mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
07-11-2010
De weinig fraaie fratsen van Ratzinger en Léonard
Dat het in de katholieke kerk niet goed
gaat, dat moet ik je niet vertellen.
In eigen land zijn het uitgerekend de
bisschoppen, de priesters en de religieuzen zelf die, hetzij door persoonlijk kinderen
en vrouwen te verkrachten en te misbruiken, hetzij door daarover schokkend ongevoelige
verklaringen af te leggen, voor veel gelovigen de laatste religieuze strohalm
wegnemen en op die manier de al zo weinig talrijke misgangers de kerk uitjagen.
De bisschop van Rome en zelfverklaard hoofd van de kerk, doet er nog een
schepje bovenop. Om een boutade uit de Sovjettijd te parafraseren: de kerk
stond aan de rand van de afgrond, maar sinds de wereldwijde aanstelling van
conservatieve en fundamentalistische leiders heeft ze een grote stap voorwaarts
gezet
Tegen het recent pausbezoek aan Engeland
was er te allen kante verzet, niet alleen omwille van de vele miljoenen ponden
die daarvoor werden uitgetrokken in een tijd van ongelooflijk pijnlijke
besparingen voor de man in de straat, maar ook omwille van de nauwelijks
verdoken pogingen van Rome om de Anglicaanse kerk haar meer conservatief
geaarde priesters te ontfutselen. Men verzette zich ook tegen de nationale eer
die aan Ratzinger werd bewezen, onder meer door het koningshuis. Niemand kan
vandaag immers nog de fictie bijtreden dat de bisschop van Rome een echt
staatshoofd is. Er was een grote manifestatie van tegenstanders, met
belangrijke sprekers, onder wie natuurlijk Richard Dawkins, de auteur van de
wereldwijde bestseller The God Delusion,
God als misvatting. De rede die hij bij die gelegenheid wou uitspreken moest
sterk ingekort worden omdat de stoet door het grote succes ver over tijd was
gelopen. De volledige Engelse tekst kan je hier nalezen: http://richarddawkins.net/articles/521113-updated-ratzinger-is-an-enemy-of-humanity.
Speciaal voor mijn lezers die liever
Nederlands lezen, geef ik hieronder mijn vertaling.
Dit is de volledige tekst van de toespraak
die ik gepland had voor de rally tegen de paus, op 18 september 2010. De toespraak
zoals die in feite gehouden werd in Whitehall was veel korter, vooral omdat de betoging
zo enorm was (naar schatting 15.000 deelnemers), dat de toespraken laat
begonnen en dus moesten ingekort worden.
Moest Joseph Ratzinger verwelkomd worden
met al de plechtstatigheid en ceremonie die men verschuldigd is aan een
staatshoofd? Neen. Zoals Geoffrey Robertson heeft aangetoond in The Case of the Pope, is de claim van
het Vaticaan op het statuut van staat gebaseerd op een Faustiaanse deal waarbij
Mussolini enkele hectaren in het centrum van Rome ter beschikking stelde in
ruil voor de steun van de kerk voor zijn fascistisch regime. Onze regering koos
de gelegenheid van het staatsbezoek uit om haar intentie aan te kondigen om God
te doen. Zoals een vriend van mij zei, moeten we ons misschien klaarmaken voor
een overdracht van Hyde Park aan het Vaticaan, om die deal te sluiten
Moest Ratzinger dan onthaald worden als het
hoofd van een kerk? Geen bezwaar; indien de individuele katholieken bereid zijn
om zijn vele misstappen over het hoofd te zien en de rode loper uit te rollen
voor zijn rode designer pantoffels, ze doen maar. Maar vraag aan de rest van
ons niet om daarvoor te betalen. Vraag aan de Britse belastingsbetaler niet om
de propagandamissie te subsidiëren van een instelling waarvan de rijkdom
geschat wordt op vele tientallen miljarden; een rijkdom overigens waarvoor de
uitdrukking onrechtmatig verkregen wel speciaal uitgevonden lijkt. En bespaar
ons het misselijk makend spektakel van de koningin, de hertog van Edinburgh en
een zootje Lord-luitenanten en andere dignitarissen die kruiperig voor hem door
het stof gaan als echte pluimstrijkers, als gold het iemand waarvoor we respect
zouden moeten opbrengen.
Het spijtige kleine detail dat Ratzinger in
zijn jeugd lid was van de Hitlerjugend is het voorwerp geweest van een wijd
verbreide doofpotoperatie. Tot nog toe heb ik me daarbij aangesloten. Maar na de
ongehoorde toespraak van de paus in Edinburgh, waarin hij de schuld voor Hitler
bij het atheïsme legt, kan men niet anders dan besluiten dat de tijd voor
beleefdheden voorbij is. Weet je wat hij zei?
Zelfs in onze eigen levensspanne kunnen we
ons herinneren hoe Groot-Brittannië en haar leiders geconfronteerd waren met
een Nazi-tirannie die de bedoeling had om God uit te roeien uit de samenleving
en die onze gemeenschappelijke menselijkheid ontkende tegenover zovelen, vooral
de Joden Wanneer we nadenken over de ontnuchterende lessen van het atheïstisch
extremisme van de 20ste eeuw
Men kan zich vragen stellen over
PR-kwaliteiten van de adviseurs die een dergelijke paragraaf lieten passeren.
Maar nee, ik was vergeten dat zijn voornaamste adviseur die kardinaal is die
één blik wierp op de immigratiebedienden op Heathrow en tot de conclusie kwam
dat hij in de Derde Wereld geland was. Wellicht kreeg de brave man een resem
Weesgegroeten opgelegd, bovenop zijn haastige aanval van diplomatisch jicht. De
voet in kwestie was waarschijnlijk dezelfde die hij zo vrolijk in de plat had
gezet.
Eerst was ik gestoord door de ontluisterende
aanval van de paus op atheïsten en secularisten, maar dan zag ik het eerder als
een geruststelling. Het betekent dat wij hen het leven zo moeilijk gemaakt
hebben, dat ze nu zo ver gaan dat ze ons beginnen uit te schelden, in een
wanhopige poging om de aandacht af te leiden van het schandaal van de
kinderverkrachtingen.
Het is waarschijnlijk teveel gevraagd dat de
15-jarige Ratzinger destijds de Nazis doorzien zou hebben. Als een vrome
katholiek moet hij in zich ingestampt gekregen hebben, samen met de
Catechismus, het verfoeilijke idee dat al de Joden verantwoordelijk moeten
gehouden worden voor het ombrengen van Jezus, de bekende valse beschuldiging
van de Jezus-moord, die pas in het Tweede Vaticaans Concilie werd herroepen
(1962-65). De Duitse Rooms-katholieke ziel was in die tijd nog vol van het
eeuwenoude antisemitisme.
Adolf Hitler was rooms-katholiek. Of ten
minste toch even rooms-katholiek als de vijf miljoen rooms-katholieken in dit
land vandaag. Want Hitler heeft nooit het katholicisme van zijn doopsel
herroepen, en dat is toch ongetwijfeld het criterium waarbij men de vijf
miljoen Britse katholieken vandaag heeft geteld. Het is het een of het ander.
Ofwel zijn er vijf miljoen katholieken, maar dan heb je Hitler er ook bij.
Ofwel was Hitler geen katholiek, maar dan moet men ons een eerlijker cijfer
opgeven voor het aantal echte katholieken in Groot-Brittannië vandaag: het
aantal dat werkelijk gelooft dat Jezus zich omtovert in een koekje, zoals de
vroegere professor Ratzinger allicht doet.
Hoe dan ook, Hitler was zeker geen atheïst.
In 1933 maakte hij zich sterk dat hij het atheïsme had uitgeroeid, doordat
hij de meest atheïstisch organisaties had verbannen uit Duitsland, inclusief de
Liga van Duitse Vrijdenkers, wiens gebouw dan werd omgevormd tot een
informatiekantoor voor kerkelijke aangelegenheden.
Op zijn allerminst geloofde Hitler in een
persoonlijke Voorzienigheid, een die allicht verwant was aan de Goddelijke
Voorzienigheid die werd ingeroepen door de Kardinaal Aartsbisschop van München
in 1939, toen Hitler ontsnapte aan een aanslag en de Kardinaal een speciaal Te
Deum liet opdragen in de kathedraal van München, om de Goddelijke
Voorzienigheid te danken, namens het Aartsbisdom, voor de goede afloop voor de
Führer.
We zullen nooit te weten komen of Hitler
zijn Voorzienigheid identificeerde met de God van de Kardinaal. Maar Hitler
wist verdomd goed dat zijn achterban overweldigend christelijk was, de miljoenen
goedchristelijke Duitsers met de leuze Gott mit uns op de gesp van hun riem
die in feite het vuile werk voor hem opknapten. Hij kende zeer goed de basis
waarop hij steunde. Hitler heeft zeer zeker God gedaan. Dit is een citaat uit
een rede die hij hield in München, het hartje van katholiek Beieren, in 1922:
Mijn gevoelens als een christen wijzen mij naar de Heer en Verlosser als een
vechter. Ze tonen me een man die ooit in diepe eenzaamheid, omringd door
slechts enkele volgelingen, de Joden herkende voor wat ze waren en de mensen
opriep om tegen hen te strijden en die, zo helpe mij God, de grootste was niet
als een lijder maar als een vechter. In grenzeloze liefde als een christen en
als een man lees ik de passage waarin de Heer eindelijk oprees in al zijn macht
en naar de zweep greep om het addergebroed uit de tempel te verjagen. Hoe
verschrikkelijk was zijn gevecht tegen het Joodse vergif. Vandaag, tweeduizend
jaar later, herken ik met de diepste emotie grondiger dan ooit tevoren het feit
dat het voor die reden was dat hij zijn bloed moest vergieten aan het Kruis.
Dit is maar één van de vele toespraken, en
passages in Mein Kampf, waarin Hitler
zijn christen-zijn inroept. Geen wonder dat hij met zoveel warme steun onthaald
werd door de Duitse katholieke hiërarchie. En Benedictus voorganger, Pius XII,
is niet zonder schuld, zoals de katholieke auteur John Cornwell zo
verpletterend heeft aangetoond in zijn boek Hitlers Paus.
Het zou onvriendelijk zijn om hier nog
langer bij stil te staan, maar de toespraak van Ratzinger in Edinburgh vorige
donderdag was zo schandelijk, zo hypocriet, zoveel de pot verwijt de ketel
dat ik wel moest antwoorden.
Zelfs indien Hitler een atheïst was
geweest, zoals Stalin er zeker een was, hoe durft Ratzinger het aan om te suggereren
dat het atheïsme ook maar iets zou te maken hebben gehad met hun beider verschrikkelijke
misdaden? Zij geloofden niet in God, maar evenmin in elfjes of in eenhoorns, dus
wat heeft dat ermee te maken? Ze hadden ook allebei en snor, net als Franco en
Sadam Hoessein, wat al even weinig relevant is. Er is geen logische weg die
leidt van atheïsme naar verdorvenheid. Tenzij je natuurlijk vervuld bent van de
walgelijke obsceniteit die ten grondslag ligt van de katholieke theologie. Ik
verwijs hierbij, met dank aan Paula Kirby, naar de doctrine van de Erfzonde.
Die mensen geloven, en leren dat aan aan kleine kinderen, samen met de
vreesaanjagende leugen van de hel, dat elke baby geboren wordt met de erfzonde.
Dat is, terloops gezegd, de zonde van Adam, dezelfde Adam die, zoals ze nu zelf
ook toegeven, nooit bestaan heeft. Erfzonde betekent dat we, vanaf het ogenblik
dat we geboren worden, kwaadaardig zijn, ontaard, verdoemd. Tenzij we in hun
God geloven. Of tenzij we ons laten leiden door de wortel van de hemel of de
stok van de hel. Dit, dames en heren, is de walgelijke theorie die hen ertoe
gebracht heeft te veronderstellen dat het goddeloosheid was die Hitler en
Stalin tot de monsters heeft gemaakt die ze geweest zijn. Wij zijn allen
monsters tenzij we gered worden door Jezus. Wat een afschuwelijke, ontaarde,
onmenselijke theorie is dat toch om je leven op te baseren.
Joseph
Ratzinger is een vijand van de mensheid
Hij is een vijand van kinderen, want hij
heeft toegestaan dat hun lichaam werd verkracht en hij heeft erop aangedrongen
dat hun geest werd besmet met schuldgevoelens. Het is ontstellend klaar dat de
kerk veel minder begaan is met het redden van kinderlichamen uit de handen van
verkrachters dan met het redden van de zielen van priesters van de helse
verdoemenis, en nog het meest van al bezorgd is om de lange-termijn reputatie
van de kerk zelf.
Hij is een vijand van homoseksuelen, die
hij met het soort kwezelachtigheid bejegent die vroeger door hem voorbehouden
was voor de Joden.
Hij is een vijand van de vrouw, die hij
uitsluit van het priesterschap, alsof een penis een onmisbaar instrument is
voor pastorale taken. Is er één andere werkgever die het zich kan veroorloven
om te discrimineren op basis van geslacht, specifiek voor taken die geen fysieke
kracht vereisen of enige andere kwalificatie die alleen mannen worden
verondersteld te hebben?
Hij is een vijand van de waarheid, want hij
promoot, vooral in Afrika, onmiskenbare leugens over condooms: dat ze geen
bescherming bieden tegen aids.
Hij is een vijand van de armste mensen op
aarde, want hij veroordeelt hen om te leven in overbevolkte gezinnen die ze
niet kunnen voeden, en houdt hen zo in verslaving en blijvende armoede. Een
armoede die in schril contrast staat met de obscene rijkdom van het Vaticaan.
Hij is een vijand van de wetenschap, want
hij verzet zich tegen noodzakelijk stamcellenonderzoek, niet op grond van enige
morele overweging maar op basis van voorwetenschappelijk bijgeloof.
Wat minder belangrijk is vanuit mijn
standpunt, Ratzinger is ook een vijand van de kerk van de Koningin zelf, want
hij beaamt op arrogante wijze het misprijzen van zijn voorganger voor de
Anglicaanse wijdingen als van nul en generlei waarde, terwijl hij ondertussen
op een schaamteloze manier probeert om haar Anglicaanse pastoors af te snoepen
in een poging om het jammerlijk tanend aantal van zijn eigen priesters te
compenseren.
Ten slotte, en dit is voor mij persoonlijk
het belangrijkste, hij is een vijand van opvoeding. Nog los van de levenslange
psychologische schade die veroorzaakt is door de schuldcomplexen en de angst
die het katholiek onderwijs berucht gemaakt hebben de wereld rond, nog los
daarvan, zeg ik, huldigen hij en zijn kerk de opvoedkundig vernietigende
leerstelling dat bewijzen een minder betrouwbare basis vormen voor iemands
overtuiging dan geloof, traditie, openbaring en gezag, zijn gezag.
Tot zover deze welsprekende rede. Ik wil
daarbij aansluitend inpikken op de zoveelste gaffe van Ratzinger; blijkbaar is het in de katholieke kerk
tegenwoordig zo dat, hoe hoger je op de ladder staat, hoe vaker en hoe dieper
je de vinger in je eigen oog moet steken.
In het vliegtuig op weg naar Santiago de
Compostela sprak hij de verzamelde meereizende pers toe, nadat die zijn
apostolische ring hadden gekust, sommige met kennelijk misbaar. In niet mis te
verstane en goed voorbereide bewoordingen sprak hij over het agressieve antiklerikalisme
en atheïsme in Spanje vandaag en verwees daarbij, net zoals in Edinburgh, naar
het recente verleden, zijn verleden, namelijk de Spaanse burgeroorlog in de
jaren dertig. Nu wil ik nog toegeven dat die burgeroorlog voor de meesten van
ons een blinde vlek is in ons inzicht en onze kennis van onze recente
geschiedenis, mede dank zij ons puik katholiek onderwijs. Maar we moeten toch
beseffen dat de burgeroorlog in gang is gezet door generaal Franco en zijn
leger, tegen de democratisch verkozen regering; dat het Duitse Stukas waren
die zijn muitend leger ondersteunden, bijvoorbeeld door een vernietigende
aanval op het onschuldige en onooglijke dorp Guernica; dat Franco een ware
jacht heeft georganiseerd op al wat links, communistisch, liberaal, artistiek,
kritisch, vrijzinnig of atheïstisch was; dat de kerk zich volledig heeft
aangesloten bij Franco, die niet voor niets wereldwijd als de bloedhond
Franco bekend staat, die de trouwe bond- en zielsgenoot was van Hitler zelve. Met
andere woorden, Ratzinger schaart zich achter Franco en zijn extreemrechtse rabiaat
fascistische en nietsontziende moordzuchtige falange. Om het met Di Rupo te
zeggen: comment on ose, comment on oooooose!
Afsluiten doe ik met een citaat van een
dame die in Sint-Lambrechts-Woluwe een eredienst bijwoonde waarin aartsbisschop
Léonard voorging. Zij uitte haar steun en bewondering voor haar grote voorbeeld
op deze manier: Hij heeft gelijk. Als er mannen zijn die zomaar overal gaan
rondneuken, dan moeten die maar le sida krijgen, dat is hun terechte straf.
Toen ik dat hoorde, ging er bij mij een
licht op. Plots begreep ik de pointe van de uitspraak van Léonard over de
immanente gerechtigheid van aids. Deze oudere dame, net zoals de oudere heer
Léonard, heeft waarschijnlijk een leven lang kuis geleefd, zonder ooit aan seks
te doen of, indien dan uitzonderlijk toch eens, dan op een louter kerkelijk
gesanctioneerde manier, namelijk een die utsluitend op de voortplanting is
gericht. Zij moeten allebei, het klopje en haar aartspriester, al die jaren een
diepe verontwaardiging en haat gekoesterd hebben, geboren uit hun eigen verdrongen
lustgevoelens, tegenover al die anderen die totaal ongestraft zomaar wat
rondneukten, die daaraan zelfs danig plezier beleefden en wellicht ook
schonken en die, hoewel ze God noch gebod kenden, toch een lang en gelukkig
leven leidden. Welnu, met le sida, aids dus, is daaraan eindelijk een einde
gekomen! Immanente gerechtigheid is het die al die hoererende viespeuken
eindelijk treft en die precies daardoor de vrome rechtvaardigen, de gerechtigen,
gelijk geeft in hun seksuele abstinentie en hun erotische ascese. Zie je wel
dat het de moeite was om je niet te buiten te gaan aan al die uitspattingen?
Zie je nu wat ervan komt?
Het is een typisch christelijke deugd om
leedvermaak te hebben, het woord komst zelfs niet voor in de talen van
niet-christelijke landen of bevolkingsgroepen. Het is niet zozeer dat zij zelf
gelukkig willen zijn, verre vandaar: genot is immers uit den boze. Nee, ze
willen alleen maar dat de anderen, de zondaars, hun terechte straf niet
ontlopen, dat is hen genoeg, dat is al het genot dat ze betrachten. Ze hoeven
niet zozeer zelf naar de hemel, als de anderen maar in de hel belanden. Dat is
het opperste hemelse genot van Lazarus, dat hij kan toekijken hoe de rijke man
voor eeuwig afziet in de hel, hoewel die volgens de Bijbel zelf geen andere
zonden heeft begaan dan rijk te zijn, zich mooi te kleden en te genieten van
het leven. Lees wat Lukas erover vertelt, hoofdstuk 16.
19 Er was eens een rijke man die
gewoon was zich te kleden in purperen gewaden en fijn linnen en die dagelijks
uitbundig feestvierde. 20 Een bedelaar die Lazarus heette, lag voor
de poort van zijn huis, overdekt met zweren. 21 Hij hoopte zijn maag
te vullen met wat er overschoot van de tafel van de rijke man; maar er kwamen
alleen honden aanlopen, die zijn zweren likten. 22 Op zekere dag
stierf de bedelaar, en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams
hart te rusten. Ook de rijke stierf en werd begraven. 23 Toen hij in
het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de
verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde. 24 Hij riep: Vader
Abraham, heb medelijden met mij en stuur Lazarus naar me toe. Laat hem het
topje van zijn vinger in water dompelen om mijn tong te verkoelen, want ik lijd
pijn in deze vlammen. 25 Maar Abraham zei: Kind, bedenk wel dat jij
je deel van het goede al tijdens je leven hebt ontvangen, terwijl Lazarus niets
dan ongeluk heeft gekend; nu vindt hij hier troost, maar lijd jij
pijn. 26 Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie,
zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan, en ook niemand van jullie
naar ons kan oversteken. 27 Toen zei de rijke man: Dan smeek ik u,
vader, dat u hem naar het huis van mijn vader stuurt,28 want ik heb nog
vijf broers. Hij kan hen dan waarschuwen, zodat ze niet net als ik in dit oord
van martelingen terechtkomen.29 Abraham zei: Ze hebben Mozes en de
profeten: laten ze naar hen luisteren! 30 De rijke man zei: Nee,
vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe komt, zullen ze tot
inkeer komen. 31 Maar Abraham zei: Als ze niet naar Mozes en de profeten
luisteren, zullen ze zich ook niet laten overtuigen als er iemand uit de dood
opstaat.
Het is een verschrikkelijke parabel, die
ons Jezus toont als revendicatieve, revanchistische aartssocialist en zijn hemelse
Vader in al zijn majestueuze, onverzoenlijke, onmenselijk wrede wraaklustige gerechtigheid.
Ik vermoed dat deze tekst tot de geliefkoosde lectuur behoort van de vrome
vrouw in Sint-Lambrechts-Woluwe en dwaze maagden overal ter wereld, daarin
bijgetreden door deze ware toonbeelden van Gods liefde, zijn plaatsvervangers op
aarde, de heidens dwaze bisschop van Rome en zijn ijverige dienaar, de aartsdomme
bisschop van Mechelen-Brussel.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
06-11-2010
briljant! Jared Diamond: Zwaarden, paarden en ziektekiemen
Het boek van Jared Diamond, Guns, Germs and Steel. The Fates of Human
Societies, Norton, 1997, 1999 (paperback), 494 pp., toen nieuw $16,95,
tweedehands gekocht voor 11 bij de Slegte, stond al enige tijd op mijn
boekenplank. Ik had geen idee waarover het ging, maar toen ik in een ander werk
nogmaals een verwijzing ernaar tegenkwam, was dat een voldoende reden om het meteen
te beginnen lezen. De uitroeptekens op het kaft liegen er niet om: New York Times Bestseller! Over 1 million
copies sold! Winner of the Pulitzer prize! Winner of the Phi Beta Kappa Award
in Science!
Bij dat laatste even een randbemerking. We
hebben allemaal wel al eens een verwijzing naar Phi beta kappa gehoord of
gelezen, maar wat is dat eigenlijk? Het zijn drie Griekse letters: Φ Β Κ en ze
staan voor de Griekse spreuk Φιλοσοφία Βίου Κυβερνήτης, de filosofie is de gids
voor het leven. De Phi Beta Kappa Society is een Amerikaanse instelling die
zich inzet voor excellence in de
wetenschappen en de kunsten en die haar leden rekruteert onder de beste
universiteitsstudenten. Als je er meer wil over weten, zoek het dan even op
Wikipedia, daar vind je een uitgebreid artikel, doch niet in het Nederlands.
Voor we verder gaan, kan ik met genoegen
vermelden dat dit boek van Jared Diamond in het Nederlands vertaald is als Zwaarden, paarden en ziektekiemen. De ongelijkheid
in de wereld verklaard, te koop voor ongeveer 20. Ook de andere populaire
werken van deze auteur zijn in het Nederlands te vinden, kijk even bij je
boekhandel of in je plaatselijke bibliotheek.
Ik was gefascineerd van bij de eerste
bladzijden. Dit is een meesterlijk boek en het is ook fantastisch goed
geschreven.
Waarover gaat het? Zoals de Nederlandse
ondertitel verraadt, probeert het een antwoord te bieden op de vraag: waarom is
er ongelijkheid in de wereld vandaag? Hoe is die ongelijkheid en diversiteit er
gekomen?
Het is niet alleen een belangrijke kwestie
voor ons allen vandaag, het is ook een terechte historische vraag. Het is
immers een wetenschappelijk feit dat de mens ontstaan is op slechts één plaats,
ergens in centraal Afrika, zeven miljoen jaar geleden en zich van daaruit verspreid
heeft over de hele wereld. We stammen dus allemaal af van dezelfde groep
primitieve mensen. Dat is al een eerste aanwijzing voor de
onwetenschappelijkheid van elke vorm van racisme. Hoe die verspreiding gebeurd
is, wanneer en waarheen doet de auteur zorgvuldig uit de doeken. Het is
verbazend hoe weinig we daarover weten, voor mij was dit onbekend terrein en
dus uitermate boeiend om te vernemen.
In het tweede hoofdstuk komt de
grondstelling van het boek aan bod: de invloed van de omgeving, inde ruimste
zin van het woord, op de menselijke samenleving in de jongste 13.000 jaar. Aan
de hand van zeer concrete en rijk geïllustreerde voorbeelden uit de
Polynesische eilanden gaat de auteur na hoe samenlevingsvormen verschillen in
hun economische specialisatie, sociale complexiteit, politieke organisatie en
materiële producten, naargelang de verschillen in de omvang en de dichtheid van
hun bevolking, die dan weer te maken hebben met de verschillen in oppervlakte,
fragmentering en isolatie van het bewoonde gebied, en met de kansen op
overleven op grond van wat er aanwezig was aan voedsel en de mogelijkheden om
de voedselproductie op te voeren.
Het derde hoofdstuk begint met een
verbazende analyse van de verovering van Midden- en Zuid-Amerika door Europa.
Hoe komt het dat een handvol Spaanse en Portugese huurlingen op uiterst korte
tijd een einde konden maken aan reusachtige inheemse rijken zoals de Incas en de
Azteken? Waarom konden zij triomferen, waarom werden ze niet terug de zee
ingedreven? Waarom hebben de Incas Europa niet overmeesterd?
Hier komt voor het eerst het belang naar
voren van de wapens, de paarden, het staal en de ziektekiemen uit de titel.
Het tweede deel handelt over de opkomst en
de verspreiding van voedselproductie. De eerste mensen waren hunter-gatherers, jagers-verzamelaars.
Ze leefden van wat er ter beschikking was, de jacht, de visvangst en de planten
en het fruit dat ze aantroffen, het water dat ze vonden op hun weg. Op een
bepaald moment is daarin verandering gekomen en is men bewust voedsel gaan
produceren, is men aan landbouw en veeteelt beginnen doen. Waarom? En hoe is
dat in zijn werk gegaan? Wat waren de gevolgen? Waarom is dat op sommige
plaatsen gelukt, soms ondanks ongunstige omstandigheden, en waarom niet op
andere, hoewel de omstandigheden daar veel beter waren? Het is een wonderlijke
geschiedenis die ons leert waar en wanneer de eerste graansoorten verbouwd
werden en waarom die daar succes hadden (hoofdstuk 4 en 5).
In het zesde hoofdstuk gaat de auteur in
detail in op de redenen voor de overgang van het nomadenbestaan van de
jagers-verzamelaars naar de (meer) sedentaire landbouwers. Welke voordelen bood
een bestaan in grotere groepen, gebaseerd op een min of meer vaste bron van
voedsel?
Het volgende hoofdstuk onderzoekt in detail
hoe bepaalde wilde planten konden gebruikt worden voor intensieve kweek als landbouwproducten.
Waarom lukte dat met sommige wel, met andere helemaal niet? Hoe is de mens
ertoe gekomen om daarmee te experimenteren? Om welke planten gaat het en waar
en wanneer werden die voor het eerst gebruikt? Blijkt dat dit een zeer beperkt lijstje
is: allerlei graansoorten, bonen, fiberplanten (zoals vlas, hennep, katoen),
wortelplanten (maniok, aardappelen) en meloensoorten. Dat zijn ook vandaag nog
de landbouwproducten waarmee ongeveer de hele mensheid zich voedt.
Uit het achtste hoofdstuk citeer ik graag
deze passage (ik vertaal): Van de 200.000 wilde plantensoorten worden er maar
een paar duizend gegeten door de mens en slechts een paar honderd zijn door de
mens min of meer getemd (domesticated).
Van die paar honderd gewassen produceren de meeste slechts een klein supplement
in ons dieet en zouden dus op zichzelf niet voldoende geweest zijn om de
opkomst van beschavingen te dragen. Amper een paar dozijn soorten zorgen voor
80% van de jaarlijkse tonnage van de gewassen in de moderne wereld. ( )
Graangewassen alleen staan in voor meer dan de helft van de calorieën die
verbruikt worden door de menselijke populaties van de wereld.
Het zijn dergelijke analyses en gegevens die
je doen stilstaan bij je eigen eetpatronen en gebruiken en die je nieuwsgierig
maken naar het begin, hoe het zover gekomen is, waarom zo en niet anders.
Voortdurend kom je zo bij verrassende inzichten en informatie. Zo blijkt dat
van de 56 wilde graansoorten er 43 oorspronkelijk voorkwamen buiten Amerika
(noord en zuid) en slechts 11 op Amerikaanse bodem. Het is dus de aanwezigheid
van planten op een bepaalde plaats en die zich leenden tot cultivering die
bepaalde waar en wanneer in de loop van de geschiedenis men aan landbouw deed
en met welk succes.
In hoofdstuk negen gaat het dan over
veeteelt. Waar, wanneer en hoe begon dat, waarom lukte het hier en daar niet?
Er zijn vijf belangrijke diersoorten voor de landbouw: schapen, geiten, koeien,
varkens en paarden. Waarom vinden we die op sommige plaatsten al heel vroeg en
op andere nooit? Ook hier zien we weer verrassende resultaten. In Eurazië
(Europa en Azië) waren er 72 diersoorten die zich leenden tot gebruik in de
landbouw. Daarvan werden er 13 effectief tam gemaakt, of 18%. In Afrika
bezuiden de Sahara waren er 51 dergelijke soorten, maar geen enkel daarvan is ooit
getemd. In Heel Amerika (N+Z) waren er 24 soorten, maar slechts één kwam in de
veeteelt terecht. Voor Australië was er slechts één soort en die werd niet
getemd. Vergelijk paarden met zebras en stel je dan de vraag waarom paarden
zon belangrijke rol hebben gespeeld in onze beschaving en zebras geen enkele
Het tiende hoofdstuk bekijkt de redenen
waarom landbouw en veeteelt zich gemakkelijk verspreid hebben over sommige
gebieden en helemaal niet in andere. Belangrijk daarbij blijkt de oriëntering
te zijn van de continenten. Eurazië strekt zich vooral uit van oost naar west,
terwijl zowel Amerika als Afrika een noord-zuidelijke as heeft. Dat brengt met
zich mee dat je in Eurazië een vrij gemakkelijke verspreiding krijgt van
gewassen, omdat ze in ongeveer dezelfde klimaatsgordel kunnen blijven, terwijl dat
in de andere continenten niet het geval is.
Waar komen onze ziekten vandaan? Dat is de
vraag in hoofdstuk 11. Zoals we weten uit de recente episodes met de vogel- en
varkenspest, kunnen ziekten van dieren overgaan op mensen. Anderzijds zullen
mensen die in de nabijheid van dieren leven door de natuurlijke selectie een al
dan niet grote immuniteit verwerven tegen dergelijke ziektekiemen. Toch zijn er
in de loop van de geschiedenis verschrikkelijke ziektes geweest, die vele
miljoenen mensenlevens hebben gekost. Aan het einde van WO I maakte de Spaanse
griep 21 miljoen slachtoffers, veel meer dan de gruwelijke oorlog zelf. Tussen
1346 en 1352 stierf een vierde van de Europese bevolking aan de pest, waarbij
in sommige streken meer dan 70% van de bevolking werd geveld. Bij de aanleg van
een spoorweg in Canada stierf de Indiaanse bevolking door tbc a rato van bijna
10% per jaar! De rol van dodelijke microben is van enorm belang geweest bij de verovering
van de Nieuwe Wereld door Europa. In 1520 bereikt de pokken Mexico. Honderd
jaar later was er van de 20 miljoen oorspronkelijke bewoners nog slechts 1,6
miljoen over! De auteur besluit: Voor het geheel van de Nieuwe Wereld was de
terugloop van de oorspronkelijke bevolking in de twee eeuwen na de landing van
Columbus ongeveer 95%.
Het volgende hoofdstuk gooit het over een
gans andere boeg. Kennis is macht. Maar hoe wordt kennis opgeslagen en
overgedragen? Zo komen we bij het schrift. Waar is het ontstaan en hoe? Hoe
heeft het zich verspreid? We zien een merkwaardige parallellie met het ontstaan
en de verspreiding van landbouw en veeteelt uit de vorige hoofdstukken, maar
ook enkele opmerkelijke verschillen. De auteur gaat ook in op de manier waarop uitvindingen
ontstaan en verspreid worden; wij denken nogal gemakkelijk dat die beantwoorden
aan een nood, maar vaak is het tegenovergestelde waar. Edison ontdekte de
fonograaf in 1877, maar het heeft nog twintig jaar geduurd voor hij inzag dat
het meest populaire gebruik ervan het weergeven van opgenomen muziek was Het
is ook niet zo dat dingen zomaar uitgevonden worden op een blauwe maandag. De
stoommachine van Watt, bijvoorbeeld, dateert van 1769, maar Newcomen bouwde er
al een 57 jaar vroeger en Watt kende die zeer goed; ze was trouwens gebaseerd
op een model uit 1698 van Savery en die was op haar beurt een toepassing van de
stoompot van Papin uit 1680 De auteur geeft zo een hele reeks voorbeelden van
uitvindingen, inzichten en toepassingen die al dan niet succes hebben gehad en
die een ruime verspreiding kregen of net niet. Het Qwertytoetsenbord is
helemaal niet geschikt om snel te typen, net zo min als het AZERTY-bord, maar
het is wel overal ter wereld gebruikt en pogingen om het te veranderen zijn
gedoemd om te mislukken. De A en de Z staan naast elkaar, terwijl die bijna
nooit naast elkaar in een woord voorkomen, terwijl de e en de n helemaal niet
bij elkaar staan, wat nochtans nuttig zou zijn, het zijn de meest voorkomende
klinker en medeklinker in het Nederlands.
Hoofdstuk 14 heeft het over
samenlevingsvormen: de familie of troep, de stam, het dorp (chiefdom), de staat en hun respectieve
kenmerken. Hij bespreekt ook het ontstaan en de evolutie van die manieren
waarop mensen met elkaar omgaan in die verschillende modellen en de voor- en nadelen
ervan. De voedselproductie blijkt daarin een primordiale rol te spelen. Dat alles
werpt een heel bijzonder verhelderend licht op onze democratische samenleving
of het gebrek daaraan in dictaturen, oud en nieuw.
Het 15de hoofdstuk gaat dieper
in op de vraag waarom bepaalde primitieve stammen tot op vandaag zo primitief (achterlijk)
zijn gebleven. Dat heeft vooral te maken met de verspreiding van volkeren,
stammen en gemeenschappen over de aarde. Groepen die afgesloten waren van de
rest kenden nooit een snelle ontwikkeling en bereikten nooit een hoge
beschavingsgraad zoals wij die ons voorstellen. Het is vooral door de vlotte uitwisseling
van kennis met buren dat er vooruitgang gemaakt wordt. Groepen die geografisch
afgesneden zijn van hun omgeving, zoals de Indianenstammen in het
Amazonegebied, blijven steken op een bepaald niveau van ontwikkeling. Hij
onderzoekt dat hier vooral voor Nieuw-Guinea en Australië. In het volgende
hoofdstuk doet hij dat voor China, in het 17de hoofdstuk voor
Polynesië, in het volgende voor Amerika, voor en na de ontdekking door
Columbus. Hoofdstuk 19 handelt over Zwart Afrika. In een epiloog bekijkt hij de
toekomst van de geschiedenis als een positieve wetenschap, zoals hij ze heeft
toegepast in dit boek. Er is ook een Nawoord, geschreven in 2003, dus zeven
jaar na het boek. Een uitgebreide literatuuropgave en een index ronden dit werk
af.
GGS, zoals Guns, Germs, and Steel ook wel genoemd wordt, is een tour de force.
Het is een beschrijving van onze beschaving zoals je ze zelden tegenkomt,
vanuit een zeer breed perspectief en met vooral aandacht voor de zeer grote
lijnen. Dit staat in schril contrast met de manier waarop wij destijds
geschiedenisles kregen. Ik herinner me dat onze leraar in de 5de Latijnse
een hele les wijdde aan de troonsopvolging van Eleonora van Aquitanië rond
1150, met heel haar stamboom op het bord Aan de universiteit kreeg ik ooit als
examenvraag: welke waren de drie prinsbisdommen die de Bourgondiërs verloren na
de slag bij Nancy?
Een basiswerk als dit is zo leerrijk en
verhelderend dat het eigenlijk verplichte materie zou moeten zijn voor iedereen
in het onderwijs.
Het mooie is dat, hoe oud of jong en hoe
geleerd of dom je ook bent, je vandaag dit onmisbare boek gewoon kan kopen of
ontlenen en het in een ruk uitlezen, zoals ik gedaan heb, en zo je schade kan
inhalen en ten minste een gedeelte van de fouten uit je opvoeding kan goedmaken.
Doen!
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
04-11-2010
de mislukking van het integratiebeleid
In Vlaanderen hebben we al vele jaren een
politieke partij die zich, zij het op puur negatieve en hatelijke wijze, bijna
volledig concentreert op de vele migranten die naar ons land gekomen zijn.
Volgens hen moet Vlaanderen niet zozeer onafhankelijk zijn, maar vooral bevrijd
van alle vreemden: integreren of vertrekken is hun simplistische, rabiate boodschap.
Zij lijken nu steun te krijgen uit
onverdachte bron: bondskanselier Angela Merkel, daarin bijgetreden door onze
dienstdoende eerste minister, de gefrustreerde kluns Leterme, beweren publiekelijk
dat het immigratiebeleid mislukt is: er is te weinig integratie, de
inwijkelingen hebben zich niet aangepast maar leven in eigen gemeenschappen,
met behoud van hun gebruiken en gewoonten, hun taal en godsdienst. Het naast
elkaar bestaan van gemeenschappen met een in essentie verschillende cultuur, ja
zelfs een verschillende beschaving, wordt aangevoeld als een mislukking, als
iets dat niet goed is, dat niet mag, iets dat aanleiding geeft tot conflicten,
een bedreiging van de maatschappij en de welvaart.
Men gaat er daarbij zonder verder nadenken
van uit dat de immigranten zich zonder meer moeten aanpassen aan hun nieuw
vaderland: zij moeten de taal of zelfs de talen leren, ze moeten zich kleden
zoals wij en al onze culturele normen en regels overnemen. Wat de godsdienst
betreft, is het duidelijk dat men beducht is voor de islamisering, kijk maar
naar het succes van Wilders in Nederland. Andere politieke partijen mompelen
wel iets over godsdienstvrijheid, maar ook over grenzen: niemand wil hier de
sharia ingevoerd zien, zelfs niet voor moslims.
Dat verlangen, of die eis tot algehele of
grotendeelse integratie, is mijns inziens onredelijk en ook onterecht. Zo werkt
immigratie niet. Wanneer een land vreemde arbeidskrachten aantrekt,
asielzoekers toelaat, gezinshereniging aanvaardt, buitenlandse studenten lokt
en burgers van een groot deel van de wereld zonder meer toelaat om legaal in te
wijken, dan moet men daarvan de gevolgen dragen, alle gevolgen, ook de
onvoorziene, ook de ongemakken.
Zeker, er moet aanpassing zijn, maar geen
eenzijdige! Wij moeten ons evenzeer aanpassen aan hun aanwezigheid als zij aan
hun nieuwe levensomstandigheden. Het zou mooi zijn als zij onze taal vlekkeloos
spraken op korte tijd, maar laten we ernstig zijn: Elio Di Rupo, eventjes de
toekomstige eerste minister, en bijna alle andere Waalse en Brusselse
vooraanstaande politici schieten op dat punt eveneens flagrant tekort; nochtans
meent men dat we daaraan geen aanstoot mogen nemen We veroordelen en verbieden
zelfs het dragen van een hoofddoek aan moslimas, maar we tolereren de
vreemdste klederdrachten bij onze schoolgaande jeugd, bijvoorbeeld de
lachwekkende hangbroeken die zo ver naar beneden zakken dat zowat de hele
onderbroek zichtbaar is.
Vreemdelingen verschillen van ons, maar wij
verschillen onderling niet minder. Ik voel me meer verbonden met een Indiase
theologiestudent dan met een Vlaamse Blokker, meer met een combattieve moslima
met hoofddoek dan met een morbide autochtone gothic. Ik heb minder last van het
vrijdagavondgebed dan van de wekelijkse voetbalrelletjes. Ik erger me meer aan de
katholieke kerk in Vlaanderen dan aan de Dalai Lama.
Laten we eerlijk zijn: we weten zelf zo
weinig van onze eigen cultuur, dat we allerminst reden hebben om van recente allochtonen
te eisen dat zij er wel alles over weten.
En dan de taalvereisten waarop iedereen zo insisteert.
De meeste allochtonen kennen ten minste drie talen; Nederlands, Frans of Duits,
onze nationale talen zijn voor hen vaak al de vierde taal. Hoeveel Vlamingen kunnen
zich op een dergelijke taalknobbel beroemen?
Racisten menen dat iemands begaafdheid en
intellectuele vermogens verschillen naargelang de etnische afkomst. Een neger kan
nooit zo slim zijn als een blanke, wat ie ook doet, dat is dan de regel. Dat is
natuurlijk onzin. Niemand twijfelt eraan dat Kofi Annan of Nelson Mandela
beschaafde mensen zijn en elke vergelijking met om het even welke blanke kunnen
doorstaan. Er zijn talloze voorbeelden van individuele niet-blanken die tijdens
hun eigen leven de sprong hebben gemaakt van onder de klapperboom naar het
beschaafde westen en die in niets moeten onderdoen voor blanken die hier al
tienduizend jaar hun roots hebben. De wetenschap heeft ons op afdoende wijze aangetoond
dat er wel raciale kenmerken zijn, maar dat ze niets te maken hebben met de
intrinsieke verstandelijke en emotionele vermogens van de mens.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er helemaal
geen verschillen zijn. Verspreid over de hele wereld heb je allerlei groepen
van mensen en die hebben allemaal een geschiedenis, die voor een groot gedeelte
bepaalt wie en wat ze zijn, individueel en als groep. Het is evident dat er
concentraties zijn van hoge beschaving en er zijn ook manifest fel achtergestelde
gebieden, ik moet daarvan zelfs geen voorbeelden geven. Soms ben ik diep pessimistisch,
op het wanhopige af, over de kansen om de onderontwikkeling van bijvoorbeeld zwart
Afrika te keren. Maar ik twijfel er geen ogenblik aan dat individuele Afrikaanse
negers in staat zijn om zich op uiterst korte tijd te ontwikkelen tot het
hoogste beschavingsniveau, noch dat het zwarte ras in globo staat is om
integraal deel uit te maken van de beschaafde wereld. Onder de juiste
omstandigheden kunnen zij zich evengoed opwerken als wij gedaan hebben. Daarbij
moeten wij steeds bedenken dat wij, westerse blanken, voor een groot stuk
verantwoordelijk zijn voor de ongunstige omstandigheden waarin de onderontwikkelde
wereld zich bevindt. Wij zijn rijk geworden door de koloniale roofbouw op de
grondstoffen en de slavenarbeid van de Derde Wereld en ons beschavingspeil
wordt nog steeds in ruime mate bepaald door het schrijnende, blijvende onevenwicht
in de betalingsbalans tussen Noord en Zuid.
Wanneer wij dus spreken over immigratie,
dan hebben we het over het samenleven van gelijkwaardige burgers, met dezelfde
rechten en plichten, maar niet noodzakelijk met dezelfde waarden, dezelfde
cultuur, dezelfde godsdienst, dezelfde huidskleur. De internationaal erkende
mensenrechten stellen uitdrukkelijk dat elkeen vrij is om zijn of haar leven in
te richten zoals het hem belieft, binnen de grenzen van de geldende wetgeving.
Het is evenmin toegelaten om wetten op te stellen die mensen discrimineren op niet-essentiële
kenmerken of eigenschappen zoals ras, huidskleur, godsdienstige of levensbeschouwelijke
overtuiging, geslacht, seksuele voorkeur, afkomst, laat staan kledij, haartooi
of culinaire smaak, of literaire en artistieke interesse.
De massale migratie van onze moderne tijd brengt
dus mee dat er in bepaalde landen, vooral in West-Europa en Noord-Amerika, een steeds
grotere diversiteit zal zijn, die in de plaats komt van de monocultuur die
honderd jaar geleden nog vrijwel overal intact was.
Merkel, Leterme en het Vlaams Belang en ook
Wilders hebben gelijk als ze zeggen dat de integratie mislukt is, je moet
ziende blind zijn om dat te ontkennen. Maar zij trekken allen helaas dezelfde totaal
verkeerde conclusie. Zij denken dat we moeten blijven proberen om de volledige integratie
na te streven en zelfs af te dwingen, terwijl we allen niet anders kunnen dan
vaststellen dat dit nergens lukt, dat het in recente tijden nergens volledig of
zelfs maar goeddeels geslaagd is.
Ik meen dat men realist moet zijn en de
volledige integratie van allochtone immigranten zelfs niet moet beogen.
Zeker, er zijn minimale vereisten, maar die
zijn wettelijk vastgelegd of kunnen in niet-discriminerende regels vastgelegd
worden. Een elementaire basiskennis van een landstaal is daar zeker bij, maar
dat moet niet eens opgelegd worden: zonder die taalkennis kan men in onze
maatschappij niet functioneren. Maar men zal wel moeten aanvaarden dat allerlei
mensen hun moedertaal spreken thuis, in de eigen kerk en de eigen verenigingen,
misschien zelfs de eigen scholen en zelfs op het werk: de ploegen van
allochtone arbeiders die onze straten opbreken hebben geen Nederlands of Frans
nodig en als zij zich niet wensen te integreren, kunnen zij perfect op alle
gebied aan hun trekken komen in hun lokale nationale of taalkundige gemeenschap.
Daarmee verhogen ze hun kansen niet, noch die van hun kinderen om hogerop te
geraken, bijvoorbeeld door hoger onderwijs te volgen, maar ook voor veel Vlaamse
gezinnen is dat niet de eerste doelstelling.
Begrijp me niet verkeerd: ik ben geen
voorstander van dergelijke gettos, want dat zijn het uiteindelijk, maar ik
meen dat we ons daar niet kunnen of mogen tegen verzetten, uit respect voor de eigenheid
van de immigranten. Het is een manier van samenleven die wij moeten aanvaarden
in onze ruimere gemeenschap. Wat is er verkeerd mee dat bijvoorbeeld een
Roemeens, Berbers of Peruviaans immigrantengezin de eigen taal blijft spreken,
generaties lang? Als ze maar voldoende kennis hebben van een andere gangbare
taal, dan is dat voldoende om hier te overleven en een waardig bestaan uit te
bouwen. In het zuiden van de Verenigde Staten is het Spaans zowat de landstaal.
Een reëel probleem met dergelijke gettos
of concentratiewijken is echter dat ons onderwijs, in een van de landstalen,
daaronder lijdt. Wie een taalachterstand heeft omdat ie een andere moedertaal
heeft en de onderwijstaal enkel op school gebruikt, die heeft een probleem,
niet alleen voor de taalvakken, maar ook voor de andere, omdat taal nu eenmaal
het middel is om kennis door te geven, alle kennis, ook wiskunde, fysica,
scheikunde
Wie dus alle kansen wil open houden om zich
op te werken, zal een zo goed als perfecte taalbeheersing moeten hebben. Maar
net zoals voor de autochtone bevolking is dat een ideaal dat slecht voor
weinigen weggelegd is. Er is nog steeds een Vlaams slecht opgeleid en werkloos
of slecht betaald proletariaat, naast een gelijksoortige allochtone onderlaag
van de maatschappij. Er is geen enkele intrinsieke reden (maar wel historische)
waarom er een oververtegenwoordiging zou zijn van de allochtonen in dat
proletariaat, tenzij ze daar zelf voor kiezen en er is geen enkele reden die ik
kan bedenken waarom ze dat zouden willen blijven doen.
Het ziet er niet naar uit dat wij op korte
termijn naar de uniforme samenleving gaan waarvan Merkel, Leterme of de
racisten in Vlaanderen en Nederland dromen, een situatie waarin de allochtone
immigranten en hun nakomelingen naadloos geïntegreerd zijn op alle gebied. Wij
zullen moeten leren leven met allerlei tussenvormen, gaande van individuen die
alle obstakels overwinnen en tot de top van de maatschappelijke ladder
doordringen, over anderen die enkel de laagste sporten bestijgen. Sommigen
zullen op termijn als gelijken omgaan met de autochtone blanken en ook door hen
aanvaard worden, anderen zullen verkiezen om hun culturele eigenheid te behouden
en zich in een eigen midden op te houden, hun eigen culturele verenigingen uit
te bouwen enzovoort.
Er is geen formule die voor iedereen
geschikt is of die we aan iedereen moeten willen opleggen. We doen dat niet
voor de eigen bevolking, waarom zouden we het doen voor de allochtonen? We
zullen moeten leren leven met zichtbare, tastbare diversiteit op velerlei manieren,
met mensen van allerlei afkomst, geaardheid, belangstelling en voorkeur. Dat is
de toekomst van de mensheid en ik verkies ze boven elke vorm van opgelegde eenvormigheid
of afgedwongen kunstmatige of valse gelijkheid.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
01-11-2010
Chrysanten, Crisantemi
Vandaag trekken we massaal naar onze begraafplaatsen, zoals we dat deden als kleine kinderen, aan de hand van onze ouders en later met onze eigen kinderen aan de hand. Sinds jaar en dag is ook de commercie aanwezig met bloemen, voornamelijk chrysanten. Vroeger waren het vooral van die barokke bloemen, roodbruin en geel gevlamd. Chrusos of chrysos is Grieks voor goud, goudkleurig en anthos betekent bloem. Nu heb je meer van die kleine gele bloemen maar dan in enorme struiken. Je ziet ook kunstige of bloemstukken en stilaan ook allerlei kitscherige dingen, vooral houders voor theelichtjes en kaarsen. De mensen willen iets om op het graf te zetten, zomaar er even gaan bij staan is niet genoeg en het bidden zijn we verleerd. Weduwen en weduwnaars, oudere koppels, moeders en dochters komen soms dagen van tevoren het graf poetsen van een geliefde, ze maken het klaar voor 1 november.
Toen ik klein was, waren er naast de bloemenverkopers ook enkele kraampjes waar je oliebollen kon kopen in een puntzak, met veel bloemsuiker. In Eeklo, mijn geboortestad, gingen we dan ook even binnen in de grafkapel aan de overkant, me de nu bevreemdende marmeren votiefplaten, waarop men zijn dankbaarheid schreef voor een genezing of een andere gunst. De kapel heeft een plaatsje gekregen in onze literatuur, Johan Daisne schreef in 1958 een kortverhaal, De vierde engel, waarin de drie levens-grote engelen aan de buitenkant een vierde, magisch-realistische levensreddende kompaan krijgen. Wie leest nu nog Daisne?
Deze dagen hoor je ook aangepaste muziek op de radio en ook op TV zijn er programmas met sfeervolle muziek op de achtergrond, het is ongepast om nu luide en opgewekte muziek te laten horen of frivole shows te brengen, alhoewel
Vrijwel zeker zal je vandaag of morgen ook dat eigenaardige stukje intieme kamermuziek van Puccini horen, Crisantemi, dat hij in 1892 componeerde ter gelegenheid van het overlijden van een lid van de Italiaanse koninklijke familie, naar eigen zeggen zou hij het in één nacht geschreven hebben. Hij gebruikte het thema ook in zijn opera Manon Lescaut die in dat jaar in première ging, maar wat was er eerst, het kamermuziekstuk of de opera? Wie weet
Vrijwel steeds vind je op Cds met Crisantemi twee andere werken die al even ongebruikelijk zijn voor hun componist. Puccini heeft vrijwel niets anders geschreven dan operas en dat geldt ook voor Verdi en Donizetti. Die twee laatsten schreven elk ook een strijkkwartet en dat zijn de gebruikelijke buren van onze Crisantemi. Alle drie zijn het verstilde, rustig ontroerende werken die je op een dag als vandaag kunnen vergezellen in gedachten die ongewild, geleid door de omstandigheden wegdwalen of door tedere herinneringen met zachte hand naar vroeger terugglijden, naar wat niet meer is, naar wat je mist als je er durft bij stil te staan.
Ik wens je een trage, stille en rustige dag toe, bewust van onze sterfelijke eindigheid, berustend in die rijke, vergankelijke menselijkheid.
Categorie:muziek Tags:muziek
29-10-2010
200.000!
Lieve lezers allemaal, het is weer eens
zover, we hebben weer een kaap gerond, we zijn een mijlpaal gepasseerd, er is een
drempel overschreden. Ik heb het hier nu eens niet over de belangrijke
gebeurtenissen in de wereld die we elke avond op het nieuws voorgeschoteld
krijgen. Nee, het gaat om mijn blog, mijn website hier op Seniorennet, mijn
Kroniek.
Je hebt het waarschijnlijk niet opgemerkt,
maar misschien was jij wel de bezoeker die de 200.000ste pagina aanklikte!
Hartelijk gefeliciteerd!
Ik verheug me ten zeerste over jullie gestadige
belangstelling, of je nu een trouwe klant bent dan wel een toevallige
voorbijganger. Ik voel me vereerd dat jullie zo talrijk en zo vaak bij mij
langskomen. Ik schrijf omdat ik het niet laten kan, maar het is onnoemelijk veel
leuker als er ook nog lezers zijn, dat wel.
Over enkele maanden ben ik vijf jaar bezig
met mijn Kroniek en ik ben niet van plan om ermee te stoppen. Je zal dus, als
alles goed gaat, ook in de toekomst hier terecht kunnen voor de klassieke
ingrediënten: kritische besprekingen van de boeken die ik lees; commentaar bij
de politieke en sociale actualiteit; etymologische verkenningen en wijze
spreuken en gezegden; filosofische overpeinzingen; polemische confrontaties met
de Bijbel, de kerk en met het geloof; reizen in de wereld van de muziek; wandelingen
door tijd en ruimte, met aandacht voor kalenders, tijdrekening, klokken en zelfs
astronomie; bibliofiele ontboezemingen over boeken, boekdrukkunst, typografie,
schrift en taal; wandelingen in de natuur in alle seizoenen; eigen poëzie en
kortverhalen en eigen vertalingen uit de wereldliteratuur; interessante sites
op het internet; wetenschappelijke merkwaardigheden; hoogte- en dieptepunten
uit de wereldgeschiedenis en uit mijn eigen leven en nog zoveel meer: er staan
nu al bijna 900 teksten op mijn site
Er zijn nog enkele projecten die ik
begonnen ben, maar die op verdere afwerking wachten. Zo zou ik graag (ooit)
alle vijftien kwartetten van Sjostakovitsj analyseren en bespreken; in al de
operas van Wagner de problematiek van de liefde onderzoeken; bij P.D. James
het beeld van het huwelijk bekijken; van P.B. Shelley Queen Mab helemaal vertalen, met al de noten en toelichtingen; van
William Trevor alle romans bespreken; een prosopografie (verzameling
levensschetsen) en een beknopte geschiedenis schrijven van atheïsme en ongeloof
in Vlaanderen
Genoeg werk voor wellicht meer jaren dan ik
nog tegoed heb!
Ik besluit met een welgemeend woord van
dank aan jullie allemaal, maar heel speciaal aan de lezers en lezeressen die ik
ook persoonlijk heb leren kennen via mijn blog en e-mail. Ik wens jullie een
goede gezondheid toe en nog veel leesgenot.
Van harte,
Karel
26-10-2010
Civis Mundi, een worsteling, moraal zonder God en LibraryThing
Een Nederlandse lezeres maakte me terloops
opmerkzaam op het tijdschrift Civis Mundi.
Onlangs is men daar overgeschakeld naar een digitale publicatiewijze. Ik citeer
uit de Achtergrond:
Sinds begin 1962 heeft Civis Mundi (aanvankelijk
Oost-West), gefungeerd als een centrum ter bevordering van een wetenschappelijk
verantwoorde bezinning op de grondslagen, inrichting en functionering van de
moderne samenleving en cultuur: in jaren 60 toegespitst op de Oost-West
problematiek; en sinds de jaren 70 verruimd tot bevordering van de actieve
participatie van burgers aan het wereld-gebeuren door verstrekking van
samenhangende informatie en oriëntatie over de processen en krachten die de
ontwikkeling van dat wereld-gebeuren bepalen en in lijn hiermee tevens ter stimulering
van de bewustzijnsontwikkeling in het kader van de versnelde ontwikkeling van
de moderniteit sinds de jaren 60. Sinds eind jaren 80 is het tenslotte
gepresenteerd als een kritische reflectie op politieke filosofie en cultuur.
Daarbij is gebruik gemaakt van een eigen tijdschrift en daarmee verbonden
activiteiten (symposia, radio-discussies, lezingen, cursussen, e.d.).
Na bijna een halve eeuw is de tijd aangebroken
over te stappen op een nieuwe koers. Civis Mundi gaat verder als een
onafhankelijk instituut en een gedigitaliseerd tijdschrift met tweeërlei doel:
kritische reflectie op achtergrond,
problematiek en perspectief van de moderniteit als westerse creatie, bron van
politiek-filosofische inspiratie en exponent van universele ambitie;
en bevordering
van interdependent, interdisciplinair, contextueel en coherent denken als
antwoord op de fragmenterende en desintegrerende krachten en tendenties in de
moderne samenleving en cultuur. Coherent denken wordt bovendien ondermijnd door
de snelle opmars van internet met als gevolg een neiging kennis zonder meer
gelijk te stellen met losse informatie. Civis Mundi specialiseert zich kortom
in een interdisciplinaire aanpak van ontwikkelingen, problemen en perspectieven
van de moderniteit en een kritische toetsing van gevestigde structuren,
opvattingen en vooroordelen daarover.
Ik las er een lezenswaardig artikel van
Jaak Peeters over de huidige politieke toestand in België en over de N-VA in
het bijzonder. Dat was voldoende aanleiding om even na te kijken wie die auteur
was (°1946, hij is psycholoog en filosoof en politiek actief in de Vlaamse
beweging) en of hij nog meer had geschreven. In de steeds nuttige catalogus van
de openbare bibliotheken van Vlaams-Brabant ontdekte ik enkele werken van zijn
hand, waaronder Jaak Peeters, De worsteling met de moderniteit. Pleidooi
voor een esthetische levensbeschouwing, uitg. Pelckmans, Kapellen, 223
blz., 18,95. Bij mijn eerstvolgend bezoek aan de Leuvense bibliotheek
Tweebronnen ontleende ik het exemplaar, ik heb het net uit. Helaas was dat een
teleurstelling. Het lijkt een te snel geschreven boek: de taal is niet altijd
even verzorgd, de stijl niet homogeen: soms betogend, soms onbezonnen scheldend
en veroordelend, soms een wetenschappelijkheid ambiërend of pretenderend die de
auteur niet kan waar waken. De moeilijkheid is dat hij het naar eigen zeggen
niet nodig of nuttig vond om naar de bronnen te gaan voor zijn wijsheid. Hij
meent dat dit al vaak genoeg gedaan is en steunt zich dus op secundaire
literatuur, op auteurs die dus wel zelf de bronnen geraadpleegd hebben. Hij
neemt zijn citaten van de klassieke auteurs dus over uit die analyses en
syntheses van anderen. Daarmee legt hij zich neer bij en vertrouwt zich toe aan
hun interpretaties en hun steeds selectieve aanpak. Dat kan meevallen, als men
te maken heeft met regelrechte autoriteiten, zoals een Dijsterhuis. Maar het
kan ook behoorlijk tegenvallen als men met mindere goden te maken heeft of met meer
twijfelachtige lieden, die een verborgen agenda hanteren, zoals helaas niet
ongebruikelijk is, zowel bij publicisten van linkse als van rechtse signatuur,
zoals de marxist Eric Hobsbawm (die de auteur hardnekkig Hobshawm noemt), of de
controversiële conservatieve Roger Scruton. Een andere eigenaardigheid is dat
Peeters zijn secundaire bronnen uitsluitend in de Nederlandse vertaling leest
en citeert. Ook dat kan misschien meevallen, maar dat is niet mijn ervaring. Ik
heb in mijn leven nog maar één Nederlandse vertaling gelezen die het origineel
benaderde en dat is de meesterlijke omzetting die Max Schuchart maakte van
Tolkiens glorieuze The Lord of the Rings
en het leuke The Hobbit.
Hoe dan ook, het boek van Jaak Peeters is
geen originele intellectuele hoogvlieger. Het is veeleer een aaneenrijgen van allerlei
citaten uit de boeken die hij gelezen heeft en van citaten in die boeken van
nog andere auteurs, gekruid met de persoonlijke opinies van Jaak Peeters. Ook
die opinies gaan alle kanten uit; soms zijn ze verantwoord, soms pedant, soms slaan
ze de bal helemaal mis, soms zijn ze gewoon ergerlijk, zoals wanneer hij onnadenkend
insisteert dat homoseksualiteit niet de normale seksualiteit is en
noodzakelijkerwijze steriel moet zijn; of wanneer hij onnodig scherp tekeer
gaat tegen het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.
Ik kan je dit boekje niet aanraden, lieve
lezers. Je kan veel beter één bladzijde lezen van een belangrijk auteur dan de
322 die deze zelfverklaarde derderangs auteur aan hen wijdt.
Sinds enige tijd heb ik me ingeschreven
voor de nieuwsbrief van de Britse National
Secular Society, klik hier voor hun website: http://www.secularism.org.uk/. In hun
jongste mail vond ik een verwijzing naar een tekst van Frans De Waal, de
bekende bioloog-primatoloog, van wie ik hier onlangs een belangrijk boek
besprak, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=676013.
Vooral één opmerking heeft me even gepakt: als we de bestaande godsdiensten hebben
afgewezen, om welke gerechtvaardigde reden dan ook, zal het noodzakelijk
blijken om nieuwe organisaties in het leven te roepen om te voldoen aan
terechte (religieuze) verlangens in de mens; welnu, die nieuwe modellen zullen
op korte tijd onvermijdelijk verglijden naar de oude religies, met voorgangers,
idolen, heilige boeken, morele voorschriften &c. Ik moet toegeven dat dit
in het verleden inderdaad altijd al zo gegaan is. Maar moet het ook?
Om te eindigen wijs ik mijn lezers graag op
het bestaan van twee computerprogrammas, bestemd om je persoonlijke
bibliotheek te catalogiseren. Boekenliefhebbers komen er vroeg of laat toe om
hun boekenbezit te ordenen op een of andere manier, al was het maar om te
vermijden dat je hetzelfde boek tweemaal aankoopt. Dat kan een simpel lijstje
zijn in Word, of een heuse database. Mijn eerstgeboren zoon heeft ooit voor mij
op zijn Commodore 64 een erg handig programmaatje geschreven in Basic, met
allerlei leuke toepassingen, zoals de herkenning van een auteur als je de
eerste letters van zijn naam intikt. Helemaal leuk is een programma als LibraryThing. Je creëert er online een
eigen bestand van je boeken, met mogelijkheden om je bibliotheek in te delen
naar eigen smaak en behoeften. Voor het invoeren van je boeken hoef je slechts
enkele aanduidingen te geven, bijvoorbeeld Tolkien, of Hobbit en dan kan je
kiezen uit een reeks boeken die op je scherm verschijnt, inclusief de cover.
Gewoon aanklikken en het boek zit in je catalogus! Je kan er nog allerlei
opmerkingen en details aan toevoegen. Er is zelfs een mogelijkheid om in te
voeren op basis van de ISBN-code, zelfs met een barcodelezer. En daar stopt het
niet bij! Het is namelijk ook een sociale website voor boekenliefhebbers. Zo
kan je meteen zien welk ander lid dezelfde boeken heeft als jijzelf en kan je
die een berichtje laten Er zijn nog vele andere toepassingen, teveel om op te
noemen en alles in verscheidene talen, ook in perfect Nederlands. Tot 200
boeken is het gebruik gratis, daarboven betaal je $10 per jaar of minimaal $25
voor levenslang gebruik. Het zal je niet verbazen dat ik met plezier zelfs $40
heb gestort, ik heb al 229 van mijn boeken ingevoerd, de rest volgt. Je kan dat
gaan bekijken als je wil, klik hier: http://www.librarything.nl/home/KarelDhuyvetters.
Er is een gelijksoortig Nederlands
programma: http://boekenliefde.nl/index.html.
Ik heb voor het meer internationale LibraryThing
gekozen omdat ik nu eenmaal weinig in het Nederlands lees. Mijn teleurstellende
ervaring met het boekje van Jaak Peeters heeft me weer voor een tijdje genezen
van elke neiging om dat nog eens te proberen, maar als een van mijn lieve
lezers een interessant boek in onze heerlijke moedertaal tegenkomt, dan ben ik
altijd klant.
Een mens voelt dat heel goed aan, je kent
immers de signalen. De spijsvertering werkt wat tegen, je slaapt minder goed,
je droomt van akelige of compromitterende dingen, je bent meer prikkelbaar en reageert
emotioneel op wat er in je omgeving gebeurt. Je hebt onbestemde verlangens en
onverklaarbare antipathieën. Kortom, je bent uit je gewone doen en je voelt je
daar allerminst goed bij. Stilaan begin je je af te vragen hoe dat komt, wat de
aanleiding of de oorzaak is.
Misschien is het gewoon het vallen van de
blaren, een jaargetijde waarin iedereen wat melancholisch wordt. De zomer is
voorbij, de natuur gaat geleidelijk over op een trager ritme, de winter staat
voor de deur. Je komt minder buiten en daardoor ontmoet je minder mensen, de kans
op vereenzaming neemt toe.
Over enkele maanden word ik vijfenzestig.
Ik stel vast dat ik met gemengde gevoelens uitkijk naar 16 januari 2011. Niet
dat er ook maar iets gaat veranderen: ik ben al op pensioen sinds eind oktober
2005. Ik plan geen grote feestelijkheden. Het vooruitzicht dat ik vanaf dan
gratis op de bus mag en voor een paar euro met de trein mag rijden, is wel leuk
maar niet echt wereldschokkend. Ik maak immers weinig gebruik van het openbaar
vervoer, niet omdat ik veel met de auto reis (ik rijd zelf nooit met de auto,
nooit gedaan), maar omdat ik me weinig verplaats en ook niet van plan ben om
daaraan veel te veranderen. Toch is er iets met het ronden van die kaap. Ik
denk dan aan mijn Vader zaliger, die werkte tot zijn 65ste en een
jaar later al begraven was. Of aan mijn broer die al op zijn 59ste
stierf; ik hoor hem nog zeggen: ik was wel graag zo oud geworden als ons Vader
Ik denk ook aan mij oudste broer, tien jaar ouder dan ik en sinds twintig jaar
geplaagd door ernstige gezondheidsproblemen, die nu lijken te culmineren. Hoe
dan ook, in onze maatschappij ben je op 65 officieel oud en dat doet me
blijkbaar toch wel iets.
Wij mensen zijn erg gehecht aan onze
gewoonten en ik ben een goed voorbeeld van die algemene regel. Ik draag mijn
schoenen twintig jaar, mijn cardigans tot ze van mijn lijf vallen, een nieuwe
jas koop ik wellicht nooit meer. De kans is klein dat ik nog aan nieuwe hobbys
begin of dat ik de oude laat. Mijn ontbijt is een vast ritueel van vers geperst
citrussap en ontbijtgranen met melk, gevolgd door de pilletjes voor het hart en
de slechte cholesterol. Rond kwart na tien drink ik een kop bancha thee, na de
broodmaaltijd op de middag een kop cafeïnevrije espresso, rond half vier een
kop kukicha thee. s Avonds kook ik, daarna doen we de vaat met de hand, onze
vaatwasmachine hebben we van de hand gedaan aan familie. Vervolgens kijken we naar
het journaal op tv, soms naar educatieve of culturele programmas, vooral op
BBC, of naar de klassieke muziekzender Mezzo, of luisteren we gewoon naar muziek
op radio of cd, Lut met een kruiswoordpuzzel, ik met een boek. Op
zaterdagvoormiddag doen we inkopen in een klein grootwarenhuis in het naburige dorp.
Onze huiselijke gewoonten worden zelden
onderbroken, we hebben blijkbaar meer behoefte aan de rust van onze vaste
gebruiken dan aan de mogelijke opwinding van verrassingen of uitzonderlijke
gebeurtenissen.
Een nadeel daarvan is, dat als er dan toch
plots iets gebeurt, je er onwennig op reageert, dat het je meer aangrijpt dan
normaal is. Onverwacht bezoek, gebeurtenissen in de familie of in de buurt,
zelfs feiten in het nieuws zijn al voldoende om de spanning te doen stijgen. De
media doen er trouwens alles aan om een en ander zo op te kloppen dat zelfs
triviale zaken kunstmatig een belang krijgen dat wij ze zelf niet zouden geven.
Een voorbeeld.
Sinds vier weken is Vlaanderen in de ban van
de zogenaamde parachutemoord en van de Marollenmoord. Het zijn rechtszaken voor
een hof van assisen, dus met een volksjury. In het ene geval gaat het
(wellicht) om een passionele moord op een liefdesrivale, in het andere
(wellicht) om een gewelddaad van een jonge drugsverslaafde. De beide kwesties
hebben voor mij slechts een zeer relatief belang. Ik weet dat dergelijke zaken
gebeuren, helaas, maar de details van de concrete gevallen interesseren me
niet. Ik lees nooit kranten of magazines en kijk ook niet naar reportages over
dergelijke kwesties op tv. Het zijn randverschijnselen in de maatschappij die
wat mij betreft slechts een eenmalige vermelding verdienen in het
nieuwsoverzicht. Ik heb dus al weken lang uitvoerig de gelegenheid om mij te
ergeren aan de misplaatste aandacht die de media aan die kwesties geven.
Een ander voorbeeld. België heeft 129 dagen
na de parlementsverkiezingen nog steeds geen regering, er is zelfs geen
uitzicht op een mogelijk begin van een regeringsvorming. De reden daarvoor is
zeer eenvoudig: de verkiezingsuitslag heeft duidelijk aangetoond dat
Vlaanderen, Wallonië en Brussel drie zeer verschillende entiteiten zijn, op werkelijk
alle gebied. Men probeert wanhopig te doen alsof dat niet zo is en een federale
regering te vormen, maar dat kan onmogelijk lukken. Een Belgische regering moet
immers algemene wetten maken en een algemeen beleid voeren voor het hele land,
terwijl de Franstaligen een (links) beleid wensen dat voor hen geschikt is,
terwijl de Vlamingen een (rechts) beleid willen dat voor Vlaanderen past. Geen
van beiden wil dat de andere bepaalt wat in de eigen regio gebeurt. Een
vergelijk is niet meer mogelijk en het is ook niet wenselijk: we zijn drie
verschillende regios, er zijn geen Belgische oplossingen voor onze problemen,
het moet maatwerk zijn voor elk van de drie. Een zeer verregaande autonomie op
vrijwel alle vlakken is dus de enige oplossing en daarover is iedereen het
eens.
Het probleem is echter dat men die
autonomie wil regelen binnen een Belgisch staatsbestel. De discussie wordt
gevoerd naar aanleiding van de vorming van een federale regering, terwijl ze
zou moeten gevoerd worden door de democratisch verkozen parlementen van de drie
regios. Maar die houden zich zeer ver van die discussie en doen gewoon hun
werk voor die aangelegenheden waarvoor de autonomie al een feit is.
Men kan er dus niet uitgeraken en iedereen
weet dat, iedereen beseft dat het zo niet verder kan. Zelfs als er nu nog een
keer een laatste compromis bereikt wordt, wat weinig waarschijnlijk is, zal dat
niet lang standhouden. We gaan naar autonome regios, onvermijdelijk. De vraag
is alleen wanneer en hoe.
Sinds maanden maak ik me dus dagelijks druk
over de zinloze show die opgevoerd wordt voor de televisiecameras en microfoons
en in kranten en tijdschriften. Men kent de problemen en men weet wat de eindoplossing
zal zijn. Maar men gaat toch door met de klassieke onderhandelingen voor de
vorming van een federale regering, alsof we nog in 1830 zijn. Geen wonder dus
dat ik het ook op dat punt behoorlijk op mijn heupen krijg, zeker als de oppermalloot
van de socialistische vakbond ons na de zoveelste ergerlijke treinstaking ook
nog eens komt vertellen dat de Vlaamse linkse politieke partijen één front
moeten vormen met de Waalse, veeleer dan met de Vlaamse! Die man hoort thuis in
een reservaat, een psychiatrische instelling of in Noord-Korea.
Ook de houding van de Franstalige politici
is ronduit ergerlijk. Zij zien elke Vlaamse eis voor autonomie (terecht) als
een bedreiging van hun onrechtmatig verworven rechten. Maar dat is precies
autonomie: je eigen boontjes doppen en niet afhankelijk zijn van anderen, als
het goed gaat of het slecht. Men is in Vlaanderen niet meer bereid tot
verregaande overdrachten van de ene regio naar de andere. Aangezien het niet
lukt om binnen België een billijke verdeling van de middelen af te spreken op
basis van objectieve criteria, zit er niets anders op dan het land te verdelen
en elk onze zin te doen.
Wij hebben Wallonië of Brussel niet nodig.
Wij voelen ons niet met hen verbonden, er zijn geen emotionele banden, wij zijn
geen oewaarde landchenoten. En dat wij hen ooit nodig zouden kunnen hebben,
dat zij ons van de ondergang zouden redden, dat is om meer dan één reden erg
onwaarschijnlijk: ze hebben ons nog nooit geholpen, hebben ons altijd
uitgebuit; zij zijn met drie miljoen, wij met zes miljoen; zij zijn ons niet gunstig
gezind, nooit geweest en ook nu niet, want zij weigeren ons het zelfbestuur dat
wij al zo lang opeisen.
Het zal mijn lezers geenszins ontgaan zijn
dat ik me ook mateloos opwind over godsdienst en religie. Steeds meer mensen
wenden zich af van de kerk en dat is een goede evolutie. Maar uit eigen
ervaring weet ik dat het niet simpel is om zomaar definitief en volledig te
breken met een kerkelijk verleden. Het is een proces dat zou moeten begeleid
worden, want de banden waren heel intens en diep, een leven lang. Ik meen ook
dat onverschilligheid geen alternatief is voor kerkelijkheid. Ik wil iets in de
plaats, maar dat is veel gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ik probeer nu al drie
jaar enig contact te krijgen met lotgenoten, maar heb daarin nog geen enkel
concreet resultaat geboekt. Ik wil graag gelijkgezinden ontmoeten, met hen
praten of corresponderen; ik wil me inzetten voor een vrijzinnige,
humanistische maatschappij, ik wil deelnemen aan manifestaties en samenkomsten
en vieringen, ik wil me dienstbaar maken in een niet-confessionele samenleving.
Maar dat lukt me absoluut niet. Jammer.
Naast deze grote of ernstige ergernissen
zijn er ook nog enkele mindere, maar die toch bijdragen tot de malaise. Door
een jarenlang gebrek aan lichaamsbeweging en eindeloze uren gebogen over boeken
of starend naar een computerscherm, zittend in een zetel, heb ik een heel stramme
nek gekregen en dat is echt wel hinderlijk. Het is vervelend als je lichaam
tegen wringt bij je hobby: lezen en schrijven.
We hebben ons recentelijk een laptop aangeschaft,
dan kunnen we allebei ongestoord computeren. Daarbij hoort ook een draadloze internetverbinding
en een lokaal netwerk, natuurlijk. Met enige moeite heb ik dat geïnstalleerd.
Maar nu zijn er allerlei compatibiliteitsproblemen en conflicten tussen
toestellen en programmas en dat is veel minder gemakkelijk op te lossen als je
geen specialist bent. Een laptop heeft geen muis maar een pad, een kleine
zone aan het toetsenbord waarop je kan klikken en vegen en schuiven Dat is
even wennen, wellicht zelfs langer dan even, want aan mijn rechterhand ben ik
20% gehandicapt na een val met de moto en een Sudek-episode. Ik voel allerlei
krampen en stijfheid door die ongewone bewegingen en houdingen.
En dan is er het Zaans klokje dat ik ooit kocht
in de brocante: plots stilgevallen. Een reinigingsbeurt en wat zuinig
aangebrachte olie brachten soelaas, maar dan viel plots de haak waaraan het
ophing uit de muur en daar gaapt nu een vrij aanzienlijk gat, dat zich maar
moeilijk laat vullen op een manier die toelaat om er weer een plug in aan te
brengen. Dus ligt het klokje nu al enkele weken stom en triest te wachten en mis
ik mijn dagelijkse gewoonte om de gewichten op te trekken en het vrolijke belletje
op het halve en het volle uur. Enkele dagen later kreeg ook het Kundo-klokje kwalijke
kuren: zomaar stilvallen; dat zal ook reinigen en oliën worden, maar dat is een
erg delicate zaak: de ronddraaiende slinger hangt op aan een stalen draadveer
en voor je het weet, knapt die af
Deze zomer heb ik verzuimd om wat buitenschilderwerk
te doen aan ramen en deuren en ook enkele kleine herstellingen aan de goten
weeral uitgesteld. Nu is het daarvoor te vochtig en te koud, het zal dus
volgend jaar moeten gebeuren, maar dat zeg ik nu al enkele jaren
We hebben nu gescheiden riolering in de
straat en we moeten daarop aansluiten. De gemeente draagt voor duizend euro bij
en we zouden een schatting van de kosten krijgen, maar die is er nog niet. De
oprit is in asfalt, dat zal dus breekwerk worden, geen aangenaam vooruitzicht.
Als ik dat zo allemaal bijeen zie, dan denk
ik enerzijds: waarover maak ik me druk? Maar anderzijds begrijp ik ook wat beter
waarom ik me niet helemaal lekker voel. Er is namelijk een irritante verstoring
van de normale gang van zaken, van de vaste gebruiken in ons gezinnetje en dat
wringt bij het gewoontedier dat ik ben. Langs de andere kant is er een
ongelooflijke lethargie en een manifeste onwil om iets te veranderen in dit apenland
van ons en om de politieke en ideologische problemen eindelijk een deugdelijke
oplossing te geven en voorgoed een einde te maken aan de kerkelijke
overheersing in Vlaanderen.
Het is wellicht die tegenstelling in mij
die de oorzaak is van mijn ongemak. Van sommige dingen in mijn directe omgeving
wens ik helemaal niet dat ze veranderen, voor andere, meer algemene en principiële
kan het voor mij niet snel genoeg gaan.
Ik hoop, lieve lezers, dat ik jullie niet
verveeld heb met deze jeremiade. Misschien heb je jezelf er een beetje in
herkend en heb ik je zo wat geholpen om de relativiteit van de dingen in te zien.
Dat ik het allemaal eens heb mogen zeggen/schrijven heeft op mij hopelijk een gelijkaardig
effect.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
16-10-2010
De immanente ongerechtigheid van de aartsbisschop
De katholieke aartsbisschop van Mechelen-Brussel,
André Léonard, zegt in een autobiografisch boekje dit over aids:
Ik zie in deze epidemie dus geen straf,
hoogstens een soort immanente gerechtigheid, een beetje zoals we op het
ecologische vlak soms de rekening gepresenteerd krijgen voor wat we het milieu
aandoen.
We moeten die zinnetjes goed lezen. Het
meest opvallende daarin is het woordje gerechtigheid. Het is een zeer
zwaarwichtig woord, dat we enkel in zeer ernstige omstandigheden gebruiken:
gerechtigheid is geschied! De gerechtigheid Gods. Het zwaard der gerechtigheid.
Naar recht en gerechtigheid. Het zijn staande uitdrukkingen voor plechtige,
formele gelegenheden. Niemand zal dat woord ijdel of lichtvaardig in de mond
nemen. We bewaren het om uitdrukking te geven aan onze diepste gevoelens over
recht en rechtvaardigheid, vooral wanneer die in het gedrang zijn gekomen. Zo
zeggen we aan het einde van een proces, wanneer een manifest onschuldige wordt
vrijgesproken, of wanneer een onverbeterlijke misdadiger uiteindelijk toch
wordt veroordeeld: gerechtigheid is (dan toch) geschied.
Het gaat dus steeds om een situatie waarin
iemand een overtreding heeft begaan, waarbij onrecht is gebeurd, waarbij een
wet is overtreden, of wanneer iemand daarvan beschuldigd is. Gerechtigheid
geschiedt, wanneer de uitspraak daarover gezien wordt als rechtvaardig, als in
overeenstemming is met de geest en de letter van de wet. Dat zijn de elementen:
een beschuldigde, de beschuldiging van een wetsovertreding, een oordeel volgens
de wet en een evaluatie van dat oordeel.
Laten we dat toepassen op aids en wat André
Léonard daarover zegt.
Wie is hier de beschuldigde? Dat is de
persoon die aan aids lijdt. In een latere verduidelijking zei André Léonard dat
hij enkel die personen viseerde die aids hadden opgelopen door promiscue seksueel
gedrag, dus niet de kinderen die het hiv-virus hebben overgeërfd van hun
ouders, noch de moeders die het hebben van hun wettige echtgenoot of omgekeerd,
noch de verplegenden die besmet geraken in de uitvoering van hun taak
enzovoort.
Seksueel promiscue gedrag, zo zei Léonard,
kan niet goedgekeurd worden door de kerk. Hij bedoelt daarmee elke seksuele
daad buiten het monogame huwelijk, en daarbinnen elke seksuele daad die niet
rechtstreeks en uitsluitend op de voortplanting gericht is.
Dat verkeerd, onterecht gebruik van de
seksualiteit is dan bijvoorbeeld masturbatie, orale en anale seks en wat dies
meer zij, maar ook normale seks met andere partners dan de wettige echtgenoot
of seks tussen personen van hetzelfde geslacht, of seks van volwassenen met
minderjarigen, of seks tussen minderjarigen of tussen ongehuwde volwassenen, of
seks met dieren we kunnen nog wel even doorgaan, want de menselijke
vindingrijkheid op seksueel gebied is nauwelijks in te dijken.
We kennen nu dus de beschuldigden: de
aidslijders die de ziekte hebben opgelopen door promiscue seksueel contact.
Wat is dan de beschuldiging?
Dat zij bepaalde wetten hebben overtreden,
anders kan je niet beschuldigd worden. Welke wetten zijn dat? Dat kunnen
algemeen aanvaarde wetten zijn, uitgevaardigd door de staat en te boordelen
door het gerecht. Seksueel verkeer tussen volwassenen en minderjarigen is
strafbaar, dat is duidelijk. Maar wij zien onmiddellijk dat de kerkelijke
wetgeving, of de christelijke moraal, veel verder gaat dan het strafrecht.
Masturbatie bijvoorbeeld is (gelukkig) niet strafbaar, tenzij je dat in het
publiek doet, zoals Diogenes. Wat volwassen partners, al dan niet van hetzelfde
geslacht, al dan niet getrouwd, in de beslotenheid van een privéwoning of zelfs
ergens op een afgelegen plek in de natuur doen, daar maakt de wet of het
gerecht zich hier bij ons niet druk over. Promiscue seksueel gedrag is dus voor
de burgerlijke wetgeving grotendeels niet strafbaar.
Het is dus enkel de kerk die hier een oordeel
en een veroordeling uitspreekt, voor een overtreding van de eigen wetten van de
kerk, die veel verder gaan dan de wetten van de staat en zelfs verder dan de
algemeen erkende rechten van de mens. Die zeggen immers dat men niemand mag
discrimineren op basis van (onder meer) seksuele geaardheid of voorkeur,
bijvoorbeeld homoseksualiteit. Iemand veroordelen op die basis is wel de
grootst mogelijke discriminatie.
Wat zegt nu de aartsbisschop over aids? Dat
het geen straf (van God) is, maar een (soort van) immanente gerechtigheid. Met
gerechtigheid bedoelt hij dat gerechtigheid is geschied, wanneer iemand aids
heeft gekregen door promiscue seksueel gedrag. Met immanent bedoelt hij, dat
het gevolg rechtstreeks verbonden is met de overtreding; hij spreekt van een
logisch gevolg, onvermijdelijk, noodzakelijk, uit de aard van de zaak zelf.
Hij stelt dus dat het in overeenstemming met de letter en de geest van de wet
is, dat iemand dan aids krijgt.
Over welke wet gaat het dan? Hier haalt Léonard
de dingen door elkaar. Het is onmogelijk dat iemand door het overtreden van een
kerkelijke wet een ziekte zou oplopen, terwijl iemand die niet kerkelijk is en
dus niet gebonden door die particuliere wetten, die ziekte niet zou kunnen
krijgen. Toch stelt hij dat men door het overtreden van (louter) kerkelijke
wetten altijd en noodzakelijkerwijze aids zou krijgen, en dat je aids dus altijd
kan vermijden door de kerkelijke wetten na te leven. Dat is de betekenis van
immanente gerechtigheid.
Laten we wel wezen. Aids krijg je door promiscue
seksueel contact enkel indien je partner hiv-positief is en je geen voorzorgen
neemt. Er is dus een heel ruime waaier aan seksueel promiscue gedrag waarbij je
geen enkel risico loopt op aids, zelfs met aidspatiënten en hiv-positieve
partners. Anderzijds kan je ook door louter toeval aids krijgen, bijvoorbeeld
door een prikaccident in de verpleging. Er is dus geen sprake is van enige wetmatigheid,
immanentie of noodzakelijkheid die verband houdt met de kerkelijke morele wetgeving.
Er is ook geen sprake van enige
wetsovertreding, althans niet van algemeen geldende wetten. Er is geen enkele
wet die zegt dat je niet onveilig mag vrijen, zelfs niet met aidslijders of
hiv-positieve partners. Er zijn slechts enkele gevallen bekend van mensen die
veroordeeld zijn omdat ze wetens en willens en met kwaadwillige bedoelingen een
partner buiten zijn of haar weten hebben besmet. Promiscue gedrag is dus niet
strafbaar, zelfs niet als het risicovol is. Als er geen wet overtreden is, is
er ook geen beschuldigde, geen veroordeling, en kan er ook geen sprake zijn van
gerechtigheid wanneer iemand aids krijgt.
We kunnen in bepaalde gevallen wel zeggen:
eigen schuld, dikke bult, maar dan enkel wanneer iemand risicovolle seksuele
contacten aangaat zonder de nodige voorzorgen te nemen. Dat geldt voor alle
seksueel overdraagbare ziekten en dat geldt nog meer voor aids.
Maar zelfs in dat geval is er wel sprake
van een logisch gevolg, maar niet van gerechtigheid. Dat is de fundamentele
vergissing van Léonard en dat is ook waaraan zoveel mensen zich storen. Hij
dicht daar iets of iemand een macht toe om een oordeel te vellen, om een
juridische en ethische of morele uitspraak te doen over oorzaak en gevolg. De
ziekte mag dan al geen straf zijn volgens hem, het is in zijn ogen het
terecht onvermijdelijk gevolg van een onvoorzichtige daad; gerechtigheid
geschiedt met andere woorden wanneer iemand onvoorzichtig is, de
onvoorzichtigheid is een overtreding van een wet.
Léonard weerhoudt zich nog net van te
zeggen dat het een straf van God is, maar waar komt die gerechtigheid volgens
hem dan wel vandaan? Niet van de burgerlijke wetgever, niet van de goddelijke.
Het moet dus van de Natuur zelf komen: het is de Natuurwet die overtreden wordt
en het is de Natuur die zich wreekt door de overtreder aids te bezorgen. Dat is
de gedachtegang en het is belangrijk dat we dat inzien.
Enerzijds is het een drogreden in hoofde
van de aartsbisschop, want als de kerk over de Natuur spreekt, dan bedoelt ze
daarmee steeds God zelf, want God is de almachtige schepper van de natuur, die
hij constant in stand houdt. God heeft de natuur gemaakt zoals hij is. Als er
aids is, is dat omdat God dat veroorzaakt of toelaat. Als hij zou gewild hebben
dat er geen aids was, dan zou er geen aids geweest zijn.
Het is ook niet de mens die tegen de wil
van God in aids heeft in de wereld gebracht, door promiscue seksueel gedrag
bijvoorbeeld. Zelfs in de fantaisistische veronderstelling dat aids op de mens
is overgegaan door seksueel contact van de mens met hiv-positieve apen, is het
nog altijd niet de mens die de apen hiv-positief heeft gemaakt; en als de kerk
haar verbod op promiscue seksueel gedrag wil uitbreiden tot de bonobos, dan
gaat ze, als ik goed ingelicht ben, zich een wanhopig ondankbare en uitzichtloze taak op de
hals halen.
Anderzijds is het verschuiven van de
gerechtigheid Gods naar de Natuur een aanwijsbare filosofische en
wetenschappelijke vergissing. Men dicht de Natuur dan een zeer antropomorfe
wraaklustigheid toe die ze manifest niet heeft: de Natuur bestraft zogezegd wie
haar wetten overtreedt. Je zou soms wensen dat het zo was, dan zouden we
misschien wat voorzichtiger zijn. De vergelijking die Léonard maakt met
milieuovertredingen gaat niet op. Zeker, als we de wereld vervuilen, moeten we
in ons eigen vuilnis leven en we staan ongetwijfeld nog voor heel wat gevolgen
van onze daden die we nu nog niet kunnen overzien. Maar het is een primitieve,
animistische en totaal onwetenschappelijke manier van denken als we de natuur
krachten en bedoelingen toedichten die er gewoon niet zijn. De natuur werkt met
wetmatigheden en met het toeval, punt uit. De natuur heeft geen bedoelingen, geen
emoties, kan niet blij of boos zijn, kan ook geen wraak nemen wegens
overtredingen, er is in de natuur geen immanente rechtvaardigheid of
gerechtigheid, ik wou dat het waar was! De natuur is het weerloos slechtoffer
van haar belagers.
Aids is geen reactie van de natuur op
risicovol promiscue seksueel gedrag met hiv-positieve partners. Aids is een
toevallige afwijking in de natuur, zoals ook de mens niet meer en niet minder
is dan het resultaat van een lange evolutie, volgens bepaalde wetmatigheden
maar evenzeer met veel toevallige omstandigheden en voorvallen.
Er is dus in de natuur op geen enkele
manier sprake van immanente gerechtigheid. Het is integendeel de kerk die aan
de normale, logische consequentie van risicovol seksueel gedrag een morele
betekenis geeft. Zij verbindt haar specifieke morele voorschriften en haar
eigen, zogenaamd goddelijke gerechtigheid aan wat niets anders is dan een
ethisch neutrale biologische wetmatigheid. Dat is vanuit wetenschappelijk maar
ook vanuit filosofisch standpunt een ontoelaatbare uitbreiding.
De kerk situeert dat risicovol seksueel
verkeer vooral in homoseksuele middens. Voor dat vanuit kerkelijk oogpunt
principieel ongerechtigd gebruik van de seksualiteit komt er, volgens de kerk,
een onvermijdelijke natuurlijke reactie: aids. Dat is primitief denken. Men
dicht De Natuur enerzijds 'normale' dingen toe, zoals het uitsluitend gebruik
van seksualiteit voor de voortplanting binnen het monogame huwelijk. Dat is op
zich al erg bedenkelijk, want ik zou de kinderen niet willen te eten geven die
op een andere manier verwekt zijn, noch al het zaad bijeen dweilen, ook dat van
(zogezegd) celibataire priesters, dat ooit ergens anders is beland dan in de
schoot van de eigen wettige echtgenote.
Anderzijds zijn er volgens de kerk in De
Natuur ook abnormale seksuele dingen, zoals de eerder genoemde onanie, vreemd
gaan &c. en weer dicht men De Natuur de macht toe om die vergrijpen te
bestraffen met een gepaste tegenmaatregel: aids. De natuur reageert op verkeerd
gebruik van seksualiteit door de daders een dodelijke ziekte te bezorgen. Dat
is erger dan primitief denken, dat is waanzin, in dit geval religieuze waanzin.
Dit is erger dan zeggen dat het een straf van God is. Het is De Natuur de
schuld geven van aids.
Bekijken we dan Léonards vergelijking met
de ecologische rampen die we onszelf aandoen. Als we de vergelijking
doortrekken, dan stelt de kerk elke ongepaste seksuele activiteit zoals
masturbatie, overspel &c. gelijk met het storten van radioactief afval op
zee. Hier zie je hoe mank die vergelijking loopt. In het ene geval is er sprake
van een onbezonnen agressieve daad, die het natuurlijk evenwicht van de aarde
in gevaar brengt. In het andere geval is er sprake van individuele seksuele
praktijken die op zichzelf totaal ongevaarlijk zijn, zoals voorhuwelijkse
betrekkingen, maar die grote gezondheidsrisico's met zich mee kunnen brengen wanneer
men onvoorzichtig is bij het vrijen. Nu is het precies de kerk die zich met
hand en tand verzet tegen het gebruik van het condoom, het eenvoudigste middel
om de verspreiding van aids tegen te gaan.
Om het zichzelf nog moeilijker te maken,
vergeleek Léonard aids ook met longkanker, die je oploopt als je overdreven
veel rookt. Weer begeeft hij zich op wetenschappelijk glad ijs. Er zijn
overvloedige bewijzen voor een directe oorzakelijke band tussen roken en
longkanker, maar er zijn vanzelfsprekend ook gevallen van verstokte rokers die
honderd worden en van mensen die nooit gerookt hebben en toch aan longkanker
sterven. Ook daar is er dus geen sprake van een immanente wetmatigheid. Maar er
is absoluut geen sprake van gerechtigheid: roken is op zich niet verboden,
enkel op bepaalde plaatsen. Roken is dus toegelaten, ook door de kerk. Hoeveel
kinderen hebben niet leren roken van parochiepriesters en proosten van
jeugdbewegingen? Wij weten nu dat roken risicogedrag is. Maar stellen dat de
natuur zich wreekt door mensen longkanker te bezorgen, dat is dwaasheid en
prietpraat.
Longkanker kan nooit als gerechtigheid
bestempeld worden, niet vanuit medisch oogpunt, niet vanuit moreel standpunt.
Als we zo redeneren, dan lopen we onvermijdelijk vast. Risicovol seksueel
gedrag doe je uit vrije wil; roken ook? Vergeten we dan zomaar wat de reclame
teweegbrengt? Als er geen reclame zou zijn, wordt er veel minder gerookt, dat
is bewezen.
Laten we nog een stapje verder gaan in
dezelfde richting. Werken in kolen- en kopermijnen en nog veel andere
industrieën is ronduit gevaarlijk. En toch doen mensen dat massaal, uit vrije
wil, of omdat er geen andere keuze is voor hen. Moeten we dan zeggen, met de
aartsbisschop, dat stoflong, asbestosis, dood en verminking bij ongevallen
allemaal het resultaat zijn van immanente gerechtigheid? Straks zitten we bij
oudtestamentische en middeleeuwse religieuze opvattingen, waarbij God de pest
stuurt om de mensen te bekeren Ik ben er zeker van dat precies dat de
onderliggende ideeën zijn van de aartsbisschop.
Beide vergelijkingen zijn typische
voorbeelden van hoe een vooraanstaand kerkelijk intellectueel zich laat
verleiden tot wetenschappelijke nonsens op grond van theologische beginselen,
namelijk dat er een God is die door zijn Openbaring aan de mens duidelijk maakt
wat Hij wil en wat goed en slecht is, dat er dus een Goddelijke Natuurwet is en
een goddelijke gerechtigheid om die te bewaken en de overtreders te bestraffen.
Die is er niet. Wij staan er alleen voor. Als wij milieurampen veroorzaken,
moeten we die zelf opruimen, als we dat nog kunnen. Als we zouden vinden dat
seks tussen mensen van hetzelfde geslacht fout is, dan moeten we dat maar
verbieden, op een democratische manier dan wel, niet op basis van een of ander
dubieus boek van 2000 jaar geleden of op grond van de onsamenhangende uitspraken
van een of andere zielige oude man.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
14-10-2010
De Leeuwerik, Paul Claes
Op vrijdag 17 september 2010 vond in boekhandel De Zondvloed in Mechelen de voorstelling plaats van het jongste boek van Paul Claes. Ik heb Paul lang geleden leren kennen toen we in Leuven studeerden. We waren toen allebei lid van het Literair Genootschap en we hebben elkaar sindsdien nooit meer helemaal uit het oog verloren. Ik was dan ook blij toen we van hem een vriendelijke uitnodiging ontvingen om de opening bij te wonen.
Boekhandel De Zondvloed gelegen aan de Onze-Lieve-Vrouwestraat 70, kende ik niet. Het is een ruim pand, wellicht was het vroeger een meubelzaak zoals er zoveel waren in Mechelen. Nu is het een geslaagde combinatie van (nieuwe) boekhandel en antiquariaat, met voor beide een ruim en interessant aanbod. Je kan er bovendien ook een koffie drinken. De boekhandel organiseert tevens allerlei literaire manifestaties zoals de presentatie van nieuwe boeken. Surf eens naar de website: http://www.dezondvloed.be/ .
De Leeuwerik werd aangekondigd als het negende boek van Paul Claes in een reeks van historische romans over kantelmomenten in de Europese cultuur. Het is een ridderroman, of zoals Paul in zijn vriendelijke dedicatie schrijft, een getijdenboek. Het speelt zich af in de tijd van de troubadours en de hoofse liefde; de tijd van de Katharen, de zuiveren, die zich verzetten tegen een al te wereldse kerk; de tijd van de feodaliteit toen de kerk en de adel de macht onder elkaar verdeelden en met absolute willekeur heersten over land en volk; de tijd van de kruistochten om het Heilig Land te bevrijden. Rond al deze themas weeft de auteur een levendig verhaal dat de ervaringen beschrijft van een opgroeiende jongeling: hoe hij de ouderlijke burcht moet verlaten en hoe opgeleid wordt in de abdij van zijn oom, waar hij de vriendschap vindt; hoe hij het geheim ontdekt achter het huwelijk van zijn ouders; hoe hij op zoek gaat naar een eigen weg in de wereld en zo de liefde van zijn leven ontdekt. Na allerlei perikelen zal hij, hoe kan het anders, in haar armen het geluk vinden.
Dit verhaaltje is voor Paul Claes het raam waarop hij de talloze draden weeft van zijn onmetelijke eruditie. In vlekkeloze, ietwat statige gedragen volzinnen, doorspekt met verrassend moderne relieken uit een taal die al in onze jeugd vergeten was; opgetuigd met alle stijlfiguren die de Nederlandse Ars Poëtica toelaat; bij elke gelegenheid maar al te graag onderbroken voor een bondige uitwijding over een mythologisch thema of een middeleeuwse legende; voert hij ons langs de slingerpaden van zijn innerlijke en reële landschappen. Voor de lezer is het ook een aangename reis in de taal en de literatuur, waar vele vertrouwde gezichten en vergezichten ons opwachten, maar waar achter elke bocht in de weg ook steeds weer nieuwe verrassende wendingen wachten.
Paul Claes is niet alleen een romancier, hij is ook vertaler, essayist en dichter. Ik ken hem vooral als eminent taalgeleerde, als exegeet en als een gesprekspartner met een waarlijk encyclopedische maar steeds totaal parate kennis van onze beschaving in al haar vormen. Dit nieuwe boek van hem getuigt zeker ook daarvan. Hij, die ooit zo ijverig, volhardend en slim speurde naar de klassieke en andere vergezochte inspiratiebronnen de achter de wondere kronkels van Hugo Claus romans, en die sindsdien onverdroten op zoek is gegaan naar de blote of verborgen locussen of lociclassici van de literatuur in vele talen en bij een ware erelijst van auteurs, heeft in elk van zijn romans ongetwijfeld meer dubbele bodems en stille getuigen van zijn kennis en vindingrijkheid ingebouwd dan de gemiddelde lezer bij een eerste kennismaking zal ontdekken. Maar dat hoeft ook niet, want ook de vage impliciete herinnering aan een gemeenschappelijk literair erfgoed is al voldoende om een sfeer van vertrouwdheid, herkenning en identificatie op te roepen die nodig is om een roman boeiend te maken.
Een voorbeeld. Op bladzijde 169 schrijft hij: Ten slotte nam ik de luit in mijn armen. Mijn rechterhand greep de hals van het speeltuig en drukte de snaren tegen het hout. Met de vingers van mijn linker begon ik een treurig wijsje te tokkelen waarin de tonen elkaar zochten, ontdekten en weer verloren.
Niets speciaals, zou je denken, maar het viel me op dat het hier om een linkshandige luitspeler gaat. De normale speelwijze is dat je de luit zo vast neemt dat de buik, het klanklichaam onder je rechterhand op je schoot ligt, terwijl de hals naar je linkerschouder wijst. Je tokkelt dus met je rechterhand en je drukt de snaren aan met je linkerhand, net andersom als de auteur beschrijft. Als je links wil spelen, moet je de volgorde van de snaren omkeren.
en drukte de snaren tegen het hout. Ook dat viel me op: de Europese luit heeft fretten, zoals een gitaar; dat zijn opstaande randjes op de hals van het instrument, gemaakt door een stukje snaar rond de hals te knopen; op moderne instrumenten kunnen ook houten of metalen bandjes zijn, zoals bij moderne gitaren. Als je met de vingers daarop drukt, heb je automatisch de juiste toon, tenminste als je instrument goed gestemd is, wat niet vanzelfsprekend is en zeker niet was in de middeleeuwen. Iemand zei ooit dat een luitist van tachtig zeker zestig jaar had doorgebracht met het stemmen van zijn luit. Op een luit zonder fretten kan je de snaren echt tegen het hout van de hals drukken, maar dan moet je de juiste plaats zoeken voor je vingers; dat laat je echter ook toe om kleinere toonafstanden te maken, micro-intervallen, die zo typisch zijn voor de klagerige vroege middeleeuwse muziek van de troubadours.
Waarom maakt Paul Claes van zijn hoofdpersonage een linkshandige? Ik weet het niet, maar ik ben er zo goed als zeker van dat het geen toeval is. Ik heb nergens anders in het verhaal een verwijzing naar die kentrek gelezen. Misschien is het een verwijzing naar het sinistere (sinister = links) van de luit, die herhaaldelijk als een instrument van de duivel bestempeld wordt in het boek en ook verscheidene keren stukgeslagen en in het vuur geworpen wordt. Misschien is het gewoon een spielerei van Paul om te zien of iemand het opmerkt, zoals Claus ook vaak deed en Claes altijd weer ontdekte. Of anders is het gebaseerd op een of andere bron die hij heeft geraadpleegd en heeft hij de tekst overgenomen zoals hij was, zonder er lang bij stil te staan of er meer of minder linkshandige dan rechtshandige luitspelers zijn.
De afwezigheid van fretten op het instrument is nog zon detail. Het maakt het een heel vroege luit. De grote doorbraak van het instrument kwam pas aan het einde van de middeleeuwen en het begin van de renaissance, terwijl Silvius Leopold Weiss, de grootmeester van de barokmuziek voor luit, leefde van 1686-1750; Bach was een jaar jonger en stierf in het zelfde jaar als Weiss. Maar Claes verhaal speelt in de tijd van de opkomst van de Katharen en de laatste haarden van die sekte werden uitgeroeid rond 1300, de laatste officiële verbranding was in 1321. Een meer primitief instrument zonder fretten past dus perfect in het tijdsbeeld. Toeval? Niet bij Paul Claes, denk ik zo.
Een hoofse ridderroman, geschreven door Paul Claes, is geen komische of burleske parodie maar een ernstige literaire pastiche, een imitatio: een moderne, eigen verwerking van een historisch thema in een stijl die aanleunt bij die van het origineel. Het resultaat is een zeer leesbaar boek van dertig korte hoofdstukken met elk een mooi Latijns woord, eindigend op or (zoals amor, viator, pastor ) als titel, verspreid over 237 bescheiden paginas, mooi gedrukt en uitgegeven bij de Bezige Bij, te koop bij De Zondvloed en elke andere Vlaamse en Nederlandse boekhandel, prijs ongeveer 19,50.
Categorie:literatuur Tags:literatuur
13-10-2010
Matter and Mind, Materie en gedachten, Mario Bunge
Bij mijn jongste bezoek aan de bibliotheek
van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte (HIW) van de Leuvense Universiteit
merkte ik bij de nieuwe aanwinsten een boek met de titel Matter and Mind en het was moeilijk om eraan te weerstaan. Het is
een van oudste vragen van de filosofie en van elke denkende mens en een kwestie
waarop ik hier al herhaaldelijk ben ingegaan.
Het is geen wereldvreemde of esoterische
vraag voor beroepsfilosofen, vind ik. Dat er materie is, dat moet ik niet
uitleggen. Dat er ook gedachten zijn, evenmin. Maar wat is het verschil tussen
beide? We zeggen dat materie is, dat ze er is. Dat zeggen we ook van onze
gedachten, onze gevoelens, van abstracte begrippen. We voelen spontaan aan dat
er een verschil is tussen het zijn van een blok arduin en het zijn van de
gedachte met geweld los je niets op, of het gevoel van verliefdheid, of het
concept de som van de hoeken van een driehoek is 180°. Het zijn allemaal zeer
reële dingen, maar niet op dezelfde manier.
Dat er een verschil is, dat is een
vaststelling die we allemaal wel eens maken. Van sommige dingen zeggen we: dat
is maar inbeelding, of het is maar een gedacht, of je kan niet leven van de
liefde en de hemelse dauw.
Veel moeilijker wordt het als we proberen
de verschillen aan te duiden, ze te benoemen.
Sommige dingen zijn tastbaar, andere niet.
Lucht is veel minder tastbaar dan arduin, maar je merkt de aanwezigheid van
lucht als het waait. Sommige dingen, waarvan we zeker zijn dat ze er zijn, zijn
niet echt tastbaar. Neem nu de zwaartekracht. Zelfs als we de wiskundige
formules niet kennen, weten we dat die er is: de appel valt van de boom. Iets
moeilijker, maar nog begrijpelijk: eb en vloed worden veroorzaakt door de
aantrekkingskracht van de maan. We zien dat er een kracht wordt uitgeoefend,
ook als we die kracht zelf niet zien. Als je kookt merk je dat de ingrediënten
lekker ruiken, ook al zie je de geur niet die zich beweegt van wat je kookt
naar je neus. Elektriciteit is niet zichtbaar, maar wel tastbaar, als je niet
oplet. Het licht van de zon of van een lamp is maar zichtbaar als het op of
door iets schijnt; je ziet dat de dingen, dank zij het licht, maar niet het
licht zelf.
Tastbaar is een rekbaar begrip, waarin we
allerlei materiële ervaringen onderbrengen. In de les fysica leren we dat er
atomen zijn en dat die uit nog kleinere deeltjes bestaan. We stellen ons die
voor als minuscule bolletjes die rond elkaar draaien. We zien ze niet, maar we
nemen aan dat ze er zijn. Iets moeilijker zijn allerlei stralingen, golven en
velden, die niet uit van die kleine bolletjes bestaan, maar uit krachten, zoals
de zwaartekracht van daarnet, of uit licht, of radioactieve straling. Maar met
enige moeite kunnen we ook dat nog tot het materiële rekenen, omdat we er
energie in zien, of de effecten van die energie kunnen vaststellen,
bijvoorbeeld als het goed fout gaat, zoals in Tsjernobil.
Maar wat met de gedachten die we
voortdurend hebben, zoals de dingen die bij jou opkomen terwijl je dit leest?
Zijn dat materiële, tastbare dingen?
Oppervlakkig gezien niet, dat is evident:
het is geen arduin. Anderzijds weten we dat ze zich afspelen in onze hersenen,
in ons brein, dat op een zeer intensieve manier verbonden is met de rest van
ons lichaam. Zonder hersenen kan je niet denken: gebruik uw verstand! Ben je op
je hoofd gevallen? We weten dus waar het te doen is, in onze hersenen en die
zijn zeer materieel, je kan ze wegen, als je iemand een dreun op zijn hoofd
geeft is hij ten minste tijdelijk buiten bewustzijn, als iemand een hersenletsel
heeft, is zijn verstandelijk vermogen aangetast.
Dat is het materiële aspect. Stilaan
ontdekt de wetenschap welke processen zich afspelen in onze hersenen terwijl we
denken: chemische, elektromagnetische, biologische, maar altijd
wetenschappelijk vaststelbare en onderzoekbare, dus altijd nog materieel.
Als de onderdelen van onze hersenen werken en
we meten die activiteit, dan stellen we vast dat we denken. Kunnen we op die
manier ook vaststellen WAT we denken?
Ja en neen. Niet in detail, dat lukt niet.
Maar men kan wel vaststellen welke delen van de hersenen werken en aangezien we
proefondervindelijk hebben ontdekt dat bepaalde hersencentra zich vooral met
bepaalde activiteiten of emoties bezighouden, kunnen we ook weten waarmee de
hersenen op een bepaald moment bezig zijn: kijken, luisteren, herinneringen
ophalen We leren op dat punt voortdurend bij en dat stelt ons in staat om nog
een stapje verder te gaan.
Mensen die verlamd zijn en ook niet meer
kunnen praten, maar nog prima denken, kunnen we, door de signalen van hun
hersenen via een elektrode op te vangen en naar een computer te sturen, leren
om hun rolstoel te bewegen en zelfs te schrijven.
Dat is het beste bewijs dat wat zich in
onze hersenen afspeelt materieel is, anders konden we die signalen niet
opvangen. Die signalen zijn dragers van specifieke informatie: een letter, een
bevel om vooruit te gaan of te stoppen enzovoort.
Laten we nog iets dieper graven. Wat is het
verband tussen het materiële signaal, dat bestaat uit elektrische of andere
tastbare elementen in de hersenen enerzijds en de informatie anderzijds?
Dat is een wat moeilijker vraag. Denk aan
een boek, of de tekst die je nu leest. Enerzijds heb je de informatiedrager en
die is materieel, daaraan twijfelen we niet. Maar die informatie wordt maar
reëel op het moment dat je het boek of mijn tekst leest. Dan gebeurt er iets in
jouw hersenen: als bij mirakel begrijp je wat ik geschreven heb, of toch
grotendeels, of op je eigen manier. Er gebeurt iets in je brein. Ook dat is
materieel, zoals bij mij wanneer ik schrijf.
Maar daarmee is de kous niet af.
Er is immers meer gebeurd dan twee keren
materiële hersenactiviteit, eerst bij mij, dan bij jou. Er is ook een
informatieoverdracht gebeurd. Jij weet nu immers wat ik dacht toen ik dit
schreef! De gevolgen daarvan kunnen beperkt zijn. Je kan bijvoorbeeld matig
geïnteresseerd zijn en na lezing besluiten: tja, misschien wel en wat dan nog?
Maar als ik weer eens fel tekeer ga tegen de katholieke kerk, dan reageer je
misschien boos, ofwel juist heel positief, al naargelang je overtuiging. Als je
een oproep krijgt om mee te doen aan een betoging of een uitnodiging voor een
vergadering, of een aanmaning om je belastingen te betalen, dan kan die
informatieoverdracht ook zeer materiële gevolgen hebben.
We kunnen dus een zeker onderscheid maken
tussen de materiële kant van het denken en die is er zeker, daaraan twijfelen
we niet, en anderzijds de inhoud van dat denken, zowel bij wie die de
informatie stuurt als bij wie ze ontvangt. Het gaat dan om de betekenis van die
hersenactiviteit voor de betrokken personen.
Die betekenis is volledig afhankelijk van
de materiële processen in onze hersenen, anders kon onze verlamde persoon zijn
rolstoel niet bedienen via een hersenscan of een ingeplante elektrode. Maar die
betekenis zelf, dus het bevel vooruit of stop, die we afleiden uit de
materiële signalen die we zenden en ontvagen, bestaat die ook echt, op een
materiële manier, zoals die signalen zelf? Dat, lieve lezers, is de vraag.
We twijfelen er niet aan dat die
gedachte-inhoud zeer reëel is: onze gedachte-inhouden zijn voor ons veel
belangrijker dan de materiële signalen. De materiële hersenactiviteit gebeurt
onbewust, automatisch, spontaan, we merken ze niet. Wat we waarnemen is enkel
de informatiedrager: het gesproken woord, een knipoog, een mailtje, een boek. Maar
een boek betekent niets voor ons als we het niet lezen. Als onze verlamde
medemens geen computer heeft om de signalen om te zetten in een bevel, dan
blijft hij of zij ter plaatse.
Maar bestaat die gedachte-inhoud ook
echt, zoals atomen, of als een vorm van energie, of nog anders?
Het is duidelijk dat we de twee nooit mogen
of kunnen scheiden. Zonder hersenen en hun specifieke signalen: geen inhoud. De
inhoud is dus een aspect van een gedachte, zoals het materiële ook een aspect
is, namelijk de vorm waaronder de gedachte gebeurt in onze hersenen. Gedachten moeten
altijd de beide aspecten hebben: een materiële vorm en een betekenisinhoud.
Zoals men het feit van een gedachte niet los kan zien van de materiële
processen die zich in de hersenen van een mens afspelen, zo mag men ook de
inhoud en betekenis die ze heeft voor een individu niet losmaken van die
hersenactiviteit. Het ene kan nu eenmaal niet zonder het andere. Zonder
hersenen, geen gedachte en ook geen betekenis zonder hersenen.
Men kan dus nooit zeggen dat een gedachte
bestaat als men daarmee enkel de abstracte gedachte-inhoud bedoelt. Elke
gedachte is een gebeurtenis in een brein.
Het is dus ook niet zinvol om enkel over de
betekenis te spreken, als had die geen materiële vorm. Het gevaar is immers
groot dat, als we de twee scheiden, we tot conclusies komen die niet
gerechtvaardigd zijn.
Een voorbeeld. Er zijn mensen die beweren
dat ze over buitengewone gaven beschikken, waarmee ze bijvoorbeeld uit een pak
speelkaarten net die kaart kunnen halen die jij even tevoren hebt aangeraakt,
of die je in uw gedachten hebt gekozen. Zij beweren met andere woorden dat ze
jouw gedachten kunnen lezen, zonder dat jij die gedachte aan hen hebt verteld,
dus zonder dat er een materiële gegevensoverdracht heeft plaatsgevonden.
Hoe zou dat kunnen gebeuren? Ofwel
beschikken zij over de mogelijkheid om de materiële processen te lezen die zich
in uw hersenen hebben afgespeeld, zoals dat gebeurt met de elektrode in de
hersenen van onze verlamde. Dat is in principe niet uit te sluiten, maar tot
nog toe heeft men nog nooit een dergelijke materiële gedachteoverdracht bij
mensen kunnen vaststellen, noch met meetapparatuur, noch door testen waarbij de
accuraatheid van die overdracht wordt vastgesteld. Zij beweren dus in feite dat
zij uw gedachte-inhoud kunnen lezen op een niet materiële manier. Dat betekent
dat die inhoud afzonderlijk bestaat, voor de korte periode waarin de gedachte
van uw hoofd overgaat naar het hunne.
Dat is niet in overeenstemming met wat we
hebben vastgesteld, namelijk dat men de inhoud nooit kan scheiden van de
materiële vorm. Gedachten lezen is een kunstje van handige goochelaars, meer
niet.
Ik hoopte dat ik over dit subtiel
onderscheid tussen het materiële en het mentale aspect van onze gedachten meer
zou vernemen in Mario Bunge, Matter and Mind. A Philosophical Inquiry,
Springer 2010, xviii + 319 pp., hardcover, $150 (Amazon), ontleend bij het HIW,
Leuven.
Professor Mario Bunge (°1919) is een filosoof
en fysicus van Argentijnse afkomst, vooral actief in Canada. Hij is de auteur
van meer dan 400 tijdschriftartikels en meer dan 80 boeken, waaronder zijn achtdelige
Treatise in Basic Philosophy.
Voortgaande op dit boek kan ik alleen maar zeggen dat professor Bunge een enorm
erudiet man is, zeer grondig vertrouwd met de menswetenschappen, vooral
filosofie en met de positieve wetenschappen, vooral de fysica, met hun
geschiedenis maar ook met de laatste stand van zaken. Hij goochelt met namen
van auteurs en met begrippen dat het een lieve lust is. Dat is ook een beetje
het probleem met dit boek. De index met de verwijzingen alleen al beslaat
vijftien zeer volle bladzijden, kleine druk. In elke paragraaf van dit boek
staat er ten minste één andere auteur vermeld, vaak echter vijf of meer. Ontelbaar
zijn de opsommingen van begrippen en concepten die hij ontleent of meent te
onderscheiden bij de auteurs die hij vermeldt. Het wemelt de lezer voor de
ogen.
Mario Bunge is geen timide auteur. Hij is
direct, zelfs behoorlijk (en soms al eens onbehoorlijk) agressief. Hij aarzelt
niet om zeer krachtige termen te gebruiken om zijn aversie uit te drukken
tegenover auteurs met wie hij het niet eens is en dat zijn er nogal wat en niet
van de minsten: Einstein, Niels Bohr, Hegel, Freud, Sartre maar ook Dawkins,
Dennett en Churchland en Eccles moeten het voortdurend ontgelden in de meest
sterke bewoordingen.
De stijl en de methode van Mario Bunge zijn
wellicht uniek, om het beleefd te zeggen. Het is niet dat er geen methode in
zit, maar het is een heel eigen methode, nu eens streng rationeel ordenend, dan
weer zich hopeloos verliezend in wijdlopige uitwijdingen. Sommige paragrafen
zijn zo technisch dat ik ze zelfs na drie keer lezen niet begreep, andere zijn
zo geestig dat ik herhaaldelijk in lachen uitgebarsten ben. Elk vogeltje zingt
zoals het gebekt is, maar ik kan dit boek toch enkel veilig aanraden aan lezers
die beschikken over een meer dan normale welwillendheid.
Er zit, naar mijn aanvoelen, in dit boek
van driehonderd (te) grote bladzijden, (te) kleine druk, een uitzonderlijk
verhelderend essay verborgen van een veertigtal (bescheiden) bladzijden, grote
druk. Dat zou men inderdaad bekomen wanneer men al de herhalingen, terloopse
opmerkingen, nodeloze uitwijdingen, overbodige historische analyses en
vergelijkingen en ook al vernietigende commentaren op wetenschappelijke
tegenstanders zou weglaten.
De titel van het boek, Matter and Mind, is in dat opzicht misleidend. De auteur benadert
het onderwerp van wel heel ver en komt eigenlijk nooit expliciet en exclusief
bij de kwestie zelf terecht. Wat hij over materie en geest te zeggen heeft,
moet je sprokkelen uit zijn brede omzwervingen in de meest verscheidene
domeinen van de wetenschap en de literatuur. Nergens vind je op een conciese en
bevattelijke manier zijn leerrijke opvattingen en conclusies geformuleerd,
terwijl zijn scherpzinnige inzichten nochtans getuigen van een uiterst diepzinnig
aanvoelen van wat authentiek is en wat niet.
Wat professor Bunge te zeggen heeft is
belangrijk, origineel, uiterst zinvol, opmerkelijk goed geïnformeerd, zeer
evenwichtig en nog veel meer, maar je moet zelf voortdurend het koren van het
kaf weten te scheiden en dat is een lastige taak.
Ik heb de indruk dat prof. Bunge zich had
voorgenomen om een soort van afsluitende systematische samenvatting te
schrijven van zijn hele omvangrijke oeuvre. Helaas is hij tijdens het schrijven
voortdurend op allerlei min of meer interessante zijwegen en kronkelpaden beland
en heeft hij niet altijd de rode draad terug gevonden die hem naar zijn eigenlijk
onderwerp en zijn einddoel had kunnen leiden. Dat is spijtig, want het had
gekund en dat essay, die synthese, die had ik graag gelezen en u ook dolgraag
aangeraden. Met dit (dure!) boek kan dat helaas niet echt.
Categorie:wetenschap Tags:filosofie
12-10-2010
Resistente bacteriën
In de media vernemen we de laatste jaren steeds
vaker verontrustende berichten over bacteriën die resistent zijn tegen
antibiotica. De oorzaak ligt, zo zegt men, bij het voorschrijfgedrag van de
dokters (in het algemeen) en het overmatig gebruik van antibiotica dat daarvan
het gevolg is. Men spreekt nu zelfs van zeer kwaadaardige bacteriën waartegen
geen enkel kruid gewassen is.
Ik ben geen bioloog en ook geen
scheikundige, maar ik vroeg me toch af hoe het komt dat die bacteriën resistent
worden, of immuun, laat ons maar zeggen, voor de antibiotica die hen
aanvankelijk zo efficiënt bestreden.
Dat ligt immers niet aan de antibiotica,
die zijn onveranderd of zelfs nog krachtiger en verfijnder dan vroeger. Men kan ze
ook in steeds hogere dosissen toedienen omdat men de nevenverschijnselen steeds
beter weet te vermijden. Nee, het ligt aan de bacteriën zelf: die zijn nu blijkbaar veel slimmer. En dat is precies de kwestie waarbij ik me
vragen stel.
Een bacterie is een levend wezen en kan dus
bijleren, zou je zeggen, zoals een hond of zelfs zoals de mens. Maar een
bacterie is een eencellig wezen en beschikt bijlange niet over de
hersencapaciteit van de hogere zoogdieren en dus ook niet over hun machtig vermogen om
bij te leren, noch over hun instincten. Een bacterie is een zeer primitief
organisme, nadenken doet het echt niet.
Bovendien zouden de bacteriën de vermeende
kennis die ze opdoen, namelijk dat een bepaald antibioticum slecht is voor hen,
moeten doorgeven aan andere bacteriën, zoals wij aan onze kinderen leren dat ze
voorzichtig moeten zijn als ze met de bal op de straat spelen. Bacteriën, laten
we wel wezen, hebben geen middelen om dergelijke specifieke en ingewikkelde
informatie over te dragen naar hun buren of hun kinderen.
Maar zelfs als ze dat zouden kunnen, dan is
het nog zeer de vraag of dat zou kunnen leiden tot bacteriën die als groep of
als soort resistent zijn aan een antibioticum.
Denk nogmaals aan de vergelijking met onze
kinderen. Wij doen er twintig jaar over voor die een beetje klaar zijn om een
zelfstandig leven te leiden. Zo lang duurt het voor we de nuttige en
noodzakelijke informatie hebben overgedragen. Dat komt omdat we met elk kind
helemaal opnieuw moeten beginnen. Aan elk kind moeten we opnieuw uitleggen dat
een kachel warm is, dat een mes snijdt, dat je niet moet proberen te lopen voor
je kan stappen. De kennis die wij opdoen, gaat niet automatisch over naar de
volgende generatie wanneer wij ons voortplanten. Onze cultuur, onze beschaving
moet iedereen zich eigen maken, steeds weer.
Zo is het ook met bacteriën. Wanneer zij
zich voortplanten of wat ze ook mogen doen om zich te vermenigvuldigen, kunnen de
nieuwe bacteriën onmogelijk weten wat hun voorgangers te weten gekomen
zijn. Ze moeten steeds opnieuw leren dat bepaalde stoffen niet goed voor hen
zijn, net zoals de hogere diersoorten en moeten steeds weer opzoek naar
geschikte afweermechanismen.
En toch hebben bepaalde bacteriën blijkbaar
geleerd om zich heel goed te onttrekken aan de negatieve invloed van
antibiotica. Hoe hebben ze dat dan gedaan?
Geleerden hebben zich daarover de kop
gebroken sinds we met antibiotica zijn beginnen werken. Tijdens de Tweede
Wereldoorlog is men op een zeer intense manier penicilline gaan gebruiken. Toen
al was het duidelijk dat hoe meer men dit zeer efficiënt antibioticum toediende,
hoe meer de bacteriën die men ermee wou bestrijden er immuun voor waren.
Sommige geleerden meenden dat het een puur
chemische kwestie was: de bacteriën ontwikkelden op een of andere manier scheikundige
antistoffen tegen de antibiotica en droegen die stoffen over aan hun nazaten.
Dat lijkt simpel, maar het gaat voorbij aan de vraag hoe die bacteriën in staat
waren, en zijn, om niet alleen een werkzame antistof te bedenken, maar om die
ook zelf te produceren met materiaal uit het eigen lichaam of uit de omgeving en
er bovendien voor te zorgen dat ook alle nakomelingen die van nature zouden
bezitten.
Vergelijk dat met de kostelijke en
tijdrovende inspanningen die machtige farmaceutische firmas moeten doen om
zelfs een eenvoudig geneesmiddel of een vaccin te ontwerpen, geneesmiddelen die
men overigens steeds opnieuw moet toedienen. Het is immers niet omdat jij een
griepspuitje gekregen hebt dat je kinderen immuun zijn; het is niet omdat je
ouders aspirientjes geslikt hebben dat jij geen koppijn meer zou krijgen.
Het blijft dus voorlopig een raadsel.
De oplossing moeten we zoeken bij Darwin en
de genetica. Wij weten dat alle levende wezens onmisbare informatie opslaan in
hun genetisch materiaal, in hun genen. Bij de (seksuele) voortplanting en ook
onder invloeden uit het milieu kan dat genetisch materiaal veranderingen
ondergaan. Die veranderingen worden mee overgedragen naar het nageslacht, ze blijven
behouden als informatie in de genen. Dat betekent dus dat levende wezens
bepaalde genetische verschillen kunnen vertonen. Dat is zo voor mensen en dat
is ook zo voor bacteriën.
Bij bacteriën die wonden doen infecteren,
bijvoorbeeld, zijn er die gevoelig zijn voor het antibioticum penicilline, maar
bij de talloze grote en kleine mutaties die deze bacterie spontaan ondergaat,
bij de voortplanting en onder invloed van het milieu, zijn er enkele die ervoor
zorgen, louter toevallig, dat enkele van die bacteriën resistent zijn. Het gaat
dus niet om een gerichte reactie van die bacteriën tegen een belager, maar om
spontane, toevallige veranderingen in de genen.
Wat dan gebeurt, is simpel: survival of the fittest. Zolang men geen
antibiotica gebruikt, bestaan de beide of de vele soorten naast elkaar,
resistent of niet. Maar wanneer men penicilline gebruikt om ze te bestrijden,
zal de ene soort, die niet immuun is, in groten getale afsterven, terwijl de
andere, die na mutatie immuun is, alle aanvallen zal overleven. De ene versie
van die bacterie zal zo met uitsterven bedreigd zijn, ten gunste van de immune
soort, die zich ongestraft en ongehinderd welig kan voortplanten.
Als men dan zonder verder na te denken alle
mogelijke bacteriën gaat bestrijden met specifieke of breedband of
polyvalente antibiotica, dan verhoogt men op termijn de overlevingskansen van precies
die soorten die van nature immuun en dus potentieel schadelijk zijn. Dat
betekent dat men voortdurend op zoek moet naar nieuwe of krachtiger antistoffen,
die in staat zijn om ook de schadelijke immune bacteriën aan te pakken.
Maar bacteriën zijn eencellige organismen.
Ze zijn zeer klein. In één gram aarde zitten er ongeveer 40.000.000, in een
milliliter zuiver water nog altijd een miljoen! Er zijn naar schatting vijf
nonillioen bacteriën op aarde, dat is 5 x 10 tot de dertigste macht, een getal
dat we ons niet kunnen voorstellen. Bacteriën vormen het grootste gedeelte van
de biomassa op aarde, zon 40 %. Het aantal bekende soorten is ongeveer
negenduizend, maar men vermoedt dat het aantal mogelijke soorten wel eens
groter dan een miljard zou kunnen zijn. Elk van die soorten kan dan nog een
vrijwel onbeperkt aantal mogelijke variaties vertonen, die aanleiding kunnen
geven tot immuniteit tegen een of andere antistof.
Dat alles maakt het zo moeilijk voor de
farmaceutische industrie om bij te blijven in de strijd tegen bacteriële
infecties en ziekten. Bovendien is die industrie als het ware haar eigen
vijand, want ze doodt stelselmatig de kwetsbare bacteriën en geeft zo aan de
veel gevaarlijker immune soorten vrij spel om te overleven en zich voort te
planten.
Laten we even samenvatten. We weten dat
bacteriën spontaan muteren, zoals alle levende wezens; dat er zich op die
manier soorten ontwikkelen die toevallig spontaan immuun zijn tegen bepaalde
antistoffen; dat door het overmatige gebruik van antibiotica die soorten zich
volop voortplanten, terwijl men de niet-immune soorten stelselmatig vernietigt en
ze zo doet uitsterven.
Er is dus bij die bacteriën geen sprake van
mysterieus bijleren of van een soort van gewenning of van een verstandige actieve
aanpassing aan een vijandige omgeving. Het is gewoon een voorbeeld van de
werking van het toeval en van de algemene wetten van de evolutie door (min of
meer) natuurlijke selectie, die voor alle levende wezens van toepassing zijn.
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
08-10-2010
advocaat van de duivel: Michael J. Buckley, Denying and Disclosing God
Een theologisch geschoolde kennis van mij
zei me ooit dat niemand zoveel met God bezig is als atheïsten. Hij bedoelde het
niet eens als een boutade, hij meende het echt en ik denk dat hij gelijk heeft.
Het is in alle geval mijn stellige indruk dat ikzelf, als overtuigd atheïst,
veel vaker en intenser met de godsvraag bezig ben dan de gelovigen uit mijn
omgeving. Voor hen lijkt God en godsdienst niet problematisch, voor mij wel.
Zij stellen zich weinig vragen bij hun godsdienstige praktijk, de rituelen, de
liturgie, ik wel. Zij storen zich blijkbaar niet aan allerlei standpunten van
de kerkelijke hiërarchie, zoals laatst nog over in vitro fertilisatie, de
proefbuisbabys; ik wel.
Tijdens een van de interviews die
aartsbisschop Léonard gaf in de nasleep van het geval Vangeluwe klik hier en de stortvloed
van klachten over seksueel misbruik binnen de kerk, sprak hij de hoop uit dat
de kerk deze moeilijkheden spoedig achter zich zou kunnen laten om zich volop bezig
te houden met haar kerntaken. Hij liet ons echter in het ongewisse over wat dat
dan wel zou zijn. Wat is religie, wat is godsdienst, wat is kerk? In de loop
van de geschiedenis zijn daarop talloze antwoorden gegeven. We kunnen dus niet
van een vaste definitie vertrekken.
Het lijkt me nuttig voor elk verder gesprek
daarover, dat we een onderscheid maken tussen het leerstellige, het dogmatische
enerzijds en de concrete beleving anderzijds. Het zijn twee aspecten die we overduidelijk
terugvinden in het christendom, de godsdienst waarmee we (ik) het meest
vertrouwd zijn.
Gelovig zijn, is voor de meeste gelovigen in
de eerste plaats een praktijk, gesitueerd in een gemeenschap. Op geregelde
tijdstippen neemt men deel aan de liturgische vieringen van de gemeenschap; men
maakt maatschappelijke keuzes op basis van die gemeenschap, bijvoorbeeld voor
de keuze van de school, het ziekenhuis, de sociale en vrijetijdsverenigingen
enzovoort. De christelijke dogmas komen daar nauwelijks ter sprake, ze zijn
impliciet, verondersteld. Zelfs in de liturgie komen ze niet als dusdanig aan bod.
Wanneer men bijvoorbeeld het Symbolum des geloofs reciteert, de apostolische geloofsbelijdenis,
de Twaalf Artikelen van het Geloof, is er geen mens die stilstaat bij wat men
aan het zeggen of aan het zingen is: het is een ritueel, iets dat men van buiten
kent en half onbewust, automatisch opzegt. Niemand die ook maar een ogenblik stilstaat
bij het feit dat er verschillende versies zijn. Zo hebben wij jarenlang de
Latijnse tekst gezongen en gebeden en dat is die van het Concilie van Nicea
(325), aangevuld door het concilie van Constantinopel (381) voor de Heilige
Geest en gewijzigd op het derde concilie van Toledo (589) voor het filioque. Die tekst verschilt vrij
grondig van de Nederlandse tekst die men vandaag in de kerk gebruikt. Voor de
Gregoriaanse gezangen, waar ook ter wereld, is het nog steeds de oude tekst die
in voege is. We kunnen dus met enig recht zeggen dat de concrete inhoud van de
samenvatting van de geloofsinhoud tijdens de liturgische bijeenkomsten niet de
meeste aandacht krijgt: de viering, het beleven in gemeenschap is het
belangrijkste.
Jezus Christus is het hoogtepunt van de
goddelijke openbaring. In het Evangelie, letterlijk de blijde boodschap, vinden
we zijn Woord terug. Dat is de basis van het geloof. Het is een simpele
boodschap: heb uw naaste lief; als je dat doet, dan bemin je ook God; wie zo
leeft, zal de hemelse zaligheid bereiken. Dat is de essentie, al de rest is
bijkomstig. De volgelingen van Christus hadden het daarbij kunnen laten (en ook
aartsbisschop Léonard en paus Ratzinger zouden dat misschien beter doen).
Na de dood van Jezus van Nazareth hebben
anderen zich geroepen gevoeld om die boodschap uit te dragen en ook uit te
breiden. Er stelden zich immers allerlei vragen: aan wie moest de blijde
boodschap gebracht worden: aan de joden, of ook aan de heidenen? Moest men
vertrekken van de joodse wet, zoals Jezus had gedaan (hij wou er geen tittel of
jota aan veranderen, Mt. 5, 18) en die onverminderd opleggen aan de nieuwe
bekeerlingen? Dat bleek al snel ondoenbaar: de joodse reinheidsgeboden en
dieetvoorschriften waren uiterst streng, om nog te zwijgen van de verplichte besnijdenis
van de mannen. Het was in die eerste jaren ook niet duidelijk wat Jezus precies
gezegd had, hij had immers geen geschriften nagelaten. Stilaan verzamelde men,
op basis van min of meer betrouwbare getuigenissen en overleveringen, een
aantal uitspraken die aan hem werden toegeschreven, de zogenaamde logia en daaruit zijn nadien de
evangelies ontstaan.
Paulus zelf, de apostel van de heidenen,
heeft Jezus niet gekend; hij moest het doen met wat hij wist van horen zeggen,
want de evangelies dateren van na zijn tijd. Toch moest hij allerlei
beslissingen nemen over de concrete organisatie van de gemeenten die hij her en
der stichtte. Zijn Brieven vormen de basis van de christelijke leer, veel meer
dan het evangelie.
Na Paulus heeft men die leer steeds verder
uitgewerkt, ook al om een samenhangend verhaal te hebben dat men kon gebruiken
bij de geloofsverbreiding, bij het uitdragen van het geloof over de wereld. Hoe
belangrijker het christendom werd, hoe meer men ook de confrontatie moest
aangaan met andere religieuze, filosofische en ethische opvattingen,
bijvoorbeeld in het Romeinse Rijk. Dat leidde tot ernstige conflicten en
vervolging; de laatste, grootste en meest bloedige was die in de jaren 303-311,
onder Diocletianus, overigens een van de beste keizers die Rome ooit gekend
heeft op organisatorisch vlak. Enkele jaren later, vanaf 324, maakte
Constantijn van het christendom de staatsgodsdienst. Toen was er nog meer reden
om de geloofsleer vast te leggen in officiële teksten, zoals de
Geloofsbelijdenis van Nicea van 325. De soms zeer wijd uiteenlopende
opvattingen over allerlei punten van het geloof moesten weggewerkt worden. Het
gaf immers geen pas dat binnen het ene, universele christendom, de meningen
over essentiële punten sterk verschilden. Het was echter Constantijn zelf die
een voorlopig einde moest maken aan de niet te stelpen discussies van de
theologen.
De hoeveelheid inkt die sindsdien gevloeid
is over de christelijke leer wordt slechts overtroffen door het onschuldig bloed
dat ervoor vergoten is Denken we aan het grote Oosters schisma, dat in 1054 de
definitieve scheiding bevestigde tussen de Westerse kerk van Rome en de
Oosterse van Constantinopel; aan het Westers schisma (1378-1417), toen er in
Avignon een tegenpaus was tegen die van Rome; aan het conflict met Henry VIII
en het ontstaan van de Anglicaanse kerk, aan het Protestantisme met Luther en
Calvijn; aan het Jansenisme in Frankrijk Ook vandaag nog schrijven
christelijke theologen dikke boeken vol en houdt Rome alles nauwlettend in de
gaten, met veroordelingen en ontzetting uit het ambt voor wie afwijkt van de
ware katholieke leer (Küng, Schillebeeckx, Curran).
De kerk heeft zich altijd moeten verweren
tegen kritiek van binnenuit. Zolang de maatschappij in haar geheel zo goed als samenviel
met die kerk was er ook geen kritiek van daarbuiten. Dat veranderde hier in het
Westen vooral vanaf de zestiende eeuw. Er waren de protestanten, die Rome
scherp op de korrel namen op religieus gebied en al gauw een eigen kerk
opzetten. Spoedig kregen zij steun van Duitse keurvorsten, prinsen en andere
plaatselijke machthebbers, die zich wensten los te maken van de wereldlijke
invloed van de Romeinse kerk. Dat betekende het einde van het Heilige Romeinse
Rijk. Vanaf nu was de ideologische, leerstellige en ook de politieke christelijke
eenheid echt en voorgoed verbroken.
Rond die tijd hebben de erfgenamen van de
Renaissance, op grond van hun hernieuwde kennismaking met de Griekse en de
Romeinse oudheid, een begin gemaakt met uitgesproken kritiek op de fundamentele
leerstellingen van de kerk en op de Bijbel. De nieuwe wetenschappen kwamen
onvermijdelijk in conflict met een theologie en een wereldbeeld die ontstaan waren
in een andere wereld. Voor het eerst durfde men de meest fundamentele vragen
stellen. De Bijbel was niet het onfeilbare woord van God, want er staan
ontelbare tegenstrijdigheden in, zowel interne als met de stand van de nieuwe
wetenschappen. Wie was Jezus van Nazareth, over wie we zo weinig concreets
weten? Wat moeten we met de theologie van de Scholastiek, die voortbouwde op
Aristoteles, een heidens filosoof uit het oude Griekenland en op Thomas
Aquinas, een middeleeuwse pater die stierf in 1274, maar die zelf ook al de
ultieme vraag had gesteld in zijn Summa
Theologiae: bestaat God?
Het is altijd in de confrontatie met
kritiek geweest dat de kerk haar dogmatiek heeft uitgewerkt, in het afwijzen
van nieuwe opvattingen, veeleer dan in het uitleggen van wat zij zelf voor waar
houdt. Zoals Paul Hazard, René Pintard, Charles Kors, Jonathan Israel en Steven
Nadler zo overtuigend hebben aangetoond (je vindt ze allemaal hier besproken),
zijn het tot ver in de 19de eeuw de christelijke auteurs, theologen,
filosofen en apologeten zelf, die op een of andere manier uiting gegeven hebben
aan antiroomse, antiklerikale, antigodsdienstige en atheïstische ideeën. In de
publicaties van de meest vooraanstaande en gezagsgetrouwe christelijke auteurs
vinden we een ware encyclopedie van de kritiek op het geloof en op de kerk. Men
heeft er altijd een bijna diabolisch genoegen in gevonden om de typisch scholastieke
rol van de advocaat van de duivel te spelen, om op een verbijsterend uitdagende
manier de stellingen van de goddeloze tegenspeler uiteen te zetten, terwijl de
weerlegging ervan vaak totaal ongeïnspireerd, fut- en krachteloos was en de
vlam van de heilige overtuiging flagrant miste.
Deze gedachten kwamen me voor de geest bij
het lezen van Michael J. Buckley, S.J., Denying
and Disclosing God. The Ambiguous Progress of Modern Atheism, Yale UP, 2004,
xviii + 173 pp., notes, indexes, $ 40 (hardcover), ontleend in de bibliotheek
van het H.I.Wijsbegeerte van de Leuvense (Katholieke?) Universiteit.
Ik had de bedoeling om een vroeger werk van
hem te lezen: At the Origins of Modern
Atheism, Yale UP, 1987, 460 pp., maar dat bevond zich in het gesloten
magazijn en ik wou de vriendelijke bediende niet nog eens daarheen sturen. Toen
ik zijn meer recent werk op de open rekken vond, heb ik me daarmee tevreden
gesteld en dat bleek geen slechte keuze, want in dit nieuwe boek herneemt de
auteur het thema van zijn vorig werk, namelijk dat de kritiek op de christelijke
dogmas het rechtstreeks gevolg is van de (filosofische en theologische)
uiteenzetting en verdediging ervan. Ook hier zien we dat deze christelijke
apologeet of verdediger van het geloof vijf van de zes hoofdstukken wijdt aan
het uiteenzetten van de atheïstische kritiek op het christendom en pas aan het
einde van het laatste hoofdstuk enige schuchtere pogingen doet om aan te duiden
wat er dan wel goed is aan het christendom, waar God wel te vinden is. Maar dat
gebeurt op een vage, bijna stamelende manier, in mankende vergelijkingen en
melige metaforen.
Het is duidelijk dat deze auteur meent dat
de kritiek van de atheïsten onterecht is, dat ze een God verwerpen die niet de
echte God van het christendom is, dat ze zich laten misleiden door de
misplaatste methodes van de christelijke auteurs, die meenden dat ze God konden
bewijzen vanuit de natuur of vanuit de wetenschap, of vanuit filosofische theoretische
principes.
Die argumentatie zou overtuigender zijn,
indien de auteur erin geslaagd was om een eigen argumentatie op te bouwen voor
het bestaan van God, indien hij ons ten minste de weg zou getoond hebben die we
moeten volgen om hem te ontdekken of hem in ons leven toe te laten, indien hij
de christelijke dogmas ofwel had toegelicht ofwel als overbodig had afgewezen.
Ik heb echter niets van dat alles gevonden, of toch niets dat enige echte
overtuigingskracht bezat. Wat moet je immers aanvangen met de zoveelste
verwijzing naar de mystiek van Theresa van Avila en Johannes van het Kruis, of
dichter bij ons de onvermijdelijke joods-christelijke martelares Edith Stein?
Met verwijzingen naar een kerkelijke gemeenschap die hier bij ons de laatste
decennia herhaaldelijk gedecimeerd en op sterven na dood is? Naar een
liturgische praktijk die door jarenlange verwaarlozing en veroudering totaal
verschaald is? En waarom zo hardnekkig zwijgen over de controversiële
uitspraken van de kerk en over het seksueel en ander machtsmisbruik?
Er is ook een verwijzing naar de heiligen,
als voorbeelden en inspiratiebronnen van bekering en van deugdzaam leven. Nu
heb ik sinds verscheidene jaren de gewoonte om na het ontbijt mijn dag te
beginnen met de uitstekende Oxford
Companion to the Year: An Exploration of Calendar Customs and Time-Reckoning
van Bonnie J. Blackburn en Leofranc Holford-Strevens. Daarin staan voor elke
dag allerlei interessante gegevens, met onder meer ook de heilige(n) van de dag
en de grote kerkelijke feesten. Wat je daar allemaal vindt aan legenden,
mirakels, wondere toestanden en regelrecht bijgeloof, dat is werkelijk
onwaarschijnlijk. Het kan zijn dat de middeleeuwse Jan met de pet daar vrede
mee nam, maar zelfs dat durf ik te betwijfelen. Enkel voor de meest twijfelloze
devote zielen kan dat nog enige emotioneel soelaas brengen.
De Jezuïet Michael J. Buckley doceert aan de
theologische faculteiten van vooraanstaande katholieke universiteiten in
Amerika en Europa. Het is een zeer verstandig man, zoals het Jezuïeten betaamt
en hij schrijft ook goed, al heb ik me af en toe wel eens gestoord aan
moedwillig geleerde woorden (ideational,
illative ) en een ietwat hoogdravende wetenschappelijke stijl.
Zijn basisgedachte in deze beide boeken is
dat de kritiek van het atheïsme een logische tweede stap is in de dialectische
evolutie die vertrekt van de redelijke en wetenschappelijke verklaring van God
en geloof. Hij probeert, in de lijn van Hegel, een derde, verzoende stap te
ontdekken, die de negatie is van de negatie en die dus positief zou moeten
zijn. Maar zo goed als zijn uiteenzetting van de eerste twee stappen is, zo
onbeduidend en schamel is zijn poging om enig licht te werpen op wat God,
geloof en godsdienst kunnen betekenen voor de intellectueel van vandaag. Zoals
zoveel christelijke auteurs voor hem is hij, als de spreekwoordelijke Jezuïet, een betere
advocaat van de duivel dan van God, beter in denying dan in disclosing God.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
07-10-2010
De quark en de jaguar
Murray Gell-Mann is niet de eerste de
beste. In 1969 kreeg hij de Nobelprijs voor zijn bijdrage aan de ontdekking van
de quarks, de bouwstenen van alle atoomkernen in het universum. Hij werd
geboren in 1929 in een gezin van Joods-Roemeense immigranten. Al vlug bleek dat
hij een wonderkind was. Op zijn 15de trok hij naar Yale University
en in 1951 behaalde hij zijn doctoraat aan het MIT. Sindsdien is hij als
professor en onderzoeker verbonden geweest aan de beste Amerikaanse
universiteiten. Hij heeft een indrukwekkende lijst van eredoctoraten en kreeg
wereldwijd de hoogste wetenschappelijke onderscheidingen. Hij wordt algemeen
aangezien als een van de slimste mensen ter wereld.
Ik las van hem een boek dat je om de
haverklap terugvindt in bibliografieën van ander boeken: The Quark and the Jaguar. Adventures in the Simple and the Complex, 1995,
xviii + 392 pp. Het is een zeer goed uitgegeven werk, stevig licht beige
papier, goed formaat, mooie grote letter, stevige soft cover, originele
grafische accenten in de paginanummers. Nieuwprijs in 1995 was amper $15,95 en
ik kocht het tweedehands, maar weet niet meer waar of hoeveel ik ervoor betaald
heb.
Ik had er een beetje schrik van en daarom
heeft het ook een tijd lang bij mij op de wachtlijst gestaan, maar het was het
boek van Carl Sagan dat ik hier onlangs besprak, dat me ertoe aanzette om het
toch maar eens ter hand te nemen. Ik heb me dat niet beklaagd, maar ik moet wel
toegeven dat sommige hoofdstukken me wel wat hoofdbrekens gekost hebben, met
name die over de quarks en het standaardmodel van de materie. Je krijgt zoveel nieuwe
en vrij ingewikkelde informatie te verwerken op korte tijd, dat je geen tijd
hebt om het in je geheugen op te slaan, terwijl je die informatie wel
voortdurend nodig hebt om te verstaan wat je aan het lezen bent. De auteur is
zich daarvan wel bewust, in zijn inleiding zegt hij dat de lezer bepaald
hoofdstukken gerust mag skimmen of oppervlakkig lezen. De rest van het boek
is inhoudelijk goed verteerbaar, mede door de zeer vlotte pen van de auteur, maar
je moet wel je gedachten erbij houden.
Er zijn vier delen in het boek. Het eerste
deel vertrekt van enkele persoonlijke ervaringen van de auteur, die geleid
hebben tot het schrijven van het boek. Hij is van nabij en ook in de praktijk
betrokken bij allerlei natuurbeschermingsprojecten en het was tijdens die directe
contacten met de vrijwel ongerepte natuur dat hij getroffen werd door het
verband tussen de fundamentele natuurwetten waarmee hij zo vertrouwd is en de
wereld die we om ons heen zien. De wetten die de elementaire partikels van alle
materie/energie proberen te beschrijven, onder meer de quarks, lijken meestal
ver verwijderd van concrete wezens zoals de jaguar. Daarmee hebben we de twee
elementen uit de titel van het boek geduid. De elementaire deeltjesfysica
heeft, zo te zien, weinig te maken met onze concrete ervaringen of met de
gegevens van andere wetenschappen, bijvoorbeeld de biologie. Toch zijn alle
wetenschappen en alle ervaringen gesteund op die fundamentele wetten: alles
bestaat uit quarks en elektronen, ook de jaguar.
Maar terwijl die elementaire deeltjes
eenvoudig zijn (alle elektronen zijn identiek, ze hebben geen kenmerken die
toelaten het ene van het andere elektron te onderscheiden), is een jaguar een
onvoorstelbaar complexe combinatie van elementaire deeltjes, het resultaat van
miljarden jaren evolutie. Wat betekent eenvoud (simplicity) en wat betekent complexity
in deze context? Dat zijn de vragen waar dit boek over gaat.
Een bijzondere vorm van complexiteit vormen
de complexe adaptieve systemen, zoals levende organismen, die zich aanpassen
aan hun omgeving om te evolueren en/of die in staat zijn om bij te leren. De
auteur gaat daarbij ook in op de rol van theorie in de wetenschap en op de onderlinge
afhankelijkheid van de verschillende wetenschappen.
Dat lijkt zeer abstract, maar dat is het
geenszins in de uiteenzetting van deze geniale auteur. Het is bijvoorbeeld voor
iedereen begrijpelijk dat je een voorwerp of een levend wezen kan beschrijven
in één wetenschap, bijvoorbeeld de meetkunde, maar dat je daarmee nog niets
gezegd hebt over allerlei andere aspecten. Een bol is een bol, maar is het een
voetbal, de aarde, een ballon, een kogellagertje, een knikker of nog iets
anders? Nog ingewikkelder wordt het als we het over de humane wetenschappen
hebben. Wanneer we een medisch-psychologisch verschijnsel beschrijven,
bijvoorbeeld een depressie, dan hebben we het niet over de elektronen en de
quarks waaruit de mens in kwestie bestaat. We doen dus in elke noodzakelijk gedeeltelijke
benadering afstand van bepaalde aspecten, om des te beter te kunnen focussen op
andere, die voor ons onderzoek meer bepalend zijn.
Het is echter onvermijdelijk dat we daarbij
nooit mogen uitgaan van veronderstellingen of theorieën op één vlak, die
flagrant in tegenstrijd zijn met bijvoorbeeld de fundamentele natuurwetten. Zo
is het riskant om, zoals Freud, over de mens te spreken in termen (ego,
onderbewustzijn, libido &c.) die moeilijk te rijmen zijn met hoe een mens
in de praktijk ineen steekt. Wanneer die termen geen weergaande hebben in de
fysische samenstelling van de mens, is het niet zeker dat ze enige waarde
hebben, zeker niet wanneer men ze ook in de praktijk gaat gebruiken,
bijvoorbeeld voor therapieën. Een zelfde redenering kan men maken voor godsdienst
en geloof: we moeten ons ervan bewust zijn dat we het hebben over
gedachteconstructies, niet over de fysische werkelijkheid die de mens is. Dat
betekent niet dat godsdienst geen functie kan hebben, maar wel dat godsdienst
geen geldige uitspraken kan doen over de plaats van de aarde en de zon in het
heelal, of over het voortbestaan van de mens na de dood.
Deel twee gaat over de elementaire deeltjes
en de fundamentele krachten van het universum. Het is ironisch, zo zegt de
auteur zelf, dat deze hoofdstukken, die erop gericht zijn om uit te leggen dat
de fundamentele fysische wetten zeer simpel zijn, zelf zo abstract zijn dat
wellicht niemand ze helemaal zal begrijpen... Maak dus je gordel vast voor je
aan het lezen gaat. Persoonlijk heb ik toch veel gehad aan deze
uiteenzettingen. Je draagt er altijd wat van mee, ook al ontgaat me
ongetwijfeld heel veel. Vooral de uitleg over de kwantumfysica vond ik zeer
leerrijk; ik heb eruit geleerd dat het beruchte onzekerheidsprincipe helemaal
niet wil zeggen dat iets tegelijkertijd het ene en het andere kan zijn, maar
dat we niet op voorhand kunnen weten wat het uiteindelijk zal zijn. Ik meen ook
begrepen te hebben dat men in de kwantumfysica wel rekening houdt met de meest
minuscule invloeden op allerlei processen, in tegenstelling met de meer ruwe
fysica van Newton, die abstractie maakt van allerlei (beperkte) krachten die
(bijna) geen invloed hebben op de uitkomst van gebeurtenissen, zoals de banen
van de sterren.
Het derde deel gaat een andere kant uit.
Vertrekkend van complexe adaptieve systemen (bijvoorbeeld de mens) onderzoekt
de auteur hoe natuurlijke selectie druk uitoefent op hun evolutie en op het
creatief denkproces, wat kritisch denken is en hoe het afwijkt van bijgeloof en
onnauwkeurig denken. Darwin en Dawkins (hoewel deze laatste niet vernoemd
wordt) zijn hier nooit veraf.
Het laatste deel staat in schril contrast
met de grotendeels zuiver wetenschappelijke aanpak van de andere. Hier spreekt
de auteur zich meer uit over wat er zou moeten gedaan worden, bijvoorbeeld om
de biodiversiteit in stand te houden, of om de culturele diversiteit als een
uiterst waardevol gegeven te bewaren. Hoe moet het verder met het leven op
aarde?
Lieve lezer, dit was geen gemakkelijk boek,
een echte uitdaging zelfs. Maar zoals Bart zegt: nil volentibus arduum, niets is lastig voor wie echt wil. Ik ben
van mening dat je veel beter één boek als dit kan lezen dan een leven lang de
oppervlakkige prietpraat die je dagelijks in de krant vindt. De belangrijkste
reden daarvoor is, dat je bij Murray Gell-Mann zeker bent dat je te doen hebt
met een van de knapste koppen die er ooit geweest zijn. Dat zo iemand de moeite
genomen heeft om een boek te schrijven dat elke lezer met een gemiddelde
intelligentie (en enig masochisme) met vrucht kan doornemen, daarvoor moeten we
hem dankbaar zijn.
Ik heb het even nagekeken: er is een
Nederlandse vertaling! Murray Gell-Mann,
De quark en de jaguar. Avonturen in eenvoud en complexiteit, uitg. Contact,
Amsterdam, ISBN 90-254-0049-3.
Zondag laatst, 3 oktober was het zelfs te warm om in de volle zon te zitten en ook vandaag zijn de temperaturen hoog voor de tijd van het jaar.
Toch is de kentering begonnen. De reden daarvoor moeten we zoeken in de beweging die de aarde in de loop van één jaar maakt om de zon. Als je die omloop ziet als een platte schijf, met de zon in het centrum, dan staat de as waarrond de aarde op zichzelf draait schuin tegenover dat vlak. Probeer het eens met een sinaasappel: hou hem schuin en maak een draaiende beweging rond je vuist. Je merkt meteen dat nu eens het noorden dichter bij het centrum staat, dan weer het zuiden. De extremen liggen rond 21 december, dan is het bij ons putteke winter en zijn de nachten twee keer zo lang als de dagen; en 21 juni, midzomer, de langste nacht. Daartussen heb je de lentenachtevening op 21 maart en de herfstnachtevening op 21 september, dan zijn de dagen en de nachten even lang, elk twaalf uur. Dit jaar viel de herfstnachtevening of equinox op 23 september, om 3.09 uur, om precies te zijn.
De natuur past zich constant aan aan de stand van de aarde tegenover de zon. Het korten van de dagen en het feit dat de zon ook minder hoog aan de hemel staat op de middag is een signaal dat planten en dieren niet missen. De zwaluwen zijn uitgeweken naar het zuiden. De teunisbloemen doen een laatste poging om nog enkele felgele bloemen te laten ontluiken in de avondschemering. De blaadjes van de berken verkleuren en de berkenzaadjes verstoppen zoals elk jaar de afvoerpijp van het plat dak. Vette kruisjesspinnen weven hun indrukwekkend web, grote en kleine paddenstoelen schieten op in het bos achter de tuin. De meesjes en de heggenmus die in de zomer de voederplank geen blik waardig gunden, komen nu af en toe eens kijken of er iets naar hun gading ligt, de merels vinden blijkbaar nog genoeg ander voedsel. De zilver- en goudwinden en de goudvissen in de vijver zoeken het donker van het diepere water op en komen nog enkel naar boven als ze me horen aankomen met wat kruimels van de tafel. De asters halen het paars en purper in de tuin en doen ons al denken aan Allerheiligen. Het gras van het gazon is toch weer groen na een droge, hete zomer, toen we er zeker van waren dat het definitief verdord was. Binnenkort volgt wellicht de laatste maaibeurt voor de winter. Sommige tuinkruiden, zoals het bonenkruid, de (het?) bieslook, de basilicum, de peterselie en de marjolein zijn uitgebloeid en weggesnoeid, andere staan nu op hun mooist: de rozemarijn, de dragon, de tijm. De bruidssluier bloeit, met daartussen de bloedrode blaren van de wilde wingerd. Straks verkleuren alle blaren en na de eerste nachtvorst vallen ze in groten getale af.
Het is een afweermechanisme: al wat kwetsbaar is wordt opgegeven om het overleven mogelijk te maken. Het lijkt of alles afsterft, maar wij weten wel beter: na de onvermijdelijke dorre winter volgt weer de lente en de zomer, de natuur gaat niet dood, maar gaat in een winterslaap.
Wij mensen doen daar niet aan mee: in het najaar komen we weer op gang na de zomer en de schoolvakantie. Allerlei culturele activiteiten beginnen dan opnieuw en trekken talloze klanten. Ook in de winter zijn wij mensen zeer actief, er is altijd wel wat te doen, herfstvakantie, wintervakantie, kerstmarkten, langlaufen, we zitten niet stil. We passen ons aan aan de seizoenen, we neutraliseren ze om ons gewone leven voort te zetten. We zetten de verwarming aan, we kleden ons warmer, we laten de jaarlijkse griepspuitjes zetten. We genieten van de seizoenen, omdat we weten dat ze elkaar opvolgen, keer op keer. Het zijn niet onze seizoenen, wij mensen hebben een ander ritme.
De evolutie die zich in de natuur op één jaar voltrekt, bijvoorbeeld in een teunisbloem of een zonnebloem, van zaadje tot spectaculaire bloem en dan terug tot helemaal niets verdord of weggerot, die is bij ons uitgespreid over een mensenleven. We lijken meer op bomen, die leven ook langer dan één jaar, maar dan zonder de winterpauze. Wij gaan gewoon door, wij doen geen winterslaap. Maar net als voor de bomen komt er ook een moment dat wij beginnen af te takelen. Je merkt het aan kleine dingen, het gaat heel geleidelijk, onmerkbaar bijna. Je doet wat vaker een middagdutje, je bent wat sneller moe. Je denkt dat je nog even ver kan wandelen of fietsen als vroeger, maar je stelt pijnlijk vast dat dat niet zo is. Je gewicht neemt toe, je krijgt een buikje of vetkussentjes, de eerste rimpels verschijnen en ook de grijze haren. Je doet het wat kalmer aan op alle gebied, ook in bed.
Voor mensen is de herfst het begin van het einde. We weten dat een definitief afscheid ons wacht, voor ons is er geen nieuwe lente, de winter is voorgoed. We beseffen dat het leven zelf voortgaat, in onze kinderen als we die zelf hebben en ook over heel de aarde in bonte verscheidenheid. Wij zullen er dan niet meer zijn, we hebben onze beurt gehad, anderen zullen na ons proberen om het even goed te doen, of beter, of misschien ook wel minder goed, generatie na generatie, tot over een miljard jaar de zon aan haar doodstrijd begint en het hier te warm wordt voor de mens. Misschien zijn er hier dan zelfs al lang geen mensen meer, of zelfs geen leven op deze aarde, hebben we elkaar uitgemoord of de natuur helemaal verpest. Misschien zijn we massaal vertrokken naar andere planeten, of hebben we ons verstopt diep onder grond.
De herfst brengt bij mij weemoedige overpeinzingen teweeg, gedachten aan vergankelijkheid en de rustige zekerheid dat niets oneindig is.
Categorie:levensbeschouwing Tags:natuur
03-10-2010
Jean Sibelius
Waarom ik het uitgerekend over Sibelius wil
hebben, dat is veeleer toevallig. Voor mij is dit een welkome gelegenheid om over deze Finse
componist te schrijven en mijn meer dan 50
jaar oude bewondering voor zijn muziek om te zetten in woorden.
Laten we beginnen met de componist zelf.
Hij werd geboren in 1865 in een Russische garnizoensstad in centraal Finland,
in een burgerlijke familie, Zweeds-sprekend, van officieren, dokters,
ambtenaren en dominees. Hij kende een zorgeloze jeugd, mocht studeren aan de
beste scholen, onder meer aan de eerste Fins-sprekende lagere school en genoot
daarvan. Hij trouwde met zijn jeugdliefde en leefde met haar lang en gelukkig
tot aan zijn dood in 1957, hij was toen 92. In 1904 bouwde hij voor het gezin een
huis op de buiten, een veertigtal kilometer buiten Helsinki en verbleef daar,
in betrekkelijke afzondering, midden de indrukwekkende natuur, het grootste
deel van zijn leven. Enkel voor concerten, als dirigent van zijn eigen muziek,
ondernam hij reizen naar het buitenland, tot in Amerika, waar hij zeer populair
werd. Hij was een kettingroker van sigaren, wat in 1908 voor ernstige
gezondheidsproblemen zorgde en een aantal operaties in Berlijn noodzakelijk
maakte. Zijn naam is eigenlijk Johan, in de familie was dat Janne. Toen hij aan
de universiteit van Helsingfors (dat is de Zweedse naam, wij zeggen nu
Helsinki) ging studeren, nam hij een pak visitekaartjes mee dat men had
gevonden in de nalatenschap van zijn oom, ook Johan Sibelius, die zich in het
buitenland Jean liet noemen. Zo kwam hij aan de naam waaronder hij bekend zou
worden in de hele wereld.
We kunnen niet over Sibelius spreken zonder
het ook over Finland te hebben. We gaan hier niet de hele turbulente geschiedenis
van dat indrukwekkende land in het noorden van Europa uit de doeken doen. Het
ligt geprangd tussen Zweden en Rusland, vanuit Sint-Petersburg kijk je over het
water uit op Helsinki. Die twee grote buren hebben Finland beurtelings veroverd
en bezet. Toch bleef Finland zijn eigen cultuur trouw en streefde het een culturele
en politieke onafhankelijkheid na die pas in 1917, bij het uitbreken van de
Russische revolutie, werkelijkheid werd. Dat romantisch nationalisme doordesemt
het leven en de muziek van Sibelius. Zijn oorspronkelijke inspiratie vond hij in
de grootse Finse natuur en in de tradities van de Finse cultuur, vooral het
grote nationale epos, de Kalevala,
vijftig zangen, bijna 23.000 versregels lang.
In mijn jeugd was in Vlaanderen vooral zijn
Finlandia zeer populair; in feite is
het slechts een onderdeel van een langere suite die Sibelius componeerde in
1899, tegen de Russische bezetter. Die compositie moet de mensen die hier al
vele jaren streefden naar een erkenning van de Vlaamse taal en cultuur en die
toen, zoals nu, nog slechts konden dromen van een Vlaamse onafhankelijkheid,
geïnspireerd en ontroerd hebben. Finlandia
was voor hen een voorbeeld, een triomfantelijk proteststuk tegen de Belgische
verfransing.
Sibelius was een veelzijdig componist. Toch
heeft hij zijn bekendheid vandaag te danken aan slechts enkele composities. Het
meest bekend is, naast Finlandia,ongetwijfeld zijn Valse triste; het is een onderdeel van de toneelmuziek die hij in
1903 schreef voor een drama, Kuolema,
van zijn zwager Arvid Järenefelt. Het is een wals die verrassend traag begint
en in mineur, dan geleidelijk aanzwelt om weer in een melancholische berusting
te eindigen; we denken daarbij onvermijdelijk aan wat Ravel in 1920 met
dezelfde dansvorm op een veel grotere schaal deed in zijn La valse, in opdracht van Diaghilev, maar door hem afgewezen.
Sibelius schreef nog meer orkestmuziek bij
toneelstukken, die nadien meer bekendheid verwierven los van hun context, als
zelfstandige symfonische gedichten, zoals Lemminkaïnen
(1896), met daarin het beroemde De
zwaan van Tuonela; Pohjolas dochter
(1906); Tapiola (1926). Ook de vroege
Karelia (ouverture en suite) zijn nog
altijd zeer geliefd; Maurice Béjart maakte er een indrukwekkend ballet van, dat
ik vele jaren geleden in Brussel bewonderde, met een machtige cavalcade op het
centrale thema, een stormachtige stoet van ruiters, exuberant uitgevoerd door
de mannelijke dansers, die met hun suggestieve bewegingen de afwezigheid van de
paarden zelf helemaal deden vergeten.
Jean Sibelius is in de eerste plaats een
meester in het orkestreren. Zijn aanpak van het orkest is origineel, je hoort
meteen dat het om muziek van Sibelius gaat. Hij liet zich aanvankelijk beïnvloeden
door de Weense traditie, vooral Beethoven, maar ook door Bruckner en Brahms en bewonderde
ook Grieg en Tsjaikovski zeer. Na 1902 bleef hij in zijn eigen klassieke stijl
verder werken, zonder zich te storen aan de experimenten van zijn tijdgenoten
Richard Strauss, Skriabin, Mahler en zelfs Ravel. De muziek van Wagner trok hem
niet aan. In Bayreuth woonde hij in 1894 uitvoeringen bij van Lohengrin en Tannhaüser. Achteraf sprak hij zijn afkeuring uit over de Wagnerverering
die hij daar had meegemaakt.
Zijn zeven symfonieën vormen de ruggengraat
van zijn werk. Niet dat ze altijd meteen veel publiek succes kenden: zijn
vierde werd uitgefloten door het publiek in 1911 en ook de critici waren vaak niet
mals voor hem. Sibelius schreef de muziek die hij wou schrijven, niet wat het
publiek wenste te horen. Zijn diepste grondinspiratie was steeds de Finse natuur
en cultuur, maar wat hij ermee deed, was puur muzikaal en te genieaal om als programmatisch
afgedaan te kunnen worden.
In België zijn we verwend, wat
pianoconcertos en vioolconcertos betreft, door de Koningin Elizabethwedstrijd,
die vroeger via de radio maar sinds geruime tijd ook op Tv een zeer breed
publiek bereikt. Tot de composities die zo een vaste plaats hebben verworven in
ons collectief muzikaal geheugen, behoort ongetwijfeld ook het zeer herkenbare en
pakkende vioolconcerto van Sibelius (1905), dat bij elke wedstrijd wel een
uitvoerder vindt in de finale. Hij componeerde zeer veel voor piano, maar niet
alles daarvan is even hoogstaand of geïnspireerd. Ook het liedgenre was hem
lief en hij heeft er enkele prachtige geschreven. Er is slechts één
strijkkwartet op zijn naam, met de zeer passende titel Voces Intimae, intieme stemmen (1909).
In 1924 dirigeert Sibelius voor het laatst,
in 1929 verschijnt zijn laatste compositie. Hij heeft nadien nog ruim dertig
jaar geleefd. Hij bleef met muziek bezig, probeerde ook nog te componeren, maar
het lukte niet meer zo goed en hij was bijzonder kritisch voor zichzelf.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft hij op een bepaald moment veel
manuscripten verbrand in zijn haard. Nadien werd hij, naar het getuigenis van
zijn familieleden, rustiger en opgewekter, alsof er een last van hem was
afgevallen.
Hij stierf aan een hersenbloeding in 1957.
Zijn vrouw Aino (1871-1969) schonk de villa die naar haar genaamd was en waar
ze samen zolang geleefd hadden, aan de Finse staat, die er een Sibeliusmuseum
van maakte.
Sibelius zelf heeft zich altijd verzet
tegen elke buitenmuzikale interpretatie van zijn composities. Zo verwoordde hij
het zelf:
Mijn
symfonieën bevatten louter uitdrukkingsmuziek, zonder enige literaire
achtergrond bedacht en uitgewerkt. Ik ben geen literaire musicus. Voor mij
begint de muziek waar het woord eindigt. Een scène kan op een schilderij, een drama
in woorden worden verbeeld. Een symfonie moet ten eerste en ten laatste muziek
zijn. Natuurlijk heb ik het wel meegemaakt dat, naar aanleiding van wat ik
schreef, mij geheel onvrijwillig een tafereel voor ogen kwam; maar de
zaadkorrels voor mijn symfonieën en de bevruchting lagen in het zuiver
muzikale.
In 1985 was Carl Sagan aan de beurt in
Glasgow. Hij was toen immens populair, dank zij zijn ongelooflijk succesvolle
Tv-reeks Cosmos, uitgewerkt in een
gelijknamig boek, dat meteen het best verkochte wetenschappelijk boek ooit werd
in het Engels. Hij lokte dan ook volle zalen. Het lag in de bedoeling van Sagan
om die lezingen uit te werken tot een boek, maar dat is er toen niet van
gekomen. In 1996 stierf hij, amper 62 jaar oud, aan longontsteking. Het
manuscript van de lezingen bevond zich ergens in de duizenden laden van zijn
onmetelijk archief. Zijn weduwe en jarenlange medewerkster, Ann Druyan, kon het
niet terugvinden. Het was een anonieme vriend die het uiteindelijk weer kon
opdiepen. In 2006 verscheen dan eindelijk de tekst, opgesmukt met de
oorspronkelijke dias van de lezingen, waar nuttig en mogelijk vervangen door schitterend
meer recent beeldmateriaal. Het is een heel nette uitgave, heel mooi ingebonden
en gedrukt; ik had de interlinie liever wat kleiner gehad en de letter wat
groter, maar dat is een detail.
Carl
Sagan, The Varieties of Scientific
Experience. A Personal View of the Search for God, edited by Ann Druyan, London, 2006, xvi + 284 pp., hardcover, nieuw
$27,95 maar tweedehands gekocht bij Amazon, waar de nieuwprijs nu $7,50 is; een
tweedehands exemplaar koop je al voor amper $2,50
Het verschil met het boek van Iris Murdoch
is zeer aanzienlijk. Murdoch heeft na de lezingen nog jarenlang intensief
gewerkt aan haar tekst en het resultaat is een moloch van een boek geworden. Een
boosaardig biograaf zag in haar obsessie met dat boek zelfs een aanleiding voor
haar verval in de ziekte van Alzheimer, die haar enkele jaren later zou treffen.
De tekst van Sagan daarentegen is onaangeroerd in zijn archief blijven liggen
en is nadien vrijwel onveranderd door zijn weduwe uitgegeven. Zijn boek staat
dan ook veel dichter bij de lezingen zelf, is veel korter en meer gevat, meer
levendig ook en beter verteerbaar. Als appendix krijg je zelfs een selectie uit
de vragen en de guitige, geestige en soms scherpe antwoorden van de auteur.
Zeker, er is veel gebeurd in Sagans domein, de astronomie en de astrofysica,
sinds 1985 en ook in zowat alle andere domeinen van de wetenschap, de positieve
zowel als de menswetenschappen, en de samenleving in haar geheel. Toch is deze
publicatie, die de lezingen van destijds onder onze aandacht brengt van een
nieuw publiek, een weldaad voor de mensheid.
Niet dat Carl Sagan toen wereldschokkende
nieuwe inzichten bracht, of dat ze dat nu na 25 jaar plots wel zouden zijn.
Naast zijn wetenschappelijk werk en zijn betrokkenheid bij het Amerikaanse
ruimteprogramma was hij erg begaan met het populariseren van de wetenschap en
haar resultaten, zoals in Cosmos, het
boek en de Tv-reeks. Dat is ook wat hij hier doet en met even groot succes. Men
moet daarbij bedenken dat het in 1985 veel minder evident was om uitgerekend in
de Gifford-lezingen aan de Schotse universiteiten een rigoureus atheïstisch standpunt
te gaan verdedigen, dan bijvoorbeeld Richard Dawkins deed met zijn The God Delusion in 2006. Het valt mij
op dat er zoveel meer te doen geweest is over Dawkins boek dan over dat van
Sagan, terwijl ze toch in hetzelfde jaar verschenen zijn. Het feit dat Carl
Sagan toen al tien jaar overleden was, zal daar wel voor veel tussen zitten.
Wij vergeten zo gemakkelijk
De Gifford-lezingen hebben als algemeen
thema de redelijke verklaring van het geloof, de aanwijzingen in de natuur voor
het bestaan van God. Wat Sagan doet, is een hedendaagse beschrijving geven van
de kosmos, om daaruit lessen te trekken voor onze samenleving.
Uit een schitterende diavoorstelling van
het zichtbare universum blijkt, in zijn eerste hoofdstuk, dat onze aarde
slechts een detail is in het geheel. Hij wijst erop dat de onvoorstelbare
omvang van het universum iets is waarmee geen enkele aardse godsdienst ooit
heeft rekening gehouden. Onze zeer beperkte plaats in het geheel der dingen zou
nochtans een les in nederigheid moeten zijn, ook voor de godsdiensten; de God
die zij aanroepen is slechts de God van deze aarde, of van de mensen op die
aarde, of van een groep van die mensen op een bepaalde plaats en in een
bepaalde tijd. Het opentrekken van dat beeld tot een dimensie in tijd en ruimte
die de oneindigheid benadert, heeft ontnuchterende gevolgen voor elk spreken
over God.
In hoofdstuk twee overloopt Sagan de
geschiedenis van de kosmologie: hoe dacht men in de oudheid over de zon, de
aarde, de maan, de sterren, de planeten, de kometen? Zo komt hij onvermijdelijk
bij Copernicus, Kepler en Galilei uit en dan bij Newton, Laplace en Kant en de
moderne, wetenschappelijke benadering, waarbij de noodzaak aan een Schepper en
een Eerste Onbewogen Beweger steeds minder evident wordt.
De derde lezing was gewijd aan de
organische wereld. De vooruitgang van de wetenschap dringt de rol van God
steeds verder achteruit. Dat is vooral zo sinds Darwin een principe ontdekte
dat kon instaan voor het ontstaan van het leven en de evolutie van de soorten. Daarvoor
was het nodig dat de aarde veel, heel veel ouder was dan de vierduizend jaar
die de Bijbel stelde. De fossiele resten van vroege levende wezens zijn
daarvoor een concreet bewijs. Terloops merkt de auteur op dat de meeste soorten
die ooit geleefd hebben vandaag uitgestorven zijn. Extinction is the rule. Survival is the exception. (p. 66). Voor de
oorsprong van het leven gaat Sagan op zoek naar organisch materiaal in het
universum en dat blijkt abundant aanwezig te zijn in ons zonnestelsel en dus
waarschijnlijk ook daarbuiten.
Toch hebben wij tot nog toe geen sporen
gevonden van leven buiten de aarde. Statistisch gezien kan men twee kanten uit.
Men kan met een grote graad van geloofwaardigheid aantonen dat de voorwaarden
om tot (onze vorm van) leven te komen zo uitzonderlijk zijn, dat er slechts één
mogelijkheid is, en dat zijn wij. Maar anderzijds is het even goed doenbaar om
aan te tonen dat de mogelijkheden van ruimte en tijd in het universum zo groot zijn,
dat het vrijwel ondenkbaar is dat het enige leven hier op aarde zou bestaan. In
beide redeneringen is er geen enkele reden om uit te gaan van een Schepper,
maar het is wel een interessante denkpiste om over die Schepper na te denken,
vanuit die beide veronderstellingen.
Het vierde hoofdstuk sluit daarbij aan: is
er intelligentie buiten de aarde? Sagan vertelt ons over de ontdekking van de
kanalen op Mars in 1877, die aanleiding gaf tot allerlei veronderstellingen
over een uitgestorven ras van Marsmannetjes. Sindsdien is gebleken dat die
kanalen er niet zijn. Wij zijn op Mars zelfs geland (onbemand) en we hebben
vastgesteld dat er geen leven is. We speuren het heelal af, met zeer verfijnde
technische middelen, maar wij hebben nog geen zinvol spoor opgevangen. Dat
lijkt aannemelijk, als men ervan uitgaat dat een andere beschaving, ander
leven, totaal verschillend zou kunnen zijn van wat zich hier op aarde heeft
ontwikkeld. Maar de wetten van de natuurwetenschap zijn overal van toepassing,
in alle uithoeken van de kosmos en als er ergens enig intelligent leven is, dan
kan het niet anders dan dat zij die wetmatigheden ook ontdekken en dus een
wetenschap ontwikkelen, vroeg of laat, die hen in staat stelt met ons in
contact te treden. Maar dat is (nog) niet gebeurd.
In het vijfde hoofdstuk rekent Sagan af met
wat hij buitenaardse folklore noemt: Ufos, vliegende schotels, Erich von
Däniken en zijn fantasieën over buitenaardse bezoekers aan de Aarde: het zijn
verhaaltjes, er is nooit ook maar enig bewijs gevonden, terwijl er voor alle
aangehaalde zogenaamd onverklaarbare verschijnselen telkens zeer goede logische
en redelijke wetenschappelijke verklaringen gevonden zijn. Men wist dat al in
de 18de eeuw. Hume stelde het zeer duidelijk: als men het over een
mirakel heeft, dan moet je de keuze maken; wat is het meest waarschijnlijke:
dat het mirakel echt gebeurd is, of dat de getuigen liegen of zich vergissen?
Het is een feilloos middeltje tegen onzin.
In de volgende lezing paste Sagan deze
redenering toe op de hypothese van het bestaan van God. Telkens wanneer iemand
het bestaan van God inroept om een natuurverschijnsel te verklaren, zoals de
Bijbel doet en zoals de kerk ook voorhoudt, kan men vrij gemakkelijk afdoende
natuurlijke verklaringen vinden. Trouwens, wanneer wij over de God van het
Westen spreken, wat is dat dan? De Grieken hadden hun opvattingen, de Romeinen
ook, de Joden evenzeer en de christenen op hun beurt. Moderne theologen zoals
Tillich zeggen dat er geen God is met bovennatuurlijke macht. Spinoza, daarin
gevolgd door Einstein ziet God als de natuurwetten die het heelal beheersen,
niet als een persoonlijke God die zijn almacht gebruikt om het heelal te doen
draaien zoals hij wil, tot in het kleinste detail.
De zogenaamde godsbewijzen hebben in Sagans
ogen afgedaan, indien ze ooit al enige bewijskracht hadden. Hij begint met een
Indische filosoof uit de elfde eeuw, Udayana, die zeven ingenieuze godsbewijzen
bedacht en weerlegt die handig en simpel. Dan neemt hij de Westerse
godsbewijzen onder de loep: het kosmologisch argument, het argument from design (ID, Intelligent Design), het morele argument
(Kant), het ontologisch bewijs (Anselmus), het bewijs vanuit het bewustzijn
(Descartes), het bewijs vanuit de religieuze ervaring (met een verwijzing naar
zijn voorganger in de Gifford-lezingen, William James). Wat hij daarover te
zeggen heeft, is telkens zeer verhelderend in zijn bondigheid. Dat geldt ook
voor de klassieke bezwaren tegen het bestaan van God: de onvermijdelijkheid van
het geweld en het kwaad in de wereld en in het universum, geconfronteerd met de
oneindige goedheid, het medelijden, de liefde en de almacht van God.
Hij gaat ook in op de afwezigheid van
duidelijke bewijzen in de natuur voor het bestaan van God en daar permitteert
hij zich wel enkele grapjes: God had bijvoorbeeld een enorm kruis in een baan
rond de aarde kunnen laten draaien, of de tien geboden in de maan beitelen Of
hij had de natuurwetten in de Bijbel kunnen zetten, in plaats van de
verhaaltjes die helemaal niet kloppen met de natuurwetten.
In het zevende hoofdstuk neemt Carl Sagan
ons mee naar de vroegste samenlevingen op aarde en naar de overblijfselen
daarvan in primitieve stammen, op zoek naar de oorsprong van godsdienst,
religie. Hij wijst op het traditioneel gebruik van alcohol en andere drugs bij
het opwekken van religieuze gevoelens; op het onderscheid tussen agressieve
jagers en vreedzame verzamelaars; op de rol van godsdienst en priesters en de
vraag naar de efficiëntie van het smeekgebed en offers. Zo komt hij als vanzelf
uit bij Freud (Totem und Tabu), maar ook
bij het gebruik van chemische middelen om het bewustzijn te manipuleren, zoals
LSD en het nu massaal gebruikte Prozac. Wat Marx daarover zei is duidelijk:
godsdienst is de opium van het volk. Het volk is zich daarvan echter veel
minder van bewust dan degenen die het volk bewust de opium toedienen.
In de achtste lezing gaat de auteur in op
wat hij misdaden tegen de Schepping noemt. Vetrekkend van de onooglijkheid en
de kwetsbaarheid van de aarde, bespreekt hij eerst de mogelijkheid en de
gevolgen van een natuurramp zoals de inslag van een grote komeet of een asteroïde,
klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=429.
In 1985, in volle, late Koude Oorlog, was de dreiging van de atoomwapens emotioneel
veel concreter dan nu, hoewel het fysieke gevaar ervan vandaag niet minder is.
Sagan is steeds een voorvechter geweest (als we dat woord mogen gebruiken) van
de vernietiging van het militair nucleair materiaal in de wereld. Hij wijst
erop dat geen enkele godsdienst zich met enige overtuiging heeft uitgesproken
tegen het bestaan en het gebruik van atoomwapens, terwijl die toch de hele
schepping kunnen vernietigen.
Het laatste hoofdstuk is getiteld The Search, de zoektocht en handelt over
de plaats van de mens op aarde en in de kosmos. Wij mensen beschikken over een
verstand dat veel krachtiger is dan andere diersoorten. Wij zijn steeds op zoek
naar inzicht, enerzijds in het groter geheel, het heelal en anderzijds naar
inzicht in onszelf. De zoektocht naar wie en wat wij zijn stoot op weerstand
doordat een groot deel van onze mentale activiteit onbewust is, spontaan,
automatisch, oncontroleerbaar. Wij zoek naar waarheid, de waarheid en we
bestrijden anderen die een andere waarheid nastreven of beweren gevonden te
hebben. We bevechten elkaar op deze aarde, we trekken duidelijke grenzen tussen
wij en zij, grenzen die vanuit de ruimte onzichtbaar zijn. De mensheid bedreigt
zichzelf met algehele uitroeiing, bedreigt het milieu, bedreigt misschien,
wellicht, het enige leven dat er in het heelal is. Wij hebben geen oog voor het
groter perspectief, ruimtelijk en in de tijd, die al dertien miljard jaar
loopt, grotendeels zonder de mens. Wij verdoen onze tijd met elkaar te
bestrijden, meestal omwille van dwaze religieuze en ideologische overtuigingen,
en de aarde in gevaar te brengen, terwijl we goed weten dat we zonder een
gezond milieu niet kunnen bestaan. Waarom?
Wij moeten leren lessen te trekken uit wat
de mens is in het geheel der dingen.
Deze samenvatting doet natuurlijk geen
recht aan de spontaneïteit, de scherpzinnigheid, de humor en de
overtuigingskracht van het boek van Carl Sagan, daarvoor moet je het maar zelf
lezen en dat kan ik je alleen maar aanraden. Ik heb herhaaldelijk zitten
denken, tijdens het lezen: ik wou dat ik die negen lezingen had kunnen
bijwonen, toen in 1985! Hoe zou dat mijn leven ingrijpend veranderd hebben
Maar ik ben al blij dat ik het boek nu gelezen heb en dat ik het eventjes onder
uw aandacht heb mogen brengen. Een zeer goed idee trouwens voor een mooi en
zinvol eindejaarsgeschenk, voor uzelf of voor anderen; voor de prijs moet je
het voorwaar niet laten.
Categorie:God of geen god? Tags:wetenschap
25-09-2010
Secularism, Mike King
Het is voor een gewone burger soms moeilijk
om de vrije markteconomie te begrijpen. Ik heb het nu niet over de vlucht van
bedrijven naar lagelonenlanden: het onmiddellijk voordeel daarvan is ook voor
een leek duidelijk. Nee, het zijn eerder kleine, onopvallende zaken die me
intrigeren. Ik was op zoek bij Amazon, de grootste internetboekhandel ter
wereld, naar boeken over, je raadt het nooit: atheïsme, secularisatie,
ongeloof, vrijzinnigheid. Een trok mijn aandacht: Mike King, Secularism. The Hidden Origins of Disbelief,
323 pp., index, bibliografie,
Cambridge, 2007. Maar nog meer dan de titel was het de prijs die me opviel:
$52,50 doch afgeprijsd naar $1,67 en dat voor een nieuw boek. Bij het Britse filiaal
kost het zelfde boek £25. Ik heb het besteld in Amerika, samen met nog enkele
andere, zodat de verzendingskosten verspreid over drie of vier boeken bijna
verwaarloosbaar waren. De auteur is Mike King, docent (computergrafiek, maar
dat moet je wel even opzoeken) aan de London Metropolitan University. Het boek
telt 323 paginas van vrij groot formaat, behoorlijk gebonden, met een slappe
maar vrij stevige kaft en een knappe omslagfoto, waarop computergrafiek van de
auteur leuk gecombineerd is met klassieke fotos van Darwin, Marx en Freud.
Bij
nader toezien merk je dat het niet om echt professioneel drukwerk gaat: de
inkt glanst, wat op een printer wijst; het zetwerk is verzorgd, maar mijn door
jaren DTP geoefend oog ziet ook daar sporen van Word: de uitvulling is
onregelmatig, de hoofdletters zijn te groot in vergelijking met de kleine
letters, de paginas registreren niet: de lijnen waarop de letters van de
woorden staan op de recto- en de versozijde van het blad komen niet overeen en
dat geeft een grijze doorkijkschaduw tussen de regels.
Wat de inhoud betreft: ik heb veel moeite
gehad met dit boek. De reden is, dat je niet weet waar de auteur naartoe wil;
ik denk dat hij het zelf ook niet weet. En nu ik het boek uit heb, weet ik het
nog niet. Er is ondertussen een vervolg verschenen: Postsecularism: the Hidden Challenge to Extremism, ($52,50!), maar
ik ben niet geneigd om het mij meteen aan te schaffen, misschien wel als het
afgeprijsd wordt tot 1 dollar.
De basisgedachte van het boek is niet echt
origineel, maar best wel interessant. De recente opflakkering van atheïstische
boeken richt zich vooral op het christendom, meer bepaald het katholicisme, nog
meer bepaald het conservatief dogmatisch rooms katholicisme van de 19de
eeuw en de overblijfselen en doorwerking daarvan in de 20ste en 21ste
eeuw, om nog te zwijgen van de voorgeschiedenis: de duistere middeleeuwen, de
kruistochten en de Inquisitie. De auteur meent dat die boeken in de eerste
plaats antiklerikaal zijn, veeleer dan atheïstisch. Zij verzetten zich tegen de
uitwassen van de wereldse machtsstructuren van de katholieke kerk, tegen haar
inmenging in de politiek, de maatschappij en de cultuur. Ook binnen de kerk is
dat een constant proces sinds haar ontstaan. De auteur stelt dus dat daar niets
verkeerds mee is, dat Richard Dawkins groot gelijk heeft met zijn kritiek, maar
de verkeerde conclusie trekt: uit de vaststelling dat de kerk van Rome verkeerd
bezig is, volgt nog niet dat God niet bestaat!
Het boek is een omvangrijke poging om
enerzijds atheïstische stellingen uit het verleden en het heden in die zin te
analyseren en zo te ontkrachten, anderzijds een even ambitieuze inspanning om
uit de geschiedenis van de filosofie (en de theologie) een andere religie te
distilleren, of aanzetten en pogingen daartoe en ook een andere God dan de
valse God die de atheïsten verketteren.
Het beeld van God heeft door de eeuwen heen
allerlei gedaanten aangenomen, in alle uitingen van de menselijke beschaving:
het volksgeloof, de magie, de superstitie, de kunst en de literatuur, de
theologie en de filosofie, de politiek De huidige Catechismus van de Katholieke Kerk heeft vrijwel niets te maken met
wat de katholieke kerk gelooft en nauwelijks iets met wat Rome zelf
gelooft. Wie dus de strijd aanbindt met God, vecht tegen windmolens zoals Don
Quichote, of tegen een Hydra: voor elke kop die je afhouwt, komen er twee in de
plaats. God is zo overal, dat hij nergens is. Ieder heeft zijn hoogsteigen
persoonlijk godje.
Dat is één manier om het te bekijken.
Daarmee gaan we evenwel voorbij aan het verschijnsel van de georganiseerde
godsdiensten, die wel degelijk dogmatisch vastleggen wat men moet geloven en
die daaraan ook streng de hand houden, of hielden. Antiklerikalisme mag men het
best niet te nauw interpreteren: het is niet enkel een verzet tegen de
onterechte inmenging van de kerk in het wereldse, maar ook het afwijzen van
alle ondemocratische machtsstructuren binnen het instituut van de kerk zelf.
Atheïsten zoals Dawkins zijn evenzeer gekant tegen de streng hiërarchische opbouw
van de kerk en wat dat doet met mensen, bedienaars en gelovigen, als tegen de
uitspraken van die kerk over maatschappij, moraal en samenleving.
Het is echter zeer de vraag of we door een
scherpzinnige analyse van de geschiedenis van de theologie, de filosofie en
zelfs de hele beschaving tot een beeld kunnen komen van wat godsdienst zou zijn
zonder de uitwassen, de aberraties, de misdaden, het machtsmisbruik, het
geweld, de kathedralen, de kerken, de kloosters, de kunstschatten Blijft er
wel iets over? Mike King meent van wel en probeert dat krampachtig aan te tonen
bij een hele reeks van auteurs, van het vroegste begin van het christendom tot
op onze dagen. Hij verwijst ook voortdurend naar en gaat diep in op de Oosterse
tradities: Boeddhisme, Taoïsme, Hindoeïsme, Zen.
Maar het mag, wat mij betreft, allemaal
niet baten. Zelfs als we een heel eind weegs gaan met de auteur, en daartoe zal
elke lezer wel bereid zijn, ook deze, toch meen ik dat wat overblijft na het
wegsnijden van alle gezwellen en aanwassen niets meer te maken heeft met wat
men gemeenlijk verstaat onder God, god, godsdienst of religie.
De geschiedenis (en het gezond verstand)
leert ons dat alle pogingen om de kerk van binnen uit te hervormen faliekant
aflopen: ze leiden tot bloedige vervolging, schisma, verdeeldheid en
broedertwist, of ze worden in de kiem (en het bloed) gesmoord. En alle
theologen zijn het erover eens: wie twijfelt aan de basisprincipes van het
geloof: een persoonlijke God die zich via zijn kerk openbaart, ingrijpt in de
wereld en goed en kwaad vergeldt, nu of later; een onsterfelijke ziel voor de
mens en leven na de dood; wie daaraan ook maar enigszins twijfelt, die eindigt
niet alleen buiten de kerk maar uiteindelijk als antiklerikaal atheïst, al dan
niet virulent.
Ook Mike King moet het toegeven: hier in
het Westen is niemand, maar dan ook absoluut niemand van de lange rij auteurs
die hij naar voren schuift, erin geslaagd om zelfs maar een aanzet te geven
voor dat andere geloof, die andere religie, die andere Ene of . Er zijn
enkel een aantal sekten en daarover valt even weinig goeds te zeggen als over
de traditionele godsdiensten, en wel om identiek dezelfde redenen.
In de ogen van de auteur vindt blijkbaar enkel
de diepste westerse erotische mystiek en de meest verregaande oosterse
meditatie genade. Ik deel zijn respect voor die oplossingen, maar ze zijn enkel
weggelegd voor zeer uitzonderlijke persoonlijkheden en zelfs bij hen leiden ze
vaker naar de waanzin dan naar de harmonie die ze zo vurig betrachten.
Dit is een meestal boeiend boek, maar
uiteindelijk is het teleurstellend. De auteur kan niet waarmaken wat hij
belooft of toch nastreeft: aantonen dat er een alternatieve traditie is, of een
mogelijkheid om iets tot stand te brengen dat het beste uit alle mislukte
pogingen combineert. In feite maakt Mike King dezelfde fout als die hij de
atheïstische auteurs van vroeger en nu aanwrijft: zij vergissen zich van
vijand, door God aan te vallen en af te wijzen terwijl ze de misvattingen van
de kerk op het oog hebben. Van zijn kant meent hij immers dat er onder al het
belastende en betreurenswaardige van de concrete godsdiensten toch een zuivere
kern van menselijke religiositeit schuilt, het sacrale, en dat er achter al de
verkeerde godsbeelden toch mussein lieber Vater wohnen.
Hij kan of wil zich met andere woorden niet
losmaken van de religieuze traditie, hij probeert ze te redden, kost wat kost. Maar
hij vergist zich waar hij stelt dat de atheïsten geen oog hebben voor de
rest, het residuaire dat hem zo na aan het hart ligt. Zo spreekt hij
herhaaldelijk zijn verwondering uit over Dawkins onverbloemd ontzag voor de
schoonheid van het universum; het is iets dat Mike King niet begrijpt, ook niet
bij andere auteurs. Bij Antonio Damasio zou hij de oplossing kunnen vinden,
maar zijn vooringenomenheid belet hem dat en dus breekt hij Damasio tot op de
grond af.
Is er iets anders dan het materiële? Maar
natuurlijk! Alle atheïsten begrijpen dat, alleen Mike King en de
fundamentalisten van alle slag niet. Het is nochtans niet moeilijk, vind ik.
Kijk: onze gedachten gebeuren in onze hersenen, die intens en diep verbonden
zijn met gans ons lichaam. Als je dus zegt dat die gedachten een fysieke
gebeurtenis zijn, dan is dat juist: zonder die fysieke gebeurtenissen in onze
hersenen zijn er namelijk geen gedachten. Damasio heeft overtuigend aangetoond
dat beschadigingen van bepaalde hersencentra onvermijdelijk gevolgen hebben
voor specifieke aspecten het denkvermogen (in de ruimste zin van het woord, dus
inclusief de emoties). Maar geen enkele materialistische denker zal zeggen,
zoals Mike King wel doet, dat de gedachten zelf in die veronderstelling ook
materieel zijn. De hersenactiviteit is een tastbaar, meetbaar gebeuren,
daarover is iedereen het eens. De meningen beginnen pas uiteen te lopen als we
de inhoud, de betekenis van die hersenactiviteit gaan bekijken, voor de persoon
in wie ze voorkomen, maar vooral ook als we de gevolgen van die denkactiviteit
bekijken in het gedrag van de persoon en de invloed die hij of zij daardoor
heeft op zijn of haar omgeving.
Hersenactiviteit alleen, als een reeks
elektrochemische verschijnselen, heeft geen enkele betekenis op zich. Er moet
een persoon aan te pas komen voor wie die flitsen een concrete betekenis
krijgen in zijn handelen. Wanneer een persoon ophoudt hersenactiviteit te
vertonen, verklaren we hem of haar (hersen-)dood. Hersenactiviteit zonder een
persoon die ze beleeft, is onmogelijk, zo stelt Damasio zeer duidelijk. Er is
dus geen tweedeling, op geen enkele manier. Wie denkt, leeft, wie leeft, denkt
en wie niet, niet.
Er is dus geen enkele reden om aan te nemen
dat Dawkins, Dennett en anderen pure materialisten zijn, zoals Mike King blijkt
te denken. Onze genen bepalen niet, echt niet wat we denken en doen, dat zegt
ook Dawkins herhaaldelijk heel duidelijk. Wij zijn geen machines, dat is niet
de pointe van het atheïsme. Hoe kan je overigens van ronduit geniale auteurs
als Dawkins en Dennett, maar zeker van Stephen Hawking en zelfs van Darwin en
Einstein zeggen dat ze pure materialisten zijn? Kan een louter fysiek brein als
in een soort stream of unconsciousness,
volledig gedetermineerd door het verleden en de omgeving, zomaar gedachten genereren
als die van deze genieën? Waarom gebeurt het dan precies bij hen (en niet bij
Mike King)?
De fundamentele vergissing van Mike King
blijkt in zijn formele verwerping van de (klinisch ondersteunde) bevindingen
van mensen als Antonio Damasio. Er is wel degelijk een wereld van onze hogere
geestelijke vermogens, daar twijfelen ook de materialisten niet aan, noch de
atheïsten. Maar die wereld is onlosmakelijk verbonden met mensen, met hun
lichaam, inzonderheid hun hersenen. De mens is zo geëvolueerd; zijn proportioneel
buitenmaatse hersenen hebben ons gaandeweg een evolutionair voordeel bezorgd en
dat is duidelijk te merken hier op aarde. Maar er is geen enkele reden om te
spreken van een hogere dimensie, om met andere woorden de wereld van de
gedachten, de gevoelens, de emoties in de meest ruime zin, los te maken van het
materiële: zonder de materiële hersenen is er geen hogere dimensie, punt uit.
Er valt dus niets te zoeken achter, boven of onder de mens en zijn gedachten,
er is geen spirituele nevenwereld, geen bovennatuurlijke wereld, geen
hiernamaals, geen hemel en geen hel en ook geen God, god of .
Er valt dus niets te redden. Kunst is
kunst, het is geen dimensie van het religieuze. Dat geldt ook voor
literatuur, wetenschap, filosofie en theologie (die dan godsdienstwetenschap
wordt), poëzie, mystiek, meditatie, naastenliefde, erotische liefde,
maatschappelijk engagement en wat nog meer: die zijn allemaal wat ze zijn en
geen uitdrukking van iets anders, iets ongrijpbaars, iets heiligs, sacraal.
Maar het is niet omdat we God en godsdienst
verwerpen als op zijn minst nutteloze en op zijn slechtst schadelijke
menselijke ideeën, dat er geen plaats is voor al die diepste kenmerken van ons
menselijk bestaan die we zojuist opgesomd hebben. Er is geen enkele reden
waarom materialistisch evolutionaire atheïsten geen poëzie zou kunnen smaken of
schrijven, waarom zij hun medemens minder graag zou zien, waarom zij niet zouden
kunnen verliefd worden, trouw blijven of juist niet, waarom ze niet zouden
kunnen mediteren, of aan filosofie en zelfs theologie doen. Integendeel: het is
mijn heilige overtuiging dat ze dat des te beter kunnen doen in de mate dat ze
zich hebben bevrijd van alle onredelijk bijgeloof in bovennatuurlijke krachten
en wezens. Atheïsme, Darwinisme, Freud en de evolutionaire psychologie, wetenschappelijk
materialisme zijn niet de oorzaak van de secularisatie, de ontkerkelijking of
de ontheiliging, the disenchantment
van de wereld, ze zijn integendeel zelfs de enige garantie daarvan. De secularisatie,
de profanatie en de verregaande banalisering van de wereld is veeleer het
resultaat van religies die op stupide waanbeelden berusten.
Immers, wanneer mensen ontdekken dat hun
geloof alle redelijke grond mist, zijn er drie mogelijkheden. Ofwel wordt men
totaal onverschillig en geniet van het leven zonder omzien, zoals de overgrote
meerderheid van de mensen; ofwel denkt men na, geniet bewust van het leven in
volle respect voor de medemens en het milieu, zoals een veeleer kleine
minderheid doet; ofwel verheft men de eigen religie tot godsdienstwaanzin en
religieus terrorisme. Het is zeer te hopen dat die laatste groep niet weer groter
wordt, maar steeds kleiner.
Laatst vroeg een Vlaamse krant de lezers om
zich uit te spreken over de vraag of er een God is die het Universum heeft
geschapen. Van de meer dan 21.000 antwoorden zijn er 76% negatief, 24%
positief. Wetenschappelijk is zon krantenpoll niet, maar ik was toch blij dat
het resultaat niet net andersom was.
Postscriptum: zoals wel meer auteurs die
nooit Latijn geleerd hebben, slaat Mike King flagrant de Bal mis in die taal.
Maar zelfs als je geen woord Latijn kent, zou je moeten weten dat Descartes spreekt
over res cogitans en res extensa, en niet het door Mike King
telkens weer schaamteloos herhaalde gruwelijke res extensans.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
22-09-2010
De Verlichting vandaag, Ludo Abicht
Ludo
Abicht, De Verlichting vandaag, 199 blz., Houtekiet, 2007, tweedehands bij de Slegte of In t Profijtelijk Boeksken, 8
Dit is, het moet gezegd, in de eerste
plaats een mooi uitgegeven boek, handig formaat, niet te groot en niet te
klein, een aangename lettergrootte, zeer scherp gedrukt, perfecte bladspiegel, stevig
papier, goed gebonden, sobere, heldere gladde kaft. Waren alle boeken maar zo
goed uitgegeven!
Over de inhoud ben ik dan weer minder te
spreken. Ik vind dat Ludo Abicht (°1936) er zich te gemakkelijk van af gemaakt
heeft. Hij steunt, zoals hij zelf zegt, op de monumentale studies van Jonathan
Israel, die ik hier ook besprak. Daarnaast heeft hij nog enkele recente en
minder recente werken geraadpleegd en presenteert ons daarvan bondig de
hoofdstellingen of conclusies. Dat alles praat hij aaneen op een naar mijn
smaak weinig gestructureerde manier. Wie er de geciteerde auteurs zou op
naslaan, zou wellicht merken hoe zeer Abicht schatplichtig is aan zijn bronnen.
Twee boeken en een schaar en een derde boek is klaar
Waar hij zelf aan het woord is, laat hij
zich drijven op zijn wijdlopige gedachten, nu eens aansluitend bij historische
details die hij zonder enige toelichting vermeldt, en passant, (zoals de obscure
Ericus Walten, die in een Nederlandse gevangenis stierf in 1697, wachtend op
zijn proces op beschuldiging van blasfemie), dan weer bij de actualiteit zoals
het hoofddoekendebat. Dat levert voortdurend letterlijk en figuurlijk teksttapijten
op, bladzijden lange uitweidingen zonder enige typografische onderbreking.
Ludo Abicht heeft jammer genoeg een grotendeels
overbodig, nutteloos boek geschreven, meen ik. Wellicht is het de weerslag van
lezingen die hij her en der gehouden heeft: het is altijd leuk als je na afloop
je boek te koop kan aanbieden. De ondertitel van dit boek zou kunnen luiden:
grasduinen in de bibliografie over de Verlichting. De geïnteresseerde lezer kan
maar beter een van de vele originele werken lezen, in de eerste plaats Jonathan
Israel, zijn Radicale Verlichting is
ook in het Nederlands verschenen. Voor een goede inleiding is het werk van
Abicht te algemeen, te vaag en te weinig overzichtelijk en niet nauwgezet
genoeg, dan ben je zelfs beter af met Wikipedia.
Herhaaldelijk hoor je de vraag stellen,
zoals ook in dit boek, naar de betekenis van de Verlichting voor onze tijd. Dat
geeft de indruk als zou de tijd van de Verlichting (1648-1789) een voorbeeld
kunnen of moeten zijn voor de huidige tijd. Enige historische kennis van die periode
moet ons wel van het tegendeel overtuigen. 1648 was wel het formeel einde van
de Dertigjarige godsdienstoorlog in Duitsland en de Tachtigjarige
onafhankelijkheidsoorlog van de noordelijke Nederlanden, maar de wereld was een
ruïne. In Duitsland was de bevolking gereduceerd van 17 tot 9 miljoen! In
Engeland heerste burgeroorlog, Cromwell liet de koning onthoofden. In Frankrijk
raasde de Fronde door Parijs. Rusland streed tegen de Polen, Polen tegen de
Zweden, de Britten tegen de Nederlanders, Spanje tegen Frankrijk. In 1660
begint de heerschappij van Louis XIV en ook in andere landen viert het koninklijk
absolutisme hoogtij. De Turken belagen Europa onophoudelijk. In 1685 eindigt de
godsdienstvrede in Frankrijk met de herroeping van het Edict van Nantes. Het harde
kapitalisme steekt overal de kop op, de infame slavenhandel bloeit, de plunderende
kolonisatie neemt een hoge vlucht. De Habsburgse, de Oostenrijkse en de Spaanse
troonopvolgingen storten Europa in eindeloze oorlogen. Frankrijk en Engeland
bekampen elkaar om de wereldheerschappij en om Noord-Amerika, dat zelf strijdt om
zijn onafhankelijk van Engeland. En de periode eindigt met de Franse Revolutie,
die heel Europa in lichterlaaie zet.
Het is duidelijk: de Verlichting was niet
voor iedereen een Gouden Eeuw, ook al heet ze zo in de noordelijke Nederlanden.
Wat bedoelt men dan, als men de Verlichting als een voorbeeld wil stellen?
Ongetwijfeld verwijst men dan naar de
ideeën die in die periode opgang maakten. Dat was in de eerste plaats wat Kant
samenvatte in de spreuk: sapere aude!
Durf denken! Het was een oproep aan eenieder, maar toch vooral aan de hoogst
geschoolden, om zich niet te verlaten op gezagsargumenten van de vorst of de
kerk, maar om zelf na te denken over de wereldlijke en de kerkelijke macht. Dat
gebeurde al met groeiend succes in de filosofie, de wetenschappen, de kunst, de
literatuur en de muziek en het kon niet anders als moest dat overslaan naar de
politiek. Men spreekt gemeenlijk van de primauteit van de Rede, de ratio, het basisprincipe van het
rationeel denken. Elke mens is in staat om zijn verstand te gebruiken, als
individu. Men hoeft niet te buigen voor de willekeur van de machthebbers, men
kan zelf ontdekken wat goed en slecht is en men mag zich op basis van die eigen
overtuigingen verzetten tegen onrechtvaardige of onredelijke wetten,
individueel of georganiseerd.
Het is zeker zo dat die ideeën tijdens de
Verlichting naar voren kwamen, maar het is niet zo dat er voorheen geen
kritische geesten waren, denk aan de klassieke oudheid en haar herleving in de Renaissance
en het Humanisme. Ook binnen het christendom was er al lang voor de Verlichting
regelrechte opstand tegen het gezag, denk aan Luther en het protestantisme.
Het is evenmin waar dat die revolutionaire
ideeën toen meteen al tot grote omwentelingen hebben geleid of het openbaar
leven bepaalden: de geschriften van de coryfeeën van de Verlichting werden altijd
anoniem gepubliceerd en meestal meteen verboden en verbrand.
Er zijn bibliotheken vol geschreven over
wat Verlichting precies is, en wat men met de Rede bedoelt. Het is dus
allerminst zo dat de principes en de verwezenlijkingen van de Verlichting voor
het grijpen zouden liggen, dat het volstaat om er kennis van te nemen en ze
zonder meer over te nemen als leidraad voor de 21ste eeuw.
Behoudsgezinde krachten wijzen er overigens fijntjes op dat de principes van de
Verlichting ook rechtstreeks en onvermijdelijk geleid hebben tot de terreur van
de Franse Revolutie en op langere termijn tot de waanzin van de Eerste
Wereldoorlog en tot het extreme nationalisme en socialisme van Hitler, Stalin,
Mao en Pol Pot
Ook het zo geroemde ideaal van het
individualisme heeft een schaduwkant. Reeds in de Romantiek bleek dat dit kan
leiden tot het volgen van de meest waanzinnige en duistere krachten die in de individuele
mens aanwezig zijn. Als individuen zoals Hitler, Stalin en konsoorten de macht
grijpen, sleuren ze de hele wereld mee in hun paranoia.
We moeten dus voorzichtig zijn als we de
Verlichting als een model bekijken voor onze eigen tijd. We moeten oog hebben
voor de aberraties waartoe Verlichtingsideeën geleid hebben en nog kunnen leiden.
We moeten zelf nadenken, ja, natuurlijk, maar de ene denkt al beter of langer
na dan de andere. We moeten leren nadenken en daarvoor is het nuttig na te gaan
wat anderen voor ons zoal gedacht hebben over belangrijke vragen. Het is ook
noodzakelijk om onze eigen gedachten voortdurend te toetsen aan die van
anderen: de waarheid ontstaat uit de botsing of de convergentie van ideeën. Dat
veel mensen het zelfde denken is op zichzelf geen garantie voor de waarheid,
denk aan de (georganiseerde) massahysterie rond leiders als Hitler, Stalin en
Mao. En afwijkende ideeën, zoals die van grote genieën als Copernicus, Galilei,
Newton of later Einstein kunnen dichter bij de waarheid zijn dan die van de (misleide)
massa.
De Rede is geen menselijk vermogen dat we
nauwkeurig kunnen onderscheiden van andere geestelijke eigenschappen, noch
een systeem dat iedereen in absolute en onfeilbare mate ter beschikking heeft,
dat men kan inschakelen als een toestel om zo regelrecht op de enige en
universele waarheid af te stevenen. Het is allemaal veel complexer dan dat.
We moeten er ook rekening mee houden dat
denken, zelfs lang en diep, op zichzelf helemaal niets betekent, als er geen
actie aan gekoppeld is. De mens is een denkend wezen, ja, maar de mens is in de
eerste plaats een arbeidend wezen; we moeten, willen we in leven blijven, zorgen
dat we genoeg te eten en te drinken hebben, dat we beschut zijn tegen de
omgeving &c. Ons verstand kan ons daarbij uitstekend helpen, maar het werk
moet nog steeds gebeuren. Daarbij zal het ons telkens weer opvallen dat de
praktijk altijd aanzienlijk verschilt van de theorie. De toets van de praktijk
is vaak het einde van de theorie.
Ook het individu mogen we niet op een piëdestal,
een voetstuk plaatsen. Zowel de primitieve mens als die van de 21ste
eeuw kan niet zonder zijn medemens. We moeten dus, als individuen weliswaar,
samen denken en samen werken, willen we het leven hier op aarde een beetje
leefbaar maken. Dat betekent dat we wel solidair moeten zijn, maar tevens dat
de groep nooit belangrijker mag zijn dan het individu. Wij zijn individuen, met
onvervreemdbare rechten, maar we zijn hier niet alleen: ook de anderen zijn
hoogheilige individuen en die gelijkheid beperkt de vrijheid van elkeen. Het is
enkel in solidariteit dat we in staat zijn om als echte mensen te leven.
Daarmee hebben we, als vanzelfsprekend, de
grote principes van de Verlichting nogmaals op een rijtje gezet: vrijheid,
gelijkheid en solidariteit. Als we alleen dat al zouden onthouden en ook in de
praktijk brengen, dan waren we al een goed eind op weg, op de goede weg zelfs.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
19-09-2010
Albinoni: adagio, ma non troppo
Op Klara, de KLAssieke RAdio van de Vlaamse
omroep, hoor je de laatste tijd helaas bijna niets anders dan oldwarhorses:
heel bekende populaire composities, zoals je die ook kunt vinden in de top 75
of 100 klassieke meesterwerken; de VRT heeft die zelfs verzameld in een Cd-box.
Daarbij hoort ook het alom bekende Adagio van Albinoni.
Tomaso Giovanni Albinoni (8 juni 1671 17 januari 1751) was een Venetiaans componist
uit de periode van de barok. Hij is bekend voor een groot aantal operas maar
vooral ook voor zijn instrumentale muziek. Hij was een van de eersten om de
hobo als solo-instrument te gebruiken in zijn concerti. Veel van zijn werk is
verloren gegaan bij het bombardement van Dresden, toen de Staatsbibliotheek in
vlammen opging.
In 1958 publiceerde Remo Giazotto
(1910-1998) een muziekstuk onder de titel: remo giazotto: adagio in sol
minore per archi e organo su due spunti tematici e su un basso numerato di
tomaso albinoni: het beroemde Adagio van Albinoni. Giazotto was een
vooraanstaand Italiaans musicoloog, docent, muziekcriticus en ook een
bescheiden componist. Hij stond in voor de catalogus van het werk van Albinoni
en schreef ook een biografie van hem. Naar eigen zeggen was het Adagio een
reconstructie, op basis van restanten uit de bibliotheek van Dresden, van een
Sonate in sol klein van Albinoni zelf. Na de dood van Giazotto heeft men uit
zijn papieren evenwel met zekerheid kunnen vaststellen dat Giazotto zelf het
hele adagio geschreven heeft en het verhaal over de overblijfselen van een
sonate die hij gered had uit de brand van de bibliotheek in Dresden, volledig
verzonnen had.
Giazotto kende het werk van Albinoni
natuurlijk zeer goed en het moet voor hem een koud kunstje geweest zijn om een
adagio te schrijven in de stijl van de meester. Dat neemt niet weg dat het een
geslaagde originele compositie was, die onmiddellijk aansloeg bij het publiek
en die sinds 1958 ontelbare keren is uitgevoerd en opgenomen, in allerlei
versies, waarvan vooral die voor orgel en strijkers het meest bekend is. Het was
een van de eerste platen die ik zelf kocht, in 1964.
Het Adagio was en is ook zeer geliefd als
filmmuziek, zowel bij amateurs als professioneel: TheTrial (naar Kafka,
Orson Welles), Rollerball, Gallipoli,
Dragonslayer, Flashdance, The Phantom of the Opera, om er maar enkele te
noemen.
Het is toch wel merkwaardig dat een van de
meest bekende klassieke muziekstukken eigenlijk een vervalsing is. Men had van
bij de publicatie wel twijfels over het respectieve aandeel van Giazotto en van
Albinoni in de reconstructie, maar dat hij het helemaal verzonnen had? Hij
heeft de fragmenten waarop hij steunde nooit kenbaar gemaakt. In 1992 kwam hij
met een lichtjes gewijzigd verhaal, namelijk dat hij het fragment al in 1940
had gevonden toen hij met zijn biografie bezig was en met de catalogus van
Albinonis werk. Het fragment zou nooit veel meer dan enkele noten geweest
zijn. Hoe dan ook, zijn compositie is een eigen leven gaan leiden als het
Adagio van Albinoni en geen mens, behalve enkele musicologen, die zich nog de
naam van de echte componist, Remo Giazotto herinnert. Ten onrechte, al moeten
we toegeven dat hij het zelf gezocht heeft
Categorie:muziek Tags:muziek
17-09-2010
pedofiele priesters, ziekte en vrije wil
Vlaanderen is opgeschrikt
door het ontstellend rapport van de Commissie Adriaenssens over het seksueel
misbruik in pastorale situaties. Op een van de blogsites van de VRT opperde journalist
Lucas Vanclooster dat de onmacht van de slachtoffers om over dat misbruik te
spreken toen het, zolang geleden nu, gebeurde, te maken heeft met het feit dat
zij niet wisten wat er gebeurde, omdat zij geen woorden hadden om het te
benoemen, laat staan het ter sprake te brengen.
Het is dus een
taalprobleem Ongetwijfeld waren wij (ik ben 64) slecht voorgelicht, maar dat
we niet dierven spreken omdat we de juiste termen niet kenden, dat denk ik
niet.
Ik herinner me dat we
samen met honderden andere jongeren in Antwerpen naar een schoolopvoering van
het toneelstuk Het gezin Van Paemel (1902) van Cyriel Buysse mochten. Op een
bepaald moment verwijt de boer zijn jonge dochter dat zij zich heeft laten
verleiden door de zoon van de baron. De beeldschone blonde Hilde Uytterlinden
reageerde pathetisch-onnozel: Moar Voadere, ken wistekik nie wattade hij
wildegen doen! De hele zaal, nokvol met jolige, hitsige pubers, barstte in minutenlang
wild gejoel uit: hahaha, maak dat aan een ander wijs!
Nee, het is mijn ervaring
dat jongeren door het experimenteren met het eigen lichaam en met anderen ook
in de jaren 1950 al vrij vroeg wisten wat seks is, zelfs als ze nog helemaal
niet wisten waar het voor diende en hoe de voortplanting precies gebeurt. Ze
wisten ook perfect goed, door een al te strenge opvoeding en de taboes die hen
werden ingeprent, dat seks niet mocht voor het huwelijk, onder geen enkele
vorm, onder geen enkele omstandigheid. Er zullen wel hier en daar wel enkele
echt onnozele zielen rondgelopen hebben, maar de anderen wisten wel van wanten,
op een kinderlijke manier, vanaf de eerste jaren van de lagere school.
De kern van het probleem is dat er jongere en oudere volwassenen zijn die seks willen
hebben met kinderen en jongeren. Dat is niet nieuw en ook niet eigen aan de
kerk. Maar het is zeker ook onmiskenbaar permanent aanwezig in de kerk en dat
is een extra odieus probleem, want het is de kerk die zich opwerpt als de
verdediger van de morele norm. Seks is al helemaal verboden in de kerk voor de
bedienaars van de eredienst en voor de gelovigen wordt het enkel geduld als een
middel tot voortplanting.
De commissie is door de kerk ingesteld voor het onderzoek van seksueel
misbruik in pastorale situaties, maar wat er gebeurde was niet altijd in
pastorale situaties, het was gewoon misbruik door volwassenen van kinderen en
die volwassenen waren priesters, paters, nonnen &c.
In die tijd was de kerk oppermachtig, haar bedienaars boven alle wetten en
gezag verheven en dat uitte zich op vele manieren en vele vlakken. De
bedienaars van de eredienst konden zich door hun machtspositie ongestraft
bezondigen aan allerlei misdrijven, waarvan seksueel misbruik van kinderen
slechts een zeer beperkt aspect is. Generaties van jongeren zijn
geïndoctrineerd, geterroriseerd, gepest, hebben misleidende informatie gekregen
en werd de juiste informatie onthouden. En bovendien werden ze ook nog eens
seksueel misbruikt.
De kerk heeft zich in de
loop van haar geschiedenis steeds schaamteloos verrijkt en haar invloed in de
samenleving zo groot mogelijk gemaakt, met alle middelen. Pas toen de kerk haar
maatschappelijk belang en haar wereldse macht zag afnemen door de revoluties
van de jaren 60, kwam ook de straffeloosheid in het gedrang en kwam er een
einde aan het massaal misbruik, zoals er ook een einde kwam aan het massaal
aantal priesters en religieuzen.
De heilige rest die overbleef, blijft echter nog altijd even machtsgeil en
dus duurt ook het ongestraft seksueel misbruik voort. Vangheluwe is een goed
voorbeeld: hij bleef jarenlang kinderen misbruiken en hij vindt nog altijd niet
dat daar echt iets verkeerd mee was, hij betreurt alleen dat het uitgekomen is
en dat niet iedereen zijn mening deelt, namelijk dat een verhouding als de
zijne met zijn neefje tot de mogelijkheden behoort en dus ongestraft mag zolang
ze geheim blijft.
Laten we wel wezen. De kerk is sinds haar ontstaan alleen maar uit op macht,
wereldse macht, op alle gebied, daarvoor kan niemand blind zijn, kijk gewoon om
u heen, nu nog altijd, maar zeker tot in 1965. Zij kan de wereld alleen
overtuigen dat dit niet (meer) zo is, door aan alle wereldse macht te verzaken:
katholieke scholen, jeugdbewegingen, politieke partijen, culturele
verenigingen, ziekenhuizen, mutualiteiten, banken, kerken, kloosters,
financiële middelen, kunstschatten Zie je het al gebeuren?
Zolang de kerk met macht
bezig is, zal er onvermijdelijk ook seksueel misbruik zijn door leden van de
kerk. Mensen met (teveel) macht maken misbruik van anderen, ook seksueel, daar kunnen
we absoluut zeker van zijn.
Aartsbisschop Léonard wil dat de kerk terug bezig is met haar core business.
Ik heb hem of iemand anders van de kerk nog niet horen uitleggen wat dat zou
kunnen zijn. Als we naar de geschiedenis tot nog toe kijken, is dat niets
anders dan het vestigen van een theocratische dictatuur, precies wat we nu aan
de Islam verwijten.
Voltaire heeft, naast veel onzin, ook dit gezegd: écrasez linfâme. Een bom op de kerk, de Endlösung, eens en voor
altijd moeilijk denkbaar. We kunnen ook lijdzaam wachten tot er niets meer
overblijft, maar dan moeten we aanvaarden dat ondertussen het misbruik
voortgaat, ook het seksueel misbruik.
Zopas hebben we uit de
mond van de Paus zelf vernomen wat volgens hem en de kerk eigenlijk het
probleem is met pedofiele priesters (en dus ook met alle andere pedofielen en
met volwassenen die seks bedrijven met kinderen). Het zijn namelijk zieken en
zij begaan de feiten omdat zij op dat moment niet in staat zijn om gebruik te maken
van hun vrije wil.
Het zal wellicht niet lang duren voor ook uit medisch-wetenschappelijke en
juridische hoek een storm van protest opgaat tegenover deze op zijn minst zeer bedenkelijke
uitspraak.
Wat Ratzinger zegt, is
niets anders dan dat pedofielen niet toerekeningsvatbaar zijn, dat zij handelen
uit een onweerstaanbare drang en dat zij dus geen misdaad begaan, of toch niet
verantwoordelijk zijn voor wat ze doen. Daarom precies is men nooit opgetreden
tegen priesters die kinderen misbruikten: zij wisten och Here niet wat zij
deden, het zijn sukkelaars, zieken, mensen die niet anders konden handelen en
die misschien zelfs nog het meest leden onder hun afwijking.
Dat beeld klopt totaal niet met de werkelijkheid. De priester-daders waren vaak
op alle mogelijke vlakken seksueel actief, met jongens en meisjes, met mannen
en met vrouwen. Het profiel dat we van hen hebben, is dat van seksuele
roofdieren, die zich vergrepen aan alle slachtoffers, maar natuurlijk het eerst
en het meest aan de meest weerloze: kinderen, jonge vrouwen, wezen,
verwaarloosden, mentaal gehandicapten. Is Vangheluwe een ziek man, die niet aan
de verleidingen van zijn neefje kon weerstaan? Gedurende dertien jaar?
Waarop steunt Ratzinger
zich voor deze uitspraak? Ze wordt in alle geval niet gevolgd door de
burgerlijke rechtbanken: pedofielen worden veroordeeld voor wat ze doen. Enkel
in gevallen van evidente psychiatrische vastgestelde ontoerekeningsvatbaarheid
worden ze niet veroordeeld tot gevangenisstraffen, maar geïnterneerd, wat hier
in België eigenlijk nog erger is. Moeten we Ratzinger dan zo begrijpen? Moeten
Vangheluwe en konsoorten niet gewoon naar de gevangenis, maar geïnterneerd
worden (en na een plotse miraculeuze genezing snel weer vrijgelaten)? Hoe
perfide is de geest van onze kerkleiders?
Ratzinger legt vandaag onverwist het probleem bloot dat de kerk heeft met
seksualiteit: zij verstaan er niets van, omdat ze het niet willen verstaan.
Seksualiteit is voor hen onlosmakelijk en exclusief verbonden met
voortplanting. Alle vormen van seksualiteit die niet rechtstreeks tot
voortplanting leiden, zijn onnatuurlijk, dat moet iedereen toch erkennen, dat
is een natuurwet. Wie dus iets anders doet, bijvoorbeeld kindermisbruik, of
homoseksualiteit, of masturbatie, handelt tegen alle beter weten in en kan niet
anders zijn dan een zieke, een geesteszieke, iemand die niet weet wat hij doet,
want anders zou hij dat toch niet doen? Een verstandig mens zal nooit wetens en
willens iets doen dat in strijd is met de natuurwet. Ook homoseksuelen zijn dus
zieken, verdwaasden.
Ratzinger zou nochtans beter moeten weten. Paulus zegt het in de Romeinenbrief: 15 Wat ik doe, doorzie ik niet, want ik
doe niet wat ik wil, ik doe juist wat ik haat.
(18) Ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan
ik niet.
19 Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na;
wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik.
21 Ik ontdek in mij de wetmatigheid dat het kwade
zich aan mij opdringt, ook al wil ik het goede doen.
Normale mensen zoals
jij en ik weten zeer goed dat je niet gek of ziek moet zijn om iets verkeerds
te doen. Anna Arendt heeft het over de banaliteit van het kwaad in het geval
van Eichman. Vangheluwe is helemaal niet ziek of ontoerekeningsvatbaar. Hij is,
helaas, een pientere hooggeschoolde intellectueel, zoals alle priester-daders;
zij waren en zijn allen zeer goed op de hoogte van het verkeerde in hun daden,
hun langdurige opleiding en de kerkelijke en burgerlijke wetgeving maken dat
ten overvloede duidelijk. Als zij dan toch overgaan tot seksueel misbruik van
weerloze of zelfs gewillige kinderen, dan weten zij pertinent dat ze een
misdaad begaan. Dat zij het toch doen, bewijst niet dat ze gek zijn, ziek of
ontoerekeningsvatbaar, maar dat ze zich boven die wetgeving verheven achten,
dat ze het risico nemen, dat ze zoals alle misdadigers gevaarlijk leven, dat ze
het lot tarten, dat ze zich machtiger achten dan andere mensen, dat ze hun
eigen genot stellen boven het welzijn van anderen.
Wij zijn, laten we het
maar toegeven, allemaal zo, in mindere of meerdere mate, op bepaalde momenten,
in bepaalde omstandigheden en wij weten dat maar al te goed. De meesten onder
ons zijn al blij dat we het er meestal goed van afbrengen, dat we aan
verleidingen allerhande kunnen weerstaan. Maar we weten zeer goed dat als we
vallen, we volledig verantwoordelijk blijven, dat we het goede kennen en het
kwade doen, dat we kiezen voor het verkeerde.
Wat Ratzinger nu doet, is alle seksuele (en andere) misdaden van zijn priesters
zonder meer toeschrijven aan God zelf, die immers de mensen heeft gemaakt zoals
ze zijn en hen doet doen wat ze doen, die hen gemaakt heeft als zieke mensen
die ongewild vreselijke dingen doen, die hen zelfs hun vrije wil ontneemt!
Ratzinger wordt door velen geprezen als een van de grootste intellectuelen die
de kerk ooit heeft gekend. Als dat zo is, dan is dat een vreselijk oordeel over
de kerk en haar intellectuelen. Dommer dan deze uitspraken is namelijk
nauwelijks mogelijk. Schandelijker evenmin.
Maar misschien zijn
Ratzinger en zijn juridische adviseurs veel geslepener dan we denken. Wellicht
zijn ze al hun verdediging aan het voorbereiden tegen mogelijk klachten tegen
de kerk zelf, als verantwoordelijke instelling. Die discussie, die in Amerika
en in Ierland al geleid heeft tot het uitbetalen van vele honderden miljoenen
euros aan slachtoffers van kerkelijk misbruik, komt hier in Vlaanderen
vooralsnog nauwelijks aan bod. Wat zal de houding van de kerk zijn? Zullen ze
de priester-daders laten vallen als een baksteen en hen aan het gerecht
overleveren als individuele daders? In alle geval is de hiërarchie uiterst
omzichtig met wat gezegd en toegegeven wordt.
Maar hoe is het mogelijk dat een
instelling, die haar bedienaars praktisch vanaf de wieg volgt, ze een zesjarige
opleiding geeft, ze onderwerpt aan kerkelijke wetten, van hen absolute
gehoorzaamheid eist en hen volgt en beoordeelt in al wat ze doen, hoe is het
mogelijk, vragen wij ons af, dat die instelling geen schuld zou treffen wanneer
haar leden, priesters en religieuzen tot bisschoppen toe, zich schuldig maken
aan afschuwelijke misdaden?
Wie nu nog tot de
katholieke kerk wil blijven behoren, neemt in mijn ogen een afschuwelijke persoonlijke
verantwoordelijkheid op zich. Want het kerkelijk machtsmisbruik beperkt zich
niet tot het schandelijke vrijwel systematisch seksueel misbruik van kinderen
door bedienaars van de eredienst, maar was en blijft wijd verspreid over alle domeinen
van de samenleving. Wie geen afstand neemt van dit sluipend vergiftigd systeem,
ontkent het en maakt zich daardoor op zijn beurt onvermijdelijk mede schuldig aan al wat
mensen in de kerk in naam van hun God hun medemens aandoen.