mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
10-10-2012
Kwaad
Kwaad. Dat heeft een dubbele betekenis: je bent kwaad over
iets; en dat iets is zelf een kwaad.
In Chili is er weer een katholieke bisschop afgezet omdat
hij een jongeman seksueel misbruikt had. En aan de Katholieke Universiteit
Leuven is een bekende psychiater overgegaan tot bekentenissen, nadat hij onder
vuur was komen te liggen bij een onderzoek door de media, over zijn jarenlang
misbruik van patiënten in zijn medische praktijk.
Er is nog wel meer om ons kwaad over te maken, zoals de (zoveelste)
moord op een jong meisje door de Taliban, of de moord op een vrouw en haar drie
kinderen in Brussel. Dat er kwaad is in de wereld, dat hoeft niemand ons te
vertellen.
Ook filosofen praten en schrijven over het kwaad. Dat kan
dan behoorlijk ingewikkeld worden, zo zijn filosofen nu eenmaal. Meestal komt de
vraag dan neer op de persoonlijke verantwoordelijkheid van de dader, op zijn
vrije wil. Het gaat dan niet zozeer over hoe de slachtoffers en de gemeenschap
tegen de feiten aankijken; daarover is men het zonder meer eens. Er is
nauwelijks iemand die ook maar een ogenblik twijfelt aan het kwaad van de
voorbeelden die ik net aangaf. Maar hoe zit het met de dader? Vindt die ook dat
wat hij deed verkeerd was? En zo ja, waarom deed die het dan?
Laten we beginnen met de eerste vraag: weet een misdadiger
dat hij een misdaad begaat? Behalve in gevallen van evidente en uiterst zware mentale
beperkingen, meen ik dat we daarop bevestigend moeten antwoorden. Ik zag ooit op
tv een interview met een seksuele seriemoordenaar in de VS, en uit al wat hij
zei en deed bleek overduidelijk dat hij wist dat wat hij deed niet alleen verboden
was, maar ook niet goed. Zelfs de leiders van de SS gaven toe dat het
vermoorden van Joden op zich verkeerd was; ze zorgden voor een vorm van
begeleiding voor de moordenaars, die het er zelf ook moeilijk mee hadden; de
gaskamers en de crematoria zijn uitgevonden, niet alleen om sneller en op
grotere schaal te kunnen uitmoorden, maar ook om de persoonlijke actieve betrokkenheid
van de Duitse soldaten en burgers bij het concrete doden van mensen zoveel als
mogelijk te beperken.
Maar hoe kan men dan wetens en willens misdaden begaan?
Dat is de vraag. Enkele carjackers merken tijdens een
overval een naderende politiecombi en schieten koelbloedig twee agenten neer,
een van hen overleeft het niet. De daders kunnen niet ontkennen dat ze iets
deden dat volstrekt verkeerd is, hoe je het ook bekijkt. En toch doen ze het.
Dat kan alleen wanneer zij op dat ogenblik de zaken anders bekijken. Zij zijn
gekomen om een dure auto te stelen; dat is hun bron van inkomsten. De politie
stoort hen bij de uitvoering van hun werk. Ze nemen de wapens, hun werktuigen
en gebruiken die om zich te ontdoen van hun belagers. Het is voor hen een
kwestie van prioriteiten: zij leven nu eenmaal van het beroven van andere
mensen, dat is wat ze doen. Zij weten dat het niet mag, maar ze weten ook dat
het iets is dat kan.
Men kan in een maatschappij overleven door te werken en bij
te dragen tot het algemeen welzijn. Maar men kan ook vals spelen en parasiteren
op de maatschappij.
Cheaters noemt men
dat. Mensen die het spel niet eerlijk spelen. Dat kan op ontelbaar veel
manieren, de mens is erg vindingrijk. Dat moet ook wel, want als er iets is
waarop wij onmiddellijk verontwaardigd reageren, dan is het wel op vals spelen.
In de evolutionaire psychologie heeft men dat verschijnsel uitvoerig
bestudeerd. Er zijn altijd bedriegers, die misbruik maken van anderen voor hun
persoonlijk gewin of plezier. En er zijn anderen, de overgrote meerderheid, die
dat niet doen, of toch niet opvallend en in grote mate. Als er in een groep
meer valsspelers zijn dan andere, dan zal die groep uitsterven. De beste manier
om in leven te blijven en te floreren is immers eerlijk samenwerken. In de mate
dat het vals spelen genetisch bepaald is, zal het verwijderd worden uit het
leefpatroon, omdat het uiteindelijk een genetisch nadeel is, op langere
termijn. Misdaad loont immers niet. Het is gevaarlijk en het is verboden, het
wordt niet getolereerd, iedereen is achterdochtig voor mogelijk misbruik.
Valsspelers dragen niet bij tot het algemeen welzijn.
Maar het is wel verleidelijk. Wie alleen op korte termijn
denkt, kan alle scrupules opzij zetten en doen wat hij of zij wil om in de
persoonlijke behoeften te voorzien, zonder met de anderen rekening te houden.
En dat is precies wat er gebeurt. Men creëert een situatie waarin iets wat
normaal als verkeerd wordt gezien en ervaren, dat plots niet meer is. Men weet
nog altijd dat het in principe verkeerd is, maar niet hier en nu, niet voor mij.
Excuses zijn er genoeg. Een ervan is: niemand zal het weten.
En als niemand het weet, dan is er niets aan de hand, er kunnen geen negatieve
gevolgen zijn voor de dader, alleen positieve: het onmiddellijk gewin of
plezier. Het probleem is echter dat niets geheim blijft. Die psychiater kan
jarenlang zijn zin doen met zijn patiënten, in een reeks van min of meer vreemde,
ongezonde relaties, zonder dat iemand er iets van zegt, zelfs niet de vele
mensen die ervan op de hoogte waren: de patiënten zelf en hun naasten, collegas,
medewerkers, ondergeschikten. De man leefde in de waan dat hij ongestraft zijn
gang kon gaan, terwijl hij perfect goed wist dat wat hij deed helemaal fout
was. Maar hij achtte zich onschendbaar, en dan mag plots alles, denken we.
Een ander excuus: het is toch zo erg niet Denk aan de
ex-bisschop van Brugge, die zijn misbruik met zijn neefje omschreef als een
relatietje. Wat is dat nou voor ergs, elkaar een beetje betasten en eens laten
klaarkomen? Het gebeurt toch voortdurend, overal? Het mag niet, dat is waar,
maar zo vreselijk is dat nu toch ook weer niet! Men minimaliseert de feiten,
die op zichzelf inderdaad misschien niet wereldschokkend zijn en zo schuift men
de schuld van zich af. Men vindt dat men toch ook wel een klein beetje misbruik
mag maken van de situatie, wanneer die zich voordoet. Niemand is immers zonder
zonde. Het weer hetzelfde: het mag niet, akkoord, maar hier en nu doen we het
toch maar. Ook de gevolgen voor de slachtoffers minimaliseert men weg.
Nog een ander excuus is: het hoger belang. Dat zien we bij
de SS: mensen ombrengen mag niet, maar de joden zijn verantwoordelijk voor
alles wat er verkeerd is in de wereld, dat heeft de Staat zelf beslist. En dus
moeten ze uitgeroeid worden; dat is een vreselijke taak, maar iemand moet ze
doen. Of de Taliban: een meisje van veertien mag je niet doden, maar dit meisje
had zich schuldig gemaakt aan de zwaarste overtredingen van de goddelijke wet
en volgens die wet moest ze gedood worden.
Zo zien we dus dat het niet voldoende is dat we weten dat
iets verkeerd is om het ook te laten. De verleiding zal er altijd zijn om de
wetten te overtreden in het eigen voordeel, of wat men op dat moment als zijn voordeel
ziet.
Wij leven allemaal op de rand van die dunne lijn die goed en
kwaad scheidt. Wij voelen zeer goed aan wanneer we iets doen dat kwaad is,
groot of klein. Wanneer we twijfelen, kunnen we te rade gaan bij de wet, de
gebruiken, bij goede vrienden of betrouwbare raadgevers. Meestal moeten we
alleen maar in het eigen hart kijken, of in de ogen van de mensen die we onheus
behandelen.
De jongste jaren komt de kwestie van de vrije wil van de mens
weer ter sprake, vooral in de context van misdaden die men begaat. Zoals ik
hier al eerder schreef en ook hierboven aanhaalde, zijn er overduidelijke gevallen
van mensen die niet verantwoordelijk zijn voor hun daden, vroeger noemde men
dat zwakzinnigen; vandaag zal men wel politiek correcte eufemismen verzinnen,
maar daarmee hoef ik me niet in te laten, de lezer weet wat ik bedoel.
Sommigen stellen nu dat wij, gezonde mensen, in alles wat wij
doen bepaald zijn door onze voorgeschiedenis: onze genen, of liever: die van
onze ouders en voorouders; onze opvoeding in het gezin en op school, onze
omgeving, het dorp, de streek, het land, het werelddeel, de tijd waarin we
leven, onze vrienden en vijanden. Wij zijn alleen maar het resultaat van al die
factoren. Met andere woorden: we kunnen er niet aan doen.
Op enkele nauwkeurig te bepalen uitzonderingen na is dat
onzin. Het is alsof men de persoon ziet als een onbeschreven blad of een leeg
vat, waarop de invloeden van buitenaf dan vrij spel hebben. Maar dat is niet
zo. Elke mens beschikt over een stel hersenen en wij kunnen die ook gebruiken,
elk op zijn of haar manier, maar altijd voldoende om te kunnen spreken van een
waarachtige individuele verantwoordelijkheid van elke mens. Met andere woorden:
wij weten bijna steeds feilloos of we iets doen dat eigenlijk niet kan. Wij verwerken
de invloeden die wij inderdaad sinds onze geboorte ondergaan, zoals we ook de
genetische invloeden niet zonder meer overnemen, maar er een eigen, unieke
combinatie van maken die niet zomaar bepaald wordt door de genen van onze
voorouders. Wij zijn geen passieve slachtoffers van de omgevingsfactoren, maar gaan
daar actief mee om in het maken van de ontelbare keuzes die zich elke dag
opdringen, grote en kleine. Binnen de wetmatigheden die er ongetwijfeld zijn,
is er een enorme variatie van oorzaak en gevolg mogelijk, zoals blijkt uit het
feit dat het gedrag van een mens zo goed als helemaal onvoorspelbaar is op elk
moment.
Maar zelfs indien men zou aannemen dat de beïnvloeding,
genetisch of anders, veel aanzienlijker zou zijn dan men nu heeft kunnen
vaststellen, dan nog blijft men als fysiek persoon volledig verantwoordelijk
voor alles wat men doet. Het is die psychiater die zich heeft schuldig gemaakt
aan ongeoorloofde relaties met zijn patiënten, niet iemand anders. Hij is de verantwoordelijke,
zoals hij nu is als persoon, ook als hij spijt heeft (wat we nog niet vernomen
hebben), ook als de patiënten (misschien) ook (min of meer) vrij hebben
meegewerkt, ook als vaststaat dat intieme relaties in de psychiatrie en in de
hele verzorgingswereld vaak voorkomen en als een beroepsrisico kunnen beschouwd
worden. Hij zal dan ook vervolgd worden en zijn straf moeten ondergaan, tenzij
kan aangetoond worden dat hij totaal niet toerekeningsvatbaar was en is.
Wanneer men bewust wetten (in de algemene betekenis van het
woord) overtreedt, is men schuldig. Wanneer men de medemens niet als een evenwaardig,
vrij en moreel en fysiek onaantastbaar persoon behandelt, is men eveneens
schuldig, wat de wet ook zegt en wie het ook weet en wie het ook verzwijgt. Dat
is de zware opgave waar wij elke dag voor staan. Wie begint met het
vergoelijken van een kleine misstap, loopt het gevaar binnen de kortste keren
alle normen te ontkennen. Vroeg of laat loopt dat slecht af; eerst voor de
slachtoffers, uiteindelijk ook voor de dader.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
02-10-2012
Lees- en gespreksdag in Werchter
Spinoza lezen in
Vlaanderen
Lees- en gespreksdag voor Spinoza-vrienden in Vlaanderen
Werchter, 17 oktober
2012, 10 tot 16 uur.
Samen met enkele andere sympathisanten van Spinoza in Vlaanderen hebben we het idee
opgevat om een (eerste?) dag te besteden aan het lezen en bespreken van een
Spinoza-tekst, meer bepaald de Appendix
bij het eerste hoofdstuk van de Ethica.
Wij noemen het met opzet geen studiedag; het is de bedoeling om van het samen lezen
en praten te genieten, niet om in slaap te vallen bij langdurige geleerde
uiteenzettingen, noch om verhitte discussies te voeren over de mogelijke
plaatsing van een kommapunt.
We beginnen om 10 uur met de kennismaking met de deelnemers
bij een kop koffie of thee. Rond 10.30 uur start de eerste lezing, met de
nodige onderbrekingen voor tussenkomsten. Rond 12 uur ronden we af en drinken
we een aperitiefje.
Voor het middagmaal wachten we nog even af wat we doen tot
we het aantal en de wensen ter zake van de deelnemers kennen: broodmaaltijd,
restaurantbezoek, koud buffet
De tweede lezing begint rond 14 uur en loopt tot ongeveer
15.45 uur, ook weer met de nodige onderbrekingen. We sluiten af met koffie,
thee of iets krachtiger.
De bijeenkomst vindt plaats ten huize van Karel
en Lut Dhuyvetters- De Rudder, Hogeweg 78, 3118 Werchter. Daar is ruimte voor
een tiental deelnemers.
Deelname is gratis. Voor koffie, thee, frisdrank naar
believen en aperitief vragen we een bijdrage van 5 euro per persoon. Het
middagmaal betaalt iedereen zelf; indien er een gezamenlijke maaltijd of buffet
georganiseerd wordt, delen we de kosten van die spijs en drank.
Aanmelding via mail of telefonisch bij Karel, graag zo
spoedig mogelijk om evidente praktische redenen. We sluiten de aanmelding definitief
af op 15 oktober 2012. Tegen die dag verwachten we ook de betaling van de
deelname in de kosten van 5 euro per persoon op rekening BE70 9796 5587 7225.
Iedereen brengt zijn eigen tekst van de Appendix mee.
Niet voor het eerst en zeker niet voor het laatst is er
discussie over de vrijheid van meningsuiting. Politieke leiders van de hele
wereld maken gebruik van de Algemene vergadering van de Verenigde naties om voor
het voetlicht van de hele wereld enkele van hun stokpaardjes te berijden. Laten
we die beeldspraak eens letterlijk nemen. Een stokpaardje is een speeltuig dat
bestaat uit een stok met daaraan een paardenkop. Met de stok tussen de benen doet
een kind alsof het een echt paard berijdt. Zo zie ik de groten daar aarde daar
in New York rond hossen en ik kan mijn binnenpretjes nauwelijks onderdrukken.
Misschien moeten we er dus niet te veel aandacht aan besteden.
Die Algemene vergadering mag dan al een indrukwekkend mediavertoon zijn, ze
heeft geen enkele juridische waarde. Het is niet meer dan dat: een kleurrijke, bijna
folkloristische bijeenkomst van staatshoofden, een soort van snoepreisje dat
voor hen georganiseerd wordt, zoals ook andere machthebbers dat voor zichzelf doen:
CEOs, wetenschappers, universiteitsrectoren en decanen enzovoort. Men laat
zijn grieven eens horen en men droomt eens hardop van een betere wereld, maar
veel verandert er niet. Ook daar heerst vrijheid van meningsuiting: men mag een
andere staat of volk of zijn leiders uitschelden, men mag de geschiedenis
geweld aandoen, men mag zijn eigen misdaden tot heldendaden proclameren, het
maakt allemaal niet uit, iedereen komt aan de beurt om te kastijden of
geringeloord te worden, al dan niet voor een grotendeels lege zaal.
Ook dit jaar speelt men in op de wereldactualiteit. Iemand
heeft weer eens een onnozel filmpje gemaakt over de islam en de kerkleiders
hebben dat alweer aangegrepen om hun duivels te ontbinden en de massas op te
zwepen tot luidkeels en gewelddadig protest, met honderden doden als gevolg.
Het is waar, als dat filmpje of die cartoons er niet zouden zijn, zou er
(misschien!) dergelijk protest niet zijn en dus ook die doden niet. Maar het is
ook zo dat als de kerkleiders het bestaan van die filmpjes niet onder de
aandacht zouden brengen, de massa niet op de hoogte zou zijn van het bestaan
ervan; ook in dat geval zouden er geen noemenswaardige protesten zijn en geen zo
onnodige en vermijdbare doden. Het zijn dus niet zozeer de gewone moslims die
zich beledigd voelen, want geen van hen heeft het filmpje gezien, dat is hen
overigens streng verboden. Het zijn dus de kerkleiders die in hun gevoelens
gekwetst zijn, terwijl ook zij het filmpje niet gezien hebben. Het gaat hen dus
om het principe: niemand mag de profeet of de islam beledigen. Het gaat niet om
het mogelijk gevolg van de (vermeende) misdaad, maar om de daad zelf, die
zondig is in absolute termen en dus moet veroordeeld en bestraft worden.
Wat daarbij opvalt, is dat de kerkleiders zelf beslissen wat
zondig is. Ze overgieten hun oordeel wel met enige goddelijke autoriteit, maar
dat klinkt erg geforceerd. De Profeet, gezegend zij zijn Naam, mag dan al rechtstreeks
door God geïnspireerd zijn, maar over filmpjes wist hij niets en in de Koran
zijn die niet verboden. Het zijn dus hedendaagse kerkleiders, theologen en
schriftgeleerden die moeten uitmaken wat mag en wat niet. Er is geen goddelijk
verbod op satire. Als we het nog iets ruimer stellen: er zijn geen goddelijke
verboden, aangezien er geen goden zijn. Het gaat dus om het beledigen van gewone
mensen zoals jij en ik.
Nu is dat niet meteen iets dat we moeten aanmoedigen. We
moeten een onderscheid maken tussen vrijheid van mening, die absoluut is, en
vrijheid van de uiting van die mening, waarbij we toch wel enkele bedenkingen mogen
formuleren. Stel dat jouw buurman een opvallend grote neus heeft, die bovendien
nog purperrood van kleur is en, laten we het maar eens echt bont maken, ook nog
helemaal scheef staat. De kans is groot dat hij in de volksmond bekend staat
als de Neus en dat er wel eens grapjes over hem gemaakt worden. Dat is
allemaal heel menselijk en er is geen reden tot ongerustheid. Het is echter een
ander verhaal wanneer die man gepest wordt en in het publiek uitgelachen als
hij even een frisse neus komt halen op zijn oprit; als men hem in het
plaatselijke krantje te pas en te onpas afbeeldt in al zijn glorie, en als men de
buurtkinderen ertoe aanzet om voor zijn deur kwetsende liedjes te gaan zingen
of zijn bijnaam te scanderen. Dat is niet bepaald vriendelijk, niet echt
menselijk. Dat is zelfs verwerpelijk gedrag, dat we terecht afkeuren.
Wij mogen dus over alles onze mening hebben en hoewel het
beter is om onze mening te onderbouwen met argumenten en feiten, kan het toch
niet anders dan dat wij ons over een en ander wel eens vrolijk zullen maken.
Als dat binnenpretjes zijn, dan is dat nog niet zo erg, al hoeft men er niet
meteen trots op te zijn. Het is wat anders als wij die grapjes gaan delen met
anderen, bijvoorbeeld door ze via e-mail te verspreiden, of ze in een krant(je)
te laten verschijnen, of ze op YouTube te zetten.
Nu ben ik een grote voorstander van een zo ruim mogelijke vrijheid
van meningsuiting, begrijp me niet verkeerd. Maar elk weldenkend mens zal zich
ervoor hoeden om andere mensen nodeloos te kwetsen op een overdreven agressieve
manier. Wij proberen zoveel mogelijk rekening te houden met de gevoelens van
onze medemensen, ook als wij die niet delen. Zo voelde ik het bijna als lichamelijk
kwetsend aan toen een kennis verwees naar moslims als die met hun gat in de
lucht, verwijzend naar hun typische gebedshouding. Ik voelde dat
plaatsvervangend aan als onnodig grof en beledigend, vooral omdat het ging over
een onschuldige religieuze gewoonte, die niet verschilt van de vele buigingen
en genuflexen die ook het christendom kent.
Als men iets te zeggen heeft, dan doet men dat het best op
die manier die het meest resultaat heeft. Het filmpje (dat ook ik niet gezien
heb en niet wens te zien, voortgaand op enkele beelden in het journaal) zal
mijns inziens weinig moslims overhalen om ernstig over hun godsdienst na te
denken. Dat was ook niet de bedoeling, zoveel is duidelijk. Wat de werkelijke
bedoeling dan wel was, dat weet ik niet. Maar ik weet ook niet waarom een
regisseur tijdens een opvoering van een opera van Wagner zo nodig de Walkuren
moet laten plassen op scène. Dat hoeft voor mij ook niet en eerlijk gezegd, als
het mijn beslissing was, dan zou ik daar niet voor kiezen.
Samenvattend zou ik zeggen dat alles moet kunnen gezegd en
geschreven en vertoond worden, maar dat wij allen de plicht hebben om ons te
beraden over de mogelijke gevolgen daarvan. Dat betekent niet dat er taboes
zijn, maar wel dat men de keuze van de middelen die men gebruikt om een mening
te uiten, moet laten afhangen van de boodschap die men wil brengen. Zo zal ik
in een gesprek met een priester, imam of rabbi anders over (hun) godsdienst
spreken dan met een eenvoudige gelovige. Dat deed ook Spinoza: toen de vrouw
des huizes bij wie hij logeerde hem op een dag vroeg of zij misschien haar
godsdienstige overtuigingen moest bijstellen of van godsdienst veranderen,
verzekerde hij haar dat dit helemaal niet hoefde en dat ze rustig verder naar haar
kerkdiensten mocht gaan. Voor de (fundamentalistische) predikanten had hij
echter geen goed woord over.
Ga dus niet voor een moskee na het vrijdagavondgebed
luidkeels staan roepen dat Allah niet bestaat en dat zijn Profeet Je moet niet
vloeken in de kerk.
Maar hier op mijn blog zeg ik wat ik wil. Als het over
godsdienst gaat, is dat meestal over het christendom en meer bepaald het
katholicisme; dat heb ik aan den lijve ondervonden, ik weet dus waarover ik
spreek en ik heb redenen om niet te zwijgen. Wie mijn blog daarom niet wil
lezen, en zo zijn er mensen, dat weet ik, die moeten dat dan maar laten.
Hoezeer ik die mensen, die ik tot mijn vrienden zou willen rekenen ondanks onze
meningsverschillen, ook respecteer, toch zal mij dat niet weerhouden van het
ongekuist ventileren van mijn mening over God en Kerk. Ik spaar evenmin de georganiseerde
vrijzinnigheid en mijn veroordeling van de godsdienst is algemeen en principieel
en mijn afkeer van alle klerikalisme is grenzeloos en geldt dus voor de islam
ten minste zo goed als voor welke andere godsdienst dan ook.
Maar indien ik niet schreef voor het selecte publiek dat
jullie, mijn lieve lezers zijn, maar bijvoorbeeld voor de NRC of Knack of
Metro, dan zou ik anders schrijven, dat wel.
Ik doe hier derhalve een - vrij nutteloze, omdat de mensen
tot wie hij gericht is het niet zullen horen maar desondanks toch dringende
oproep tot eerbied voor eenieders mening, ook op religieus gebied; tot een bedachtzame
terughoudendheid in het publieke discours, zowel bij wie de godsdienst aanvalt als
bij wie die meent te moeten verdedigen. Wij zijn allen verantwoordelijk voor
onze daden en er is niets, ook de vrije meningsuiting of een godsdienst niet,
waarvoor ook maar één mens hoeft te sterven.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
24-09-2012
Dank je wel, Mr. Darwin!
Charles Darwin
ontdekte het systeem van de evolutie van het leven op aarde en publiceerde het
uiteindelijk in 1859. Sindsdien woedt de discussie onverminderd voort; niet zozeer
over de evolutie zelf, want dat er een evolutie is geweest, dat ontkent zo goed
als niemand nog. Sommigen denken dat die heel lang en langzaam is gegaan,
anderen menen dat ze veel korter was en nog anderen zijn ervan overtuigd dat
het met grote sprongen is gegaan. Maar iedereen, zelfs de Getuigen van Jehova,
en dat wil wat zeggen, aanvaarden dat het leven geëvolueerd is van een nietig
begin, langs vele om- en bijwegen, tot wat er vandaag is.
Met andere
woorden: dat wondere instrument, ons oog, is niet door iets of iemand op een
dag geschapen zoals het nu is. Het is begonnen als een cel of een groep van
cellen die ten gevolge van een genetische verandering bij de voortplanting,
lichtgevoelig bleek te zijn. Dat gaf een voordeel in de struggle for life en dus hadden levende wezens met een dergelijk
primitief oog een betere kans op overleven en dus om zich voort te planten.
En zo werd iets in gang gezet dat vele generaties later bij allerlei levende
wezens een sterk ontwikkeld en zeer verfijnd en krachtig oog was.
En zo kan je
verder gaan voor elk van onze zintuigen, en onze bloedsomloop, en ons
spijsverteringsstelsel, onze voortplantingsorganen, ons immuunsysteem, kortom
ons hele lichaam. Wij kunnen die evolutie in grote lijnen verklaren vanuit dat
eenvoudige principe: genetische variatie die een voordeel oplevert in de
overlevingsstrijd. Er hoeft niets anders aan te pas te komen, het gebeurt
vanzelf. Wij kunnen dat inzien, intellectueel en ook emotioneel. We weten dat
we nog niet alles begrepen hebben, dat het leven een ongelooflijk complexe zaak
is, maar met de grote lijnen zijn we vertrouwd en elke dag brengt ons nieuwe
inzichten die wonderwel passen binnen het principe zelf van de evolutie. Dank
je wel, Charles Darwin.
Maar de
discussie woedt voort, zei ik. Welke dan?
Heel wat
mensen aanvaarden de volledige evolutietheorie voor al het leven op aarde,
inclusief de mens, en voor de mens aanvaarden ze het evolutieprincipe op alle
punten, behalve als het gaat om het denken, het zelfbewustzijn, het verstand,
het vernuft, de intelligentie of hoe je het ook noemen wil. Daar trekken ze de
lijn. Het kan volgens hen niet dat ook dat gewoon een gevolg is van de
evolutie, gedreven door de overlevingsdrang en gevoed door genetische variatie.
Er moet, zo houden ze vol, iets anders aan de hand zijn, iets of iemand die is
tussengekomen om dat inderdaad verbazingwekkend fenomeen te verklaren. Of zij
menen dat er in het evolutionair systeem, dat ze compleet aanvaarden, een
zekere bedoeling waar te nemen valt, een constant plan, een design, dat heeft
geleid tot het menselijk verstand. En als er een dergelijk plan is, dan is er
ook iets of iemand wiens plan het is.
Het is niet
eens een gekke redenering, en ook de mensen die zo denken zijn verre van gek.
Maar hun argumenten houden geen steek en de overgrote meerderheid van de mensen
denkt vandaag zo niet meer. Zeker in wetenschappelijke middens kan je met zoiets
niet meer voor de dag komen zonder je grenzeloos belachelijk te maken. En toch
zijn er af en toe geleerden, en niet van de minste, die zich daartoe laten
verleiden, merkwaardig genoeg meestal op gevorderde leeftijd. Men kan dan
denken dat zij op het toppunt van hun kennis en wijsheid zijn, of dat ze duidelijk
over hun hoogtepunt heen zijn.
Waarom
zouden onze hersenen niet net zo goed hebben kunnen evolueren als de rest van
ons lichaam? Als wij de hersenen van de moderne mens, of home sapiens bekijken en vergelijken met de hersenen van de mensachtigen
die ons zijn voorafgegaan, en ook met de andere levende wezens op aarde, dan
stellen wij vast dat onze hersenen veel complexer zijn dan die van alle andere soorten
en dat het relatieve gewicht van onze hersenen, dus in vergelijking met ons
totaalgewicht, veel groter is; bovendien zijn onze hersenen ook groot genoeg om
een ongelooflijk groot aantal cellen te bevatten. Cellen hebben afmetingen, hoe
klein ook, en in de hersenen van een insect, bijvoorbeeld een mier, is nu
eenmaal niet genoeg plaats voor al de cellen van onze menselijke hersenen.
Onze
hersenen zijn dus geëvolueerd in absolute en relatieve omvang en in
complexiteit en ook in het aantal cellen dat erin aanwezig is en in de snelheid
en complexiteit van de activiteit die zich daar afspeelt. Men kan dat
wetenschappelijk vaststellen zonder al te veel moeite. Men ziet met andere
woorden die ongelooflijke activiteit, ook al begrijpt men ze niet, of niet
helemaal. Men stelt ook vast dat elke verstoring van die activiteit een
onmiddellijk gevolg heeft voor ons bewustzijn, ons verstand, onze gedragingen,
onze emoties enzovoort. Het ligt dan ook voor de hand dat de twee alles met
elkaar te maken hebben. Zonder hersenen, geen bewustzijn enzovoort. Meer nog:
zonder hersenen, geen leven. Je kan leven zonder ledematen en zelfs zonder
sommige organen, zelfs met zwaar beschadigde hersenen, maar niet zonder, zo
simpel is dat.
Het heeft
echter geen zin om ons blind te staren op die hersenen alleen; een stel
hersenen zonder lichaam kan evenmin overleven als een lichaam zonder (werkende)
hersenen. Die hersenen moeten gevoed worden en onderhouden; een kleine
onderbreking van de bloedtoevoer kan al fataal zijn. De mens is geëvolueerd als
een compleet levend wezen en alles heeft bijgedragen aan alles. Het heeft geen
zin om een lichaam te hebben als het onze en de hersenen van een mier, noch
omgekeerd. Wij zijn als (dier)soort geëvolueerd als een geheel. De evolutie
ondersteunde de ontwikkeling van heel dat lichaam, inclusief de hersenen; het
ene ondersteunde het andere: betere ogen brachten beter beeldmateriaal naar de
hersenen, en betere hersenen konden dat materiaal beter verwerken en
interpreteren enzovoort. Maar het waren vooral de (toevallige) genetische
veranderingen die de hersenen groter en complexer maakten, die de grootste
invloed hadden op het ontstaan van homo
sapiens, ten nadele van ander mensachtigen en mensen, zoals de
neanderthalers. Wij hebben het gehaald, zij niet.
Het principe
van de evolutie verklaart dus evengoed het ontstaan van onze fenomenale verstandelijke
vermogens, zoals het ook het verstand verklaart van andere levende wezens.
Ja, er is een enorm verschil tussen de mens en andere levende wezens, maar dat
verschil is er niet altijd geweest, want de mens, homo sapiens is er niet altijd geweest, hij is geleidelijk (of met
sprongen, wat maakt het tenslotte uit?) ontstaan uit iets dat (nog) geen mens
was. Onze verre voorouders waren geen mensen, maar dieren. Geen apen, zoals
Darwins domme tegenstanders opperden, maar een diersoort die we als gemeenschappelijke
voorouder hebben met apen, vandaar dat we zo goed op elkaar lijken. De evolutie
van ons verstand is dus net zo geleidelijk verlopen als die van onze ogen,
oren, neus, mond enzovoort, in feite zelfs synchroon daarmee. Onze
intelligentie is slechts een hogere trap in vergelijking met die van onze verre
voorouders, zoals het ook slechts een differentiatie is van de intelligentie
van alle andere levende wezens. Er is sinds homo
sapiens wel een aanzienlijk verschil tussen de mens en de rest van het
leven op aarde, maar geen wezenlijk verschil. Dat verschil is er geleidelijk
gekomen, niet plotseling. Het is ontstaan door de evolutie, door de aanpassing
van een bepaalde diersoort aan haar natuurlijk milieu, via de genetische
variatie bij de voortplanting.
Daaruit
trekken we twee conclusies.
Vooreerst is
er geen nood aan een tussenkomst van buitenaf om onze intelligentie te
verklaren. Het evolutionair principe werkt evengoed om de ontwikkeling van ons
verstand te verklaren als voor de rest van ons lichaam. Meer nog: een externe
ingreep is ongelooflijk veel moeilijker uit te leggen dan de evolutie zelf.
Waar zou die externe bron immers vandaan komen? En hebben we ook maar één
overtuigende aanwijzing van een dergelijk wezen of macht of kracht?
Ten tweede:
er is een overduidelijke lijn te trekken van het nietige begin van het leven op
aarde naar de mens, zoals er een even duidelijke lijn is naar alle andere leven
dat er nu is. Dat noemt men de boom des levens. Alles vertrekt van een massa eenvoudige
cellen of iets nog kleiner en evolueert dan in talloze richtingen als de takken
van een reusachtige boom. Wij zijn één uiteinde, zoals al het andere leven.
Maar die boomstructuur zien we enkel achteraf. We zien dat bepaalde wegen die
het leven heeft ingeslagen, en het leven heeft werkelijk alle mogelijke wegen
ingeslagen, succesvol waren en andere niet; en zelfs veel van de succesvolle,
de levensvatbare, hebben het niet gehaald. Onze lijn, die van de homo sapiens, is herhaaldelijk tot op de
rand van de complete uitroeiing gekomen, lang voor homo sapiens maar ook daarna nog. Het stond dus niet in de sterren
geschreven dat wij het zouden halen, of dat precies wij het zouden halen. Het
had ook een andere soort kunnen zijn, onder andere omstandigheden. Als onze overigens
niet zo talrijke verre voorouders tijdens een of ander ijstijd of droogte
uitgestorven waren tot de laatste man en vrouw, dan waren er nu geen mensen
geweest. Misschien dinosaurussen of alleen maar mieren zo, wie zal het zeggen.
Ik bedoel maar: het moest de mens niet worden. Er was met ander woorden geen
plan. De mens is geen toeval, dat bewijst de lange evolutie alleen al. Het
principe van de evolutie leidt de gebeurtenissen. Maar de mens is evenmin
noodzakelijk of bedoeld. Er is niets dat ervoor gezorgd heeft dat uiteindelijk
de mens het gehaald heeft, noch is er iets dat garandeert dat wij het zullen
halen, dat wij er over enige tijd nog zullen zijn. Meer nog, het is vrijwel
zeker dat onze soort er ooit niet meer zal zijn; als onze zon het opgeeft over
enkel miljarden jaren, en wij hebben niet gemaakt dat we hier met zijn allen
weg konden, dan is het met ons gedaan. Als we er ondertussen zelf geen voortijdig
einde aan gemaakt hebben.
Als ik dus
lees dat er weer ergens een vooraanstaande Amerikaanse geleerde is, wiens naam
we hier zedig zullen verzwijgen, die meent dat homo sapiens niet kan verklaard worden uit de evolutie alleen, maar
dat het niet anders kon dan dat die er zou komen, dan is mijn reactie steeds:
hoe komt dat toch? Is dat evolutionair principe nu zo moeilijk om in te zien of
aan te nemen? En welke serieuze argumenten kan men nu nog bedenken voor een gans
andere verklaring? Meestal blijkt dan dat die mensen een of andere
godsdienstige overtuiging koesteren. Dat stoort me niet: iedereen mag van mij
geloven wat hij of zij wil. Maar dat zou geen reden mogen zijn om
wetenschappelijke onzin te verkopen. Zolang men met niets beter voor de dag kan
komen dan die uiterst simpele intuïtie van Charles Darwin, nu al meer dan 150
jaar geleden, houd ik het maar daarop. Als we met één eenvoudig principe al het
leven op aarde in al zijn diversiteit en complexiteit, inclusief ons verstand,
zo simpel en compleet kunnen verklaren, dan heb ik althans geen behoefte aan iets
anders.
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
22-09-2012
het relatieve belang van de islam
Iedereen maakt zich zo vreselijk druk over de Islam. In
Vlaanderen is dat over een opstootje in Borgerhout, S4B, hoofddoeken, rituele
slachtingen en dies meer. Wereldwijd is het helaas verschrikkelijk veel erger,
er vallen dagelijks tientallen doden in conflicten tussen aanhangers van de
profeet, zijn neef of een of andere latere volgeling, bij botsingen met de
politie en met christenen, hindoes, boeddhisten
En toch houdt men vol dat de Islam een vreedzame godsdienst
is. Hoe rijmen we dat samen?
We kunnen er niet omheen: er is meer geweld in landen waar
de Islam de belangrijkste godsdienst is. En in de moslimlanden waar geen geweld
is, is er een dictatuur en dat is evengoed een vorm van geweld. Maar is de
islam de oorzaak of de reden van het geweld? In het Latijn zeggen we cum hoc, ergo propter hoc; dat is
letterlijk: met dit, dus omwille van dit. Het verwijst naar een valse
redenering, waarbij men aan een nevenverschijnsel de oorzaak van iets
toeschrijft. Geweld zien we vaak bij moslims, dus is de islam de oorzaak van
het geweld. De vraag is nu inderdaad: is dat in dit geval een valse redenering?
Het heeft weinig zin om te verwijzen naar recent of
historisch geweld in de moslimwereld als een bewijs van de gewelddadigheid van
die godsdienst. Het christendom heeft zich ten minste even flagrant schuldig
gemaakt aan geweld en doet dat nog steeds, zij het op een meer subtiele wijze,
maar niemand noemt het christendom (openlijk) een gewelddadige godsdienst. De
geschiedenis van het socialisme/communisme biedt evenmin een fraai plaatje. Die
redenering gaat dus niet op: de islam heeft niet het monopolie van het geweld.
De relatieve afwezigheid van (straat- en oorlogs)geweld in het christendom is
een vrij recent verschijnsel. Men verwijt de moslims hun wreedheid tegenover
dieren wegens de rituele slachtingen bij bepaalde gelegenheden, maar hoe zogenaamde
christenen (of in alle geval niet-moslims) omgaan met dieren in onze
slachthuizen en (schoonheids)laboratoria is op zijn minst even wreedaardig en
veel, veel grootschaliger.
Mensen ergeren zich aan moslims, omdat ze verschillend zijn
en zogezegd niet bereid om zich aan te passen. Ze willen hun cultuur behouden, met
inbegrip van hun godsdienst en ook de uiterlijke tekenen daarvan. Maar we
ergeren ons toch ook aan anderen die op een of andere manier vreemd zijn? Als
ik s avonds de televisie opzet en door het ruime kabelaanbod heen zap op het
fraaie zenderoverzicht, dan zucht ik eens diep en zet dan wat klassieke muziek
op. Ik voel me zo vreemd in autochtoon Vlaanderen als in een moskee, een synagoge
of een tempel.
Maar als het niet aan de islam ligt, waaraan dan wel? Want
het is duidelijk: er is in sommige gebieden van de wereld meer geweld dan in
andere. Hoe komt dat dan?
Kijk eens, ik ben geen genie, ik weet niet alles en ik
beschik niet over alle informatie. Ik probeer alleen, zoals jij, de wereld om
me heen te begrijpen. Ik kijk om me heen, ik schud het hoofd meewarig en ik
probeer er voor mezelf en mijn omgeving het beste van te maken. En af en toe
denk ik eens na en nu en dan (nou ja, elke dag, het is waar) lees ik een ernstig
boek of artikel. Want het benieuwt me te weten waarom het zo is.
We kunnen niet anders dan vaststellen dat beschaving een
relatief en heterogeen fenomeen is. Ze is niet overal eender, noch bij elke
mens. Er zijn dus concentraties van beschaving en achtergebleven gebieden, en
er zijn overal mensen die zeer beschaafd zijn en andere die dat veel minder of
helemaal niet zijn. Bovendien is de invloed van de minder beschaafde elementen
vaak veel groter dan die van de meer beschaafde. Enkele heethoofden of
verenigingen van onnadenkende mensen volstaan om een hele maatschappij (tijdelijk)
in rep en roer te zetten. De grote meerderheid van de mensen doet daar niet aan
mee, tenzij zeer occasioneel, in een of andere witte mars, een verontwaardigde
betoging of een dag van rouw.
Het is dus veel ruimer dan alleen maar de godsdienst of één
speciale godsdienst. De vooruitgang van de beschaving is onbetwistbaar, maar
het is een specifieke geschiedenis, die verbijsterende verschillen kan
opleveren in ruimte en tijd. Enkele factoren spelen daarin een cruciale rol.
Daar is vooreerst het economische: als mensen succesvol bezig zijn met arbeid
en handel, hebben ze geen belang bij geweld. Ook politiek speelt natuurlijk
mee: een democratisch bestel is een ware remedie tegen geweld van alle slag.
Opvoeding is essentieel: een mens wordt niet beschaafd geboren, het is een langzaam
en nooit voltooid proces; je kan gemakkelijker een kat leren om buiten te gaan
plassen dan een mens beschaving bijbrengen. Muziek verzacht de zeden: kunst is
niet alleen een symptoom van een beschaafde samenleving, het is ook een middel
om de beschaving te bevorderen. Zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan met grotere
en kleinere aspecten van onze beschaving.
We stellen dus vast dat het om veel meer gaat dan godsdienst
of de islam in het bijzonder, dat het veel complexer is dan dat. Wie zich dus
blindstaart op dat ene aspect, is inderdaad ziende blind voor het ruimere kader
en de echte oorzaken. Wie meent het probleem te kunnen oplossen door één element
eruit te pikken, bijvoorbeeld de islam, zou na eventueel (maar weinig
waarschijnlijk) succes merken dat het er zo goed als niets veranderd is. Bekeer
alle moslims tot het christendom, het boeddhisme, het hindoeïsme of wat dan
ook: denk je dat we van de ene op de andere dag in een andere wereld zullen
leven? Een mens is niet alleen een godsdienstig wezen; meer nog: godsdienst
speelt maar een geringe rol in het geheel der dingen, ondanks de indruk die we
dagelijks krijgen. Denk eens aan de invloed die je eigen godsdienst of de
afwezigheid daarvan heeft op je levenswijze en je overtuigingen. Waarom zou dat
anders zijn in Islamabad, Damascus, Jakarta, Tokio of Ouagadougou?
Hoed je dus voor simplistische retoriek, zoals die van het
Vlaams Blok/Belang, of andere racistische partijen, die een jihad prediken
tegen de jihad en ons menen te moeten waarschuwen voor de islamisering van
Europa. Het gaat niet om de islam, het gaat niet om de godsdienst, dat is niet
meer dan een hoofddoek, een symbool, een symptoom. Wij zullen de wereldproblemen
die er overduidelijk zijn alleen maar oplossen door ons te beijveren voor de
beschaving en haar positieve waarden: vrijheid, gelijkheid, solidariteit.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
17-09-2012
Dichtbundel David Verstreken
Heel
toevallig leerden we enkele jaren geleden Christel en Ludo kennen, toen Lut en
Christel samen tentoonstelden. Bij die gelegenheid ontmoetten we ook David, de
broer van Christel. Hij werd geboren met het syndroom van Down is nu
vijfendertig. Hij houdt ervan om zich uit te leven met woorden en tekeningen en
een selectie uit zijn werk is al enkele keren tentoongesteld. Aansluitend
daarbij hebben Christel en Lut nu een bundel samengesteld met gedichten en
tekeningen van David. Die is te koop bij Christel voor 12; de opbrengst is
bestemd voor KUMBE, het project dat kunstenaars
met een beperking de kans wil bieden om hun werk tentoon te stellen. Meer
daarover vind je op de blog van Lut. Belangstellenden kunnen mij een mailtje
sturen, ik geef de bestelling wel door.
Mijn poëtische
vriend Jacques Quekel maakte dit gedicht bij een foto van David en mezelf op een
van de tentoonstellingen. De foto staat helemaal onderaan de tekst, samen met een portret van David door zijn zus Christel.
In de dichtbundel
van David staat ook onderstaande tekst die ik schreef over het syndroom van
Down.
We staan er
meestal niet bij stil, maar soms moet het wel. Wat gebeurt er precies bij de
voortplanting? Biologisch gezien, bedoel ik, met de eicel en de zaadcel die
elkaar liefdevol ontmoeten. Die beide cellen bezitten slechts de helft van onze
chromosomenparen, van elk een. De vereniging van de eicel en de zaadcel maakt
het geheel weer compleet: er zijn weer chromosomenparen, het leven kan
beginnen.
Helaas kan
het ook wel eens goed fout gaan. Zo kan het gebeuren dat een chromosomenpaar
bij een van de partners niet splitst, dat het volledig paar nog in de eicel
zit, bijvoorbeeld. Als die dan samensmelt met een zaadcel, heeft de bevruchte
eicel van een van de chromozomen drie exemplaren in plaats van de normale twee.
Als dat gebeurt met het 21ste chromozoom, en dat is het geval in één
op 600 tot 1000 geboortes, dan leidt dat tot een afwijking die goed bekend is,
al weten we niet altijd goed hoe we ermee moeten omgaan. Mensen die het
meemaken in hun familie weten dat ik het heb over mongooltjes, over het syndroom
van Down.
Kinderen met
die genetische afwijking hebben een milde tot zware mentale achterstand, een
kortere levensverwachting en vertonen typische uiterlijke kenmerken: korte,
brede handen, een smal en hoog gehemelte, een rond gezicht en een breed hoofd,
een brede, wat platte neus, een dikkere en gegroefde tong. Het risico op het
Downsyndroom stijgt zeer snel met de leeftijd van de moeder.
Waarom gaat
het fout op chromozoom 21 bij de vorming van eicellen en zaadcellen? Waarom
gaat het zo opvallend vaak fout? Waarom leidt dit tot zon drastische gevolgen?
Dat weten we nog niet precies. Sinds 1959 weten we dat de oorzaak van de
afwijking daar te zoeken is. Dat geeft ons de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij
oudere moeders, de cellen van de foetus te testen op dat 21ste
chromozoom zodat de ouders weten wat er aan de hand is en desgewenst een
vroegtijdig einde kunnen maken aan de zwangerschap.
Wij,
normale mensen, hebben het wel eens moeilijk met abnormale mensen, of dat
nu hele dikke of hele kleine of hele lange of zwarte en homoseksuele of nog wat
anders zijn, zoals blinden en doven en ook personen met een mentale handicap.
We praten er niet gemakkelijk over en als we het doen vinden we niet de juiste
woorden. In het slechtste geval wordt ermee gelachen en dat komt helaas nog
steeds voor. Het aantal grapjes daarover is niet te tellen.
Van Dale
vindt dat mongool een correcte uitdrukking is voor het syndroom. Toch is dat
een bizarre geschiedenis. Het was Dr. John Down die in 1866 de afwijking
beschreef en er ook de naam aan gaf, niet de zijne, dat kwam veel later, maar
mongolisme of Mongolian idiocy. Het is eigenaardig dat hij tot die
naam kwam, want mongooltjes zien er niet echt uit als Chinezen of Japanners of
Indonesiërs, allen leden van wat men Mongoolse volkeren noemt. Er zijn
mongooltjes die de zogenaamde mongolenplooi hebben in hun bovenste ooglid, maar
lang niet allemaal en er zijn er ook die een beetje een gebruinde tint hebben,
maar zeker ook niet allemaal. Toch waren de enkele kinderen met die veeleer
uitzonderlijk combinatie van kenmerken de aanleiding voor de benaming.
Maar er was
meer. Dr. Down was een kind van zijn tijd en die tijd was racistisch op een
manier die men zich zelfs in bepaalde stamcafés vandaag niet meer kan voorstellen.
Men was zo overtuigd van de suprematie van het blanke ras, dat men ervan
overtuigd was dat het zwarte, het gele en het rode ras apart geschapen waren
door een ongetwijfeld blanke God. Het waren minderwaardige rassen, te
vergelijken met bepaalde diersoorten, meer bepaald de apen, en met blanke
kinderen. Die rassen waren niet zo ver ontwikkeld als de blanken en abnormale
mensen waren in het zelfde geval: ze waren blijven steken in hun evolutie en
hadden dus bijvoorbeeld een mentale leeftijd die niet met hun jaren
overeenkwam, en zo leken ze, zelfs volwassen, mentaal gezien op blanke
kinderen.
Dat leidde Dr. Down ertoe om mensen met die typische afwijkingen de naam te
geven van een minderwaardig ras, een naam die voor hem meteen ook aangaf wat er
aan de hand was: mentale achterstand, gekoppeld aan typische lichamelijke
afwijkingen. Mongooltjes waren dus zo 'achterlijk' als heel het Mongoolse ras
en vice versa. Ge moet maar durven, als arts en wetenschapper.
Dr. Down en
vele van zijn tijdgenoten en wetenschappelijke collegae waren duidelijk blind
voor de verwezenlijkingen van de Chinese beschaving, lang voor die van het
Britse Imperium, voor de normale menselijke kwaliteiten van leden van het
Mongoolse ras en vooral ook voor het feit dat er in dat ras evenveel mongooltjes
voorkomen als in het blanke of het zwarte, en zelfs bij bepaalde apensoorten.
Pas
recentelijk heeft men het nodig gevonden om die ongelooflijk racistische term
voor alle medische doeleinden te vervangen door het syndroom van Down. Zo
neemt men duidelijk afstand van de verwerpelijke interpretatie en de
beledigende naamgeving, maar tegelijker tijd eert men de man die zo
verwerpelijk en beledigend was, zij het dan vooral omdat hij als eerste op
systematische wijze het uiterlijk verschijnsel beschreven heeft. Zo zijn
wetenschappers nu eenmaal.
Laten we toch maar vermijden om nog over 'mongooltjes' te spreken. Als medische
term kunnen we moeilijk om de lange beschrijving 'het syndroom van Down' heen.
Misschien moeten we gewoon zeggen dat het gaat om een persoon met een (mentale)
beperking.
Wij moeten
ons ook de vraag durven stellen naar de vruchtbaarheid van personen met het Downsyndroom.
Omdat ik daarover niets wist, ben ik hier en daar gaan zoeken op het web en dit
is het resultaat van dat erg oppervlakkig speurwerk.
In de eerste
plaats moet gezegd worden dat wie met concrete vragen zit over seksualiteit,
vruchtbaarheid en kinderwens bij personen met een handicap of beperking,
daarmee het best terecht kan bij een gespecialiseerde arts of op een informatiecentrum
dat specifiek voor deze of gene handicap is opgericht. Het heeft geen zin om op
basis van een artikel als dit of een los interview, of voortgaande op
vooroordelen en/of volkswijsheid een beslissing te nemen in zon belangrijke
zaken.
Toch kan men
zeer in het algemeen zeggen dat uit beperkte studies blijkt dat personen met
het Downsyndroom niet automatisch, dus genetisch bepaald, steriel zouden zijn.
Zowel de mannen als de vrouwen zijn in principe en van uit fysisch standpunt
vruchtbaar, zowel in een relatie met een partner zonder als een met Down. Er
zijn relatief weinig klinisch bestudeerde gevallen van dergelijke huwelijken en
dus is het moeilijk om daar algemene conclusies uit te trekken. Alles lijkt af
te hangen van de eigen vorm die het Downsyndroom in een persoon aanneemt. Een
aantal van de typische fysieke verschijnselen kunnen een succesvolle conceptie,
zwangerschap en geboorte problematisch maken. Daarnaast zijn de mogelijke
mentale beperkingen een reden om deze relaties intensief professioneel te
begeleiden.
Het is,
steeds omwille van het geringe aantal bestudeerde gevallen, moeilijk om met
zekerheid te zeggen dat er geen verhoogde risicos zijn voor de kinderen die
geboren worden uit huwelijken waarbij één of beide partners Down hebben. Men
heeft vastgesteld dat die kinderen kunnen geboren worden met Down, maar het is
niet zeker dat het risico daarop aanmerkelijk en noodzakelijk groter is dan in
vergelijkbare situaties met personen die het Downsyndroom niet hebben. Ook
andere genetische afwijkingen zijn vastgesteld, maar ook daarbij is het niet
mogelijk geweest om aan te tonen dat het Downsyndroom van een of beide partners
daarvan de (enige) oorzaak was.
Ook hier
geldt, zoals voor alle personen met een handicap, dat men bijzondere aandacht
moet hebben voor de problemen die het samenleven en de opvoeding van kinderen
in een gezin met ouder(s) met een (mentale) beperking kan meebrengen.
In het
algemeen heeft het aanvaarden van personen met het Downsyndroom als volwaardige
medemensen in onze maatschappij tot gevolg dat zij ook op het vlak van
affectie, relatievorming, seksualiteit en voortplanting zoveel als mogelijk een
normale evolutie kennen, rekening houdend met hun eventuele beperkingen. De
maatschappij zal hen ook daarbij moeten bijstaan op een respectvolle manier. In
het verleden is dit laatste zeker niet altijd het geval geweest, met als
grootste excessen eugenetische programmas in verscheidene landen, gedwongen
sterilisatie en gescheiden opsluiting van mannen en vrouwen. Die tijd is nu
gelukkig voorbij in de beschaafde wereld.
Openheid
over dergelijke vragen kan bijdragen tot meer begrip. Vandaar dat ik, na
ernstige aarzeling, toch besloten heb om hierover iets algemeens te schrijven,
ook al omdat ik vermoed dat niet iedereen de moed zal opbrengen om zich in
klinische studies te gaan verdiepen. Ik hoop dat wat ik erbij geleerd heb, ook
anderen van nut mag zijn.
Categorie:poëzie
13-09-2012
N-VA racistisch?
Is de N-VA een racistische partij? Toen ik gisteren de vraag
probeerde te beantwoorden of de N-VA een extreemrechtse partij is, heb ik het
niet expliciet over racisme gehad. Het lijkt me nuttig om dat alsnog te doen.
Laten we ook voor deze kwestie eerst eens kijken wat we
bedoelen met racisme. Het gaat duidelijk om een onderscheid dat men maakt tussen
mensen van een verschillend ras, waarbij men uitgaat van een rangorde in die
rassen.
Maar wat is een ras? Op school leerden we vroeger dat er vier
rassen zijn: het blanke, het gele, het rode en het zwarte. Meteen is het
duidelijk dat men zich steunt op zeer oppervlakkige kenmerken, in dit geval
enkel de huidskleur. Er zijn in de loop der tijden talrijke andere methoden
ontwikkeld om een onderscheid te maken tussen de mensen op deze aarde. Met het
voortschrijden van de wetenschap heeft men echter moeten vaststellen dat er
geen essentieel verschil is, op geen enkel gebied, hoe men het ook bekijkt. Er zijn dus geen rassen. De Europese
Unie formuleert het zo: The European
Union rejects theories which attempt to determine the existence of separate
human races.Council Directive 2000/43/EC
Wie de mensen indeelt in rassen en daaraan ook nog allerlei negatieve
oordelen verbindt, bijvoorbeeld dat het zwarte ras dommer is dan het blanke, of
dat het blanke superieur is, vergist zich niet alleen, maar begaat ook een
strafbaar feit. Racisme is bij wet verboden. Zo simpel is dat.
Een racistische partij verdedigt dus een opvatting die
wetenschappelijk onjuist is en ook bij wet verboden. Om die reden is het Vlaams
Blok destijds veroordeeld. Sindsdien zijn ze wel van naam veranderd, maar niet
echt van streken. Zij maken nog steeds een onderscheid tussen allochtonen en
autochtonen, ook wanneer die hetzelfde juridisch statuut hebben, bijvoorbeeld
dat van Belgisch staatsburger. Zij wensen terug te keren tot een raszuiver
Vlaanderen, waaruit alle onzuiver bloed verwijderd is. Enkel wie kan aantonen
dat zijn voorouders hier al in de Middeleeuwen woonden, bij manier van spreken,
mag blijven, op voorwaarde natuurlijk dat die voorouders uitsluitend tot het
blanke ras behoorden. Het Nazisme heeft destijds dergelijke raciale wetten
opgesteld, die echter voor grote moeilijkheden zorgden, ook bij prominente Nazis:
vrijwel niemand kan bewijzen dat er nooit een vreemde eend in de bijt is
geslopen. Bedenk dat rassen niet bestaan; hoe kan je dan bewijzen dat je
raszuiver bent?
Racisme is het negatief beoordelen van iemand op zijn of
haar uiterlijk, zonder te kijken naar wat die persoon denkt of doet. Zo is het
dragen van een hoofddoek voldoende om door het Vlaams Belang (en heel wat personen
uit alle andere partijen) bestempeld te worden als volksvreemd. En dat terwijl
hun moeders allemaal, zonder één uitzondering, een hoofddoek gedragen hebben.
Een getaande huid markeert iemand als ongewenst, kroeshaar eveneens. Je ziet
hoe gek dat is.
Het is zonder meer duidelijk dat de N-VA niet meedoet aan
dat racisme. Als democraten beoordelen zij elke mens op zijn of haar eigen
waarde en daarmee uit. Zij zijn echter niet blind voor de gevolgen van de
immigratie, zeker wanneer die in strijd zouden zijn met onze wetgeving, of onze
sociale zekerheid in gevaar zouden brengen. Zo verzet de N-VA zich, zoals alle
andere partijen, tegen elke discriminatie van vrouwen of homoseksuelen, iets
wat in traditionalistische moslimgemeenschappen vaak voorkomt, maar ook bij de
algemene bevolking nog sterk leeft en vijftig jaar geleden hier nog een
evidentie was. Wanneer zou blijken dat immigranten onrechtmatig gebruik maken
van onze sociale wetgeving, dan moet aan die wetgeving gesleuteld worden om
alle misbruik, door wie dan ook, zoveel mogelijk te verhinderen. Die wetgeving
is dan niet gericht tegen personen van een bepaald ras of een bepaalde
geografische oorsprong, maar gelden voor iedereen. Wetten mogen niet
discrimineren, mogen niet gemaakt worden om een bepaalde groep te treffen, ook
niet onrechtstreeks.
Is de N-VA dan niet racistisch tegenover de Franstaligen in
dit land? Helemaal niet. Zoals de meeste Vlamingen heeft de N-VA niets tegen de
Franssprekenden als dusdanig. Wanneer wij Vlaamse autonomie opeisen, nemen wij
niets af van de Franstaligen. Wij gunnen hen dezelfde autonomie die wij voor
onszelf vragen. Er is dus geen sprake van discriminatie of benadelen. De N-VA
vertolkt enkel de mening van vrijwel alle Vlamingen, dat de Franssprekenden
zich niet moeten bemoeien met hoe wij in Vlaanderen willen leven, en zeker hun
wil niet aan ons moeten opdringen. Wij nemen diezelfde houding aan tegenover alle
andere landen, ze is niet specifiek tegen de Franstaligen gericht en is dus
niet discriminerend of racistisch. Alleen is het zo dat bijvoorbeeld de Russen
niet de neiging hebben om ons te komen zeggen hoe het moet en de Franstalige
Belgen helaas wel.
Alle partijen, ook de N-VA, moeten rekening houden met de
problemen die kunnen ontstaan wanneer personen van verschillende afkomst samenleven
in een staatkundige eenheid. In België is er echter een zeer ingewikkelde
staatsstructuur, waarbij bijvoorbeeld al het culturele autonoom beslist wordt
door de gewesten en gemeenschappen. En in Brussel, het zogenaamd hoofdstedelijk
gewest, loopt alles door elkaar en wonen mensen bij elkaar uit de hele wereld,
maar allemaal met een verschillend statuut, naargelang ze officieel Belg zijn
of niet, of beide, en Vlaming, Waal of Brusselaar.
Een racistische partij zoals het Vlaams Blok verzet zich
tegen elke vorm van culturele diversiteit: wie naar Vlaanderen komt moet
Vlaming worden, zoals de Vlamingen die destijds naar Amerika trokken en na één
generatie al niet meer te herkennen waren. De Italianen, Turken en Marokkanen
die wij naar hier gehaald hebben, moeten zich dus zo snel als mogelijk
aanpassen, of anders vertrekken. Geen hoofddoeken dus of andere exotische
kleding, geen exotische restaurants, geen culturele verenigingen van mensen met
gemeenschappelijke buitenlandse roots
enzovoort. Je ziet het: gekheid en bovendien onmogelijk. (Echte) Vlamingen zijn
net zo verschillend van elkaar als van de immigranten en de immigranten lijken
veel meer op de autochtone bevolking dan ze ervan verschillen. En de
verschillen die zo opvallend zijn, gaan niet dieper dan de kledij, de
huidskleur, het krullen van het haar, de culturele gewoonten
Ik heb op geen enkel moment kunnen vaststellen dat de N-VA ooit
een racistisch standpunt zou ingenomen hebben of gekant zou zijn tegen een
multiculturele samenleving. Wel is zij terecht voorstander van een snelle en verregaande
integratie van alle immigranten in alle domeinen van het openbaar leven, maar
met behoud van hun eigenheid indien zij dat wensen en voor zover dat niet
verboden is of strijdig met onze wetgeving.
Ook op dat punt is de N-VA dus een strikt democratische
partij.
Categorie:samenleving Tags:politiek
12-09-2012
N-VA extreemrechts?
Manon vroeg me: is de N-VA een extreemrechtse partij?
Om daarop te kunnen antwoorden, moeten we ons afvragen: wat
is een extreemrechtse partij? En zelfs: wat is links en wat is rechts?
Laten we daarmee beginnen.
Een linkse ideologie is gesteund op socialistische en zelfs
communistische principes. Ze gaat ervan uit dat de politiek ervoor moet zorgen
dat de rijkdom van een land zoveel als mogelijk verdeeld wordt over alle
burgers. Dat betekent dat de staat in belangrijke mate aan herverdeling van de
middelen zal doen en een grote invloed zal uitoefenen op het maatschappelijk
leven. Er zullen hoge belastingen geheven worden, vooral op de rijkeren en aan
de zwakkeren zal volop steun gegeven worden. De staat zal heel wat domeinen
zelf beheren en vooral investeren in algemene voorzieningen, die gratis of aan
gereduceerde prijzen binnen het bereik van iedereen moeten zijn. Een linkse
politiek streeft naar zoveel mogelijk gelijkheid onder de burgers.
Een rechtse ideologie zal in tegenstelling daarmee veel meer
belang hechten aan het individu en zijn rechten op autonome ontplooiing volgens
zijn eigen talenten. De staat moet er vooral voor zorgen dat het individu niet
belemmerd wordt in zijn vrijheid en zijn initiatief. Dus minder herverdeling,
minder belastingen, minder staatsinmenging, minder steun aan de zwakkeren,
minder sociale en algemene voorzieningen. De staat moet er vooral voor zorgen
dat iedereen kan werken; wie dat niet kan, heeft slechts recht op een karig
levensloon. Een rechtse politiek laat een veel groter verschil toe tussen de
burgers, ook financieel.
Voor links ligt de drijfveer voor de mensen in de
solidariteit en het gezamenlijk nastreven van een betere wereld. Voor rechts
wordt de mens vooral gedreven door eigenbelang en de zorg voor zijn onmiddellijke
naasten.
Dat zijn de grote lijnen. In die zin is de N-VA ideologisch een
centrumrechtse partij, dus veeleer rechts, maar niet overdreven, dus iets meer
naar het centrum dan de traditionele liberale partij, de Open Vlaamse Liberalen
en Democraten (Open VLD). Dat wil zeggen dat men stevige maar eerlijke sociale
voorzieningen wil, meer dan de liberalen, maar niet zoveel als links, de SP-A,
de Vlaamse socialistische partij. De N-VA richt zich duidelijk iets meer op de
ondernemers en de werkende Vlaming, minder op de zwakste leden van de
maatschappij. Dat blijkt uit hun houding tegenover de werklozen: een vangnet,
ja, maar geen hangmat. Dus een uitkering die vrij snel afneemt in de tijd,
zodat men zich niet knusjes gaat nestelen in een veilig statuut als steuntrekkende.
Mensen moeten aangemoedigd worden om te werken, niet om te profiteren. Wie niet
door eigen schuld uit de boot valt, kan rekenen op een waardig minimumloon, als
en voor zolang dat echt nodig is en als dat kan bewezen worden.
Wat is nu een extreemrechtse partij? De benaming is slecht
gekozen. Men zou immers kunnen denken dat het gaat om radicale liberalen, die
alle macht bij het individu leggen en de staat daaraan volledig ondergeschikt
maken, een beetje zoals het in Amerika ging in het begin van de twintigste
eeuw, of hier bij ons in de negentiende. Zorg voor de armen was dan helemaal afhankelijk
van de paternalistische welwillendheid van de rijken, die de armen onbarmhartig
uitbuitten.
Maar dat bedoelen we vandaag niet met extreemrechts. In feite
gaat het om een fascistische ideologie, waarbij de macht in handen is van een
sterke leidersfiguur, die op niet-democratische manier regeert als een
dictator, gesteund op het leger of paramilitaire groeperingen. Fascisme is
meestal ook zeer strijdend nationalistisch en sluit allerlei vreemde
elementen uit, soms zelfs met geweld. Fascisme kan (in naam) socialistisch zijn,
zoals het Stalinisme en het Nationaal-socialisme van Hitler en het fascisme van
Mussolini, maar door zijn ondemocratisch karakter verglijdt het meestal in een
oligarchie, waarbij de macht en het geld geconcentreerd is bij een strikte
minderheid.
De N-VA is geen fascistische partij, gezien haar sterke
aanhankelijkheid aan de democratische principes. Zij is zelfs manifest antifascistisch
en weigert elk contact of coalitie met fascistische partijen, personen of groepen.
Haar uitgesproken nationalisme is niet exclusief, zoals bij de fascisten het
geval is. Men is dus niet tegen de vreemdelingen en men wil ze ook niet
verwijderen (of uitroeien); men weet dat men nu en in de toekomst nog meer een
beroep zal moeten doen op buitenlandse werknemers.
Het Vlaams-nationalisme is een typisch lokaal en historisch
verschijnsel; het gaat terug op de kunstmatige samenvoeging van politiek,
taalkundig, etnisch, economisch, cultureel zeer heterogene en bovendien geografisch
gescheiden eenheden in een ondemocratische eenheidsstructuur die België heet.
De N-VA wil een einde maken aan die historische vergissing, aan die onrechtvaardige
staatkundige structuur die ons tegen onze wil opgelegd is en die ons steeds
benadeeld heeft in al onze democratische rechten en ons verhindert om onze
eigen weg te gaan. De N-VA wil de Vlaamse autonomie nastreven binnen een
verenigd Europa, doch met louter democratische middelen.
De N-VA is dus een democratische, centrumrechtse, Vlaams-nationalistische
volkspartij. Zij weerspiegelt als dusdanig de mening van de overgrote meerderheid
van de Vlaamse bevolking, ook al stemmen velen nog voor traditionele partijen
zoals de Open VLD, de CD&V en zelfs de SP-A, die alle drie echter veel minder
uitgesproken radicaal Vlaams-nationalistisch zijn.
Dat Vlaams-nationalisme trekt nu veel Vlamingen aan, die de
ondemocratische en inefficiënte Belgische structuren meer dan beu zijn.
Ongetwijfeld verklaart dat het opvallend recent succes van de N-VA. Maar
wanneer de N-VA ooit haar doel zou bereiken en Vlaanderen onafhankelijk zou
worden binnen Europa, verliest de N-VA datgene wat haar onderscheidt van de
traditionele partijen en haar nu aantrekkelijk maakt. Dan zal de N-VA in een
crisis belanden; ideologisch zal zij immers nog nauwelijks te onderscheiden
zijn van de CD&V en de Open VLD en haar specifiek bestaansrecht heeft ze
dan verloren, precies door haar eigen succes. Een natuurlijke grote fusie van
centrumrechts dringt zich dan op, waarin ook een groot deel van de huidige
extreemrechtse stemmers zal opgaan.
Categorie:samenleving Tags:politiek
09-09-2012
Ian Robertson, Het winnaareffect
Ian Robertson, Het
winnaareffect. Wat succes en macht met onze hersenen doen, Maven
Publishing, Adam, 2012, 326 blz. ongeveer 23 paperback. Oorspronkelijke titel: The Winner Effect: How Power Affects Your Brain.
Vooraf wil ik even blijven stilstaan bij de vertaling van
dit boek. Zoals recentelijk wel vaker gebeurt, komt de Nederlandse vertaling
vrijwel gelijktijdig uit met het origineel. Dat betekent dat er allicht enige
tijdsdruk is op de vertaler en naar mijn bescheiden mening is dat hier
duidelijk merkbaar. Het Nederlands is over het algemeen begrijpelijk en goed
leesbaar; maar het wemelt in deze vertaling van erg on-Nederlandse
uitdrukkingen, die zonder meer letterlijk uit het Engels vertaald zijn. Ook de
woordvolgorde, die aanzienlijk verschillend is in deze twee talen, is aan dat
euvel onderhevig. Het is zeer verleidelijk voor een vertaler om gewoon de
woorden van de Engelse zinnen achtereenvolgend te vertalen, zonder je af te
vragen of je het resultaat ooit zelf als een Nederlandse zin zou durven
voortbrengen. Er zijn ook de klassieke valse vrienden: woorden die op elkaar
lijken in de twee talen en die je dus als vertaling gebruikt, terwijl ze vaak
het tegenovergestelde betekenen: een host
is niet een gast in een hotel maar de gastheer, de hotelier. We hebben dus te
maken met een onzorgvuldige vertaling in een niet-idiomatisch Nederlands dat
vaak stroef en onnatuurlijk aandoet en in het slechtste geval onleesbaar is.
Een square jawed pilot wordt dan een
loods met vierkante kaken. En wat maak je hiervan: Ik bestaat in de weerspiegelingen van de geesten van mensen, met name
van de mensen die mij hebben grootgebracht.
Dit alles zou niet meer zijn dan een vervelende bijkomstigheid,
indien de inhoud ons kon overtuigen en boeien. Helaas is dat niet zo.
Het boek is een vreemde mengeling van uiteenlopende onderzoeksresultaten
van occasioneel experimenteel psychologisch onderzoek overal ter wereld enerzijds
en een overvloed aan veeleer sensationele anekdotische illustraties uit de
media anderzijds.
Nu is het algemeen geweten dat de resultaten van
psychologische testen aan universiteiten met de allergrootste voorzichtigheid
moeten bekeken worden. Het gaat immers meestal om testen met een uiterst gering
aantal deelnemers, die een zeer specifiek verschijnsel onderzoeken los van alle
andere mogelijke invloeden. Bovendien zijn de proefpersonen meestal eerstejaars
studenten aan universiteiten die (al dan niet vrijwillig en vergoed) aan de
testen deelnemen in het kader van hun opleiding. Dat select publiek is niet
zelden in hoge mate bepalend voor het resultaat. Naast die min of meer
aanvechtbare resultaten van methodologisch zwakke experimenten trakteert de
auteur ons bovendien op enkele persoonlijke ervaringen uit zijn praktijk en
zijn persoonlijk leven, die geen enkele aanspraak kunnen maken op enige
wetenschappelijke relevantie.
Het boek is verder doorspekt met talloze uitvoerige voorbeelden
uit de media. Dat gaat van de crisis rond de Russische raketten op Cuba tot de
Arabische lente, met ruime aandacht voor Tony Blair, Poetin, Clinton, George W.
Bush en nog meer figuren uit politiek, economie, sport en ontspanning die al
dan niet kortstondig de media haalden.
Aan de hand van de resultaten van psychologische testen
probeert de auteur dan de gebeurtenissen te verklaren die hij als voorbeeld
aanhaalt. Maar hij gaat daarbij zo overhaast tewerk, dat de aandachtige lezer
herhaaldelijk de wenkbrauwen zal fronsen. Zo is het weinig waarschijnlijk dat
de beslissing van Tony Blair om mee te gaan met de Amerikanen in de waanzin van
de oorlog tegen Irak louter te verklaren is door de verhoging van zijn
dopamine- en testosterongehalte als gevolg van zijn machtspositie als prime minister.
Daarmee komen we tot het basisidee van het boek: het uitoefenen
van macht doet iets met onze hersenen. Het verandert de chemische processen en
de elektromagnetische activiteit in onze hersenen, zelfs de fysische structuur
van onze hersenen zelf, zodat we ons onvermijdelijk anders gaan gedragen. Wie
al enkele malen gewonnen heeft, gaat (onterecht) met meer zelfvertrouwen naar
de volgende wedstrijd, omdat die overwinningen niet alleen de hormonale spiegel
veranderd hebben, maar ook de hersenen zelf. Dat is de stelling die we op elke
bladzijde lezen. Onze omgeving en de functie die we daarin bekleden, bepaalt
ons gedrag en wel door de veranderingen die dat gedrag in onze hersenen
teweegbrengt. Als je je vuist balt, stijgt de testosteronspiegel in je bloed
automatisch, zonder dat je daar iets kan aan doen.
Het is een merkwaardige stelling. Ze zet namelijk de wereld
op zijn kop. Hitler is gewoon het slachtoffer van zijn omgeving en van zijn
situatie als Führer. De macht die hij
had, veranderde zijn hersenen en deed hem beslissen om Rusland aan te vallen,
iets wat hij nooit had gedaan indien hij geen dictator was geweest, maar een
democratisch staatshoofd. Maar is dat wel zo?
Laten we even terugkeren naar de gebalde vuist. Dat is
inderdaad een sterk signaal, dat macht, kracht, geweld en bedreiging en
overwinning uitstraalt in zowat alle culturen. Ongetwijfeld gaat dat gebaar gepaard
met hormonale veranderingen en waarneembare specifieke activiteiten in het
lichaam en dus ook in de hersenen. Maar die veranderingen zijn toch niet het gevolg
van het gebaar? In tegendeel: het gebaar is een gevolg van een emotie, die een
reactie is op een gebeurtenis. Het is de gebeurtenis die de veranderingen
teweegbrengt in ons lichaam, meestal zelfs nog voor we ons daarvan bewust worden.
Het gebaar is daarvan het gevolg, niet de oorzaak.
Nu is het perfect mogelijk om in klinische experimenten
iemand de vuist te laten ballen en dan te onderzoeken welke gevolgen dat heeft
in het lichaam. Daarbij zal inderdaad blijken dat ook het louter gebaar, dus
zonder aanleiding of zonder emotie, reacties teweegbrengt in ons lichaam. Dat
komt omdat een dergelijk sterk gebaar nu eenmaal verbonden is met sterke
emoties. Het lijkt mij echter een zeer eenzijdige conclusie dat wij, zoals de
auteur beweert, onweerstaanbaar gedreven worden door de chemische reacties van
ons lichaam tengevolge van wat wij doen. Onze omgeving heeft zeker een invloed
op ons en dat kan je in allerlei onrealistische testsituaties in psychologische
laboratoria perfect illustreren, wat de auteur meer dan overvloedig doet,
echter zonder ooit te overtuigen of uit de verschillende testen een
geloofwaardige eenheidsvisie te puren.
De werkelijkheid is oneindig veel complexer dan zelfs de som
van alle spitsvondige of ronduit domme experimenten die psychologen kunnen
verzinnen. Meer nog, die experimenten zijn veeleer misleidend dan verhelderend.
Als men aantoont, in een onrealistische experimentele opstelling, dat
proefpersonen die net een tekst hebben gelezen over hun sterfelijkheid anders
reageren in een aantal testen dan personen die net een optimistisch
succesverhaal gelezen hebben, wat heb je dan bewezen? Niets nieuws, we weten
allemaal al heel lang dat wij beïnvloedbaar zijn. Maar door de indruk te
verwekken dat wij altijd en volledig beïnvloed, ja gedetermineerd worden door
onze omgeving, begeeft de auteur zich op een gevaarlijk pad, dat onvermijdelijk
leidt naar beangstigende ethische vragen over verantwoordelijkheid voor onze
daden, over schuld en boete. Wij zijn beïnvloedbaar, ongetwijfeld en meer dan
we denken. Maar dat is niet het einde van het verhaal, het is slechts het
begin. Wij zijn geroepen én in staat tot nadenken en bezinnen en tot
verantwoord handelen op grond van humane ethische normen. Dit essentieel
kenmerk van het menselijk handelen is op een onbegrijpelijke en verbluffende manier
totaal afwezig in dit boek. De mens is herleid tot een laboratoriumrat in een
doolhof, de psychologie en de filosofie tot een behaviorisme dat ik al lang en
terecht begraven achtte. Ik citeer: De belangrijkste conclusie van dit boek is
dat je als mens een product bent van je context: in je privéleven, je sociale
leven en je arbeidsbestaan. (blz. 295) Ik protesteer!
Macht verblindt, dat is zijn stelling. Maar niet iedereen
die macht uitoefent, wordt een dictator, gelukkig. Overwinnaars worden
roekeloos, zo houdt hij vol. Maar ten minste een van zijn voorbeelden spreekt
dat tegen. Hitler was in zijn machtshonger veeleer gedreven door zijn eigen
ervaringen in de mislukking van Duistland tijdens de Eerste Wereldoorlog dan
door de gemakkelijke successen die hij behaalde in Oostenrijk en zelfs Polen.
En zo kunnen we voor elk van de aangehaalde voorbeelden andere aanhalen die
zijn stelling afzwakken en zelfs tegenspreken. Dat is zeker zo bij sommige hoogst
bedenkelijke voorbeelden.
Zo zou bewezen zijn dat bij de Olympische Spelen de kampers
die bij de loting een rood truitje toegewezen krijgen in plaats van een blauw,
bijvoorbeeld bij het boksen, aanzienlijk meer kans maken om de overwinning te
behalen. Indien dit bewezen was, dan zou men daar toch al lang iets aan gedaan
hebben? Het effect van de kleur van het truitje op de uitslag van de kamp kan
toch hoogstens marginaal zijn? Zelfs met een rood truitje maak ik geen enkele
kans tegen Tyson, toch?
Nobelprijswinnaars leven langer, gewoon omdat ze de
Nobelprijs gekregen hebben, dus met uitsluiting van alle andere factoren. Zo
zeggen de statistieken. Bij nader toezien blijkt het verschil echter miniem:
een of twee jaar op een mensenleven dat langer is dan het gemiddelde;
bovendien zijn Nobelprijswinnaars meestal niet erg jong, om het zachtjes uit te
drukken. Ze hebben dus nog maar een korte periode te leven; onlangs was er
zelfs eentje al gestorven zonder dat het Comité het wist; de prijs wordt in de
regel niet postuum toegekend. Bij de Nobelprijswinnaars literatuur is de
mediaan (dat is het midden van de opklimmende reeks) 63 jaar. Het
Nobelprijseffect kan dus enkel vanaf die dag beginnen te spelen. Het is evident
dat de uiteindelijke leeftijd van die mensen slechts in zeer geringe mate
afhankelijk zal zijn van de Nobelprijs alleen, maar veeleer het resultaat van
een myriade van factoren, zoals bij iedereen. Met simpele statistieken kan je
geen complexe feiten verklaren.
Dat is mijn aanvoelen door het hele boek heen: zo eenvoudig
kan het toch niet zijn! Mensen zijn geen proefdieren in een laboratorium. George
W. Bush was bij zijn nefaste beslissing om Irak aan te vallen beïnvloed door
veel meer dan de auteur laat uitschijnen. En hij was helemaal niet het
hulpeloos slachtoffer van zijn hormonen en zijn door zijn machtssituatie
verschrompelde (sic!) hersenen; wij
kunnen ons zelfs ernstige vragen stellen over de reële macht van George W. als
president van de V.S. Tony Blair was een intelligent man (wat we van zijn
Amerikaanse collega meestal niet horen zeggen). Zelfs indien hij high was door de positie die hij innam,
kon hij nog altijd zelf nadenken of de raad vragen van betrouwbare raadgevers,
of de krant lezen. Mensen die omgaan met macht kennen de gevaren, ze hoeven
overigens maar naar hun voorgangers te kijken om wijze lessen te leren: macht
voert recht naar de ondergang, zowel van de machthebber als van zijn onderdanen
en zijn tegenstrevers.
Al bij al is dit een zeer oppervlakkig boek. Het brengt ons
zo goed als niets bij over de meest grondige drijfveren voor ons handelen. Het
biedt geen brede visie op de mens als verschijnsel en verklaart onze
geschiedenis niet adequaat. Het is niet gesteund op overtuigend wetenschappelijk
materiaal en de vele aangehaalde anekdotes geven het slechts een schijn van
ernst. Het vertekent onze werkelijke situatie als mens in de maatschappij op
een gevaarlijk simplistische manier en miskent zo de complexiteit van ons
bestaan en de kracht van onze intelligentie en onze medemenselijkheid. Dat is
zeer jammer, want de vraag die aan de grondslag ligt van dit boek, namelijk wat
de oorzaken en de gevolgen zijn van machtswellust, is van ongemeen groot belang
voor het voortbestaan van de mensheid en van onze wereld.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
05-09-2012
sanitaire stop
We kennen het Latijnse woord sanus wel: mens sana in
corpore sano; een gezonde geest in een gezond lichaam. We vinden het ook in
sanitair: dat wat onze gezondheid betreft, maar nu een eufemisme voor het
toilet, zelf een eufemisme voor het ding waarin we onze ontlasting kwijt
kunnen. Een sanitaire stop is een gelegenheid om te gaan plassen of voor de grote
boodschap.
Uit de Latijnse spreuk blijkt dat we sanus zowel voor het lichaam als voor de geest kunnen gebruiken.
Toch valt het mij op dat in de Latijnse woordenboeken de aandacht vooral gaat naar
de mens, het geestelijke. Als men
zegt: sanusne es? vraagt men niet
naar je gezondheidstoestand, maar bedoelt men: ben je wel goed wijs? Ben je
mal? Een male sanus is geen zieke
maar iemand die niet goed bij zijn zinnen is.
Zo kom ik bij een homoniem, een woord dat eender klinkt als
ons sanitair, maar een andere betekenis heeft, namelijk het Latijnse bijwoord
dat is afgeleid van sanus: saniter.
Dat betekent dus zoveel als: op een gezonde wijze, maar dan vooral wat het
mentale betreft. Als we dat toepassen op het denken, dan drukken we ermee uit
dat men zijn gezond verstand gebruikt, of dat men niet zomaar denkt, maar ook
nadenkt.
Filosofen hebben het voortdurend over de rede, de ratio,
over redeneren en rationeel bezig zijn. Men zou wel gaan vermoeden dat de rede
een heel bijzonder orgaan is, of een extra zintuig. Of misschien is het iets
dat iedereen wel heeft maar dat niet iedereen gebruikt. Iedereen denkt, maar
niet iedereen denkt na.
Mijn aanvoelen is dat wij inderdaad allemaal denken, maar
niet allemaal even goed. Wij beschikken allemaal over verstandelijke vermogens,
die ons in staat stellen om fantastische dingen te doen. Een handenarbeider in
een fabriek, een kassajuffrouw in de supermarkt enzovoort, ze moeten
voortdurend nadenken. Wie met de auto rijdt, denkt de hele tijd, ook als hij of
zij zich daarvan niet bewust is en gedeeltelijk op automatische piloot
navigeert. Onze hersenen zijn ononderbroken in de weer, zelfs als we slapen en als
het ware helemaal bewusteloos of onbewust zijn.
Het gaat er dus niet om of we denken of niet, dat doen we
onvermijdelijk. Elke mens is een redelijk wezen. Helaas denkt niet iedereen op
een gezonde manier, niet saniter.
Dat blijkt overduidelijk bij mensen met een mentale
beperking, of die nu aangeboren is of het resultaat van ziekte, veroudering of
een ongeval. Beschadigingen van de hersenen verhinderen het saniter of gezond denken en dat merk je.
Maar ook mensen die over normaal werkende hersenen
beschikken, blijken soms mentaal beperkt te zijn. Wie vasthoudt aan
vooringenomenheden en tegen alle beter weten in niet wil afwijken van een
mening die op zijn minst betwistbaar is, schiet duidelijk tekort op mentaal
gebied. Zelfs zeer verstandige mensen kunnen zich daaraan schuldig maken. Ik
denk dan aan de talrijke uiterst intelligente mensen die zich op een of andere
manier in dienst hebben gesteld van de Kerk en die de totaal ongeloofwaardige
en hopeloos voorbijgestreefde opvattingen bleven verdedigen. Kardinaal Danneels
en paus Ratzinger zijn daarvan duidelijke voorbeelden. Aan hun intelligentie
twijfelt niemand, zij steken zelfs ver boven de gemiddelde mens uit op dat punt;
zij zijn manifest in staat om zelfs zeer ingewikkelde zaken te begrijpen en uit
te leggen. Maar zij zijn niet in staat, of niet bereid, om sommige zeer
eenvoudige en evidente dingen in te zien en daaruit ook hun conclusies te
trekken. Dit is slechts een voorbeeld: dergelijke opvallende tegenstrijdigheden
komen we voortdurend tegen in alle middens en op alle niveaus.
De rede en de rationaliteit is dus niet iets dat
voorbehouden is voor filosofen; noch is het zo dat de irrationaliteit enkel bij
minder begaafden zou optreden. Wij zijn allen bij machte om saniter te denken, maar we doen het niet
altijd. Als we vertrouwen op ons gezond verstand, dat gebaseerd is op onze eigen
ervaringen en die van anderen, dan valt het nogal mee. De meeste chauffeurs
rijden heel behoorlijk, zelfs zonder er bewust bij na te denken; het is zelfs
zo dat men daarbij beter niet teveel nadenkt, maar zich precies op die automatismen
van ons brein verlaat, en ondertussen zelfs met allerlei andere dingen bezig is.
Pas wanneer de routine onderbroken wordt door een plotse onverwachte en
bedreigende situatie, grijpt het actieve en bewuste denken weer in.
Vaak laten we ons echter beïnvloeden door waarheden die ons komen
aangewaaid uit de media, dingen die we weten van horen zeggen en die we
klakkeloos overnemen, zonder ons af te vragen of de informatie wel klopt.
Dit is een pleidooi, lieve lezers, voor het denken, het
nadenken, het sanitair of liever saniter
denken. Of anders gezegd: sapere aude,
durf wijs te zijn. Het is niets bijzonders, wij kunnen het allemaal. Het
volstaat dat we bereid zijn om stil te staan bij onze overtuigingen, om ze te
vergelijken met die van anderen zonder vooringenomenheid, om de gevolgen van
ons denken en ons handelen aan een objectief onderzoek te onderwerpen, dat we
meer bewust en dus beter gaan leven en samenleven.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
30-08-2012
Champions League
Zou het de leeftijd zijn? Ik weet het niet, maar ik heb er
wel behoorlijk last van. Neem nu de voetbalmatch van Anderlecht tegen Limassol
onlangs. Er was verder niets op TV dat de moeite waard leek, dus toch maar even
kijken. Het belang van die match was dagen van tevoren al opgeklopt tot
waanzinnige hoogten, de spanning zat er dus goed in. Anderlecht moest winnen na
een dwaze uitnederlaag tegen een nogal onbenullige tegenstander.
Na drie minuten voelde ik al dat het niet pluis zat. Ik bewoog
met het spel mee in mijn zetel. Als de aanval van rechts naar links trok,
leunde ik gaandeweg mee naar links naarmate het spel het doel naderde; liep de
bal naar rechts, dan voelde ik me onweerstaanbaar naar rechts getrokken, als
wou ik door mijn eigen lichaamsbeweging kracht bijzetten aan de aanval. Het was
een beetje zoals sommige chauffeurs en de meeste passagiers in een auto, die met
hun hele lijf mee remmen en mee optrekken en mee de bochten nemen.
Bovendien voelde ik mijn hartslag omhoog gaan, zelfs wanneer
er op het veld niets noemenswaardig gebeurde. Het was de spanning rond de
gebeurtenis die het hem deed, het belang en de inzet van de wedstrijd.
Ik heb dan maar voor een rustig stukje muziek gekozen en het
hele zaakje aan mij laten voorbijgaan. Pas s anderendaags heb ik toevallig
vernomen dat Anderlecht gewonnen had met het nodige verschil, zodat ze kunnen
doorgaan in de Champions League.
Voetbalwedstrijden zijn er om geanalyseerd te worden,
vooraf, tijdens en erna. Laten we dat ook eens doen.
Vooreerst de inzet, die deze match zo belangrijk maakte. Als
Anderlecht verloor, mocht het niet deelnemen aan de groepsfase van de Champions League. Ik geef grif toe dat
ik er geen flauw idee van heb wat dat concreet betekent, behalve dat volgens de
nieuwsberichten in dat geval de club een startgeld van vijftien miljoen euro
zou missen. Nu kan ik me voorstellen dat een dergelijke som zelfs voor een club
als Anderlecht geen kattenpis is. Maar wat heb ik daarmee te maken? Ik ben geen
fan van die club, ik heb er geen enkele affiniteit mee, eerlijk gezegd kan
Anderlecht me gestolen worden. Of ze eerste staan of laatste, in de hoogste
afdeling spelen of in vierde provinciale, het maakt me niets uit. Het is een grote
commerciële onderneming in de entertainment business, punt uit. Bovendien is
het een vorm van ontspanning die me helemaal niet interesseert. Ik ga nooit naar
het voetbal kijken en ook op TV stem ik er zelden op af. Ik praat met vrienden
en kennissen nooit over het voetbal.
En toch was ik gespannen, nerveus, kreeg ik hartkloppingen.
Nu ik erbij stilsta, besef ik dat die hevige gevoelens
sterker zijn dan mezelf. Ze komen spontaan op en ik kan ze niet onderdrukken.
En dan had ik het ineens door: ook andere mensen ervaren die hevige emoties.
Maar in plaats van af te haken, geven ze eraan toe. Ze laten zich opzwepen,
gaan op in de match, worden erdoor meegesleept, zwalpen op en neer met de
golven van angst en euforie die het spel bij hen oproept bij elke uitgespeelde
of gefaalde kans, bij elke aanval, elke bedreiging van het eigen doel.
Dat is waarom het gaat in zon voetbalmatch. En deze match
was niet zomaar een doordeweekse aangelegenheid, waarvan het resultaat pas op
het einde van het seizoen wordt afgerekend. Nee, het was erop of eronder, alles
of niets. Of zo werd het toch voorgesteld. En dus was het een spannende match, niet
het minst door het risico op een onverwachte tegengoal die de lat onmiddellijk
veel hoger zou leggen, enzovoort. En Anderlecht kwam maar niet tot scoren,
tachtig eindeloze minuten lang, wat de spanning steeds meer deed stijgen tot
een bijna ondraaglijk niveau. En dan kwam de ontknoping in een spectaculaire ontlading
van extatische vreugde bij iedereen, ook bij de vele duizenden die de match
hadden gevolgd, in het stadion of thuis. En er werd gedronken en gedanst en
gefeest tot in de kleine uurtjes.
Die emoties zijn niet ongewoon, ze zijn normaal.
Honderdduizenden, ja miljoenen mensen leveren zich elke week over aan dat spel.
Ze beleven de spanningen die normaal enkel de spelers en de clubbonzen voelen
op een plaatsvervangende manier, alsof hun leven er van afhing, hun wedde, hun
bonus, hun blijdschap of ongeluk, terwijl ze er in feite niets mee te maken
hebben. Ze betalen om te mogen gaan kijken, maar vooral om te mogen mee opgaan
in het spel, om hun emoties te mogen botvieren. Het is iets dat aanspreekt, het
werkt, anders was het voetbal niet de miljardenbusiness die het is. De media doen
er volop aan mee en pikken hun graantje mee van de commercie.
Mensen hebben veel over voor hun voetbal, zeer veel. De
mensheid heeft veel over voor haar voetbal, zeer veel tijd, energie en
financiële middelen. En het voetbal is maar één van de vele aspecten van ons
tijdverdrijf, van ons omgaan met onze emoties. We zijn blijkbaar ten minste zo
veel bezig met onze emoties als met de andere aspecten van ons leven, zoals
werken of slapen.
Er is dus niets verkeerds mee. Blijkbaar hebben wij behoefte
aan een emotioneel leven en beantwoordt voetbal, zoals talloze andere vormen
van ontspanning, aan die behoefte. En toch heb ik daar mijn bedenkingen bij;
het tegendeel zou u trouwens verwonderen, lieve lezers.
Zie je, die emoties zijn er voor een reden en die reden is
niet het voetbal. Onze emoties hebben een functie. Zij vervullen een rol in ons
samenleven met anderen. Ze maken het mogelijk dat wij onszelf in stand houden
in een complexe maatschappij, waarin wij op ontelbare manieren samenwerken met
anderen, tot voordeel van iedereen. Maar zoals alle andere aspecten van ons
mens-zijn, kunnen we ook die emoties oneigenlijk gebruiken. Honger is een
signaal van ons lichaam dat het voedsel nodig heeft; dorst wijst op het gevaar
van uitdroging enzovoort. Woede is een reactie op een of andere vorm van
agressie, blijdschap is een reactie op iets dat goed is voor ons enzovoort.
Maar wij eten ook als we geen honger hebben en we eten niet zozeer om onze
honger te stillen als om onze smaakpapillen te plezieren; we drinken vaak veel
meer dan nodig en duidelijk niet om onze dorst te lessen.
Op de zelfde manier gebruiken we onze emoties niet alleen
voor de situaties waarin wij ons meestal bevinden in de maatschappij: we creëren
speciale omstandigheden waarin onze emoties op een artificiële manier worden
aangesproken: we gaan op een rollerbaan zitten, we beklimmen moeilijke bergen,
we doen aan diepzeeduiken en we gaan naar het voetbal kijken. Zoals we meer aan
seks doen dan nodig voor de voortplanting, spelen we ook met onze emoties omdat
die er nu eenmaal zijn. We houden van opwinding en van de tegenstellingen
tussen vreugde en verdriet en de spanningen die dat met zich meebrengt. En dus
creëren wij situaties, of laten anderen die voor ons creëren, waarin onze primaire
emoties sterk worden aangesproken.
Theater is daarvan een goed voorbeeld. De auteur van het
stuk, de regisseur, de acteurs en alle andere betrokkenen zijn erop uit om onze
emoties een goede beurt te geven. Ze maken daarbij gebruik van alle mogelijke
middelen, soms op de meest cynische manier. Maar we malen er niet om, we gaan naar
het theater om ons te laten misleiden en hoe beter dat het lukt, hoe liever we
het hebben. Net zo met film.
Met de (kijk)sport is het anders. Daar hebben we de
verwachting en de indruk dat het geen theater is, maar echt. Dat er geen
spelletjes gespeeld worden met ons, maar dat het om een echte wedstrijd gaat,
waarin de tegenstanders op een eerlijke manier met elkaar en dus met ons
omgaan. Als het allemaal afgesproken spel zou zijn, dan gingen we niet kijken.
Het is daarom dat heruitzendingen van wedstrijden zo weinig succes hebben: als
we de uitslag al weten, is er niks meer aan. Om dezelfde reden is omkoperij de
zwaarste overtreding van het sportethos die je kan bedenken. We hebben de
spanning over de (eerlijke) afloop nodig. Het gaat er dus niet om hoe mooi een
wedstrijd is, maar hoe spannend en wie er wint en hoe.
En zo kom ik tot mijn bedenkingen.
Vooreerst meen ik dat het beter is om je emoties te
gebruiken voor het datgene waarvoor ze bedoeld zijn, namelijk de omgang met de
anderen. Het oneigenlijk gebruik, zoals bij het beoefenen van (gevaarlijke)
sporten, is voor mij altijd min of meer verdacht en bedenkelijk. Natuurlijk
geeft het jou een kick als je gaat skiën, zeker buiten de pistes, of als je een
steile bergwand beklimt en eindelijk op de top staat. Maar dan ben je met je
emoties aan het spelen, zoals je ook met je genitaliën kunt spelen. Wij mensen
kunnen dat en we doen het volop en met veel plezier. Maar zowel uit de praktijk
als met een beetje gezond verstand kunnen we leren dat het oneigenlijk gebruik
van het een zowel als van het ander uiteindelijk onbevredigend is.
Het meest genieten we van een koel glas water als we echt
dorst hebben. De duurste gerechten moeten het afleggen tegen een boterham uit
het vuistje als je echt honger hebt.
Zo is het ook met onze emoties. Ongetwijfeld waren de fans
uitgelaten toen Anderlecht had gewonnen, maar wat hebben ze daar uiteindelijk
aan? Hun verwachtingen zijn ingelost, hun vrees is weggenomen en heeft plaats
gemaakt voor euforie. Maar ze hebben zich geen echt voordeel gedaan, ze hebben
alleen negentig minuten lang hun emoties kunnen botvieren op een kunstmatige,
plaatsvervangende manier, gevoed door heel wat drank, opgezweept door de media
en door de massahysterie die grote evenementen nu eenmaal meebrengen. De vijand
is verslagen, maar zelfs de meest harde fan zal uiteindelijk moeten toegeven dat
die vijand in feite helemaal geen vijand is; dat de spelers van de tegenpartij
morgen misschien in je eigen ploeg zullen spelen en jouw helden van vandaag
morgen verkocht worden voor veel geld, waarvan jij geen cent te zien krijgt.
Waarom vechten hooligans van de ene ploeg eigenlijk tegen die van de andere?
Wat kunnen ze daarmee winnen?
Ik heb dus iets tegen het al te opzettelijk of kunstmatig
bespelen van emoties. Ik ga nooit naar het theater, nooit naar de film. Ik kan ook
geen films bekijken op TV, zeker niet als ze sterk emotioneel geladen zijn en
dat is in bijna alle gevallen zo: geweld, diepe psychologische conflicten,
gerechtszaken, avonturen het is me allemaal teveel, zelfs al weet ik goed dat
het maar theater is. Ik kan het niet aan, mijn lichaam reageert erop als de
spreekwoordelijke stier op een rode lap: mijn hart gaat bonzen, ik krijg een
krop in de keel, mijn stem stokt, het koude zweet breekt me uit, de tranen biggelen
over mijn aangezicht. Ik weet er uren later nog van en van rustig inslapen is
geen sprake, noch van een rustige nacht, de beelden blijven me tormenteren in
mijn dromen.
Leid ik dan een saai leven? Ik vind van niet. Mijn
emotioneel leven is zo sterk gekleurd als dat van iemand anders, denk ik. Mijn
gevoelens zijn even sterk als die van mijn evennaasten. Alleen ga ik er een
beetje anders mee om. Ik vermijd confronterende omstandigheden van alle aard en
zoek zoveel mogelijk rust en harmonie op. Ik vind mijn genot op iets meer subtiele
plaatsen dan het voetbal, het wielrennen, Formule 1 of een bokswedstrijd; of
een porno-, actie- of horrorfilm; of een thriller van een boek. Ik beklim zo
weinig mogelijk hoge bergen en verplaats me het liefst te voet of met de fiets.
Voor mij geen verre reizen, dure restaurants, zeldzame wijnen of chique kleren.
Mijn interesses gaan veeleer naar wat me een genot verschaft dat men wel eens
intellectueel noemt, maar dat daarom niet minder genieten is, en naar het
plezier dat je kan hebben van heel eenvoudige dingen in het leven.
Ieder diertje zijn pleziertje. Voor mij mag iedereen die
daar zin in heeft naar het voetbal gaan of naar pornofilms kijken. Niemand moet
zijn wil opdringen aan iemand anders, alles mag, niets moet, zolang er niemand
geschaad wordt. Maar ik vind wel dat er goede en minder goede manieren zijn om
met je emoties om te gaan en dat de meer natuurlijke manier uiteindelijk de
grootste bevrediging schenkt, terwijl de meer spectaculaire maar minder
natuurlijke slechts een snel voorbijgaande opwinding opleveren, die je nadien
onbevredigd achterlaat en je alleen maar aanzet tot nog meer, nog heviger, nog krachtiger,
nog duurder, nog verder, nog gekker.
Ik voel me niet beter dan een ander. Maar wel af en toe behoorlijk
verschillend.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
22-08-2012
Getuigen van Jehova
Deze morgen was het gelukkig wat koeler. De tropische
temperaturen van de laatste dagen zijn niets voor mij, ik zie werkelijk af. Van
mijn goede voornemens om wat vaker te schrijven in mijn Kroniek is dan ook niet
veel in huis gekomen. Niet dat daartoe geen aanleiding was, in tegendeel. Maar de
weinige energie die niet door de hitte werd opgeslokt, verdween in enkele projecten
op langere termijn waarmee ik bezig ben voor Spinoza in Vlaanderen. Verbazend hoeveel tijd er daarin kruipt.
Maar ik klaag niet, het is werk dat ik erg graag doe en waarbij ik mijn
bescheiden talenten volop kan aanwenden, een echte uitdaging dus. Later
daarover meer.
De laatste tijd krijg ik het bezoek van een Getuige van
Jehova. Die kwamen vroeger ook al aan de deur en ik stuur ze nooit weg, ik maak
altijd een praatje met die mensen. Zij zijn immers met dezelfde onderwerpen
bezig als ik: de mens, de samenleving, godsdienst, wetenschap, geschiedenis, de
Schrift, het hiernamaals, goed en kwaad. Ik hoef je niet te vertellen dat we
het op haast alle punten grondig oneens zijn en ik laat dat ook niet onvermeld
in onze gesprekken. Aanvankelijk kreeg ik vooral beginnelingen te zien en te
horen, maar misschien omdat ik hen niet meteen wegstuurde zoals de meesten bij
wie ze aankloppen, kwam er onlangs een meer onderlegde Getuige opdagen. We
hebben enkele keren aan de deur gepraat, maar toen hij laatst weer aanbelde,
heb ik hem meegenomen voor een gesprek in de tuin.
D. is een bijzonder verstandig en goed ingelicht man. Hij
kent zijn zaken, maar hij weet ook heel veel van zijn tegenstanders. Hij is uiterst
vertrouwd met de moderne wetenschap en dat verbaasde me. Ik vroeg mij af hoe
het kwam dat iemand die zo intelligent is en zo onderlegd, zich toch kan vinden
in de klinkklare nonsens die de Getuigen aanhangen, op grond van de Schrift en
de letterlijke interpretatie die zij eraan geven. Ik heb die vraag ook
rechtstreeks aan hem gesteld, zij het onder iets of wat beleefder bewoordingen,
natuurlijk.
Hij liet zich niet uit zijn lood slaan, het is een ervaren Getuige
met een lange staat van dienst, een geboren debater,
die niet voor één gat te vangen is. Altijd heeft hij een uitleg klaar. Als hij
voelt dat een of ander argument niet aanslaat, schakelt hij naadloos over naar
een ander, zonder toe te geven dat hij ongelijk had natuurlijk. Dat maakt het
een beetje een dovemans gesprek, helaas. Ik geef niet toe en hij ook niet. We
tasten elkaars stellingen af, op zoek naar de zwakke punten.
Bij hem is dat de starre dogmatiek waarmee hij bepaalde geloofspunten
verdedigt die voor mij onaanvaardbaar en ook totaal onbelangrijk zijn. Zo
verdedigen de Getuigen dat God de moderne mens, homo sapiens, geschapen heeft uit het niets zoals hij is. Niet dat
ze de evolutieleer verwerpen, hoor, ze hebben ondertussen door dat die niet
meer te ontkennen valt. God heeft toegelaten dat vanuit een klein levensbegin,
waarvoor hij volledig verantwoordelijk is, allerlei experimenten ontstonden die
aanleiding gaven tot het ontstaan van allerlei wezens, zoals de voorlopers van homo sapiens. Maar na al die
proefnemingen heeft hij dan de mens geschapen zoals het in Genesis staat. Ook
de zondeval moeten we letterlijk nemen en dus ook de erfzonde en de verlossing
door Jezus van Nazareth. Maar die Jezus is niet te vereenzelvigen met God, nee,
er is maar één God. Jezus is de Zoon van God, door God geschapen.
Enfin, zo zijn er nog heel wat vreemde stellingen die ze
verdedigen. Ze doen maar, maar ik vind dat ze hun tijd verliezen. Ze houden
vast aan het verleden, aan de Bijbel en aan een dogmatiek uit voorbije eeuwen
die wel verschilt van de christelijke, maar niet noemenswaardig. Ze voeren een
verloren strijd. Maar ze doen dat op een vredelievende manier en dat siert hen.
Ik weet niet wat ik moet denken van hun organisatie. Zij
maken zich sterk dat ze heel wat mensen redden: radeloze, vertwijfelde en soms
ook aan lager wal geraakte mensen die plots een strohalm aangereikt krijgen en
die zich optrekken aan wat van hen gevraagd wordt in een vrij strakke
organisatie met vaste rituelen. Ik betwist dat niet. Ongetwijfeld is dat zo.
Maar die mensen komen van de regen in de drop, vind ik. Het kan toch niet
anders dan dat zij na enige tijd vragen beginnen te stellen over hun nieuw
gevonden en een beetje vreemd geloof? En dat ze dan opnieuw gaan twijfelen
Maar ik geef toe: je kan maar beter een voorbeeldige Getuige van Jehova (of een
ander soort van christen of gelovige) zijn dan bijvoorbeeld een dakloze drank-
of drugsverslaafde.
Laatst was ik niet thuis en D. liet een brochure en een
boekje achter in de brievenbus, met een mooi en vriendelijk kaartje erbij. Ik
heb de brochure helemaal gelezen en in het boekje ben ik al een eind over de
helft. Allebei zijn het merkwaardige documenten. Op basis van uitspraken van
bekende wetenschappers (onder wie ook Dawkins!), proberen zij het bestaan van
God te bewijzen. Het is het systeem van het Intelligent
Design. De schepping is zo ingewikkeld en zo precair, het universum zo
perfect in evenwicht dat het niet anders kan of er ligt een God aan de basis
van de orde in de wereld die de wetenschap zo verbluffend ontsluiert.
Ach, het is zo gemakkelijk om de logica van die redenering
om te keren: de mens is ontstaan in het universum zoals het is en heeft zich
over miljarden jaren ontwikkeld tot wat hij nu is, uitmuntend aangepast aan
zijn omgeving volgens het principe dat Darwin zo geniaal postuleerde, zonder er
de fysische oorsprong van te kennen, gewoon op basis van zijn waarnemingen en
zijn scherp verstand. Het is met andere woorden helemaal niet verbazingwekkend
dat de mens zo precies past in de niche die hij inneemt, het is integendeel
evident dat hij is zoals hij is, hij kan niet anders dan zo zijn, als het
anders had gekund, dan was hij ook anders geweest.
Die redenering heeft nog een bijkomend voordeel. Je hoeft er
geen God bij te verzinnen en dat is niet niks. Want stellen dat een ander Wezen
verantwoordelijk is voor alles wat er is en zoals het is, dat is veel gevraagd,
te veel zelfs. Waar komt dat wezen vandaan? Waar komt zijn macht en wijsheid
vandaan? Wat heeft het met de mens? Het is niet uit te leggen, het blijft een
mysterie. God als verklaring van alles is het probleem alleen maar verschuiven,
want dan moet je iets verklaren dat nog veel meer immens, enorm en mysterieus
is dan het universum, namelijk een God die dat allemaal heeft geschapen op een
of andere manier. Voor het universum zijn er door de wetenschap verklaringen gevonden
die de meeste mensen bevredigen. Voor God niet. God kan je niet verklaren, je
moet erin geloven. Tja.
Ik kijk uit naar het volgend bezoek van D., de intelligente,
vriendelijke Getuige van Jehova. Ik praat graag met hem. Maar ik vrees dat hij
het op een dag welletjes zal vinden, als hij inziet dat ik wel naar hem
luister, maar hem niet geloof. Soms verwijt ik mezelf dat ik zo op hem inpraat;
misschien breng ik hem wel aan het twijfelen? En wat zou er dan gebeuren? Zou
hij nog even gelukkig zijn, even rustig, bijna onverstoorbaar, zelfzeker en
Bijbelvast? Ik zou het mezelf nooit vergeven als ik zijn zekerheden zou stuk breken,
want al wat ik in de plaats te bieden heb, zijn voorlopige zekerheden, twijfels
en de erkenning van onze onwetendheid.
Spinoza zei het al: godsdienst heeft een rol te vervullen
voor het allergrootste deel van de mensheid. Slechts enkelen kunnen zonder God
of godsdienst verder. Ik heb altijd geweigerd om dat vandaag nog aan te nemen,
want Spinoza zegt ook dat elke mens in staat is tot rationeel denken, filosofen
zijn geen freaks van de natuur, iedereen kan doordenken op de belangrijke
kwesties. Misschien was het in 1650 anders, maar vandaag heeft vrijwel niemand
nog een excuus om niet na te denken maar te geloven zonder nadenken.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
13-08-2012
Het grote misverstand, nog steeds en alweer
Het grote misverstand, nog
maar eens en nog steeds.
Ik had het hier al over een
misverstand dat vandaag heerst, namelijk dat het materialisme een aanslag zou
zijn op de menselijke waardigheid. Lees
die tekst (nog) eens na, hij vormt de basis voor wat je hieronder (hopelijk)
gaat lezen.
Ons nieuw samengesteld gezin,
zoals wij sociologisch te boek staan, is niet groot en niet jong, althans,
wijzelf zijn niet meer jong. Lut en ik zijn samen van in 1998. Onze kinderen
zijn volwassen, tussen de 30 en de 45 jaar en leiden een zelfstandig leven. Toch
zijn wij traditioneel lid van de Gezinsbond, vroeger de Bond van de grote
gezinnen, daarna van de grote en jonge gezinnen. Al heel mijn leven lees ik,
zij het snel en oppervlakkig, De Bond,
het weekblad van de Bond.
In de laatste aflevering viel
mijn oog op een artikeltje van de hand van Chris Dutry, onder de titel Het tijdperk van het brein. Het is in
feite een boekbespreking van een boek van Jan Derksen, Bevrijd de psychologie (uit de greep van de hersenmythe), 208 blz.,
2012, uitgeverij Bert Bakker, 17,95. Ik heb het boek niet gelezen en ben dat
ook niet van plan.
Waarover gaat het?
De titel zet ons al een heel
eind op weg. Het is een pleidooi voor een autonome psychologie, als wetenschap en
als praktijk. Zij moet blijkbaar bevrijd worden en nog wel van een mythe,
namelijk die van de hersenen.
Lieve lezer, je voelt me al
steigeren. Het grote misverstand dat ik besprak in mijn vorige tekst slaat hier
in alle verontwaardigde hevigheid toe. Terwijl de neurowetenschappen zich
inspannen om de processen te onderzoeken die zich afspelen in onze hersenen,
met als doel een beter begrip van hun werking en de gevolgen daarvan voor ons
leven, vinden sommigen dat op die manier de psychologie gebiologiseerd wordt,
dat men er een exacte of positieve wetenschap van maakt. Concreet gezien stelt
men het voor alsof de neurowetenschap de psychologie als menswetenschap en als
therapeutische activiteit zou willen verdringen en haar vervangen door een
louter materiële verklaring en een louter materiële therapeutische behandeling:
pilletjes, operaties en andere fysieke ingrepen op de hersenen.
Het misverstand is hierin
gelegen, dat de neurowetenschap dat inderdaad beoogt, in de mate dat ze dat kan
en gelukkig maar! Want er zijn al spectaculaire resultaten bereikt op dat punt.
Heel wat storingen in ons (centraal) zenuwstelsel, voornamelijk in onze
hersenen, kunnen nu behandeld worden met fysische middelen en leiden vaak tot
volledige genezing en herstel van zelfs aangeboren letsels. Niemand zal dat
ontkennen en ook de auteur van het boek doet dat niet.
Waar hij het blijkbaar
moeilijk mee heeft is met een beperking
van ons psychisch leven tot fysische processen en een daarbij aansluitende beperking van de therapieën tot materiële
ingrepen.
Ik heb nog geen enkel boek
gelezen, van welke neurowetenschapper dan ook, dat een dergelijke beperking
voorstelt of verdedigt. Het gaat hier dus duidelijk om een misverstand. Derksen
ziet spoken. Onze hersenen zijn geen mythe, het is onze psyche die een mythe
is. De neurowetenschap pleit zelf helemaal niet voor een bevrijding van de mens
uit de mythe van de psychologie, integendeel. Men heeft ontdekt dat men
allerlei storingen, letsels en aangeboren afwijkingen strikt medisch met groot
succes kan behandelen, ook en vooral aandoeningen waarbij de klassieke, niet-intrusieve
therapieën (meestal gesprekstherapieën), tot nog toe jammerlijk faalden. Maar
er is niet één medische neurowetenschapper die beweert dat de klassieke psychologie
heeft afgedaan, als wetenschap of als behandelingsmethode.
Om dit misverstand en de mogelijke
oplossing ervan goed te begrijpen moeten we wat dieper ingaan op de zaak.
Onze hersenen zijn het
centrum van onze mentale vermogens. Daar kan van alles verkeerd gaan, want het
is een uiterst complex orgaan, veel ingewikkelder dan welke machine die de mens
ooit bedacht, laat staan gemaakt heeft. Die hersenen functioneren in en zijn
dus afhankelijk van de werking een lichaam. Ook daar kan van alles fout lopen.
Als mens leven wij in gemeenschap, op grote en kleine schaal. En weer zorgt dat
voor allerlei problemen.
De medische neurowetenschap
heeft in haar therapeutische benadering enkel aandacht voor de problemen die
van fysische aard zijn. Een eenvoudig voorbeeld is de behandeling van
epilepsie. Men kan met chemische middelen en met elektrische stimuli die ziekte
bijna volledig onder controle houden, zodat de patiënt een zo goed als
normaal leven kan leiden. Een materieel defect wordt dan hersteld door een
fysische ingreep.
Het is echter ook mogelijk
dat mensen met volkomen gezonde en fysiologisch normale hersenen toch niet
goed functioneren. Er is dan met andere woorden geen lichamelijk aanwijsbare
oorzaak van de ziekte; er is dus geen fysieke oorzaak. Als er geen fysieke
oorzaak of letstel is, ligt het niet voor de hand om te proberen daarop in te
grijpen met materiële middelen. Soms doet men dat toch, maar dan veeleer als
een ondersteunende therapie of als symptoombestrijding in afwachting van een mogelijke
genezing, spontaan of met klassieke therapie.
Laten we een voorbeeld nemen.
Iemand die denkt dat de aarde niet bol is, maar plat, vergist zich, maar is
niet noodzakelijk gek. Anders zouden er vroeger wel veel gekken rondgelopen
hebben op aarde. Wij kunnen ons vergissen en we doen dat voortdurend, slimme
mensen zowel als minder slimme. Het is dus perfect mogelijk om met een goed
stel hersenen tot de verkeerde conclusies te komen, of opvattingen te koesteren
die net iets minder dan helemaal juist en waar zijn. Kijk om je heen, kijk in
je eigen hart, lees dit boek
Het gebeurt dat perfect
normale mensen plots met psychische moeilijkheden te maken hebben. Onderzoek
moet dan uitmaken wat er aan de hand is. Met allerlei testen kan men meestal
heel snel naar een diagnose gaan, omdat de symptomen stilaan goed herkend
worden. Zo geeft een hersentumor op een bepaalde plaats in de hersenen heel
vaak zeer specifieke afwijkingen tot gevolg. Men kan dan gaan zoeken naar die
tumor en proberen om die te verwijderen. Zo kan men ook genetisch bepaalde
afwijkingen opsporen, of fysische letsels, bijvoorbeeld na een ongeval. Maar
het kan ook zijn dat men niets vindt met al de apparaten die men nu heeft, of
dat men alleen zeer vage aanduidingen krijgt van een verminderde activiteit
hier of daar, terwijl er toch ernstige gezondheidsklachten zijn.
Dat betekent dan wellicht dat
het gaat om een psychische nood, veroorzaakt door een verstoring van het omgaan
van die persoon met zichzelf en met zijn of haar omgeving. Wie een dramatische
gebeurtenis meemaakt, zoals het overlijden van een geliefde, ondervindt daar
een invloed van in zijn of haar leven. Dat kan een weerslag hebben op het
functioneren van onze hersenen, zonder aanwijsbare beschadigingen aan te
richten. Men kan dan proberen om de hersenen weer beter te doen functioneren,
bijvoorbeeld door die centra tot ruste te brengen waarvan men weet dat ze
zorgen voor onrust, opgewondenheid enzovoort. Maar dat is een ondersteunende
therapie. Als men de oorzaak niet onderkent, zal men het probleem niet blijvend
oplossen.
Er is met andere woorden nog
steeds en misschien zelfs nog meer plaats dan vroeger voor een diagnose en een
therapie die zich richt op de psychische nood en het psychisch lijden van de
mens. Ook de medische neurowetenschap is nog steeds aangewezen op het gesprek,
zowel bij de diagnose als bij het opvolgen van de (fysische) behandeling.
Derksen maakt te weinig het
essentiële onderscheid tussen psychische stoornissen die een specifieke fysische
oorsprong en behandeling hebben en andere, die hun oorsprong vooral hebben in
het functioneren van de mens in de maatschappij, iets wat blijkbaar steeds
moeilijker wordt in onze moderne samenleving met zeven miljard mensen. Deze
laatste vorm van psychisch lijden is nog steeds gebaat met de klassieke
psychologische therapieën, maar kan steeds beter ondersteund worden met
aanvullende therapieën uit de medische neurowetenschap. Dat zal de efficiëntie van
die gesprekstherapieën aanzienlijk verhogen en de behandeling wellicht inkorten
en dat mag allebei wel, want de klassieke behandelingen zijn altijd zeer
intensief, uiterst langdurig en leiden helaas op zichzelf bijna nooit tot
volledige genezing.
Derksen heeft dus gelijk
wanneer hij stelt dat de klassieke therapieën niet afgedaan hebben. Hij vergist
zich echter schromelijk wanneer hij de medische neurowetenschap ervan
beschuldigt dat zij dat op het oog zou hebben.Wat nog erger is: door zich zo rabiaat af te zetten tegen wat die
neurowetenschappen kunnen bijbrengen aan de klassieke therapieën, ontzegt hij de
patiënten de kans om te genieten van de spectaculaire voordelen die deze nieuwe
benadering onbetwistbaar biedt.
En zo blijkt dat ook
verstandige mensen schadelijke of zelfs destructieve illusies kunnen koesteren,
die kunnen leiden tot hun eigen ongeluk of zelfs ondergang of die van anderen.
Derksen heeft allicht geen behoefte aan een medische behandeling, maar een goed
gesprek met een neurowetenschapper lijkt me een aangewezen en zelfs
noodzakelijke therapie voor hem en zijn geestesgenoten.
Categorie:wetenschap Tags:maatschappij
08-08-2012
blog writer's block
Lieve lezers,
als ik
terugblik op mijn activiteit hier op mijn blog in de maand juli, dan moet ik
toegeven dat er duidelijk sprake is van een zekere terugval, zowel in het
aantal van de bijdragen als in hun aard. Hoe is dat te verklaren?
De zomer is
komkommertijd voor iedereen. Op tv zie je bijna uitsluitend herhalingen van
reeksen en oude films. Er gebeurt niets, de fut is eruit want iedereen droomt
van, is op, of geniet na van vakantie. Het aantal lezers dat mijn Kroniek per
dag bezoekt en het aantal bladzijden dat ze aantikken daalt angstwekkend tot
ongeveer een derde van het gewone aantal. Waar zijn jullie dan? Wat heb ik jullie
misdaan dat jullie me links laten liggen?
De laatste
maanden heb ik me ook meer dan vroeger bezig gehouden met Spinoza. Niet zozeer
met het lezen van zijn geschriften, al kwam dat er ook wel bij, maar veeleer met
wat er rond hem en zijn filosofie gebeurt, vooral dan in Nederland, waar hij veel
meer in de belangstelling staat dan in Vlaanderen. Ik bracht heel wat tijd door
op de onnavolgbare website van de onvermoeibare Spinoza-blogger Stan Verdult en
volgde de vele sporen die hij daar trok. Ik kwam in contact met Rikus Koops, de
hertaler en uitgever van de Korte Verhandeling. Dat leidde tot een intensieve
samenwerking bij zijn Toelichtingen, een werk dat ik graag deed maar dat wel heel
wat tijd en energie opeiste, maar ook veel voldoening gaf en dat ik ook in de
toekomst hoop voort te zetten. Ik schreef zelf ook over Spinoza, uitvoerig over
Uriël da Costa en vertaalde Voltaire, toch allemaal enigszins afwijkend van wat
je hier meestal aangeboden krijgt.
Uiteindelijk
resulteerde dat in een nieuw initiatief: Spinoza
in Vlaanderen. De bedoeling was om een trefpunt te maken voor wat er rond
Spinoza ook hier in Vlaanderen gebeurt: waar en door wie wordt hij bestudeerd,
publicaties, lezingen, studiedagen en bijeenkomsten van Spinoza-liefhebbers.
Het begon met een website waar men zich kon melden als belangstellende of
sympathisant. Dat lijstje groeide snel aan, met verscheidene heel belangrijke
namen erop, maar ook met gewone mensen zoals u en ik die zo te kennen gaven dat
Spinoza iets betekende in hun leven.
Dat succes
was een uitdaging. Ik stortte me enthousiast in het nieuwe project, zoekend
naar materiaal dat ik daar kon aanbieden. Dat bleek echter niet zo eenvoudig te
zijn. Ik schreef een aantal sympathisanten aan om een bijdrage te vragen, maar
veel leverde dat zo meteen niet op. Ik moest me dan ook bezinnen over de inhoud
van de nieuwe website, vooral in het licht van wat Stan Verdult aanbiedt. Het
is onmogelijk om zijn inspanningen ook maar enigszins te benaderen en dat is
ook niet nodig: wat hij doet, hoeft niemand nog over te doen. Er moest dus een
eigen aanpak komen, specifiek gericht op de Vlaamse context, maar interessant voor
alle Nederlandstaligen. Dat is een veel bescheidener objectief dan dat van
Stan, die met succes de hele wereld afschuimt naar elke snipper informatie over
Spinoza.
We zijn nog
maar net begonnen met Spinoza in
Vlaanderen en we moeten onze weg nog vinden. Er zijn concrete plannen voor
enkele nieuwe pistes, die in de volgende maanden hopelijk tot resultaat zullen leiden.
Ondertussen druppelen de aanmeldingen verder binnen en ook enkele berichten
over activiteiten in Vlaanderen. We gaan het rustig aan doen.
En ja, lieve
trouwe lezers, zo komt er weer wat meer tijd en rust en inspiratie voor mijn Kroniek. Weg dus met de komkommers en de
writersblock!Hierbij bied ik jullie een passend verdichtsel aan dat mijn vriend
Jacques voor mij schreef na de donkere blogschaarse dagen van de voorbije
maand.
Writers Block.
Steeds weer kijkt
hij op de klok,
de schrijver met
zijn writers block.
Al zijn hele
leven,
heeft hij het
liefst geschreven,
maar nu is het
overleven.
Het enige wat hem
nog drijft,
is de gedachte: wie
schrijft, die blijft.
Jacques Quekel
Categorie:poëzie Tags:levensbeschouwing
07-08-2012
Olympisch goud
De
Olympische spelen zijn bijna voorbij en dat spijt me niet. Ik begrijp niet dat
mensen daar ook maar enige aandacht aan besteden.
Het is ten
eerste pure commercie, op alle gebied. De Spelen zijn een grote en
ondoorzichtige multinational, met enkel commerciële belangen, onder het mom van
een nobele en humanitaire instelling.
Bovendien blijven
ze op een domme manier nationalistisch: de atleten worden verondersteld hun
land te vertegenwoordigen, maar sommigen hebben al vijf nationaliteiten achter
de rug, ze kiezen gewoon een land uit waar ze de beste zijn in hun discipline
en laten zich daar nationaliseren, terwijl ze in hun eigen land geen kans
maken. Met het systeem van nationale vertegenwoordigers krijg je niet de beste
atleten aan de start, maar een zootje van allerlei slag, terwijl topatleten ondanks
hun Olympisch minimum geen kans maken omdat er in hun land al iemand is voor
die discipline.
En dan is er
de doping: voortdurend worden er atleten aangekondigd die net een dopingschorsing
achter de rug hebben. Maar ook los van regelrechte doping zie je gewoon aan al
die lijven dat de voorbereiding voor deze en andere spelen niet meer normaal is:
diëten, krachtvoer, krachttraining, vochtafdrijvende middelen, er is nauwelijks
nog een atleet die er een beetje normaal uitziet. Het zijn allemaal, op een
enkele uitzondering na, mensen die met een hele entourage professioneel bezig
zijn met sport, gesponsord en gesteund en betaald en gesubsidieerd, miljonairs
vaak.
Het is ook
onzin dat de organisatie van de spelen een land vooruit zou helpen op sportief
gebied: ga eens kijken in de landen die de spelen recentelijk georganiseerd
hebben. De enorme nieuwe stadions en hallen staan leeg en vervallen snel. De
nieuwe woonwijken zijn niet ten goede gekomen aan de arme vroegere bewoners die
er verjaagd zijn, maar zijn door gehaaide makelaars verkocht aan de betere
klasse.
Ook de zogenaamde
democratische bonus die de Spelen zouden meebrengen is een fictie, kijk maar
naar China: mensenrechten tijdens de Spelen, ja, min of meer. Maar als iedereen
weer weg is? Juist.
Het heeft
allemaal met normale sportbeoefening door normale mensen niets meer te maken.
Als je aan
dat alles denkt terwijl je zit te kijken, dan is het plezier er meteen af. Ik
kijk dus niet meer.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
06-08-2012
Levende wezens, dode materie
Er bestaat
geen twijfel over: er is leven op aarde. De NASA heeft zonet een robot op Mars
laten landen om te onderzoeken of daar ooit omstandigheden zijn geweest waarin
het mogelijk was dat er zich leven zou ontwikkeld hebben. Als er ooit een
buitenaardse beschaving een sonde naar de Aarde zou sturen, zou die niet eens
hoeven te landen: wij zijn ongetwijfeld de meest zichtbare, hoorbare, ruikbare
planeet van de hele Melkweg en belendende percelen. De stralingen die we
uitzenden voor eigen gebruik zouden de communicatiesystemen van al onze buren
lichtjaren in het rond drastisch verstoren, indien we buren hadden, natuurlijk.
Nee, er is
leven op aarde, massaal veel en verscheiden leven. Dat is zo evident dat we er
niet eens bij stilstaan. Leven is de norm, er is niets ongewoons aan. Wij
kijken neer op al wat niet leeft, we noemen het zelfs dood. Leven is een
kwaliteit van de dingen. Het is een onderscheid dat we feilloos maken: er zijn
levende wezens en er is dode materie. Een muis leeft, een steen is dood, zo
simpel is dat.
Of niet?
Wees niet
bevreesd, ik ga niet proberen om je ervan te overtuigen dat een steen ook
leeft. Maar ik heb wel enkele bedenkingen bij die muis.
Als je ze zo
ziet lopen, schichtig en snel, beducht voor gevaar en altijd op zoek naar iets
eetbaars, dan twijfel je natuurlijk niet: die muis leeft. Maar laten we eens
nagaan waaruit die muis bestaat. Spieren en botten en vel en organen en haar en
klauwen en bloed. En waaruit bestaan die? Uit levende cellen. En waaruit
bestaan die? Uit moleculen. En waaruit bestaan moleculen? Uit atomen, en in het
geval van organische stoffen is daar altijd ten minste één koolstofatoom bij.
Atomen bestaan uit een kern, waarin protonen en neutronen zitten en elektronen
die rond die kern draaien. Die protonen, neutronen en elektronen zijn allemaal
identiek, in heel het universum. Het is hun aantal binnen een atoom dat de
atomen verschillend maakt.
Waar is de
grens van het leven? Atomen leven niet en hun onderdelen ook niet. Moleculen
wel? Nee: het zijn verzamelingen van atomen die op een bepaalde manier aan
elkaar vasthangen en zo scheikundige stoffen vormen; de molecule is de kleinste
eenheid die nog de eigenschappen van een stof bezit. De volgende stap is de
levende cel, een verzameling van moleculen. Maar het is een grote stap, want
zelfs de kleinste cel is een enorm complex van allerlei soorten moleculen. En
een cel leeft: ze kan zich voortplanten, op haar eentje, of samen met andere
cellen. Daar ligt dus de grens.
Alle levende cellen bestaan echter nog altijd uit dode
materie en wel uit dezelfde dode materie: elektronen, protonen, neutronen. We
zouden nog verder kunnen gaan, want er zijn nog kleinere partikeltjes, we weten
niet eens hoeveel, we zijn ze nog volop aan het ontdekken. Maar laten we het
hierbij houden: levende cellen zijn samengesteld uit dode materie. Het zo
beroemde DNA, waarin ons genetisch materiaal is opgeslagen, is dode materie. En
heel ons lichaam is dode materie. Leven is dus een verzameling van dode stof. Elk
levend wezen is een tijdelijke configuratie van identieke deeltjes. Dat is evident
ook zo voor alle andere, niet-levende materie. Levende en dode materie
verschillen op dat punt niet. Levende wezens zijn net zo goed verzamelingen van
elektronen, protonen en neutronen. Het verschil is enkel dat in het ene geval
de moleculen ook een koolstofatoom bevatten.
Maar wat een gevolgen heeft dat minuscuul verschil!
Een steen, een muis, een mens
Maar vergeet het nooit: alles bestaat uit dezelfde drie identieke
deeltjes. Het is alleen de samenstelling die verschilt en die maakt dat de
wereld zo ongelooflijk divers is. Ook levende wezens bestaan alleen uit
dezelfde drie identieke deeltjes. Wat ons speciaal maakt, is niet de materie
waaruit wij bestaan, maar de specifieke combinatie van die deeltjes. Wij zijn
een stuk van de natuur zoals al de rest, wij zijn uit dezelfde bouwstenen
gemaakt, alleen de architectuur verschilt, alleen het aantal gebruikte bouwsteentjes.
Dat heeft zo zijn gevolgen. Lieve lezer, je zou raar
opgekeken hebben indien ik beweerd had dat stenen kunnen spreken, of zelfs
muizen. Maar is het niet even vreemd dat een andere samenstelling van dezelfde
elementen dat wel kan? Gewoon één koolstofatoompje maakt het verschil voor het
leven. Er is dus niets mysterieus aan. Levende wezens zijn gewoon een andere
combinatie van dezelfde bouwstenen. Die combinaties zijn spontaan ontstaan,
onder de gepaste omstandigheden, gewoon omdat ze konden ontstaan. Dat begon
heel klein en heel eenvoudig en het werd alsmaar complexer tot we gekomen zijn
waar we vandaag staan: kijk om je heen.
Als alles uit dezelfde materie bestaat, zijn de wetten van
die materie op alles van toepassing. Er zijn speciale wetten voor de steeds
meer complexe configuraties, maar de basiswetten die gelden voor de
basiselementen van de materie blijven steeds gelden, hoe complex de materie ook
is. De opzoekingen die men in CERN in Zwitserland doet naar de kleinste
partikels van de materie betreffen niet een of andere vreemde stof zoals
uranium, maar de elementaire deeltjes waaruit ook jij en ik samengesteld zijn.
Het higgsboson bevindt zich niet ergens verborgen in de grootste en meest
complexe machine die de mens ooit uitgedacht en gebouwd heeft. Het zit in elk
atoom waaruit wij samengesteld zijn.
Als we deze eenvoudige waarheid onder ogen nemen, namelijk
dat wij mensen niet meer zijn dan een zeer tijdelijke en erg precaire, kwetsbare
en onvolmaakte configuratie van elektronen, protonen en neuronen, dan lijkt het
toch wel erg hoogmoedig om te veronderstellen dat wij op een of andere manier
zouden onsterfelijk zijn. Dat wij zouden beschikken over een geest of een ziel die
onafhankelijk is van de materie en die niet onderworpen is aan de natuurwetten.
Dat er een of meer wezens zouden zijn die niet uit die bouwstenen bestaan, maar
uit iets anders. En dat een dergelijk wezen als een goede vader de mens zou liefhebben.
Kom nou!
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
05-08-2012
Onrust
De laatste
tijd word ik beslopen door een ontstellende onrust.
Ik merk dat
aan subtiele veranderingen in mijn leefpatroon. Ik lees minder en minder lang
aan een stuk, ik leg wat ik lees vaker naast me neer en zit dan een tijdlang in
het ijle te staren. Ik schrijf minder op mijn Kroniek, en noteer meer onrijpe of afgebroken gedachtegangen in
mijn notitieboekje. Ook het dagboek dat ik bijhoud op mijn laptop is al maanden
onaangevuld. Ik breng heel wat tijd door op Facebook.
Ik ben ook
meer bezig met Spinoza, vooral praktisch dan. Dat heeft geleid tot Spinoza in Vlaanderen en daar steek ik
ook veel tijd in. Ik ga ijverig op zoek naar wat ik op de nieuwe website kan
brengen en beland zo op de meest diverse sites, met talloze gegevens die ik
niet hoef of wens te herhalen. Ik wil een trefpunt van maken voor wat er rond Spinoza
leeft in Vlaanderen, maar hoe?
Stilaan ben
ik me bewust aan het worden waar die onrust vandaan komt. De vele uren die ik
doorbreng op het internet leveren een overvloed op aan impulsen en stimulansen,
veel meer dan ik kan verwerken. Ik loop door een Kretenzisch labyrint en ben
helaas Ariadnes rode draad al lang kwijt, ik ijl naar adem snakkend door de
gangen van Borges bibliotheek en om elke hoek begint een nieuwe gang, achter
elke deur schuilt een andere, elke kamer is slechts het voorgeborchte van een
volgende, nog veel grotere, met nog meer onvatbare woorden, nog meer boeken
waarvan ik amper de titels kan ontcijferen en die ik nooit kan gelezen krijgen.
Elk
onderwerp dat ik aanraak, dwingt me om verder te kijken dan mijn neus lang is. Ik
ben een dwerg op schouders van giganten, maar wat ik te zien krijg zijn geen
horizonten maar een mateloos verstrengeld oerwoud van overweldigende betekenissen
dat niet verschilt van absolute zinloosheid. Achter elk woord doemt een gans epos
op. Ik ben overdonderd. Als ik ook maar eventjes elk spoor volg dat zich
aandient, val ik allengs uiteen in duizend steeds kleinere kareltjes die zich elk
als driftige mieren een onnaspeurlijke weg zoeken in een nest dat zich eindeloos
uitstrekt, uitzichtloos en genadeloos.
Ik ben
fractaal, gebroken.
Mijn systeem
is overbelast. Mijn vriend Jacques legde al de vinger op de wonde: ik ben aan
het schaakspelen op vier borden tegelijk, of nog meer.
Een vos weet
veel dingen, een egel weet er één groot.
Ik heb me
laten afleiden. Ik was niet meer tevreden met mijn eenzame zoektocht naar dat
ene grote ding. Maar, lieve lezer, ik was zo alleen, zo alleen in mijn
gedachten dat het niet meer te harden was. Ik wou andere mensen ontmoeten, natuurlijk
het liefst mensen zoals ik, om samen mezelf te zijn. Ik wou mezelf delen met
anderen, mezelf mededelen. Ik wou dat anderen me leerden kennen en appreciëren,
niet alleen virtueel maar in levenden lijve. Maar elke mens is anders, wij zijn
zo gruwelijk verschillend, zelfs als we op elkaar lijken, van ver.
Ik ben toch
maar op zoek gegaan, grotendeels vruchteloos, allicht. Ik heb vaak vrede
genomen met minder dan ik zocht, om niet met lege handen achter te blijven, vol
van mezelf. En toch is dat wat gebeurd is, met een teleurstellende en terneerdrukkende
onrust op de koop toe.
Nu is het
dan tijd voor inkeer.
Bezinnen over
de opgelopen schade en redden wat nog te redden valt. Terugkeren op mijn
stappen van wat valse sporen waren. Slechte gewoonten weer afleren. Weer
veeleisend worden voor mezelf en voor de anderen. Me niet meer tevreden stellen
met minder, me concentreren op wat echt en goed is. Niet meer alles zelf willen
doen. Beperken om te overleven.
Het leven
dat me rest wordt alsmaar korter, er is geen tijd te verliezen. Ik wil er het
beste van maken.
Over enkele
dagen beginnen de Olympische spelen. We zullen dan weer een schitterende
demonstratie krijgen van wat de mens met zijn lichaam kan verwezenlijken: citius, altius, fortius. Sneller, hoger,
sterker. Deelnemen is belangrijker dan winnen, zal men beweren, maar om deel te
nemen moet je wel al een en ander gewonnen hebben, je komt er niet zomaar in,
er moeten Olympische minima gehaald worden in de verschillende sporttakken. Een
gewichtheffer maakt dan geen kans bij de honderd meter vlak, een renner niet
bij het discuswerpen, een schermer niet bij de marathon enzovoort.
Het is dus
een kwestie van specialisatie. We zijn allemaal mensen en we lijken meer op
elkaar dan dat we van elkaar verschillen. Zelfs in extreme gevallen, qua lengte,
gewicht, proporties, spiermassa, huidskleur of wat dan ook, bestaat er geen
twijfel over dat we allemaal mensen zijn. Er mag al eens één geval zijn op vele
tienduizenden waarbij het niet zo heel duidelijk is of het om een man gaat of
een vrouw, maar niet of het een mens is of ja, wat? Nee: we herkennen een mens
blindelings.
De lichamelijke
kenmerken zijn inderdaad enorm verschillend, maar niet altijd gemakkelijk te
zien. Een sprinter als Bolt is een prachtige atleet, als je niet zou weten wat
zijn specialisme is, zou je het niet kunnen afleiden uit zijn lichaamsbouw.
Zelfs sommige gewichtheffers zien er heel normaal uit, in de laagste
gewichtscategorieën zelfs iets minder dan indrukwekkend. Langeafstandslopers
zien er helemaal niet uit alsof ze de voorgeschreven afstand zullen halen. We
kunnen ons lichaam dus trainen om bepaalde dingen te doen en dat is zowel een
mentale kwestie als een puur lichamelijke.
Men spreekt wel
van een sporthart: dat klopt veel trager en kan bepaalde inspanningen beter
verwerken. Men zegt dat niet van de lever, of de nieren, de maag of de darmen
enzovoort. Ons lichaam bestaat uit verschillende onderdelen, die allemaal min
of meer goed moeten functioneren en met elkaar samenwerken om tot een bepaald
resultaat te komen. Als één ervan het laat afweten, dan zijn de gevolgen vaak
aanzienlijk. Het aantal sportblessures op het hoogste niveau is spectaculair,
in alle sporttakken.
We zien dus
dat ons lichaam een complex geheel is, met duidelijk onderscheiden onderdelen,
die elk voor een bepaalde functie instaan en die er samen voor zorgen dat wij
in leven blijven en in staat zijn tot zelfs uitzonderlijke sportieve prestaties.
Training is daarbij van groot belang. We zien ook in dat onze mentale vermogens
daarbij een belangrijke rol spelen.
Maar niet
iedereen is tot alles in staat. Hoe goed ons lichaam ook gebouwd is, hoe hard
we ook trainen, hoezeer we het ook willen, sommige dingen, of zelfs de meeste
lukken ons niet. Er zijn maar enkele atleten die de wereldtop bereiken in elke
discipline. Wij, de gewone mensen, kunnen er allen naar kijken en ervan dromen.
Sommige mensen zijn in staat tot zeer uitzonderlijke prestaties, die voor
anderen zonder meer uitgesloten zijn.
Ik heb tot
hiertoe niets nieuws of verrassends verteld. Het zijn dingen waarover we het
eens zijn. Maar laten we nu eens denken aan onze geestelijke vermogens?
Een eerste
verschil is dat we onze hersenen niet kunnen zien. Een Nobelprijswinnaar herken
je niet op straat. Ons lichaam verraadt onze mentale capaciteiten niet. Stephen
Hawking is een van de knapste geleerden die er ooit geweest zijn, maar zijn
lichaam is waardeloos. Slechts met grote moeite slaagt hij erin om zijn
mentale processen in gang te houden en zonder hulp van anderen kan hij zo goed
als niets.
Wij gaan ervan
uit dat iedereen ongeveer dezelfde hersenen heeft en dat is grotendeels ook zo,
maar alleen zoals wij ook allemaal ongeveer hetzelfde lichaam hebben, hetzelfde
hart, lever, nieren, maag Bovendien zijn onze hersenen geen homogeen orgaan
zoals de andere. Wat wij met een verzamelterm hersenen noemen, is een bonte
verzameling van zeer verschillende onderdelen, die er ook verschillend uitzien
en die totaal verschillende functies waarnemen, die samen leiden tot het
algemeen resultaat. Je kan onze hersenen eigenlijk vergelijken met het geheel
van ons lichaam: een eenheid in complexiteit, waarbij de verschillende onderdelen
samenwerken om een bepaald resultaat te bereiken.
Zoals alle
mensen een lichaam hebben dat in de details grondig verschilt van dat van alle
andere mensen, zo is dat ook voor onze hersenen. Elk onderdeel ervan kan groter
of kleiner zijn, beter of slechter werken, minder of meer mogelijkheden hebben
om zich te ontwikkelen door oefening en met wilskracht enzovoort. En zoals bij
ons lichaam zijn de prestaties waartoe wij met onze hersenen in staat zijn, verschillend
van persoon tot persoon. Misschien is ook dat een evidentie, maar dan een
waarbij we niet stilstaan en waarmee we niet altijd voldoende rekening houden.
Wij nemen zomaar aan dat iedereen over verstand beschikt, geestelijke vermogen, een
bewustzijn, een ziel of hoe men het ook wil noemen. Zeker als we het over de
ziel hebben, zijn we geneigd om nogal uniform te denken. Iedereen heeft een
ziel en wat we ons daarbij moeten voorstellen weten we niet goed, maar we gaan
uit van de veronderstelling dat iedereen dezelfde ziel heeft, of men die nu van
God gekregen heeft of niet. Ook als we over onze geest spreken, zoals in het
duo lichaam-geest, denken we minder aan mogelijke verschillen dan aan identieke
exemplaren. De mens is een geestelijk wezen, in tegenstelling met andere, en
dat verschil is universeel, het geldt evengoed voor alle mensen. Het geeft ook zonder
meer recht op een menswaardige behandeling, gegarandeerd door de Universele
verklaring van de rechten van de mens. Alle mensen zijn vanuit dat oogpunt
volkomen gelijk, het is een kwaliteit die ze allen in dezelfde mate bezitten,
zonder onderscheid des persoons op welk secundair punt dan ook: ras, geslacht,
leeftijd, huidskleur, godsdienstige of ideologische overtuiging, seksuele geaardheid
enzovoort.
Als we er
even over nadenken, dan weten we dat wij mensen net zo verschillend zijn op
mentaal als op lichamelijk gebied. Onze hersenen zijn onderling zo verschillend
als onze lichamen, niet alleen in hun fysiologische verschijning, zoals gewicht
en relatieve grootte van de verschillende onderdelen, maar ook, zoals bij ons
lichaam, in wat wij ermee kunnen doen, zomaar en met training, oefening en
wilskracht. Sommige mensen zijn ook op mentaal gebied Olympisch kampioen, er
zijn bijvoorbeeld wiskundeolympiades, spellingwedstrijden, quizzen,
schaaktornooien enzovoort.
Als we dus
spreken over de mens en zijn of haar geestelijke vermogens, dan moeten we
goed beseffen dat we over een denkmachine praten die in elk individu enorme
verschillen vertoont die nog veel aanzienlijker zijn dan die van onze
lichamelijke kenmerken.
Een mens is
echter geen geest-in-een-lichaam, maar een eenheid van lichaam en geest. Onze
hersenen zijn een orgaan zoals onze andere organen, ze kunnen niet functioneren
los van de rest van het lichaam, zoals het lichaam niet zonder dat essentiële
onderdeel kan werken. Onze lichamen verschillen dus van elkaar op twee
manieren: enerzijds lichamelijk, inclusief onze hersenen, maar ook in wat wij
met ons lichaam kunnen doen, zowel op puur lichamelijk gebied als op mentaal,
waarbij die twee voortdurend samenwerken en elkaar bepalen. Twee mensen met een
vergelijkbaar lichaam zijn tot zeer verschillende prestaties in staat. Onze fysieke
verschijning geeft ons mogelijkheden en ook grenzen en die zijn voor iedereen
anders, vooral omdat wij met onze mentale vermogens onze mogelijkheden enorm
kunnen uitbreiden en onze grenzen quasi eindeloos verleggen, of juist niet.
De
individuele verschillen in onze lichamelijke opmaak zijn dus in zekere mate
bepalend voor wie we zijn en wat we aankunnen, maar dat wordt gewijzigd, in min
of meer belangrijke mate, door wat we met onze mogelijkheden aanvangen. De
verscheidenheid is dan ook zo groot, dat we gerust kunnen stellen dat er geen twee
mensen eender zijn in wat ze zijn en tot wat ze in staat zijn.
Dat heeft
een aantal uiterst belangrijke gevolgen, die vooral in extreme en specifieke
gevallen tot uiting komen, maar die we eigenlijk nooit uit het oog mogen
verliezen.
Zo zijn er
mensen die defecte hersenen hebben, we spreken van mentaal gehandicapten of
mensen met een mentale beperking. Die kan ook lichamelijk zichtbaar zijn, of
niet. Ze kan onschuldig zijn, of niet. Er is een groep van mensen die men
psychopaten noemt of sociopaten en dat is een mentale afwijking (van de statistische
algemene norm) die men uiterlijk kan vaststellen op basis van het gedrag, niet
op basis van uiterlijke lichamelijke kenmerken, maar die wel degelijk fysiologisch
waarneembaar is in de hersenen: de hersenen van psychopaten zien er anders uit
dan die van niet-psychopaten. Het is dus niet zo dat hun hersenen alleen maar
anders werken, nee: hun (defecte) werking wordt veroorzaakt door het feit dat
ze anders zijn, (ten minste!) zo anders als bij iemand die met één arm of een
been of blind of doof geboren wordt.
Dat stelt
ons voor grote uitdagingen. Kan men een psychopaat verantwoordelijk stellen
voor zijn daden, die evident bepaald worden door de hersenen die hij of zij
heeft?
Men heeft
kunnen vaststellen dat alle mensen die typisch psychopathisch gedrag vertonen
(bijvoorbeeld seriemoordenaars), ook die typische hersenstructuur vertonen.
Maar anderzijds heeft men ook vastgesteld dat een aantal mensen, inzonderheid
de verwanten van die psychopaten, (min of meer) dezelfde structuur vertonen,
zonder dat dit aanleiding geeft tot psychopathisch gedrag. We kunnen dus niet
zomaar iedereen onder de scanner leggen en op basis van de hersenstructuur
opsluiten, voor het geval dat zij ooit seriemoordenaar zouden worden. Zie je
het probleem? Alle seriemoordenaars hebben een specifieke hersenafwijking, maar
niet iedereen met die afwijking is of wordt een seriemoordenaar. Er zijn dus
bijkomende elementen die maken dat iemand met dergelijke mensen ook begint te
moorden. We weten nu dat de levensomstandigheden daarbij een grote rol spelen,
zoals armoede, lichamelijke en geestelijke verwaarlozing en het ondergaan van misbruik
en geweld. Maar ook voor die omstandigheden is het individu zelf niet (alleen)
verantwoordelijk.
Minder
spectaculair maar misschien nog belangrijker vanuit een bepaald oogpunt, is de
kwestie van het onderwijs en de opvoeding. Traditioneel proberen we onze
kinderen op te voeden tot een bepaalde algemene norm. Voortdurend leggen we
termen vast waaraan ze moeten voldoen: leesvaardigheid, maar ook rekenen,
onthouden, algemene kennis enzovoort. Heel het onderwijs is daarop gebouwd: de
kinderen zover brengen dat ze bepaalde minimale normen halen. We vergeten
daarbij al te vaak dat alle kinderen verschillend zijn, zeer verschillend,
zowel fysiek als mentaal, zoals we hebben gezien. En niet alleen dat: ook de
manier waarop ze die twee elementen integreren is verschillend, en hun
omstandigheden zijn verschillend, zeer verschillend. En toch willen we dat ze
allemaal hetzelfde kunnen. Het is een vrijwel onmogelijke opgave.
Wat mij daarbij
vaak tegen de borst stuit, is dat het onderwijs die (negatieve) verschillen
toewijst aan de luiheid, onwil, domheid, tegendraadsheid of wat dan ook van de
leerlingen en al te weinig rekening houdt met een aantal mogelijke oorzaken,
fysieke, mentale en omgevingsfactoren die een grote invloed kunnen hebben op de
mogelijkheden en de prestaties van een kind.
Meer in het
algemeen zien we dat in onze samenleving de mensen zeer verschillend leven. Men
kan wel bepaalde patronen en gewoonten aanwijzen en zelfs gedragingen
voorspellen. Zo weten we dat het druk zal zijn op de wegen naar de kust als de
zon schijnt en dat je op vrijdag- en zaterdagavond moeilijk een vrije tafel in
een restaurant zal vinden. Maar kijk eens om je heen naar je buren en je stelt
meteen vast dat er binnen de algemene mogelijkheden die er zijn, heel wat
variatie mogelijk is.
Bedenk dan
altijd dat heel wat van die verschillen, en vooral die aspecten die jou het
meest verwonderen of irriteren, niet zonder meer te wijten zijn aan de onwil,
de domheid of de boosaardigheid van de betrokkenen, maar wellicht het resultaat
zijn van hun genetische samenstelling en van hun persoonlijke geschiedenis en
dat zij voor geen van beide persoonlijk verantwoordelijk kunnen of mogen geacht
of gesteld worden.
Wij zijn
verschillend, zeer verschillend en niet alleen hoe we eruit zien. Ook onze
hersenen zijn verschillend, zeer, zeer verschillend en dat heeft gevolgen, kleine
en grote. Wij zijn zoals we zijn en niet altijd zoals we verondersteld worden
te zijn. Laten we elkaar dus wat vaker welwillend benaderen zoals we zijn. En
als we daar in een aantal gevallen al dan niet terecht moeite mee hebben, laten
we dan niet al te lichtvaardig oordelen, maar gewoon rustig die mensen
vermijden waar we het nu eenmaal moeilijk mee hebben, zonder hen te
veroordelen, in het besef dat er ook mensen zijn die het niet zo op ons
begrepen hebben. Er is genoeg volk op aarde en de aarde is groot genoeg opdat we
niet gedwongen zouden zijn om voortdurend samen te leven met onmogelijke
anderen.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
24-07-2012
de kogel is door de kerk, of net niet?
We lazen het
in de vorige aflevering bij Cicero: het is veel gemakkelijker om in te zien dat
iets niet juist is, dan om uit te leggen hoe het dan wel is. Kritiek is de
eerste stap naar inzicht, maar de tweede stap moet ook gezet worden, anders
blijft het een steriele bezigheid.
De
godsdienstlessen die ik in mijn jeugd heb gekregen, staken schril af tegenover
al de andere vakken. Er was altijd wel iets dat niet klopte, dat je niet
letterlijk mocht nemen, of dat helemaal onwaarschijnlijk was. Wat je geleerd
had over rekenen, taal, biologie enzovoort, kon je niet toepassen in de
godsdienstles. En dus was mijn spontane reactie steeds: dat klopt niet! En zo
is het gebleven. Uiteindelijk schoot er van de godsdienst, in mijn geval het
katholicisme, niets meer over dat ook maar enigszins weerstand kon bieden aan grondige,
eerlijke kritiek.
Maar daar
zit je dan: je bent tot de overtuiging gekomen dat godsdienst waardeloos, ja
zelfs nefast is, gevaarlijk. Maar hoe moet het dan wel? Moeten we de
godsdiensten nu uitroeien? En hoe? Hoe moeten wij onze samenleving ordenen? Hoe
is de wereld ontstaan? Wat is goed en wat is slecht? Als er geen hiernamaals
is, wat voor gevolgen heeft dat voor ons leven? Hoe ziet een maatschappij
zonder godsdienst eruit? Hebben we geen nood aan profane rituelen, bijvoorbeeld
voor de belangrijke momenten in ons leven: geboorte, de overgang naar
adolescentie, huwelijk, pensionering, dood? Is het niet zinvol om regelmatig
samen te komen met de mensen met wie je samenleeft? En wie zal dat allemaal
organiseren? Op welke basis? Het zijn vragen die wij ons meer en meer moeten
stellen, nu de godsdienst zo goed als volledig uit ons leven is verdwenen.
Met deze
overwegingen wil ik ook proberen de indruk te ontkrachten die de aandachtige of
toevallige lezer van mijn teksten zou kunnen opdoen, namelijk dat ik alles
weet, alles al bedacht heb, voor elke vraag een antwoord klaar heb. Lieve
lezers, dat is niet zo! Hoe meer je nadenkt, hoe complexer de dingen worden.
Ook dat
vinden we bij Cicero in zijn tekst over De Goden: Vraag je me naar de ware
natuur en de hoedanigheid van de godheid, dan verwijs ik naar het voorbeeld van
Simonides. Toen deze dezelfde vraag kreeg van de tiran Hiëro, bedong hij een
dag om erover na te denken. De dag daarop werd hem hetzelfde gevraagd en vroeg
hij om twee dagen. En zo ging dat verder, waarbij hij steeds het aantal dagen
verdubbelde. Toen Hiëro verbaasd vroeg waarom hij dat deed, zei hij: Omdat hoe
langer ik erover denk, des te minder hoop ik eruit te komen. Nu staat
Simonides niet alleen bekend als een zoetgevooisd dichter, maar ook als
anderszins geleerd en wijs. Ik kan me dus indenken dat hem een hoop
scherpzinnige en subtiele argumenten voor de geest kwamen, maar dat hij niet
kon uitmaken welke het meest waar was, en zo ging wanhopen aan het bereiken van
de waarheid.
Of ik als
dichter even zoetgevooisd ben al Simonides (ca. 556 468 voor onze
tijdrekening), weet ik niet, er is van hem maar heel weinig bewaard; het meest
bekende fragment is een grafschrift voor de Spartanen die vielen bij de
Thermopylen: Jij die hier voorbijkomt, meld aan de Spartanen dat wij gevallen
zijn, getrouw aan hun bevel. Heinrich Böll, nu zeer ten onrechte bijna
helemaal vergeten, gebruikte dat epigram als titel voor een aangrijpende
oorlogsnovelle in een verhalenbundel met dezelfde titel: Wanderer, kommst du nach Spa
Men zal mij
voor mijn dood ook niet wijs en geleerd noemen. Maar ik voel me net als hij:
hoe meer ik te weten kom en hoe langer ik nadenk, hoe minder ik blijk te weten.
Elk nieuw stukje informatie roept immers nieuwe vragen op en opent nieuwe
vergezichten en eindeloze horizonten, elke weg die je inslaat leidt je langs nieuwe
paden. Alles weten is onmogelijk, ik kan niet eens alles onthouden wat ik ooit
geweten heb, mijn kop lijkt wel de emmer met een gat erin uit het bekende volksliedje:
er loopt (ten minste!) zoveel uit weg als je erin giet. Etsi multa scio, plura ignoro, stond er in de Grammatica van pater Geerebaert,
s.j.: hoewel ik heel wat weet, is er nog meer dat ik niet weet.
Dat maakt
dat ik blijf zoeken, altijd maar verder, altijd maar dieper en ook altijd
opnieuw. Ik heb op mijn zoektocht veel meer vragen gevonden dan antwoorden,
lieve lezer. En veel vragen zullen onbeantwoord blijven.
Neem nu de
uitdrukking: de kogel is door de kerk. Wij gebruiken die wel eens, je hoort ze
af en toe in de media en iedereen weet wat ermee bedoeld is. Maar vraag je naar
de oorsprong van dat gezegde, dan blijven we het antwoord schuldig. Een kogel
door de kerk, tja Wat voor kogel mag dat wel wezen en wat doet die in een
kerk? Waarom is het feit dat de kogel eindelijk door de kerk is zo belangrijk
dat wij er een gezegde van gemaakt hebben? We weten het niet, of niet meer. We
vertellen dus onzin, op de keper beschouwd, en toch begrijpen we elkaar
perfect.
Vreemde
wezens, toch, mensen!
Categorie:levensbeschouwing Tags:etymologie
22-07-2012
De goden. Cicero, De natura deorum
Sinds jaren stond De
natura deorum of De goden van Cicero op mijn verlanglijstje. Er is een
goede Nederlandse vertaling van Vincent Hunink, maar die is al jaren
uitverkocht. De auteur is zo vriendelijk geweest om de tekst integraal en gratis op het
web aan te bieden, samen met nog een hele reeks andere vertalingen van zijn
hand, een ware goudmijn voor de liefhebber.
Maar een langere tekst op scherm lezen vraagt enige
inspanning, zeker in pdf-formaat. Met het Kindle-formaat op pc heb ik minder
moeite. Toen ik dus op een keer bij de Slegte of zo een tweedehands exemplaar
van De goden vond, heb ik het me meteen aangeschaft. Maar ook dat was nu al
weer een hele tijd geleden. Gisteren heb ik me er dan in vastgebeten.
Het was een heel bijzondere ervaring. Het eerste boek lees
je in één ruk uit. Het is zo modern als Dawkins! Het tweede boek viel wat
tegen, het derde is dan weer veel interessanter. De zeer uiteenlopende
benaderingen van het fenomeen godsdienst in één boek roepen ernstige vragen op
over de authenticiteit van de klassieke werken en van dit werk van Cicero in
het bijzonder. In zijn inleiding wijst de vertaler daar ook zelf op, zonder daar
echter consequenties aan te verbinden. Mij komt het voor dat er hier ten minste
twee verschillende auteurs aan het werk geweest zijn: een zeer modern aandoende
kritische, ja atheïstische filosoof enerzijds en voor het meest uitvoerige tweede
deel anderzijds een simplistische verdediger van de traditionele
Grieks-Romeinse godsdienst en mythologie. Het derde deel is kritisch, niet
zozeer filosofisch maar geconcentreerd op de interne tegenspraken en de
frivoliteit van de folkloristische mythologie en het bijgeloof. Door
belangrijke lacunes in de manuscripten hebben wij een onvolledig en zeer vertekend
beeld van hoe de oorspronkelijke tekst er moet uitgezien hebben.
Om een idee te hebben van de uitzonderlijke kwaliteit van
dit werk van Cicero neem ik u graag mee op een tochtje door het eerste boek. De
citaten zijn genomen uit de Hunink-vertaling, met dank aan de auteur.
De vraag waar alles om draait,
is of ze niets doen, niet handelen en geheel vrij zijn van de zorg en het
bestuur van de wereld, of dat alles juist vanaf het begin door hen is gemaakt
en ingericht en tot in de eeuwigheid geleid en bewogen wordt. Vooral hierover
bestaat grote onenigheid. Maar als dit niet wordt uitgemaakt, zullen de mensen
onvermijdelijk in grote onzekerheid verkeren en onwetend blijven van de allerbelangrijkste
zaken.
Beter kan men het niet formuleren. Daarover gaat het
inderdaad, ook vandaag nog. Wat heeft het voor zin om het bestaan van een God
aan te nemen, indien men over die God niets kan zeggen? Een God die niet
ingrijpt in de wereld, die geen enkele concrete rol speelt in het leven van de
gelovige, kan er net zo goed niet zijn. Dat is ook mijn ervaring met mensen die
beweren gelovig te zijn: als ik enkele minuten met hen praat, blijkt dat ze
hooguit geloven dat er toch ergens iets is, maar daar blijft het bij. Meteen
stelt Cicero hier het probleem van wat wij vandaag intelligent Design noemen:
de wereld is geen chaos, er is een ordening; waar komt die vandaan? Hebben we goden
of een God nodig om die te verklaren?
(#3) Er zijn (en waren) filosofen
die verkondigen dat de goden zich absoluut niet bekommeren om het menselijk
reilen en zeilen. Maar als hun opvatting juist is, hoe zou er dan nog vroomheid
kunnen bestaan, of godsvrucht of godsdienst? Want al die dingen kunnen alleen
eerlijk en oprecht bewezen worden aan de goddelijke machten als die ze ook
opmerken, en als de onsterfelijke goden ook diensten bewijzen aan de mensheid.
Als de goden ons echter niet kunnen en willen helpen, zich helemaal niet om ons
bekommeren en niet eens opmerken wat wij doen, en als zij geen enkele invloed
kunnen hebben op het leven van de mensen, waarom zouden we de onsterfelijke
goden dan nog vereren, verheerlijken of aanbidden? In uiterlijke vorm en valse
schijn kan vroomheid niet bestaan, net zomin als de andere deugden. En met vroomheid
verdwijnen ook godsvrucht en godsdienst, en op hun verdwijning volgt ontwrichting
en grote chaos in het leven. (#4) Ik ben zelfs bang dat als vroomheid jegens de
goden verdwenen is, ook trouw, broederschap van mensen en de voortreffelijkste van
alle deugden, rechtvaardigheid, zullen verdwijnen.
Hier wordt de agnosticus voor de keuze geplaatst. Wie
gelooft in een God, maar hem reduceert tot een vaag iets, dat geen enkele
invloed heeft op het ontstaan en de geschiedenis van de wereld, heeft geen
enkele reden om godsdienstig te zijn. Dat is de grote reden voor de secularisering
van onze maatschappij. Als alleen overtuigde atheïsten zouden wegblijven uit de
kerken, dan zaten die nog zo vol als zestig jaar geleden. De realiteit is dat
men niet meer gelooft aan een God die de wereld heeft geschapen, maar de
wetenschappelijke verklaringen volgt; dat men niet meer gelooft dat die God
ingrijpt of zelfs kan ingrijpen in deze wereld en dat het dus geen zin heeft om
tot hem te bidden om hem te paaien of gunstig te stemmen; dat men ook niet
gelooft dat er een hiernamaals is waarin God de goeden zal belonen en de
slechten straffen en dat er dus geen enkele reden is om te luisteren naar godsdienstige
leiders en priesters die het tegendeel beweren. Wie derhalve in de praktijk
doet alsof er geen God is, is geen agnosticus, maar een atheïst, ook als hij of
zij weigert om dat in te zien of te aanvaarden.
De grote ontwrichting van de maatschappij waarop Cicero, of
zijn personage, alludeert aan het einde van deze paragraaf, is er, ondanks
eeuwenlange dreigende voorspellingen en donderpreken door de priesterkaste, slaafse
theologen en christelijke filosofen, niet gekomen, in tegendeel. Onze
maatschappij is op alle punten beschaafder, minder gewelddadig, rechtvaardiger,
menslievender en vooral ook rijker geworden, ook zonder God, godsdienst en
priesters.
Maar er zijn ook andere
filosofen, en wel grote en vooraanstaande, die verkondigen dat heel de wereld
wordt bestuurd en geleid door een goddelijke geest en rede. En dat niet alleen:
diezelfde goden zouden ook zorg dragen en voorzienig zijn voor het menselijk
leven. Want graan en andere veldvruchten, maar ook het klimaat, de seizoenen en
het weer, waardoor alles wat de aarde voortbrengt op de juiste tijd rijp wordt,
zijn volgens hen aan de mensheid geschonken door de onsterfelijke goden.
Deze filosofen hebben veel
dingen geïnventariseerd (verderop in dit boek meer hierover) die door de
onsterfelijke goden bijna ontworpen lijken voor menselijk gebruik.
Dit is de andere opvatting, die veel aandacht krijgt in het
tweede boek: alles lijkt zo op mensenmaat gemaakt, dat het niet anders kan dan
dat iemand dat zo georganiseerd heeft. Zo zal de spreker in het tweede boek
stellen dat er geen andere reden is voor de wol van een schaap dan dat ze kan
gebruikt worden om er wol van te maken voor de mens. Ook ten tijde van Cicero
en zelfs eeuwen daarvoor beseften verstandige mensen hoe belachelijk dit wel
niet is. Het is de wereld op zijn kop zetten, natuurlijk. De mens is geëvolueerd
tot wat hij is in een voortdurende aanpassing aan zijn omgeving en van zijn
omgeving aan zijn eigen noden. Stellen dat God de zon om de aarde doet draaien
opdat wij overdag voldoende licht en warmte zouden hebben om te leven en s
nachts niet zouden gestoord worden door het licht in onze slaap, zodat we
kunnen uitrusten en niet de hele tijd moeten wakker blijven en werken, is een
idee die slechts bij de meest primitieve fundamentalistische sekten nog hier en
daar opduikt. Wie de natuur bekijkt en bestudeert, komt onvermijdelijk tot de
conclusie dat de natuur eigen wetten heeft en dat die niet specifiek gericht
zijn op het welzijn van de mens, noch op zijn ondergang. Er is geen God of
kracht die voor de mens zorgt, individueel of collectief.
(#5) Er is geen onderwerp
waarover zowel ongeschoolden als geschoolden zozeer van mening verschillen. De
opvattingen zijn zo talrijk en onderling zo verschillend dat het goed mogelijk
is dat er geen enkele van waar is, en tegelijk onmogelijk dat er meer dan één
van waar is.
Ook dit is nog steeds een argument tegen de bestaande
godsdiensten en de ontelbare sekten, ook binnen het christendom: ze spreken
elkaar tegen op de essentiële punten, zoals het belonen van wie goed doet en
het bestraffen van het kwaad, het hiernamaals en het eeuwig leven, en niet
zomaar op louter liturgische punten, zoals op welke dag de rustdag moet vallen,
of en wanneer men moet vasten, en of vrouwen een hoofddoek moeten dragen of
besneden worden. Een (humane!) oppervlakkige verscheidenheid zou nog aanvaard
kunnen worden, hoewel dat vandaag ook al voor heel wat heibel zorgt en dikwijls
de enige bron van ergernis en conflicten is. Maar dat de grote godsdiensten
zowel als de kleine sekten elkaar op de grondslagen van hun geloof tegenspreken
kan allen tot de conclusie leiden: ze kunnen niet allemaal gelijk hebben.
Zij zelf zijn daar ook van overtuigd, nu en vroeger. Dat
betekent dat elke godsdienst en elke godsdienstwaanzinnige denkt dat hij de
enige is die gelijk heeft en dat al de andere moeten bekeerd en/of uitgeroeid
worden. De geschiedenis van de godsdiensten levert ons een schrijnend beeld van
een mensheid die verscheurd is door moorddadige bekeringsdrang. Er zijn meer
mensen gedood in godsdiensttwisten dan in welk ander conflict dan ook.
(#9) Een tweede stimulans om
me hiermee bezig te houden was mijn psychische toestand. Door een groot en
ingrijpend verlies had ik een zware klap gekregen.* Als ik hiervoor een
sterkere verlichting had kunnen vinden, had ik niet hiertoe mijn toevlucht
genomen. En ik kon er geen groter voordeel uit putten dan wanneer ik me niet
alleen zou wijden aan het lezen van boeken maar ook aan het integraal behandelen
van de filosofie. Al haar aspecten en al haar onderdelen leert men juist dan
het gemakkelijkst kennen wanneer complete vraagstukken schrijvenderwijze worden
uitgezocht. Er is namelijk een wonderlijke koppeling en aaneenschakeling tussen
alle themas: het een hangt samen met het ander, en alles blijkt met alles verbonden
en verstrengeld.
Ciceros dochter Tullia was gestorven in -45 en haar dood
had hem sterk aangegrepen. Heel wat mensen, toen en nu, stellen zich vragen
over leven en dood en de zin van het leven, over God en over wat men ons vroeger
geleerd heeft, wanneer er zich ingrijpende gebeurtenissen voordoen in ons
leven. Dat was ook voor mij zo. Zoals bij talloze anderen kwam er rond mijn
vijftigste een totaal onverwachte en drastische wijziging in mijn professioneel
leven; daarop volgde een echtscheiding en een nieuwe relatie; dan kreeg het
nieuw samengesteld gezin de zelfdoding te verwerken van de zoon van mijn
partner. Vervolgens ging mijn partner op pensioen en enkele jaren later ook ik.
Dan ga je wel nadenken. En net zoals Cicero ben ik ook gaan lezen, veel meer
dan vroeger en geen romans of ontspanningsliteratuur, maar ernstige werken. Ik
wou eindelijk eens weten wat godsdienst is en of er een God is; hoe de wereld
ontstaan is en hoe de mens er gekomen is; wat de beste manier is om samen te
leven; of er zoiets als liefde is; waarom we leven De antwoorden vind je niet
door naar je navel te staren of in te treden in een contemplatieve orde. Als er
ergens antwoorden te vinden zijn, dan bij de grote denkers die de mensheid
heeft gekend en die met dezelfde problemen geconfronteerd, geprobeerd hebben om
voor zichzelf en voor anderen antwoorden te bedenken.
En ja, het hangt allemaal aan elkaar. Een godsdienst die
onverenigbaar is met de wetenschap is onvolmaakt en wellicht vals. Een levensleer
die niet steunt op maatschappelijke inzichten en op betrouwbare psychologische ideeën,
draagt grote risicos in zich. Een wetenschap die haaks staat op het gezond
verstand is waardeloos. We moeten het beste uit alles integreren in een
leefbaar geheel.
(#10) Wie echter wil weten wat
ik zelf over elk afzonderlijk onderwerp denk, is overdreven nieuwsgierig. Men
moet bij discussies immers niet zozeer afgaan op iemands persoonlijk gezag als
op het gewicht van argumenten. Vaak vormt het gezag van leraren zelfs een
hinderpaal voor mensen die iets van hen willen leren. Die gebruiken dan
namelijk niet meer hun eigen oordeel, maar nemen dat voor waar aan wat
duidelijk de goedkeuring wegdraagt van degene in wie ze hun vertrouwen stellen.
Ik kan daarom ook niet goedkeuren wat altijd verteld wordt over de volgelingen
van Pythagoras. Als zij in een discussie iets beweerden en daarop de vraag
kregen waarom dat dan zo was, antwoordden zij (zo wil de traditie) hij heeft
het zelf gezegd, waarbij hij dan Pythagoras was. Zoveel vermocht zijn a
priori vaststaand oordeel dat zijn gezag ook zonder argumenten gold.
Een wijze levensles. Geloof niet alles wat men je vertelt of
wat je leest, al klinkt het nog zo verleidelijk. Toets het een aan het ander,
vergelijk, verifieer, zoek bevestiging, laat ook de tegenpartij aan het woord
en vooral: sapere aude, durf zelf na
te denken. Dat is niet gemakkelijk. Ondanks mijn tegenstribbelen ben ik in mijn
jeugd zoals velen van mijn leeftijd zwaar geïndoctrineerd, thuis, op school, in
de jeugdweging, in de kerk, de mutualiteit, de media enzovoort. Het is niet
simpel om altijd opnieuw de vraag te stellen: maar is dat wel zo? Waarom? En
dan het onaanvaardbare domme antwoord te krijgen: ja, het is zo, omdat ik het
zeg! Indoctrinatie is een sluipend gif, waarvan men zich niet eens bewust is,
noch wanneer men het ondergaat, noch wanneer men het doet.
Ik ben er zeker van dat ik nooit meer alles kan afleren dat me
is wijsgemaakt. Ik kan mijn leven niet opnieuw beginnen, ik moet leven met mijn
verleden. Van de meeste invloeden weet ik niet eens dat ze er zijn, tenzij ik
geconfronteerd wordt met uitdagingen die vragen doen oprijzen over opvattingen
die ik blijkbaar heb, zonder te weten waarom. Jezelf eindeloos in vraag stellen
is een ongezonde bezigheid. En toch begint de weg naar wijsheid met de
verwondering.
Daarna volgt een lange opsomming van filosofen uit de
oudheid, met telkens een korte omschrijving van het opvattingen. Daarop komt
van een van de deelnemers aan de dialoog deze opmerking:
(#57) Toen zei Cotta,
vriendelijk als altijd: Nu Velleius, als jij niets had gezegd, had je van mij
in elk geval niets te horen gekregen. Gewoonlijk kom ik er namelijk niet zo makkelijk
op waarom iets waar is, als waarom iets onwaar is. Dat gebeurt me vaak, en zo
ook daarnet weer toen ik naar jou luisterde. Vraag je me naar mijn opinie over
het wezen der Goden, dan heb ik daarop misschien geen antwoord; maar vraag je
me of ik denk dat de Goden zo zijn als jij hebt uiteengezet, dan zeg ik dat
niets mij minder waar lijkt. Maar voordat ik nader inga op de punten uit je
betoog, wil ik graag zeggen hoe ik over jou persoonlijk denk.
Dat is inderdaad zo. Mijn eerste reacties op de onbeholpen godsdienstlessen
die in de lagere school kreeg van slecht opgeleide onderwijzers en
zelfingenomen priesters was: dat kan toch niet! Wat al onzin! Dat klopt niet!
Ze spreken zichzelf tegen! Wat zitten wij hier te doen, op onze knieën? En
vooral: ze doen zelf niet wat ze zeggen en ons opleggen Ons gezond verstand wijst
ons vaak feilloos op dwaasheid en leugens. Het komt er alleen op aan om daaruit
dan ook de conclusies te trekken die zich opdringen. Als wat men ons vertelt
niet waar is, waarom zegt men het dan? Wat zit erachter? Wie heeft er baat bij?
Wat is dan de ware toedracht?
De eerste vraag in een
onderzoek naar het wezen der Goden is of ze al dan niet bestaan. "Dat is
moeilijk te ontkennen." Ja, als de vraag in een openbare vergadering zou
worden gesteld, maar in een gesprek en gezelschap als dit is het heel gemakkelijk!
Welnu, zelf ben ik hogepriester en vind ik dat de openbare erediensten en
godsdienstige plechtigheden met het grootste respect gehandhaafd dienen te worden.
Toch zou ik ook het liefste willen dat het eerste punt, het bestaan van de Goden,
voor mij niet slechts een kwestie van persoonlijke overtuiging was, maar dat het
ook op waarheid berustte. Helaas is er veel dat een mens op dit punt in
verwarring brengt, zodat het soms lijkt of er helemaal geen Goden bestaan.
Ook vandaag vinden we nog mensen die geboren en getogen zijn
in een godsdienst en die daar lijdzaam mee doorgaan zonder zich veel vragen te
stellen over de grond van de zaak. Voor mij is dat niet voldoende. Ik wil aan
rituelen wel deelnemen, maar enkel indien er een goede grond voor is en indien
ze niet strijdig zijn met het gezond verstand. Ik erger me mateloos aan de
onzin die je in de kerk te horen krijgt bij begrafenissen, ik kan het niet
aanhoren! Het is niet waar wat men zegt. En door het ene te zeggen, verzwijgt
men het andere. Wat men debiteert, biedt geen troost en verhindert meteen dat
men woorden zou spreken die wel degelijk kunnen troosten, omdat ze aansluiten
bij onze levenservaring, en niet resulteren uit mensonwaardige verzinsels.
Het feit dat mensen van alle
volkeren en typen geloven aan Goden, was volgens jou voldoende reden om hun
bestaan te erkennen. Maar dat is op zichzelf nogal gauw geconcludeerd en
bovendien onwaar. Ten eerste, hoe zijn jou de opvattingen van alle mensen ter
wereld bekend? Volgens mij zijn veel volkeren zo woest en barbaars dat ze geen
flauw besef van Goden hebben. (#63) En hebben Diagoras, bijgenaamd de Goddeloze,
en later Theodorus niet openlijk het bestaan van Goden bestreden? En dan was er
Protagoras van Abdera, van wie je daarnet gewag maakte. Deze man, destijds de
grootste sofist, had in het begin van zijn boek geschreven: Over de Goden kan
ik niet zeggen hoe ze bestaan of niet bestaan. Daarom werd hij op bevel van de
Atheners uit de stad en het land verbannen, en werden zijn boeken in het
openbaar verbrand. Ik neem aan dat de meeste mensen hierdoor niet meer zo gauw
deze mening zullen uiten, want zelfs twijfel aan de Goden bleek zijn straf niet
te kunnen ontlopen.
Hier vinden we een duidelijk bewijs dat er tweeduizend jaar
geleden ook al mensen waren die twijfelden aan het bestaan van een god of goden
en zelfs gewoon stelden dat die er niet waren. Het argument dat men eeuwenlang
heeft aangehaald: men gelooft altijd en overal in God, het zijn slechts boosaardige
en verdorven enkelingen die er niet in geloven, houdt geen steek. Als we het op
de keper beschouwen, gelooft bijna niemand in God en zij die erin geloven,
geloven allemaal iets anders. En toch is het ook vandaag nog zo dat iemand die
openlijk atheïst is, uit de gemeenschap verbannen wordt en ja, er worden ook
vandaag nog boeken verbrand.
(#71) Hetzelfde doet hij dus
bij de vraag naar het wezen der Goden. Het idee van een samenbinding van
ondeelbare materiedeeltjes wil hij hier vermijden, om te voorkomen dat er
ondergang en uiteenvallen uit volgt. Dus zegt hij dat de Goden geen lichaam
hebben maar iets lichaamachtigs, en geen bloed maar iets bloedachtigs. Het is
misschien al vreemd als twee waarzeggers elkaar in de ogen kunnen zien zonder
in lachen uit te barsten, maar het is nog vreemder dat jullie je lachen kunnen
houden wanneer je onder elkaar bent. "Het is geen lichaam maar iets
lichaamachtigs." Dat zou ik me nog kunnen voorstellen bij afbeeldingen in
was of klei, maar wat bij een God iets lichaamachtigs of bloedachtigs is, gaat
mijn begrip te boven. Ook jouw begrip, Velleius, alleen wil je dat niet
toegeven.
Dat we ons God niet als mens mogen voorstellen, daarvan zijn
zelfs de meeste christenen overtuigd. Zogezegd, want als je met hen praat,
blijkt hun God gewoon een mens te zijn, met menselijke gedachten, emoties,
verlangens enzovoort. Het blijkt onmogelijk om een godsbeeld te hebben dat niet
menselijk is, want hoe verder men gaat in de abstractie, hoe minder er
overschiet van God, tot men het heeft over de gans andere, de onkenbare. En hoe
men daarover moet spreken, dat is een mysterie. Een God die is, maar over wie
we verder niets kunnen zeggen, is zo goed als een God die er niet is.
Lieve lezers, ik houd het hierbij. Ik hoop dat ik jullie
hiermee een goed idee heb gegeven van de verfrissende aanpak van Cicero in zijn
discussie over de goden, of God. Misschien dat dit jullie aanzet om de hele
tekst te lezen. Bedenk dan echter dat er ook heel wat bladzijden in staan die
gewijd zijn aan aspecten van rituelen, bijgeloof, mythologie en folklore die
wij nu niet meer kunnen smaken. Je kan die geamuseerd lezen, en bedenken dat we
nu gelukkig toch dat stadium voorbij zijn; of je kan ze overslaan.
Ik althans vond dit een boeiende ervaring. Wanneer ik deze
ideeën terugvind bij een verstandig man als Cicero, nog voor het ontstaan van
het christendom, dan voel ik me gesterkt in mijn opvattingen. Alleen vraag ik
me wel af waarom wij op school van Cicero zoveel oninteressant pompeus geleuter
hebben gelezen en niet deze heerlijke passages!
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme