bible.
Zijn (tweede) zoon volgde hem op als Charles I. Die had van zijn vader de idee overgenomen dat het koningschap niet alleen erfelijk was, maar ook absoluut en door God gewild en verordend. Hij ging dan ook de confrontatie aan met het parlement en probeerde het zijn wil op te leggen, vooral voor het verhogen van de belastingen. Hij nam zijn rol als hoofd van de Anglicaanse kerk al even ernstig en kwam daardoor in conflict met de kerkelijke hiërarchie in Engeland en Schotland. Toen hij ook nog trouwde met een katholieke prinses, vond men dat de maat vol was. Er brak een oorlog uit tussen de troepen van het Parlement en die van de vorst (1642-45) en hij werd daarin verslagen, maar weigerde een constitutionele monarchie te aanvaarden met het parlement als belangrijkste speler. Hij vluchtte en er brak een tweede burgeroorlog uit (1648-49) die hij evenwel weer verloor. Nu werd hij niet alleen gevangen genomen maar ook berecht, veroordeeld wegens hoogverraad en terechtgesteld.
Van 1649 was Engeland eerst een Commonwealth, dan een Protectoraat onder Oliver Cromwell en even onder zijn zoon, dan weer een Commonwealth, tot in 1660. Het was een woelige periode. Het leger dat het Parlement op de been had gebracht, bestond grotendeels uit het gemeen, het gewone volk, dat in de opstand tegen de vorst en de grote landeigenaars een gelegenheid zag om zijn grieven te uiten en meer rechten te bekomen. Maar de leiders van de opstand, die aanvankelijk in die ideologie van rechten voor het volk mee opstapten, namen al gauw de rol van de vorst en het hof over. De tijd was niet rijp voor een volksdemocratie. Er volgde dus een restauratie. De zoon van de terechtgestelde Charles I was naar het buitenland gevlucht maar keerde in 1660 terug en werd in 1661 gekroond als Charles II, alsof er niets gebeurd was. Er volgde een algemene amnestie, behalve voor de koningsmoordenaars, zij die het decreet voor de terechtstelling hadden ondertekend; zij werden gevangen genomen, veroordeeld, opgehangen een gevierendeeld. De lijken van Cromwell en enkele medestanders werden opgegraven en publiek opgehangen in ketens.
Er kwam ook een einde aan de godsdienstige revolutie, waarin allerlei radicale strekkingen hadden gebruik gemaakt van de opstand tegen het burgerlijk gezag om ook het wereldlijk gezag van de staatskerk aan te vallen en de gevestigde theologie te verwerpen. In 1662 werd de Anglicaanse kerk en de macht van de bisschoppen in ere hersteld. Maar Charles II had een verborgen agenda. Hij zocht in het geheim contact met zijn neef, Louis XIV van Frankrijk, met het oog op een verbond tussen hun beider landen. Daarbij zou hij zelf tot het katholicisme terugkeren en het katholicisme ook in Engeland herstellen. Hij liet ten minste 12 buitenechtelijke kinderen na, maar geen legitieme.
Zijn broer en erfgenaam werd koning James II in 1685. Hij was even absolutistisch als zijn voorgangers en bovendien katholiek. Toen hij ook nog een katholieke zoon en troonopvolger kreeg, was dat vooruitzicht teveel voor het parlement. Men deed een beroep op de protestantse stadhouder van Holland, Willem van Oranje, om de troon over te nemen. Willem was een neef van James, maar ook zijn schoonzoon: hij was getrouwd met Mary, de dochter van James. Zij bestegen samen de troon van Engeland als William III en Mary II. Na haar dood in 1694 was hij alleen koning, tot zijn eigen dood in 1702. Hij werd opgevolgd door Anne, zijn schoonzus, de andere dochter van James II (die naar Frankrijk gevlucht was en daar bleef tot zijn dood in 1701). Anne regeerde tot in 1714 en stierf kinderloos. Al in 1701 had men beslist in dat geval een beroep op een (protestantse!) kleindochter van James I, Sophia die gehuwd was met de keurvorst van Hannover. Maar Sophia was gestorven in juni van 1714 en dus was het haar zoon die als George I koning van Engeland, Schotland en Ierland werd in 1714.
Opvallend in deze periode is enerzijds de invloed van de perikelen rond de erfopvolging: als er geen troonopvolger in rechte lijn was, moest men ergens anders gaan aankloppen, zoals hier in België ook al enkele keren gebeurd is, laatst ook toen Boudewijn kinderloos stierf en zijn broer Albert het overnam. Anderzijds blijkt ook zeer duidelijk dat de erfelijke opvolging niet zomaar werd aanvaard. Zo zijn tot op vandaag katholieken uitgesloten van de Britse troon. En als een vorst zich verzette tegen het volk, dan aarzelde men niet om gewapend in opstand te komen en de koning gewoon terecht te stellen als een misdadiger, of hem te verjagen naar het buitenland. Het leger van Willem van Oranje bestond trouwens grotendeels uit buitenlandse huurlingen, onder wie veel katholieken
De 17de eeuw was ook op de Britse eilanden een periode van grote religieuze onrust. Het was al begonnen met de Reformatie, die in Engeland niet zozeer op theologische gronden ontstond maar omwille van een conflict tussen de Paus en de Engelse vorst, officieel over zijn echtscheidingen, maar in de grond over de wereldlijke macht van Rome en de katholieke kerk in Engeland. Ook in Duitsland zou de Dertigjarige Oorlog veeleer daarover gaan dan over godsdienstige twisten. Maar het was duidelijk dat het religieus gezag door iedereen in vraag werd gesteld: door de vorst die er een beperking in zag van zijn eigen macht; door de adel, die in de rijke bisschoppen en kerkvorsten belangrijke concurrenten had; door de lagere geestelijkheid die zich ergerde aan de bandeloze levensstijl van hun hogere oversten; en ten slotte niet in het minst door de arme gelovigen, die een tiende van hun inkomsten moesten afdragen aan de geestelijkheid, die zich bovendien vaak uiterst arrogant gedroeg. Voeg daarbij de kritiek die alom naar boven kwam op de letterlijke waarheid van de Bijbel en op de dwaze en inhalige leer van de kerk, vooral inzake de verkoop van aflaten voor zonden.
Toen het parlement dus de strijd aanging met het legitieme gezag, het koningshuis, de adel en de kerkelijke overheid, deed het een beroep op de lagere standen: de arbeiders, de boeren, de ambachtslui, de kooplieden en handelaars en ook de groeiende massa van proletariërs, rondzwervende vroegere lijfeigenen die zich hadden losgemaakt van hun feodale heren en die in toenemende mate bijeentroepten in de grotere steden of eigen nederzettingen stichtten op het platteland. Daarmee kregen al de sociale, economische en religieuze verzuchtingen plots een legitieme uitlaatklep.
Die revolutionaire situatie is het onderwerp van een diepgaande studie van Christopher Hill, The World Turned Upside Down. Radical Ideas during the English Revolution, 431 pp., 1972, Penguin 1991, £12,99 paperback. De auteur gaat ervan uit dat de lezer op de hoogte is van de grote lijnen van de gebeurtenissen. Ik weet niet of dat in Groot-Brittannië vandaag overal het geval is, maar hier zeker niet, vandaar dat ik de geschiedenis hierboven even heb weergegeven. Hij concentreert zich volledig op de radicale bewegingen die toen ontstaan en open gebloeid zijn, op de leiders ervan en op hun geschriften, op hun successen en teleurstellingen, op hun onthaal bij de gewone mens en bij de gezagsdragers, op hun opgang en hun uiteindelijke teloorgang en recuperatie. Het is een fascinerend verhaal met vele lessen voor onze eigen tijd.
Ook wij leven immers in een periode van ingrijpende veranderingen en van democratische kritiek op het gezag. De burger is vandaag niet meer bereid om welk gezag dan ook zomaar te aanvaarden. Hij is ervan overtuigd dat hij zelf de grond is van elke autoriteit. Hij heeft de wereldlijke macht in handen gegeven van de verkozenen des volks, en niet van adellijke heren. Hij roept die verkozenen voortdurend ter verantwoording en stuurt hen desgevallend naar huis bij de verkiezingen. Aangezien de kerk zich niet onderwerpt aan die democratische controle, heeft hij haar de rug toegekeerd of tersluiks de concrete macht in de parochies naar zich toegetrokken; de resterende wereldlijke macht van de kerk wordt krachtig aangevochten, haar dotaties in vraag gesteld. Er is een grote ideologische vrijheid die zorgt voor een verscheidenheid van politieke en sociale opvattingen.
Hoe wij nu leven, is ondenkbaar zonder ons verleden, zonder de revoluties uit het verleden. De Britse revolutie van 1640-1660 is mislukt, maar anderzijds is de wereld toen even grondig veranderd als 150 jaar later in Frankrijk. Ook daarop volgde een restauratie, maar geen terugkeer naar het absolutisme en de feodaliteit. Zo gaat de wereld stap voor stap vooruit, met vallen en opstaan. Het is jammer dat wij zo weinig weten over de strijd die onze voorvaderen hebben geleverd voor onze ogenschijnlijk vanzelfsprekende vrijheden. Hun bloed is het zaad geweest voor wat wij oogsten.
Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden van dit nochtans fundamenteel werk, dat je vermeld vindt in bijna elk belangrijk historisch werk. Ik heb het al vaker gezegd en geschreven: je kan beter één boek als dit lezen dan allerlei vulgariserende of romantiserende verhalen. Helaas zal je dat dan moeten doen in het Engels. Dat is minder lastig dan je misschien zou denken en dat is dan vooral te danken aan de briljante schrijfstijl van professor Christopher Hill (1912-2003).