Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (75)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (243)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    30-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stalin's Ghost, Martin Cruz Smith
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik vermeldde hier al eerder Martin Cruz Smith, de auteur van bestsellers, vooral de bekende reeks met Arkady Renko, de Russische detective. Ik las net de (voorlopig) laatste uit die serie: Stalin’s Ghost, 331 pp., 2007, € 12 bij Proxis via Club, en al het goede dat ik zei, vind ik hier bevestigd.

    Natuurlijk volgt het verhaal een vrij vast schema, met veel meer geweld dan je wil meemaken en enkele nogal gratuite seksscènes en hier en daar een bijfiguur die niet veel meer is dan een cliché of een stereotiepje. Maar het boek heeft de vaart van een HST, niet die van het Belgisch gerecht… Het leest dus héél snel, je doet er geen volle dag over, want je leest hoofdzakelijk de gebeurtenissen, niet de tekst, als je begrijpt wat ik bedoel, en dat is een beetje spijtig, want het is verdraaid goed geschreven, veel te goed eigenlijk om zo te hollen enkel om te weten te komen wat er gaat gebeuren. Misschien geniet ik er meer van bij een tweede lezing, maar daarvoor is het toch een beetje te licht en is de concurrentie te groot. 

    Ik verklap hier verder niets, behalve dat ook dit verhaal zich afspeelt in het nieuwe Rusland en in Tsjetsjenië; heel wat gegevens zullen je bekend voorkomen uit het nieuws, maar nu worden die onpersoonlijke berichten gekoppeld aan enkele mensen van vlees en bloed, veel bloed, helaas. Het verleden, ons verleden, de geschiedenis van de 20ste eeuw, speelt een belangrijke rol, zoals steeds bij Cruz Smith en daar vind ik dit verhaal het minst overtuigend; maar goed, het is geen geschiedschrijving, ook geen historische roman, het is een hedendaagse thriller en een goede ook. Er is al een Nederlandse vertaling: 'Stalins Geest' (Ambo).

    Onvermijdelijk roept dit boek herinneringen op aan de Tsjetsjenië-thriller van John Le Carré, Our Game (1995), maar het is voor mij te lang geleden om een ernstige vergelijking te maken. Wat me vooral bijblijft na de lectuur is de vraag die ook naar boven komt bij de processen van Fourniret en Ait Oud, allebei recidivisten, veel te vroeg vrijgelaten en dus hervallen. Toen de meisjes verdwenen waren, daar in Luik, ging men de ususal suspects ophalen, een veertigtal bekende maar vrijgelaten seksuele delinquenten. Hoe vaak horen we dat niet in de berichtgeving: hij is bekend bij het gerecht? Hoeveel mensen zijn er zo bekend? Hoeveel hebben er een strafregister en lopen vrij rond, zonder enige controle? Zijn er dat teveel om te controleren?

    Dat is de vraag die ik me dikwijls stel: het aantal criminelen is beperkt, zeer beperkt, maar hun impact is zeer groot. Men zegt dat de harde kern van de agressieve allochtone jongeren in België niet groter is dan enkele honderden. Dan denk je toch: dat is toch geen onoverkomelijk probleem? Kunnen we dan echt niets doen aan al die usual suspects? Moeten we die gewoon laten rondlopen tot ze weer eens toeslaan?

    De Russische samenleving die Martin Cruz Smith hier beschrijft, is ongelooflijk goor, vreselijk agressief en door en door corrupt op alle niveaus, tot de hoogste toe. Maar hoeveel mensen zijn dat? Is het een heel kleine minderheid, te vergelijken met de veertig Luikse seksuele misdadigers? Hoe groot is het aantal criminelen in België? En elders?

    Thrillers beschrijven de mens in zijn meest uitzonderlijke verschijning en toch weten we dat het geen inbeelding is, maar ver-beelding van de werkelijkheid. Hier in Rotselaar passeren we vrij vaak het gedenkteken voor de politieagent die door een allochtone beroepscrimineel vermoord werd tijdens een achtervolging: gewoon overhoop geschoten, zonder pardon, zonder enige aarzeling. Dat is een realiteit, wij weten dat ze bestaat. We weten alleen blijkbaar niet hoe we ons ertegen kunnen beschermen of verzetten.

    Er is iets cynisch en zelfs pervers aan thrillers zoals die van Cruz Smith: ze spelen in op een realiteit in onze samenleving, ze bespelen de gevoelens die in elk van ons leven, de fascinatie en de afschuw. Ze halen steeds weer fenomenale verkoopscijfers. Vergelijk dat eens met de oplage van een dichtbundel en trek dan je conclusies over de mens?


    29-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Maten en gewichten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Voor amper twee euro kocht ik een dun pocketje uit 1960: Realm of measure, 144 pp., van niemand minder dan Isaac Asimov, die naast verstandige sciencefictionverhalen ook verscheidene wetenschappelijke werken op zijn naam heeft, vanzelfsprekend vooral op het gebied van ruimtevaart, natuurkunde en dergelijke. In dezelfde reeks verschenen verder ook Realm of Algebra, Realm of Numbers en An Easy Introduction to the Slide Rule.

    Realm is een prachtig Engels woord, vind ik. Je kan het vertalen als ‘domein, koninkrijk, gebied’. De etymologie is onzeker; er zitten elementen in die je ook vindt in het Franse royaume, royal, die vroeger realme en reial waren; maar ook van regimen, regering, zeg maar. Je spreekt het uit als ‘relm’.

    Asimov neemt ons mee op een aangename verkenning van maten en gewichten. Nu is dat voor ons, sinds de Franse Revolutie, niet echt een spectaculaire zaak: wij hebben, goddank, het Metriek Stelsel (in de lagere school hadden we nog een ‘vak’ dat zo heette). Dat werkt voor ongeveer alles wat je kan meten: afstand (meter), oppervlakte (m², are), inhoud (m³), gewicht (gram), vloeistof (liter) en de onderverdelingen of veelvouden zijn altijd decimaal, dus gebaseerd op tien of een veelvoud ervan. Het enorme voordeel van dit systeem blijkt nog eens ten overvloede als we dat vergelijken met de aftandse systemen die nu nog gebruikt worden in Amerika en Groot-Brittannië.

    Asimov legt die vrijwel middeleeuwse toestanden netjes uit, met een manifeste wanhoop om al die nu onbruikbare overblijfsels uit vroeger tijden. Geen wonder dat ook in Amerika en Groot-Brittannië de wetenschappers het metriek stelsel gebruiken en dat slechts enkele van de oude maten nog stand houden bij het grootste gedeelte van de bevolking: mile, foot, gallon, acre…

    Interessant zijn ook de minder bekende onderdelen van onze maten: de micrometer of micron (0,001 mm), de nanometer (0,001 micron), de Ångstrom (0,1 nanometer), de picometer (0,001 nanometer).

    In de laatste hoofdstukken waagt Asimov zich aan wat ingewikkelder maten, maar hij legt ze even vriendelijk en helder uit als de ‘gemakkelijke’, op een toon die zich lijkt te richten tot leergierige jongelui, of senioren? Tussendoor geeft hij heel wat basisgegevens mee van de natuurwetenschappen, een goede opfrissing voor de meesten onder ons, neem ik aan. Heel leuk om lezen en leerrijk bovendien.

    Op één punt heb ik lang zitten dubben. Verre van mij om mij te wagen aan kritiek op een onbetwistbaar genie als Isaac Asimov, maar ik blijf toch met twijfels zitten en wel hierom.

    Asimov maakt het noodzakelijk onderscheid tussen massa en gewicht. De massa van een voorwerp is overal in ons universum eender, maar niet het gewicht: op de maan ‘weegt’ alles maar 1/6 van wat het hier op aarde weegt, want het gewicht is afhankelijk van de zwaartekracht, die op haar beurt afhankelijk is van de massa, in dit geval van respectievelijk de maan en de aarde. Daarover zijn we het al sinds Newton eens. Om dat punt te illustreren verwijst Asimov naar een zware kanonbal: als je die hier op aarde zou proberen wegschoppen als een voetbal, dan zou je gewoon je tenen breken en de bal maar heel weinig verplaatsen. Maar wat als je in een ruimteschip bent, buiten de aantrekkingskracht van de aarde? We weten dat alles daar gewichtloos is, dus ook de kanonbal: je kan hem balanceren op je pinkje. Maar, zegt Asimov: de massa is dezelfde gebleven en als je zou proberen tegen de kanonbal te schoppen in de ruimte, dan zou je evengoed je tenen breken. Nog altijd akkoord: het contact van je tenen met de massa van de bal is niet afhankelijk van de zwaartekracht, dat kunnen we ons nog voorstellen. Maar dan zegt Asimov en ik citeer: That weightless canon ball would still move forward only sluggishly as you kicked it...

    Ik heb de indruk dat hij hiermee (still) suggereert dat het effect van de trap op de bal identiek is in de gewichtloze ruimte als hier op aarde en dat lijkt me niet te kloppen. Als de kanonbal gewichtloos is, dan is de kracht die nodig is om hem te verplaatsen toch veel geringer dan wanneer hij onderhevig is aan de zwaartekracht? Mijn idee is dat je inderdaad je tenen kan breken met zo’n schop in de ruimte, maar dat de kanonbal veel gemakkelijker in beweging zal komen, veel sneller zal bewegen en ook blijven bewegen tenzij er een kracht of een obstakel is dat hem tegenhoudt. Asimov stelt dat de inertie afhankelijk is van de massa, niet van het gewicht en dat is natuurlijk juist voor sommige fysische eigenschappen, zoals het contact tussen je tenen en de stalen bal, maar niet voor allemaal: de kracht die nodig is om de inertie te overwinnen lijkt me wel degelijk afhankelijk te zijn van de zwaartekracht.

    Dat is natuurlijk maar mijn boerenverstand. Is er misschien een lezer of lezeres die het ons kan uitleggen?


    26-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Le démon de midi: Moenen van de noenen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op de dag dat in Luik het proces begint tegen Abdallah Ait Oud, de man die ervan beschuldigd is dat hij twee jaar geleden twee jonge meisjes heeft misbruikt en vermoord; en in de laatste dagen van het Fourniret-proces, is het misschien ongepast om je aandacht te vragen voor een Franse uitdrukking die men ook gebruikt om de min of meer perverte belangstelling aan te duiden van ouder wordende mannen voor (veel) jongere vrouwen: le démon de midi. Het is misschien toch een gelegenheid om, langs de omwegen van de taal, stil te staan bij een aspect van ons mens-zijn dat met taboes is beladen maar daarom niet minder belangwekkend is.

    Laat ons beginnen met Van Dale, al was het maar om er nog maar eens op te wijzen dat er meer is in de hemel en op aarde dan vermeld staat in de drie volumes van Van Dale 14. Het is voorwaar niet bon ton (van het Frans de bon ton) om dit magnum opus onder de redactie van professor Dirk Geeraerts en de weinig toepasselijk genaamde drs. Ton de Boon als referentie te gebruiken. Maar goed: Van Dale spreekt van de demonen van de middag, volgens hem een vertaling van les démons de l’après-midi, de midlifecrisis. Een snelle goegel leert ons dat de uitdrukking les démons de l’après-midi in het Frans niet bestaat, maar wel: le demon de midi, enkelvoud en midi, niet l’après-midi. En wie heeft ooit de uitdrukking ‘de demonen van de middag’ gehoord of gezien? Ach, Van Dale…

    De Franse uitdrukking vinden we in elk goed Frans woordenboek, waar ze verwijst naar de verhevigde seksuele interesse bij de mens en vooral bij de man, rond de middelbare leeftijd. Die interesse gaat dan niet naar de eigen partner maar naar andere mogelijke relaties, vaak naar jongere vrouwen. Het aantal echtscheidingen rond de middelbare leeftijd is veel hoger dan op gelijk welke andere en is de laatste tien jaar meer dan verdubbeld. De nieuwe partners zijn dan wel jonger tot veel jonger, maar meestal toch volwassen, de uitdrukking slaat niet specifiek op de seksuele belangstelling voor kinderen of jongvolwassenen.

    Jonge meisjes uit die laatste groep hebben in de literatuur de naam gekregen van Lolita, de vroegrijpe puber uit het gelijknamige boek van Vladimir Nabokov, dat eerst stiekem in Parijs (1955) en in 1958 ook in Amerika gepubliceerd werd. Lolita is ook de titel van de film uit 1962 van Stanley Kubrick, gebaseerd op de roman van Nabokov, met James Mason als Humbert Humbert, Sue Lyon als Dolores Haze (Lolita), Shelley Winters als Charlotte Haze en met Peter Sellers als Clare Quilty. Bouleversant en onvergetelijk. De latere herbewerking laten we hier quasi onvermeld.

    Nabokov creëerde voor de gelegenheid een neologisme om een jonge vrouwelijke jonge tiener te omschrijven: nymphet, waarin echo’s verscholen gaan naar de wetenschappelijke naam voor de rups van een vlinder (Nabokov was een liefhebber en ook entomoloog, gespecialiseerd in vlinders); de vrouwelijke mythologische bos- en riviergeesten, de nimfen; de anatomische naam voor labia minora of de clitoris; de nymphes du pavé; allen afgeleid van het Griekse nymphè.

    Éen bron citeert Ronsard als eerste gebruiker van het woord, maar daarvan vind ik zelf geen bevestiging, wel van deze vindplaats uit 1512: J. Lemaire de Belges (1473-1524), 1re Epitre de l'Amant Verd in OEuvres, éd. J. Stecher, t.3, p.12: les Fées et Nymphettes. Belges is/was een dorpje in Henegouwen.

    Bij Nabokov gaat het om pubescent: jonge meisjes in hun ontluikende seksualiteit. De seksuele obsessie voor prepuberale kinderen noemt men pedofilie. Het is onmogelijk om hier zelfs maar in kort bestek in te gaan op alle aspecten van de seksuele relaties tussen volwassenen en kinderen. Ik verwees al naar de taboes die er sinds eeuwen op rusten. Hoe men daarmee omging in de oudheid is verre van duidelijk, al zijn er evidente getuigenissen van verhoudingen die zeer verschillend zijn van wat nu aanvaardbaar wordt geacht.

    Met de excursus naar Nabokovs Lolita enerzijds en pederastie anderzijds zijn we afgeweken van onze zoektocht naar de oorsprong van de uitdrukking le demon de midi: de seksuele crisis van mensen op middelbare leeftijd en hun neiging om een jongere partner te nemen. Dit verschijnsel is niet nieuw, het is des mensen, het komt voor in alle beschavingen, in alle tijden. Dat het een naam gekregen heeft, en dan nog een waarin de duivel (daimoon is Grieks voor geest, kwelgeest etc.) een rol speelt, wijst erop dat men een dergelijke nieuwe verhouding niet helemaal normaal vindt. Al kan er niet echt veel ingebracht worden tegen een huwelijk of een relatie tussen mannen en vrouwen van ongelijke leeftijd, toch heeft ‘men’ daarop steeds gereageerd, ook in de kunst en specifiek in de literatuur, met een kwinkslag of knipoog, of erger, zowel in het geval van een oudere man als van een oudere vrouw en een jongere partner van het andere (of het zelfde) geslacht.

    Die onverklaarbare maar evidente episode in het leven van heel wat mensen is vaak het onderwerp geweest van al dan niet humoristische verhalen, gedichten, novellen en romans. Ik verwijs naar mijn uitweiding over oude bokken en groene blaadjes op 20.10.2006, waar ik lijnen trek van Plautus tot Dostojewski.

    Maar waar ligt de oorsprong van onze uitdrukking?

    Letterlijk komt de combinatie van deze woorden voor het eerst voor in de vertaling van de Psalmen, met name Septuagint, de Griekse vertaling uit rond -300. Daar vinden we daimoniou mesembrinou, de ‘demon van het middaguur’; mesembrinos is een samenstelling van mesos midden en hèmera dag. Dit is de volledige Psalm 91:

    Wie in de beschutting van de Allerhoogste woont
    en overnacht in de schaduw van de Ontzagwekkende,
    zegt tegen de HEER: ‘Mijn toevlucht, mijn vesting,
    mijn God, op u vertrouw ik.’
    Hij bevrijdt je uit het net van de vogelvanger
    en redt je van de dodelijke pest,
    hij zal je beschermen met zijn vleugels,
    onder zijn wieken vind je een toevlucht,
    zijn trouw is een veilig schild.
    De verschrikking van de nacht hoef je niet te vrezen,
    ook de pijl niet die overdag op je afvliegt,
    noch de pest die rondwaart in het donker,
    noch de plaag die toeslaat midden op de dag.
    Al vallen er duizend aan je linkerzijde
    en tienduizend aan je rechterhand,
    jou zal niets overkomen.
    Open je ogen en zie
    hoe wie kwaad doen worden gestraft.
    U bent mijn toevlucht, HEER.
    Als je mag wonen bij de Allerhoogste,
    zal het kwaad je niet bereiken,
    geen plaag je tent ooit treffen.
    Hij vertrouwt je toe aan zijn engelen,
    die over je waken waar je ook gaat.
    Hun handen zullen je dragen,
    je voet zul je niet stoten aan een steen.
    Leeuw en adder zul je vertrappen,
    roofdier en slang vermorzelen.
    ‘Ik zal bevrijden wie mij liefheeft
    en beschermen wie met mijn naam vertrouwd is.
    Roep je mij aan, ik geef antwoord,
    in de nood zal ik bij je zijn,
    je bevrijden en met roem overladen,
    je overvloed geven van dagen.
    Ik zal je redding zijn.’

    De Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

    In vers 6 is er dus sprake van ‘de plaag die toeslaat midden op de dag’. Het is weinig waarschijnlijk, zoals blijkt uit de context, dat hier al zou verwezen worden naar onze geile oude bokken en hun voorliefde voor groene blaadjes. Vertalingen in allerlei talen hebben het, zoals onze Nederlandse, over een plaag, een besmetting, een bedreiging, een kwaal. De Griekse Septuagint heeft daar een daimoon van gemaakt en dat was toen gewoon een (kwade) geest, maar in het christelijke Grieks is dé Daimoon natuurlijk Satan, de duivel en zijn verleidingen zijn die van ‘het vleesch’. In het Latijn van de Vulgata toegeschreven aan Hieronimus (rond 400) is dat Psalm 90 en onze passsage leest daar zo: a sagitta volante in die a negotio perambulante in tenebris ab incursu et daemonio meridiano.

    Voor latere commentatoren is dit een kluif geweest: wat was die ‘Moenen van de noenen?’ Moenen is de Middelnederlandse naam voor de duivel.

    Cassianus (fl. 430) zou in zijn Institutiones deze term gebruikt hebben in een betekenis die verwijst naar wat later melancholie zou gaan heten. Evagrius (345-399) maakte een lijstje op van de acht verleidingen die de mens bedreigen (later zouden dat de zeven hoofdzonden worden (zie mijn bijdrage van 8 januari 2008) en één daarvan was acedia, meestal vertaald als luiheid, van het Grieks voor ‘afwezigheid van zorg’, dus lusteloosheid, apathie; het Engels heeft het prachtige sloth. Voor Evagrius was dat de daimon qui etiam meredianus vocatur.

    Zoals we al zeiden, voor de christelijke moralisten moest het zeker iets met seksualiteit te maken hebben. Hebben ze daarbij gedacht aan de erotische fantasieën die mensen tijdens het middagdutje of de siësta overvallen? Was meridiano een verwijzing, niet naar de middág maar naar het midden van het lichaam? De acedia is de ledigheid, het oorkussen van de duivel: voor de monniken kwamen de vleselijke verleidingen op als ze zich aan hun werk of gebed onttrokken. De duivel van de middag leidde hun aandacht af van hun ascetische bezinning, bracht hen op ‘slechte gedachten’.

    Het is me uit mijn opzoekingen niet duidelijk geworden wanneer onze uitdrukking voor het eerst is gaan slaan op de seksuele midlifecrisis. Het feit dat we de uitdrukking vooral in het Frans kennen, bracht me op het spoor van een roman uit 1914, Le demon de midi, geschreven door Paul Bourget (+1935) de l’Académie Française. Daarin huwt een uitgetreden priester met een veel jongere rijke erfgename; daarmee schokt hij de Parijse beau monde, maar daar blijft het niet bij: hij publiceert ook een zeer agressief pamflet tegen de katholieke kerk en combineert zo verscheidene baarlijke duivels: hij verlaat het priesterschap omwille van het celibaat, huwt dan een veel te jonge vrouw en wordt dan ook nog atheïst, agnosticus en vlijmscherp antiklerikaal auteur ook!

    Het is niet onwaarschijnlijk dat de titel van deze roman in het collectieve geheugen is blijven hangen en zo een algemeen bekende zegswijze is geworden. Toch zijn er ook in het Frans oudere proverbes met dezelfde inhoud, zij het dan over de vrouwelijke demon de midi:
    Jeune gars vieille guenon, mariage du démon.
    Jeune homme et vieille, le diable veille.

    In 1996 verscheen een bande dessinée, bédé of BD met dezelfde titel: Le demon de midi, van de hand van Florence Cestac, met een typisch verhaal over de midlifecrisis van een vrouw. Dit werd later omgewerkt tot een theaterstuk en nadien ook een film, alles onder dezelfde titel.

    In de Europese mythologie is er ook sprake van middagduivels. In het Duits is er de Mittagsfrau, ook wel Kornwyf of Roggenmuhme (een zusje van de Catcher in the Rye?), in de Slavische wereld heet ze Polidnitsa. Ze is een oude vrouw of een Lolita, gekleed in het wit, die kinderen laat verdwijnen, mensen gek maakt en hun kop afsnijdt met een zeis; ze is wellicht de personificatie van een zonnesteek. Dvořak schreef er een kort symfonisch gedicht over in 1896.

    Zo, we hebben weer een lange reis gemaakt, met enkele omwegen, short cuts en cul-de-sacs, rond een delicaat thema, aan de hand van de courante uitdrukking le démon de midi. Ik hoop dat je het even interessant vond als ik.



    24-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Time, by Alexander Waugh
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    This is a First: a page on my weblog in English.

    I make haste to explain myself: the occasion is a book report on a work published in English and for which I have been unable to locate a translation in Dutch. So what would be the use of commenting in Dutch on a book that is available in English only? If you don’t understand English, you can’t read the book anyway. So I may as well try my hand at an English contribution to my weblog, with a promise that it won’t happen again soon, unless the occasion requires or justifies it, as in this case. For those of you who have only enough English or patience for just a short text in Shakespeare’s language, or a pale imitation of it, this may be a good occasion to try out either or both. So, dear reader, bear with me?

    I bought this book, Time. Its Origin, Its Enigma, Its History, by Alexander Waugh, New York, 1999, hardcover, for less than half of its advertised price of $ 25.00, together with some other books, enough to fill a flat rate postage box form the U.S., from an Internet bookseller, who gave a seriously reduced price listing for another book I was looking for, the Oxford Book of the Year, about which I will write more later. It is very handsomely edited and not less well written. In sixteen appropriately titled chapters, the author offers us his musings on many aspects of time. It is not a book for specialists or those addicted to this theme: they will find little that they have not read before, and even those rare gems will do little more for them than illustrate a well-known point of view.

    Waugh’s book is a very readable and enjoyable introduction for the general reader, who will find there much lore and folklore, as well as many interesting scientific and general topics extremely well explained in a humoristic style reminding us of his illustrious forbears: Evelyn, of Brideshead Revisited-fame is his grandfather, Auberon, his father, was a satirist (Private Eye!), the author of five novels and a prominent political journalist.
    As a result, this book of their grandson and son reads like (good) novel, which is high praise for a book on a topic as evasive and alluring but rather dry as time. He doesn’t avoid the more arcane or scientific aspects either, and succeeds in explaining to at least my satisfaction what everyone should know about Einstein’s relativity theory, which in itself is no small feat (I mean Waugh’s, not Einstein’s, which is even less of one, of course).

    So if you are in need of a good primer on the origin, enigma and/or history of time, or if you’re looking for an amusing en enthralling volume on your bedside table, this is the one you should buy, borrow, or steal, the latter option being reserved for those desperate enough to face the consequences, of course.

    So, that wasn’t so bad, was it?


    Charles Tanner


    22-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Psalm 23
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In een van de beste boeken van John Le Carré, zijn meest autobiografische ook: The Perfect Spy (1986), drukt de hoofdfiguur, een Britse spion die door de Tsjechische geheime dienst ‘gekeerd’ is, zijn diepste gevoelens uit tegenover zijn Tsjechische ‘baas’, de man die hem zijn instructies geeft: ‘Je geeft me het gevoel dat ik goed geleid word’.

    Sommige mensen hebben daar behoefte aan, om geleid te worden. Ze hebben nood aan voorschriften, aan een kader waarin zij zich bewegen, aan voorspelbaarheid, aan afspraken, aan beloftes die nagekomen worden, aan vaste plaatsen voor alles en iedereen. Zij willen kunnen rekenen op iemand of iets dat boven hen staat en leiding geeft, bevelen zelfs, iemand die zegt hoe het moet, die de beslissingen neemt die zij uitvoeren. Vroeger, zegt men, was alles zo geregeld, tot en met de tweede Wereldoorlog. Als je het bevel kreeg om te vechten, te sterven voor je vaderland, dan deed je dat ook. Befehl ist Befehl, ook als dat betekent dat je onschuldige mensen moet afslachten. Dat is het uiterste, natuurlijk, maar het is slechts de eindterm van een levenshouding die begint met het aanvaarden van een hogere autoriteit, van gezag.

    Mensen lijken soms maar al te graag te bedanken voor verantwoordelijkheid, het denken over te laten aan anderen. Niet te hoeven piekeren, ziet men als een voordeel, een gemakkelijker situatie. Werken in een grote organisatie biedt daartoe de gelegenheid: men is een onderdeel van een grotere structuur, waarin het heel moeilijk is precies aan te geven wie verantwoordelijk is. De grote lijnen worden aan de top vastgelegd en dat is dat, de rest is enkel nog uitvoeren, bij voorkeur zo goed mogelijk, maar zonder af te wijken van de basisdoelstellingen, zonder de principes in vraag te stellen, zonder veel zorgen om de gevolgen.

    Sommige mensen kunnen niet functioneren, niet leven zonder zo’n kader, kunnen niet leven op het scherp van de snee, waarin hun doen en laten voortdurend in vraag wordt gesteld. Mensen hebben nood aan zekerheden. En waar kan men beter zekerheden vinden dan in een religie?

    Wij zijn allen vertrouwd met Psalm 23. Wij hebben de tekst gehoord en gezongen in de kerk; talloze keren hebben we er citaten uit gelezen, hij behoort tot ons cultureel erfgoed. Dit is de bekende korte tekst:

    23

    Een psalm van David.

    De HEER is mijn herder,
    het ontbreekt mij aan niets. 
    Hij laat mij rusten in groene weiden
    en voert mij naar vredig water, 
    hij geeft mij nieuwe kracht
    en leidt mij langs veilige paden
    tot eer van zijn naam.

    Al gaat mijn weg
    door een donker dal,
    ik vrees geen gevaar,
    want u bent bij mij,
    uw stok en uw staf,
    zij geven mij moed.

    U nodigt mij aan tafel
    voor het oog van de vijand,
    u zalft mijn hoofd met olie,
    mijn beker vloeit over.

    Geluk en genade volgen mij
    alle dagen van mijn leven,
    ik keer terug in het huis van de HEER
    tot in lengte van dagen.

    De Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap

    In Amerikaanse films is dit de tekst die hulpeloze kapelaans in het oor fluisteren van ter dood veroordeelden op weg naar de galg, de gaskamer of de elektrische stoel. Vooral my cup runneth over heeft me altijd gechoqueerd, eens ik het begreep, want ik heb lang gedacht dat het overlopen van de beker niet sloeg op een overvloed, maar op het leeglopen ervan, de naderende dood. Maar nee: met de dood voor ogen, even if I walk in the shadow of the valley of Death, de ijzingwekkende Engelse versie van het wat slappe ‘al moet ik door donkere krochten heen’, zelfs daar ben ik veilig, meer nog, mijn beker is zo vol dat hij overloopt. Straffe taal.

    Deze psalm is de perfecte illustratie van het vertrouwen, het gevoel van veiligheid en de zekerheden die mensen zoeken en vinden in het geloof. Zij zijn als schapen in een kudde, geleid door een Herder met hoofdletter en dat is hun ideaal: genieten van al het goede van deze wereld, omdat iemand de weg weet naar de volgende drenkplaats, naar weiden waar het gras nog groen is, waar rust is en bescherming: een veilig huis.

    Maar het is ook mogelijk om anders te denken, om op een andere manier in het leven te staan. Niet arrogant en overmoedig, maar ook niet als een schaap. Een mens kan ook gelukkig zijn als hij of zij geniet van al het goede van deze wereld, niet omdat Iemand of iets de weg weet en wijst, maar omdat de mens ook zelf het goede kan vinden, zonder een Herder, een Leider, een Grote Roerganger. Deze wereld is niet noodzakelijk een valley of Death, geen donkere krocht, al zijn er wel schaduwen en krochten, natuurlijk. Mensen kunnen ook leven zonder voortdurend te moeten denken dat iemand of iets voor hen zorgt, zonder erop te rekenen dat het hen wel goed zal gaan, omdat zij geborgen zijn in de liefde van een hoger wezen.

    Gisteren schreef ik hier nog mijn geluk uit, ter gelegenheid van mijn 50.000ste bezoeker op mijn website, met een citaat uit onze psalm 23: mijn kelk, of beker, vloeit over. Dat gevoel heb ik inderdaad, nu ik geniet van mijn pensioen en de mogelijkheden die het mij biedt, maar ik heb steeds dat gevoel wel wat gehad, mijn leven lang, ook als er schaduwen waren en dood. Leven is zo overweldigend, zo mysterieus, verbijsterend, fascinerend, onbegrijpelijk heerlijk, ook mijn weiden zijn groen en ik kan rusten aan vredige wateren en onbevreesd gaan, ook waar het duister dreigt.

    Ik citeer met enige nostalgie enkele vergeten verzen van Karel Van de Woestijne (Zomersonnetten), met echo's naar de psalm:

    Vlaanderen, o welig huis waar we zijn als genooden
    aan rijke taaflen! - daar nu glooiend zijn de weiden
    van zomergranen, die hunne gele meren breiden
    naar 't malven Oosten en 't vaag dagerade-rooden,
    terwijl de morge'-ontwaakt ter hemel en ter Leie;
    wie kan u weten en in 't hart zich niet verblijen,
    niet danken om uw dagen, mild als zegen-goden,
    gelijk een beedlaar dankt om versche koren-brooden?..

    Ook hier is geen sprake van een Herder of Godheid, enkel zegen-goden, het is de wereld zelf, ons Vlaanderen dat geprezen en gedankt wordt als welig huis waar wij mogen wonen en aanzitten aan rijke tafelen, ónze tafels.

    Hier in Rotselaar (waarvan Werchter een deelgemeente is) is onlangs een standbeeld opgericht, achter het nieuwe gemeentehuis, voor Frans Drijvers, die 125 jaar geleden de bekende leuze ‘Alles voor Vlaanderen - Vlaanderen voor Kristus’ bedacht. De seminarist Frans Drijvers (1858-1914) uit Rotselaar gebruikte ze in het jongerentijdschrift ‘De Student’, tijdens de winter van 1880-1881 aan het grootseminarie van Mechelen. De oprichters werden gesteund door Jan Bols uit Werchter, toen directeur van het Sint-Jozefscollege in Aarschot. Op het eerste nummer (17 april 1881) stond een kruis met daaronder de leuze. In 1930 hield ‘De Student’ op te bestaan.

    In de krant van zaterdag 27 september 1919 stond voor het eerst, in de bekende kruisvorm, links naast ‘De Standaard’ het AVV-VVK. Het verdween bijna geruisloos na 30 september 1999.

    Ook mijn ouders waren zeer gehecht aan die band tussen Vlaanderen en Kristus, iets minder aan die tussen Kerk en Vlaanderen, want ook daar gold ‘Arm Vlaanderen, dat al zo vaak verraden is…’, een vers dat mijn Vader zaliger nog kon voleindigen, maar ik niet meer, was het van Wies Moens? Misschien kan een lezer me helpen…

    Ik citeer hier ten slotte in deze context graag het Nieuwjaarsgedicht 1990 van collega-cultuurblogger en pennenvriend Luc Verbeke, hij zal het me wel niet kwalijk nemen. Het illustreert, bij het mijmeren over de tijd en het heenglijden der jaren, in de slotverzen op indringende wijze die zelfde Godsverbondenheid, dat zelfde vertrouwen.

    Ik weet het meer en meer:
    Ik leef in taal en tijd,
    Héél even maar.
    Terwijl ik spreek of schrijf
    Één enkel woord,
    Is ’t woord alweer voorbij.
    Géén ogenblik, geen woord
    Keert ooit terug voor mij.
    Geen nu, geen heden meer,
    Alleen verleden tijd,
    Herinnering, niets méér
    En nutteloos,
    Verleden en verloren,
    Als Gij daar, God, niet zijt,
    Het Woord van het Begin,
    Het Woord van Eeuwigheid.


    21-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.50.000 - een jubileumuitgave
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Weet je het nog, de herrie rond het jaar 2000? Eerst was er de onzin over de millennium bug: de programmeurs zouden er niet aan gedacht hebben dat na 1999 of ’99 het jaar 2000 zou komen, of ’00. Men voorzag dat de computers niet meer zouden weten wat er bedoeld was met ’00: 1900 of 2000? Alsof ze tevoren problemen zouden gehad hebben met bijvoorbeeld ’85: was dat 1985 of 1885? Er werden geleerde boeken over dit onderwerp geschreven en hoe dichterbij 2000 hoe meer drukte: het Y2K-probleem (Year 2000) voorzag dat computers en netwerken overal ter wereld zouden stilvallen, tenzij men belangrijke aanpassingen deed. In sommige landen zoals de V.S. en Groot-Brittannië zijn er fortuinen betaald aan nieuwe software. Elders trok men zich veel minder aan van de heisa en vertrouwde men erop dat het wel zo loslopen. 1 januari 2000 kwam en ging en in het ene noch in het andere land waren er belangrijke problemen bij de overgang: was het probleem overtrokken, of had iedereen toch die nieuwe software geïnstalleerd?

    Vervolgens waren er de wijsneuzen die erop wezen dat het derde millennium en de eenentwintigste eeuw pas in 2001 begonnen, het eerste jaar van de nieuwe eeuw en van het nieuwe duizendtal. Hoezo?

    Als je begint te tellen vanaf het jaar 1, ben je bij 10 nog steeds in de eerste tien jaar, het eerste decennium; het tweede begint dus in het jaar 11. Evenzo met de eeuwen: je begint bij 1 en 100 is het honderdste jaar, dus de tweede eeuw begint in 101 (zie ook mijn bijdrage over tijdrekeningen op 21.04.2008). En dus ook voor de millennia: het eerste liep tot 1000, het tweede tot 2000 en het derde begon dus in 2001.

    Toen Dionysius Exiguus (zie mijn bijdrage 03.10.2007, een beetje ingewikkeld maar onmisbaar!) het jaar één vastlegde, bedoelde hij niet dat het zou lopen van 0 tot 1, zoals wij nu doen met de eeuwen: de eerste eeuw eindigt in het jaar 100, de tweede gaat van 100 tot 200, de derde van 200 tot 300… Nee: hij vond het terecht onzin om een jaar 0 te maken, nul is niets en dus kan je geen jaar 0 hebben, zo dwaas was dat niet. Je had het jaar 1 vóór Christus en daarop volgde het jaar 1 na Christus. Maar wanneer is Christus dan geboren, volgens Dionysius Exiguus? Eh… in 1 vóór Christus, op 25 december, zodat hij op 25 december van het jaar 1 één jaar oud was.

    Wat al onzin, toch… Het is allemaal een kwestie van naamgeving: de eerste eeuw is die die eerst komt, voor de tweede. Het jaar één is het eerste jaar, dat voor het tweede komt. Wanneer we een jaar of een eeuw of een millennium laten beginnen, is gewoon kwestie van afspraak. En aangezien enkel wijsneuzen, pedanten en muggenzifters menen dat 2000 nog tot de vorige eeuw behoorde, hebben we met zijn allen vrolijk het nieuwe millennium ingezet met champagne op 1 januari 2000, zoveel champagne zelfs dat ze het in Reims niet konden bijhouden.

    Wij houden van ronde getallen en niet alleen tijdens de koopjesperiodes. We houden vooral van getallen die een veelvoud zijn van vijf en van tien: vijf jaar is een lustrum, tien jaar een decennium, vijftig jaar een jubilee of jubileum, honderd jaar een eeuw, duizend een millennium, hoe meer nullen hoe beter, zie ook hieronder voor heel veel nullen. Vijf en tien, omdat we nu eenmaal uit de evolutie gekomen zijn met vijf vingers aan één hand en tien op de twee, en we hebben leren tellen op onze vingers. Slimmeriken denken dat sommigen hebben leren tellen met twaalf en vijf, samen zestig, omdat er op onze vier vingers (dus zonder de duim) twaalf vingerkootjes hebben. Vooral rond de Middellandse Zee zou men nog heel lang op die manier geteld hebben op de markten. Daar zou ook de oorsprong liggen van het twaalfdelig en zestigdelig stelsel, zoals in de uren van de dag, de maanden van het jaar, de minuten en de seconden en de graden van een cirkel.

    Over dat jubileum wou ik het nog even hebben. Wij gebruiken dat woord vooral bij een gouden bruiloft: vijftig jaar getrouwd. Later is er ook een tussenstap gekomen, want ook vroeger was vijftig jaar samen getrouwd veeleer uitzonderlijk, dus vierde men alvast het zilveren jubileum. Sindsdien heeft de commercie zich meester gemaakt van dat soort dingen; naast een nog zinvol diamanten bruiloft na zestig jaar is er nu een naam voor ongeveer elke periode: papier, karton, zijde, tin, koper…

    Een jubilee hoort vijftig jaar te zijn, zo staat het in de Bijbel, Leviticus 25 is er helemaal aan gewijd. Ik geef u hieronder de volledige tekst, het is waarschijnlijk de eerste keer dat je hem leest. Doe toch even de moeite?

    En waarom al die aandacht voor bazuingeschal of blazen op de sjofar, de ramshoorn, ofte jobhel, voor jubileums van 50 en voor ronde getallen, vooral duizendtallen en veel nullen? Lieve lezer, je raadt het al: misschien ben jij vandaag wel de 50.000Ste unieke lezer van mijn blog! Ik heb de 60.000ste page view ongemerkt laten voorbijgaan, maar de 50.000ste keer dat iemand bij mij op bezoek komt, dat moesten we vieren!

    Ik heb het gedaan op een manier die je van mij wel verwacht, als je een beetje een trouwe lezer bent: met wat etymologie, veel aandacht voor de tijd en hoe die berekend wordt en voorbijgaat, een Bijbelcitaat, wat wetenswaardigheden, een filosofische bespiegeling of een stukje commentaar bij de gebeurtenissen van de dag.

    Traditioneel sluit ik een jubileumblog af met een woord van dank aan alle vaste bezoekers, aan toevallige passanten en aan verdwaalde schapen, kortom aan iedereen die hier even heeft verpoosd en niet onmiddellijk gaan lopen is. Ik hoop dat jullie er wat aan gehad hebben; voor mij is mijn website zowat de hemel op aarde, mijn tuin van Eden, mijn lusthof, mijn Eldorado, mijn Serendipity; hier lig ik met mijn gat in de boter, met een zilveren lepel in de mond en met de helm geboren, een konijnenpootje in de hand, alle dagen wittebrood etend en drinkend uit een kelk die overloopt. Moge het nog even duren, het is hier zo goed.

    Bedankt allemaal en tot de volgende keer…

    Karel

    Leviticus 25

    1 De HEER zei tegen Mozes, op de Sinai: 2 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer jullie eenmaal in het land zijn dat ik je zal geven, moet het land rust krijgen, een sabbatsrust gewijd aan de HEER. 3 Zes jaar achtereen mogen jullie je land inzaaien, je wijngaard snoeien en de oogst binnenhalen. 4 Maar het zevende jaar moeten jullie het land laten rusten. Het is een sabbatsjaar dat aan de HEER gewijd is. Je mag dan je land niet inzaaien, je wijngaarden niet snoeien, 5 het koren dat vanzelf opkomt niet als oogst binnenhalen en niet de druiven oogsten van je ongesnoeide wijnstokken. Het moet een jaar zijn van volstrekte rust voor het land. 6 Wat er in dat jaar op het land groeit, is voor jullie allen. Je mag er zelf van eten, maar ook je slaven en slavinnen, je loonarbeiders en de vreemdelingen die bij je te gast zijn; 7 ook voor je veestapel en voor de in het wild levende dieren kan het als voedsel dienen.

    8 Na verloop van zeven sabbatsjaren, na zeven maal zeven jaar, wanneer er negenenveertig jaren verstreken zijn, 9 moeten jullie op de tiende dag van de zevende maand de ramshoorn luid laten schallen. Op Grote Verzoendag moet in heel het land de ramshoorn schallen. 10 Elk vijftigste jaar zal voor jullie een heilig jaar zijn, waarin kwijtschelding wordt afgekondigd voor alle inwoners van het land. Dit is het jubeljaar, waarin ieder naar zijn eigen grond en zijn eigen familie kan terugkeren. 11 Elk vijftigste jaar zal voor jullie een jubeljaar zijn. Je mag dan niet zaaien, het koren dat vanzelf opkomt niet als oogst binnenhalen en niet de druiven oogsten van je ongesnoeide wijnstokken. 12 Het is een jubeljaar, dat als heilig beschouwd moet worden. Jullie zullen dat jaar leven van wat er vanzelf opkomt.

    13 In het jubeljaar zal ieder naar zijn eigen grond terugkeren. 14 Wanneer je een stuk grond aan een ander verpandt of van een ander in pand neemt, mag je elkaar niet benadelen. 15 Het aantal jaren dat na een jubeljaar verstreken is, bepaalt de prijs die de pandnemer moet betalen; het aantal jaren dat de pandgever heeft kunnen oogsten, bepaalt de prijs die hij mag vragen. 16 Hoe meer jaren er nog resten, des te hoger de prijs; hoe minder jaren, des te lager, want wat verhandeld wordt is het aantal oogsten. 17 Benadeel je volksgenoten niet. Toon ontzag voor je God; ik ben de HEER, jullie God.

    18 Leef mijn bepalingen na, houd je aan mijn regels en handel ernaar, dan zul je onbezorgd in je land kunnen leven. 19 Het land zal vruchtbaar zijn en jullie zullen volop te eten hebben. Je zult er onbezorgd kunnen wonen, 20 en mochten jullie je afvragen waarvan je het zevende jaar moet leven als je niet mag zaaien en oogsten, 21 bedenk dan dat ik jullie het zesde jaar zal zegenen met een oogst die voor drie jaar toereikend is, 22 zodat je in het achtste jaar weer kunt zaaien en tot in het negende jaar kunt leven van de oude oogst, totdat je dat jaar de oogst kunt binnenhalen.

    23 Land mag nooit verkocht worden, alleen verpand, want het land behoort mij toe en jullie zijn slechts vreemdelingen die bij mij te gast zijn. 24 In heel jullie land moet voor grond altijd het lossingsrecht blijven gelden.

    25 Wanneer een van jullie tot armoede vervalt en een deel van zijn grond moet verpanden, kan zijn losser, zijn naaste verwant, zich aanmelden om het pand voor hem in te lossen. 26 Gebeurt dat niet, maar beschikt hij na verloop van tijd zelf over voldoende middelen om het pand in te lossen, 27 dan moet hij nagaan hoeveel jaar het verpand is geweest en het resterende deel van het oorspronkelijke bedrag terugbetalen aan degene aan wie hij het verpand had. Dan kan hij naar zijn eigen grond terugkeren. 28 Vindt hij niet voldoende middelen om het pand in te lossen, dan blijft het tot aan het jubeljaar in handen van de pandnemer. Maar in het jubeljaar valt het aan hem terug en kan hij naar zijn eigen grond terugkeren. 29 Als iemand een woonhuis in een ommuurde stad verpandt, geldt het lossingsrecht niet langer dan een jaar na het moment van verpanding; in dat geval geldt het lossingsrecht dus tijdelijk. 30 Wordt het pand niet binnen het jaar ingelost, dan vervalt het huis – indien het dus in een ommuurde stad staat – voorgoed aan de pandnemer en diens nakomelingen. Het valt in het jubeljaar niet aan de oorspronkelijke eigenaar terug. 31 Huizen in dorpen die niet ommuurd zijn, worden gerekend bij het land waarop ze staan. Daarvoor geldt het gewone lossingsrecht en in het jubeljaar vallen ze aan de oorspronkelijke eigenaars terug. 32 In de door de Levieten bewoonde steden, die zij als grondgebied toebedeeld hebben gekregen, geldt voor hen onbeperkt lossingsrecht voor huizen. 33 Zo’n huis kan door een Leviet worden ingelost en valt – indien het op hun grondgebied staat – in het jubeljaar aan de oorspronkelijke eigenaar terug, want de huizen in de steden die bij de verdeling van het land onder de Israëlieten aan de Levieten zijn toegewezen, gelden als hun grondbezit. 34 De akkers en weidegronden bij die steden mogen helemaal niet verpand worden, want die vormen hun onvervreemdbaar bezit.

    35 Wanneer een van jullie tot armoede vervalt en zich niet kan handhaven, moet je hem bijstand verlenen, zoals je ook een vreemdeling zou helpen die bij je te gast is; je mag hem niet laten verkommeren. 36 Toon ontzag voor je God en laat je volksgenoten niet verkommeren. Wanneer je een volksgenoot iets leent, mag je hem vooraf noch achteraf rente vragen. 37 Je mag van hem geen rente vragen als je hem geld leent, en geen winst maken als je hem voedsel geeft. 38 Ik ben de HEER, jullie God, die jullie uit Egypte heeft geleid om jullie Kanaän in bezit te geven en jullie God te zijn.

    39 Wanneer een van jullie tot armoede vervalt en zichzelf aan jou verpandt, mag je hem niet als slaaf behandelen. 40 Je moet hem beschouwen als een loonarbeider of als een vreemdeling die bij je woont. Tot aan het jubeljaar zal hij voor je werken, 41 dan hoeft hij je niet meer te dienen en kan hij met zijn gezin terugkeren naar zijn eigen familie en naar de grond van zijn voorouders. 42 Het volk dat ik uit Egypte heb weggeleid behoort mij toe, Israëlieten kunnen dus niet als slaaf verkocht worden. 43 Toon ontzag voor je God en beul hen niet af als slaven. 44 Als slaven en slavinnen kun je mensen kopen uit de omringende volken, 45 of vreemdelingen die bij jullie wonen of de nakomelingen die zij in jullie land hebben gekregen. Die slaven en slavinnen zijn je eigendom, 46 je kunt hen als erfelijk bezit aan je nakomelingen nalaten; zij zullen voor altijd als slaaf voor je blijven werken. Maar je volksgenoten, de Israëlieten, je eigen verwanten, mag je nooit als slaven afbeulen.

    47 Wanneer mensen die als vreemdeling bij jullie wonen, rijkdom vergaren en een van jullie tot armoede vervalt en zich aan zo’n vreemdeling of een afstammeling van een vreemdeling verpandt, 48 behoudt hij het recht op lossing. Hij kan worden vrijgekocht door een broer, 49 een oom of een neef of een andere bloedverwant, of hij kan, wanneer hij weer over voldoende middelen beschikt, zich zelf vrijkopen. 50 Samen met degene aan wie hij zich verpand heeft, moet hij nagaan hoeveel jaren er liggen tussen het jaar van de pandstelling en het eerstvolgende jubeljaar; de pandsom wordt berekend naar het aantal dienstjaren, volgens het tarief van een loonarbeider. 51 Als er nog veel jaren resten, moet een evenredig deel van het bedrag als losgeld worden betaald; 52 als er volgens de berekening nog weinig jaren resten tot aan het jubeljaar, moet een evenredig deel worden afgelost. 53 Zo iemand moet op dezelfde manier behandeld worden als een loonarbeider die per jaar in dienst wordt genomen; jullie mogen niet toestaan dat hij als een slaaf wordt afgebeuld. 54 Wanneer hij niet op de een of andere manier wordt vrijgekocht, komt hij in het jubeljaar met zijn kinderen vrij. 55 Want de Israëlieten behoren mij toe; ik heb hen uit Egypte weggeleid. Ik ben de HEER, jullie God.

    De Nieuwe Bijbelvertaling

    © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap


    20-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spoorwegstaking
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Zullen we het eens over de staking hebben? Niet dat ik er veel last van heb: als gepensioneerde hoef ik niet meer elke morgen in de rat race naar het werk en ben ik dus niet aangewezen op het openbaar vervoer en ook niet op de koning van de weg, de auto. Maar ook tijdens mijn loopbaan heb ik altijd alternatieven gebruikt: de fiets, aanvankelijk, daarna een vorm van samen-rijden met vrouw en kinderen en later, om minder afhankelijk te zijn en anderen niet tot last: de moto, tot aan mijn ongeval in 2002. Daarna was het de bus, een serieuze aanpassing voor een ‘motard’, maar ik leerde het betrekkelijk comfort snel appreciëren, zeker in de winter…

    De spoorwegen in België, het is een stukje vaderlandse geschiedenis, ze zijn samen met België ontstaan en zijn een weerspiegeling van dit gekke, gezellige, kleinburgerlijke landje.

    Als ik voor een gesloten overweg sta en een trein voorbij zie razen, ben ik altijd vreselijk onder de indruk van dat geweld, die mastodont die zonder zich om anderen te bekommeren over eigen sporen snelt, een transporttoestel zwaarder dan de grootste supertruck, motoren met een vermogen dat elke verbeelding tart, wagons met meer ruimte dan in de chicste autocar, een locomotief als een rijdende krachtcentrale, het is allemaal zo indrukwekkend, zelfs bij een boemeltreintje tussen Eeklo en Gent, of Wezemaal en Leuven, om nog te zwijgen van TGV’s, HST’s, Thalys en Eurostar, Japanse Bullets of Shinkansen, of magneettreinen die tien millimeter boven de sporen zweven en tot 500 km per uur halen, nog meer dus dan de 400 km/u waartoe de ‘gewone’ elektrische HST-treinen in staat zijn.

    De spoorweg is zo’n ongelooflijk groots project dat enkel de staat zelf het kan bekostigen. En daarmee zijn we bij de grond van de zaak beland. Het spoorwegverkeer zag men van bij de aanvang als een openbare dienst: iedereen mocht meerijden, de prijzen waren heel schappelijk, het was een democratisch vervoersmiddel, al waren er drie klassen in de wagons en weerspiegelde het verschil tussen eerste en derde klasse de afstand die er lag tussen de salons van de adel en de sloppen in de grootsteden. Wie bij de spoorwegen werkte, was een staatsambtenaar en was binnen voor het leven, met een behoorlijke wedde, extra voordelen zoals gratis reizen voor de hele familie en een aantrekkelijk pensioen.

    Al heel snel hebben de vakbonden een belangrijke plaats ingenomen in wat een van de grootste bedrijven van België was. En het was op en top een staatsbedrijf, zoals de ministeries en het onderwijs en de nutsvoorzieningen, water, gas, elektriciteit. Het was het Russische communisme ingeplant in een liberale kapitalistische economie, met de kwalen van beide: staatsbedrijven zijn log, conservatief, weinig bezorgd om de klanten of om winst en goed beheer; en het kapitalisme had er een gemakkelijke prooi aan voor fabuleuze winsten voor minderwaardige producten.

    Vandaag zitten we met die erfenis en geen mens die weet hoe het nu verder moet: er is sprake van liberalisering, maar de staat blijft de enige aandeelhouder en betaalt alle rekeningen met ons belastingsgeld. Er zijn beheerders die ‘verantwoordelijkheid dragen’, maar ze zijn stuk voor stuk politiek benoemd: de duurste socialisten ter wereld. De vakbonden zijn oppermachtig: het is hun bedrijf, niet dat van de managers; zij beslissen wat er gebeurt op de werkvloer, hoeveel mensen er nodig zijn, wie er benoemd wordt en wie niet en wie bevorderd wordt en wie niet. In een ideale wereld is een dergelijke regeling de hemel op aarde, maar in de werkelijkheid is het een formule die chaos garandeert en onvoorstelbaar hoge kosten voor een ‘minimale dienstverlening’.

    Als de beide partijen, de managers en de vakbonden het niet eens zijn, dan grijpen de vakbonden naar het enige wapen dat de arbeiders in de negentiende eeuw hadden: de staking.

    Maar we zijn nu tweehonderd jaar later… De conflictrelatie tussen werkgever en werknemer is nu een overlegeconomie. Er zijn geen vooroorlogse ‘bazen’ meer: rond de onderhandelingstafel zitten aan de ene kant vakbondsmensen die een politiek mandaat ambiëren en aan de andere kant ex-vakbondsmensen die… een politiek mandaat hadden en dat ingeruild hebben voor een nog beter betaalde managersfunctie bij de spoorweg. Wat maken ze ons wijs? Het zijn allemaal syndicalisten die hun persoonlijke vetes uitvechten en hun ambities waarmaken of hun verworven rechten verdedigen. Dit conflict is geen klassenstrijd, maar een strijd binnen één klasse. Het stakingsrecht wordt opgeëist door zeer welgestelde vakbondsafgevaardigden, in naam van welgestelde werknemers, in confrontatie met uiterst welgestelde gearriveerde vakbondsafgevaardigden en politiekers. Het kapitalisme heeft geen vat op de spoorwegen, heeft er geen vertegenwoordigers, maar vreet zich cynisch vet zoals vroeger op de fabuleuze contracten die er elke dag af te sluiten zijn.

    Dit is geen sociaal conflict, geen gevecht tegen het grootkapitaal. Dit is een laaghartige machtsstrijd binnen een klasse van zelfbenoemde zetbazen, onder het mom van een gefaalde en vergeten ideologie, met 19de-eeuwse middelen. Vandaag staken ze, morgen gaan ze weer rond de tafel zitten, ex- en toekomstige collega’s, vriendjes ondereen, om de koek onder elkaar te verdelen, de koek die jij en ik betalen en waarvan wij zelf nauwelijks de kruimels krijgen. Als ze morgen met elkaar kunnen spreken, waarom dan vandaag niet? Wat verandert een stakingsdag daaraan? Hoever zijn de vakbonden bereid te gaan om zich te verzetten tegen wat zij de pesterijen van het management noemen, terwijl de zogenaamde managers die gisteren nog bij de vakbond of de politiek dezelfde belangen verdedigden, nu neokapitalistisch zuchten en verontwaardigd wijzen op het onverzettelijke conservatisme en aftands corporatisme van de syndicalisten, een anomalie in onze moderne samenleving?

    Het is een merkwaardig schouwspel: één zelfde groep van mensen, allemaal betaalde vrijgestelden van de maatschappij: politiekers, kabinetsmedewerkers, vakbondsafgevaardigden en politiek of syndicaal benoemden, zitten elkaar in het haar over heilige principes en vullen intussen de eigen zakken en bereiden hun overgang van de ene naar de andere kant van de tafel voor, met nog diepere zakken in het verschiet.

    Daarbij zitten ze wel altijd in uw zakken en de mijne, wel te verstaan, niet in die van het grootkapitaal.

    En de echte bazen, de minister, de regering, weer dezelfde mensen natuurlijk, die kijken machteloos toe.

    Verschieten we dan nog als populisten en andere raddraaiers weer succes zullen hebben bij de verkiezingen in dit gezellige, waanzinnige, kleinzielige landje van ons?


    18-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Genade
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Is het omdat de mijne meer dan waarschijnlijk toch stilaan aan het slinken is, dat ik zo vaak met ‘tijd’ bezig ben? Op 22.01.2008 schreef ik hier nog uitvoerig over het tijdsbegrip en er zijn ook verscheidene bijdragen over klokken, tijdsmeting, kalenders, stilaan genoeg om een bundeltje te maken, misschien. In het boek van Antonio Damasio, Descartes’ Error, dat ik hier onlangs onder de aandacht bracht, vond ik nieuwe uitdaging en inspiratie voor verdere bezinning op wat tijd betekent voor ons.

    Dat het ‘nu’ ongrijpbaar is, dat weten we: het is een ‘vrijwel niets’ tussen verleden en toekomst. En toch is het voor ons de essentie zelf van het bestaan: op dat moment zijn we er, ons zijn kristalliseert in dat ene ogenblik, in het besef dat we leven, in de storm gevoelens en gedachten die dat ene punt op onze tijdslijn zo overvol vult dat het ons soms teveel wordt.

    Ons leven bestaat, net als de tijd, uit verleden, heden en toekomst en het heden van ons bestaan is net zo ongrijpbaar als het ‘nu’ van de tijd. Op het ogenblik dat we reflecteren op het feit dat we er zijn, is dat ogenblik al voorbij. Ons ‘in leven zijn’ heeft geen duur, ons leven wel: we herinneren ons (veel) van wat er geweest is, we kijken uit naar de toekomst, maken plannen of maken ons zorgen. Die duur is afhankelijk van ons zelfbewustzijn: het is in ons hoofd, in onze hersenen dat we het verleden weer kunnen oproepen en in gedachten opnieuw beleven; het is op dezelfde manier dat we met de toekomst omgaan: we proberen ons voor te stellen hoe het zal zijn als…, op basis van vroegere ervaringen. Onze duurzaamheid, ons voortduren, de lengte van ons bestaan ligt verweven in de kronkels van onze hersenen.

    De dag van gisteren is al voorbij, we weten dat we er toen waren, we zien er nog de sporen van: een tekst die ik schreef, een boom die ik velde, het klokhuis van de appel die ik at, een schilderij dat ik maakte, mijn haar dat afgeknipt is… Maar ik ben niet meer wie ik gisteren was, in mijn lichaam en in de wereld daarbuiten is alles veranderd, niets is nog zoals het was. Er is geen continue tijd, geen continuïteit, enkel opeenvolgende momenten van totaal verschil. De mens, en waarschijnlijk alleen de mens, maakt de tijd in zijn bewustzijn van zichzelf en van de wereld waarin wij leven.

    Meestal hebben we daar geen problemen mee. Ons geheugen werkt goed, of toch vrij goed: we herinneren ons niet alles, maar toch heel veel, er staat nauwelijks een limiet op wat we ons voor de geest kunnen halen, op de ruimte die er is om gegevens op te slaan en op de kracht en handigheid om ze weer op te roepen, geen enkele computer ter wereld kan dat zo goed als de eerste de beste mens. Er is, althans voor de meesten van ons, geen hole in the bucket, dear Liza, zoals in de song die Harry Belafonte destijds zo bekend gemaakt heeft: geen gat in de emmer van ons geheugen waaruit zoveel wegloopt als er van boven in gegoten wordt. In ons paraat geheugen is slechts voor een viertal dingen tegelijk plaats, maar meer is niet van doen, goochelen met vier ballen is al moeilijk genoeg, enkel vrouwen kunnen twee dingen tegelijk doen. En in dat werkgeheugen wisselen de vier parate kengegevens met een snelheid die elke processor beschaamt, mocht een stukje silicaat schaamte kennen. Wij kennen onszelf omdat we ons onszelf herinneren. Wie zijn geheugen verliest, is ook zichzelf kwijt, weet niet meer wie hij is, herkent zijn eigen kinderen niet meer.

    Wij zijn wie we zijn omdat we ons verleden met ons meedragen, een goed deel zeer bewust, een nog veel groter deel opgeslagen als een levend geheel, klaar om naar voren te treden, actief te worden ingezet, een nog veel groter deel op de achtergrond en slechts met moeite of door het toeval van associatie weer opduikend, zoals een herinnering uit onze kindertijd, de smaak van een madeleine.

    We hebben ook een identiteit omdat we naar de toekomst leven. Alles wat we in en om ons hebben, zetten we in voor onze toekomst. We eten en drinken en slapen om te overleven, we beschermen ons tegen komend gevaar, tegen de regen en de kou en de hitte, tegen schaarste, we zorgen voor onze oude dag, we stichten een gezin en kijken hoe onze kinderen dat op hun beurt doen, we kijken uit naar wat komen gaat, met angst of verlangen. Onze gedachten, zorgen, plannen, verwachtingen, onze daden zijn meer op wat komen gaat gericht, nu, onmiddellijk of straks of over twintig jaar dan op gisteren of lang geleden. Wij maken onze toekomst zelf, of toch voor een groot gedeelte, of dat denken we toch. Onze ambitie, onze betrachtingen, onze vrees, onze doodsangst kleurt en bepaalt onze toekomst.

    We leven in het verleden, we leven in de toekomst, maar het enige leven dat we hebben is het heden, het nu, dat aan alles ontsnapt, dat zo voorbij is, alsof het nooit geweest is, de plotse samenklank van blije noten in een pianotrio van Haydn, de ondraaglijke donkerte van de Quartettsatz van Schubert, de triomf van Verdi’s Aïda of een symfonie van Mahler: even is het er dan weer de volgende noot tot de laatste en dan stilte.

    Ons bewustzijn is een mateloos machtig alaam dat triljoenen draden spant tussen verleden en toekomst, ons precieuze precaire leven niets anders dan het tijdloze nu-moment in bijna chaotische maar even bijna volmaakte zinvolheid van elektromagnetische en chemische en weet-ik-veel welke andere ontladingen en verbindingen en veranderingen in ons lichaam. Dat wij dat mogen en kunnen beleven, gedurende de korte tijd dat we hier zijn, is zo onwaarschijnlijk verbijsterend en ongelooflijk uitzonderlijk dat het voldoende is voor een leven vol eindeloos diepe verwondering. En dankbaarheid voor zoveel gulle genade.


    16-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Solo e pensoso, Petrarca

    Francesco Petrarca

    1304-1374

    Canzoniere

    XXXV*

    Solo e pensoso i più deserti campi
    vo mesurando a passi tardi e lenti,
    e gli occhi porto per fuggire intenti
    ove vestigio uman l'arena stampi.

    Altro schermo non trovo che mi scampi
    dal manifesto accorger de le genti,
    perché negli atti d'alegrezza spenti
    di fuor si legge com'io dentro avampi:

    sì ch'io mi credo omai che monti et piagge
    e fiumi et selve sappian di che tempre
    sia la mia vita, ch'è celata altrui

    Ma pur sì aspre vie né sì selvagge
    cercar non so ch'Amor non venga sempre
    ragionando con meco, et io co llui.


    Alleen en in gedachten treed ik met trage schreden
    Gestaag afstappend de meest desolate streken
    En mijn spiedende ogen draag ik op zich af te wenden
    Van waar het zand een menselijk spoor bekende

    Geen ander scherm vind ik dat me laat ontwijken
    de harde aandacht van mijns gelijken
    wat van buiten uit leest als gedoofde gloed
    is van binnen voor mij immers laaiend bloed

    Ik weet het zeker, van nu af aan weet berg en dal
    en stromen en bossen wel zeker hoe hard
    Mijn leven dat het oog van anderen tart

    En zie, ik weet kan geen pad te bespeuren zo woest en fel
    Of Amor komt er toch weer in mijn hart
    En redetwist met mij en ik met hem in smart.

    (vertaling Karel D’huyvetters mei 2008)

    * Tijdens de halve finales van de Koningin Elizabethwedstrijd voor zang 2008 moesten de kandidaten ook een opgelegd stuk vertolken. Een Vlaams componist, Wim Henderickx (°Lier 1962), kreeg daartoe een opdracht. Hij zette canzone 35 van Petrarca op muziek, zoals voor hem ook Haydn (1732-1809) en nog vroeger Luca Marenzio (1553-1599) en nadien ook nog Schubert (1797-1828), maar dan op een Duitse vertaling.

    Wie al de uitzendingen gevolgd heeft, kreeg dit sonnet dus vierentwintig keer te horen. Ik zocht op het web tevergeefs naar een vertaling en heb er dus zelf maar een gemaakt, zoals gewoonlijk zonder pretentie en enkel maar om mezelf en andere belangstellenden een idee te geven van de inhoud.



    15-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het ongelijk van Descartes, Antonio Damasio
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Antonio R. Damasio, Descartes’ Error, 1994, xxiii + 312 pp., new preface 2005, notes and references, further reading, acknowledgments, index, Penguin Books Science, € 12.55 (Proxis via Club).

    Referenties naar het werk van Antonio Damasio vind je in vrijwel alle recente werken over (evolutionaire) psychologie en sociobiologie. Hij is een vooraanstaand neuroloog, professor aan de University of Southern California, waar hij een laboratorium leidt, het Brain and Creativity Institute. Hij werkt intens samen met zijn collega en echtgenote, Hanna Damasio. Hij is de auteur van drie belangrijke boeken die in meer dan dertig talen vertaald zijn. Naast het hierboven geciteerde zijn dat The Feeling of What Happens (1999) en Looking for Spinoza (2003). Ze zijn ook in het Nederlands vertaald: ‘De vergissing van Descartes’, ‘Ik voel dus ik ben’ en ‘Het gelijk van Spinoza’, in elke goede boekhandel, dus ook bij Proxis, en wellicht ook in jouw stedelijke bibliotheek.

    Mijn aandacht was het eerst getrokken naar het Spinoza-boek, maar aangezien dat over Descartes eerder verschenen was, ben ik daarmee begonnen. Het is een leerrijke ervaring geweest, maar ook ontstellend. Niet alleen blijkt al snel en overduidelijk dat wij (of ik?) vrijwel niets weten over onze hersenen en hun werking, wat we weten is bovendien waarschijnlijk helemaal fout en wat de wetenschap er over zegt is nog zeer benaderend, misschien zullen we het wel nooit weten.

    Over onze hersenen gaat het boek, of beter: over wat onze hersenen doen, over de rol van de hersenen in het lichaam, over de interactie tussen onze hersenen en de rest van ons lichaam en over ons contact met de buitenwereld. Een samenvatting moet je van mij niet verwachten en nog veel minder een beoordeling: bescheidenheid siert de mens, maar in dit geval komt die ontnuchterend spontaan.

    Damasio vertrekt vooral van klinisch onderzoek in zijn lab, van de behandeling van personen met hersenletsels. Op basis van zijn vaststellingen, vaak na intrigerend en vernieuwend onderzoek, zoekt hij naar de specifieke functies van gedeelten van onze hersenen en naar hun onderlinge samenwerking. Het beeld dat hij daarvan schetst, is bijzonder geloofwaardig en tegelijk ook uiterst verwarrend. Wij zijn immers niet gewoon om over onszelf te denken in die termen. Wij hebben een zeer sterk ontwikkeld zelfbewustzijn, een kern van eigenheid die we nooit in vraag stellen: ik ben ik, ik ken mezelf, ik weet wie ik ben.

    Maar hoe dat gebeurt? Het is vooral als er iets fout gaat met dat zelfbewustzijn, met het beeld dat een mens van zichzelf heeft, dat men gaat zoeken naar de oorzaken. En dan stelt men vast dat het ik niet iets zeer vaags en ontastbaars is, maar zeer reëel en afhankelijk is van de goede werking van onze hersenen en de rest van ons lichaam.

    Een belangrijk inzicht van dit boek sluit uitstekend aan bij wat ik hier al vaker heb naar voren gebracht, namelijk dat niet alleen ons rationeel denken zich afspeelt in onze hersenen, maar ook heel het emotionele leven. Damasio toont voor mij onweerlegbaar aan dat er geen betekenisvolle scheiding kan gemaakt worden tussen die beide werelden. Hij benadrukt ook zeer sterk de rol die emoties en gevoelens spelen bij het zogenaamd rationeel denken en hoe alles in uiterst nauw contact gebeurt met ons hele lichaam. Dat is de grond van zijn verwijzing naar de vergissing van Descartes: lichaam en geest zijn niet van elkaar te scheiden, zoals Descartes dacht.

    Ik heb me ook de twee andere werken van Damasio aangeschaft en ik kijk er al naar uit om eraan te beginnen, ik laat er zelfs Dawkins en Dennett (voorlopig) voor liggen en dat wil toch wat zeggen, in mijn geval. Damasio presenteert zijn waar op een boeiende manier, hij neemt je heel subtiel mee op een denkexpeditie die hij zelf ook ondernam en legt je voortdurend uit wat hij doet en waarom. Maar vergis je niet, dit is een ernstig wetenschappelijk gefundeerd werk, geen goedkope vulgarisatie of journalistiek; verwacht je dus aan wat moeilijke woorden, lastige zinnen, een terminologie die pas na enkele hoofdstukken begint duidelijk(er) te worden, passages die je het best twee keer leest… Maar het is de moeite meer dan waard. Om eens een cliché te gebruiken: het verandert voor altijd de manier waarop je over jezelf en over de mens in het algemeen denkt. Lezen dus en genieten van de (intellectuele) inspanning en de (emotionele) voldoening.



    13-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koningin Elisabethwedstrijd op Canvas+
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Als je een vrij recente TV hebt, is er een goede kans dat het een digitaal toestel is. Wellicht zit je ook op de kabel; als die aansluiting ook digitaal is, dan kan je dezer dagen hier in Vlaanderen gebruik maken van een extra mogelijkheid. Ter gelegenheid van de Koningin Elisabethwedstrijd zendt de VRT op Canvas+ dan rechtstreeks de halve finales uit telkens van 15 tot 18 uur en van even voor 20 uur tot het einde, omstreeks 11 uur.

    Informatie over die uitzendingen is veeleer schaars, ik heb zelf ook uitvoerig moeten gaan zoeken. Ik heb een kabelaansluiting bij Telenet, maar ook Belgacom biedt deze nieuwe mogelijkheid aan. Op de website van Telenet krijg je helemaal geen informatie als je gaat zoeken naar Canvas+. Bij Klara, de vernieuwde cultuursite van de VRT, is het niet veel beter: men vermeldt wel dat Canvas+ de wedstrijd uitzendt, maar niet hoe je die kan bekijken. Ook het programmaoverzicht van Telenet maakt je niet wijzer: Canvas+ staat niet in het lijstje van de zenders. Bij de leverancier waar ik mijn TV kocht (en die ook Telenet-dealer is), wisten de eerste twee verkopers niet hoe het moest, de derde zei dat ik op de rode knop moest drukken… Toen ik dat gisteren probeerde (de rode knop op de afstandsbediening van de Telenet Digicorder), gebeurde er niets. Na enkele minuten verscheen er dan op het scherm een klein extra luikje, met daarin de toch ietwat cryptische mededeling: kijk KEW Canvas+ rode knop. KEW… jongens toch: Koningin Elisabethwedstrijd! Je moet er maar op komen. Maar dan lukte het echt: rechtstreekse beelden van de optredens, prima kwaliteit, goed in beeld gebracht. Luisteren doe ik via de hifi-installatie, de synchronisatie is perfect. Ik heb de hele namiddag zitten genieten en ’s avonds opnieuw, heerlijk. Zoals andere mensen eennieuwe TV kopen voor het voetbal of de Olympische spelen, zo is dat bij mij altijd al geweest voor de KE... nee: de Koningin Elisabethwedstrijd.

    Natuurlijk: het zijn ‘maar’ de halve finales en niet alle kandidaten zijn van het zelfde hoge niveau; de begeleiding is op piano en zeker voor de opera-aria’s is dat minder dan ideaal; tijdens de pauze krijg je commentaar, van enkele jonge Klara-medewerkers die korte interviews afnemen van de kandidaten en van ‘kenners’ die ze daarvoor gevraagd hebben, maar ook de onvermijdelijke bespreking door een vriendelijke ankervrouw en twee professionelen, gisteren waren dat Zeger Vandesteene en Hendrickje Van de Kerckhove, de ene Vlaanderens meest bekende tenor in vroegere tijden, de andere een opkomende sopraan. Dat moet je er bijnemen, het duurt niet zolang, je kan dan ook een plaspauze inlassen of een drankje halen. Als er bij de optredens wat mindere boeiende stukken zijn, zet je de klank wat stiller en lees je enkele bladzijden in een boek of tijdschrift.

    De halve-finaleproeven vinden plaats in het Koninklijk Muziekconservatorium in Brussel en ik heb de indruk dat de mooie, vrij intieme zaal recentelijk gerestaureerd is en dat was wel heel hard nodig, herinner ik me van een bezoek lang geleden en ook van de uitzendingen bij een vorige gelegenheid.

    Het wedstrijd-aspect zelf spreekt me helemaal niet aan, dat heeft het nooit gedaan sinds ik de wedstrijd volg. Toen men met de Tv-uitzending ervan begon, vroeger meer op de RTBF dan de VRT, was het een van de weinige gelegenheden om muziek ook uitgevoerd te zien en dus was ik een vaste kijker, soms tot laat in de nacht, als de VRT het niet nuttig vond om rechtstreeks te gaan. Soms luisterde ik op de radio en keek op TV, maar meestal was de synchronisatie fout; gelukkig is dat nu opgelost. Muziek op TV is nu niet meer zó uitzonderlijk, er is Mezzo en Exqi en ook op andere zenders krijg je al eens een concert te zien, maar een overdaad als tijdens de… KEW is er zelden.

    Wie er dus ook wint, het maakt niet veel uit: het is zeker de moeite om op Canvas+ af te stemmen en dat is wat ik nu ook ga doen, ik hoor al het applaus bij de aankomst van de jury.


    09-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Brussel Halle Vilvoorde: wee u, België
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vaudeville, poppenkast, cinema, schamele vertoning, oogverblinding, kinderachtige spelletjes: dat zijn de schampere opmerkingen bij het schouwspel van de Belgische politiek vandaag. Gisteren heb ik wat zitten kijken naar de rechtstreekse uitzending van de Kamerdebatten op Actua-TV. Niet te geloven! Het is werkelijk onwaarschijnlijk om zien hoe volwassen mensen zich zo gedragen: schelden, uitlachen, in de rede vallen, krant lezen, telefoneren, weglopen, met anderen zitten kletsen en grapjes maken, dat is de rol van de Kamerleden; de tussenkomsten van de sprekers geven daartoe ruimschoots aanleiding: onsamenhangend gezwets, het stotterend aflezen van teksten die men niet zelf heeft geschreven, scherpe emotionele reacties en uitvallen naar de kamer, toelichtingen waar niemand naar luistert… Uren en uren gaat dat zo door, op een intellectueel niveau dat niet hoger ligt dan het eerste het beste volkscafé. Beschamend. En die mensen moeten de problemen van dit land oplossen? Geen wonder dat we, met of zonder regering, een jaar na de verkiezingen nog nergens staan.

    Er was een tijd dat politieke partijen de belichaming waren van fundamentele opvattingen over de samenleving; je had, onder verscheidene benamingen, twee grote families: links en rechts, conservatieven en progressieven, liberalen en socialisten, individualisten en ‘communisten’. Wat wij hier in België en in Vlaanderen hebben is een zootje van compromissen: de liberalen zijn sociaal, de socialisten liberaal, de nationalisten en de groenen sociaal en liberaal, de christendemocraten zijn nationalist, liberaal, sociaal en groen.

    Voor wie dan stemmen? Voor wie de sterkste mediacampagne heeft, bijvoorbeeld Leterme, een man zonder veel politieke ervaring, zonder charisma, geen groot spreker, geplaagd door tics en een verraderlijke lichaamstaal, een Guust Flater zonder aanspraken op intellectuele diepgang, zonder duidelijke opvattingen over wat dan ook. Als je de kranten leest of de opiniepeilingen is 80% van de bevolking het met mij eens op dat punt, een zeldzame gebeurtenis voorwaar.

    De hetze tussen Vlamingen en Walen is door het kartel CD&V-NVA opgeklopt als een verkiezingsstunt, een wanhopige poging om de macht van de ‘ongelovigen’ (liberalen, socialisten, groenen) te breken, uit de oppositie te ontsnappen en de oude vertrouwde macht van de katholieken te herstellen. Omdat het verlangen naar meer autonomie wel degelijk leeft bij omzeggens álle Vlamingen is het hen ook gelukt, de socialisten hebben een ongelooflijke nederlaag geleden, niet omdat ze socialist zijn, maar omdat ze niet Vlaams genoeg waren.

    De meest Vlaamse partijen hebben nu de macht, of delen die als belangrijkste partner in een coalitie, maar wat kunnen ze ermee aanvangen? Al een jaar lang willen ze het land hervormen en dat is heus wel nodig, als een bevestiging van de zeer reële breuk die er nu al jaren de facto is gegroeid tussen de gemeenschappen, gewesten, taalgroepen en andere al dan niet terechte opdelingen van een van de kleinste landen ter wereld, waar het grootste gedeelte van de belangrijke beslissingen genomen worden zonder onze inspraak, namelijk in het overkoepelende Europa.

    De Franstaligen zijn ervan overtuigd dat de Vlamingen niets kunnen beslissen tegen hen in: nooit, nooit zal er een stemming zijn van de Vlamingen tegen de Franstaligen! Hoe harder men dat schreeuwt, hoe duidelijker hun angst blijkt dat het straks wel gebeurt. Hoe uitdagender men zich profileert, hoe groter de kans dat de Vlamingen zich laten meeslepen in een avontuur en autonoom beslissen om dit dwaze land te laten barsten. Wij zijn beter af zonder de Franstaligen, om duizend redenen en er is vrijwel geen enkele om dit ongelukkige schijnhuwelijk te redden, tenzij je 178 jaar wantrouwen, misprijzen, onbegrip, diefstal en onrechtvaardigheid waardevoller acht dan het elementair recht op zelfbestuur, in je eigen taal.

    De Franstaligen diaboliseren eenieder die dergelijke verzuchtingen naar voren brengt. Zij haten het Vlaams-nationalisme, dat zij nog steeds in een schoolvoorbeeld van intellectuele oneerlijkheid vereenzelvigen met de collaboratie van zestig jaar geleden, een euvel waarvan zij zichzelf deugdzaam maar zeer ten onrechte vrijpleiten. Zij zijn erin geslaagd om het Vlaams Blok/Belang buitenspel te zetten, met de onwijze steun van de ‘democratische’ Vlaamse partijen, omwille van de racistische onzin die deze nationalisten menen te moeten spuien. Maar wat als het Vlaams-nationalisme zich verder verbreidt over de democratische partijen? Welke Vlaamse partij kan het zich straks permitteren om geen duidelijke Vlaamse standpunten in te nemen? Welke Vlaming zal nog stemmen voor een partij die de eenheid van het land verdedigt of Franstalige standpunten bijtreedt? Wat als straks de niet-racistische en dus niet door het cordon sanitaire gebonden Lijst Dedecker stemmen weghaalt bij het Blok/Belang en bij andere minder duidelijk geprofileerde partijen? En Groen! weer eens de vinger in eigen oog steekt met on-Vlaamse en fundamentalistische standpuntjes?

    Vlaanderen is geradicaliseerd, zegt men. Ik denk het niet. In Vlaanderen zijn eindelijk ook de politici ontwaakt…

    Wee u, België!



    08-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Steven Pinker, The Blank Slate
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Steven Pinker, The Blank Slate, xiii + 509 pp., appendix, notes, references, index, 2002.

    Zelden heb ik een boek gelezen dat zo onmiddellijk en onverbiddelijk verhelderend was, met aha!-ervaringen op elke bladzijde. Zelden heb ik zo duidelijk intuïtief aangevoeld dat de uitleg klopte, dat ik te maken had met ‘waarheid’, onverbloemd, zonder dogmatische dwingelandij, onbevooroordeeld en intellectueel zuiver. Zelden heeft een betoog me zo moeiteloos overtuigd. Nog nooit heb ik zoveel van mezelf teruggevonden in een tekst. Wat kan ik nog meer zeggen?

    Vanaf 1950 brak ook in de algemene culturele context het besef door dat de oude verhalen het niet meer deden, niet in de literatuur en ook niet in de wereldbeschouwing en de samenleving. Gewone mensen begonnen zich hardop vragen te stellen bij wat hen werd voorgehouden door politici, opvoeders, religieuze leiders, kunstcritici en kunstenaars. Een tijd lang konden we tevreden zijn met het afbraakwerk, het slopen van wankele heilige huisjes en op zand gebouwde kathedralen. We voelden ons al goed bij de overtuiging dat we best zonder ballast konden, dat er beter geen regels waren dan regels die we niet wensten te onderhouden. Maar stilaan werd duidelijk dat nihilisme of alles-kan-niets-moet-isme evenmin steekhoudend was en voelden we de behoefte aan andere en betere verklaringen voor de veelzijdigheid en complexiteit van het menselijk bestaan, maar dan in verhalen die niet de fouten van het verleden zouden herhalen, die ons zouden bevrijden veeleer dan verknechten. Het heeft lang geduurd eer de zoektocht naar alternatieven enige vaste vorm kreeg. Mensen kwamen terecht op dwaalsporen zoals Dianetics of andere Zonnetempels, of vervielen in een sussend maar intellectueel onhoudbaar religieus fundamentalisme.

    Met de evolutionaire psychologie en de sociobiologie is het gans anders gesteld: het is geen leerstellig systeem dat je moet aanvaarden eer het zin krijgt, je hoeft geen akte van geloof af te leggen of je eigen overtuigingen prijs te geven. Het is niet zoals bij de klassieke opvoedingssystemen, waarbij men je eerst moest breken om je dan als een ‘onbeschreven blad’ keurig weer op te bouwen. De nieuwe benadering, die ondertussen ook al dertig jaar oud is en zowel in de wetenschappelijke wereld als in de ruimere samenleving stilaan geïntegreerd raakt, is enerzijds een vlijmscherpe analyse en uitzuivering van denkwijzen uit het verleden en anderzijds een krachtige, diepmenselijke en ongemeen overtuigende synthese van al wat daarin echt waarde had. Het is tevens een eerste succesvolle integratie van die twee traditioneel onverzoenbare kampen, de positieve en de menswetenschappen en dat op een ongedwongen, bijna moeiteloze wijze.

    Natuurlijk heeft deze benadering haar tegenstanders en in The Blank Slate gaat Pinker die niet uit de weg. Hij citeert uitvoerig de vele hevige en bittere reacties van andere wetenschappers, van zowel linkse als rechtse politici en denkers, van kerken en religieuze organisaties. Waar hun aanvallen al niet ruimschoots schitteren door hun emotionele onredelijkheid, legt Pinker steeds weer op subtiele en overtuigende wijze de onbevredigende veronderstellingen bloot waarop ze gesteund zijn. En hij doet dat zonder zich daarin te verkneukelen, zonder leedvermaak, doch enkel om duidelijk te maken dat het voldoende is om naar de grond van de zaak te gaan, naar de mens zelf, om de ware toedracht te vinden.

    Dat is het wat deze nieuwe benadering zo aantrekkelijk maakt: ze is simpel, eenvoudig, ondubbelzinnig, ze is van nature bestand tegen Ockhams mes (zie mijn bijdrage van 03.08.2006), namelijk dat je niet meer uitleg moet verzinnen dan nodig om iets te begrijpen. En wat niet te begrijpen is, dat moet je ook niet willen uitleggen of verduisteren; in die zin is het ook een bescheiden aanpak, die kan aanvaarden dat de mens zowel individueel als collectief ontsnapt aan elke poging tot integrale en ultieme en dus voorspelbare verklaring.

    Dit is een boek dat iedereen vlot kan lezen die enige belangstelling heeft voor mens en maatschappij. Het is volledig vrij van jargon of onnodig ingewikkelde theorieën. Vanaf de eerste hoofdstukken tot de laatste, waarin Pinker de eerder uiteengezette principes zeer concreet toepast op belangrijke thema’s als de politiek, geweld, man en vrouw, kinderen en kunst, blijf je voortdurend bij de werkelijkheid van elke dag. Bij elk voorbeeld, bij elke goedgekozen vergelijking, bij elk grapje en elke verzuchting weet je dat je in het gezelschap bent van een wetenschapper met een open vizier en een eerlijk mens, die geen andere bedoeling heeft dan je te helpen bij je eigen eerlijke pogingen om enige klaarheid te brengen in je verhouding tot je medemensen en de wereld, en een dieper inzicht te krijgen in je eigen wezen.

    Dit boek van Steven Pinker is ook in het Nederlands vertaald als ‘Het onbeschreven blad’, uitgeverij Contact. Als je de Engelse versie koopt, doe jezelf dan een plezier en koop er een in een goed leesbaar lettertype, de goedkope Penguin-uitgave was weer een zware belasting voor de ogen van deze nochtans trifocaal geassisteerde senior.


    07-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Protocollen van de Ouderen van Sion
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gisterenavond was er een programma op Arte, dat volledig gewijd was aan de ‘Protocollen van de Ouderen van Sion’. Dat is een boekje waarin zogenaamd de Joden hun plannen uiteenzetten voor het verwerven van de wereldheerschappij. Sinds zijn eerste verschijnen, waarschijnlijk in 1903 in Rusland, is herhaaldelijk gebleken dat het om een vervalsing gaat: de Joden hebben zelf op geen enkele manier ook maar iets te maken met de tekst of de verspreiding ervan. In tegendeel: het zijn de vijanden van de Joden die de tekst hebben opgesteld, om zo de Joden in een kwaad daglicht te plaatsten. De tekst is steeds opnieuw aangegrepen door alle mogelijke antisemitische organisaties en personen. Vandaag nog is hij overal ter wereld te vinden. Vooral in de Islamwereld, maar ook in Rusland, is hij beschikbaar in talloze uitgaven en is er vrijwel niemand die twijfelt aan de echtheid ervan. Ik schreef hierover al eens op 22.08.2006.

    Wat me gisteren opviel is dat bijvoorbeeld vertegenwoordigers van Hamas, geconfronteerd met de wetenschappelijke bewijzen van de vervalsing, blijven vasthouden aan hun geloof in de Protocollen. Zij menen dat de tekst de politiek van Israel en de Joden overal ter wereld perfect beschrijft en dat vele van de doelstellingen in de Protocollen ondertussen gerealiseerd zijn. Dat is ook wat Hitler destijds schreef in Mein Kampf.

    Oscar Wilde zei het al: Life imitates art far more than art imitates life.

    Voor de tegenstanders van al wat Joods is, maakt het niet uit wie de Protocollen geschreven heeft en of er plagiaat gebeurd is: de tekst dient hun doelstellingen perfect, dus gebruiken ze hem, punt. De infame ‘auteurs’ hebben niet eens de moeite genomen hebben om een eigen tekst te schrijven, maar hebben schaamteloos grote stukken letterlijk ontleend aan teksten die niet eens over de Joden gaan, maar over respectievelijk of beurtelings de Jezuïeten, de Bolsjewieken, de Franse revolutionairen of hun tegenstanders. En toch hebben zij gelijk gekregen: de tekst past, althans volgens hun tegenstanders, perfect op de huidige situatie van de Joden in Israel. Dat hoeft ons niet te verwonderen, want de tekst past perfect op alle mogelijke wederzijdse tegenstanders: de Koerden en de Turken, de communisten en de kapitalisten, de Islam en het Westen, de blanken en de kleurlingen en ga zo maar door: de mens is niet zeer origineel in de verwijten die hij zijn medemens maakt.

    Toch is het gebruik van deze in de grond dwaze ‘protocollen’ in de Arabische politieke wereld en de Islam ongetwijfeld een zware vergissing, die beschaafde mensen ervan weerhoudt om met hen in gesprek te treden: wie zo’n waanzin nu nog in stand houdt, is intellectueel oneerlijk. Het is een van de elementen die de zo noodzakelijke toenadering tussen de Islam en het Westen blijvend bemoeilijkt. Het is spijtig dat zij dat niet inzien.


    05-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Snooker at the Crucible
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vandaag is het de laatste dag van het World Snooker Championship. Waarschijnlijk zitten toch ook hier in Vlaanderen en Nederland heel wat liefhebbers van deze (TV-)kijksport par excellence al dagenlang aan hun toestel gekluisterd, voor de rechtstreekse beelden, perfect gebracht door de BBC, vanuit The Crucible in Sheffield.

    Dat vaste paar: The Crucible en ‘Sheffield’, bestaat al veel langer dan 1977, toen men in het theater met die naam en in die stad voor het eerst het World Snooker Championship organiseerde. Want wat is een crucible? Wij hebben er een Nederlands woord voor dat er sterk op lijkt: een smeltkroes. Het was in Sheffield, een stad in Yorkshire, in het noorden van Engeland, dat rond 1740 een uurwerkmaker een procedé ontdekte om beter staal te maken, door minderwaardig staal met cokes te verhitten in smeltkroezen, crucibles van klei, tot zo’n 1600° Celsius. Rond 1850 was de industrie van Sheffield goed voor de helft van de Europese staalproductie, jaarlijks 80.000 ton crucible steel. Vandaag is Sheffield een van de tien grootste steden van Engeland, met een bevolking van ongeveer 600.000.

    Het was dus niet zomaar dat men het gebouw, ontworpen in 1971 door de architect Tanya Moiseiwitsch, die naam heeft gegeven. Dat er zoveel verschillende activiteiten plaatsvinden, van theatervoorstellingen tot… snooker, doet de naam alle eer aan. Bovendien is een nevenbetekenis van crucible in het Engels deze: een harde beproeving of test, duidelijk een verwijzing naar het verschrikkelijke zuiveringsproces waarin ijzer wordt omgezet naar het veel sterkere en edeler staal; of nog, figuurlijk dan: een plaats, tijd of situatie waarin belangrijke krachten samenkomen. Allemaal zeer geschikt voor het wereldkampioenschap snooker. Ook het gebouw zelf, met zijn karakteristieke zaal in U-vorm, leent zich uitstekend voor de gelegenheid.

    De etymologie van crucible is wat onduidelijk, maar er zijn toch een aantal duidelijke aanwijzingen. Zo is er een Middeleeuws-Latijns woord crucibulum: een nachtlichtje en dat woord is op zijn beurt misschien ontstaan uit het oud-franse woord voor lamp: croisuel (rond 1050 al), misschien een late neef van het Gallo-romeinse woord croceolus voor een olielamp; de stam cruc of krok zou zijn oorsprong kunnen gevonden hebben in de vorm van de lamp: een kruik (ons Nederlands woord heeft dezelfde oorsprong) of een kruk, een haak waaraan de lamp was opgehangen, of het Franse creux, hol (zoals in holle oesters, de bekende huitres creuses). De croceolus kon ook de vorm hebben van een pot met olie aan een lange stok, een soort toorts om ermee rond te lopen; in het Engels hebben we daaraan het woord cresset overgehouden.

    Crucible ziet er wel Frans uit, maar is het dus niet, want in het Frans is een smeltkroes: creuset (zoals in de bekende merknaam van gietijzeren potten en pannen: Le Creuset); de afleiding is nochtans evengoed van crucibulum en croisuel.

    Het Grieks heeft kroossos: kruik, emmer, urn, drinkbeker, dus onze kroes. En het Latijn heeft natuurlijk crux, dat oorspronkelijk een marteltuig was, een houten structuur waarop men iemand legde om hem of haar vervolgens te radbraken, uit te rekken, vol water te gieten of wat voor ander fraais men ook maar kon bedenken. ‘Kruisigen’ betekende in het Latijn aanvankelijk martelen, in het algemeen, pijnigen ook, op de rooster leggen, ook figuurlijk, kwellen, zoals in het bekende versje van Catullus, dat zo treffend de verliefdheid beschrijft:
    O
    di et amo. Quare id faciam fortasse requiris.
    Nescio, sed fieri sentio et excrucior.

    (Ik haat en ik bemin. Wellicht vraag je je af waarom ik dat doe.
    Ik weet het niet; maar ik voel dat het zo is en het kwelt me zo!)

    In die betekenis gebruiken we ook crux interpretum: een moeilijke passage in een tekst, vooral in een vreemde taal, typografisch aangeduid met een †, een obelus, het Griekse woord voor een spit (zoals voor de barbecue en zo ziet het symbool er ook uit). Pas later is het echt een kruis geworden zoals wij het kennen, vooral onder invloed van het christendom, natuurlijk.

    Dat alles wijst erop dat er een gemeenschappelijke voorvader is van deze woorden in de verschillende oude en nieuwe talen.

    Ondertussen zijn ze weer vertrokken, daar in Sheffield, met het zeer gedegen commentaar van ex-kampioenen dat ik veruit verkies boven het Nederlandstalig afkooksel op Eurosport. En vanavond vanaf negen uur is er dan de finale, tot de finish.

    Als we zo rustig zitten te kijken, dan bekruipt me soms het gevoel dat ik eigenlijk iets anders zou moeten doen, iets nuttigs, zoals een boek lezen of iets opzoeken of schrijven, of eindelijk eens de ramen poetsen… Dan denk ik ook aan de miljoenen mensen die allemaal zitten te niksen, terwijl er zo veel te doen is, terwijl elders mensen omkomen van de honger, bij vulkaanuitbarstingen of wervelstormen of in oorlogsgeweld en terreur. Maar het is menselijk, zeer menselijk, om het leed van anderen, zeker als het ver weg is en ons niet bedreigt, te minimaliseren tot een item in het avondnieuws, terwijl een ingegroeide teennagel in onze eigen voet onze hele wereld in beroering brengt.



    02-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de universele verklaring van de rechten van de mens
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wie hier onlangs las wat ik schreef over afschrikking (zie het lijstje hiernaast), zal wellicht enigszins verbaasd zijn dat ik in de laatste twee teksten zoveel nadruk legde op de terechte bestraffing van misdaden. Had ik niet beweerd dat afschrikking niet werkt, niet kan werken op termijn? Is dan het enige nut van het veroordelen van misdadigers niet dat we hen uit de maatschappij verwijderen uit zelfverdediging? Is dat dan geen pleidooi voor de doodstraf, echte levenslange opsluiting, zware lijfstraffen en verminking, aangezien precies dat onze beste bescherming is?

    Een zeer trouwe lezer merkte terecht op dat mijn voorstel om te straffen vóór de feiten niet realistisch is. En toch is dat precies de betekenis van straffen als afschrikking. We bestraffen de misdaad van de ene als een duidelijk signaal aan een andere, om die ervan te weerhouden om een gelijksoortige misdaad te begaan, dus vóór zijn feiten. Het is daarbij evenwel noodzakelijk dat de potentiële misdadiger zich kan identificeren met de echte: als we de oudere broer een ernstige straf geven voor inbraak met geweld, dan zal de jongere broer misschien toch even nadenken voor hij dezelfde weg opgaat. Maar het opknopen van jonge homo’s in Iran zal bij homoseksuelen hier bij ons geen andere reactie oproepen dan de walging die wij allen voelen bij dergelijk zinloos staatsgeweld.

    Aan het einde van mijn bedenkingen over afschrikking verwees ik naar de mensenrechten als de basis voor onze omgang met elkaar. Maar wat is de grond van die algemene of universele mensenrechten en op wie zijn ze van toepassing?

    Laten we met die laatste vraag beginnen. Wij zelf zijn vanzelfsprekend de eerste betrokkenen, ik bedoel elk van ons als eerste persoon enkelvoud: ik. Zelfbehoud is de eerste regel van elk leven, niet in het minst voor de mens. Zelfs Christus’ boodschap zegt: bemin uw naaste zoals uzelf en inderdaad: als we onze naaste zelfs maar half zo graag zouden zien als onszelf, dan is hij of zij nog goed af. Die drang naar zelfbehoud is zo fundamenteel dat hij niet moet aangeleerd worden, aan dieren noch aan mensen. Als een mens moet kiezen tussen zijn eigen leven en dat van een andere, is er weinig kans dat hij spontaan voor de eigen dood zal kiezen.

    Een tweede basiswet van het leven is dat het zich wil voortplanten. Het individu is sterfelijk, dat wordt ook heel snel duidelijk voor iedereen, en dus wordt individueel levensbehoud noodzakelijker wijze ook begrepen als voortplantingsdrang. Dat brengt met zich mee dat men zijn voortplantingspartner, want bij de meeste soorten gebeurt het voortplanten met zijn tweeën, dat men die partner in bescherming neemt, ervoor zorgt, liefheeft, omdat men dezelfde belangen heeft: het voortzetten van het leven, ook een beetje het eigen leven, in de vorm van de eigen genen, die de helft uitmaken van het genetisch materiaal van de eigen de kinderen. En even vanzelfsprekend zijn die kinderen het voorwerp van bescherming, zorg en liefde, zij zijn ons het dierbaarst want zij zorgen ervoor, door onze tussenkomst, dat het leven niet ten onder gaat. En zo kunnen we verder gaan, steeds verder: de ruimere familie, het dorp, de sociale groep, de collega’s, de vrienden, de verenigingen, de streek, het land… de hele mensheid?

    Uiteindelijk wel, want wij behoren tot dezelfde soort, wat eenvoudig kan aangetoond worden door het biologische feit dat álle mensen samen succesvol kunnen paren, althans in principe en in het algemeen en dat ook doen zonder veel aarzeling, zonder aanzien des persoons, zonder onderscheid van ras of kleur of godsdienst of wat dan ook. En hoe kan men in hemelsnaam neerzien op zijn partner, met wie men samen het belangrijkste doet dat hier op aarde voor ons mensen mogelijk is, namelijk het voortzetten van het leven? En indien elke mens in principe in aanmerking komt om samen met ons dat wonderbaarlijke avontuur aan te gaan, hoe kunnen we dan tussen mensen een onderscheid maken op basis van totaal bijkomstige zaken als huidskleur of overtuiging?

    De rechten van de mens leiden we af uit die zelfde basisgegevens. Je kan de tekst van de universele verklaring hier vinden, netjes in het Nederlands (en in alle mogelijke andere talen): http://www.ohchr.org/EN/UDHR/Pages/Language.aspx?LangID=dut

    Het zijn indrukwekkende rechten waarop elk van ons aanspraak kan maken, die de integriteit van de persoon vrijwaren, hem toestaan zich voort te planten en de elementaire regels van de samenleving vastleggen. Lees de hele tekst eens door, het is zeer de moeite en het is goed dat we eens stilstaan bij dit hoogtepunt van onze beschaving, ook al zullen we bij de lectuur vaak denken: was het maar zo…

    De basis voor ons doen en denken ligt in wat we zijn: mensen die samen met anderen leven in deze wereld, hier op aarde samen met ander leven en met levenloze materie, met een onweerstaanbare drang om het leven te behouden en voort te zetten.


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    30-04-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wraak!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Aansluitend bij de overwegingen over schuld en boete van gisteren, wil ik nog even stilstaan bij de problematiek van de bestraffing.

    Een eerste voorwaarde voor een bestraffing die zinvol is voor de dader is deze: de dader moet verantwoordelijk zijn en zich daarvan ook bewust zijn of het worden. Ik verklaar mij nader: als een kind van zes jaar bij het spelen met het geladen wapen van zijn vader een vriendje ombrengt, dan zal niemand er zelfs maar aan denken om dat kind voor de rechter te slepen: het is duidelijk niet verantwoordelijk voor zijn daden. Een chauffeur die betrokken is in een ongeval waarbij een dode valt, maar die helemaal niet in fout is, wordt niet vervolgd, ook al heeft hij met zijn wagen de dood veroorzaakt van een medemens. Soms is het nodig mensen van hun verantwoordelijkheid te overtuigen. Zo zijn er in Amerika processen gevoerd tegen bedrijfsleiders in verband met de schadelijke gevolgen van tabak en van asbest voor het publiek en voor de arbeiders. Toen kon aangetoond worden dat zij op de hoogte waren van de gevaren en ze met opzet verborgen, kon men hen aansprakelijk stellen. Nazi-kopstukken en ook ondergeschikte kapo’s verdedigden zich met de Neurenberg-defensie: Befehl ist Befehl (zie 17.10.2007). Toch kan men ook daar aantonen dat er geen excuus is voor wandaden, dat elke mens verantwoordelijk is voor wat hij doet.

    De reden daarvoor is dat elke mens beschikt over een geweten. Welke beschaving men ook bekijkt, overal vindt men terug dat men niet mag moorden, stelen, verkrachten, men hoeft dat niet uit te leggen, het ligt vast in de basispatronen van ons verstand. Niemand kan zeggen dat hij dat niet wist en dus kan iedereen ter verantwoording geroepen worden. Wie zou twijfelen, kan overtuigd worden, zoals in Neurenberg gebeurd is aan de hand van de gruwelijke filmbeelden: toen Göring die had gezien, wist hij dat geen enkele verdediging hem nog kon redden.

    Als men dan te maken heeft met verantwoordelijke daders, dan is de straf erop gericht om hen ervan te weerhouden om hun misdaden opnieuw te plegen. De straf moet hen bewust maken van de ernst van hun overtreding, van het kwaad dat zij berokkend hebben aan hun slachtoffer en van het belang dat de maatschappij hecht aan het vermijden van dergelijke misdaden. Daarnaast kan het bestraffen van feiten ook dienen om anderen ervan te weerhouden gelijksoortige misdaden te plegen. Dat is op zichzelf ook een voldoende reden om een straf uit te spreken, bijvoorbeeld als er weinig kans is dat de misdadiger zelf ooit nog opnieuw zou beginnen; dat is de reden waarom het zinvol was om stokoude oorlogsmisdadigers toch nog te berechten en waarom we blijven eisen dat Mladic en Karadzic voor de rechtbank komen, ook al weten we dat ze allicht nooit meer zullen (kunnen) doen wat ze gedaan hebben.

    Vaak eist het publiek ‘gerechtigheid’: de misdadiger moet zijn verdiende loon krijgen, hij of zij mag niet ongestraft blijven. Ook dat is een vorm van afschrikking, want wat is anders het nut van de doodstraf of levenslange opsluiting voor moord? De straf brengt de overledene, het echte slachtoffer niet terug en baat evenmin de overlevende familieleden, tenzij emotioneel, in het gevoel dat gerechtigheid is geschied, maar is dat een voldoende reden om iemand om te brengen of levenslang te geven?

    Toch mogen we daaruit nooit besluiten dat bestraffen zinloos zou zijn, integendeel: wie zich straffeloos weet, of boven de wet verheven voelt, zal meer geneigd zijn om misdaden te plegen. Eigenlijk zouden we de misdadigers moeten kunnen straffen vóór hun misdaad, dan pas zou de straf echt zinvol zijn. Nu moeten we ons tevreden stellen met een minder volmaakte bestraffing na de feiten, die misschien vooral als functie heeft de orde in de maatschappij te handhaven.

    Voor godsdienstige mensen is het nog duidelijker: ook als men niet betrapt wordt, weet God alles. Hij zal niets door de vingers zien en alles bestraffen. In de Romeinenbrief, 12, 19 zegt Paulus: ‘Geliefden, wreekt u niet, maar laat het over aan de Toorn; want er staat geschreven: Aan mij is de wraak; ik zal vergelden, zegt de Heer.’ De verwijzing is naar Deuteronomium 32,35. Vengeance is mine!

    In vroegere tijden waren de straffen pas echt afschrikkend, tot het gruwelijke toe. Wij gruwen vandaag van landen waar dat nog steeds gebeurt, zoals een aantal Islam-staten, maar ook China en zelfs de Verenigde Staten, die maar niet willen afstappen van de uitvoering van de doodstraf. Dat bewijst dat wij de straf niet louter zien als letterlijke afschrikking, anders zouden we de straf wel zo verschrikkelijk maken dat niemand er zou aan denken om ook maar één stap verkeerd te zetten. Wij weten dat dat niet werkt, en dus stellen we ons tevreden met een mindere, soms zelfs symbolische straf, waarbij het principe van de straf behouden wordt, maar de praktijk vrijwel op niets neerkomt, zoals bij opschorting van straf of voorwaardelijke veroordeling.

    Een straf kan ook pure zelfverdediging zijn vanwege de maatschappij. Dat is wat de minister van Justitie bedoelde toen hij zei dat er voldoende plaatsen moeten zijn om jeugdige delinquenten die ernstige feiten gepleegd hebben, op te sluiten: wij willen het risico niet lopen dat ze morgen opnieuw beginnen. Het zelfde met andere zware misdadigers: weg ermee, en voor lang genoeg! Vaak gaat het inderdaad om recidivisten, mensen die niet aan hun proefstuk zijn en die geen teken van berouw geven of zelfs maar van schuldbewustzijn. De vraag is dan: voor hoelang? Wat als ze weer vrij komen? En vooral: helpt het wel? Worden ze beter in de gevangenis? Of juist niet?

    Een lezer wees me erop dat ik in mijn vorige bijdrage wel (kort) over de rechten van de daders gesproken heb, maar niet over de slachtoffers. Ook vandaag heb ik de slachtoffers enkel in het voorbijgaan vermeld. Laten we duidelijk zijn: wanneer we spreken over het beschermen van de maatschappij, door het bestraffen van misdadigers in de hoop dat zij en anderen daardoor minder misdaden zullen plegen, dan hebben we het eigenlijk alleen over de slachtoffers; misdaden worden altijd begaan op iemand: iemand wordt bestolen, vermoord, verkracht. Wanneer we de slachtoffers niet kunnen vergoeden, bijvoorbeeld omdat zij vermoord zijn, dan is de bestraffing heel duidelijk een signaal naar de maatschappij, want het echte slachtoffer heeft daar niets aan; ook als we aan de nabestaanden een vergoeding toekennen, brengt dat de overledene niet terug. Toch is dat zinvol, want zo maken we voor iedereen duidelijk dat wij misdaden niet zullen toelaten, dat wij geen maatschappij willen waarin mensen, om welke reden dan ook, daden mogen stellen die wij als mens ontoelaatbaar achten.

    De laatste jaren is men zeer terecht veel aandacht gaan schenken en ook meer middelen gaan vrijmaken voor slachtofferhulp in de vorm van psychologische, administratieve en juridische bijstand van slachtoffers en van hun directe omgeving. Dat is een zeer gelukkige evolutie en een noodzakelijke aanvulling bij de rechten van de beschuldigden.

    Laten we om af te sluiten bedenken dat ook ons rechtssysteem ‘maar’ mensenwerk is. Ik heb hier al vaker gewezen op de evidente gebreken, waarvan we helaas al te vaak voorbeelden krijgen. Maar wij hebben het geluk te leven in een rechtsstaat en dat is in deze wereld eerder de uitzondering dan de regel. Geen van ons wenst te ruilen met welk ander land ter wereld dan ook. Ook ik denk wel eens: pas de Sharia toe op gauwdieven (zowel Vlaamse, allochtone Belgische, Oost-Europese &c.), hak hen een hand af, dan kunnen ze ten hoogste twee keer stelen. Maar wie wil in een land leven waar mensen op dergelijke barbaarse manier met elkaar omgaan, zelfs bij misdaden? Wij sluiten iemand als Dutroux op, wij martelen hem niet, wij beroven hem niet van het leven. Mochten wij dat wel doen, dan waren we uiteindelijk geen haar beter dan hij. Ook wij zeggen: de wraak behoort ons niet toe, want wie zich wreekt, begaat op zijn beurt een misdaad. In een beschaafde wereld mag enkel de Staat geweld gebruiken, niet uit wraak, maar enkel ter bescherming van de maatschappij, sereen maar beslist, sine ira et studio.



    28-04-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.tuig van de richel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het onderwerp is niet meer te vermijden: misdaad en straf, schuld en boete. Vijftien weekeindboefjes kunnen niet opgesloten worden en worden dan maar weer op de maatschappij losgelaten. Een rechtse partij profileert zich: het tuig van de richel moet hard aangepakt worden.

    Tuig van de richel? Heeft Jean-Marie Dedecker literaire ambities, of gewoon medewerkers die letters gefret hebben? Tuig, dat woord kennen we nog van ‘langharig werkschuw tuig’, de eretitel van de hippies. Tuig is een synoniem van getuig, van paarden en van schepen; het is ook meer algemeen kleren, of dingen, met een negatieve bijklank is het bocht, rommel. Een richel is een smalle strook. Tuig van de richel is een vaste uitdrukking voor verachtelijk gespuis, zegt Van Dale, zonder zich veel zorgen te maken over de herkomst ervan. Een richel vond je ook in de koestal: een strook planken of metselwerk waarop de koeien met hun achterpoten staan en waarachter het mest valt; dan weet je wel wat er bedoeld is…

    Een alternatief is: vee van de richel; ‘vee’ is een oud synoniem voor ‘tuig’ in de pejoratieve betekenis. Een andere vorm is deze: vee of tuig van Laban, een wat louche Bijbelse figuur die we aantreffen in het verhaal over Jacob, een van de aartsvaders van het Joodse volk. We vinden zijn verhaal in het tweede deel van Genesis, hoofdstukken 19 tot 50, erg lezenswaardig, al zal menig puritein opkijken van de zeden die er toen heersten. Het vee van Laban was van mindere kwaliteit, omdat Jacob, die voor Laban werkte, wel voor zijn eigen vee aan rasverbetering deed, maar niet zo voor het vee van zijn werkgever. Dat was niet de eerste slinkse daad van Jacob: herinner u dat hij tevoren het recht van de eerstgeborene (die alles erfde) onrechtmatig verworven had ten nadele van zijn broer Esau. Als Hitler ooit Bijbelse argumenten mocht gezocht hebben voor zijn verwerpelijke racistische - maar helaas ook wijdverbreide ideeën - over de onbetrouwbaarheid en malafide handelspraktijken van de Joden, dan was het verhaal van Jacob daarvoor een ware goudmijn geweest. Helaas had hij al ruim voldoende aan zijn eigen redeloze haat en razernij.

    Vee is tuig, tuig is gespuis, de richel is de rand van de stront, Labans vee is genetisch minderwaardig.

    Wat Dedecker zegt is puur racisme: de jonge boefjes zullen wel allochtonen geweest zijn, verachtelijk gespuis en genetisch minderwaardig. En dan luidt het dat Dedecker enkel luidop zegt wat wij allemaal denken en niet durven zeggen. Ik hoop van niet!

    Schuld en boete, misdaad en straf, we zijn er nog niet uit. Waarom sloeg Kaïn zijn broer Abel dood? (zie: ‘Kaïn en Abel’ in het lijstje hiernaast, 03.03.2008) Mag iemand die honger heeft een brood stelen? Wat bezielde Dutroux? Fourniret? Gisteren was er in Panorama een uitzending over pedofielen. Ik heb ze niet gezien, maar een van de vragen was: kan je zo’n mensen na hun (wellicht volgens velen al te korte) straf terug op de maatschappij loslaten? Is pedofilie te ‘genezen’? Kan een misdadiger tot inkeer komen en een ‘goede moordenaar’ worden? Of hebben de verdedigers van de doodstraf gelijk?

    Vroeger was het duidelijk. De mens was geboren met de erfzonde, dat wil zeggen met een neiging tot het kwade. Maar met Gods genade en zijn eigen inspanningen kon hij dat overwinnen en zo de eeuwige zaligheid bereiken. Als hij onderweg zondigde, dan kon hij daarvoor vergiffenis bekomen als hij berouw toonde en zijn leven beterde. Wat zondig was, daarover bestond ook geen twijfel: er waren zelfs lijsten van, met de gepaste penitentie. De mens beschikt, nog steeds volgens die katholieke manier van denken, over een vrije wil: hij kan kiezen voor het goede of voor het kwaad, zijn geweten zegt hem heel duidelijk waar het verschil ligt: om de titel van een oude Clint Eastwood-film te parafraseren en die van een recent boek te citeren: the good, the bad and the difference between them. Als iemand luistert naar het duiveltje op zijn linkerschouder, dan belandt hij in de hel.

    Als je een handtas steelt van een oud vrouwtje en haar in het ziekenhuis doet belanden, dan ben je een misdadiger. Als je steelt in een grootwarenhuis, snelheidsbeperkingen negeert, je belastingen niet betaalt &c. evenzo. Dat zijn duidelijke gevallen: er zijn regels, je overtreedt die, je betaalt de boete of je gaat een tijd de gevangenis in, tenminste als je gepakt en veroordeeld geraakt én als er plaats is. Wie jonge meisjes aanrandt en vermoordt zit duidelijk in een andere categorie: zoiets doet men niet nonchalant of voor de sport of uit zelfverdediging. Maar waarom dan wel? Omdat men psychopaat is. En wat is een psychopaat? Iemand die lijdt aan psychopathie, volgens Van Dale, en dat is dan weer een: persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt door chronisch antisociaal gedrag waarbij geregeld inbreuk wordt gepleegd op de rechten van anderen.

    Men ‘lijdt’ aan een ‘persoonlijkheidsstoornis’… Dat klinkt verdacht veel als een ziekte, een aandoening, toch? Mensen die zoiets doen zijn niet bij hun verstand, het zijn geen normale mensen, die psychopaten, vinden wij. Hun advocaten delen die mening: het zijn zieken die men moet (en kan!) behandelen, men moet ze interneren tot ze genezen zijn en dan weer vrijlaten, niet in een gevangenis stoppen tussen en als (echte) misdadigers. Zijn mensen als Dutroux en Fourniret ziek of gek? Wat doet het ertoe? Ze hebben de wet overtreden en moeten gestraft worden en of ze nu geïnterneerd worden of in de gevangenis gestopt, het zou geen verschil mogen maken, de maatschappij moet zich tegen hen beschermen, dat is het enige dat telt: justitie heeft niets van doen met wraak, enkel met gerechtigheid, niets met morele verontwaardiging van de burger of de pers, alles met serene beoordeling van schuld en boete, misdaad en straf.

    Ook psychopaten zijn verantwoordelijk voor hun daden: zij hebben ze gepleegd, zij moeten ter verantwoording geroepen worden, wat er ook in hun jeugd gebeurd is, wat er ook in hun kop omgaat. De discussie over toerekeningsvatbaarheid is er een voor advocaten, niet voor rechters: het is een juridische term, geen medische. De jongeman die in Antwerpen ‘door het lint ging’ is verantwoordelijk voor wat hij deed, ook als hij ‘autistisch’ is, zoals zijn advocaten stellen; zijn eventuele ‘ziekte’ pleit hem niet vrij, maakt hem niet onschuldig en dus onstrafbaar. Men moet de feiten beoordelen, niet de intenties. Wie de minnaar van zijn vrouw vermoordt is misschien wel verblind door passie, maar toch niet onschuldig? De vrouw die haar vijf kinderen ombrengt is niet bij haar verstand, maar kan toch niet vrijuit gaan?

    Het onderscheid tussen gewone misdadigers enerzijds, psychopaten, tijdelijk ontoerekeningsvatbaren, criminele geesteszieken, seksuele perverten en mensen die handelen in een onweerstaanbare drang doet voor de maatschappij en dus voor de justitie in de grond weinig ter zake, precies omdat men niet hoeft te oordelen over de intenties, de drijfveren, de oorzaken, de redenen, maar over de feiten, precies omdat de straf niet moet afhangen van het eventueel berouw of het blanco strafregister of de staat van dienst of de huidskleur of de sociale klasse waartoe men behoort, precies omdat de boete geen uiting is van morele verontwaardiging maar enkel een maatregel om de maatschappij te beschermen.

    Natuurlijk moest Dutroux veroordeeld worden en ook de pijnlijk jonge Hans Van Themsche en straks ook Fourniret en zijn medeschuldige vrouw. Net zo de mannen in Oostenrijk die elk een jonge vrouw opsloten in een kelder en misbruikten, jarenlang. Zeker, zo’n gedrag is niet normaal, zeker, die mensen zijn niet goed in hun hoofd, maar dat heeft geen belang: wat ze gedaan hebben is voor de maatschappij niet aanvaardbaar: zij zijn schuldig en moeten boeten, ze begingen misdaden en moeten gestraft worden.

    Zijn er dan geen gevallen van werkelijk en duidelijk en onbetwistbare geesteszieken die totaal onverantwoordelijk zijn voor hun (mis-)daden? Allicht. Moeten we dan toch geen onderscheid maken? Wellicht. Maar wie zal het onderscheid vaststellen? Zijn Dutroux en Fourniret normale mensen die voor het kwaad gekozen hebben en dus in de hel zullen branden, of zijn zij door hun genetisch materiaal en hun omgeving gemaakt tot de monsters die wij onder ons hebben gekend? Wat is het echte verschil met de weinig benijdenswaardige geesteszieke die opgesloten en platgespoten zijn of haar dagen slijt in een instelling en die zeker zou moorden en verkrachten indien hij of zij vrij zou rondlopen?

    Zijn er ooit mensen die, zoals in de roman van André Gide, Les caves du Vatican, puur voor de lol een misdaad begaan, zonder enige aanleiding of reden? Ik kan het niet geloven. Zelfs misdadigers die, volgens de beschrijvingen in de pers, koel en onberoerd over hun misdaden spreken en geen teken van schuldbesef of berouw geven, zijn zover gekomen door een samenloop van omstandigheden, een machine infernale waaraan zij niet konden ontsnappen, in hun aanvoelen, waaraan ze in alle geval niet ontsnapt zijn.

    Neen, het is niet zo simpel, schuld en boete, misdaad en straf. De mens is een zeer complex wezen, wij weten nog vrijwel niets over hoe hij ineen zit, zeker niet genoeg om snelle morele oordelen te vellen, zoals wij doen als we met elkaar spreken, kort na de feiten, in de dan tijdelijk terechte heilige verontwaardiging over kleine gauwdieven of verbijsterende psychopaten.

    De simplistische moraal van de kerk veroordeelt wie zich afkeert van het goede en bewust kiest voor het kwade, dat door het onfeilbaar kerkelijk gezag is bepaald. Justitie, de maatschappij moet, in respect voor de ondoorgrondelijke menselijke complexiteit, sereen oordelen over wat zij kan toelaten en wat niet, en sereen die middelen inzetten die daartoe nodig zijn, sine ira et studio, zoals Tacitus (Annales I, 1) zegt: ‘zonder ressentiment en zonder toegeeflijkheid’ in de subtiele klassieke vertaling van J. W. Meijer.

    Daarmee zijn we ver verwijderd van het hatelijk racisme en het vulgaire populisme van Dedeckers ‘tuig van de richel’. Ook de vijftien jonge boefjes zijn mensen, het zal je kind maar wezen, Jean-Marie. Wat weten wij van hun levensomstandigheden, hun achtergrond, hun wanhoop? En alle mensen, ook zij, hebben recht op een eerlijk proces, sine ira et studio. Maar dan moeten ook zij het ook wel echt krijgen, want daarin heeft Dedecker en met hem alle andere politieke partijen, gelijk: straffeloosheid is een onaanvaardbare aanmoediging van misdadigheid, zoveel weten we dan toch over de mens, daarvoor hoeven we slechts in het eigen hart te kijken.


    24-04-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De eerste van de Daltons: John Dalton
    Klik op de afbeelding om de link te volgen  

    Ik weet niet of ze nu nog zo in zijn, maar in mijn jeugd en ook nog in die van mijn kinderen waren de Daltons immens populair. Het tragikomische familiekwartet verscheen in een Lucky Luke-verhaal van Morris, Les hors-la-loi, (1954) in het Nederlands ‘Vogelvrij’. Dit waren de oorspronkelijke vier broers, gebaseerd op de historische figuren Bob, Grat, Bill and Emmett Dalton; de eerste twee vonden de dood bij een overval in Coffeyville, Kansas, op 5 oktober 1892. Emmett werd daar gewond en belandde in de gevangenis, Bill was er toen niet bij. In het album laat Morris alle vier de broers sterven. Toen René Goscinny erbij kwam als scenarist, greep hij terug naar de vier broers die uiterlijk enkel in hun afmetingen verschilden, onder de vorm van de bekende neven Dalton, die het eerst verschenen in 1958, in de albums ‘De bende van Joss Damon’ en ‘De neven Dalton’ en nadien in talloze afleveringen van Lucky Luke en sommige van Rataplan. De blunderende would-be gang van Joe, Jack, William en Averell was een vaste waarde in de plot en de oorzaak van algemene hilariteit.

    Maar ik wou het hebben over een andere Dalton, John genaamd (Eaglesfield, 6 september 1766 – Manchester, 27 juli 1844), een Engels scheikundige en natuurkundige. Zijn levensverhaal is fascinerend, maar ik wil hier slechts één aspect naar voren halen. Deze bijzonder scherpzinnige waarnemer stelde vast dat hij bepaalde voorwerpen niet zag in de kleuren die anderen ervan beschreven; zijn broer daarentegen zag die kleuren precies zoals hijzelf. Dat leidde hem ertoe te besluiten dat er iets speciaals was met hun beider ogen. In een artikel in 1798 meende hij dat de vloeistof binnen in het oog, het glasachtig lichaam, in hun geval gekleurd was en als een filter werkte, zodat ze bepaalde kleuren niet zagen. Dalton was daarvan zo overtuigd dat hij in zijn testament vastlegde dat men zijn ogen daarop zou onderzoeken, wat ook gebeurde, maar de vloeistof bleek volkomen helder te zijn, zoals het hoort, dat weten we ondertussen. De onderzoeker die Daltons ogen te beschikking had gekregen probeerde dan iets anders: hij maakte een gaatje achter in het oog en probeerde zo door de lens van ex-Dalton te kijken, maar dat resulteerde evenmin in de kleurafwijkingen die Dalton zo nauwkeurig had beschreven. Het lag dus niet aan de lens en niet aan het glasachtig vocht; dat zijn broer net dezelfde afwijking had, kon laten vermoeden dat het om iets erfelijks ging.
    Honderd vijftig jaar later heeft men Daltons ogen, die netjes bewaard gebleven waren in het laboratorium, onderworpen aan een DNA-test en vastgesteld dat hij inderdaad een genetische afwijking had, en wel de meest voorkomende, die we verderop beschrijven.

    We weten nu waarover we het hebben: kleurenblindheid, die bijvoorbeeld in Frankrijk nog steeds Daltonisme wordt genoemd, naar onze John. De oorzaak, dat heeft men veel later ontdekt, is een afwijking in ons netvlies. Daar bevinden zich twee soorten licht-gevoelige cellen, enerzijds de staafjes, die vooral afwijkingen tussen licht en donker waarnemen en anderzijds de kegeltjes die actief zijn bij normaal daglicht en die reageren op de verschillende frequenties van het licht zoals het weerkaatst wordt op alles wat wij zien.

    Er zijn drie soorten van kegeltjes: een eerste soort reageert op licht met een korte golflengte, de tweede op de middenfrequenties, de derde op de lange golflengten. Op het hoogste punt van hun respectieve spectra is dat bij de eerste soort blauw, bij de tweede geel-groen en bij de derde geel; maar ze dienen vooral om de hoofdkleuren blauw, groen en rood te onderscheiden, de kleuren waarmee we al de andere kunnen vormen. De kleuren die wij zien zijn het resultaat van het ongelijk stimuleren van de drie soorten kegeltjes. Die zenden signalen naar de hersenen, waar wij die omzetten in het kleurenspectrum dat wij kennen.
    Lees eventueel nog eens na wat ik daarover schreef op 13.02.2008, onder de titel de gustibus et coloribus: hoofdkleuren, zie het lijstje hiernaast).

    Als er nu om een of andere reden iets verkeerd gaat met die kegeltjes, of met de oogzenuw die het oog met de hersenen verbindt, dan kan het dat bepaalde lichtfrequenties niet correct doorgestuurd worden naar onze hersenen, met als gevolg dat we een kleur niet of niet goed zien. Het kan ook dat de centra in onze hersenen die de kleursignalen moeten interpreteren, beschadigd zijn. Ook dan kan er kleurenblindheid optreden.

    Zoals Dalton al vermoedde, kan kleurenblindheid erfelijk zijn. Wij spreken nu van een genetische afwijking, die voorkomt bij mannen (8%) én vrouwen (2%), maar dus beduidend vaker bij mannen; sommige vormen komen helemaal niet voor bij vrouwen. Rood-groenkleurenblindheid bijvoorbeeld zou voorkomen bij 5 tot 10 procent van de mannen en niet bij vrouwen. Dat laat vermoeden dat het genetisch materiaal dat verantwoordelijk is voor de vorming van de kegeltjes zich op het X-chromosoom bevindt: vrouwen hebben er twee van en aangezien het vrijwel uitgesloten is dat ze allebei defectief zouden zijn op dit punt, corrigeert het ene X-chromosoom het andere; vrouwen kunnen dus wel drager zijn van defect genetisch kleurenmateriaal, maar lijden er niet onder; mannen hebben een XY-combinatie en als het X-chromosoom slecht genetisch kleurenmateriaal heeft, is er geen correctie mogelijk door een gezond gelijksoortig X-chromosoom zoals bij de vrouw.

    Maar andere, meer zeldzame afwijkingen komen zowel bij mannen als bij vrouwen voor, omdat ze op andere plaatsen in ons DNA zitten.

    Er zijn talrijke vormen van kleurenblindheid, afhankelijk van de oorzaak. Bij de congenitale (erfelijke) vorm gaat het meestal om de slechte werking van de kegeltjes, bijvoorbeeld doordat er maar twee van de drie soorten werken of zelfs aanwezig zijn, of goed werken. De meest voorkomende vorm (6% bij mannen, 0,4% bij vrouwen) is deuteranomalie, waarbij de kegeltjes voor de middelste frequentie niet goed werken. Het gevolg is dat men slecht groen ziet: bij slecht licht wordt groen zelfs zwart; schakeringen van rood, oranje, geel en groen kan men moeilijk onderscheiden en benoemen.

    Klinisch gezien spreekt men van algemene kleurenblindheid (zeldzaam) of gedeeltelijke, waarbij men een onderscheid maakt tussen wie problemen heeft met rood-groen en die met geel-blauw (zeldzaam).

    We kennen allemaal de testjes voor kleurenblindheid, meestal zien we die voor het eerst bij het medisch onderzoek op school.

    Er is geen remedie voor kleurenblindheid.

    Eigenaardig is nog dat katten, honden, ratten en muizen en ook konijnen kleurenblind zijn; ze hebben het zelfde probleem als de meerderheid van de kleurenblinde mensen, dus met het onderscheiden van groen en vooral rood. In het donker zijn alle katten grijs, zegt men, maar voor een kat zijn ze zelfs bij klaarlichte dag allemaal grijs. Misschien is dat omdat katten overdag meestal slapen en vooral ’s nachts actief zijn, wanneer zelfs voor niet-kleurenblinde katten en dito (zie mijn etymologische zoektocht naar dit woord van 15.07.2006) mensen de wereld hoofdzakelijk donkergrijs is: waarom zou een nachtdier kegeltjes hebben, als staafjes veel nuttiger zijn?



    22-04-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.voornaamwoordelijk bijwoord
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Spraakkunst, grammar, grammaire, grammatica… het zijn niet de meest populaire woorden bij de schoolgaande jeugd en ook daarna ligt vrijwel niemand ervan wakker. En toch: heb je al eens een exemplaar gezien van de ‘Algemene Nederlandse Spraakkunst’? Het is een lijvige cassette met twee dikke delen, vol met zeer gedetailleerde omschrijvingen, voorbeelden, regels en uitzonderingen. Op het web kan je de elektronische versie raadplegen: http://www.let.ru.nl/ans/, best de moeite om eens te gaan kijken.

    In de humaniora kregen we vooral te maken met de spraakkunst van vreemde talen: Latijn, Grieks, Frans, Engels, Duits. In mijn jeugd was dat nog dé manier om een taal, ook een levende, aan te leren: regeltjes van buiten leren. Later, toen Luk, mijn jongste zoon, Germaanse ging studeren, maakte hij ons duidelijk dat er geen algemeen erkende standaardtaal is, ook niet van het Nederlands en dat het niet eens de bedoeling is van de ANS om het Nederlands van A tot Z in regels te gieten. Het is veeleer een kwestie van het taalgebruik te noteren, welke vormen en gebruiken het meest voorkomen, welke minder en welke nooit.

    Dat lijkt allemaal heel redelijk, maar wat doe je dan bij twijfel, bij betwistingen? Zijn er dan geen regels?

    Vijfentwintig jaar of zo geleden wees de toenmalige Decaan van de Faculteit me er vriendelijk maar beslist op dat ik in een brief of verslag of nota ‘erop’ niet aaneen geschreven had. Hij stelde dat al dergelijke samenstellingen: daarop, erover, hieronder steeds aaneen geschreven moeten worden als dat kan, wat ik nadien ook gedaan heb.

    Maar onlangs ben ik in gesprek getreden met de taaladviseurs van de Vlaamse Gemeenschap, die als je dat wil een wekelijkse taalmail bezorgen: www.taaltelefoon.be; ook de VRT heeft zo’n dienst: http://www.taalmail.info/aanmelden.html. Toen ik hen op mijn beurt wees op die ‘regel’ kreeg ik als antwoord dat die regel helemaal niet bestaat, met verwijzing naar de ANS. Toen ik dat ging nalezen, bleek nogmaals hoe weinig wij afweten van een hoop dingen. Anderzijds geeft me dat de gelegenheid om het na te pluizen en u daarover kond te doen.

    Je zou het niet vermoeden, maar die constructie: ‘u daarover kond doen’ is, los van het wat archaïsche werkwoord, een alternatief voor verkondigen, dat dezelfde stam heeft, zoals oorkonde, aankondigen &c., vrij uitzonderlijk: vooral het Nederlands gebruikt ze voortdurend, terwijl dat bijvoorbeeld in het Engels vrijwel niet voorkomt. Wat is die bijzondere constructie dan? Laten we eens een paar voorbeelden bekijken.

    De klant was niet tevreden over zijn aankoop: hij deed daarover zijn beklag bij de klantendienst.

    Met ‘daarover’ bedoelen we: over zijn aankoop, dus ‘over hem’ (de aankoop). Maar in het Nederlands vervangen we ‘hem’ door ‘er’. In het Engels zeggen we gewoon: he complained about it, zij hebben geen ‘er’-woordje. Wat er gebeurt is dit: we vervangen de combinatie van een voorzetsel (over) + een voornaamwoord (hem) door een combinatie van het overeenkomstig bijwoord van plaats (daar) + het voorzetsel (over). Heeft het voorzetsel een bijwoordelijke vorm, dan gebruiken we die: ‘met’ wordt dan ‘mee’: hij is er tevreden mee, hij is ermee tevreden.

    Dat is dus de basis: een voornaamwoordelijk bijwoord zoals ‘daarover’ is een verkorte manier om naar iets te verwijzen, dus zonder het woord te herhalen waarnaar verwezen wordt. Ingewikkeld als je het zo leest, maar we doen het voortdurend zonder er bij stil te staan.

    De combinatie werkt met allerlei voornaamwoorden:

    persoonlijk: met het > ermee
    vragend of betrekkelijk: van wat > waarvan
    aanwijzend: voor dit/dat > hiervoor, daarvoor
    onbepaald: van iets > ergens van
    ontkennend: naar niets > nergens naar
    algemeen: aan alles >overal aan
    alternatief: in iets anders > ergens anders in
    uitsluitend: met niets anders > nergens anders mee.

    In deze voorbeelden zien we dat de eerste drie soorten steeds aaneen geschreven worden: ermee, waarvan, hiervoor. Daarmee komen we bij de meest complexe kwestie: aaneen of niet aaneen schrijven? In principe is een voornaamwoordelijk bijwoord, ook een aaneengeschreven, scheidbaar in een zin: je kan er niet op rekenen. Het is niet mogelijk ‘er’ en ‘op’ hier aan elkaar te plakken, het klinkt echt niet, probeer het maar.

    In persoonlijke voornaamwoordelijke bijwoorden, samengesteld met het onbeklemtoonde ‘er’ is de neiging tot splitsen vrij algemeen. Vragende voornaamwoordelijke bijwoorden met als tweede lid ‘naartoe, heen, langs, vandaan’ splitsen we vrijwel steeds: waar liep hij naartoe? Waar ga je heen? Waar is hij vandaan?

    Splitsen doen we altijd bij de onbepaalde voornaamwoorden: ergens aan denken.

    In andere gevallen kan je dus splitsen of niet, zonder dat er een verschil in betekenis is: de klant bleek daarmee vrede te nemen = de klant bleek daar vrede mee te nemen. In die gevallen màg je ook splitsen, in Nederland doen ze dat volop, in Vlaanderen doen we het minder.

    Er zijn ook gevallen waar je niét mag splitsen: daarom, daarop, daarna, daarnaast, waarom: daarom kreeg hij straf, daarop volgde het hoofdgerecht, daarna kwam het toetje, daarnaast waren er toespraken, waarom ging je weg?

    Als je dacht dat daarmee de kous af was, dan heb je het goed mis. Er is namelijk ook nog de kwestie van de samengestelde werkwoorden met een scheidbaar deel, meestal met als eerste deel een voorzetsel: opstaan, opmaken, uitgaan, (ergens van) uitgaan, aankomen, (ergens op) aankomen, of ook een ander woord: heengaan (sterven), afmaken, (je ergens van) afmaken, afhangen, (ergens van) afhangen. Wat doen we met al die scheidbare delen en hun combinatie met de voornaamwoordelijke bijwoorden van hierboven? Het probleem is hier dat we niet altijd goed weten of het voorzetsel bij een voornaamwoordelijk bijwoord hoort, of bij het werkwoord. Een voorbeeld.

    Ik ga daarvan uit. Ik ben daarvan uitgegaan: het werkwoord is uitgaan en de delen van dat werkwoord combineren we niet met de rest, dus niet: van daaruit ben ik gegaan. Je mag, als dat kan, nog altijd ‘daarvan’ splitsen: ik ga daar altijd van uit; maar niet: ik ga daar altijd vanuit, want ‘uit’ is een deel van het werkwoord ‘uitgaan’.

    Laten we even samenvatten om af te sluiten. Woorden zoals erop, daaraan, waarvan, hiervoor schrijven we bij voorkeur aaneen, dat is het duidelijkst. Als we aanvoelen dat er geen betekeniswijziging gebeurt, en de zin ‘klinkt’ nog, dan mogen we zo’n woord desgewenst ook splitsen; soms kunnen we zelfs niet anders. Het is vooral oppassen geblazen bij samengestelde werkwoorden met een scheidbaar deel: hou in dat geval alle delen van het werkwoord los van het voornaamwoordelijk bijwoord.





    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Verwondering
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!