mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
17-12-2010
White Christmas, Witte kerstdag
Im dreaming of a white Christmas
Dit moet een van de meest populaire kerstliederen zijn, na Stille nacht, natuurlijk. Tekst en muziek zijn van Irving Berlin en dateren van 1940. De legende wil dat hij het zou geschreven hebben bij het zwembad van een hotel in Phoenix, Arizona. De eerste regels van de tekst, die men gewoonlijk weglaat, lijken daarop te wijzen:
The sun is shining, the grass is green, The orange and palm trees sway.
There's never been such a day in Beverly Hills, L.A.
But it's December the twenty-fourth, And I am longing to be up North
Het thema is dus heimwee en herinnering aan andere kerstmissen, vroeger en elders. Kerstmis doet dat met een mens. Het neemt ons mee in de tijd, naar onze jeugd vooral. Naar zeldzame witte kerstdagen, met veel sneeuw en bittere kou. Die eerste sneeuw die we als kind zagen, die het uitzicht van onze leefwereld zo plots en integraal omtoverde, die ook ingrijpend ons dagelijks leven veranderde, dat moet een enorme indruk gemaakt hebben op onze ontvankelijke jeugdige geest. Kerstmis werd toen ook zeer intens gevierd, na de voorbereiding van de advent met zijn wekenlange liturgische opbouw, met adventskransen waarop elke week een nieuwe kaars werd aangestoken. We stuurden elkaar toen ook kerstkaarten, meestal zoete kitscherige wintertafereeltjes. Er was de kerstboom met de versieringen die maar één keer per jaar uit hun verpakking gehaald werden. Bij ons thuis gebruikten we het zijdepapier waarin sinaasappelen (wij zeiden: appelsienen) verpakt waren, om de fragiele geblazen glazen kerstballen te beschermen, maar toch waren er elk jaar weer die we gebroken aantroffen in de kartonnen rood-bruine Solo-doos, de zelfde kleuren als het roodborstje. We kregen dan wat kleingeld om enkele nieuwe ballen te gaan kopen, met speciale vormen en felle kleuren. Met de sneeuw kwamen ook de sledes en arren naar boven, wij hadden zelfs een ijsstoel, een echte ouderwetse stoel op latten, ik weet niet waar die vandaan kwam en waar hij naartoe is gegaan, we hebben hem misschien maar één of twee keer gebruikt.
Thuis hadden we een bescheiden buurtwinkel, onder meer van tabak, wijn en likeuren. Gedurende het jaar stelde de verkoop niet veel voor, maar in december sloeg mijn Moeder grote voorraden in, de hele winkel vol, in de rekken en tot op de grond, geen plekje bleef vrij, overal stond en lag rode en witte wijn, veel zoete Monbazillac voor bij de taart, maar ook porto, en likeuren met exotische namen als sherry brandy, Curaçao, Cointreau en nog straffere dranken zoals Elixir dAnvers en Kümmel, soms dwarrelden er kleine stukjes bladgoud in, fascinerend voor een kinderoog. Mijn zus Godelieve, die stierf toen ze amper vijfendertig was, maakte toen prachtige kerststronken, met hulst, dennenappels en takken, schors en rode kaarsen en gouden linten en veelkleurige kerstballen en watten en engelenhaar, die ons Moeder dan verkocht.
Dit is het vervolg van de tekst van White Christmas:
I'm dreaming of a white Christmas Just like the ones I used to know Where the treetops glisten, and children listen To hear sleigh bells in the snow
I'm dreaming of a white Christmas With every Christmas card I write May your days be merry and bright And may all your Christmases be white.
Het is een niemendalletje, een kattebelletje, bijna niets. Maar als we de warme bariton van Bing Crosby horen, krijgen we allen een krop in de keel. Vreemd, maar het is wel zo.
In Vlaanderen is lange tijd een gans ander kerstgedicht heel bekend en geliefd geweest. Vandaag is het helemaal vergeten. Het draagt dezelfde naam: Wittekerstdag en het dateert van rond 1930. Het is van de hand van André Demedts (1906-1992) en maakt deel uit van de bundel Voortijds in de verzamelde gedichten van 1976. Het verscheen oorspronkelijk in zijn debuutbundel Jasmijnen (1929). De bundel Voortijds is de grondige herwerking van die Jasmijnen en van zijn tweede dichtbundel Geploegde aarde (1931); er zijn slechts elf gedichten overgehouden en zelfs die heeft de dichter grondig herwerkt. Merkwaardig is dat hij uitgerekend Witte kerstdag nauwelijks veranderd heeft, op enkele details en de scheiding van de oorspronkelijke lange versregels na. Wellicht is de reden daarvoor te vinden in de toenmalige aanzienlijke publieke bekendheid van het gedicht. Dit is de volledige tekst, in de oorspronkelijke versie, zodat je het rijm duidelijk ziet.
Witte kerstdag
Klein broertje heeft gebeden om deze Kerstdag wit te zien,
met voetstappen in de verse sneeuw voor het raam,
en een roodborstje op een twijg, dat zingt van de verre lente en de bloemen misschien,
en als de middagklokken over de vlakte ontwaken
een vage glans van de zon op de bomen en daken
en de mensen zo zwart in de sneeuw, zeer groot en eenzaam.
Maar ons hart is zo licht te dragen vandaag, het is of we opnieuw mochten beginnen
en alles vergeten dat niet meer is; in ieder oog blinkt een vlam en een traan,
er is zo'n blij welwillen in ons, vandaag zullen wij allen met een grote liefde beminnen
en niet één zal zijn blik in wantrouwen nederslaan.
Want ieder mens, die een eind weg met ons gaat,
kan Christus zijn, die voor één dag over de wereld gaat
en daarom willen wij allen weerhouden: Blijf nog wat, want het wordt nacht,
ieder jaar is het maar eenmaal Kerstdag en ons hart heeft zo lang op uw komst gewacht.
Want zo veel moeten we zeggen en vragen, wat ons verheugde, wat leed heeft gedaan
en ik kom bedelen ieder jaar weer op deze dag, want mijn armoe en honger eindigen niet.
Als ik vanavond door de sneeuw naar huis zal gaan, Jezus, en gij Moeder, genees mijn verdriet
en help ons allen, die over de vlakte het rinkelen van sleebellen horen
en die geen meester zijn over het heimwee van ons bloed;
help ons allen, die vruchteloos sjouwen onder de mensen en die onze hoop verloren,
wij zijn dompelaars en boeven ook, maar over alle sneeuwpaden komen wij U en de sterren tegemoet.
Moeder, voor allen vandaag laat me bidden: voor mijn dode vriend,
geef vader en moeder geluk en ook mijn kameraden
en wat liefde aan uw dwaas, die het niet verdient
en veel trouwe liefde aan Vlaanderen, Moeder, want het werd zo dikwijls verraden.
Ik ben maar een schamel arbeider, die U niets geven kan dan wat scherven van zijn hart,
het is zo weinig, het is niets om dat alles te vragen...
maar als het niet mag, wees voor allen niet even hard
en laat één, die jong is en sterk, het lastigste dragen.
Moeder, klein broertje heeft gebeden opdat uw Kerstdag wit zou zijn,
geef aan ons allen over de sneeuw, veel zonneschijn!
Wij vinden hier hetzelfde heimwee, dezelfde herinneringen: de voetstappen in de verse sneeuw, het scherpe contrast van het steenrode roodborstje, de goudgele glans van de vale winterzon op de egale witte wereld, de zwarte mensenschaduwen. Met de winterzonnewende beseffen we dat een jaar voorbij is. We staan stil bij wat voorbij is, bij wie ons ontvallen zijn, maar wij mogen ook vooruitkijken, naar het jaar dat komt en aan de vergetelheid toevertrouwen wat ons verdriet heeft gedaan. Verderop in het gedicht is het rinkelen van sleebellen voldoende om ons gemoed te doen overlopen van het onweerstaanbaar heimwee in ons bloed.
Het vrome christelijke beeld dat zo typisch is voor de tijd en voor André Demedts krijgt hier een heel menselijke inkleding: niet het kerstekind, maar Emmaüs: een anonieme Christus die met ons meegaat; wat ge aan de minsten der mijnen hebt gedaan Hier is het eerste gebod niet God beminnen, maar de medemens; alleen door onze broeders en zusters lief te hebben, dienen we God. Demedts grijpt liever terug naar de eerste christenen dan naar het rijke Roomse leven. Hij is of was toen ideologisch meer een communist dan een burger. Deze zinsnede: want iedere mens die een eind weegs met ons gaat, kan Christus zijn die voor één dag over de wereld gaat, is opgenomen in ons collectief geheugen, omdat ze in onze jeugd talloze keren geciteerd en herhaald is door priesters en kapelaans en opvoeders allerhande, die evenwel steeds hebben nagelaten te vertellen waar ze de mosterd hadden gehaald, of zelfs niet meer wisten dat ooit iemand die prachtige zin had gesmeed in een ontroerde opwelling tijdens een winteravond.
De hele tweede helft van het gedicht neemt de vorm aan van een gebed, gericht aan Jezus en aan zijn Moeder Maria, die in de Vlaamse poëzie en liederenkransen nooit ontbreekt. Het is het gebed van de jonge idealist die gebukt gaat onder de tegenstand en de nutteloosheid van zijn inzet, maar die in de eenvoudige, menselijke Moeder en haar Zoon een hoopvol aanknopingspunt ziet voor zijn machteloos streven. De laatste drie strofen zijn expliciet aan de Moeder gericht, met een bijna voorchristelijke, heidense Mariologische overgave en devotie die in onze tijd en onze theologie onbegrijpelijk is geworden. Wie was de vriend die gestorven was? Wij weten het niet, misschien een van de ontelbare gevallenen in de Grooten Oorlog, die zich zo dicht bij zijn geboortestreek heeft afgespeeld in zijn kindertijd? Ontroerend is het voor mij ook om hier die andere zinsnede terug te vinden, die ik in mijn jeugd vaak uit de mond van mijn Vader heb gehoord: het arm Vlaanderen, dat al zo dikwijls is verraden, dat de speelbal is geweest van vreemde vorsten en minachtende machten, eeuw na eeuw, zelfs en vooral in de Belgische staat, dat wangedrocht dat aartsvijanden achteloos en met mateloos dédain voor onze volkeren als een loutere militaire buffer hebben opgetrokken tegen hun eigen geile machtswellust.
Verontrustend en bevreemdend is de voorlaatste strofe. Wat moet een jongeman van vooraan in de twintig met zware woorden als schamele arbeider, scherven van zijn hart? Hij wist uit de ervaring in het gezin van zijn ouders dat een mens op zijn wegen zelden rozen gestrooid vindt. Hij had een zus die aan kinderverlamming leed; zijn moeder was voortdurend zwanger, ze heeft misschien wel tien miskramen gehad en was vaak bedlegerig. Hij wou zo graag, als sterke jonge man, dat leed van zijn geliefden op zich nemen, de zwakkeren sparen. Maar hij wist toen al dat je daar wel kan voor bidden, dat je ernaar kan verlangen, dat je bereid kan zijn om offers te brengen als je zoveel leed en armoede ziet, maar ook dat de wereld is zoals hij is, dat het onheil onverbiddelijk toeslaat, daar helpt geen lievemoederen aan.
Uit een interview met Joos Florquin met de dichter uit 1968 weten we dat het kleine broertje uit het de aanvangs- en slotverzen van het gedicht de jongere broer was van de dichter, Michel, die zestien jaar jonger was. Het was klein broertje die bad voor een witte kerst, niet de dichter. Die had als boer al ingezien dat je God niet letterlijk mag nemen, dat bidden niet helpt als het over het weer gaat. Het staat in de Bergrede: Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Mt 5, 45). Het kinderlijk gebed van Michelleke heeft de oudere broer ontroerd, het onschuldig blind vertrouwen dat sprak uit zijn simpele smeekbede was slechts een onbeholpen, spontane manier van dat kind om zijn verlangen te uiten naar die mythische witte kerst waar ook wij elk jaar nog van dromen. Maar zoals het slotvers nadrukkelijk stelt: niet de sneeuw is ons diepste verlangen, maar het licht, de warmte, het leven dat we danken aan de zon.
Twee maal witte kerst, twee teksten uit een ver verleden, de ene straks weer overal te horen, de andere nu helemaal vergeten, behalve hier en daar bij een nostalgische Vlaamse gepensioneerde. Kerstmis is een tijd van herinnering en heimwee. De moderne wetenschap heeft er een uitleg voor: onze hersenen maken te weinig melatonine aan, we voelen de winter blues of ondergaan een winterdepressie. Onze biologische klok loopt niet meer gelijk met de natuur, onze retina weigert het licht op te nemen. We moeten dat tegengaan met lichttherapieën, drie uur per dag als konijnen voor een lichtbak plaatsnemen, dat zou helpen, zegt men.
Ach, dat is goed voor hyperactieve mensen, die zichzelf niet sparen en niet willen luisteren naar de signalen van hun lichamen. Laat ons maar een beetje mistroostig zijn in deze tijd, laat het heimwee maar opwellen, laat de krachtige beelden uit een ver verleden maar opkomen, laten we maar opnieuw aansluiting vinden met onze lieve doden, met vrienden die we ooit hadden en die we nu uit het oog verloren zijn, met mensen die we hebben liefgehad of die we nodeloos hebben gekwetst, zo nodeloos en onterecht dat we de pijn nog altijd even schrijnend voelen na al die jaren. Laten we in deze donkere dagen ons verleden binnenlaten in de lichtende warmte van onze huizen, als een onvermoede gast, een onbekende oude bekende die op een winternacht in een sneeuwstorm aanklopt en ons door zijn stilzwijgende, indringende, nadrukkelijke aanwezigheid terugvoert naar de droom die we ooit hadden van onszelf.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
16-12-2010
Reclame op mijn blog
Lieve lezers,
tenzij jullie beschikken over een goede afscherming, verschijnen er sinds enige tijd allerlei platvloerse reclameboodschappen bovenaan mijn blog. Ik wil jullie verzekeren dat ik het daarmee absoluut niet eens ben en dat ik mij daar volledig van distancieer. Ik heb mijn beklag gemaakt bij Seniorennet en aangekondigd dat, als daar geen verandering in komt op korte termijn, ik mij verplicht zal zien om daaruit mijn conclusies te trekken. Ik ben op zoek naar andere blog-oorden en onderzoek ook de mogelijkheid om een eigen website te beginnen los van alle organisaties. Als dat lukt, dan zal ik mijn blog hier op Seniorennet afsluiten en verwijderen, met pijn in het hart, dat wel.
Ik houd u op de hoogte.
Karel
Categorie:samenleving
J.S. Bach - Weihnachtsoratorium
La Petite Bande is het oude muziek-ensemble van Sigiswald Kuijken, opgericht in 1972. Neem eens een kijkje op hun website: http://www.lapetitebande.be/ . Door de jaren heen heb ik het voorrecht en het genoegen gehad, zoals zoveel anderen, om hun zeer verscheiden producties te mogen beluisteren in concerten, op radio en tv en op cd en dvd. Met deze muzikanten behoren we in Vlaanderen tot de wereldtop, al beseffen we dat veel te weinig. La Petite Bande heeft sinds enkele jaren een vaste stek in Leuven. Vorige zondag was dat de gelegenheid voor een Dag van La Petite Bande, in de kerk en de lokalen van de Abdij Keizersberg. In de voormiddag was er een rondetafelgesprek met Sigiswald Kuijken, Andrew Parrott en Joshua Rifkin, drie eminente specialisten van de oude muziek en de authentieke uitvoeringspraktijk. In de namiddag voerden de Brit Parrott en zijn Taverner Consort & Players de eerste drie cantates van het Weihnachtsoratorium uit, in de vooravond was het de beurt aan de Amerikaan Rifkin met zijn Bach Ensemble. s Avonds volgde dan Sigiswald Kuijken met zijn Petite Bande met enkele Bach-cantates. Wij hebben ons laten verleiden om nog eens het volledige Weihnachtsoratorium te gaan beluisteren.
Een vergelijking met het concert van OrSeCante dat we onlangs meemaakten en dat ik hier besprak, dringt zich op. Vooreerst moeten we zeggen dat, hoezeer de begenadigde amateurs en semiprofessionele muzikanten van OrSeCante & Co ook hun best deden, ze toch niet het uitzonderlijk hoge artistieke niveau konden bereiken van de topmusici van Parrott, Rifkin en Kuijken. Dat bleek bij de vocale solisten, maar ook bij de strijkers, inzonderheid de violen. Ook de bezetting was zeer verschillend bij de twee concerten. OrSeCante is een gemengd vrij uitgebreid koor van erg goede kwaliteit. Parrott en Rifkin (en allicht in het avondconcert ook Kuijken) gaan uit van een andere benadering, die nauwer aanleunt bij de oorspronkelijke uitvoeringspraktijk zoals Bach zelf die bracht in zijn tijd. Zij zetten geen koor in, maar laten de koorpartijen zingen door de vier solisten, sopraan, alt, tenor en bas/bariton. Het verschil is groot, maar toch is het verrassend hoe vier zangers toch een volume en een vulling kunnen geven die niet zo veel afwijkt van wat een koor van 60 tot 70 zangers aankan. Het is anders, maar het is niet minder indrukwekkend. Hier kan je terecht zeggen: lessismore, meer is niet altijd beter. Het evenwicht tussen de instrumentale partijen en de vocale is duidelijk beter in de afgeslankte versie.
Toch mag men daarin niet te ver gaan. Ik weet niet of het om artistieke of economische redenen was, maar Rifkins The Bach Ensemble was wel erg afgeslankt: twee eerste violen, twee tweede, een altviool, een violone, een cello, twee hobos, twee natuurhoorns, orgel en pauken. Bij Parrott kwamen daar een viola da spalla bij, een schouderviool zoals Sigiswald Kuijken die reconstrueerde en die het midden houdt tussen een altviool en een cello; daarnaast ook nog een fagot, twee prachtige fluiten en twee oboe da caccia die samen met de twee oboe damore zorgden voor de heerlijke, bijna dissonante herdersklanken die zo typisch zijn voor het eerste deel van het Weihnachtsoratorium. Parrott verving de twee natuurhoorns door drie natuurtrompetten, voor een nog feestelijker effect.
De vocale solisten waren, misschien op de bariton van Rifkins Ensemble na, uitstekend. Het orgelpositief was, zeker in combinatie met de contrabas-violone in Parrotts versie, af en toe een tikkeltje overweldigend in de genereuze akoestiek van de kloosterkerk. Maar dat heeft ons plezier niet kunnen bederven, het was al bij al een buitengewone muzikale ervaring van het hoogst mogelijke artistiek niveau. De niet zo heel grote kerk zat afgeladen vol en het publiek, van kenners, neem ik aan, was enthousiast. Over het avondconcert kan ik niet oordelen, maar het zou me verbazen indien het niet ten minste even hoogstaand en succesrijk zou geweest zijn.
De bedenkingen die ik ter gelegenheid van het vorige concert maakte over de zeer teleurstellende kwaliteit van de teksten van het oratorium zijn ook hier van toepassing, nog meer zelfs, omdat we nu het hele oratorium te horen kregen. De gereciteerde evangelieteksten zijn nauwelijks beter, alleen meer herkenbaar, dan de zeemzoete karamellenverzen van de arias, de recitativos en de coros. Het blijft een uiterst vreemde combinatie: de meest sublieme muziek die de mensheid ooit heeft voortgebracht, uitgevoerd door top ensembles in de best mogelijke artistieke en professionele omstandigheden en dan anderzijds pure kitsch en onzin in de teksten. Ik geef hiervan slechts één voorbeeld, uit de zesde cantate:
Nur ein Wink von seinen Händen Stürzt ohnmäch'tger Menschen Macht. Hier wird alle Kraft verlacht! Sprich der Höchste nur ein Wort, Seiner Feinde Stolz zu enden, o, so müssen sich sofort Sterblicher Gedanken wenden.
Dat is zelfs te erg om het voor jullie te vertalen, vind ik.
Wat daar verder ook van zij, toch wil ik jullie allen met grote aandrang aanraden om, als de gelegenheid daartoe zich voordoet, het Weihnachtsoratorium van J.S. Bach live te gaan beluisteren. Zo niet, haal dan de cd of dvd uit de kast, of ontleen of koop die als je hem niet bezit. Er is keuze genoeg en er zijn alleen maar goede uitvoeringen, want deze muziek is werkelijk niet stuk te krijgen. De teksten moet je maar met de mantel van de liefde bedekken, dat heeft Bach destijds waarschijnlijk ook gedaan en het heeft hem niet belet om muziek te creëren die ons tot vandaag in de hoogste staat van artistieke verrukking kan brengen.
Categorie:samenleving Tags:muziek
14-12-2010
Kerstmis, het feest van het Licht
Hypostase Weeral een moeilijk woord, zal je denken. Ik heb het hier al eerder gebruikt en ook uitgelegd waar het vandaan komt en wat het betekent. Oorspronkelijk is het een zeer oude medische term voor een residu in een vloeistof, bijvoorbeeld in de urine. In de Griekse filosofie duidt men met die term de diepste grond aan van iets of iemand, wat we in het Latijn letterlijk vertalen als substantia, dat wat overblijft als al het bijkomstige wegvalt. Plotinus gebruikte het in de derde eeuw om de drie personen van de Triniteit of de Drievuldigheid te onderscheiden: er is maar één God, maar er zijn drie verschillende hypostasen: Vader, Zoon en Geest. Later heeft de filosofie de term hypostase gebruikt voor het onterecht toekennen van werkelijkheid en betekenis, van substantie, aan een fictief gegeven.
Een voorbeeld maakt dat duidelijk: elfjes bestaan niet en kabouters evenmin, dat zijn fictieve wezens. Wie beweert dat ze echt bestaan, maakt ze tot een hypostase, hypostaseert ze. Net zo voor de Griekse mythologie: de bonte verscheidenheid van goden, halfgoden, helden en dies meer moet je in een strikt mythologische context zien, als symbolen, als een fictieve realiteit. Als je Zeus letterlijk neemt, dan hypostaseer je hem, je kent hem onterecht een reëel bestaan toe, terwijl het om een mythe gaat, een verbeeldende manier van spreken. De Grieken waren zich zeer goed bewust van dat onderscheid. De literaire manier om in het Grieks te zeggen: het regent, was: hueiZeus, letterlijk: God watert, of pist, of zeikt Niemand die werkelijk dacht dat het water dat uit de hemel viel in feite afkomstig was van een zeer menselijke Zeus die zijn reusachtige blaas ledigde over de wereld. Net zo met de bliksems die hij als schichten naar beneden slingerde. De oude Grieken waren geen ezels en geen kinderen; misschien wisten ze niet precies hoe regen en donder en bliksem werkten, maar de rol die ze daarvoor aan de goden toewezen was figuurlijk, niet letterlijk, een manier van spreken, niet meer dan dat.
Wat een verschil met het christendom! Met Paulus komt er een einde aan de mythologie en aan de goden van de Griekse en Romeinse oudheid en zelfs de God van het Oude Testament is aan vervanging toe. Met de missionarissen van de vroege Middeleeuwen stuurt Rome die boodschap de wijde wereld in en ook de Germaanse goden moeten eraan geloven. Alles moet wijken voor het geweld van de voorstanders van de ene echte en ware God, een die echt bestaat, die geen verzinsel is, geen mythologische figuur, geen allegorie, geen symbool, geen fictie: hij is de Waarheid, de Weg en het Leven. Hij Bestaat, hij Is. Dat is de grote hypostase en wij lijden nog steeds onder die zinsbegoocheling, die illusie, die waan-zin, die Richard Dawkins zo treffend genoemd heeft: the God Delusion.
Het christendom vertrekt, zoals elke godsdienst die enig succes verhoopt, van diepmenselijke ervaringen en inzichten: de wereld om ons heen is een merkwaardig schouwspel, zo veelzijdig en complex en wellicht nooit helemaal te verklaren. Er zijn krachten in de natuur die onze menselijke vermogens ver te boven gaan, die wij met groot ontzag ervaren en die we zelfs in onze meest geavanceerde wetenschappen slechts schroomvol kunnen benaderen. De plaats van de mens in dat alles, zijn rol en betekenis in de geschiedenis van het universum vervult ons met een gevoel van verpletterende nietigheid en ontwapenende onmacht. Het samenleven hier op aarde, met onze medemensen en met de hele natuur, tart elke poging tot volledig inzicht of beheersing. Dat alles roept in de mens emoties op die wij nauwelijks begrijpen en die nochtans ons samenleven vanuit de diepste diepten van ons brein aansturen. Zelfs in onze meest lucide momenten weten wij dat wij beperkt zijn in onze mogelijkheden om te begrijpen, om te handelen, om onze verlangens te bevredigen of onze doelstellingen te verwezenlijken. Wij voelen ons vaak machteloos, een speelbal van het lot, afhankelijk van het toeval en van krachten die wij niet zelf beheersen. Maar wij ervaren ons korte leven op deze aarde toch ook dikwijls als waardevol, als een unieke kans om te genieten van de vele heerlijke mogelijkheden die de wereld ons biedt. Wij staan vol bewondering voor de verbluffende complexiteit van de natuur en van het universum, die we steeds dieper doorgronden en zelfs beheersen om onze beschaving en de zeven miljard mensen op aarde in stand te houden.
Ik herhaal het: het christendom vertrekt van die algemeen menselijke ervaringen en grote geesten hebben die inzichten door de eeuwen heen vertolkt in ontelbare diepzinnige en poëtische geschriften, in heerlijke afbeeldingen en prangende muzikale creaties. Maar er ligt een fundamentele dwaling te gronde aan het christendom: men probeert alles te verklaren vanuit een principe dat het universum en al wat is, volledig overstijgt. Men creëert een transcendente God die naast en buiten en boven het universum staat, die de oorsprong en de verklaring is van alles en die als een liefdevolle vader zorgt voor zijn kinderen. Die God, zo stelt het christendom, is helemaal niet onze creatie, is niet het resultaat van onze verbeelding, is geen mythe, geen symbool: hij bestaat echt!
Vervolgens heeft de christelijke beschaving, net als alle beschavingen en volkeren voor haar, een onvoorstelbaar ingenieus uitgewerkte constructie opgebouwd rond die God. Als we over andere culturen en godsdiensten spreken, noemen we dat ietwat smalend mythologieën, zoals de Egyptische, de Griekse, de Romeinse, die van de Azteken en andere oer-Amerikaanse volkeren, die van primitieve stammen. We spreken daar dan luchthartig over of we bestuderen de materiële en folkloristische aspecten daarvan in de antropologie en de kunstwetenschap. Maar als we over de ontstellend wonderlijke christelijke mythologie hebben, dan beweren we dat die, in tegenstelling tot alle andere, helemaal geen mythologie is maar de waarheid. We kennen aan onze verzinsels en hersenspinsels een reëel bestaan toe, we hypostaseren.
Naast de ene God verschijnt een tweede, die uit de Vader is voortgekomen voor alle tijden en evengoed helemaal God is, de ene God en toch slechts de Zoon; en een derde, die ooit op een of andere manier uit Vader en Zoon is ontstaan, de Heilige Geest, de mysterieuze maar niet mindere God, onbegrijpelijk, nutteloos en totaal ongrijpbaar. En dan is er ook nog Maria, de menselijke maar ook goddelijke Moeder van God, van de Zoon, maar omdat de Zoon ook echt God is ook van de Vader en de Geest? Vervolgens hebben we de hemel en de aarde bevolkt met een eindeloos diverse en bonte collectie van de meest merkwaardige creaturen, engelen, duivels, geesten, heiligen, allemaal met een eigen zijnswijze, met eigen krachten en mogelijkheden. We hebben een kerk opgericht, bekleed met wereldlijke en spirituele macht, om dat alles in goede banen te leiden. We hebben in de theologie, de kerkelijke filosofie, de volksdevotie en de folklore en in alle vormen van kunst en cultuur een overweldigend machtig verhaal opgebouwd en dat verhaal hebben we verteld, beleden, opgelegd en verdedigd met al de vreselijke middelen die de mens te zijner beschikking heeft. Dat christendom heeft grote delen van de wereld veroverd en is daar nog steeds wanhopig mee bezig. Het heeft ondertussen vele vormen aangenomen, schismas ondergaan, groei en verval gekend. Er zijn rivalen opgestaan of ontdekt, andere wereldgodsdiensten die we bestreden hebben maar die we niet allemaal hebben kunnen vernietigen en die nu op hun beurt zweren bij hun universele waarheid, die nog meer waar is en nog meer letterlijk dan het christendom.
Er zijn echter in de loop van de geschiedenis steeds weldenkende mensen geweest, zowel binnen de kerkelijke gemeenschap als daarbuiten, die gewaarschuwd hebben voor teveel hypostaseren, voor bijgeloof, voor superstitie, uitspattingen, dwalingen en afgoderij, menselijke hebzucht en machtswellust; die zich verzet hebben tegen de al te wereldlijke arm van wat een spirituele kracht moest zijn. Soms heeft dat geleid tot grote hervormingen in de kerk, soms ook tot verscheurdheid en godsdienstoorlogen.
Steeds weer zijn er eerlijk twijfelende mensen gekomen, individuen en kleine groepen, die zorgvuldig en met veel geduld de vele hypostasen van de religie hebben blootgelegd, die gewezen hebben op de ene fundamentele hypostase, de diepe dwaling van elke godsdienst die zichzelf verheft boven het mythologische en klakkeloos beweert dat er een God is die echt bestaat, dat er meer is in het universum dan wat wij kunnen bevroeden in onze filosofieën en onze wetenschap. Zij hebben geprobeerd, door afstand te nemen van de mythologische verhalen, van de tijdsgebonden culturele vormgeving en van de onvrije maatschappelijke structuren van de godsdienst, om terug te keren naar de essentie, de fundamentele ervaring van de mens in zijn gemeenschap, op deze wereld, in dit universum. Een terugkeer dus naar de emoties, de verlangens, de twijfels, het ontzag, de verwondering en de bewondering die elke mens niet anders kan dan ervaren, zijn condition humaine. Zij hebben zich losgemaakt van de gecumuleerde ballast van eeuwen goedbedoelde en minder oprechte menselijke ideeën, fantasieën, verzinsels en waanbeelden, om terug te keren naar het onverholen zuivere en primitieve begin van alles: de natuurlijke mens in al zijn eenvoud en al zijn complexiteit.
In onze straten is de officiële feestverlichting al volop aanwezig en ook veel gewone mensen tooien hun huis van binnen en van buiten met kleurrijke versierselen en vooral veel licht. Voor het christendom is dat ter voorbereiding van het kerstfeest, de jaarlijkse herdenking van de geboorte van Jezus, de Zoon van God, God zelf, in een kribbe in een stal in Bethlehem, in een land dat sinds mensenheugenis geteisterd is door geweld en oorlog. Daar begon ooit het grote christelijke verhaal. Op onze dagen en in onze streken zijn er echter nog maar weinig mensen die dat ernstig nemen. Het zijn vermolmde tradities die zijn overgebleven uit onze jeugd, toen de kerk en de godsdienst ons hele leven beheersten en we met zijn allen het simplistisch romantische verhaal beleefden als was het echt, of toch niet helemaal verzonnen
Steeds meer mensen nemen rustig en zelfverzekerd afstand van de bedenkelijke vormen die de traditie had aangenomen. De kitscherige kerststalletjes zijn verdwenen uit de huiskamers, de pronkerige kerstbomen en vooral de uitbundige verlichting zijn gebleven en krijgen nu alle aandacht. De eindeloze middernachtsmis is vervangen door concerten in de vooravond. Pakjes geven we vooral met Nieuwjaar en dan feesten we pas echt en zonder vervelende religieuze bijgedachten. We weten niet goed wat aanvangen met het feest van kerstmis, het verliest steeds meer zijn betekenis omdat we niet meer geloven in de grond van de zaak: het oude kerstverhaal is ongeloofwaardig geworden voor ons als volwassenen en voor kinderen is het een vreemde mythe waarvan ze geen snars begrijpen omdat we niet meer de moeite doen om het hen te onderwijzen of uit te leggen, omdat we het niet meer de moeite vinden dat ze het weten, omdat we er zelf niet meer in geloven. Wat eens een hoogdag was, het grootste feest van het kerkelijk jaar, is totaal onbelangrijk geworden.
Waarom dan niet terugkeren naar de echte grond van de zaak? Wat valt er te vieren in deze tijd? Het christendom zegt, of zei: de geboorte van Jezus, de Zoon van God, het Licht der wereld, door de Vader gezonden om als mens door zijn kruisdood de mensheid te bevrijden van de erfzonde; het begin van het Rijk Gods hier op aarde voor de mensen de blijde boodschap aanvaarden en leven zoals God het voorschrijft, om zo de dood te overwinnen en het gelukzalige eeuwig leven te bereiken. Maar wij hebben niet het gevoel dat wij zo nodig moeten bevrijd worden van een erfzonde, wij voelen ons niet schuldig aan onze menselijkheid of met een vreemde erfschuld uit een ver verleden beladen, dat is niet wat wij aan onze kinderen willen vertellen. Wij hebben ons afgekeerd van de zogenaamd blijde boodschap en van hen die ze brengen, want die boodschap heeft de wereld verdeeld en mensen tegen elkaar opgezet, ontelbaar zijn de slachtoffers die gevallen zijn voor de haat, de waanzin en de machtswellust van kerk en godsdienst. Wij willen wel een behoorlijk leven leiden, maar we hoeven daarbij van niemand lessen te krijgen en zeker niet van kerken en bedienaars van de eredienst, die zich in niets onderscheiden van andere mensen, behalve misschien in de excessen van hun hebzucht en hun seksuele perversies. En ten slotte zijn we niet meer geïnteresseerd in een vaag en finaal onaantrekkelijk hiernamaals, we beseffen dat dit leven hier op aarde het enige is en dat we er het beste moeten van maken, voor onszelf, voor onze kinderen en voor de komende generaties.
Is er dan nog enige reden om precies dezer dagen te vieren en feestverlichting aan te steken? Jazeker! Vieren is een zeer menselijke bezigheid. Af en toe moeten we de riem eens kunnen afleggen, de dagelijkse zorgen en drukte vergeten en samen genieten van de goede dingen des levens. Sinds de mens bestaat als denkend wezen hebben we bepaalde momenten van het jaar uitgekozen voor dergelijke feestelijke vieringen. We hebben ons voor de keuze van de datum daarbij steeds laten leiden door wat echt belangrijk is. Niet een of ander arbitrair bepaald kerkelijk feest van een of andere godsdienst, maar een jaarlijkse gebeurtenis van immense omvang en belang die elke mens, waar ook ter wereld, aan den lijve ondervindt. Ik heb het natuurlijk over de winterzonnewende, dit jaar op 21 december om 23u28. Dan beleven we het putteke van de winter, de langste nacht, volle 16 uur, de kortste dag, amper acht uur. Vanaf dan beginnen de dagen weer te lengen en kijken we weer uit naar het nieuwe jaar, naar de lente en de zon. Alle godsdiensten die er ooit geweest zijn, hebben dat gevierd. De terugkeer van het licht en de warmte van de zon, die het leven hier op aarde voedt en in stand houdt, biedt ons een veel betere reden tot vieren dan de verzonnen geboorte, uit een maagd nog wel, van een fictieve goddelijke redder van de mensheid, die overigens zijn ambitieuze rol niet heeft kunnen waarmaken, een povere, pijnlijk falende Prince of Peace, die zelfs geen vrede heeft kunnen brengen aan alle mensen van goede wil.
In ons gezin zullen we kerstmis vieren, maar dan als een menselijk feest, een gelegenheid om samen te komen in het diepst van de winter, maar met de zekerheid dat de aarde haar tocht rond de zon onverstoorbaar zal verder zetten, dat er na de donkere koude weer een heerlijke lente komt, dat de cyclus van het leven zal doorgaan zolang dit zonnestelsel bestaat. Wij hebben afscheid genomen van de religieuze invulling die onze jeugd zo indringend heeft getekend. We zijn teruggekeerd naar de meer realistische en niet minder poëtische grond van de zaak, de oermenselijke angst voor koude en duisternis en teloorgang enerzijds en anderzijds het verblijdende inzicht en vertrouwen dat wij niet zomaar overgeleverd zijn aan onvoorspelbare boze krachten of de bedenkelijke al dan niet welwillendheid van een oppermachtige heerser, maar dat de gestage geruisloze gang van de majestueuze aarde om de machtige zon onze seizoenen maakt en ons leven vorm en gestalte geeft. Wij mensen mogen van de geboden kansen op elk tijdstip van het jaar en wat het weer ook brengt, steeds het beste proberen te maken. Laten we genieten van elkaar en van dit korte, broze maar o, zo dierbare lieve, lieve leven.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
13-12-2010
ontmoeting met de meester
Wederwaardigheden, noemt Lut het. Ze heeft het over vorige week, toen ik, tegen mijn gewoonten in, de vertrouwde huiselijke omgeving even heb verlaten om me met het openbaar vervoer te begeven naar het - voor mij althans - verre Brussel. Zoals ik hier aangekondigd had, vond daar op 9 en 10 december 2010 aan de VUB een internationale conferentie plaats over Vrijmetselarij en de Verlichting, met als ondertitel: Radicalism Contested?
Mijn lezers weten dat ik me niet gemakkelijk verplaats. Een uitstap naar Leuven een of twee keer per maand, om er de boekenwinkels en bibliotheken te bezoeken is zowat het summum van mijn vagante avontuurlijkheid, de limiet van mijn peregrinaire actieradius. Wat heeft me dan over die door gewoonte gedicteerde zelfopgelegde drempel getild? Wat was er zo bijzonder aan die conferentie, dat ze me (bijna! bijna , ik geef het toe) moeiteloos al mijn gebruikelijke bezwaren en praktische problemen deed wegwuiven?
Een van de sprekers was niemand minder dan Jonathan Israel, professor dr. en auteur van (onder meer, maar toch vooral) de twee monumentale studies over de Verlichting die ik hier besprak en herhaaldelijk zonder enige reserve of terughoudendheid loofde. Die werken van J. Israel waren voor mij een openbaring, een beslissend moment in mijn postactief leven. Toen ik op pensioen ging, vijf jaar geleden, ben ik terug aan het lezen gegaan, aanvankelijk enkele romans en wat ontspanningsliteratuur van de betere soort. Maar geleidelijk aan ben ik me gaan verdiepen in wat men gemeenzaam de grote levensvragen noemt: wat is de mens, wat doet hij hier op aarde? Waar komen wij vandaan? Hoe verhouden wij ons tot de wereld om ons heen: onze medemensen, onze geliefden en eventuele vijanden, de dieren, de planten, de hele natuur? Hoe kunnen we weten wat goed is en wat niet? Is er een God? Is godsdienst noodzakelijk, is het iets positiefs of juist niet? Hoe moet onze maatschappij gestructureerd zijn, hoe kunnen we in vrede samenleven? Wat is de rol van de beschaving, van kunst en cultuur? Het zijn de domeinen waarmee vooral de filosofie, de theologie en de menswetenschappen mee bezig zijn, maar meer en meer ook de zogenaamde positieve wetenschappen, inzonderheid de evolutionaire psychologie en de sociobiologie.
Ik ben grotendeels autodidact. Ik hield het in mijn tweede jeugd als leergierig lezer aanvankelijk bij vulgariserende werken, zelfs bij algemene en inleidende artikelen in encyclopedieën en op Wikipedia. Maar door op bepaalde aspecten die me fel interesseerden dieper in te gaan, belandde ik al gauw bij meer gespecialiseerde literatuur. Toch bleef ik aarzelen. Ik voelde me nog altijd min of meer onbekwaam, te weinig geschoold om al die geleerde werken aan te pakken. Het boek dat J. Israel schreef over de Verlichting, The Radical Enlightenment (2001) kreeg in de pers zoveel unanieme lof dat ik op een dag mijn stoute schoenen aantrok en het bestelde bij Amazon. Toen het aankwam ben ik er onmiddellijk in begonnen, tegen mijn gewoonte in, en ik was vertrokken!
Voordien wist ik zo goed als niets over de 17de of 18de eeuw of over de Verlichting, maar daar kwam heel snel verandering in door het lezen van dat encyclopedische werk van bijna duizend bladzijden. Ik voelde mij zeer persoonlijk aangesproken, niet alleen door de visie van de auteur, die zo verrassend dicht aansloot bij wat ik zelf dacht en ervoer, maar ook door de kennismaking met een belangrijke traditie van radicale verlichte geesten, van kritische denkers over God, de maatschappij en de beschaving, van geëngageerde wereldverbeteraars die de waarheid en de democratie boven alles liefhebben en er zelfs hun leven voor veil hadden. Het was als thuiskomen in een vreemd en onherbergzaam land, het ontdekken van geestesgenoten, zielsverwanten, vrienden waar je ze nooit had vermoed.
Na de lectuur van dat basiswerk had ik het gevoel dat ik om het even wat aankon. Ik hoefde me niet meer te schamen voor mijn onafgewerkte studies, voor het ontbreken van een academische titel bij mijn naam. Mijn lezers hebben mijn zoektocht door de recente en minder recente literatuur kunnen volgen via de talrijke boekbesprekingen die ik hier achterliet. Het seminale werk van professor Israel was het begin van een nieuwe periode in mijn leven. Het heeft deuren geopend naar geheime kamers die ik nooit zelf zou ontdekt hebben. Ik heb daardoor andere auteurs ontdekt en ander werken die me op hun beurt de ogen geopend hebben voor weer nieuwe aspecten van die radicale verlichting, van de democratie, van het kritisch denken en ja, ook van het atheïsme en de malafide rol die kerk en godsdienst heeft gespeeld in onze cultuur en in mijn persoonlijk leven.
Toen Enlightenment Contested verscheen in 2006, het vervolgwerk van J. Israel, was ik er als de kippen bij om het te kopen en te lezen, met zo mogelijk nog meer plezier. Tussendoor had ik ook nog ander werk van hem ter hand genomen en dit jaar, 2010 verraste hij ons met A Revolution of the Mind, dat ik vanzelfsprekend met even grote gretigheid verslond en hier ook met loftuitingen overlaadde. Jonathan Israel is een man naar mijn hart.
Toen ik dus toevallig vernam dat hij zou komen spreken in Brussel, heb ik niet lang geaarzeld: daar wou ik bij zijn!
Lieve lezer, ik zal je later nog wel vertellen wat er op die conferentie allemaal ter sprake is gekomen. Op dit ogenblik ben ik echter nog te vol van mijn ontmoeting met professor Jonathan Israel. Ik had enkele fotos van hem gezien op het web, er prijkt er eentje bij een boekbespreking hier op mijn blog. De morgen van de eerste dag, toen ik zeer onwennig rondliep in de gangen van de faculteit Geneeskunde en Farmacie van de VUB, waar de conferentie plaatsvond, botste ik zomaar op mijn idool. Ik sprak hem aan, maakte me bekend als een bewonderaar en vroeg hem of hij tussen de lezingen door de kans zou hebben om een van zijn boeken te signeren voor mij. Hij was uiterst vriendelijk en zei dat hij dat graag wou doen. Ik had het minst zware (letterlijk) exemplaar meegenomen, A Revolution of the Mind. Toen hij het wat later tekende, hebben we even gepraat en dat hebben we die twee dagen tussendoor nog enkele keren gedaan. Hij stemde er ook mee in dat ik een foto van hem nam. De tweede dag had ik een boek als cadeautje meegenomen om hem te bedanken: The Hill Bachelors van William Trevor, met een opdracht waarin ik mijn dankbaarheid uitsprak voor wat hij voor mij betekent.
Hij was gecharmeerd en vroeg me nadien een beetje verlegen-verbaasd waarom hij zon diepe indruk op mij had gemaakt, en luisterde aandachtig toen ik hem dat probeerde uit te leggen. Ik sprak met hem ook over de atheïstische en radicaal democratische levenshouding die wij overduidelijk delen, en hoe ik op basis van zijn wetenschappelijk werk die radicale ingesteldheid, die ik in mijn jeugd en studententijd zo diep aangevoeld en beleefd had, als gepensioneerde had teruggevonden. Door zijn publicaties kon ik nu mijn destijds zo spontaan ontstane rebelse houding op historische en filosofische gronden zinvol funderen. Hij leek dat bijzonder te appreciëren en zei me met veel nadruk dat mijn getuigenis voor hem een reële troostende compensatie was voor het vele ondankbare en soms zelfs saaie opzoekwerk in archieven en bibliotheken en de nauwgezette lectuur vele duizenden oude en obscure teksten die aan zijn publicaties voorafgaan en te gronde liggen.
We hebben geen lange gesprekken gevoerd, daarvoor was er geen gelegenheid en ik wou me ook niet opdringen, natuurlijk. Maar we zaten vlak bij elkaar in de conferentiezaal en ik kon hem de hele tijd vanuit een ooghoek in de gaten houden, zien hoe hij reageerde op de lezingen, genieten van zijn reacties bij de debatten en natuurlijk ook van zijn lezing, waarover later meer. Ik was er ook getuige van hoe hij zoals elke mens leed onder de jetlag, hoe hij wegdommelde bij de lezingen na het middagmaal en door zijn compagnon met zachte hand liefdevol gewekt werd. Toen we elkaar tegenkwamen in de ruime en propere toiletten, waar hij uitvoerig koud water over zijn aangezicht en kale knikker plensde, verontschuldigde hij zich bescheiden en quasi vol zelfverwijt voor zijn zo ontroerend menselijke hazenslaapjes.
Ik had het hartverwarmende gevoel twee dagen te mogen doormaken in het uitzonderlijk vererende gezelschap van een auteur die ik mateloos bewonder voor zijn wetenschappelijk werk, maar nog meer voor zijn diepmenselijke persoonlijke overtuigingen en engagement. Het was, lieve lezer, een overweldigende ervaring, die me vervult met een gevoel van intense dankbaarheid en zeldzame voldoening. Bij het afscheid vrijdagavond heb ik hem met enige ontroering in de stem verteld dat hij de reden was voor mijn aanwezigheid op de conferentie en dat hij mij niet had teleurgesteld. Hij dankte me nogmaals voor mijn vriendelijke commentaren op zijn werk en dat was het dan, wij zijn elk ons weegs gegaan. Ik zal hem wellicht nooit meer terugzien, tenzij onze paden ooit nog eens bij gelukkig toeval kruisen, wie weet. Ik kijk uit naar de publicatie van het derde deel van zijn meesterwerk over de Radicale Verlichting; hij vertelde me dat het werk grotendeels af is, maar dat er nog veel tijd en moeite zal gespendeerd worden voor het waarschijnlijk in het najaar van 2011 verschijnt.
Categorie:historisch
06-12-2010
christelijke martelaars
Een trouwe lezer vroeg me enige toelichting bij de afbeelding bij mijn bespreking van het boek van Christopher Hill, The World Turned Upside Down. Het is duidelijk dat er iets gebeurt met de tong van de gefolterde man. Maar wat precies?
De straffen op blasfemie of godslastering bestonden al langer in Engeland, maar tijdens de Britse revolutie (1640-1660) zijn ze in al hun verschrikkelijke duidelijkheid vastgelegd in de Blasphemy Act van 1650, in een poging om met geweld en intimidatie een einde te maken aan de vele publieke afwijkingen en zelfs afwijzingen die zich toen voordeden van de gevestigde godsdienst, in woord of in geschrifte. De straf voor blasfemie was niet min: men werd gegeseld, men brandde een letter B in je voorhoofd, je belandde aan de schandpaal en daar doorboorde de beul van dienst je tong met een gloeiende ijzeren pook; de geseling kon men herhalen in elk van de plaatsen waar men zich had schuldig gemaakt aan het vergrijp. Als je dat allemaal had overleefd, dan sloot men je sinedie, dat wil zeggen definitief op in de gevangenis. De kans dat je het daar langer dan enkele jaren uithield, was onbestaande.
De marteling die we op de afbeelding zien is het doorboren van de tong: de beul greep die vast met een tang en vervolgens boorde hij er een gat in met een gloeiend ijzer.
Het was een straf die meestal voorbehouden was voor min of meer geletterde godloochenaars, niet voor het plebs. Men probeerde de aanstichters van het kwaad te treffen, de lekenpredikanten en de auteurs van kerkkritische en atheïstische traktaten en pamfletten.
De tijden zijn veranderd, gelukkig maar. Vandaag kan iedereen zijn gedacht zeggen over God en godsdienst en dat gebeurt ook volop. Atheïstische boeken zijn heel populair, soms zelfs bestsellers, er is dus een gretig publiek voor. De kerk heeft haar macht op de maatschappij verloren en de wereldlijke macht, politiek en gerecht, neemt officieel een neutraal standpunt in. Er is op dit ogenblik in België geen enkele wet meer die blasfemie verbiedt.
Maar er zijn nog genoeg landen waar dat wel het geval is, zowel christelijke als islamitische. Er zijn ook hardnekkige pogingen om het beschermde statuut van godsdiensten in te schrijven in nationale en internationale wetgevingen, onder meer in de Europese Unie en in de Verenigde Naties. Zo probeert men het nu weer verboden te maken om godsdiensten te beledigen, wat dat ook moge betekenen.
Laten we ook niet vergeten dat godsdiensten bijna overal een beschermd statuut hebben, onder meer fiscaal, ook in België. Als we de zaak echter op de keper beschouwen, zijn godsdiensten gewoon verenigingen van mensen. Er is niets goddelijks mee gemoeid, objectief gesproken; het zijn enkel de gelovigen die er iets bovenmenselijks in zien, er is geen enkel geloofwaardig bewijs voor het bestaan van een god. Het is dan op zijn minst vreemd dat zelfs een neutrale moderne rechtsstaat als België toch nog een aantal godsdiensten erkent en financieel ondersteunt met geld afkomstig van de algemene belastingen, waarvoor wij dus allemaal betalen, terwijl het aantal gelovigen spectaculair daalt: nog maar vijf procent regelmatige katholieke kerkgangers, gemiddelde leeftijd?
Wanneer men een godsdienst niet oplegt, wanneer de staat de godsdienst niet verplicht onderwijst en propageert, wanneer de bedienaars niet vrijgesteld zijn en bezoldigd door de staat, wanneer men religieuze organisaties behandelt en belast zoals alle andere, wanneer men niet meer toelaat dat mensen gruwelijk bestraft en vermaledijd worden als ze zich van het geloof afkeren, dan is de kans dat een godsdienst standhoudt werkelijk onbestaand. Onze eigen geschiedenis en die van elke ander godsdienst, bijvoorbeeld de Islam, toont overduidelijk aan dat godsdienst enkel mogelijk is via dwingelandij, religieuze dictatuur. Wanneer dat wegvalt, dan verdwijnt spontaan ook de godsdienst. Dat is wat wij hier nu bij ons meemaken en wat in de meeste beschaafde landen ook gebeurt.
De Verenigde Staten vormen daarop ogenschijnlijk een opmerkelijke uitzondering. Maar wat de echte diepgang van de vermeende godsdienstigheid van de gemiddelde Amerikaan is, daarbij kan men zich veel vragen stellen. Het is in alle geval niet zo dat al die christenen van al die verscheidene kerken zouden opvallen door hun christelijk gedrag, op wel gebied dan ook. Neem gewoon het voorbeeld van de familie Bush en beoordeel hun daden, hun rijkdom, hun connecties en hun IQ, en dan heb je al een groot deel van het antwoord.
Als we over God en godsdienst spreken, laat ons dan nooit al het gruwelijk leed vergeten dat mensen elkaar hebben aangedaan en nog steeds aandoen, in naam van hun godsdienst, in naam van hun god.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
01-12-2010
de armen zult ge altijd bij u hebben
1 december 2010. Het is koud buiten, het vriest tot vijf graden onder nul en de gure noordenwind maakt dat het aanvoelt als min twaalf; in het Engels noemt men dat de wind chill factor, letterlijk de windkiltefactor of de gevoelstemperatuur. Kil is het ook in het hart van de Belgen, want duizenden mensen leven hier op straat, dag en nacht, sommigen met heel jonge kinderen. Asielzoekers, daklozen, marginalen, sans-papiers. Waarom?
Het is een complexe zaak, maar niet zo ingewikkeld dat er geen oplossing zou te vinden zijn. Er is immers plaats en geld genoeg in België om nog veel meer mensen behoorlijk op te vangen, dat is evident. Er is dus sprake van manifeste onwil. En waarom wil men niet? Luister naar de wijze woorden van de eerste minister van de al maanden uittredende regering: wij moeten de vluchtelingenstroom tegenhouden, dat is de eerste prioriteit; er mogen niet zoveel mensen naar België komen, of toch niet dat soort mensen: ongeschoolde economische migranten, want onze wetgeving voorziet dat die hier niet welkom zijn. Na een (veel te lange) procedure stuurt men die onverbiddelijk terug. Men moet die mensen dus ontraden om naar hier te komen. Als men nu de vluchtelingen die zich hier aanbieden goed opvangt, dan verspreidt dat nieuws zich als een lopend vuurtje en dat veroorzaakt een aanzuigeffect.
Haveloze en uitzichtloze mensen overal ter wereld die vernemen dat je in België eten en drinken krijgt, opvang in tehuizen of zelfs op hotel, dat advocaten klaar staan om ervoor te zorgen dat je een dwangsom van meer dan 500 euro per diem toegewezen krijgt als de overheid niet goed voor jou zorgt, dat een procedure via handige of menslievende advocaten en verenigingen kan uitgesponnen worden tot vele jaren en dat je ondertussen niet kan uitgewezen worden; kandidaat vluchtelingen die dat vernemen, hoeven er geen twee keer over na te denken: de schamele have en goed verkopen en allen hierheen! En als ze ons vermeend eldorado niet zelf ontdekken, dan zijn er genoeg handige mensenhandelaars die hen daarover inlichten en hen, voor een fikse vergoeding, zelfs naar hier brengen.
Het is volkomen terecht dat de regering probeert om die machine infernale stil te leggen. Maar haar pogingen om de optimistische berichten over asiel in België te ontkrachten, worden ogenblikkelijk pertinent tegengesproken door de feiten. Asielzoekers hebben het wel degelijk goed in België, uitzonderlijk goed. De publieke opinie zal niet dulden dat zij hier echt onmenselijk behandeld worden. Wij staan min of meer open voor elke migratie, wij willen die sukkelaars helpen, wij hebben een ingeworteld barmhartige Samaritaan-gevoel. Wij hebben lak aan de wetgeving die economische migratie van ongeschoolden verbiedt. Wij wensen niet dat afgewezen asielzoekers en andere ongewenste migranten manu militari het land uitgezet worden. Wij herinneren ons de ontstellende dood van Semira Adamu, die door al te ijverige rijkswachters verstikt werd bij haar gedwongen repatriëring per vliegtuig. Wie hier afgewezen is, krijgt het bevel het grondgebied te verlaten, maar dat bevel wordt niet uitgevoerd en wie het negeert, riskeert niets: wat kan men als straf opleggen? Gevangenis? Bevel tot uitwijzing? Juist.
Er zijn dus duizenden illegalen in ons land, sans-papiers, zoals in alle rijke landen. Zij leven en werken in de marge van de maatschappij. Het zijn onze moderne slaven, zonder rechten, uitgebuit en ingezet voor het werk dat niemand anders wil doen. Zij worden getolereerd, want niemand weet hoe men ze op een humane manier kan verwijderen en niemand, behalve rabiate racisten, wil ze kost wat kost terugsturen naar de miserie waarvoor ze gevlucht zijn. Zo zijn we niet. Denk ik.
Het is dus een vicieuze cirkel, een eindeloze spiraal van wederzijds onbegrip. Wij kunnen de migranten niet tegenhouden. België heeft geen eigen grenzen meer en die van Europa zijn zo lek als een zeef. Amerika probeert zijn grens met Mexico te sluiten en dat kost stukken van mensen, maar elke dag trekken er duizenden toch illegaal over of onder de afsluitingen. Het is dus echt wel onmogelijk, moeten we toegeven, om ongewenste immigratie tegen te houden. Het lukt evenmin om hen terug te zenden. Er zit dus niets anders op dan ze op te vangen. Maar zelfs als we dat maar halfhartig doen, is dat blijkbaar nog voldoende om hen massaal naar hier te doen komen. Twintigduizend per jaar, dat is zoveel als een middelgrote stad die er elk jaar bijkomt in België. Die mensen verdwijnen in de meest gore krochten van onze samenleving en leiden daar een mensonwaardig bestaan. En precies dat lokt dan weer de volkomen terechte menselijke reactie uit dat we voor hen toch iets moeten doen, zonder ons af te vragen hoe het zover kunnen komen is, zonder ons druk te maken over de gevolgen van onze goede werken: het kan niet dat we mensen laten creperen op straat. En omdat men dat weet, komt men naar hier, want waar ze vandaan komen, crepeert men wel op straat. De slechtste vooruitzichten in België zijn vaak nog beter dan de beste voor de armsten in de armste landen ter wereld.
Er is dus geen structurele oplossing. Wij zullen dus verder gaan met zwakke, vrijwel nutteloze pogingen om de immigratie te ontraden, met een opvang die het midden zoekt tussen milde gelatenheid en barse weerstand, met humanitaire hulp waar de staat faalt. Het staat in het evangelie. Jezus zei: de armen zult ge altijd bij u hebben.
Het loont de moeite om die verrassende Bijbeltekst even na te lezen want daar staat ongeveer het tegenovergestelde van wat wij vermoeden.
Beginnen we met Lukas, hoofdstuk 10:
38Toen ze verder trokken ging hij een dorp in, waar hij gastvrij werd ontvangen door een vrouw die Marta heette. 39Haar zuster, Maria, ging aan de voeten van de Heer zitten en luisterde naar zijn woorden. 40Maar Marta werd helemaal in beslag genomen door de zorg voor haar gasten. Ze ging naar Jezus toe en zei: Heer, kan het u niet schelen dat mijn zuster mij al het werk alleen laat doen? Zeg tegen haar dat ze mij moet helpen. 41De Heer zei tegen haar: Marta, Marta, je bent zo bezorgd en je maakt je veel te druk. 42Er is maar één ding noodzakelijk. Maria heeft het beste deel gekozen, en dat zal haar niet worden ontnomen.
De blijde boodschap is hier dus niet dat je je gasten, lees: de armen, de asielzoekers, goed moet opvangen en verzorgen, maar dat je naar het woord van God moet luisteren. Dat is precies wat de meeste christenen altijd gedaan hebben en nog doen: naar de mis gaan en naar de prediking luisteren en de armen aan hun lot overlaten, op enige aalmoezen na. Er staat letterlijk dat er maar één ding noodzakelijk is: luisteren naar God. Wie dat doet, die verwerft een schat die hem of haar niet zal worden ontnomen, ook al heeft men tijdens zijn leven zijn naasten verwaarloosd. Léonard en Ratzinger zullen het graag horen. Zij zijn ervan overtuigd dat ook zij het beste deel hebben gekozen.
We vinden deze passage niet bij Markus of Matteüs, maar bij Johannes, hoofdstuk 11, staat dit merkwaardige verhaal te lezen:
1Zes dagen voor Pesach ging Jezus naar Betanië, naar Lazarus die hij uit de dood had opgewekt. 2Daar hield men ter ere van hem een maaltijd; Marta bediende, en Lazarus was een van de mensen die met hem aanlagen. 3Maria nam een kruikje kostbare, zuivere nardusolie, zalfde de voeten van Jezus en droogde ze af met haar haar. De geur van de olie trok door het hele huis. 4Judas Iskariot, een van de leerlingen, degene die hem zou uitleveren, vroeg: 5Waarom is die olie niet voor driehonderd denarie verkocht om het geld aan de armen te geven? 6Dat zei hij niet omdat hij zich om de armen bekommerde hij was een dief: hij beheerde de kas en stal eruit. 7Maar Jezus zei: Laat haar, ze doet dit voor de dag van mijn begrafenis; 8de armen zijn immers altijd bij jullie, maar ik niet.
De evangelist laat niets onverlet om het contrast zo scherp mogelijk te maken. De olie waarmee Jezus voeten worden gezalfd, is de duurste die er is, het hele huis ruikt ernaar. Dat Maria dan ook nog de voeten van de Heer afdroogt met heur haar, zal menig feminist de wenkbrauwen doen fronsen. Is dit de Jezus die wij kennen, de eerste socialist, de wereldverbeteraar? Is dit een voorbeeld voor ons allemaal?
Blijkbaar heeft de redacteur het er ook wat moeilijk mee en maakt hij zich zorgen over de reacties van zijn lezers. Maar het verwijt dat hij heeft uitgelokt door het ronduit schokkende beeld van de verspillende luxe en de misplaatste, bijna slaafse verwennerij van Jezus door Maria, dat verwijt legt hij in de mond van Judas, de verrader, die hier al een veeg uit de pan meekrijgt: hij is de penningmeester van de Jezus & Apostelen, BVBA en het is vanuit die functie dat hij zich druk maakt over zoveel verspilling. Johannes gaat nog een stap verder: Judas verwijt en zijn zorg voor de armen is leugenachtig, hij meent niet wat hij zegt, hij denkt helemaal niet aan de armen die men had kunnen helpen met de vorstelijke som van 300 denarie, maar aan zijn eigen zakken, die hij vult met diefstal uit de verenigingskas. Hoe dan ook, Jezus veegt alle bezwaren van tafel. Hij ziet dit slechts als een voorschot op de balseming van zijn lichaam na zijn dood. Vreemd is dan wel dat in het evangelie letterlijk gezegd wordt dat men toen nieuwe olie heeft gebruikt, bij Marcus (c. 16) is het uitgerekend Maria van Magdala die samen met anderen wordt uitgestuurd om geurige olie te gaan kopen. Zwak argument dus. Maar Jezus gaat verder: laat Maria maar doen; de armen kunt ge altijd verzorgen, die zullen er immers altijd zijn; Jezus daarentegen is er maar één keer en dus moet men daarvan gebruik maken om hem te eren, ook als dat gebeurt met zoveel aperte verspilling en zoveel verwerpelijke onderdanigheid.
Het beeld dat we hier van Jezus krijgen stemt overeen met wat de kerk altijd al heeft vooropgesteld: bovenal bemin uw God. Als we bekijken hoeveel inspanning en hoeveel geld er door de kerk is uitgegeven om God af te beelden en om hem een waardig huis te bouwen, als we al het goud zien dat voor zijn aanschijn en dat van zijn heiligen is opgestapeld, als we bedenken hoezeer wij in de liturgie bezig zijn met hem te loven en te eren, te aanbidden en te prijzen, dan valt elke vergelijking met de goede werken van de christengelovigen onvermijdelijk in het nadeel van de armen uit. Tot daar dus de blijde boodschap van het evangelie.
Wat is het alternatief? Wat is onze verantwoordelijkheid als mens en medemens in het complexe en frustrerende verhaal van de immigranten?
Vooreerst moeten we zakelijk zijn, zoals steeds en het probleem rationeel benaderen. Dat betekent dat we Europees moeten denken en handelen: onze grenzen zijn Europees; als we die willen beschermen, dan moet dat daar gebeuren, niet in elk land en zeker niet in een land dat geen buiten-Europese buren heeft. Vervolgens moet men vaststellen dat het sluiten van de grenzen een praktische onmogelijkheid is, evenals de verplichte repatriëring van alle illegalen en afgewezen asielzoekers. Men moet dus werken aan structurele maatregelen in de landen van waaruit de immigratie afkomstig is. Enkel indien het verschil tussen de armste landen en de rijkste kleiner wordt, zal de armoede-immigratie kunnen afnemen. Waarschijnlijk zal het duren tot de kruimels van de tafels van de rijken voldoende zijn om alle armen ter wereld te voeden eer we zover zijn.
Ondertussen zullen de armen altijd bij ons zijn. Zij verwachten niet dat wij hun voeten overgieten met Chanel n°5 en ze afdrogen met ons haar. Maar wij mogen ons niet onttrekken, om welke reden dan ook, aan onze elementaire plichten als medemens. Wij moeten degenen die hier zijn een menswaardig bestaan gunnen, een mogelijkheid om ten minste te overleven. Welke vorm dat moet aannemen en hoe dat praktisch kan geregeld worden, daarvoor zijn er in België meer dan genoeg magistraten, ambtenaren, politieke verantwoordelijken, humanitaire organisaties en vrijwilligers om dat uit te maken. Maar dat wij met ons allen niet in staat zijn om een paar duizend mensen van straat te houden in deze vrieskou, dat is schandalig.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
29-11-2010
De wereld op zijn kop: de Britse Revolutie
Om koning te worden, moet je slechts aan één voorwaarde voldoen: het volstaat dat je de (oudste) zoon van de vorige koning bent. Dat is vanzelfsprekend, maar verre van evident. Er zijn immers maar heel weinig functies die wij vandaag nog op die manier invullen. Als we ergens anders dan hier bij ons die erfelijke troonopvolging zien gebeuren, bijvoorbeeld destijds in Haïti met Papa Doc en Baby Doc, of in Korea met de Kim-dynastie, dan maken we daarover behoorlijk vrolijk of ergeren ons eraan. Kinderen van Vlaamse politici stappen ook wel eens in de politiek, maar insisteren dat ze dat doen op eigen kracht en verdienste. In België en in Nederland, maar ook in Spanje en Groot-Brittannië is het ogenblik van de troonopvolging niet meer veraf. Of die overgang vlekkeloos verloopt, zal in belangrijke mate afhangen van de opvolger, de kroonprins in kwestie. In België kan men zich daarom aan ernstige constitutionele moeilijkheden verwachten. Prins Philippe is volgens alle waarnemers nu eenmaal niet de meest geschikte persoon om de rol van koning op zich te nemen, en dan blijven we nog beleefd. Bovendien is men in Vlaanderen heel wat minder royalistisch dan in Franstalig België, niet in het minst omdat het koningshuis, ondanks enige inspanningen om ook Nederlands te spreken, toch van huis uit Franstalig is. De Vlaamse Beweging is dan ook erg republikeins. De huidige voorzitter van het Vlaams Parlement maakt daar bijvoorbeeld geen geheim van.
De erfelijke troonopvolging heeft in Groot-Brittannië herhaaldelijk aanleiding gegeven tot twisten en zelfs regelrechte revoluties en burgeroorlogen. Een merkwaardige periode uit die geschiedenis vormt de 17de eeuw. Er was toen nog geen sprake van Groot-Brittannië. Je had Engeland, Wales, Schotland en Ierland en dat waren autonome regios. In Schotland waren de Stuarts aan de macht; in 1503 was de Schotse koning James IV gehuwd met de oudste dochter van de Engelse koning: Margareth Tudor. Toen in Engeland Elizabeth I stierf na een lang en voorspoedig bewind was ze nog steeds ongehuwd en kinderloos. Haar hofhouding had er alles aan gedaan om de regerende vorst van Schotland, James IV als erfgenaam aan te duiden en dat gebeurde ook in 1603, toen hij de Engelse troon besteeg als James I.
Men noemt dat een personele unie: de twee koninkrijken bleven afzonderlijk bestaan, ze hadden alleen dezelfde koning. Iets dergelijks zal wellicht ook in België gebeuren: naarmate de regios meer onafhankelijk worden zal de koning, als er nog een is, over twee of drie of zelfs vier verschillende landen heersen, allicht in een louter protocollaire functie.
James I probeerde met alle macht van de twee koninkrijken één te maken, maar geen van beide wou daar van weten, ze verkozen hun historische autonomie. Bovendien was Engeland Anglicaans en Schotland zeer Calvinistisch. Maar hoewel de samenwerking tussen de absolutistische koning en zijn beide parlementen zeer stroef verliep, vormde zijn regering (1603-1625) een periode van binnenlandse vrede. De fraaie Bijbelvertaling van 1611 heeft zijn naam onsterfelijk gemaakt: de King James Bible.
Zijn (tweede) zoon volgde hem op als Charles I. Die had van zijn vader de idee overgenomen dat het koningschap niet alleen erfelijk was, maar ook absoluut en door God gewild en verordend. Hij ging dan ook de confrontatie aan met het parlement en probeerde het zijn wil op te leggen, vooral voor het verhogen van de belastingen. Hij nam zijn rol als hoofd van de Anglicaanse kerk al even ernstig en kwam daardoor in conflict met de kerkelijke hiërarchie in Engeland en Schotland. Toen hij ook nog trouwde met een katholieke prinses, vond men dat de maat vol was. Er brak een oorlog uit tussen de troepen van het Parlement en die van de vorst (1642-45) en hij werd daarin verslagen, maar weigerde een constitutionele monarchie te aanvaarden met het parlement als belangrijkste speler. Hij vluchtte en er brak een tweede burgeroorlog uit (1648-49) die hij evenwel weer verloor. Nu werd hij niet alleen gevangen genomen maar ook berecht, veroordeeld wegens hoogverraad en terechtgesteld.
Van 1649 was Engeland eerst een Commonwealth, dan een Protectoraat onder Oliver Cromwell en even onder zijn zoon, dan weer een Commonwealth, tot in 1660. Het was een woelige periode. Het leger dat het Parlement op de been had gebracht, bestond grotendeels uit het gemeen, het gewone volk, dat in de opstand tegen de vorst en de grote landeigenaars een gelegenheid zag om zijn grieven te uiten en meer rechten te bekomen. Maar de leiders van de opstand, die aanvankelijk in die ideologie van rechten voor het volk mee opstapten, namen al gauw de rol van de vorst en het hof over. De tijd was niet rijp voor een volksdemocratie. Er volgde dus een restauratie. De zoon van de terechtgestelde Charles I was naar het buitenland gevlucht maar keerde in 1660 terug en werd in 1661 gekroond als Charles II, alsof er niets gebeurd was. Er volgde een algemene amnestie, behalve voor de koningsmoordenaars, zij die het decreet voor de terechtstelling hadden ondertekend; zij werden gevangen genomen, veroordeeld, opgehangen een gevierendeeld. De lijken van Cromwell en enkele medestanders werden opgegraven en publiek opgehangen in ketens.
Er kwam ook een einde aan de godsdienstige revolutie, waarin allerlei radicale strekkingen hadden gebruik gemaakt van de opstand tegen het burgerlijk gezag om ook het wereldlijk gezag van de staatskerk aan te vallen en de gevestigde theologie te verwerpen. In 1662 werd de Anglicaanse kerk en de macht van de bisschoppen in ere hersteld. Maar Charles II had een verborgen agenda. Hij zocht in het geheim contact met zijn neef, Louis XIV van Frankrijk, met het oog op een verbond tussen hun beider landen. Daarbij zou hij zelf tot het katholicisme terugkeren en het katholicisme ook in Engeland herstellen. Hij liet ten minste 12 buitenechtelijke kinderen na, maar geen legitieme.
Zijn broer en erfgenaam werd koning James II in 1685. Hij was even absolutistisch als zijn voorgangers en bovendien katholiek. Toen hij ook nog een katholieke zoon en troonopvolger kreeg, was dat vooruitzicht teveel voor het parlement. Men deed een beroep op de protestantse stadhouder van Holland, Willem van Oranje, om de troon over te nemen. Willem was een neef van James, maar ook zijn schoonzoon: hij was getrouwd met Mary, de dochter van James. Zij bestegen samen de troon van Engeland als William III en Mary II. Na haar dood in 1694 was hij alleen koning, tot zijn eigen dood in 1702. Hij werd opgevolgd door Anne, zijn schoonzus, de andere dochter van James II (die naar Frankrijk gevlucht was en daar bleef tot zijn dood in 1701). Anne regeerde tot in 1714 en stierf kinderloos. Al in 1701 had men beslist in dat geval een beroep op een (protestantse!) kleindochter van James I, Sophia die gehuwd was met de keurvorst van Hannover. Maar Sophia was gestorven in juni van 1714 en dus was het haar zoon die als George I koning van Engeland, Schotland en Ierland werd in 1714.
Opvallend in deze periode is enerzijds de invloed van de perikelen rond de erfopvolging: als er geen troonopvolger in rechte lijn was, moest men ergens anders gaan aankloppen, zoals hier in België ook al enkele keren gebeurd is, laatst ook toen Boudewijn kinderloos stierf en zijn broer Albert het overnam. Anderzijds blijkt ook zeer duidelijk dat de erfelijke opvolging niet zomaar werd aanvaard. Zo zijn tot op vandaag katholieken uitgesloten van de Britse troon. En als een vorst zich verzette tegen het volk, dan aarzelde men niet om gewapend in opstand te komen en de koning gewoon terecht te stellen als een misdadiger, of hem te verjagen naar het buitenland. Het leger van Willem van Oranje bestond trouwens grotendeels uit buitenlandse huurlingen, onder wie veel katholieken
De 17de eeuw was ook op de Britse eilanden een periode van grote religieuze onrust. Het was al begonnen met de Reformatie, die in Engeland niet zozeer op theologische gronden ontstond maar omwille van een conflict tussen de Paus en de Engelse vorst, officieel over zijn echtscheidingen, maar in de grond over de wereldlijke macht van Rome en de katholieke kerk in Engeland. Ook in Duitsland zou de Dertigjarige Oorlog veeleer daarover gaan dan over godsdienstige twisten. Maar het was duidelijk dat het religieus gezag door iedereen in vraag werd gesteld: door de vorst die er een beperking in zag van zijn eigen macht; door de adel, die in de rijke bisschoppen en kerkvorsten belangrijke concurrenten had; door de lagere geestelijkheid die zich ergerde aan de bandeloze levensstijl van hun hogere oversten; en ten slotte niet in het minst door de arme gelovigen, die een tiende van hun inkomsten moesten afdragen aan de geestelijkheid, die zich bovendien vaak uiterst arrogant gedroeg. Voeg daarbij de kritiek die alom naar boven kwam op de letterlijke waarheid van de Bijbel en op de dwaze en inhalige leer van de kerk, vooral inzake de verkoop van aflaten voor zonden.
Toen het parlement dus de strijd aanging met het legitieme gezag, het koningshuis, de adel en de kerkelijke overheid, deed het een beroep op de lagere standen: de arbeiders, de boeren, de ambachtslui, de kooplieden en handelaars en ook de groeiende massa van proletariërs, rondzwervende vroegere lijfeigenen die zich hadden losgemaakt van hun feodale heren en die in toenemende mate bijeentroepten in de grotere steden of eigen nederzettingen stichtten op het platteland. Daarmee kregen al de sociale, economische en religieuze verzuchtingen plots een legitieme uitlaatklep.
Die revolutionaire situatie is het onderwerp van een diepgaande studie van Christopher Hill, The World Turned Upside Down. Radical Ideas during the English Revolution, 431 pp., 1972, Penguin 1991, £12,99 paperback. De auteur gaat ervan uit dat de lezer op de hoogte is van de grote lijnen van de gebeurtenissen. Ik weet niet of dat in Groot-Brittannië vandaag overal het geval is, maar hier zeker niet, vandaar dat ik de geschiedenis hierboven even heb weergegeven. Hij concentreert zich volledig op de radicale bewegingen die toen ontstaan en open gebloeid zijn, op de leiders ervan en op hun geschriften, op hun successen en teleurstellingen, op hun onthaal bij de gewone mens en bij de gezagsdragers, op hun opgang en hun uiteindelijke teloorgang en recuperatie. Het is een fascinerend verhaal met vele lessen voor onze eigen tijd.
Ook wij leven immers in een periode van ingrijpende veranderingen en van democratische kritiek op het gezag. De burger is vandaag niet meer bereid om welk gezag dan ook zomaar te aanvaarden. Hij is ervan overtuigd dat hij zelf de grond is van elke autoriteit. Hij heeft de wereldlijke macht in handen gegeven van de verkozenen des volks, en niet van adellijke heren. Hij roept die verkozenen voortdurend ter verantwoording en stuurt hen desgevallend naar huis bij de verkiezingen. Aangezien de kerk zich niet onderwerpt aan die democratische controle, heeft hij haar de rug toegekeerd of tersluiks de concrete macht in de parochies naar zich toegetrokken; de resterende wereldlijke macht van de kerk wordt krachtig aangevochten, haar dotaties in vraag gesteld. Er is een grote ideologische vrijheid die zorgt voor een verscheidenheid van politieke en sociale opvattingen.
Hoe wij nu leven, is ondenkbaar zonder ons verleden, zonder de revoluties uit het verleden. De Britse revolutie van 1640-1660 is mislukt, maar anderzijds is de wereld toen even grondig veranderd als 150 jaar later in Frankrijk. Ook daarop volgde een restauratie, maar geen terugkeer naar het absolutisme en de feodaliteit. Zo gaat de wereld stap voor stap vooruit, met vallen en opstaan. Het is jammer dat wij zo weinig weten over de strijd die onze voorvaderen hebben geleverd voor onze ogenschijnlijk vanzelfsprekende vrijheden. Hun bloed is het zaad geweest voor wat wij oogsten.
Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden van dit nochtans fundamenteel werk, dat je vermeld vindt in bijna elk belangrijk historisch werk. Ik heb het al vaker gezegd en geschreven: je kan beter één boek als dit lezen dan allerlei vulgariserende of romantiserende verhalen. Helaas zal je dat dan moeten doen in het Engels. Dat is minder lastig dan je misschien zou denken en dat is dan vooral te danken aan de briljante schrijfstijl van professor Christopher Hill (1912-2003).
Categorie:historisch Tags:geschiedenis
24-11-2010
Wie(n)s oude gewaden?
Vorige zaterdag zijn we, dank zij een vriendelijke goede kennis, met gratis kaarten naar een concert gegaan in de Leuvense Sint-Geertruikerk. Onder de titel Angelus bracht het koor OrSeCante en het Bhag-ensemble Halle een programma met hoofdzakelijk werk van Bach: het Magnificat en de al even bekende eerste cantate uit het Weinachtsoratorium. Koor, orkest en solisten deden hun werk voortreffelijk onder de kundige en enthousiaste leiding van Arnout Malfliet.
Het was een vreemde ervaring voor mij, nog eens in een kerk komen, zelfs voor een concert. Het was er koud en het is ook geen mooie kerk, ze heeft zwaar geleden in de oorlog en de restauratie binnenin is veeleer haastig oplapwerk geweest. Het orgel is wel in goede staat, met een heel mooi trompetregister.
De dirigent nodigde de aanwezigen uit om enkele koralen mee te zingen, na even kort inoefenen en ja, deze atheïst heeft meegezongen De teksten waren, zoals de dirigent ook zei, niet te pruimen, maar we hebben ons daaroverheen gezet, zoals wellicht 250 jaar geleden Wat dacht je van: Ach mein herzliebes Jezulein! Mach dir ein rein sanft Bettelein, zu ruhn in meines Herzens Schrein, Dass Ich nimmer vergesse dein!
Ik heb het hier al vaker geschreven en ik sta niet alleen met dit standpunt, ook een onverdachte Bachkenner als Maarten t Hart deed daarover al zijn beklag in zijn Bach-boek (2000): de teksten van Bach zijn vaak zo slecht als zijn muziek goed is en dat wil wat zeggen. Ik heb vaak de onweerstaanbare neiging om nieuwe teksten te dichten voor die onvoorstelbaar machtige muziek, maar ja, wie zal ze ooit uitvoeren? Er was al kritiek toen men in Nederland een Nederlandse versie van de Matteüspassie uitvoerde, maar dat was misschien net omdat men dan de banaliteit van de suikerzoete piëtistische karamellenverzen nog beter hoorde
De kerk, de religieuze muziek, twee uur lang. Het gaf me volop de gelegenheid om na te denken tussen het genieten door. Ik ben opgegroeid in een zeer katholiek midden. Ik ben vertrouwd met de liturgie, de gebeden en gezangen, het kerkelijk jaar. Maar ik heb er lang geleden al afstand van genomen en sinds vijf jaar heb ik me er ook openlijk van afgekeerd. Ik ben atheïst en behoorlijk antiklerikaal, soms zelfs onbehoorlijk... Wat doe je dan met een Bachconcert in een kale, koude kerk? Ik moet het toegeven, ik heb me niet echt geërgerd. Bachs muziek maakt alles goed, je neemt de onnozele teksten erbij zonder er lang bij stil te staan. Maar wat een gemiste kans! Dat merk je pas als er af en toe eens een betere tekst opduikt, wat zaterdag helaas niet het geval was.
Maar goed, wat doe je met dat verleden? Moet ik, als die andere fiere Sicambriër, Clovis, nederig het hoofd buigen en verbranden wat ik heb aanbeden en aanbidden wat ik heb verbrand, zoals de legende en Gregorius van Tours ons vertellen, maar dan in omgekeerde zin?
Ik bedoel: moet ik, als atheïst, alles uit mijn religieuze opvoeding overboord gooien, zonder meer? Dat lijkt me ten enenmale onmogelijk. Hoe zou ik het kunnen? Ik heb heerlijke herinneringen aan uiterst pakkende momenten die ik doorbracht in kerken en kapellen. Er zijn veel lelijke kerken, er zijn ook enkele zeer mooie en dat zijn niet altijd de grootste. Ik hou van glasramen en die vind je nu eenmaal vooral in kerken. Idem voor houtsnijwerk Maar ook liturgie kan aangrijpend mooi zijn. Ik was altijd blij als we aan het einde van het lof het Tantum ergo Sacramentum mochten aanheffen. En wie is niet tot tranen toe bewogen wanneer men het In paradisum deducant te angeli inzet als de lijkkist naar buiten wordt gedragen?
De Piëta van Michelangelo of zijn sobere, menselijke madonna met kind in de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekerk, Berninis Extase van Teresa van Avila; Breughels volkstelling in Bethlehem: wat moeten we ermee in een geseculariseerde wereld? Wat inderdaad met al de zogenaamd religieuze muziek, met Bachs cantates en Haendels Messiah voorop?
Ik weet het niet goed. Neem nu de madonna van Michelangelo in Brugge. Neem die weg uit haar kerkelijke context, plaats haar in een museum of een andere openbare plaats (goed beveiligd, want het is de enige Michelangelo benoorden de Alpen ) en het blijft hetzelfde kunstwerk, er is immers niets specifieks religieus aan een moeder met kind. Idem dito voor Breughels schilderij: je moet al goed zoeken naar Maria en Jozef en het decor is Vlaanderen in de 16de eeuw. Maar de barokke getormenteerde Teresa van Bernini? Dat is veel moeilijker: je kan haar desnoods bekijken als een vrouw die een (virtueel?) orgasme geniet, maar dat lijkt me wel erg ongepast.
Misschien moeten we het wat ruimer bekijken. Hoe gaan we in het algemeen om met ons individueel en collectief verleden, met de geschiedenis? Je kan die niet veranderen, hoogstens grondig bestuderen en eventueel anders interpreteren. We leren leven met onze voorgeschiedenis, we integreren ze in ons heden, we leren eruit en nemen ze als inspiratiebron voor onze toekomstplannen. Zeker, er zijn aspecten die we liever zouden vergeten, vergissingen, dwaasheden, onvergeeflijke fouten. Wie zou er niet bepaalde gebeurtenissen uit zijn leven wissen als dat kon? Zouden we niet allemaal sommige episodes uit de geschiedenis willen verwijderen? Voorbeelden genoeg Maar dat kan en mag niet: wie het verleden vergeet zal gedwongen zijn om het te herhalen; George Santayana (1863-1952): "Those who cannot remember the past are condemned to repeat it" (from "Life of Reason I").
Het is trouwens helemaal niet zo dat we ons hele verleden zouden willen vergeten, of de hele geschiedenis. Wij zijn erdoor gefascineerd, we zijn er voortdurend mee bezig. Noch is het zo dat wat het verst achter ons ligt het minst belang zou hebben: we trekken in dichte drommen naar de piramiden bij Gizeh en de tempel van Borobudur en de ruines van Machu Picchu. Voor kunstwerken uit de verre oudheid betaalt men fabuleuze bedragen. Wij zijn dus al bij al trots op ons verleden, we willen het helemaal niet vergeten! Het komt er dus op aan om het op de juiste manier te bekijken: the good, the bad and the ugly, en daaruit dan de juiste conclusies te trekken.
Dat probeert de kerk ook, zeggen Léonard en Ratzinger in koor: conservatief zijn betekent bewaren (Lat. conservare): zij willen uit de traditie datgene bewaren dat waardevol is. Dit is inderdaad een goed principe, maar alles hangt af van de concrete toepassing. Als men bijvoorbeeld de Tridentijnse ritus in ere herstelt dan gaat men zonder aanwijsbare reden bijna vijfhonderd jaar terug in de tijd, gewoon om het principe (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=163). Als men vasthoudt aan al de kerkelijke tijdsgebonden dogmas, dan is men blind voor de context waarin ze ontstaan zijn en voor de werkelijkheid van vandaag, waarop ze passen als een tang op een varken.
Het is voor moderne mensen soms heidens moeilijk om het verleden een plaats te geven in ons leven. Er zijn bijvoorbeeld nog maar weinig mensen die de rijmelarij van de Rederijkers kunnen appreciëren en dat is maar goed ook. Het Nederlands van de Statenbijbel is van een tijdloze schoonheid, maar het is ook vaak onleesbaar en dus is het goed dat er herhaaldelijk nieuwe vertalingen verschijnen.
De ultieme test voor wat belangrijk is en de moeite om bewaard te blijven, is de intrinsieke waarde die iets heeft. Neem nu de uitvoeringspraktijk van oude muziek: het kan niet origineel genoeg zijn, daarover zijn we het nu eens. Beethoven moet klinken zoals in zijn eigen tijd, niet zoals Karajan hem interpreteerde. Breughel was tijdens zijn leven al beroemd en duur, zo ook Rogier Vanderweijden, Dürer Maar de in serie gefabriceerde veelkleurige plaasteren heiligenbeelden uit de vorige eeuw zijn pure kitsch, daar moeten we niet lang over nadenken. Tv-programmas zoals Tussen kunst en kitsch en de Antiques Roadshow zijn een goede waardemeter, daar leer je wat intrinsieke waarde heeft in die context.
Kan je dat doortrekken naar muziek? Is het ook daar zo dat wat duur ook waardevol is? Er is zeker iets te zeggen voor de publieke belangstelling, bij concerten en in de verkoop van cds en dvds, als min of meer objectieve waardemeter. Maar ook hier zijn er altijd vergeten schatten op zolder
Laten we stilaan naar ons besluit gaan. Het verleden kunnen we niet veranderen en we mogen het niet vergeten. We moeten bewaren wat belangrijk is en hoe meer mensen iets belangrijk vinden, hoe mee kans dat het ook echt zo is; we moeten lessen trekken uit al wat mensen voor ons hebben gedaan, of dat nu opmerkelijk goed of slecht was, of banaal. We moeten de toekomst met open vizier tegemoet treden, maar handelen met kennis van zaken.
Als titel voor deze bijdrage had ik een uitdrukking gekozen die ik hier al herhaaldelijk heb gebruikt en die je zeker ook kent: de oude gewaden afleggen. Dat klinkt heel Bijbels en dus ging ik op zoek naar de context, chapter and verse. Als je dat ook wil doen, dan kan ik je de moeite besparen, je zal het daar niet vinden. Er zijn wel twee passages waarin sprake is van het afleggen van de oude mens (Ef 4,22; Kol 3,9), maar die oude gewaden zijn op een heel andere, voor mij totaal onverwachte en veeleer merkwaardige manier in ons algemeen taalgebruik gekomen. Ze verschijnen voor het eerst in 1920, als de titel en aanvangsvers van een gedicht in de bundel De boodschap van de nu grotendeels vergeten Vlaamse dichter en activist Wies Moens (1898-1982).
De oude gewaden
zijn afgelegd.
De frisse vaandels
staan strak
in den morgen.
Aartsengelen
klaroenen
den nieuwen dag.
Wie het mes van zijn haat
sleep op zijn handpalm,
inkeren zal hij bij den vijand
en reiken zijn mond hem ten zoen!
Wie ging naar verdrukten
en droeg vertedering in 't hart,
hij wakkert hen óp tot den Opstand,
die het teken van de Gezalfden
zichtbaar maakt aan het voorhoofd
der kinderen uit de verborgenheid!
Strak staan
de vaandels in den morgen.
Aartsengelen
roeren de trom.
De jonge karavanen
zetten aan.
Ik laat het aan elk van jullie over, lieve lezers, om uit te maken of dit gedicht tot ons onvervreemdbaar erfgoed behoort, dan wel dat we ons tevreden stellen met de titel ervan als de verrassende bron van een min of meer ingeburgerde uitdrukking.
Categorie:etymologie Tags:godsdienst
22-11-2010
Vrijmetselarij en Verlichting, vroeger en nu
Margaret C. Jacob, The Radical Enlightenment. Pantheists, Freemasons and Republicans, xx + 277 pp., second revised edition, Cornerstone, Lafayette USA, 1981, 2006².
In het vooruitzicht van de lezing die de auteur binnenkort houdt op de conferentie van de VUB over de rol van de Vrijmetselarij in de Verlichting, las ik haar boek dat destijds, bij de eerste publicatie in 1981, enige aandacht kreeg wegens de nieuwe gegevens die het aanbracht na grondige studie in allerlei nauwelijks ontsloten archieven, vooral in Nederland. Deze tweede uitgave is naar verluidt grondig herzien en hier en daar bijgewerkt op basis van de literatuur die sindsdien zo opvallend uitvoerig verschenen is over de Verlichting.
Als ik eerlijk ben, en dat probeer ik toch altijd, dan moet ik toegeven dat dit boek een ontgoocheling was. Ware het niet van de conferentie die ik op 9 en 10 december 2010 bijwoon, dan had ik het boek na een twintigtal bladzijden opzij gelegd. Dat ligt niet aan het onderwerp: zowat alles wat over de Verlichting verschijnt, geniet mijn volle aandacht; ook het feit dat het een zogenaamd wetenschappelijk, niet-vulgariserend boek is, maakt niets uit: als je Jonathan Israel gelezen hebt, en Pintard, Hazard, Kors en Nadler, dan ben je wel wat gewoon op dat punt. Wat viel me dan zo tegen? Ik weet het niet goed. Is het de, hoe zal ik het zeggen, loslippige stijl van de auteur, een zeker gebrek aan transparante logische opbouw en samenhang? Is het haar nauwelijks onderdrukte neiging tot afdwalen en tot wijdlopige uitweidingen? Of de omfloerste, aarzelende manier om haar pointes te maken? Wellicht een beetje van dat alles, maar het is zeker een stijl die me niet ligt.
Bovendien werd ik voortdurend gehinderd door het werk van de zetduivel: deze heruitgave is gebaseerd op een gescande versie van de eerste uitgave; helaas heeft men het noodzakelijke controlewerk niet met de nodige nauwgezetheid verricht. Ik weet uit eigen ervaring dat dit een saai en oninteressant werkje is: zelfs goede scanprogrammas zijn slechts voor ongeveer 95% adequaat. Dat wil dus zeggen dat er ongeveer op elke regel een fout staat En groot deel daarvan kan je wegwerken met een goede spellingcontrole. Maar zeker in wetenschappelijke teksten met citaten, voetnoten en verwijzingen in vreemde talen, blijven er nog genoeg addertjes in het gras om enkele dagen zoet mee te zijn. Vervelend was ook dat bijna op elke bladzijde woorden on-nodig ge-splitst (sic) staan, ook storende overblijfsels uit het scannen. Ik heb me dus door de 277 overigens verzorgd gedrukte paginas geworsteld, omdat her en der toch heel wat interessante informatie te vinden is die je nergens anders gemakkelijk aantreft.
Wat is dan de centrale stellingneming van de auteur? Wat is de betekenis van de Vrijmetselarij in het ontstaan en de ontwikkeling van de Verlichting in Groot-Brittannië en in Nederland? Op basis van dit boek durf ik daarover geen conclusies trekken, dat doet de auteur trouwens ook niet, en dat is misschien wel het meest ernstige verwijt dat men haar kan maken. Zij had nochtans met deze heruitgave een uitgelezen kans om, in haar nieuwe inleiding of in een niet-geschreven nieuwe conclusie, summier haar eigen opvattingen hierover aan de lezer voor te stellen, in contrast met andere auteurs zoals J. Israel bijvoorbeeld, die zelf bijzonder weinig aandacht besteedt aan de rol van de Vrijmetselarij. De kans die ze hier gemist heeft, kan ze misschien dan toch nog grijpen tijdens de conferentie aan de VUB. Ik zal niet nalaten daarover uitvoerig te berichten.
Tussen het lezen door heb ik vaak zitten nadenken over de huidige situatie van de ongelovige. De meesten onder ons hebben een intense religieuze opvoeding gekregen. Wij zijn dus vertrouwd met riten en rituelen, maar omdat we afstand hebben genomen van de kerk, vooral om etisch-ideologische en filosofische redenen, moeten we het nu ook zonder de wekelijkse bijeenkomsten doen en zonder de feestelijke religieuze inkleding en duiding van belangrijke gebeurtenissen in ons leven. Dat is dezelfde situatie als die zich voordeed in de Verlichting.
Men had zich terecht afgekeerd van het bijzonder bijgelovig, corrupt en pompeus katholicisme en nadien ook van de verschillende vormen die het protestantisme aannam. Maar voor wie opgevoed is met rituelen, en misschien zelfs voor elke mens, blijft er een verlangen naar een niet-banale vormgeving van kernmomenten uit ons leven. In dat perspectief kan het zijn dat de Vrijmetselarij een poging was om de oude gewaden waarlijk af te leggen en in plaats van de verfoeide godsdienst en kerk een nieuwe organisatie tot stand te brengen die niet zou vervallen in de praktijken die men net zo fanatiek had afgezworen. De Vrijmetselarij dus als een niet-godsdienstige vorm van gezamenlijke viering en beleving, gebaseerd op de rede, niet op openbaring of kerkelijk leergezag.
Het weinige dat ik over de Vrijmetselarij vandaag weet, doet me vermoeden dat deze poging uiteindelijk mislukt is, of althans niet doorgedrongen in de ruime maatschappij.
Wat me wel is opgevallen is dat we stilaan meer seculiere plechtigheden zien. Ook ouders die niet bepaald rabiate papenvreters zijn laten hun kinderen niet meer dopen, eerste en plechtige communie doen; ze kiezen dan voor de alternatieve feesten die neutrale scholen aanbieden. Heel wat koppels trouwen niet meer in de kerk; begrafenissen kunnen nu ook buiten de kerk, bijvoorbeeld in crematoria of aangepaste zalen van begrafenisondernemers. Ik hoor dat de seculiere diensten voor huwelijken en begrafenissen een stijgend succes kennen. Onlangs vernam ik dat een dergelijke seculiere begrafenis, met een lekenconsulent als voorganger, plaats vond in een kerk. Dat lijkt me niet ideaal, maar het is in alle geval beter dan de klassieke kerkelijke begrafenissen, waarbij zo nodeloos veel nadruk gelegd wordt op het hiernamaals, op de hemel, en zo weinig op de gevoelens van de nabestaanden of de realiteit van het definitief afscheid.
Staan we hier voor een nieuwe ontwikkeling? Ik vermoed van wel. In verscheidene bisdommen zijn er niet genoeg priesters meer om zelfs maar alle gelovigen een uitvaart met eucharistieviering te geven. Kerkelijke begrafenissen worden dan geleid door leken. Helaas houden die, onder druk van de kerkelijke hiërarchie, vast aan de 19de-eeuwse gebruiken, in plaats van de gelegenheid aan te grijpen om nieuwe, gepaste wegen te bewandelen. Het ligt dus voor de hand dat de kerkelijke rituelen stilaan of zelfs zeer snel de plaats zullen moeten ruimen voor de seculiere alternatieven, die niet gehinderd zijn door een uniform verplicht tridentijns liturgisch verleden of door het dwangbuis van een geriatrische kerkleiding. Het is dan maar te hopen dat de mensen die instaan voor deze alternatieve diensten de nodige opleiding en het vereiste talent zullen hebben om hun belangrijk werk tot een goed einde te brengen. Misschien moeten we onze hoop ook daar stellen op de vrije markteconomie: begrafenisondernemers en andere organisaties die diensten aanbieden die in de smaak vallen, zullen daardoor ongetwijfeld nieuwe klanten aantrekken, zelfs als men daarvoor een redelijke prijs moet betalen. Het wordt voor de wegkwijnende kerk wellicht een onoverkomelijke opdracht om daarmee de concurrentie aan te gaan. Goed zo!
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
20-11-2010
My kind of writer: John le Carré
De nieuwste van John le Carré is al enkele
weken uit. Ik had hem besteld bij Amazon in Amerika bij voorintekening en kreeg
hem thuis toegestuurd bij verschijnen; normaal kost ie $27,95, ik betaalde
ongeveer 20, verzendingskosten inbegrepen, voor een nette hardcover.
John le Carré, Our Kind of Traitor, 307 pp., Viking, New York, 2010, is de 22ste
roman van de grootmeester van de naoorlogse spy
story. Ik ben een fan sinds de late jaren 1960, ik heb al zijn boeken in
hardcover én in paperback, ik lees elk nieuw werk enthousiast en herlees zijn
ouder werk af en toe, steeds met ontroering en diepe voldoening. Ik zal niet
zeggen dat le Carré (°1931) beter wordt met ouder worden, zoals de betere wijn.
Wellicht ligt zijn hoogtepunt vroeger in zijn carrière, vooral in de jaren 70
en 80. Maar hij is blijven schrijven op een zeer hoog niveau en ik ben drommels
blij dat hij dat nog altijd doet.
Verre van mij dus om, zoals sommige fans,
zijn jongste werk teleurgesteld af te doen als een péché de vieillesse.Wat le Carré
doet op zijn 80ste, dat kunnen er weinig op welke leeftijd dan ook,
in welke taal dan ook. Chapeau dus. Je kan bij hem terecht voor enkele
spannende uren, maar dan niet voor het soort goedkope thrillers dat je snel
leest en dan weggeeft of weggooit. Bij hem heb je steeds het gevoel dat je een
Belangrijk Boek aan het lezen bent. Hij schrijft niet zozeer over wat een
bepaalde persoon overkomt, als wel over wat wij allen meemaken in ons
persoonlijk leven en in onze maatschappij. Je bent zelf betrokken in wat hij
schrijft, je kan er niet onderuit om erin op te gaan, je voelt je mee
verantwoordelijk voor wat er gebeurt met zijn hoofdpersonages, voor wat er
gebeurt in onze wereld. Wat le Carré schrijft kan aanspraak maken op universele
menselijke waarde.
John le Carré is niet alleen een ongeëvenaard
meester in de taal (lees hem als het enigszins mogelijk in zijn rijk gevarieerd
maar steeds herkenbaar pittig Engels), hij is ook een genie wat betreft het
decor. Hij beschrijft met krachtige, trefzekere trekken de wereld die wij
kennen, van onze eigen reizen of van de vele toeristische documentaires op tv.
Zoals een film staat of valt met de locaties waar hij gedraaid is, zo
onderscheidt een boek van le Carré zich door de feilloze keuze en de subtiele
beschrijving van de omgeving waarin de hoofdpersonages zich bewegen. Of dat nu
de universiteit van Oxford is, een luxueus vakantieoord op Antigua, backstage
op Roland Garros of een stijlvol maar duur hotel in Zwitserland, de auteur weet
je met enkele perfect genoteerd details het gevoel te geven dat je er al
geweest bent, dat je er thuis bent, dat je zonder verdere informatie zelf je
weg zou kunnen vinden. Je ruikt de dennen in het gebergte of het vocht van de
kelder van een huis in een buitenwijk dat te lang heeft leeg gestaan. Je ziet
jezelf in de regen lopen en je voelt de claustrofobie van een modern maar net te
klein appartement in de stad.
Ook op psychologisch gebied hoeft le Carré
van niemand lessen te krijgen. Zijn personages zijn echte mensen, met hun goede
en vooral ook hun minder goede kanten. Helden zijn er niet, iedereen heeft
gebreken. Meestal en ook in dit boek is er niet echt een hoofdfiguur, een
personage waar alles om draait, vanuit wiens perspectief alles wordt bekeken.
De aandacht verschuift van de ene naar de andere en ze hebben elk hun waarheid,
elk hun belang, elk hun opinie, naargelang van hun eigen verleden en
toekomstverwachtingen. Het zijn mensen van vlees en bloed en zo worden ze ook
beschreven, in sprekende fysische details, ook als ze kaal zijn of te dik, als
ze net dat kleine beetje manken, als ze zweten of dronken zijn of hun geduld
verliezen of wenen zonder enige aanwijsbare reden.
Alles van le Carré is vertaald in
tientallen talen, ook in het Nederlands. Je kan Ons soort verrader vandaag overal vinden in de boekhandels en
bibliotheken, prijs ongeveer 15. Voor de Engelse hardcover betaal je ook hier
in de winkel niet meer dan 20. Succes verzekerd, veel leesplezier!
Categorie:ex libris Tags:ex libris
16-11-2010
A History of Atheism in Britain
Dat moet ik de voorlopig nog katholieke universiteit te Leuven, mijn enige werkgever tijdens mijn veertigjarige loopbaan, toch toegeven: in de bibliotheken van deze eerbiedwaardige instelling vind je een ware schat aan publicaties over atheïsme, ongeloof, secularisatie, ketterijen, schismas enzovoort. Ik maak daarvan dankbaar gebruik.
Het meest recente boek dat ik ontleende (aan het HIW) is David Berman, A History of Atheism in Britain: from Hobbes to Russell, x + 253 pp., notes, index, Croom Helm, London, 1988. Er is geen Nederlandse vertaling en het boek is zelfs antiquarisch nog nauwelijks te vinden, prijzen lopen op tot enkele honderden euros. Professor Berman (°1942) is Associate Professor in de filosofie aan Trinity College, University of Dublin. Zijn naam is niet zeer bekend, je vindt hem niet op Wikipedia. Zijn lijst van publicaties is niet indrukwekkend, de boeken die hij schreef gaan over George Berkeley (1685-1753), de bisschop-filosoof die het immaterialisme verdedigde. Maar hij zal in de geschiedschrijving ongetwijfeld vooral herinnerd worden tot in lengte van dagen omwille van dit uitzonderlijke boek dat hij schreef over de geschiedenis van het atheïsme in Groot-Brittannië.
Let wel, dit is niet het definitieve boek over dat onderwerp en het is ook geen exhaustieve geschiedenis, noch van het atheïsme als levenshouding, noch als filosofische strekking. Op het eerste, het atheïsme als een ideologie met maatschappelijke weerklank, gaat de auteur nauwelijks in; hij vermeldt ten hoogste dat een of andere auteur in de gevangenis beland is. Zoek dus hier niet naar het wedervaren van de hoofdfiguren uit het atheïsme en zeker niet naar de invloed die het heeft gehad op de gewone bevolking. Als een overzicht van de atheïstische filosofie is het evenmin volledig. Berman concentreert zich op een al bij al beperkt aantal figuren en dan nog uitsluitend op hun publicaties. Het is dus veeleer een filosofische geschiedenis van het atheïsme, of een geschiedenis van het filosofisch atheïsme, als het ware. Maar als dusdanig is het een waarlijk meesterwerk.
Wat me het meest plezier heeft bezorgd is de heerlijke, typisch Angelsaksische betoogtrant: een beetje aan de droge kant, met een uiterst subtiel gevoel voor humor of wat daarvoor doorgaat, zakelijk in de uiteenzetting maar met een duidelijk voelbaar onderliggend enthousiasme en engagement. Professor Berman is een rasfilosoof. Hij zal nooit een argument aanvatten zonder alle aspecten ervan, ook de meest controversiële, aan te pakken, uiteen te zetten en te weerleggen of te verklaren. Hij denkt veel verder dan dat je dat zelf zou doen en komt zo tot inzichten en conclusies die je zonder hem nooit zou bereiken. Hij neemt zijn tijd en is niet te beroerd om af en toe iets te herhalen, om een losse draad die hij bewust had achtergelaten in één hoofdstuk even later in een ander handig en met verhelderend succes weer op te rapen, of om na een lange gedetailleerde uiteenzetting de grote lijnen voor jou neer te zetten in een concieze maar omvattende synthese. Mijn plezier groeide gestaag tijdens het lezen, zodat ik halverwege bij het gretig omslaan van elke volgende pagina tevens pijn in het hart kreeg in het vooruitzicht van het onomkeerbaar slinken van het resterende aantal boeiende en geestverruimende paginas.
Hoewel Prof. Berman zich beperkt tot de geschreven bronnen, geeft hij zelf herhaaldelijk aan dat, zeker in de vroegste periodes, het atheïsme zeker ook een levendig ongeschreven bestaan heeft geleid. Wij mogen daarbij immers niet vergeten dat wie zich uitte als atheïst zonder pardon werd aangehouden, opgesloten en zelfs ter dood gebracht, ook in Groot-Brittannië. Geen wonder dus dat ook daar allerlei individuen en beperkte bewegingen een clandestien bestaan leidden en enkel met vertrouwde geestesgenoten over hun ongelovige overtuigingen konden praten.
Een ander verschijnsel, dat ook door andere auteurs voor en na hem is belicht, is de verdoken manier om over atheïsme te schrijven of lucht te geven aan allerlei kritiek op het wereldse en religieus gezag. In de aller-vroegste periode, vanaf 1650, zeg maar, vindt men het atheïstische gedachtegoed enkel terug in publicaties die deze ideeën bestrijden, dus in agressieve pamfletten en overtuigde en volumineuze theologische traktaten van bisschoppen en geleerden die zich met heilige verontwaardiging verzetten tegen al wat het geloof af- of aanvalt. Merkwaardig daarbij is dat deze auteurs voortdurend beweren en trachten te bewijzen dat er niet zoiets als het atheïsme is, dat niemand die bij zijn verstand is kan volhouden dat hij een atheïst is. Er zijn geen atheïsten! Dit is des te merkwaardiger als stelling als men beziet hoeveel moeite men doet om een verschijnsel en een ideologie te bestrijden waarvan men het bestaan zelf ontkent Men maakt van het atheïsme iets zo onwaarschijnlijk, dat men zich niet kan voorstellen dat er ooit iemand geweest is, is of zal zijn die aan die onmogelijke voorwaarden voldoet: men moet als atheïst geboren worden, dat altijd blijven, totterdood, vooral dat; bovendien moet men niet zomaar wat twijfels koesteren, nee, men moet rabiaat zijn in zijn afwijzing, niet alleen van enkele minder belangrijke nevenverschijnselen van bijvoorbeeld het Roomse katholicisme, maar het bestaan van God zelf ontkennen, van de Drie-eenheid, van Maria, de apostelen, de heiligen, de evangelisten, wonderen, hemel, hel en vagevuur, biecht en vergeving, de sacramenten en wat dies meer zij.
En toch is dat wat er uiteindelijk gebeurd is: er zijn mensen opgestaan die de intellectuele moed en de niet geringe durf hebben gehad om te verklaren: inderdaad, ik weiger dit te geloven, ik kan dit niet aanvaarden, het kan niet zijn dat dit bestaat, dit is verzonnen, dit is niet echt, de wereld zit zo niet ineen. Wij kunnen ons vandaag nog nauwelijks voorstellen wat dit betekende, zowel voor de onverlaten die zich zo dierven prononceren, noch voor de verbaasde theologen, de verveelde kerkelijke en burgerlijke gezagsdragers en de geamuseerde of verontwaardigde goegemeente. De auteur brengt ons deze eerste vroege manifestaties van ongeloof die hij teruggevonden heeft in geschriften die ook nu nog nauwelijks te vinden zijn en die zeker niet de aandacht krijgen die ze verdienen, zowel door hun vroegtijdigheid in de geschiedenis als door hun originaliteit en de ernst waarmee zij de argumenten tegen het geloof en voor een atheïstische levenshouding verdedigd hebben. Zeker vanaf het begin van de 18de eeuw is er zo een vrijwel ononderbroken rij van historische figuren en niet van de minste, die zich openlijk hebben uitgesproken tegen de gangbare opvattingen en tegen een maatschappij die diep doordrongen was van de ideeën en van de macht van de kerk. In Groot-Brittannië kwam daar nog bij dat de Anglicaanse kerk een staatskerk was, met de koning of de koningin als hoofd van de kerk. Elke aanval op het gezag van de kerk was dus meteen ook lèse-majesté en als dusdanig strafbaar met de dood.
Ik zal niet ingaan op de concrete voorbeelden die de auteur voor ons zo nauwgezet en in scherp detail schetst. Ik beperk me ertoe mijn bijzonder groot genoegen uit te drukken bij dit historisch panorama. Het is voor mij en voor ons allen, gelovigen en ongelovigen een machtig en onweerlegbaar bewijs voor de onverwoestbare kracht van de vrij denkende mens. Zelfs indien we met de auteur moeten toegeven dat een publiek geuit atheïsme niet verder teruggaat in de geschiedenis dan een goede tweehonderd jaar, dan toch blijft het zo dat het atheïsme ouder is dan elke godsdienst en dat het steeds is aanwezig is gebleven in elk verzet tegen onrechtmatig verkregen gezag, tegen elke maatschappelijke of intellectuele onderdrukking en elke vrijheidsberoving.
Met een waardige geschiedenis van zon uitzonderlijk intellectueel gehalte mag het atheïsme zich zonder schroom naast elke andere overtuiging uit onze beschavingsgeschiedenis plaatsen. Meer nog, vanaf het verschijnen van de eerste atheïstische geschriften zijn het de vrijdenkers geweest die aan de basis hebben gelegen van elke belangrijke ontwikkeling, op welk gebied dan ook, in onze samenleving, in de wetenschappen en in de kunsten. Onze moderne maatschappij is niet denkbaar zonder hun inbreng. De nefaste invloed van kerk, geloof en godsdienst is sindsdien steeds verder afgebrokkeld en op onze dagen maken wij hier bij ons althans wellicht het begin van de doodstrijd mee van wat men ooit zal erkennen als een zwarte, onmenselijke periode uit onze geschiedenis.
Lieve lezers, ik wou dat ik jullie kon aanraden om dit boek onverwijld ter hand te nemen. Het is helaas zo goed als onvindbaar. Dat bedroeft me zeer. Er worden elk jaar miljoenen boeken gedrukt. Kookboeken als SOS-Piet gaan de deur uit als zoete broodjes. Bedenkelijke mystificaties à la Dan Brown leveren hun auteurs fortuinen op. Maar een magistraal werk als dit boek van David Berman wacht tevergeefs op een heruitgave of een vertaling. Zo gaat het nu eenmaal in deze wereld.
Weet je wat? Ik schrijf de professor straks een mooie mail om hem te danken voor zijn noest speurwerk en zijn briljante presentatie. Ik vermoed dat hij daar in Dublin wellicht niet veel fanmail krijgt. Misschien doet mijn bedankje hem wel plezier.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
15-11-2010
christelijke naastenliefde?
Wanneer ik met familieleden, vrienden of
kennissen of zelfs mensen die ik toevallig ontmoet soms als eens een gesprek
aanga over levensbeschouwelijke onderwerpen, dan komt al gauw mijn atheïstische
overtuiging naar voren. Dat noopt, verrassend genoeg, sommige van mijn
gesprekspartners ertoe om prompt de verdediging op zich te nemen van het
christelijk geloof, als was mijn atheïsme een onvermijdelijke bedreiging van
hun opvattingen en als behoorden zij zelf tot de kleine kern van kerkelijk
getrouwen. Wie zich hier in Vlaanderen openlijk als atheïst voorstelt, kan onveranderlijk
en voorspelbaar op niets dan onbegrip, wantrouwen en openlijk verzet rekenen.
Ik heb de neiging om daarop aan mijn zogenaamd
gelovige gesprekspartners enkele vervelende vragen te stellen. Dan blijkt dat
zij om te beginnen helemaal niet zo gelovig zijn als ze zich voordoen; dat ze
over hun geloof vrijwel niets weten en zeker niet zoveel als ik; dat hen dat
evenwel niet deert: zij geloven wat ze willen en wat hen niet aanstaat in het
geloof, dat verwerpen ze koudweg; dat ze enkel de grote principes van het
geloof aannemen, al de rest is toch maar onzin.
Gevraagd naar die grote principes, blijven
ze nogmaals een ernstig antwoord schuldig: ze spreken vaag over de grote
inspiratie en de waarden van het christendom, over de fascinerende figuur van
Jezus, over het evangelie, de Bijbel, de Tien Geboden Over welke waarden gaat
het zoal, vraag ik dan? En wat weten ze over Jezus? Over het evangelie, de
Bijbel? Kunnen ze misschien de tien geboden even reciteren? Dan blijkt hun gelovige
intellectuele armoede pas echt.
Vlaamse gelovigen zijn niet erg Bijbelvast,
niet heel recht in de leer. Ze hebben ongeveer alles vergeten wat ze in hun
jeugd geleerd hebben, maar ze blijven om een of andere duistere reden wel emotioneel
trouw aan enkele heel verre, vage herinneringen. Als je ze nog wat meer
aanport, komen steevast deze twee grote christelijke principes naar boven:
Gij zult niet doden, en: Bemin uw naaste zoals uzelf.
Dat is voor mij dan de gelegenheid om hen
erop te wijzen dat we dat toch echt niet als specifiek christelijke principes
kunnen omschrijven. Gij zult niet doden komt uit het Oude Testament, een
verzameling joodse teksten waarin het grootste gedeelte van de personen die ten
tonele gevoerd worden elkaar naar het leven staan en onvermijdelijk een of
andere gruwelijke dood sterven.
Het gebod van de naastenliefde staat het
meest uitgebreid te lezen bij Matteus, 5de hoofdstuk, aansluitend
bij de Bergrede. Ik nodig je uit om ook de tekst die ik daarover schreef nog
eens te lezen voor we verder gaan, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=398676.
En dit is dan het vervolg van de Bergrede:
13 Jullie zijn het
zout van de aarde. Maar als het zout zijn smaak verliest, hoe kan het dan weer
zout gemaakt worden? Het dient nergens meer voor, het wordt weggegooid en
vertrapt.
14 Jullie zijn het
licht in de wereld. Een stad die boven op een berg ligt, kan niet verborgen
blijven. 15 Men steekt ook geen lamp aan om hem vervolgens onder een
korenmaat weg te zetten, nee, men zet hem op een standaard, zodat hij licht
geeft voor ieder die in huis is. 16 Zo moet jullie licht schijnen
voor de mensen, opdat ze jullie goede daden zien en eer bewijzen aan jullie
Vader in de hemel.
17 Denk niet dat ik
gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze
af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen. 18 Ik verzeker
jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in
de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn. 19 Wie dus ook maar
een van de kleinste van deze geboden afschaft en aan anderen leert datzelfde te
doen, zal als de kleinste worden beschouwd in het koninkrijk van de hemel. Maar
wie ze onderhoudt en dat aan anderen leert, zal in het koninkrijk van de hemel
in hoog aanzien staan. 20 Want ik zeg jullie: als jullie
gerechtigheid niet groter is dan die van de schriftgeleerden en de farizeeën,
zullen jullie zeker het koninkrijk van de hemel niet binnengaan.
21 Jullie hebben
gehoord dat destijds tegen het volk is gezegd: Pleeg geen moord. Wie moordt,
zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. 22 En ik zeg zelfs:
ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten
verantwoorden voor het gerecht. Wie tegen hen Nietsnut! zegt, zal zich moeten
verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie Dwaas! zegt, zal voor het vuur van de
Gehenna komen te staan. 23 Wanneer je dus je offergave naar het
altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster je iets
verwijt, 24 laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerst met
die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen. 25 Leg een geschil
snel bij, terwijl je nog met je tegenstander onderweg bent, anders levert hij
je uit aan de rechter, draagt de rechter je over aan de gerechtsdienaar en word
je gevangengezet. 26 Ik verzeker je: dan kom je niet vrij voor je ook
de laatste cent betaald hebt.
27 Jullie hebben
gehoord dat gezegd werd: Pleeg geen overspel. 28 En ik zeg zelfs:
iedereen die naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al
overspel met haar gepleegd. 29 Als je rechteroog je op de verkeerde
weg brengt, ruk het dan uit en werp het weg. Je kunt immers beter een van je
lichaamsdelen verliezen dan dat heel je lichaam in de Gehenna geworpen
wordt. 30 En als je rechterhand je op de verkeerde weg brengt, hak
hem dan af en werp hem weg. Je kunt immers beter een van je lichaamsdelen
verliezen dan dat heel je lichaam naar de Gehenna gaat.
31 Er werd gezegd:
Wie zijn vrouw verstoot, moet haar een scheidingsbrief
meegeven. 32 En ik zeg jullie: ieder die zijn vrouw verstoot, drijft
haar tot overspel tenzij er sprake was van een ongeoorloofde verbintenis; en
ook wie trouwt met een verstoten vrouw, pleegt overspel.
33 Jullie hebben ook
gehoord dat destijds tegen het volk werd gezegd: Leg geen valse eed af, voor
de Heer gedane geloften moeten worden ingelost. 34 En ik zeg jullie dat
je helemaal niet moet zweren, noch bij de hemel, want dat is de troon van
God, 35 noch bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, noch bij
Jeruzalem, want dat is de stad van de grote koning; 36 zweer evenmin
bij je eigen hoofd, want je kunt nog niet één van je haren wit of zwart
maken. 37 Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan
toevoegt komt voort uit het kwaad.
38 Jullie hebben
gehoord dat gezegd werd: Een oog voor een oog en een tand voor een
tand. 39 En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet,
maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te
keren. 40 Als iemand een proces tegen je wil voeren en je onderkleed
van je wil afnemen, sta hem dan ook je bovenkleed af. 41 En als
iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem
op. 42 Geef aan wie iets van je vraagt, en keer je niet af van wie
geld van je wil lenen.
43 Jullie hebben
gehoord dat gezegd werd: Je moet je naaste liefhebben en je vijand
haten. 44 En ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie
jullie vervolgen, 45 alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je
Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen
en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 46 Is
het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? Doen de tollenaars niet
net zo? 47 En als jullie alleen je broeders en zusters vriendelijk
bejegenen, wat voor uitzonderlijks doe je dan? Doen de heidenen niet net
zo? 48 Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.
Het zijn woorden die ons
zeer bekend in de oren klinken, we hebben ze zo vaak gehoord en gelezen, maar
ik vrees dat we er niet lang genoeg bij stilgestaan hebben; precies omdat ze zo
vertrouwd zijn, luisteren we er niet meer naar.
Aan de hand van
verscheidene voorbeelden wijst Jezus erop dat de wet dient nageleefd te worden,
maar dat dit niet voldoende is. De wet is slechts het begin, het is maar een vertrekbasis.
Zelfs Gij zult niet doden is niet voldoende als groot christelijk principe:
je mag je medemens zelfs niet eens voor dwaas uitschelden! En Jezus vermeldt
ook expliciet het gebod van de naastenliefde, dat reeds in het Oude Testament
gold: er staat geschreven dat je je naaste moet liefhebben en je vijand haten.
Hier blijkt zeer duidelijk wat de Schrift bedoelde met je naaste: je
vrienden, niet je vijanden. Voor Jezus is dat niet genoeg: je moet ook je
vijanden liefhebben, liefde moet inclusief zijn, ze strekt zich uit over de
hele wereld. Wij moeten volmaakt zijn, zoals onze hemelse Vader.
De reden daarvoor komen
we te weten in de volgende twee hoofdstukken, die ik eveneens graag ter lezing
aanbeveel. Het is namelijk zo, dat God ons zal behandelen zoals wij onze naaste
hebben behandeld. In hoofdstuk 6 staat het letterlijk:
12 Vergeef ons onze
schulden,
zoals ook wij hebben
vergeven
wie ons iets schuldig
was.
13 En breng ons niet
in beproeving,
maar red ons uit de greep
van het kwaad.
14 Want als jullie
anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie
vergeven. 15 Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader
jullie je misstappen evenmin vergeven.
Onze naastenliefde moet dus volmaakt zijn,
zoals Gods liefde voor ons. Elke onvolmaaktheid zal ons worden aangerekend: God
houdt de rekening bij en als wij tekortgeschoten zijn, zal Hij onverbiddelijk
zijn bij het Laatste Gericht.
Kijk, daar heb ik het dan moeilijk mee. Men
verwijt mij mijn atheïsme, dat slechts een armzalig nihilisme is en men geeft
hoog op met het moreel zoveel meer hoogstaande principe van de universele en
onvoorwaardelijke naastenliefde, die zo typisch is voor het christendom. Maar
is dat wel zo?
Dat universele, onwrikbare en meedogenloze gebod
van de naastenliefde is een onmogelijke opgave. Je hebt de Bergrede nu helemaal
gelezen. Wat denk je, zal het je een beetje lukken om ze ook in de praktijk te
brengen? Zal je niet alleen de wet naleven, de hele wet, maar ook nog al de
extreme consequenties van het gebod tot universele naastenliefde?
Ik voor mijn part geef graag toe dat het me
niet lukt.
Ik beken dat ik mijn broers herhaaldelijk
heb uitgescholden en verwenst en niet allen hen, maar in de loop van mijn leven
ook nog een hele resem anderen en ik kan niet garanderen dat ik dat na vandaag
nooit meer zal doen. Ik heb me niet steeds snel verzoend met de mensen met wie
ik ruzie had gemaakt en met enkelen onder hen zal ik me wellicht nooit
verzoenen, in tegendeel, ik zal hen geen blik waardig achten, als ik hen
ontmoet zal ik hen straal voorbij lopen. Dat zijn er niet veel, maar toch. Als
ik met iemand een ernstig conflict heb, dan eis ik dat er gerechtigheid
geschiedt en als ik meen dat mij tekort wordt gedaan, dan zal ik zelf de
tegenpartij voor de rechter sleuren, wees maar gerust. Ik ben, zeker op mijn
leeftijd, geen seksueel roofdier, maar ik beken volgaarne dat ik nog altijd een
zekere opwinding voel en een verlangen naar intense tederheid als ik sommige
andere mensen zie en ik ben niet bereid om dat af te leren of om mij daarover
te schamen, laat staan dat ik mijn oog zou uitrukken! Ik ben gescheiden en ik
leef samen met een gescheiden vrouw en ik heb daarover geen enkel schuldgevoel,
alleen veel spijt dat mijn eerste huwelijk niet heeft standgehouden omdat we
niet echt samen hoorden. Ik denk dat het een goed idee is om niet te veel dure
eden te zweren, maar precies dat is tot op vandaag wat wij in onze samenleving nog
steeds doen, op de Bijbel, of met de toevoeging: zo helpe mij God. Men heeft
atheïsten bij wet verboden om eden te zweren, precies omdat men enkel bij God
betrouwbaar kan zweren, want God zal meineden straffen
Ik heb in mijn volwassen leven maar één
keer iemand een oplawaai verkocht en ik heb daarover tot op vandaag geen spijt
van: hij had het uitgelokt, jarenlang en op een dag kon ik me niet meer inhouden
Wie mij voor het gerecht wil slepen, moet er niet op rekenen dat ik me zal
laten doen, ik zal me met hand en tand verzetten tegen al wie mij wil uitkleden
of mij wil dwingen om iets tegen mijn wil te doen. Als iemand mij zomaar een
klap geeft, dan kan ie zich beter uit de voeten maken, want in plaats van mijn
andere wang zal ik mijn vuist aanbieden, zowel letterlijk als figuurlijk. Als
het over geld gaat, dan maken goede rekeningen goede vrienden. Lenen doe je het
best bij een bank, daar komen het minst problemen van. Zelfs mijn boeken leen
ik ongaarne uit, je ziet ze immers niet terug, tenzij na lange tijd en
beduimeld of verhakkeld. Ik zal dus ook mijn vijanden niet liefhebben,
bijvoorbeeld wanneer ze me van de weg rijden, of mijn eigendom of gezin belagen,
of zelfs maar weigeren om voorrang van rechts te verlenen.
Ben ik dan een koud en harteloos mens? Wat
denk je? En hoe reageer je zelf?
Ik ken geen christenen die volgens de Bergrede
leven, geen, punt. Het is geen redelijke boodschap, het is waanzin. Niemand kan
zo leven. Zelfs Damiaan maakte zich boos, bijvoorbeeld op zijn oversten, niet
eens echte vijanden De Bergrede is een literaire tekst, geen wettekst. Het
zijn geen realistische voorschriften. Welke betekenis hebben ze dan wel? Ach,
dat voelen we allen wel aan, ook zonder die tekst. Het heeft niet veel zin om
haatdragend te zijn voor een prul, je moet je ook al eens iets laten
welgevallen, en je moet inderdaad niet elke vrouw bekijken als wou je ze node
bespringen. Maar wij gedragen ons meestal toch al zo, we zijn immers geen
extreme mensen; radicaal gedrag straft zichzelf af, meestal, dat leer je met
vallen en opstaan.
Aan dat extreem bevel tot universele liefde
heb je uiteindelijk niets. Niemand kan iedereen liefhebben. Wij bewaren dat
uitzonderlijke woord terecht voor uitzonderlijke gevallen. Wij hebben onze
levensgezellen lief, daarnaast nog een beperkt aantal anderen, maar dan is het
wel gedaan. De anderen hebben we niet lief, we behandelen ze met respect, want
het zijn mensen zoals wij en wij moeten met hen samenleven, we zijn met hen op
duizend manieren verbonden, we zitten met hen in dezelfde boot. We kunnen dus
maar beter vriendelijk zijn voor hen, als het effe kan. Maar liefhebben? Nou
nee, toch maar niet.
Elke poging om een maatschappij te vestigen
op universele liefde is gedoemd om te mislukken, dat leert ons de geschiedenis.
Misschien was het vroege christendom zoiets, zo staat het althans in
Handelingen, hoofdstuk 4: 32 De
groep mensen die het geloof had aanvaard, leefde eendrachtig samen. Geen van
hen beschouwde zijn bezittingen als zijn persoonlijk eigendom, want ze hadden
alles gemeenschappelijk. 33 De apostelen bleven met grote kracht
getuigen van de opstanding van de Heer Jezus, en God begunstigde allen
rijkelijk. 34 Niemand onder hen leed enig gebrek: wie een stuk grond
of een huis bezat, verkocht het, bracht de opbrengst naar de apostelen 35 en
legde die aan hun voeten neer, waarna het geld naar behoefte onder de gelovigen
werd verdeeld.
36 Een van hen was
Josef, een Leviet uit Cyprus, die van de apostelen de bijnaam Barnabas had
gekregen, wat in onze taal zoon van de vertroosting
betekent. 37 Hij bezat een akker, die hij verkocht, waarna hij het
geld naar de apostelen bracht.
Maar of het lang geduurd heeft?
Ook de eendrachtig christelijke middeleeuwse
samenleving was allesbehalve egalitair, noch het vorstelijk absolutisme, noch
het extreem kapitalisme, noch het even extreem socialisme en communisme. Enkel
de democratie kan als een moreel verantwoord samenlevingsconcept aanvaard
worden, omdat ze gebouwd is op deze écht grote principes: vrijheid, gelijkheid
en solidariteit.
Als we dus wat dieper ingaan op wat de
Bijbel bedoelt, dan zien we dat we de naastenliefde niet zomaar een typisch
christelijk principe kunnen
noemen; het stamt (onder meer) uit het
Jodendom en was een zeer restrictief begrip, want het gold enkel voor je echte
naasten, die het dichtst bij jou stonden. De uitbreiding die de Bergrede ervan
maakte, blijkt een onmogelijke opgave te zijn, zo dwaas als je ze letterlijk
neemt dat het ongetwijfeld niet de bedoeling kan geweest zijn dat je dat zou
doen. De onderliggende boodschap is dan weer zo algemeen, dat je ook daarop
geen huizen kan bouwen. Je vindt dezelfde principes, soms zelfs in dezelfde
bewoordingen overigens ook in allerlei andere teksten en in ander culturen
terug. Behandel de anderen zoals je ook wil dat de anderen jou behandelen (Mt
7, 12) is een Gulden Regel, niet van de Bijbel of van het christendom, maar van
de menselijke soort. Je hebt geen profeten nodig om dat duidelijk te maken.
Voor veel van mijn (min of meer) gelovige
gesprekspartners is het een ontnuchterende ervaring om vast te stellen dat hun
kerk dan toch niet op zon vaste rots is gebouwd. Dat zou hen echter niet mogen
verwonderen: zij hebben al te weinig aandacht besteed aan de fundamenten waarop
zij hun leven hebben gebouwd. Ze hebben gedacht dat ze voldoende hadden aan de grote
christelijke principes die hen in hun jeugd zijn aangereikt door meestal
gebrekkige voorbereide en weinig overtuigde leraren. Ze hebben zelden de
behoefte gevoeld om een en ander in vraag te stellen, ze voelden zich geborgen
in het veilige huis dat hen werd aangeboden, in een kerk die macht en gezag
uitstraalde en die garanties bood voor het leven hier op aarde en ook daarna,
op voorwaarde dat je tot die kerk behoorde, al was het maar in naam, al was het
maar zonder goed te weten wat je deed.
Maar zo werkt het niet. Als je echt tot die
kerk wil behoren en er echt de vruchten wil van plukken, dan zal je, zoals
Ratzinger en Léonard niet nalaten te herhalen, wat meer moeite moeten doen, wat
meer evangelisch moeten leven; je mag dan niet schrikken als deze gestrenge
leermeesters je eraan herinneren dat de Bergrede wel degelijk te nemen of te
laten is. Wie niet met mij is, zeggen ze, is tegen mij (Mt 12,30). Oppervlakkig
christen zijn, dat wil zeggen hooguit enkele keren per jaar naar de kerk gaan
als het niet anders kan, of leven volgens vage christelijke principes, dat is
niet genoeg. Zo staat het in de Openbaring, hoofdstuk 3: 15 Ik weet wat u
doet, hoe u niet koud bent en niet warm. Was u maar koud of
warm! 16 Maar nu u lauw bent in plaats van warm of koud, zal ik u
uitspuwen.
Lauwe of flauwe gelovigen doen er goed aan
zich toch eens af te vragen of ze bij de heilige rest willen behoren, de happy
few, de kleine groep van getrouwen, het zout der aarde; maar ook of ze zich
willen scharen onder de witgele vlag van het Vaticaan, of ze de herders willen
volgen die de kerk aanstelt, tegen de wil van de gelovigen in en zonder hen zelfs
maar te raadplegen, of ze echt wel willen leven volgens de principes die de
katholieke kerk oplegt, álle principes en niet zomaar een eigen selectie, of ze
de hele Bijbel willen lezen en niet alleen die paar citaten die hen goed
uitkomen. Misschien ontdekken ze op een dag wel dat ze misschien meer gemeen
hebben met die zonderlinge atheïst met zijn vervelende vragen en gaan ze zelf op
zoek naar algemeen menselijke waarden om hun leven op te bouwen. Ver moeten ze
daarvoor niet lopen: probeer het eens met vrijheid, gelijkheid en solidariteit;
met amper deze drie woorden kom je al een heel eind.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
12-11-2010
Vrijzinnigheid in België en een interessante conferentie in Brussel
Tijdens een van mijn speurtochten op het
internet en in de bibliografieën van boeken over vrijzinnigheid, ongeloof en
atheïsme kwam ik een verwijzing tegen naar iets wat ik al jaren zoek: een geschiedenis
van de vrijzinnigheid in België. In Vlaanderen bedoelen we met de term
vrijzinnigheid eigenlijk wat in Nederland seculier humanisme heet, als ik
goed ben ingelicht.
Met de verwijzing in de hand ging ik op
zoek naar een exemplaar. Dat bleek niet aanwezig te zijn in de databanken van
de provinciale openbare bibliotheken, maar wel in de catalogus van de
Katholieke Universiteit Leuven. Het enige exemplaar bevindt zich echter in de
leeszaal van de Campus in Kortrijk en kan niet ontleend worden. De vriendelijke
medewerkers van de dienst Interbibliothecair leenverkeer (IBL) van de
universiteitsbibliotheek aan het Ladeuzeplein in Leuven beloofden me te
proberen om het toch te pakken te krijgen, maar dan voor een korte periode, een
week maximaal. Even later kreeg ik het bericht dat het boek aangekomen was.
Ik vond het zo interessant dat ik het
meteen wou aankopen. Maar dat bleek gemakkelijker gezegd dan gedaan. Geen
enkele boekhandel had het in huis, geen enkele internetboekhandel had het in
zijn lijsten, geen enkele tweedehandsboekhandel op internet kende het. De
uitgeverij bleek niet meer te bestaan Ik heb dagen gezocht, tot ik
uiteindelijk terechtkwam bij de Fondation
Rationaliste die de uitgave mee had mogelijk gemaakt, of althans bij de opvolger
ervan, de Pensée et action rationaliste in
Brussel. De voorzitter liet me weten dat de laatste exemplaren te vinden waren
bij Pol Defosse, de eindredacteur. En ja hoor, even later kreeg ik een
vriendelijke mail van Monsieur Defosse en na betaling van 45 (inclusief
verzendkosten) kreeg ik het boek thuis, met een mooie dédicasse, een opdracht A
Karel Dhuyvetters, en souhaitant quil trouve dans cet ouvrage de références
les réponses à ses questions.
Nu is dat in zijn algemeenheid wel wat
teveel gewenst, maar ik was toch danig gecharmeerd.
Het gaat om de Dictionnaire historique de la
laïcité en Belgique, sous la direction de Pol Defosse, 343 pp., édité
par la Fondation Rationaliste et les Éditions Luc Pire, Bruxelles, 2005, ISBN
2-87415-524-1, groot formaat, rijkelijk geïllustreerd in zwart/wit, indexen. Je
vindt er ongeveer 500 bijdragen van een schare medewerkers, over personen
(overleden), organisaties en themas uit de geschiedenis van de vrijzinnigheid
in België, alfabetisch gerangschikt, zoals past voor een dictionaire. Het is
dus geen boek dat je in één keer uitleest, maar iets om bij de hand te hebben,
om er af en toe iets in op te zoeken of gewoon enkele bladzijden te lezen. Ik
kan het niet genoeg aanraden, maar dan wel met deze bedenking: als je het te
pakken krijgt! Lezers die daarvoor belangstelling hebben, wil ik graag het
adres bezorgen van Pol Defosse.
Ik wil ook graag uw aandacht vestigen op de
Internationale conferentie over verlichting en vrijmetselarij die gehouden
wordt aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB) op 9 en 10 december 2010. Onder
de sprekers vind je namelijk de twee grote specialisten ter zake in het
Angelsaksische taalgebied, enerzijds de onvolprezen Jonathan Israel, auteur van
monumentale studies over de Verlichting en de Nederlandse Republiek en
anderzijds Margaret Jacob, de autoriteit over de rol van de vrijmetselarij in
de Verlichting. Israel volgt Jacob niet steeds, hij hecht minder belang aan de
rol van de vrijmetselarij. Dat zal dus een interessante confrontatie geven. Het
is een unieke gelegenheid om deze beide coryfeeën, die allebei een werk hebben
geschreven onder de titel The Radical
Enlightenment, hier in België aan het werk te zien. Ik heb me al
ingeschreven.
Vandaag is het Sint-Maarten, Sinte-Metten. De oorspronkelijke Martinus leefde van 316 of 317 tot 397. Hij was de zoon van een Romeins militair in het huidige Hongarije, waar hij ook geboren werd en zelf ook soldaat was. Later was hij gestationeerd in Frankrijk. Op een winterse dag was hij zo getroffen door de aanblik van een nauwelijks geklede bedelaar in Amiens dat hij met zijn zwaard zijn eigen mantel in twee sneed en de helft aan de bedelaar gaf. In een droom zag hij later Christus, die de halve mantel droeg die hij aan de bedelaar had gegeven. Martinus was in die tijd nog een catechumeen, een christen in opleiding. Na zijn doopsel werkte hij als missionaris, daarna was hij kluizenaar maar vervolgens bisschop van Tours, al deed hij dat in zijn eigen, sobere stijl. Hij stierf op 8 november en werd op de 11de begraven. Martinus was een van de meest geliefde heiligen van de middeleeuwen, talloze malen afgebeeld tijdens zijn nobele daad, op schilderijen en in beelden allerhande.
De halve mantel van Sint-Maarten was natuurlijk een belangrijke relikwie. Zoals men met al de vermeende splinters van het kruis van Christus een hele winter had kunnen stoken, zo kon men met al de zogezegde echte mantels van Sint-Maarten wellicht alle bedelaars van het rijk kleden. Eén exemplaar werd door de Frankische koningen bewaard in een speciale kamer. Het Latijnse woord voor mantel is cappa of het verkleinwoord, capella. Die naam is overgegaan op de plaats waar de relikwie bewaard werd en zo komen we aan ons woord voor een klein heiligdom: kapel, Fr. chapelle, E. chapel, Du. Kapelle, It. capella &c.
In veel streken zijn er volksfeesten, met plaatselijke gebruiken, zoals het eten van ganzen of pannenkoeken, het drinken van de nieuwe wijn, het branden van vuren... In sommige streken is het een alternatief van Halloween, in andere van Sinterklaas.
Sinds 1919 is het ook wereldwijd de dag waarop we de wapenstilstand van 1918 herdenken, op 11 november, 11 uur. Het heeft evenwel niemand weerhouden van oorlog te voeren, kijk vanavond maar eens naar het nieuws.
Categorie:historisch Tags:geschiedenis
09-11-2010
Geen argument voor atheïsme
Godsdienstfilosofie is die branche van de
filosofie die zich bezighoudt met het verschijnsel godsdienst. Of dat zou je
toch mogen veronderstellen. Het boekje van Robin Le Poidevin, Arguing for Atheism. An introduction to the
Philosophy of Religion, xxiii + 159 pp., Routledge, London & New York, 1996,
dat ik ontleende in de bibliotheek van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte in
Leuven, heeft me daaraan doen twijfelen. De auteur richt zich mijns inziens
helemaal niet op het historisch of sociologisch verschijnsel van godsdiensten
in de samenleving, maar op het bestaan van God, zoals het verdedigd wordt door
de theologie en door sommige wetenschapsfilosofen. Dat is natuurlijk zijn goed
recht, maar het is goed dat op voorhand te weten. De titel van het boek is
immers misleidend in die zin, want het is helemaal geen argument voor atheïsme als
een levenshouding, maar wel voor atheïsme als de filosofische houding die er
overschiet wanneer elk filosofisch bewijs voor het bestaan van God is weerlegd.
De analyse van de godsbewijzen en hun
weerlegging, dat doet de auteur als de beste. Maar hij doet dat als
beroepsfilosoof, dat wil zeggen met een overvloed aan subtiele argumenten,
gesteund op het logisch en rationeel redeneren. Gelovigen zullen derhalve dit
boekje na enkele bladzijden naast zich neerleggen als niet ter zake. De auteur
is zich daarvan bewust, maar stoort er zich verder niet aan.
Het viel mij op dat Le Poidevin hier net
het tegenovergestelde doet van wat gebruikelijk was in de 17de en 18de
eeuw. Omdat openlijk atheïsme toen maatschappelijk onmogelijk was men stelde
zich bloot aan gerechtelijke vervolging, tot de doodstraf toe nam men zijn
toevlucht tot het etaleren van atheïstische standpunten onder de vorm van het
bestrijden ervan, Waarbij de hele aandacht ging naar het etaleren en slechts
een flauwe inspanning werd geleverd in het bestrijden. Onze auteur doet vooral
zijn best voor het weergeven van de argumenten voor het bestaan van God, zijn
weerleggingen zijn accuraat, maar ze missen naar mijn aanvoelen vooral door
zijn zeer zakelijke, wetenschappelijk-filosofische benadering, de
overtuigingskracht die je zou mogen verwachten op basis van de titel van het
boek: argumenteren voor het atheïsme.
De tekst is ongetwijfeld gegroeid uit de
colleges die professor Le Poidevin aan dit onderwerp heeft gewijd aan de
Universiteit van Leeds. Het zijn dus ietwat veredelde cursusnotities, bestemd
voor de studenten. Als dusdanig kan het wellicht goede diensten bewijzen. Op de
achterflap staat inderdaad te lezen dat, terwijl het een ideaal tekstboek is
voor universiteitscolleges over godsdienstfilosofie of metafysica, het ook
bedoeld is om toegankelijk te zijn, door zijn stijl en de talrijke
verduidelijkingen, voor een ruimer publiek. Dat laatste is zeker waar,
toegankelijk is het zeker, maar of het de lezer die niet verplicht is om het te
lezen (zoals de studenten) ook zal boeien, daar heb ik zo mijn bedenkingen
over. Het boek mist de flamboyante overtuigingskracht van een Dawkins of Dennett;
het weerlegt meer dan het aanbrengt. Wat het zegt is correct en zelfs goed
gezegd, maar het blijft altijd op de vlakte wanneer het gaat om de conclusies
voor het leven zelf. Alle filosofie die te theoretisch blijft is onvolkomen
filosofie, dat kon je hier onlangs nog lezen toen ik het had over de Phi Beta Kappa
Society: de filosofie is de leidraad voor het leven. In die zin kan de auteur
de claim van zijn titel niet waarmaken. Atheïsme is immers veel meer dan gewoon
maar de vaststelling dat er geen God is en dat godsdienst dus een vergissing
is. Atheïsme begint in feite pas wanneer die evidente vaststellingen voldoende
doorgedrongen zijn in een mens. Geen mens zal zich door zijn filosofische
argumenten, hoe spitsvondig ook, laten overtuigen van zijn gelijk. Atheïst word
je niet door het lezen van dit soort boekjes. Er is een Damascus-ervaring voor
nodig, dat is mijn aanvoelen. Op een dag moet je, onderweg naar ik weet niet
waar, als het ware van je paard vallen bij een donderslag bij heldere hemel. Je
moet plots met een verpletterende klaarheid inzien dat het verhaal dat men je
probeert te vertellen niet klopt, dat al de dingen waarvan men zegt dat ze
bestaan, in feite verzonnen zijn; dat je ze ook niet nodig hebt, voor niets,
dat je veel beter af bent zonder.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
Tot mijn verbazing en ergernis werd een deel
van mijn tekst geschrapt, als niet-beschaafd en beledigend, volgens de
moderator. Merkwaardig is dat hierover, volgens het intern reglement van de VRT,
niet wordt gecommuniceerd. Dat noemt men censuur en dat is verboden in België.
Om mijn lezers zelf te laten oordelen of ik
inderdaad beledigend en/of onbeschaafd ben geweest, druk ik hier de
oorspronkelijke tekst van mijn reactie af. Zij kunnen dan zien welke teksten op
de VRT niet mogen verschijnen en kunnen daaruit hun conclusies trekken.
Mevrouw de eresenator werkt op mijn
zenuwen. Vooreerst zou ik even willen stilstaan bij de titel die ze voert.
Eresenator. Dat is dus iemand die ooit senator is geweest en dat nu niet meer
is. Waarom is ze geen senator meer? Omdat ze niet meer verkozen is. Is dat een
eer?
Ze werkt ook op mijn zenuwen omdat ze niet
weet waarover ze het heeft. Evangeliseren is wel degelijk provoceren, dat staat
letterlijk in het Evangelie, Lukas 12, 49:
Ik ben gekomen om op aarde een
vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde! 50 Ik moet
een doop ondergaan, en ik word hevig gekweld zolang die niet volbracht is. 51
Denken jullie dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Geenszins, zeg
ik jullie, ik kom verdeeldheid brengen. 52 Vanaf heden zullen vijf in één huis
verdeeld zijn: drie tegen twee en twee tegen drie. 53 De vader zal tegenover
zijn zoon staan en de zoon tegenover zijn vader, de moeder tegenover haar
dochter en de dochter tegenover haar moeder, de schoonmoeder tegenover haar
schoondochter en de schoondochter tegenover haar schoonmoeder.
De bijbel staat ook vol verhalen die
helemaal niet zachtzinnig of mensvriendelijk zijn. Ofwel heeft de ex-senator de
bijbel niet gelezen, ofwel heeft ze hem zeer gedeeltelijk en selectief gelezen,
zoals gebruikelijk bij gelovigen, en maakt ze zich dus schuldig aan het
verspreiden van zeer onvolledige en dus onjuiste informatie.
De ex-senator vergist zich echter nog veel
grondiger dan dat. Er is namelijk geen God, geen hemel, geen hel, geen
vagevuur, geen genade, geen erfzonde, geen leven na de dood; bidden helpt niet,
de sacramenten evenmin; Christus is niet aanwezig in het brood of de wijn; er
is geen vergeving voor onze zonden, er zijn immers geen zonden; er zijn geen
engelen of duivels; er zijn geen heiligen en geen martelaars (behalve misschien
de miljoenen onschuldige mensen die vermoord zijn door godsdienstfanatici). Het
hele verhaal van het christendom is niet meer dan dat, een verhaal, een verhaal
van mensen, sommige met goede, maar de allermeesten met heel wat minder fraaie
bedoelingen, zoals uit de kerkgeschiedenis mag blijken en zoals wij ook vandaag
kunnen vaststellen.
Niet het instituut is van belang, zegt ze,
maar de kerk. Maar de kerk is wel degelijk het instituut; het instituut heeft
de kerk uitgevonden. Neem het instituut weg, en wat blijft er over? Hoeveel
gelovigen zouden er in de wereld zijn als het instituut er niet was geweest?
Hoe durft ze, om het met Elio Di Rupo te
zeggen, hoe durft ze in deze dagen Augustinus citeren, uitgerekend met zijn
'ama et fac quod vis', je mag doen wat je wil, zolang je maar liefhebt... Het
zou het motto kunnen geweest zijn van de ex-bisschop (of moeten we misschien
ook hier zeggen: ere-bisschop?) van Brugge en van alle priesters en religieuzen
die zich hebben schuldig gemaakt aan het verkrachten van kinderen en het misleiden
van vrouwen.
Schandelijk, mevrouw de ex-senator, is wat
je doet met je misplaatste verdediging van misdadigers. Ofwel weet je wel
beter, en dat is dan heel erg, ofwel weet je niet beter en dat is dan jammer.
Karel
Mijn conclusie is dat ik van nu voort de
VRT-forums zal mijden als de pest.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
07-11-2010
De weinig fraaie fratsen van Ratzinger en Léonard
Dat het in de katholieke kerk niet goed
gaat, dat moet ik je niet vertellen.
In eigen land zijn het uitgerekend de
bisschoppen, de priesters en de religieuzen zelf die, hetzij door persoonlijk kinderen
en vrouwen te verkrachten en te misbruiken, hetzij door daarover schokkend ongevoelige
verklaringen af te leggen, voor veel gelovigen de laatste religieuze strohalm
wegnemen en op die manier de al zo weinig talrijke misgangers de kerk uitjagen.
De bisschop van Rome en zelfverklaard hoofd van de kerk, doet er nog een
schepje bovenop. Om een boutade uit de Sovjettijd te parafraseren: de kerk
stond aan de rand van de afgrond, maar sinds de wereldwijde aanstelling van
conservatieve en fundamentalistische leiders heeft ze een grote stap voorwaarts
gezet
Tegen het recent pausbezoek aan Engeland
was er te allen kante verzet, niet alleen omwille van de vele miljoenen ponden
die daarvoor werden uitgetrokken in een tijd van ongelooflijk pijnlijke
besparingen voor de man in de straat, maar ook omwille van de nauwelijks
verdoken pogingen van Rome om de Anglicaanse kerk haar meer conservatief
geaarde priesters te ontfutselen. Men verzette zich ook tegen de nationale eer
die aan Ratzinger werd bewezen, onder meer door het koningshuis. Niemand kan
vandaag immers nog de fictie bijtreden dat de bisschop van Rome een echt
staatshoofd is. Er was een grote manifestatie van tegenstanders, met
belangrijke sprekers, onder wie natuurlijk Richard Dawkins, de auteur van de
wereldwijde bestseller The God Delusion,
God als misvatting. De rede die hij bij die gelegenheid wou uitspreken moest
sterk ingekort worden omdat de stoet door het grote succes ver over tijd was
gelopen. De volledige Engelse tekst kan je hier nalezen: http://richarddawkins.net/articles/521113-updated-ratzinger-is-an-enemy-of-humanity.
Speciaal voor mijn lezers die liever
Nederlands lezen, geef ik hieronder mijn vertaling.
Dit is de volledige tekst van de toespraak
die ik gepland had voor de rally tegen de paus, op 18 september 2010. De toespraak
zoals die in feite gehouden werd in Whitehall was veel korter, vooral omdat de betoging
zo enorm was (naar schatting 15.000 deelnemers), dat de toespraken laat
begonnen en dus moesten ingekort worden.
Moest Joseph Ratzinger verwelkomd worden
met al de plechtstatigheid en ceremonie die men verschuldigd is aan een
staatshoofd? Neen. Zoals Geoffrey Robertson heeft aangetoond in The Case of the Pope, is de claim van
het Vaticaan op het statuut van staat gebaseerd op een Faustiaanse deal waarbij
Mussolini enkele hectaren in het centrum van Rome ter beschikking stelde in
ruil voor de steun van de kerk voor zijn fascistisch regime. Onze regering koos
de gelegenheid van het staatsbezoek uit om haar intentie aan te kondigen om God
te doen. Zoals een vriend van mij zei, moeten we ons misschien klaarmaken voor
een overdracht van Hyde Park aan het Vaticaan, om die deal te sluiten
Moest Ratzinger dan onthaald worden als het
hoofd van een kerk? Geen bezwaar; indien de individuele katholieken bereid zijn
om zijn vele misstappen over het hoofd te zien en de rode loper uit te rollen
voor zijn rode designer pantoffels, ze doen maar. Maar vraag aan de rest van
ons niet om daarvoor te betalen. Vraag aan de Britse belastingsbetaler niet om
de propagandamissie te subsidiëren van een instelling waarvan de rijkdom
geschat wordt op vele tientallen miljarden; een rijkdom overigens waarvoor de
uitdrukking onrechtmatig verkregen wel speciaal uitgevonden lijkt. En bespaar
ons het misselijk makend spektakel van de koningin, de hertog van Edinburgh en
een zootje Lord-luitenanten en andere dignitarissen die kruiperig voor hem door
het stof gaan als echte pluimstrijkers, als gold het iemand waarvoor we respect
zouden moeten opbrengen.
Het spijtige kleine detail dat Ratzinger in
zijn jeugd lid was van de Hitlerjugend is het voorwerp geweest van een wijd
verbreide doofpotoperatie. Tot nog toe heb ik me daarbij aangesloten. Maar na de
ongehoorde toespraak van de paus in Edinburgh, waarin hij de schuld voor Hitler
bij het atheïsme legt, kan men niet anders dan besluiten dat de tijd voor
beleefdheden voorbij is. Weet je wat hij zei?
Zelfs in onze eigen levensspanne kunnen we
ons herinneren hoe Groot-Brittannië en haar leiders geconfronteerd waren met
een Nazi-tirannie die de bedoeling had om God uit te roeien uit de samenleving
en die onze gemeenschappelijke menselijkheid ontkende tegenover zovelen, vooral
de Joden Wanneer we nadenken over de ontnuchterende lessen van het atheïstisch
extremisme van de 20ste eeuw
Men kan zich vragen stellen over
PR-kwaliteiten van de adviseurs die een dergelijke paragraaf lieten passeren.
Maar nee, ik was vergeten dat zijn voornaamste adviseur die kardinaal is die
één blik wierp op de immigratiebedienden op Heathrow en tot de conclusie kwam
dat hij in de Derde Wereld geland was. Wellicht kreeg de brave man een resem
Weesgegroeten opgelegd, bovenop zijn haastige aanval van diplomatisch jicht. De
voet in kwestie was waarschijnlijk dezelfde die hij zo vrolijk in de plat had
gezet.
Eerst was ik gestoord door de ontluisterende
aanval van de paus op atheïsten en secularisten, maar dan zag ik het eerder als
een geruststelling. Het betekent dat wij hen het leven zo moeilijk gemaakt
hebben, dat ze nu zo ver gaan dat ze ons beginnen uit te schelden, in een
wanhopige poging om de aandacht af te leiden van het schandaal van de
kinderverkrachtingen.
Het is waarschijnlijk teveel gevraagd dat de
15-jarige Ratzinger destijds de Nazis doorzien zou hebben. Als een vrome
katholiek moet hij in zich ingestampt gekregen hebben, samen met de
Catechismus, het verfoeilijke idee dat al de Joden verantwoordelijk moeten
gehouden worden voor het ombrengen van Jezus, de bekende valse beschuldiging
van de Jezus-moord, die pas in het Tweede Vaticaans Concilie werd herroepen
(1962-65). De Duitse Rooms-katholieke ziel was in die tijd nog vol van het
eeuwenoude antisemitisme.
Adolf Hitler was rooms-katholiek. Of ten
minste toch even rooms-katholiek als de vijf miljoen rooms-katholieken in dit
land vandaag. Want Hitler heeft nooit het katholicisme van zijn doopsel
herroepen, en dat is toch ongetwijfeld het criterium waarbij men de vijf
miljoen Britse katholieken vandaag heeft geteld. Het is het een of het ander.
Ofwel zijn er vijf miljoen katholieken, maar dan heb je Hitler er ook bij.
Ofwel was Hitler geen katholiek, maar dan moet men ons een eerlijker cijfer
opgeven voor het aantal echte katholieken in Groot-Brittannië vandaag: het
aantal dat werkelijk gelooft dat Jezus zich omtovert in een koekje, zoals de
vroegere professor Ratzinger allicht doet.
Hoe dan ook, Hitler was zeker geen atheïst.
In 1933 maakte hij zich sterk dat hij het atheïsme had uitgeroeid, doordat
hij de meest atheïstisch organisaties had verbannen uit Duitsland, inclusief de
Liga van Duitse Vrijdenkers, wiens gebouw dan werd omgevormd tot een
informatiekantoor voor kerkelijke aangelegenheden.
Op zijn allerminst geloofde Hitler in een
persoonlijke Voorzienigheid, een die allicht verwant was aan de Goddelijke
Voorzienigheid die werd ingeroepen door de Kardinaal Aartsbisschop van München
in 1939, toen Hitler ontsnapte aan een aanslag en de Kardinaal een speciaal Te
Deum liet opdragen in de kathedraal van München, om de Goddelijke
Voorzienigheid te danken, namens het Aartsbisdom, voor de goede afloop voor de
Führer.
We zullen nooit te weten komen of Hitler
zijn Voorzienigheid identificeerde met de God van de Kardinaal. Maar Hitler
wist verdomd goed dat zijn achterban overweldigend christelijk was, de miljoenen
goedchristelijke Duitsers met de leuze Gott mit uns op de gesp van hun riem
die in feite het vuile werk voor hem opknapten. Hij kende zeer goed de basis
waarop hij steunde. Hitler heeft zeer zeker God gedaan. Dit is een citaat uit
een rede die hij hield in München, het hartje van katholiek Beieren, in 1922:
Mijn gevoelens als een christen wijzen mij naar de Heer en Verlosser als een
vechter. Ze tonen me een man die ooit in diepe eenzaamheid, omringd door
slechts enkele volgelingen, de Joden herkende voor wat ze waren en de mensen
opriep om tegen hen te strijden en die, zo helpe mij God, de grootste was niet
als een lijder maar als een vechter. In grenzeloze liefde als een christen en
als een man lees ik de passage waarin de Heer eindelijk oprees in al zijn macht
en naar de zweep greep om het addergebroed uit de tempel te verjagen. Hoe
verschrikkelijk was zijn gevecht tegen het Joodse vergif. Vandaag, tweeduizend
jaar later, herken ik met de diepste emotie grondiger dan ooit tevoren het feit
dat het voor die reden was dat hij zijn bloed moest vergieten aan het Kruis.
Dit is maar één van de vele toespraken, en
passages in Mein Kampf, waarin Hitler
zijn christen-zijn inroept. Geen wonder dat hij met zoveel warme steun onthaald
werd door de Duitse katholieke hiërarchie. En Benedictus voorganger, Pius XII,
is niet zonder schuld, zoals de katholieke auteur John Cornwell zo
verpletterend heeft aangetoond in zijn boek Hitlers Paus.
Het zou onvriendelijk zijn om hier nog
langer bij stil te staan, maar de toespraak van Ratzinger in Edinburgh vorige
donderdag was zo schandelijk, zo hypocriet, zoveel de pot verwijt de ketel
dat ik wel moest antwoorden.
Zelfs indien Hitler een atheïst was
geweest, zoals Stalin er zeker een was, hoe durft Ratzinger het aan om te suggereren
dat het atheïsme ook maar iets zou te maken hebben gehad met hun beider verschrikkelijke
misdaden? Zij geloofden niet in God, maar evenmin in elfjes of in eenhoorns, dus
wat heeft dat ermee te maken? Ze hadden ook allebei en snor, net als Franco en
Sadam Hoessein, wat al even weinig relevant is. Er is geen logische weg die
leidt van atheïsme naar verdorvenheid. Tenzij je natuurlijk vervuld bent van de
walgelijke obsceniteit die ten grondslag ligt van de katholieke theologie. Ik
verwijs hierbij, met dank aan Paula Kirby, naar de doctrine van de Erfzonde.
Die mensen geloven, en leren dat aan aan kleine kinderen, samen met de
vreesaanjagende leugen van de hel, dat elke baby geboren wordt met de erfzonde.
Dat is, terloops gezegd, de zonde van Adam, dezelfde Adam die, zoals ze nu zelf
ook toegeven, nooit bestaan heeft. Erfzonde betekent dat we, vanaf het ogenblik
dat we geboren worden, kwaadaardig zijn, ontaard, verdoemd. Tenzij we in hun
God geloven. Of tenzij we ons laten leiden door de wortel van de hemel of de
stok van de hel. Dit, dames en heren, is de walgelijke theorie die hen ertoe
gebracht heeft te veronderstellen dat het goddeloosheid was die Hitler en
Stalin tot de monsters heeft gemaakt die ze geweest zijn. Wij zijn allen
monsters tenzij we gered worden door Jezus. Wat een afschuwelijke, ontaarde,
onmenselijke theorie is dat toch om je leven op te baseren.
Joseph
Ratzinger is een vijand van de mensheid
Hij is een vijand van kinderen, want hij
heeft toegestaan dat hun lichaam werd verkracht en hij heeft erop aangedrongen
dat hun geest werd besmet met schuldgevoelens. Het is ontstellend klaar dat de
kerk veel minder begaan is met het redden van kinderlichamen uit de handen van
verkrachters dan met het redden van de zielen van priesters van de helse
verdoemenis, en nog het meest van al bezorgd is om de lange-termijn reputatie
van de kerk zelf.
Hij is een vijand van homoseksuelen, die
hij met het soort kwezelachtigheid bejegent die vroeger door hem voorbehouden
was voor de Joden.
Hij is een vijand van de vrouw, die hij
uitsluit van het priesterschap, alsof een penis een onmisbaar instrument is
voor pastorale taken. Is er één andere werkgever die het zich kan veroorloven
om te discrimineren op basis van geslacht, specifiek voor taken die geen fysieke
kracht vereisen of enige andere kwalificatie die alleen mannen worden
verondersteld te hebben?
Hij is een vijand van de waarheid, want hij
promoot, vooral in Afrika, onmiskenbare leugens over condooms: dat ze geen
bescherming bieden tegen aids.
Hij is een vijand van de armste mensen op
aarde, want hij veroordeelt hen om te leven in overbevolkte gezinnen die ze
niet kunnen voeden, en houdt hen zo in verslaving en blijvende armoede. Een
armoede die in schril contrast staat met de obscene rijkdom van het Vaticaan.
Hij is een vijand van de wetenschap, want
hij verzet zich tegen noodzakelijk stamcellenonderzoek, niet op grond van enige
morele overweging maar op basis van voorwetenschappelijk bijgeloof.
Wat minder belangrijk is vanuit mijn
standpunt, Ratzinger is ook een vijand van de kerk van de Koningin zelf, want
hij beaamt op arrogante wijze het misprijzen van zijn voorganger voor de
Anglicaanse wijdingen als van nul en generlei waarde, terwijl hij ondertussen
op een schaamteloze manier probeert om haar Anglicaanse pastoors af te snoepen
in een poging om het jammerlijk tanend aantal van zijn eigen priesters te
compenseren.
Ten slotte, en dit is voor mij persoonlijk
het belangrijkste, hij is een vijand van opvoeding. Nog los van de levenslange
psychologische schade die veroorzaakt is door de schuldcomplexen en de angst
die het katholiek onderwijs berucht gemaakt hebben de wereld rond, nog los
daarvan, zeg ik, huldigen hij en zijn kerk de opvoedkundig vernietigende
leerstelling dat bewijzen een minder betrouwbare basis vormen voor iemands
overtuiging dan geloof, traditie, openbaring en gezag, zijn gezag.
Tot zover deze welsprekende rede. Ik wil
daarbij aansluitend inpikken op de zoveelste gaffe van Ratzinger; blijkbaar is het in de katholieke kerk
tegenwoordig zo dat, hoe hoger je op de ladder staat, hoe vaker en hoe dieper
je de vinger in je eigen oog moet steken.
In het vliegtuig op weg naar Santiago de
Compostela sprak hij de verzamelde meereizende pers toe, nadat die zijn
apostolische ring hadden gekust, sommige met kennelijk misbaar. In niet mis te
verstane en goed voorbereide bewoordingen sprak hij over het agressieve antiklerikalisme
en atheïsme in Spanje vandaag en verwees daarbij, net zoals in Edinburgh, naar
het recente verleden, zijn verleden, namelijk de Spaanse burgeroorlog in de
jaren dertig. Nu wil ik nog toegeven dat die burgeroorlog voor de meesten van
ons een blinde vlek is in ons inzicht en onze kennis van onze recente
geschiedenis, mede dank zij ons puik katholiek onderwijs. Maar we moeten toch
beseffen dat de burgeroorlog in gang is gezet door generaal Franco en zijn
leger, tegen de democratisch verkozen regering; dat het Duitse Stukas waren
die zijn muitend leger ondersteunden, bijvoorbeeld door een vernietigende
aanval op het onschuldige en onooglijke dorp Guernica; dat Franco een ware
jacht heeft georganiseerd op al wat links, communistisch, liberaal, artistiek,
kritisch, vrijzinnig of atheïstisch was; dat de kerk zich volledig heeft
aangesloten bij Franco, die niet voor niets wereldwijd als de bloedhond
Franco bekend staat, die de trouwe bond- en zielsgenoot was van Hitler zelve. Met
andere woorden, Ratzinger schaart zich achter Franco en zijn extreemrechtse rabiaat
fascistische en nietsontziende moordzuchtige falange. Om het met Di Rupo te
zeggen: comment on ose, comment on oooooose!
Afsluiten doe ik met een citaat van een
dame die in Sint-Lambrechts-Woluwe een eredienst bijwoonde waarin aartsbisschop
Léonard voorging. Zij uitte haar steun en bewondering voor haar grote voorbeeld
op deze manier: Hij heeft gelijk. Als er mannen zijn die zomaar overal gaan
rondneuken, dan moeten die maar le sida krijgen, dat is hun terechte straf.
Toen ik dat hoorde, ging er bij mij een
licht op. Plots begreep ik de pointe van de uitspraak van Léonard over de
immanente gerechtigheid van aids. Deze oudere dame, net zoals de oudere heer
Léonard, heeft waarschijnlijk een leven lang kuis geleefd, zonder ooit aan seks
te doen of, indien dan uitzonderlijk toch eens, dan op een louter kerkelijk
gesanctioneerde manier, namelijk een die utsluitend op de voortplanting is
gericht. Zij moeten allebei, het klopje en haar aartspriester, al die jaren een
diepe verontwaardiging en haat gekoesterd hebben, geboren uit hun eigen verdrongen
lustgevoelens, tegenover al die anderen die totaal ongestraft zomaar wat
rondneukten, die daaraan zelfs danig plezier beleefden en wellicht ook
schonken en die, hoewel ze God noch gebod kenden, toch een lang en gelukkig
leven leidden. Welnu, met le sida, aids dus, is daaraan eindelijk een einde
gekomen! Immanente gerechtigheid is het die al die hoererende viespeuken
eindelijk treft en die precies daardoor de vrome rechtvaardigen, de gerechtigen,
gelijk geeft in hun seksuele abstinentie en hun erotische ascese. Zie je wel
dat het de moeite was om je niet te buiten te gaan aan al die uitspattingen?
Zie je nu wat ervan komt?
Het is een typisch christelijke deugd om
leedvermaak te hebben, het woord komst zelfs niet voor in de talen van
niet-christelijke landen of bevolkingsgroepen. Het is niet zozeer dat zij zelf
gelukkig willen zijn, verre vandaar: genot is immers uit den boze. Nee, ze
willen alleen maar dat de anderen, de zondaars, hun terechte straf niet
ontlopen, dat is hen genoeg, dat is al het genot dat ze betrachten. Ze hoeven
niet zozeer zelf naar de hemel, als de anderen maar in de hel belanden. Dat is
het opperste hemelse genot van Lazarus, dat hij kan toekijken hoe de rijke man
voor eeuwig afziet in de hel, hoewel die volgens de Bijbel zelf geen andere
zonden heeft begaan dan rijk te zijn, zich mooi te kleden en te genieten van
het leven. Lees wat Lukas erover vertelt, hoofdstuk 16.
19 Er was eens een rijke man die
gewoon was zich te kleden in purperen gewaden en fijn linnen en die dagelijks
uitbundig feestvierde. 20 Een bedelaar die Lazarus heette, lag voor
de poort van zijn huis, overdekt met zweren. 21 Hij hoopte zijn maag
te vullen met wat er overschoot van de tafel van de rijke man; maar er kwamen
alleen honden aanlopen, die zijn zweren likten. 22 Op zekere dag
stierf de bedelaar, en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams
hart te rusten. Ook de rijke stierf en werd begraven. 23 Toen hij in
het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de
verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde. 24 Hij riep: Vader
Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het
topje van zijn vinger in water dompelen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd
pijn in deze vlammen. 25 Maar Abraham zei: Kind, bedenk wel dat jij
je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets
dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij
pijn. 26 Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie,
zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan, en ook niemand van jullie
naar ons kan oversteken. 27 Toen zei de rijke man: Dan smeek ik u,
vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt,28 want ik heb nog
vijf broers. Hij kan hen dan waarschuwen, zodat ze niet net als ik in dit oord
van martelingen terechtkomen.29 Abraham zei: Ze hebben Mozes en de
profeten: laten ze naar hen luisteren! 30 De rijke man zei: Nee,
vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe komt, zullen ze tot
inkeer komen. 31 Maar Abraham zei: Als ze niet naar Mozes en de profeten
luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood
opstaat.
Het is een verschrikkelijke parabel, die
ons Jezus toont als revendicatieve, revanchistische aartssocialist en zijn hemelse
Vader in al zijn majestueuze, onverzoenlijke, onmenselijk wrede wraaklustige gerechtigheid.
Ik vermoed dat deze tekst tot de geliefkoosde lectuur behoort van de vrome
vrouw in Sint-Lambrechts-Woluwe en dwaze maagden overal ter wereld, daarin
bijgetreden door deze ware toonbeelden van Gods liefde, zijn plaatsvervangers op
aarde, de heidens dwaze bisschop van Rome en zijn ijverige dienaar, de aartsdomme
bisschop van Mechelen-Brussel.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
06-11-2010
briljant! Jared Diamond: Zwaarden, paarden en ziektekiemen
Het boek van Jared Diamond, Guns, Germs and Steel. The Fates of Human
Societies, Norton, 1997, 1999 (paperback), 494 pp., toen nieuw $16,95,
tweedehands gekocht voor 11 bij de Slegte, stond al enige tijd op mijn
boekenplank. Ik had geen idee waarover het ging, maar toen ik in een ander werk
nogmaals een verwijzing ernaar tegenkwam, was dat een voldoende reden om het meteen
te beginnen lezen. De uitroeptekens op het kaft liegen er niet om: New York Times Bestseller! Over 1 million
copies sold! Winner of the Pulitzer prize! Winner of the Phi Beta Kappa Award
in Science!
Bij dat laatste even een randbemerking. We
hebben allemaal wel al eens een verwijzing naar Phi beta kappa gehoord of
gelezen, maar wat is dat eigenlijk? Het zijn drie Griekse letters: Φ Β Κ en ze
staan voor de Griekse spreuk Φιλοσοφία Βίου Κυβερνήτης, de filosofie is de gids
voor het leven. De Phi Beta Kappa Society is een Amerikaanse instelling die
zich inzet voor excellence in de
wetenschappen en de kunsten en die haar leden rekruteert onder de beste
universiteitsstudenten. Als je er meer wil over weten, zoek het dan even op
Wikipedia, daar vind je een uitgebreid artikel, doch niet in het Nederlands.
Voor we verder gaan, kan ik met genoegen
vermelden dat dit boek van Jared Diamond in het Nederlands vertaald is als Zwaarden, paarden en ziektekiemen. De ongelijkheid
in de wereld verklaard, te koop voor ongeveer 20. Ook de andere populaire
werken van deze auteur zijn in het Nederlands te vinden, kijk even bij je
boekhandel of in je plaatselijke bibliotheek.
Ik was gefascineerd van bij de eerste
bladzijden. Dit is een meesterlijk boek en het is ook fantastisch goed
geschreven.
Waarover gaat het? Zoals de Nederlandse
ondertitel verraadt, probeert het een antwoord te bieden op de vraag: waarom is
er ongelijkheid in de wereld vandaag? Hoe is die ongelijkheid en diversiteit er
gekomen?
Het is niet alleen een belangrijke kwestie
voor ons allen vandaag, het is ook een terechte historische vraag. Het is
immers een wetenschappelijk feit dat de mens ontstaan is op slechts één plaats,
ergens in centraal Afrika, zeven miljoen jaar geleden en zich van daaruit verspreid
heeft over de hele wereld. We stammen dus allemaal af van dezelfde groep
primitieve mensen. Dat is al een eerste aanwijzing voor de
onwetenschappelijkheid van elke vorm van racisme. Hoe die verspreiding gebeurd
is, wanneer en waarheen doet de auteur zorgvuldig uit de doeken. Het is
verbazend hoe weinig we daarover weten, voor mij was dit onbekend terrein en
dus uitermate boeiend om te vernemen.
In het tweede hoofdstuk komt de
grondstelling van het boek aan bod: de invloed van de omgeving, inde ruimste
zin van het woord, op de menselijke samenleving in de jongste 13.000 jaar. Aan
de hand van zeer concrete en rijk geïllustreerde voorbeelden uit de
Polynesische eilanden gaat de auteur na hoe samenlevingsvormen verschillen in
hun economische specialisatie, sociale complexiteit, politieke organisatie en
materiële producten, naargelang de verschillen in de omvang en de dichtheid van
hun bevolking, die dan weer te maken hebben met de verschillen in oppervlakte,
fragmentering en isolatie van het bewoonde gebied, en met de kansen op
overleven op grond van wat er aanwezig was aan voedsel en de mogelijkheden om
de voedselproductie op te voeren.
Het derde hoofdstuk begint met een
verbazende analyse van de verovering van Midden- en Zuid-Amerika door Europa.
Hoe komt het dat een handvol Spaanse en Portugese huurlingen op uiterst korte
tijd een einde konden maken aan reusachtige inheemse rijken zoals de Incas en de
Azteken? Waarom konden zij triomferen, waarom werden ze niet terug de zee
ingedreven? Waarom hebben de Incas Europa niet overmeesterd?
Hier komt voor het eerst het belang naar
voren van de wapens, de paarden, het staal en de ziektekiemen uit de titel.
Het tweede deel handelt over de opkomst en
de verspreiding van voedselproductie. De eerste mensen waren hunter-gatherers, jagers-verzamelaars.
Ze leefden van wat er ter beschikking was, de jacht, de visvangst en de planten
en het fruit dat ze aantroffen, het water dat ze vonden op hun weg. Op een
bepaald moment is daarin verandering gekomen en is men bewust voedsel gaan
produceren, is men aan landbouw en veeteelt beginnen doen. Waarom? En hoe is
dat in zijn werk gegaan? Wat waren de gevolgen? Waarom is dat op sommige
plaatsen gelukt, soms ondanks ongunstige omstandigheden, en waarom niet op
andere, hoewel de omstandigheden daar veel beter waren? Het is een wonderlijke
geschiedenis die ons leert waar en wanneer de eerste graansoorten verbouwd
werden en waarom die daar succes hadden (hoofdstuk 4 en 5).
In het zesde hoofdstuk gaat de auteur in
detail in op de redenen voor de overgang van het nomadenbestaan van de
jagers-verzamelaars naar de (meer) sedentaire landbouwers. Welke voordelen bood
een bestaan in grotere groepen, gebaseerd op een min of meer vaste bron van
voedsel?
Het volgende hoofdstuk onderzoekt in detail
hoe bepaalde wilde planten konden gebruikt worden voor intensieve kweek als landbouwproducten.
Waarom lukte dat met sommige wel, met andere helemaal niet? Hoe is de mens
ertoe gekomen om daarmee te experimenteren? Om welke planten gaat het en waar
en wanneer werden die voor het eerst gebruikt? Blijkt dat dit een zeer beperkt lijstje
is: allerlei graansoorten, bonen, fiberplanten (zoals vlas, hennep, katoen),
wortelplanten (maniok, aardappelen) en meloensoorten. Dat zijn ook vandaag nog
de landbouwproducten waarmee ongeveer de hele mensheid zich voedt.
Uit het achtste hoofdstuk citeer ik graag
deze passage (ik vertaal): Van de 200.000 wilde plantensoorten worden er maar
een paar duizend gegeten door de mens en slechts een paar honderd zijn door de
mens min of meer getemd (domesticated).
Van die paar honderd gewassen produceren de meeste slechts een klein supplement
in ons dieet en zouden dus op zichzelf niet voldoende geweest zijn om de
opkomst van beschavingen te dragen. Amper een paar dozijn soorten zorgen voor
80% van de jaarlijkse tonnage van de gewassen in de moderne wereld. ( )
Graangewassen alleen staan in voor meer dan de helft van de calorieën die
verbruikt worden door de menselijke populaties van de wereld.
Het zijn dergelijke analyses en gegevens die
je doen stilstaan bij je eigen eetpatronen en gebruiken en die je nieuwsgierig
maken naar het begin, hoe het zover gekomen is, waarom zo en niet anders.
Voortdurend kom je zo bij verrassende inzichten en informatie. Zo blijkt dat
van de 56 wilde graansoorten er 43 oorspronkelijk voorkwamen buiten Amerika
(noord en zuid) en slechts 11 op Amerikaanse bodem. Het is dus de aanwezigheid
van planten op een bepaalde plaats en die zich leenden tot cultivering die
bepaalde waar en wanneer in de loop van de geschiedenis men aan landbouw deed
en met welk succes.
In hoofdstuk negen gaat het dan over
veeteelt. Waar, wanneer en hoe begon dat, waarom lukte het hier en daar niet?
Er zijn vijf belangrijke diersoorten voor de landbouw: schapen, geiten, koeien,
varkens en paarden. Waarom vinden we die op sommige plaatsten al heel vroeg en
op andere nooit? Ook hier zien we weer verrassende resultaten. In Eurazië
(Europa en Azië) waren er 72 diersoorten die zich leenden tot gebruik in de
landbouw. Daarvan werden er 13 effectief tam gemaakt, of 18%. In Afrika
bezuiden de Sahara waren er 51 dergelijke soorten, maar geen enkel daarvan is ooit
getemd. In Heel Amerika (N+Z) waren er 24 soorten, maar slechts één kwam in de
veeteelt terecht. Voor Australië was er slechts één soort en die werd niet
getemd. Vergelijk paarden met zebras en stel je dan de vraag waarom paarden
zon belangrijke rol hebben gespeeld in onze beschaving en zebras geen enkele
Het tiende hoofdstuk bekijkt de redenen
waarom landbouw en veeteelt zich gemakkelijk verspreid hebben over sommige
gebieden en helemaal niet in andere. Belangrijk daarbij blijkt de oriëntering
te zijn van de continenten. Eurazië strekt zich vooral uit van oost naar west,
terwijl zowel Amerika als Afrika een noord-zuidelijke as heeft. Dat brengt met
zich mee dat je in Eurazië een vrij gemakkelijke verspreiding krijgt van
gewassen, omdat ze in ongeveer dezelfde klimaatsgordel kunnen blijven, terwijl dat
in de andere continenten niet het geval is.
Waar komen onze ziekten vandaan? Dat is de
vraag in hoofdstuk 11. Zoals we weten uit de recente episodes met de vogel- en
varkenspest, kunnen ziekten van dieren overgaan op mensen. Anderzijds zullen
mensen die in de nabijheid van dieren leven door de natuurlijke selectie een al
dan niet grote immuniteit verwerven tegen dergelijke ziektekiemen. Toch zijn er
in de loop van de geschiedenis verschrikkelijke ziektes geweest, die vele
miljoenen mensenlevens hebben gekost. Aan het einde van WO I maakte de Spaanse
griep 21 miljoen slachtoffers, veel meer dan de gruwelijke oorlog zelf. Tussen
1346 en 1352 stierf een vierde van de Europese bevolking aan de pest, waarbij
in sommige streken meer dan 70% van de bevolking werd geveld. Bij de aanleg van
een spoorweg in Canada stierf de Indiaanse bevolking door tbc a rato van bijna
10% per jaar! De rol van dodelijke microben is van enorm belang geweest bij de verovering
van de Nieuwe Wereld door Europa. In 1520 bereikt de pokken Mexico. Honderd
jaar later was er van de 20 miljoen oorspronkelijke bewoners nog slechts 1,6
miljoen over! De auteur besluit: Voor het geheel van de Nieuwe Wereld was de
terugloop van de oorspronkelijke bevolking in de twee eeuwen na de landing van
Columbus ongeveer 95%.
Het volgende hoofdstuk gooit het over een
gans andere boeg. Kennis is macht. Maar hoe wordt kennis opgeslagen en
overgedragen? Zo komen we bij het schrift. Waar is het ontstaan en hoe? Hoe
heeft het zich verspreid? We zien een merkwaardige parallellie met het ontstaan
en de verspreiding van landbouw en veeteelt uit de vorige hoofdstukken, maar
ook enkele opmerkelijke verschillen. De auteur gaat ook in op de manier waarop uitvindingen
ontstaan en verspreid worden; wij denken nogal gemakkelijk dat die beantwoorden
aan een nood, maar vaak is het tegenovergestelde waar. Edison ontdekte de
fonograaf in 1877, maar het heeft nog twintig jaar geduurd voor hij inzag dat
het meest populaire gebruik ervan het weergeven van opgenomen muziek was Het
is ook niet zo dat dingen zomaar uitgevonden worden op een blauwe maandag. De
stoommachine van Watt, bijvoorbeeld, dateert van 1769, maar Newcomen bouwde er
al een 57 jaar vroeger en Watt kende die zeer goed; ze was trouwens gebaseerd
op een model uit 1698 van Savery en die was op haar beurt een toepassing van de
stoompot van Papin uit 1680 De auteur geeft zo een hele reeks voorbeelden van
uitvindingen, inzichten en toepassingen die al dan niet succes hebben gehad en
die een ruime verspreiding kregen of net niet. Het Qwertytoetsenbord is
helemaal niet geschikt om snel te typen, net zo min als het AZERTY-bord, maar
het is wel overal ter wereld gebruikt en pogingen om het te veranderen zijn
gedoemd om te mislukken. De A en de Z staan naast elkaar, terwijl die bijna
nooit naast elkaar in een woord voorkomen, terwijl de e en de n helemaal niet
bij elkaar staan, wat nochtans nuttig zou zijn, het zijn de meest voorkomende
klinker en medeklinker in het Nederlands.
Hoofdstuk 14 heeft het over
samenlevingsvormen: de familie of troep, de stam, het dorp (chiefdom), de staat en hun respectieve
kenmerken. Hij bespreekt ook het ontstaan en de evolutie van die manieren
waarop mensen met elkaar omgaan in die verschillende modellen en de voor- en nadelen
ervan. De voedselproductie blijkt daarin een primordiale rol te spelen. Dat alles
werpt een heel bijzonder verhelderend licht op onze democratische samenleving
of het gebrek daaraan in dictaturen, oud en nieuw.
Het 15de hoofdstuk gaat dieper
in op de vraag waarom bepaalde primitieve stammen tot op vandaag zo primitief (achterlijk)
zijn gebleven. Dat heeft vooral te maken met de verspreiding van volkeren,
stammen en gemeenschappen over de aarde. Groepen die afgesloten waren van de
rest kenden nooit een snelle ontwikkeling en bereikten nooit een hoge
beschavingsgraad zoals wij die ons voorstellen. Het is vooral door de vlotte uitwisseling
van kennis met buren dat er vooruitgang gemaakt wordt. Groepen die geografisch
afgesneden zijn van hun omgeving, zoals de Indianenstammen in het
Amazonegebied, blijven steken op een bepaald niveau van ontwikkeling. Hij
onderzoekt dat hier vooral voor Nieuw-Guinea en Australië. In het volgende
hoofdstuk doet hij dat voor China, in het 17de hoofdstuk voor
Polynesië, in het volgende voor Amerika, voor en na de ontdekking door
Columbus. Hoofdstuk 19 handelt over Zwart Afrika. In een epiloog bekijkt hij de
toekomst van de geschiedenis als een positieve wetenschap, zoals hij ze heeft
toegepast in dit boek. Er is ook een Nawoord, geschreven in 2003, dus zeven
jaar na het boek. Een uitgebreide literatuuropgave en een index ronden dit werk
af.
GGS, zoals Guns, Germs, and Steel ook wel genoemd wordt, is een tour de force.
Het is een beschrijving van onze beschaving zoals je ze zelden tegenkomt,
vanuit een zeer breed perspectief en met vooral aandacht voor de zeer grote
lijnen. Dit staat in schril contrast met de manier waarop wij destijds
geschiedenisles kregen. Ik herinner me dat onze leraar in de 5de Latijnse
een hele les wijdde aan de troonsopvolging van Eleonora van Aquitanië rond
1150, met heel haar stamboom op het bord Aan de universiteit kreeg ik ooit als
examenvraag: welke waren de drie prinsbisdommen die de Bourgondiërs verloren na
de slag bij Nancy?
Een basiswerk als dit is zo leerrijk en
verhelderend dat het eigenlijk verplichte materie zou moeten zijn voor iedereen
in het onderwijs.
Het mooie is dat, hoe oud of jong en hoe
geleerd of dom je ook bent, je vandaag dit onmisbare boek gewoon kan kopen of
ontlenen en het in een ruk uitlezen, zoals ik gedaan heb, en zo je schade kan
inhalen en ten minste een gedeelte van de fouten uit je opvoeding kan goedmaken.
Doen!
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
04-11-2010
de mislukking van het integratiebeleid
In Vlaanderen hebben we al vele jaren een
politieke partij die zich, zij het op puur negatieve en hatelijke wijze, bijna
volledig concentreert op de vele migranten die naar ons land gekomen zijn.
Volgens hen moet Vlaanderen niet zozeer onafhankelijk zijn, maar vooral bevrijd
van alle vreemden: integreren of vertrekken is hun simplistische, rabiate boodschap.
Zij lijken nu steun te krijgen uit
onverdachte bron: bondskanselier Angela Merkel, daarin bijgetreden door onze
dienstdoende eerste minister, de gefrustreerde kluns Leterme, beweren publiekelijk
dat het immigratiebeleid mislukt is: er is te weinig integratie, de
inwijkelingen hebben zich niet aangepast maar leven in eigen gemeenschappen,
met behoud van hun gebruiken en gewoonten, hun taal en godsdienst. Het naast
elkaar bestaan van gemeenschappen met een in essentie verschillende cultuur, ja
zelfs een verschillende beschaving, wordt aangevoeld als een mislukking, als
iets dat niet goed is, dat niet mag, iets dat aanleiding geeft tot conflicten,
een bedreiging van de maatschappij en de welvaart.
Men gaat er daarbij zonder verder nadenken
van uit dat de immigranten zich zonder meer moeten aanpassen aan hun nieuw
vaderland: zij moeten de taal of zelfs de talen leren, ze moeten zich kleden
zoals wij en al onze culturele normen en regels overnemen. Wat de godsdienst
betreft, is het duidelijk dat men beducht is voor de islamisering, kijk maar
naar het succes van Wilders in Nederland. Andere politieke partijen mompelen
wel iets over godsdienstvrijheid, maar ook over grenzen: niemand wil hier de
sharia ingevoerd zien, zelfs niet voor moslims.
Dat verlangen, of die eis tot algehele of
grotendeelse integratie, is mijns inziens onredelijk en ook onterecht. Zo werkt
immigratie niet. Wanneer een land vreemde arbeidskrachten aantrekt,
asielzoekers toelaat, gezinshereniging aanvaardt, buitenlandse studenten lokt
en burgers van een groot deel van de wereld zonder meer toelaat om legaal in te
wijken, dan moet men daarvan de gevolgen dragen, alle gevolgen, ook de
onvoorziene, ook de ongemakken.
Zeker, er moet aanpassing zijn, maar geen
eenzijdige! Wij moeten ons evenzeer aanpassen aan hun aanwezigheid als zij aan
hun nieuwe levensomstandigheden. Het zou mooi zijn als zij onze taal vlekkeloos
spraken op korte tijd, maar laten we ernstig zijn: Elio Di Rupo, eventjes de
toekomstige eerste minister, en bijna alle andere Waalse en Brusselse
vooraanstaande politici schieten op dat punt eveneens flagrant tekort; nochtans
meent men dat we daaraan geen aanstoot mogen nemen We veroordelen en verbieden
zelfs het dragen van een hoofddoek aan moslimas, maar we tolereren de
vreemdste klederdrachten bij onze schoolgaande jeugd, bijvoorbeeld de
lachwekkende hangbroeken die zo ver naar beneden zakken dat zowat de hele
onderbroek zichtbaar is.
Vreemdelingen verschillen van ons, maar wij
verschillen onderling niet minder. Ik voel me meer verbonden met een Indiase
theologiestudent dan met een Vlaamse Blokker, meer met een combattieve moslima
met hoofddoek dan met een morbide autochtone gothic. Ik heb minder last van het
vrijdagavondgebed dan van de wekelijkse voetbalrelletjes. Ik erger me meer aan de
katholieke kerk in Vlaanderen dan aan de Dalai Lama.
Laten we eerlijk zijn: we weten zelf zo
weinig van onze eigen cultuur, dat we allerminst reden hebben om van recente allochtonen
te eisen dat zij er wel alles over weten.
En dan de taalvereisten waarop iedereen zo insisteert.
De meeste allochtonen kennen ten minste drie talen; Nederlands, Frans of Duits,
onze nationale talen zijn voor hen vaak al de vierde taal. Hoeveel Vlamingen kunnen
zich op een dergelijke taalknobbel beroemen?
Racisten menen dat iemands begaafdheid en
intellectuele vermogens verschillen naargelang de etnische afkomst. Een neger kan
nooit zo slim zijn als een blanke, wat ie ook doet, dat is dan de regel. Dat is
natuurlijk onzin. Niemand twijfelt eraan dat Kofi Annan of Nelson Mandela
beschaafde mensen zijn en elke vergelijking met om het even welke blanke kunnen
doorstaan. Er zijn talloze voorbeelden van individuele niet-blanken die tijdens
hun eigen leven de sprong hebben gemaakt van onder de klapperboom naar het
beschaafde westen en die in niets moeten onderdoen voor blanken die hier al
tienduizend jaar hun roots hebben. De wetenschap heeft ons op afdoende wijze aangetoond
dat er wel raciale kenmerken zijn, maar dat ze niets te maken hebben met de
intrinsieke verstandelijke en emotionele vermogens van de mens.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er helemaal
geen verschillen zijn. Verspreid over de hele wereld heb je allerlei groepen
van mensen en die hebben allemaal een geschiedenis, die voor een groot gedeelte
bepaalt wie en wat ze zijn, individueel en als groep. Het is evident dat er
concentraties zijn van hoge beschaving en er zijn ook manifest fel achtergestelde
gebieden, ik moet daarvan zelfs geen voorbeelden geven. Soms ben ik diep pessimistisch,
op het wanhopige af, over de kansen om de onderontwikkeling van bijvoorbeeld zwart
Afrika te keren. Maar ik twijfel er geen ogenblik aan dat individuele Afrikaanse
negers in staat zijn om zich op uiterst korte tijd te ontwikkelen tot het
hoogste beschavingsniveau, noch dat het zwarte ras in globo staat is om
integraal deel uit te maken van de beschaafde wereld. Onder de juiste
omstandigheden kunnen zij zich evengoed opwerken als wij gedaan hebben. Daarbij
moeten wij steeds bedenken dat wij, westerse blanken, voor een groot stuk
verantwoordelijk zijn voor de ongunstige omstandigheden waarin de onderontwikkelde
wereld zich bevindt. Wij zijn rijk geworden door de koloniale roofbouw op de
grondstoffen en de slavenarbeid van de Derde Wereld en ons beschavingspeil
wordt nog steeds in ruime mate bepaald door het schrijnende, blijvende onevenwicht
in de betalingsbalans tussen Noord en Zuid.
Wanneer wij dus spreken over immigratie,
dan hebben we het over het samenleven van gelijkwaardige burgers, met dezelfde
rechten en plichten, maar niet noodzakelijk met dezelfde waarden, dezelfde
cultuur, dezelfde godsdienst, dezelfde huidskleur. De internationaal erkende
mensenrechten stellen uitdrukkelijk dat elkeen vrij is om zijn of haar leven in
te richten zoals het hem belieft, binnen de grenzen van de geldende wetgeving.
Het is evenmin toegelaten om wetten op te stellen die mensen discrimineren op niet-essentiële
kenmerken of eigenschappen zoals ras, huidskleur, godsdienstige of levensbeschouwelijke
overtuiging, geslacht, seksuele voorkeur, afkomst, laat staan kledij, haartooi
of culinaire smaak, of literaire en artistieke interesse.
De massale migratie van onze moderne tijd brengt
dus mee dat er in bepaalde landen, vooral in West-Europa en Noord-Amerika, een steeds
grotere diversiteit zal zijn, die in de plaats komt van de monocultuur die
honderd jaar geleden nog vrijwel overal intact was.
Merkel, Leterme en het Vlaams Belang en ook
Wilders hebben gelijk als ze zeggen dat de integratie mislukt is, je moet
ziende blind zijn om dat te ontkennen. Maar zij trekken allen helaas dezelfde totaal
verkeerde conclusie. Zij denken dat we moeten blijven proberen om de volledige integratie
na te streven en zelfs af te dwingen, terwijl we allen niet anders kunnen dan
vaststellen dat dit nergens lukt, dat het in recente tijden nergens volledig of
zelfs maar goeddeels geslaagd is.
Ik meen dat men realist moet zijn en de
volledige integratie van allochtone immigranten zelfs niet moet beogen.
Zeker, er zijn minimale vereisten, maar die
zijn wettelijk vastgelegd of kunnen in niet-discriminerende regels vastgelegd
worden. Een elementaire basiskennis van een landstaal is daar zeker bij, maar
dat moet niet eens opgelegd worden: zonder die taalkennis kan men in onze
maatschappij niet functioneren. Maar men zal wel moeten aanvaarden dat allerlei
mensen hun moedertaal spreken thuis, in de eigen kerk en de eigen verenigingen,
misschien zelfs de eigen scholen en zelfs op het werk: de ploegen van
allochtone arbeiders die onze straten opbreken hebben geen Nederlands of Frans
nodig en als zij zich niet wensen te integreren, kunnen zij perfect op alle
gebied aan hun trekken komen in hun lokale nationale of taalkundige gemeenschap.
Daarmee verhogen ze hun kansen niet, noch die van hun kinderen om hogerop te
geraken, bijvoorbeeld door hoger onderwijs te volgen, maar ook voor veel Vlaamse
gezinnen is dat niet de eerste doelstelling.
Begrijp me niet verkeerd: ik ben geen
voorstander van dergelijke gettos, want dat zijn het uiteindelijk, maar ik
meen dat we ons daar niet kunnen of mogen tegen verzetten, uit respect voor de eigenheid
van de immigranten. Het is een manier van samenleven die wij moeten aanvaarden
in onze ruimere gemeenschap. Wat is er verkeerd mee dat bijvoorbeeld een
Roemeens, Berbers of Peruviaans immigrantengezin de eigen taal blijft spreken,
generaties lang? Als ze maar voldoende kennis hebben van een andere gangbare
taal, dan is dat voldoende om hier te overleven en een waardig bestaan uit te
bouwen. In het zuiden van de Verenigde Staten is het Spaans zowat de landstaal.
Een reëel probleem met dergelijke gettos
of concentratiewijken is echter dat ons onderwijs, in een van de landstalen,
daaronder lijdt. Wie een taalachterstand heeft omdat ie een andere moedertaal
heeft en de onderwijstaal enkel op school gebruikt, die heeft een probleem,
niet alleen voor de taalvakken, maar ook voor de andere, omdat taal nu eenmaal
het middel is om kennis door te geven, alle kennis, ook wiskunde, fysica,
scheikunde
Wie dus alle kansen wil open houden om zich
op te werken, zal een zo goed als perfecte taalbeheersing moeten hebben. Maar
net zoals voor de autochtone bevolking is dat een ideaal dat slecht voor
weinigen weggelegd is. Er is nog steeds een Vlaams slecht opgeleid en werkloos
of slecht betaald proletariaat, naast een gelijksoortige allochtone onderlaag
van de maatschappij. Er is geen enkele intrinsieke reden (maar wel historische)
waarom er een oververtegenwoordiging zou zijn van de allochtonen in dat
proletariaat, tenzij ze daar zelf voor kiezen en er is geen enkele reden die ik
kan bedenken waarom ze dat zouden willen blijven doen.
Het ziet er niet naar uit dat wij op korte
termijn naar de uniforme samenleving gaan waarvan Merkel, Leterme of de
racisten in Vlaanderen en Nederland dromen, een situatie waarin de allochtone
immigranten en hun nakomelingen naadloos geïntegreerd zijn op alle gebied. Wij
zullen moeten leren leven met allerlei tussenvormen, gaande van individuen die
alle obstakels overwinnen en tot de top van de maatschappelijke ladder
doordringen, over anderen die enkel de laagste sporten bestijgen. Sommigen
zullen op termijn als gelijken omgaan met de autochtone blanken en ook door hen
aanvaard worden, anderen zullen verkiezen om hun culturele eigenheid te behouden
en zich in een eigen midden op te houden, hun eigen culturele verenigingen uit
te bouwen enzovoort.
Er is geen formule die voor iedereen
geschikt is of die we aan iedereen moeten willen opleggen. We doen dat niet
voor de eigen bevolking, waarom zouden we het doen voor de allochtonen? We
zullen moeten leren leven met zichtbare, tastbare diversiteit op velerlei manieren,
met mensen van allerlei afkomst, geaardheid, belangstelling en voorkeur. Dat is
de toekomst van de mensheid en ik verkies ze boven elke vorm van opgelegde eenvormigheid
of afgedwongen kunstmatige of valse gelijkheid.