mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
02-02-2007
verzamelen
Ik vermeldde hier al eens dat ik postuurtjes verzamel: kleine beeldjes in porselein of ander materiaal die iets met lezen of met muziek te maken hebben: een jongentje dat een boek leest, een meisje dat op de luit speelt, een vrouw aan de piano, een hond onder een boek, een uiltje op een boek Het is merkwaardig hoeveel van die dingen er gemaakt worden. Je vindt ze op rommelmarkten, in brocanteries en antiekzaken, in toerististenwinkeltjes, en natuurlijk ook op de elektronisch equivalenten zoals eBay en het Belgische Kapaza!, waar men ze letterlijk met honderden naar je hoofd gooit.
Ook mijn ouders hadden zo een paar beeldjes, niets bijzonders, geen bepaald thema, wellicht erfstukken of toevallig gevonden dingetjes. We woonden in een huurhuis en op zeker moment is er een boiserie aangebracht in de woonkamer: een houten horizontale lijst, zon meter van het plafond, waarop we allerlei kleinoden of liever prullaria, want kleinoden zijn waardevol, en dat waren deze dingen zeker niet, uitstalden. Als je ziet hoe groot het aanbod is, dan moet dat beantwoorden aan een vraag: mensen willen beeldjes en hebben dat blijkbaar altijd al gewild, zo leert ons zelfs de archeologie. Er is een heuse industrie bezig met het vervaardigen van beeldjes en dat zowat overal ter wereld. Veel hedendaagse postuurtjes blijken te komen uit het Verre Oosten: China, Taiwan, Japan. Dat is een voortzetting van een traditie die heel ver teruggaat, want zeker vanaf de zeventiende eeuw heeft men ginds gewerkt voor de Europese markt, en dat is nu niet anders, want de postuurtjes beelden zelden oosterse figuren af, ze zijn vaag geïnspireerd op vroegere Europese beeldjes zoals Meissen en Dresden, maar dan in goedkope versies. Daarnaast is er ook het duurdere werk, zoals Royal Doulton, Lladro, Bing & Gröndahl, Royal Kopenhagen, Capodimonte, Hummel en andere, we spreken dan soms over duizenden euro, maar dan zijn het ook echte meesterwerkjes. Het duurste stuk van mijn verzameling was amper 50 en dat is zeer uitzonderlijk voor mijn doen, de gemiddelde prijs ligt veeleer rond 10.
Ik weet echt niet waar mijn voorliefde voor die dingetjes vandaan komt. Ik vind ze gewoon aantrekkelijk, leuk, vaak goed gemaakt, decoratief; met weinig middelen is men erin geslaagd om iets te maken dat er gewoon goed uitziet. Dat blijkt op mij een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit te oefenen. Ik besef het, het is een afwijking, dat verzamelen, maar ik troost me met de gedachte dat er ergere zijn: André, mijn jeugdvriend, die overleed voor zijn 21ste en die op alle gebied torenhoog boven de rest van ons uitstak, verzamelde stekkedooskes: de afbeeldingen op luciferdoosjes; er zijn mensen die heel veel geld geven voor koekendozen met de afbeelding van het koningshuis; gesigneerde fotos van allerlei sterren veilt men bij Christies, voorwaar. En als hobby is het ook vrij onschuldig, niet te duur, niet vervuilend, maakt geen lawaai Ik heb aan mijn kinderen als gezegd dat ze na mijn overlijden maar een gooi- en smijtdag moeten organiseren. Maar misschien zijn ze tegen dan oud (of seniel?) genoeg om sommige beeldjes ook leuk te vinden, wie weet, het zit immers in de familie.
30-01-2007
erger
Nog even terugkomen op het kwaad. In het Oudnederlands was dat quaet. Vaak wordt die qu- niet als kw- uitgesproken en in onze Vlaamse dialecten zegt men vaak ook: koat in plaats van kwoat.
In andere talen gebruikt men woorden die niets met ons woord te maken hebben. Toch zijn er verbanden.
Neem nu het Engelse evil, dat teruggaat op een oud-Germaanse stam ubil, dat zien we nog in het Duitse Übel, maar ook in ons euvel, een synoniem van kwaad, dat zo oud is dat we het enkel nog in vaste uitdrukkingen gebruiken: euvele moed, euvel duiden. Van Dale mist de connectie weer eens en houdt het bij een oud-Gotische stam uf-. Er bestaat ook een Van Dale Etymologisch woordenboek, maar dat durf ik toch niet aanraden, hoor. Ik heb gemerkt dat het nieuwe Etymologisch woordenboek, of althans de eerste twee afleveringen, aanwezig zijn in de Leuvense stadsbibliotheek Tweebronnen. Binnenkort gaan we dat eens raadplegen en daarover breng ik zeker verslag uit.
Het Engelse synonieme bad is net zo mysterieus als ons kwaad: geen mens die weet waar het vandaan komt en er zijn ook geen verwanten in andere talen. Maar de overtreffende trap: worse heeft wellicht dezelfde oorsprong als ons erger, een stam die ook het Duits bewaard heeft en waarover ik hier al op 28 september 2007 een arglistig berichtje plaatste, kijk het nog eens na als je wil.
In de Romaanse talen is het Latijnse malus de oorsprong, je weet wel, van de bonus-malusregeling voor de autoverzekering. In het Frans en Spaans wordt dat mal en in het Italiaans male. Saint Boniface, Bonifatius, was iemand met een gunstig (bonum) lot (fatum). Keren we dat om, dan hebben we malfatius en dat levert ons na enige tijd het Franse mauvais op.
Goed en kwaad duiken ook op in de uitdrukking: goedschiks, kwaadschiks. Enkele varianten: bon-gré, mal-gré, willens-nillens; willy-nilly; nolens, volens, wohl oder übel.
28-01-2007
Van kwaad naar erger
Van kwaad naar erger. Maar is er wel iets erger dan kwaad? Het kwaad? Hét Kwaad of dé Kwade?
Van Dale kent maar liefst twaalf verschillende hoofdbetekenissen van kwaad en niet minder dan achtenvijftig uitdrukkingen met ons woord; en dan hebben we het niet eens over de zesentwintig samenstellingen, zoals kwaadaardig etc., of de vele buurwoorden zoals kwajongen en kwaaitong. Dat moet welhaast een record zijn.
De etymologie, zal je me vragen? Tja, Van Dale verwijst naar het Litouwse geda, schande, maar wat heb je dààr nu aan? Ik zal me uiteindelijk nog verplicht zien om het Etymologisch woordenboek aan te schaffen, mijn principiële bezwaren ten spijt, en zélf instaan voor de dienstverlening die ons rechtens gratis toekomt.
Ik zie ook geen Nederlands woord dat ons zou kunnen helpen. Kwaal heeft ook een negatieve betekenis, kwellen heeft diezelfde stam en het Duits kent die ook, maar is er een verband tussen kwellen en kwaad? Dat wat ons kwelt is het kwaad? Naburige talen helpen ons niet verder, het Duits bijvoorbeeld heeft bij mijn weten geen verwant woord.
Even wat dieper graven naar de betekenis, dan. Wat is het kwaad in deze wereld en hoe komt het er? Het is een van de klassieke vragen van de filosofie. Ook theologen en gelovigen hebben het moeilijk met de kwestie van het kwaad, want hoe kan een oneindig goede God het kwaad toelaten? Hoe kan Hij de mensen (om van de dieren nog te zwijgen) hier laten lijden en sommigen van hen zelf veroordelen tot ééuwig onnoemelijk lijden in de hel?
Dat er kwaad in de wereld is, daar hoeven we geen tekeningetje bij te maken, dat zien we elke avond in het nieuws. Het lijkt wel een uitzondering als het even wat beter gaat. Voor veel mensen is het leven wel heel erg precair en het kwaad maar al te reëel aanwezig, hen moet je niet overtuigen dat het kwaad en het lijden er is. Er is misschien een verschil tussen het kwaad dat we elkaar aandoen en het onpersoonlijke kwaad van bijvoorbeeld een aardbeving, een tsunami, droogte, overstroming Het resultaat is vaak het zelfde: dood, pijn, ziekte, vernieling, en dus noemen we alles maar: het kwaad in de wereld. Vroeger was er zelfs een verantwoordelijke voor al het kwaad: de Kwade, de duivel: hij was het die ziekte en pestilentie bracht en de oogst deed mislukken en de mens zo in verwarring bracht dat hij domme dingen deed. Vandaag hebben we het veeleer over de onbestendigheid van het menselijk bestaan: wij zijn nu eenmaal niet volmaakt. Er zullen ook altijd mensen zijn die anderen kwaad berokkenen, soms zelfs zonder enige aanleiding of reden. Daarmee moeten we leren leven, heet het dan: met zelfmoordaanslagen, burgeroorlog, hooligans, kleine criminaliteit, burenruzies en familievetes. Maar zelfs daar aarzelen we tegenwoordig om schuld toe te wijzen: er zijn misschien wel verzachtende omstandigheden, onweerstaanbare drang, tijdelijke geestelijke onbekwaamheid en ontoerekeningsvatbaarheid, de woorden worden langer naarmate de rekening van de advocaten meer gepeperd is.
Je moet het kwaad vermijden, zoals je ook niet zonder jas in de kou moet lopen, maar verkouden word je toch, zo is het nu eenmaal. Zelfs als we allemaal ons best doen, gaat het onvermijdelijk wel eens verkeerd of zelfs goed fout, een mooi oxymoron, waarin woorden botsen om de betekenis te doen ontspringen.
En weet je wat kwaadkrijgs wil zeggen? Als het warme weer wat lang op zich laat wachten, zijn asperges kwaadkrijgs. Dat wist zelfs de spellingcontrole niet, nèh.
25-01-2007
Sindh
De laatste dagen hoorde en zag ik op Mezzo een bevreemdende, obstinate muziek en bij nader toezien bleek die te komen uit Sindh, een provincie van Pakistan. Dat deed me terugdenken aan een van de vele anekdotes die een bevriend professor in de theologie me daarover ooit vertelde.
In de periode dat bijna heel het Indisch subcontinent door de Britten ingepalmd was, werd Sir Charles Napier als commandant van het Indisch leger naar de opstandige Sindh-provinvie gestuurd. In 1842 versloeg hij de opstandelingen. Opdracht vervuld, maar hij kon het daarbij niet laten en bracht de provincie meteen onder Brits gezag, hoewel men hem dat zeer nadrukkelijk had verboden: hij mocht alleen de opstandige elementen uitschakelen en moest dan terugkeren naar zijn basis. Napier was echter een eigenzinnig en trots man en ook niet de meest zachtaardige. Hij deed wat hij dacht te moeten doen en stuurde na zijn overwinning een telegram naar de opperbevelhebber. Het bestond uit één woord: peccavi.
Voor de Latinisten onder ons geldt dan: sapienti sat, maar voor de anderen toch een beetje uitleg. De vertaling van peccavi is: ik heb gezondigd. In het Engels is dat: I have sinned. Heb je hem? In één woord kondigde hij zijn overwinning aan en de annexatie van Sindh, en tevens bekende hij dat hij gehandeld had tegen zijn bevelen in. Mooi, toch!
Napier was daarmee niet aan zijn proefstuk. In India was er een gebruik dat weduwen mee op de brandstapel van hun overleden echtgenoot gingen, levend, wel te verstaan; het gebruik noemde men sati, de Britten maakten er suttee van. Op een dag kwamen geestelijke en wereldlijke - en mannelijke, meer dan waarschijnlijk - vooraanstaanden hem spreken over het verbod dat de Britten hadden ingesteld tegen dat onmenselijke gebruik. Zij wezen hem erop dat het voor hen een eeuwenoude traditie was dat de weduwen zo hun liefde voor hun echtgenoot en hun verdriet demonstreerden. Sir Charles antwoordde hen als volgt: Uitstekend. Jullie hebben een gewoonte om vrouwen levend te verbranden op een brandstapel. Je doet maar. Maar wij hebben een gewoonte om mannen die vrouwen vermoorden een strop om de nek te binden en op te hangen aan de galg. Dus zullen wij naast jullie brandstapels galgen bouwen en dan kunnen wij elk onze gewoonten respecteren.
In New Zealand heeft men een stad naar hem genoemd. Op Trafalgar Square in Londen staat zijn standbeeld, wat minder prominent dan Nelson, maar toch: een held van het Imperium.
De wegen van de multiculturele samenleving leiden soms over vreemde paden.
24-01-2007
Idee
t Is maar een idee Ik weet niet meer hoe het begonnen is, maar tijdens mijn humaniora ben ik in de ban geraakt van Plato. Mijn Moeder zaliger heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld. Niet dat ze ook maar iets over die Plato wist, maar ze heeft me de prachtig uitgegeven vertaling van Xaveer De Win gekocht, boek na boek, tot ze me trots kon melden dat ook het derde en laatste deel verschenen was. Zo wordt een mens gemaakt, eerst materieel en dan later ook spiritueel, en dat door diezelfde Moeder en Vader.
Als men over Plato spreekt, dan zegt men onmiddellijk: de Ideeën, de allegorie van de grot. Plato heeft het in zijn werk voortdurend over die Ideeën, maar wat zijn die precies? We gaan het niet te ingewikkeld maken. Wat mij altijd bijgebleven is, is zijn nadruk op het nadenken. We mogen niet blijven stilstaan bij de uiterlijkheden, bij het voorbijgaande. In alles moeten we de belangrijke waarden proberen te vinden. Neem bijvoorbeeld beeldhouwkunst. Wij worden getroffen door een bepaald beeld, zonder goed te weten waarom, het spreekt ons aan, we zijn ontroerd. We kunnen het daarbij laten, maar zo zit een mens niet ineen: wie eenmaal ontroerd is, wil dat opnieuw ervaren en zoekt naar nieuwe bronnen van ontroering. Hetzelfde met literatuur. Als je een goed boek gelezen hebt, ga je onmiddellijk het andere werk van die auteur lezen. Zo leer je die auteur beter kennen en kan je nog intenser genieten. We gebruiken dus ons verstand om te weten te komen hoe we het best kunnen genieten van wat ons bevalt. En zo leren we stilaan wat de kenmerken zijn van het schone, het goede, het lekkere Plato zegt dan voortdurend: niet met dat ene mooie beeld moet je bezig zijn, maar met mooie beelden, niet met een prachtig gedicht maar met de pracht van gedichten.
Men heeft daaruit soms afgeleid dat Plato die concrete beeldhouwwerken en die gedichten minderwaardig vond en dat hij zich enkel bezig hield met die grote principes van Schoonheid, Goedheid, Waarheid, Eerlijkheid en zo verder, de Ideeën dus. Dat is wat wij meestal lezen in de allegorie van de grot, waar de mensen niet rechtstreeks naar de dingen kunnen kijken, maar enkel de schaduw te zien krijgen die ze werpen op een muur. Wat Plato vooral wil aantonen met die voorstelling is de verbazing van de mensen in de grot als zij plots geconfronteerd worden met de werkelijke beelden en inzien dat wat zij steeds als de realiteit beschouwden in feite maar een zwakke afspiegeling is van een wereld die zoveel duidelijker, helderder, mooier en echter is. Hij vraagt ons na te denken over onze ervaringen zodat we bewuster kunnen leven en niet zoals een dier onze instincten zouden achternalopen.
Men zegt dat Plato de wereld van de Ideeën als de échte wereld beschouwde, dat de rest maar zwakke schaduwen zouden zijn. Enkel de Ideeën bestaan, de realiteit om ons heen is niet belangrijk. Maar dat is niet wat ik mij van Plato herinner. Wij kunnen maar tot die grote principes komen door aandachtig naar onze omgeving te kijken. Dat is de realiteit, de voedingsbodem, dat is de werkelijkheid, maar die komt maar tot leven als wij ook ons verstand gebruiken in ons omgaan met de dingen en de dieren en de mensen. Plots vallen dan de schillen van onze ogen en zien we de wereld helemaal anders. Denk aan de uitbundige reacties van kinderen die leren lezen en schrijven en rekenen en zwemmen en naar muziek luisteren en aan sport doen Maar bestaan die Ideeën dan wel? Zijn het niet enkel abstracties? Leiden wij de Waarheid niet af uit allerlei ervaringen met waarheid en leugen? En wat is zon abstractie dan? Is het maar een idee?
Wat is een gedachte eigenlijk? Is dat iets immaterieels, een soort geestelijke werkelijkheid, los van alle tastbare dingen? Er zijn in de wereld heel wat ontastbare dingen, zoals allerlei stralingen die we niet horen of zien of ruiken of voelen of smaken, maar waarvan we weten dat ze er zijn, zoals radiogolven en magnetische stralingen en allerlei gassen. Maar wij voelen aan dat onze gedachten toch nog iets anders zijn, zij zijn totaal ontastbaar want wij kunnen ze ook niet met meetapparatuur waarnemen, ze lijken echt van een andere orde te zijn, vluchtig en ongrijpbaar. Ze zijn er, maar hoe?
Ik ben geen neuroloog, maar ik denk dat onze gedachten even materieel zijn als al de andere dingen. Ik zei vroeger al: wij zijn ons lichaam; onze geest is wat onze hersenen doen. Welnu, dan zijn onze gedachten activiteiten van onze hersenen. Wij denken met onze hersenen, en het bewustzijn van dat denken, dat zijn onze gedachten. En men kan die activiteit wel degelijk vaststellen met meetapparatuur. In strips stelt men een idee, een plotse ingeving soms voor als een lichtje dat gaat branden in de kop van een stripfiguur, aan de hand van een ballonnetje met een lamp of een kaars. Dat is niet zo ver van wat er echt gebeurt: het is, om het wat ruw en onnauwkeurig te zeggen, een chemisch en elektrisch gebeuren in onze hersenen dat ons bewust maakt van iets. Wij kijken naar iets, bijvoorbeeld een beeldje. Het licht dat van dat beeldje weerkaatst bereikt ons oog en van daar gaat het signaal naar onze hersenen. Daar wordt het omgezet en herkend of niet herkend. Als we nog nooit een kiwi gezien hebben, dan zullen we niet herkennen wat het is. Maar het is voldoende dat we al vaker een beeldje gezien hebben om onmiddellijk te weten wat we voor ons hebben. Die herkenning is een chemisch en elektrisch proces in ons lichaam. Gedachten zijn niet los te maken van degene die ze heeft, ze bestaan op het moment dat ze tot het bewustzijn doordringen. Er is dus naast de wereld van het materiële geen wereld die daarvan los staat, die louter ideëel is, louter gedachte, nee, ook de Ideeën bestaan, zijn materieel, als hersenactiviteit. Wij kunnen die gedachten ook communiceren, door te spreken, te schrijven, blogs bijvoorbeeld, of boeken. Als ik een gedachte omzet in taal, dan kan ik die gebruiken. Als ik ze op papier zet, dan blijft ze daar als een uitnodiging staan, verdord in inkt en papier, wachtend om opnieuw tot leven te komen als een gedachte van een lezer, een gedachte die onnoemelijk anders is dan mijn oorspronkelijke gedachte, maar hopelijk herkenbaar, zoals de woorden die je nu leest.
Dat maakt me dus tot een materialist, en Plato was een idealist, dé Idealist?! Plato had ook geen flauw idee van wat er zich in onze hersenen afspeelt en hij heeft dus ook nooit kunnen ontkennen wat wij nu stilaan te weten komen over wat onze hersenen precies doen. Net zoals men vroeger nauwelijks wist hoe de menselijke voortplanting gebeurde en een moraal bouwde op allerlei rare veronderstellingen, heeft men al die tijd ook een filosofie gebouwd op allerlei rare veronderstellingen over ons denkvermogen. Er is dus geest zolang onze hersenen werken. Daarna is het gedaan.
Laten we de wetenschap zo goed mogelijk volgen, want van daar komt het licht dat eeuwen duisternis kan doen verdwijnen.
23-01-2007
etymon: oor
Amaai, mijn oor, klinkt het wel eens. Voor iets dat we allemaal hebben, namelijk: oren, is er een naam die in vele talen gelijkend is: in het Grieks ous, het Latijn auris, het Frans oreille, een oortje dus, net als het Spaans oreja en het Italiaans orecchio; het Engels ear, het Duits Ohr, het Zweeds öra en het Jiddisch oyer.
In het Nederlands kennen we nog een ander oor, dat we terugvinden in samenstellingen: oorbaar, oordeel, oorkonde, oorlog, oorlof, oorsprong, oorzaak. Hier gaat het duidelijk niet over onze oren.
Wij kennen het verwante oer- als een voorvoegsel dat verwijst naar het begin, zoals in oermens, oerbewustzijn, oerstadium. Het Duitse Ur- heeft dezelfde betekenis. Het oordeel is dan het fundamentele delen, het toewijzen. In oorkonde zien we ook kennen, en dus is dat een stuk waarop men kan teruggaan. Oorlof is nu verouderd, veroorloven niet; in beide zit de betekenis van toelaten. Naast oor- zit er de stam in die we ook zien in beloven, belofte. Het duidelijkst komt de betekenis naar voor in oorsprong: het allereerste ontstaan, het ontspringen, en in oorzaak: de eerste zaak, het begin van iets.
Er blijven twee gevallen over.
Eerst oorbaar, ook een verouderd woord; het oorbaar betekende het nut, het voordeel, het belang; met wat moeite kan je nog zeggen dat het gaat om wat aanvankelijk aan iemand toekwam. De tweede betekenis, een adjectief, betekende welvoeglijk, kies, toelaatbaar, dat wat in eerste instantie kan. Eerbaar is een synoniem, maar is etymologisch niet verwant.
En dan oorlog, een woord dat we helaas net zoveel gebruiken als het woord oor, maar waarvan blijkbaar niemand de etymologie kent. Van Dale situeert het al rond 1200 en geeft een vage uitleg over twee woorden die vermengd zouden geraakt zijn, allebei met een andere betekenis dan oorlog. Daarmee raken we niet veel verder. Het Latijnse bellum werd in de romaanse talen vervangen door een woord gebouwd op de Germaanse stam wir-wer-war, die we kennen van ons verwarring, het Engelse war en het Franse guerre en het Italiaans en Spaanse guerra. Merkwaardig is dat het Duits gekozen heeft voor Krieg, dat wij ook hebben, bijvoorbeeld in Boerenkrijg.
Zit in die wirwar ook ons (w)oor? Wat dan met log? Evidente verwijzingen zie ik niet, je moet al ver gaan zoeken, bij looi en los en ver-lies en het Griekse luein, losmaken, maar dan zijn we aan het gissen en ons misschien ook aan het ver-gissen.
Ik vrees dat ik u niet verder kan helpen.
Dit is misschien een gelegenheid om erop te wijzen dat het Etymologisch woordenboek van het Nederlands voor de meesten onder ons onbereikbaar is en dat ook wel zal blijven. De gedrukte versie, die in delen verschijnt, is quasi onbetaalbaar: 55 per deel en we zijn met deel 2 nog maar aan Ka. Voor de elektronische versie heb je een abonnement nodig, ten minste 25 per jaar, want de prijs stijgt bij het verschijnen van een nieuw deel. Waarom ons tweemaal laten betalen? Het project wordt uitgevoerd door instellingen die volledig door de gemeenschap gesubsidieerd zijn, zoals onze universiteiten in Nederland en Vlaanderen, en die bovendien nog eens extra middelen krijgen voor dit project van weer andere integraal gesubsidieerde instellingen, zoals onze academies. Een schande eigenlijk en een gemiste kans tot volksopvoeding.
19-01-2007
Een
Lichaam en geest, niet voor het eerst en zeker niet voor het laatst drijven bij mij vragen naar boven over het geheel dat we zo vaak opdelen in twee. Een dichotomie, heet dat, van het Grieks dicha, in twee; twee is in het Grieks dis; en tomein, snijden. Ik las een stukje van Gerard Bodifée over dat onderwerp en bleef met vele vragen zitten.
Door de hele geschiedenis heen heeft de mens getracht om het denken en voelen waarvan hij zich bewust is, een naam te geven, een plaats, een taak. Ik denk, dus ik ben, maar ook: ik heb lief, dus ik ben, er zijn maar weinig gemoedstoestanden waarin men zich zo bewust is van zijn bestaan als bij het verliefd zijn. Maar wie of wat is dat ik? Men voelde aan dat denken en voelen iets anders is dan het materiële, dat het aan andere wetten onderworpen is en andere mogelijkheden biedt. Het leek wel alsof er in ons beperkt lichaam een veel vrijere geest aanwezig is. Dat was de interpretatie die in de oudheid en de middeleeuwen gebruikelijk was; het is pas met de opkomst van de wetenschap dat men proefondervindelijk vaststelde dat die geestelijke activiteit zich in de hersenen afspeelt. Ook vandaag nog blijft die hersenactiviteit grotendeels mysterieus: we weten er al heel veel over, maar waarschijnlijk is dat nog uiterst weinig van wat men erover kàn weten. Toch kunnen we zeggen dat de geest in feite datgene is wat de hersenen doen; er is geen kaboutertje dat in ons lichaam huist, geen spook of denkbeeldige persoon, nee: wij zijn ons lichaam; ons bewustzijn, in de ruimste betekenis van het woord, is een functie van onze hersenen.
Ik benadruk: in de ruimste betekenis van het woord, want vaak stelt men de hersenactiviteit gelijk met het rationele denken. Maar dan moeten we voor de gevoelens, de emoties, de opwellingen, het irrationele, het dromen, verlangen, verliefd zijn, haten een andere plaats geven, en het hart is daarvoor dan de eerste kandidaat, naast de gal en de lever in sommige oude en nieuwe alternatieve benaderingen. Maar het hart is een spier en totaal onmachtig om dat soort activiteiten te ontplooien. Nee, het speelt zich allemaal af in de hersenen.
Het is ook niet zo dat de hersenen als heer en meester over het lichaam heersen, althans niet als een bewuste activiteit. Er zijn mensen die hun hartslag en hun lichaamstemperatuur actief kunnen beïnvloeden, maar dat zijn uitzonderingen en zoiets kan enkel na veel oefening, zoals je ook pas na jaren oefenen kan koorddansen. De hersenen regelen onze lichamelijke functies, maar dat gebeurt in zeer belangrijke mate onbewust. Als we ons zouden moeten bewust zijn van hoe we lopen, dan zouden we niet ver geraken, zoals iedereen weet die revalidatie heeft moeten doen. Net zo met praten, trouwens. En naast die onbewuste of autonome handelingen en taken van ons lichaam, zijn er inderdaad ook gevoelens en gedachten en dromen die spontaan opwellen, of we dat nu willen of niet: aan verliefd worden kan je niet veel doen, het is een coup de foudre; je kan iemand spontaan een kus geven, maar ook even onweerstaanbaar een draai om de oren
Anderzijds bieden onze hersenen wel de mogelijkheid om keuzes te maken, om nà te denken voor we iets doen. Je kan je bewust worden van je verliefdheid en eraan toegeven, het gevoel koesteren en het voorwerp van je gevoelens trachten te benaderen, of integendeel van je hart een steen maken en zeggen: het is mooi, maar het heeft geen zin en het zal wel overgaan. Je kan je woede onderdrukken en het bij een rake opmerking houden of gewoon je mond houden.
Waarom we de dingen doen is trouwens meestal verre van duidelijk. In onze hersenen spelen miljoenen elementen een voortdurend spel van onderlinge beïnvloeding, honderd miljard neuronen wisselen met de snelheid van het licht informatie uit en het resultaat is, zoals we al eerder zegden, onvoorspelbaar in de individuele mens en met enige waarschijnlijkheid voorspelbaar als het gaat om grote aantallen of gemiddelden.
Toen ik aan de universiteit studeerde, dacht ik veel na over intuïtie, omdat ik toen en nu nog zeer intuïtief denk en leef. Ik ga af op wat in mij opkomt. Gedachten en gevoelens komen en gaan als rijke geschenken, als lastige opgaven of snerpende pijn, maar ik probeer ze ruimte te laten, me er niet tegen te verzetten, ze mogen er zijn, want ze zijn mij en ik ben hen. Van Dale omschrijft intuïtie als een inzicht dat men heeft door een soort van innerlijke waarneming, niet door redenering. Dat is praten in het luchtledige, want wat is die onmiddellijke innerlijke aanschouwing? Je moet het eens uitproberen bij gelegenheid. En toch weten we allemaal wat intuïtie (van het Latijn in + tueri: in-kijken) is: het is een inzicht dat zich spontaan aanbiedt, een gevoel dat iets zo is en niet anders, een snelle conclusie die met grote gedachtesprongen bereikt wordt, niet na lang gepalaver of knagende twijfels. Een coup de foudre met de snelheid van een Franse bliksem (van het Latijn fulgur). Maar intuïtie is niet on-redelijk, niet irrationeel, net zomin als verliefd worden dat is. Het zijn diezelfde hersenen die aan het werk zijn en die een oplossing aanreiken die als betrouwbaar wordt ervaren: die ladder staat zo stevig genoeg; ik moet hier rechtsaf; dat lijkt me een betrouwbaar persoon; die aandelen moet ik nu verkopen; deze situatie is onhoudbaar; ik heb gelijk! alleen weet ik niet meteen waarom, in elk van die gevallen.
In wat ik te horen kreeg in de cursussen ontbrak elke intuïtie, meer nog, intuïtie was uit den boze. Bij de examens werd je verondersteld te herhalen wat in de cursus stond en het was een zeldzame prof die kon appreciëren dat je iets anders vertelde. Mijn werkinstrument bij uitstek, intuïtie gevoed door informatie en gekleurd door emotie, werd buitenspel gezet. Dat is wetenschappelijk denken in de slechtste betekenis van het woord: enkel wat verifieerbaar is, kwantificeerbaar, bewijsbaar volgens vooraf vastgelegde regels, is waar, heeft waarde. En ik studeerde wijsbegeerte en letteren, stel je voor, het domein bij uitstek voor de intuïtieve mens, de kunstenaar, de denker, de schrijver Ik heb het daar niet lang uitgehouden.
Dus geen dichotomie tussen lichaam en geest, of tussen hersenen en hart, of tussen rationeel denken en emoties, of tussen redenering en intuïtie. Le coeur a ses raisons que la raison ne connaît pas klopt dus niet, ons hart klopt in onze borst maar bloedt in onze hersenen. Er is geen onderscheid, er is alleen maar het ene en onverdeelbare, enige, eigene ik.
18-01-2007
vilt
Wie weet nog wat vilt is? Voor mannen is de hoed weer mode, en hoeden worden van vilt gemaakt. Biljarten, vooral de snookerversie, is ook heel populair en we spreken nog altijd van het groene vilt, als is het tegenwoordig ook wel eens blauw. Groene loden jagersjassen, zoals onze Koninklijke familie ze graag draagt als ze op hun buitenverblijf in de Ardennen zijn, dat is ook vilt. We kennen ook de viltstift: het puntje is een halfzachte stof die doordrenkt is met de inkt of kleurstof; oorspronkelijk was dat vilt en dat hebben we geweten, want die puntjes werden snel helemaal zacht, zodat er niet meer mee te schrijven viel.
En wat is vilt dan? Hoe wordt het gemaakt?
We moeten heel ver in de geschiedenis teruggaan voor de oorsprong van vilt. Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de mens al acht duizend jaar lang vilt maakt. Lang voor het weven en het breien werd op die manier textiel gemaakt voor kleding en andere toepassingen, zoals de bedekking en vloeren van tenten, zadels en zo meer.
Men heeft de ontdekking van vilt in mythen vastgelegd. Een ervan zegt dat de dieren in Noës ark met uitgevallen vezels van hun wol en pels, in combinatie met hun urine en hun getrappel een vilten mat zouden gemaakt hebben op de bodem van de ark. Een christelijke versie laat de ene of de andere heilige een lange voetreis maken om aan vervolging te ontkomen; om het stappen wat te verlichten legde de heilige wol in zijn sandalen; op het einde van de reis was die wol vilt.
Uit die verhalen wordt al duidelijk hoe men vilt maakt: je hebt wol nodig, warmte, vocht en druk. Goede en vooral slechte huisvrouwen weten er alles van: als je een kledingstuk dat (gedeeltelijk) van wol gemaakt is té warm wast, krimpt het drastisch, de wol koekt ineen tot een stevige massa. Dat is dus vilt. De vezels van wol hebben de eigenschap om bij vochtige verhitting en druk te gaan draaien en samen te klitten.
De eenvoudigste manier om vilt te maken is dus deze: stop wol en eventueel ook een gedeelte andere vezels die goed uiteen gehaald zijn in de wasmachine op de hoogste temperatuurstand en laat een paar keer het hele programma aflopen.
Men heeft dus altijd wol nodig, ten minste 10% van het geheel; daarnaast kan men andere vezels gebruiken, zoals de haren van dierenpelsen, losgemaakt van de huid.
Na het reinigen en het verwijderen van onzuiverheden is de eerste bewerking het kaarden. Wol, van een schaap bijvoorbeeld, bestaat uit vezels die sterk ineengekruld zitten; met twee planken met nagels erop kan men de wol kammen en de afzonderlijke vezels naast elkaar leggen in een soort dunne mat. Men legt verscheidene dergelijke matten op elkaar, met ten minste één mat die kruiselings op de andere ligt.
De matten stoomt men en plet ze vervolgens onder een hete plaat of rol, tot de verschillende lagen één vaste massa vormen; dat noemt men het harden. De afmetingen in de breedte en de lengte van de matten zijn hierdoor niet beïnvloed, enkel de dikte.
Het volgende proces noemt men vollen en daarin versterkt het vilten of ineenkoeken nog fel en krimpt men de matten tot de afmetingen die men nodig heeft. Dat gebeurt door de matten te bevochtigen met loog, zuren of gewoon warm water en ze dan stevig te bewerken, meestal in een volmolen, die ze hamert, wringt, draait en perst. Dan is het vilt klaar voor verdere afwerking: reinigen, kleuren, strijken en verder bewerken met allerlei stoffen die het uiteindelijke uitzicht bepalen, zoals dat ook in de wolverwerking gebeurt. Het grote verschil met alle andere textielverwerking ligt dus hierin, dat bij het vilten de vezels samenklitten in een natuurlijk proces, zodat er een stevige stof ontstaat, die men dan verder kan bewerken en dat zonder dat men de vezels spint en weeft of breit of vlecht.
Vilt is een stof die men nog steeds gebruikt, al zijn er synthetische concurrenten, voor wieken, absorberende lappen, isolatiemateriaal tegen trillingen of warmte, vulling en verpakkingsmateriaal, afdichting en pakking (in de zeevaart), en ook voor het polijsten. In de papierindustrie gebruikt men vilt om het water uit de papierpap te persen. En natuurlijk maakt men hoeden en andere kledingstukken van vilt, en biljartlaken.
Bij deze dank ik de vriendelijke jonge vrouw die me in onze tweedehandseboekenwinkel vroeg naar een boek over vilten. Dit is wel geen boek, maar het is een begin. Veel Nederlandstalige literatuur is er over dit onderwerp helaas niet te vinden.
15-01-2007
60 +1
Het is dan zover. Op 16 januari 2006 was ik zestig en op het einde van die maand begon mijn pensioen, officieel, want met de opgespaarde vakantiedagen had ik de riem er al een aantal weken daarvoor afgelegd. Dit is dus de eerste verjaardag van mijn derde leeftijd.
Rond die tijd ben ik ook met deze blog begonnen, dus laten we ook maar even bij die eerste verjaardag stilstaan. Ondertussen heb ik meer dan tweehonderd berichten geschreven, van diverse aard, mogen we wel zeggen. Ik plaats er ook altijd een afbeelding bij ter illustratie van een of ander aspect van het bericht. Er kwamen vijfduizend bezoekers op af, goed voor achtduizend paginaklikjes. De laatste weken is het aantal bezoekers per dag beginnen stijgen, geen idee waaraan dat ligt, als een van die nieuwe bezoekers mij daarover een berichtje wil sturen, dank u wel, maar jullie zijn allemaal even hartelijk welkom. Reacties zijn eerder schaars, maar steeds erg vriendelijk en bemoedigend. Dit is ook geen forum, waar je met elkaar in gesprek treedt, daarvoor heb je andere gelegenheden, al moet ik zeggen dat mijn ervaringen daar eerder ontmoedigend waren, vooral door de vrij eh, bruuske? manier waarop men daar met elkaar omgaat enhet pijnlijke gebrek aan diepgang en stijl.
Soms vraagt men mij waar ik de inspiratie blijf halen. Voor mij is dat nooit een probleem. Ik leef sinds ik geboren ben op een erg bewuste manier, ik heb een aangeboren en min of meer gezonde nieuwsgierigheid, wat nieuw of anders is, trekt me eerder aan dat dat het me afstoot. Ik ben altijd op zoek naar wat anderen denken en voelen en toets dat aan mijn eigen intuïtie en achtergrond. Heilige huisjes mogen er zijn, maar als ze ongezellig of bouwvallig blijken durf ik wel eens de sloophamer gebruiken. Ik ben nogal bereid om mijn opvattingen, ook heel fundamentele, te herzien als daarvoor goede argumenten bestaan. Over mijn verstandelijke vermogens mag ik voorlopig niet klagen, maar ik laat de (discrete) beoordeling daarvan ook graag over aan anderen. Ik probeer met een open geest naar de wereld te kijken, zonder al te veel vooroordelen of vooringenomenheid; dat lukt de ene keer al beter dan de andere. Ik kijk om mij heen, ik heb goede oren en een stevige neus, ik eet en drink graag, ik ben erg zintuiglijk. Emoties kleuren mijn denken en doen, en met de jaren neemt de intensiteit ervan nog toe, op het sentimentele af zelfs. Eenzaamheid trekt me aan, het is de voedingsbodem voor mijn gedachten, de ruimte voor mijn schrijven en lezen. Maar ik kan me geen leven voorstellen zonder mijn levensgezellin, ik zou het geen week uithouden, dat is mijn houvast, mijn vaste grond. Ik probeer contact te houden met familie, vrienden en kennissen, maar ik ben niet zo goed in keuvelen of feesten. Muziek is de nectar van mijn bestaan, lezen mijn dagelijks brood. Verre reizen interesseren me niet, ik zie op tegen de inspanning en ben recentelijk ook afgeschrikt door de gevaren eraan verbonden. Ik loop wel graag rond in een stad en een wandeling is ook best leuk, als het niet te warm is. Ik werk een dag in de week in een tweedehandseboekenwinkel en heb daar allerlei contacten met klanten, gaande van goeiedag en tot ziens tot soms vrij interessante gesprekken. Sinds mijn ongeval met de moto in 2002 ben ik voor verplaatsingen aangewezen op Lut, die met de auto rijdt, of op het openbaar vervoer en ik mag over geen van beide klagen.
Dat eerste jaar is goed geweest, ik geniet van het leven, ik grijp de mogelijkheden die de nieuwe omstandigheden bieden met beide handen aan en hoop dat het nog even mag duren.
En ik dank al mijn bezoekers op het web zeer hartelijk voor hun belangstelling in wat ik schrijf. We houden de aantallen wel wat in het oog en het doet echt deugd als je merkt dat er interesse is.
Tot een volgende keer?
Van harte,
Karel
De foto is een jeugdherinnering aan Eeklo, mijn geboortestad.
14-01-2007
etymon: ineen
Het thema tis teen en tander is hier al vaker ter sprake gekomen, en zoals ze in het Engels zeggen, adding insult to injury, of in het Vloms, om er nog een schepke bovenop te doen, de volgende bedenkingen.
Van Dale heeft het over ineen- en zegt daarbij dat het een dubbele betekenis heeft, ik citeer: - enerzijds als eerste lid in onoverg. en overg. ww. die vooral in schrijftaal en gewestelijke taal gebruikelijk zijn en die betekenen: door de in het tweede lid genoemde werking samenkomen resp. samengebracht worden, zodat er een verband of vermenging of een kleiner geheel ontstaat; voorbeelden: ineenbuigen, ineendraaien, ineendrijven, ineendringen, ineendrukken, ineenduiken, ineenflansen, ineenflikken, ineenfoefelen, ineenfrommelen, ineengroeien, ineenklemmen, ineenklinken, ineenknijpen, ineenkronkelen, ineenkruipen, ineenpassen, ineenpersen, ineenrollen, ineenschroeven, ineensteken, ineenstoten, ineenstrengelen, ineenvlechten, ineenvloeien, ineenvoegen, ineenvouwen, ineenwassen, ineenwerken, ineenwikkelen, ineenwinden, ineenwrijven, ineenwringen - anderzijds als eerste lid in overg. ww. die vooral in schrijftaal en gewestelijke taal gebruikelijk zijn en die betekenen: door het uitvoeren van de in het tweede lid genoemde handeling in stukken doen vallen; voorbeelden: ineenslaan, ineenstampen; synoniem: stuk-.
Dat lijkt allemaal normaal, al zijn de twee betekenissen antoniem: de ene is: maken, de andere: stukmaken, maar goed, zo is het nu eenmaal. Maar dan begint het ingewikkelder te worden. In plaats van teen, zeggen we ook wel eens tander: in elkander, of in elkaar, of in mekaar, en dat doen we in de beide betekenissen: iets in elkaar steken, of iemand in elkaar slaan. En dat is toch raar? Want elkaar, mekaar, elkander of zelfs malkander of malkaar, dat gaat altijd over twee partijen: de ene en de andere, teen en tander dus. Ze houden van mekaar, waarop de spellingcontrole onverbiddelijk roept: elkaar! Maar in beide gevallen houdt de ene van de andere, er zijn er twee. In onze uitdrukkingen hierboven is er echter maar één: iets in elkaar drukken, een kast in elkaar steken; of een kast of iemand in elkaar stampen. Als je het letterlijk neemt, dan heeft het geen zin. Hoe kan je nu één persoon in elkaar slaan? En toch zeggen we het, en niet alleen gewestelijk: laatst had Martine Tanghe het nog over iemand die in mekaar geslagen was.
Ik denk dat het hier gaat over het verschil tussen wederkerend en wederkerig. Het wederkerend voornaamwoord is: zich, het wederkerige is: elkaar of elkander. Hij (of zij, in de versie van Degas) wast zich (of zijn eigen, of zelfs zn aaige ziechzelvens), ze wassen elkaar. In het Frans is dat allebei se laver: il se lave, ils se lavent. Wij hebben dus twee woorden voor dat se. Maar waar de Fransen seffondre gebruiken, zeggen wij niet: het stort zich in, maar het stort ineen. Ineen- is dus een aanduiding dat de actie van het werkwoord op zichzelf betrokken is: ineenschrompelen etc. en dat is de betekenis van wederkerend. Het Franse wederkerende se vertalen wij echter ook soms door ons wederkerige elkaar: het stort in elkaar.
Laten we besluiten, want ik vrees dat we mekaar ondertussen wederkerig kwijt geraakt zijn, nous nous sommes perdus les uns les autres.
Het lijkt me het beste dat we zoveel als mogelijk ineen zouden gebruiken in uitdrukkingen waar duidelijk maar één persoon of dier of zaak betrokken is, dus in de wederkerende betekenis. Het toch wat bevreemdende gebruik van in elkaar zouden we in die gevallen het best vermijden. We houden elkaar dan voor het echte wederkerige tussen twee verschillende personen of partijen. Voor wederkerige dingen moet je met twee zijn, wederkerende doe je op je eentje.
Martine zou dus beter gezegd hebben: een man is ineengetimmerd door dronken hooligans.
Of nog beter: de hooligans van de twee clubs hebben elkaar ineengetimmerd.
12-01-2007
etymon: agnosticus
Er zijn altijd al mensen geweest die een probleem hadden met religie, met de kerk en met God. Ik schreef hier al eens, onder de titel Homo sapiens, over de naam die men geeft aan on-gelovigen. Ik vermeldde daarbij ook de agnost of agnosticus. Op die term wil ik hier nog even terugkeren.
Het is een van die zeldzame termen waarvan we weten wie hem heeft gemaakt en wanneer. De dader is de Brit Thomas Huxley (1825-1895), vader van de schrijver Leonard Huxley en de grootvader van de schrijver Aldous Huxley, de fysioloog Andrew Huxley en de UNESCO-directeur Julian Huxley. Hij was arts van opleiding en combineerde zijn werk met wetenschappelijk onderzoek. Toen Darwin in 1859 eindelijk zijn beroemde Origin of Species publiceerde, vond Huxley daarin de wetenschappelijke gronden voor wat hij zelf in zijn opzoekingswerk had vastgesteld. Hij werd de belangrijkste verdediger van de opvattingen van Darwin, hij kreeg daarvoor zelfs de bijnaam van Darwins bulldog, Darwin zelf was een zeer timide man. Vandaag draagt de Amerikaanse wetenschapper en auteur Richard Dawkins, van wie ik onlangs nog The God Delusion vermeldde, de analoge eretitel van Darwins pit bull. Waarom het Nederlands van die eerste Engelse hond een buldog gemaakt heeft met één l, en van de tweede een pitbull, aaneen geschreven en met tweemaal l, dat is zo een van de raadsels van de Taalcommissie.
Terug naar onze agnosten.
Op een bijeenkomst van de Metaphysical Society in London in 1869 stelde Huxley vast dat de wetenschappers die daar vergaderden zich allemaal een of ander soort ist noemden: deïst, theïst, atheïst, pantheïst Ze waren ook allemaal heel zeker van zichzelf, ze wisten hoe de vork in de steel zat. Huxley had de oude zekerheden al in zijn jonge jaren achter zich gelaten onder invloed van zijn werk, maar had er geen nieuwe gevonden: hij wist niet hoe de vork in de steel zat, en of er wel een vork was, en een steel. Hij was onzeker. Een beetje als een grap noemde hij zich agnostic, letterlijk iemand die niet weet, met een geamuseerde verwijzing naar de Gnosis en het gnosticisme, een naam die men geeft aan een stroming rond het begin van onze jaartelling, waarbij men kennis (Gnosis) kon krijgen van mysteries en het goddelijke via een esoterische geheime leer. Huxley vond dat men over God eigenlijk niets kon zeggen: als er iets bovennatuurlijks is, dan ligt dat zonder meer buiten ons bevattingsvermogen, wij kunnen alleen kennen wat binnen de natuur van de mens ligt. We kunnen niet eens zeggen of er een God is of niet, we kunnen daarover geen mening uitspreken, we hebben daarvoor geen gegevens. Dat was zijn agnosticisme, en het heeft sindsdien tal van bekende en belangrijke mensen aangesproken.
Ook ik was lang op zoek naar een term om mijn opvattingen over het bovennatuurlijke samen te vatten, ik wilde ook wel een naam voor mijn opvattingen. Agnosticisme leek me een passende omschrijving en dus was dat het woord dat ik in gesprekken gebruikte om over mezelf te spreken. Ik merkte trouwens dat ik niet de enige was.
Maar er is iets aan de hand met die term, dat heeft Huxley zelf nadien ook ingezien. Want als we over dat bovennatuurlijke niets kunnen zeggen, niet eens of het er is, als we er niets over weten, als het geen enkele rol speelt in de natuur of in ons leven, wat is dan het verschil met niets? Emeritus professor Etienne Vermeersch legt ook regelmatig de vinger op die wonde in gesprekken met collegas en opponenten: natuurlijk geloven de mensen niet meer in de God met de lange witte baard, natuurlijk zijn ze het niet eens met al wat de paus zegt, maar ze geloven nog, zonder goed te weten wat, ze geloven in iets, dat er iets is. Hij noemt dat vrolijk het ietsisme, en dat is eigenlijk wat het agnosticisme ook zegt: het is mogelijk dat er iets is buiten de mens en de wereld, maar meer dan dat kunnen we niet zeggen.
Stellen dat we de mogelijkheid moeten open houden voor het bestaan van iets waarmee we dan voor de rest absoluut geen rekening moeten houden, waarvoor kan dat wel goed zijn? Huxley heeft later duidelijk gesteld dat hij ervan overtuigd was dat alles wat de godsdiensten over God zeggen, niet aanvaardbaar is. Maar hij heeft zich nooit een atheïst genoemd.
Dat woord, atheïst, heeft altijd al een zeer negatieve bijklank gehad en dat is nog altijd zo en nog altijd even volkomen ten onrechte. Maar nog altijd aarzelen mensen om luidop te zeggen of op papier te zetten dat ze atheïst zijn, en dus gebruiken ze een eufemisme, en dat eufemisme is vaak: agnosticus, dat klinkt beter, dat aanvaardt men, dat stoort niemand, men weet niet heel goed wat het is, het laat ergens een achterpoortje open, het is niet echt anti of zo.
Maar het is een beetje oneerlijk, vind ik, een soort mentaal voorbehoud. Ik denk dan aan Clinton, die volhield dat hij geen seks had gehad met zijn medewerkster, het was maar een blow job; of aan priesters die wel misdienaars misbruikten, een verwerpelijk eufemisme voor verkrachten, maar geen seks hadden met vrouwen, want dat was tegen het celibaat. Vandaag vindt men dat seks mét condoom eigenlijk geen seks is: het is maar spel, tijdverdrijf, amusement.
Dat er dingen zijn die we niet kennen, akkoord. Misschien zullen we zelfs nooit alle dingen helemaal kennen en doorgronden, nog altijd akkoord. En dat overweldigend bewustzijn van de wereld maakt ook mij nederig, maar ook extatisch; zeggen dat er evenwel dingen bestáán die we nooit kúnnen kennen, dat gaat te ver voor mij, tenzij dat men erbij zegt: en die dingen hebben ook geen enkel belang; dan gaat het om een vrij steriel 'filosofisch' onderscheid en als dat iemand gelukkig maakt, vooruit dan maar.
De godsdienst daarentegen zegt iets helemaal anders: er is wel degelijk iets bovennatuurlijks, en hoe raar het ook mag klinken, wij kunnen dat bovennatuurlijke ook kennen, want het spreekt tot ons! Zoals de Leuvense filosoof-psycholoog-theoloog-priester en emeritus professor Antoon Vergote zeer duidelijk stelt: het christendom is een openbaringsgodsdienst, God spreekt tot de mens. Het bovennatuurlijke is niet onbelangrijk, integendeel, het is het belangrijkste dat er is. Dat is theïsme, dat is geloof, dat is religie. En dat is ook de kritiek van Etienne Vermeersch op zijn gelovige gesprekspartners: zij zijn niet overweldigd door hun geloof, God is niet het belangrijkste in hun leven, het bovennatuurlijke neemt in hun leven niet de plaats in die het zou moeten krijgen als ze echt zouden geloven dat het bestaat. Geloven in ergens iets is iets anders dan geloven in God. Misschien is iets ook maar een eufemisme voor niets.
Laten we dus eerlijk zijn. Wie niet gelooft in God is geen agnosticus, maar een atheïst.
Overigens zal ik proberen om in het vervolg in mijn hoofdlettergebruik consequent te zijn. Ik zal God met een hoofdletter schrijven als ik de God van het christendom bedoel, en Allah voor die andere en zo verder. Maar ik zal god van zijn kapitaal beroven als ik het heb over datgene wat de mens zich als een bovennatuurlijk iets heeft ontworpen. Daarmee zal ik toch niemand tegen de haren in strijken, meen ik.
11-01-2007
zwart/wit
In discussies hoor je vaak het verwijt maken dat men de dingen teveel voorstelt in zwart en wit: men is niet genuanceerd genoeg, met heeft geen oog voor andere, minder extreme standpunten, voor compromis. En vaak is dat verwijt zeer terecht.
Neem nu de discussie over de fraude bij de marine. Lang nadat de uitspraak zal gevallen zijn, zal men blijven praten over wat er nu precies gebeurd is, waar fouten gemaakt zijn, waar de schuld ligt. Het gebeurt maar zelden dat er één booswicht is, die willens en wetens en helemaal op zijn eentje een misdaad begaat. Er zijn altijd wel omstandigheden, soms verzachtend, soms verzwarend. Maar de media en de mensen die de media volgen houden niet van genuanceerde standpunten. Zij willen sensatie, sterke verhalen, verontwaardiging, schuldigen. Zwart-wit dus. Aan de ene kant de slechten (zij), aan de andere kant de goeden (wij).
Die manier van denken zit bij ons ingebakken. Wij denken in tegenstellingen. Zwart wordt pas duidelijk als we er wit tegenover plaatsen. Een film als The Third Man haalt zijn hele kracht uit de zwart-wit-beelden en uit de scherpe tegenstelling tussen goed en kwaad. De schuldige moet veroordeeld worden, de onschuldige gaat vrijuit. En als dat niet gebeurt, dan is het hommeles. Zola schreef zijn Jaccuse! om de onschuldig vervolgde Dreyfus te verdedigen. En de honderdduizend misdaadromans en films die elk jaar verschijnen zijn precies met die vraag bezig. Goed en kwaad.
Maar er is ook mooi en lelijk. Kunst of geen kunst. Waardevol of banaal, en ga zo maar door. En vaak worden die categorieën met elkaar verbonden. Wit is mooi, zwart lelijk. Blanken en zwarten. Gelovigen en anders- of niet-gelovigen. Of man en vrouw
Wij denken in tegenstellingen, ook waar er geen zijn, dan vinden we ze wel uit. De eigenheid wordt benadrukt ten koste van de eigenheid van de andere. De verschillen worden benadrukt, overdreven, mensen vechten totterdood over die verschillen, die bij nader toezien of achteraf zo ongelooflijk onbelangrijk blijken te zijn. Wij zeggen voortdurend: tis teen of tander, hé! terwijl het meestal teen én tander is, letterlijk en figuurlijk.
Het kwaad zit soms waar je het minst verwacht: bij priesters, bijvoorbeeld, bij dokters en bij hulpverleners. Het goede is nooit helemaal afwezig, zelfs Stalin en Hitler konden ontroerd worden door muziek.
Wij leren leven met oplossingen die niet zwart of wit zijn. Man of vrouw, maar ook hetero of homo. Presidenten en koningen die een relatie hebben buiten het huwelijk. Atheïsten aan het hoofd van het land. De kerk in verval, zonder dat de wereld er slechter op wordt. Samenleven met andersdenkenden, anderssprekenden, andersgekleurden, andersvrijenden
Geen zwart of wit, maar de regenboog.
10-01-2007
Sint
Sinterklaas is terug naar Spanje, de Kerstman naar Lapland, pakjestijd is voorbij en al de misplaatste geschenken bieden we voor een prikje aan op eBay. Tijd om even stil te staan bij dat vreemde gebruik om onze kinderen niet zelf geschenken te geven, maar dat toe te vertrouwen aan sprookjesachtige figuren. Dat er ooit een echte Sinterklaas is geweest is daarbij van niet veel belang: enkel in sprookjes wordt er s nacht met paarden over de daken gereden en komen geschenken onbeschadigd via de schouw naar binnen.
Wellicht is het precies dat sprookjeselement dat een emotionele meerwaarde biedt voor jonge kinderen. Het ongewone, mysterieuze, ongelooflijke maakt van die jaarlijkse gelegenheid iets heel speciaals. Maar het blijft toch vreemd, al bij al, dat we hen zo bewust en fanatiek iets wijsmaken, want voor het overige zijn we nogal zakelijk in onze omgang met onze kinderen. Voor een goed rapport is er een beloning, voor een slecht daarentegen Het blijft ook beperkt tot het allerjongste volkje, want eens ze op school van stoere vriendjes de bevestiging gekregen hebben van wat ze toch wel al vermoedden, dan is de pret eraf en begin het gesjacher met de ouders over dit of dat geschenk en wat het mag kosten.
Ik denk dat dit een van de meest hardnekkige overblijfsels is uit vroegere tijden, toen het magische nog een heel belangrijke rol speelde in het dagelijks leven. En dat is niet zo heel lang geleden. Men was tot voor kort in brede lagen van de katholieke bevolking overtuigd dat men door gebed, vasten, bedevaarten, offers en vroomheid de gebeurtenissen en zijn eigen lot kon beïnvloeden. Er werden eieren naar de Arme Klaren gedragen, men deed bedevaarten voor genezing en bad voor de goeie uitslag van zijn kinderen. De kerk deed daar vlot aan mee: giften werden vlot aanvaard, bijvoorbeeld onder de vorm van misintenties. Zelfs wonderen gebeurden echt, ook nu nog, in Lourdes bijvoorbeeld. God kon wel degelijk ingrijpen in deze wereld, hij was niet gebonden aan de natuurwetten en hij luisterde wel degelijk naar wat de gelovigen hem vroegen. Nog langer geleden, in de Middeleeuwen, was het wereldbeeld van zowat iedereen, behalve enkele meteen verdachte uitzonderingen, ronduit magisch, wat onder meer tot uiting kwam in de infame heksenprocessen in de zestiende en zeventiende eeuw. De wetenschap heeft dat over een periode van eeuwen uitgeklaard, vandaag gelooft niemand hier nog in wonderen.
En toch doen zelfs de meest rabiate atheïsten en sceptici mee aan die al bij al wat dwaze bedoening rond de Sint en Zwarte Piet en/of de Kerstman. De burgemeester van Antwerpen doet voor een derderangsacteur met mijter en baard zelfs een wit hemd en das aan, dat doet hij niet eens voor een echte koning. Elk jaar neemt de hele toestand nog uitbreiding, het budget ervan is niet meer te schatten, zeker ook in Amerika niet. Iedereen houdt vast aan die traditie, daarover vragen stellen is totaal ongepast. Je mag wel beweren dat je niet in God gelooft, je mag de kruisen uit openbare gebouwen verwijderen, maar aan de Sint wordt niet geraakt, je moet al een regelrechte Scrooge zijn, hét schoolvoorbeeld van de misantroop.
Vreemd, eigenlijk, of toch niet?
09-01-2007
Alphonse Mucha
Tijdens de kerstvakantie trokken we naar Luik; Lut had ergens gelezen dat er een tentoonstelling was over Mucha (1860-1939), de Jugendstil of Art Nouveau-kunstenaar die we vooral kennen van zijn affiches. De NMBS bood een weekeindticket aan voor een zeer zacht prijsje en op een half uur rijdt de trein van Leuven naar Luik. Het was ons eerste bezoek aan die stad. Meteen zag je het verschil met wat we hier in Vlaanderen gewoon geworden zijn: Luik ziet eruit zoals Leuven en tal van andere Vlaamse steden dertig jaar geleden: een beetje verwaarloosd, een beetje sjofel, wat getekend door de tijd en niemand die er wat aan doet. Zo ook het museum: verouderd, povere voorzieningen, zeer beperkte permanente collectie, primitieve cafetaria, slecht voorzien winkeltje, vestiaire in het borstelkot, slaperig personeel.
Maar de tentoonstelling was prima! De hele zaal was eraan gewijd, in een goede opstelling en vooral: een groot aantal uitstekende werken in verscheidene media. Wat een meesterlijk artiest, zo kunnen tekenen en schilderen Ongetwijfeld heeft hij zichzelf herhaald, zeker in zijn commercieel werk zoals de affiches voor LU-koekjes, Moët-champagne, JOB-sigarettenvloeitjes en zo, met beelden van jonge vrouwen in zachte tinten en vloeiende lijnen, die ons in het geheugen gegrift staan. Maar ook zijn schilderijen zijn verbluffend mooi en wat hij met een simpel potlood kan, grenst aan het ongelooflijke, zo fijn, zo zeker: een natuurtalent en een geniaal ambachtsman. Er waren ook interessante fotos van de artiest in zijn studio.
We vonden een Italiaans restaurantje, goedkoop en goed, nog heel origineel en met een eentalig Italiaans menu; we namen dan maar een van de suggesties en dat viel goed mee, net zoals de huiswijn. Kleine koffie na, dan naar het station. Op de trein vonden twee jonge vrouwen, op de rand van de twintig of zo, dat ze de coupé moesten vergasten op luide hiphop uit een van die toestelletjes, was het nu een uitgebouwde GSM of een iPod, ik weet het niet, maar iedereen begon toch te protesteren, met succes, doch tijdelijk: toen de kaartjesknipper langskwam vroegen de jongedames of ze hun muziek mochten spelen en ja hoor! Het mocht. Op onze opmerkingen reageerde de jonge beambte dat hij het niet mocht verbieden, zolang het geen zware bassen waren. Ach, de jeugd, laten we maar blij zijn dat ze wat rebels zijn. Spijtig dat althans die twee zon slechte muzikale smaak hadden.
De tentoonstelling en het restaurantje aan het station kunnen we wel van harte aanbevelen.
07-01-2007
Vake, waarom...
Mijn twee zonen lezen mijn blog, noblesse oblige ofwel is het wat de Romeinen pietas noemden. Een mooi woord, dat, maar moeilijk te vertalen. Het is het gevoel dat men koestert voor zijn geliefden: ouders, kinderen, vrienden, weldoeners, maar ook het vaderland en de goden. In de katholieke godsdienst is het alleen dat laatste geworden en dan noemt men dat vroomheid, een begrip dat vandaag niet meer aan bod komt, vraag het eens aan jongeren onder de 20? Het heeft ook de betekenis van medelijden: men doet beroep op de pietas van iemand, op zijn of haar welwillendheid of medelijden. In het Frans heeft het alleen die betekenis: pitié! spaar me! In het Italiaans is het pietà, een woord dat we onmiddellijk associëren met dé Pietà van Michelangelo, het barokke, maar eigenlijk eerder klassieke beeld van Maria met het lijk van haar zoon op schoot. Toen kwade tongen beweerden dat Michelangelo niet zelf het beeld had gekapt, ging hij op een nacht zijn naam beitelen in het lint dat over Marias borst loopt. Zo was het meteen duidelijk.
Maar we dwalen af. Dirk, de oudste, durft al eens vragen stellen bij een of ander onderwerp dat ik hier aansnijd. Doet me terugdenken aan toen ze klein waren en vol vragen zaten: Vake, waarom al kregen ze dikwijls niet eens de tijd om te vragen, ik was voortdurend en ongevraagd uitleg aan het geven over van alles. Toen al
Laatst, bij het stukje over de winterwende, vroeg hij zich af waarom de dagen op zon rare manier beginnen te lengen: na 21 december blijft de zon nog een hele tijd elke dag wat later opgaan, de winst die we maken komt helemaal van het feit dat ze later ondergaat. Ik opperde toen dat het te maken had met de omloopsnelheid van de aarde om de zon, die niet constant is. De baan van de aarde is een ellips, geen cirkel. De wetten van Keppler bewijzen dat hoe dichter de aarde bij de zon is, hoe rapper ze beweegt. Zo komt het dat in november de zon een beetje vóór loopt op onze klokken, die natuurlijk altijd even rap lopen. En dan is er ook nog het effect van de scheve as van de aarde. En ten slotte is er ook de tijdsvereffening: de aarde draait om haar as in 23:56 uur; maar ze draait ook om de zon, en dus ziet ze de zon pas 24 uur later terug. Maar dat zij gemiddelden, omdat de aarde niet altijd even rap vliegt; in december, als we het dichtst bij de zon zijn, duurt een zonnedag wat langer.
Om het anders te zeggen: als de aarde een perfecte bol was met een as die loodrecht stond, en als ze in een perfecte cirkel rond de zon zou draaien, dan zou een zonnewijzer altijd gelijk lopen met een (goede) klok. Nu niet, dus. Het is niet altijd gemakkelijk om zich die complexe bewegingen van de planeten tegenover elkaar voor te stellen. Vroeger bouwden ze van die prachtige planetaria met koperen bollen en dan kon je het mooi zien gebeuren.
Een ietwat gewaagd afsluitertje?
Dirk ontmoette in een Engels boek het wat vreemde woord steatopygous. Hij houdt niet van auteurs die halve woordenboeken in hun verhalen proppen en ik ook niet, maar ik ben wel altijd blij als ik een nieuw woord ontdek. Zonder te pochen mag ik zeggen dat ik wel ongeveer wist wat er bedoeld werd. In het Vlaams zeggen we, een beetje seksistisch misschien, een schoon poepeke, in Eeklo zeiden ze: poepken boovn deirde, een uit-stekend achterwerk dus. De etymologie, Dirk, moet je bij je Grieks zoeken. Stear vinden we in stearine en betekent: vet; pygè is bil, in het meervoud dus: achterwerk, kont. Ik ontdekte ooit in de overigens perfect brave theologische bibliotheek in Leuven een (geschonken) boekje over callipygie, een eufemisme voor een vrij onschuldige seksuele afwijking die erin bestaat dat men van (afbeeldingen van) welgevormde kontjes houdt. Overigens is callipyge een naam voor een schapenras met dat kenmerk. Dikbil, zeggen ze over ossen en vaarzen. Steatopygous zeg je dus van iemand die goed in het vlees zit van achter. Op het gevaar af van naast seksistisch ook nog racistisch te worden, citeer ik het woordenboek: vooral bij de Hottentotten en in het algemeen het negroïde type zou dit verschijnsel prevalent zijn. En het is waar, zwarte mannen vinden dat blanken vrouwen op dat punt vaak te bescheiden gebouwd zijn en blanke mannen kijken vaak hun ogen uit op steatopygous zwarte vrouwen.
03-01-2007
eBay
Het moest ervan komen.
Sinds vele jaren kijk ik uit naar postuurtjes, zoals trouwe lezers ondertussen wel weten. Aanvankelijk waren dat huisjes. Dat was in de periode dat wij net gebouwd hadden, vandaar wellicht. We reisden toen vaak naar het zuiden van Engeland en Cambridge en Oxford, op zoek naar boeken, ook tweedehands en toen we de mooie miniatuurhuisjes daar vonden was ik er meteen weg van. Na wat omzwervingen na de scheiding staan de meeste nu weer bij mij.
Op een dag zag ik in een uitstalraam een beeldje van een jongentje in pyjama, lezend in een boek bij een kaars. Dat werd het tweede thema, later uitgebreid met lezende dieren, die vind je wel meer. Enkele jaren geleden was het een muzikantje dat ik niet kon laten staan en zo waren we weer vertrokken. Rond Kerstmis durf ik wel eens een engeltje kopen om in de boom te hangen, zeker als ze zingen of een muziekinstrumentje bespelen. En ja, ik heb ook een paar kabouters, maar die koop ik alleen als ze heel mooi zijn. En voor alles geldt dat het niet veel mag kosten, meestal blijf dat beneden de 10.
Maar als je al van alles hebt, en ik durf ze niet te tellen, eerlijk gezegd, dan wordt het moeilijker om nog wat te vinden. Op rommelmarkten en in brocanteries is de kwaliteit vaak bedenkelijk: gelijmd, recente made in China namaak, veel (sl)echte kitsch, alhoewel die soms aandoenlijk is. Hoe dan ook, toen ik onlangs op zoek was naar een mooie uitgave van Gibbons Decline and Fall of the Roman Empire (1776-), een klassieker die ik toch eens wil ter hand nemen, kwam ik op eBay terecht. Ik was daar af en toe nog wel eens gaan snuffelen, maar voelde me nooit geroepen om ook te gaan bieden. Het boek heb ik er wel gevonden, maar (nog) niet gekocht. Maar in de wat lege dagen rond Nieuwjaar zag ik enkele heel leuke beeldjes op eBay. Het begon met een ballerinaatje voor geen geld en er bleek niemand anders te bieden, dus het werd van mij voor minder dan 5, en ik weet al aan wie ik het cadeau zal doen.
Van het een kwam het ander. Ik ben nu lid van eBay en deze morgen bracht de postbode het eerste pakje, Lut en ik blij als kinderen en dat op onze gezamenlijke leeftijd van straks 125 jaar
Gisterenavond zaten we samen voor de PC te bieden. Misschien weet je hoe het werkt: er is een vraagprijs en dan kan je daarop bieden gedurende een vastgelegde periode; als er een hoger bod komt, krijg je daarvan een bericht. Je kan ook een maximumbod instellen en dan verhoogt eBay telkens het concurrerende bod met een halve euro, tot aan je maximum en als de concurrent daarover gaat, krijg je weer een bericht. Meestal begint het bieden pas goed in het laatste uur of zo, maar dan kan het wel rap gaan en spannend worden. Nog tien minuten zal de andere afhaken? moet ik mijn maximum niet verhogen? nog 5, 4 Oei, ik ben niet meer de hoogste bieder, doe ik nog mee? ik zit al 10 boven mijn eerste bod, maar het zou stom zijn als ik nu afhaak, toch nog maar één euro derbij, twee minuten geen reactie meer, nee ik heb het!
Ik heb ook in het buitenland enkele beeldjes gekocht op die manier. De verzendingskosten hier in België vallen best mee: ongeveer 4 voor een niet te zware zending met Taxipost. Vanuit Amerika is het wat duurder, maar als je geen air mail kiest en je wat geduld hebt, is het vaak niet duurder dan hier, wat toch verrassend is. We genieten van de hoge koers van de euro tegenover de dollar.
Kopen via eBay is dus een interessante bezigheid, die wel wat tijd vraagt, maar dat is voor een gepensioneerde geen probleem; zoals mijn Moeder placht te zeggen: binst dache dat doet, doede geen ander kwoad. Ik hoop dat de volgende beeldjes even goed aankomen als het eerste, dat was zo aandoenlijk en goed verpakt dat alleen iemand met liefde voor het postuurtje van amper 4 dat kan gedaan hebben, dank u, Reiner! Ook de financiële transacties lopen gesmeerd, rechtstreeks met overschrijving naar de bankrekening van de verkoper of via je betaalkaart en Paypal, de bemiddelaar van eBay zelf.
Lut vroeg zich wel af waar we dat allemaal moeten blijven zetten. Ik ben niet van plan om alle dagen beeldjes te kopen, zoals de laatste dagen; in het begin wil je het eens proberen, zien hoe het werkt en of het lukt, daarna wordt het wel weer rustiger, beloofd.
Maar eBay is echt meegevallen. Ook eens proberen?
31-12-2006
Thalassa, thalassa
Zo enkele keren per jaar gaan we een dagje naar zee. Meestal is dat in de winter, bijvoorbeeld op 16 januari, mijn verjaardag. Of als er een flinke herfststorm is. Nu was de aanleiding een vraag van een van de kinderen om samen de kerstvakantie wat op te vullen. Maar ondertussen had Muziekje andere plannen gemaakt, een reisje naar Madrid! Gisteren was de dag van de terugreis en de aanslag op de luchthaven aldaar zorgde voor wat alteratie bij Lut. Op een vertraging tot in de vroege uurtjes van deze morgen na is alles goed afgelopen.
We hadden dus een uitstap naar zee gepland en dus moest die ook maar doorgaan. We rijden dan van Werchter met de wagen naar Leuven, parkeren onder het station en gaan dan met de trein naar Oostende. Dit jaar was er een speciale aanbieding: een shoppingticket, 7 heen en terug, of 10 in eerste klas! De trein zat dan ook goed vol, ook in 1ste. Een aantal jongeren met net iets minder burgerzin dan de meesten hadden zich daar met een 2de-klasticket gewaagd, maar werden door een correcte maar gedecideerde beambte teruggewezen, er was nog plaats genoeg vooraan. We lezen wat, in dit geval ik het recente boek van Patricia De Martelaere over het Taoïsme, waarover later meer; Lut over de Holocaust, wat dacht je. Soms laat ik mij verleiden tot een spelletje scrabble, maar altijd verliezen van Lut is wel goed voor haar ego, iets minder voor het mijne.
In Oostende hebben we ook al een vast ritueel. We stappen van het station naar de haven, langs het klein strand, over de dijk langs het casino, dat eindelijk uit de steigers is, langs de venetiaanse galerijen en het protserige ruiterstandbeeld van de tweede Leopold en het braveburgerbeeld van de enige Boudewijn. Onderweg lezen we de zeegedichten in de bestrating en op de muren, genieten van de wind en de zee en de lucht, de enkele dappere en meestal erg handige vliegeraars en overleggen keuvelend waar we gaan eten. Een echt goed restaurantje hebben we nog maar één keer gevonden maar we vinden het niet terug We eten dan vis, liefst een gebakken zeetong voor mij, zo simpel, zo lekker en blijkbaar zo moeilijk om perfect te bereiden. Na de koffie gaat het naar het PMMK, het obligate letterwoord voor het provinciaal museum voor moderne kunst. Ze hadden het ook promuvomoku kunnen noemen, dus peeëmmekâ, zoals ze dat daar zeggen, valt nog mee. Er was weer een uitgebreide, heel verzorgde en interessante tentoonstelling: Ensor en de avant-garde, die dan ook veel volk trok in een mengelmoes van taalflarden. Het is een mooie presentatie van oude bekenden die je graag terugziet en af en toe een verrassing, al dan niet aangenaam. Steeds valt me op dat ik tussen al het moderne geweld meestal met intens genoegen terugval op de rustige kracht en de subtiele maar indrukwekkende kleuren van Gust De Smet en zijn vrienden van Sint-Martens-Latem.
Er was geen tijd meer voor de traditionele pannekoek (ik weiger die bekakte tussen-n te schrijven), we hebben de trein van kwart voor vijf nog net gehaald. Tegen acht uur zaten we thuis naar het nieuws te kijken.
Zijn we nu typische gepensioneerden?
Een afsluitertje op deze laatste dag van het jaar. Toen we klein waren, zeiden onze ouders ons op die dag traditioneel dat we eens naar de markt moesten gaan kijken, daar stond namelijk een manneke, en die had zoveel neuzen als er dagen in het jaar waren Toen ik zelf kinderen had, heb ik die traditie voortgezet. En nu stuur ik die de elektronische wereld in, misschien dat iemand het verhaal herkent en zoals ik terugdenkt aan zijn of haar jeugd.
De wetenschap zegt ons dat er op onze leeftijd geen molecule in ons lichaam meer is die nog dezelfde is als toen. En toch zijn we nog dezelfden, toch zijn we nog onszelf, omdat we ons herinneren.
Haec olim meminisse juvabit zei Horatius. Zijn typische doordenkende manier om te zeggen dat hij nu gelukkig was, bestond erin te bedenken dat hij later ooit (olim) met plezier (juvabit) zou terugdenken (meminisse) aan dat moment (haec).
Voorwaar.
29-12-2006
200 : Lincoln
Uit Houtekiet van Gerard Walschap herinner ik me dat de hoofdfiguur s zondags niet naar de mis ging. Althans, niet in de eigen parochie! Zo dwingend was de sociale druk toen, blijkbaar, dat zelfs de plaatselijke ongelovige het nodig vond om tersluiks toch aan de zondagsplicht te voldoen. Om zijn imago van ongelovige te behouden, deed hij alsof hij niet meer naar de mis ging, maar om zijn zieleheil veilig te stellen, wandelde hij elke zondag enkele kilometers naar een naburige parochie. Zo hypocriet was Vlaanderen toen, dat heeft Walschap goed gezien.
Ondertussen is er veel veranderd. Voor de sterk christelijk gekleurde en liturgisch ingeklede feestelijkheden van het jaar zijn er nu burgerlijke alternatieven. Iedereen viert Kerstmis en ook Pasen, al was het maar omdat er dan vakantie is. Ook zo voor Allerheiligen, dan is er herfstvakantie. Er zijn er ook wat weggevallen, precies omdat er geen vakantiedagen aan verbonden zijn: 15 augustus, de dag waarop men het feit vierde dat Maria mét haar lichaam opgenomen is in de hemel; Pinksteren, de nederdaling van de Heilige Geest over de Apostelen.
Maar al bij al is er niet zoveel in de plaats gekomen, er is vooral veel weggevallen. Als ik bedenk hoeveel tijd men vroeger in de kerk doorbracht en hoeveel we met godsdienst bezig waren op school
Blijkbaar is er een behoefte weggevallen, anders hadden we wel alternatieven gezocht.
Maar het is niet overal zo. In Mekka draaien drie miljoen bedevaarders in witte gewaden rond een meteoriet. Drie miljoen! De ramadan wordt vrij goed opgevolgd door de moslims, de feesten vrij uitbundig gevierd. Het moslimgeloof spreekt nog sterk aan. Er is daar nog godsdienstig fanatisme, iets dat hier zelfs de kardinaal niet over zijn hart kan krijgen. Zelfs de meest achterhaalde uitspraken van de paus zijn van een zachtaardigheid die je bij ayatollahs alleen maar kan wensen.
Ik las onlangs grote delen van Ludwig Feuerbach, The Essence of Christianity (1841), een vertaling van George Eliot, de Victoriaanse vrouwelijke auteur van onder meer Middlemarch. Het is geen eenvoudige lectuur, Duitse filosofie is nu eenmaal doorwrocht, om het nog vriendelijk te zeggen. De Engelse vertaling lijkt me eerder een hulpmiddel voor het verstaan. De basisopvatting van Feuerbach is dat de mens zich een God geschapen heeft en aan die God allerlei menselijke kenmerken heeft gegeven zodat hij perfect beantwoordt aan de noden en verzuchtingen van de mens. Dat wordt tot in de kleinste details uitvoerig toegelicht. Natuurlijk impliceert Feuerbach dat het dus zinloos is om het bestaan van een God te erkennen of zo een God te aanbidden, maar hij gaat enigszins voorbij aan de realiteit van die God die door mensen is gecreëerd. Als de mens behoefte had aan een God, aan die God, en bevrediging vond in zijn creatie, wat is er dan verkeerd? Misschien is dat beter dan bijvoorbeeld alcoholisme, een kwaal die vooral de arbeiders vroeger veel sterker teisterde dan nu. Godsdienst, de opium van het volk, is misschien te verkiezen boven opium zelf? En als de behoefte aan de illusie van God en aan godsdienst wegvalt, dan vallen misschien ook God en godsdienst weg, zoals we hier bij ons zien?
Godsdienst, zoals die toen beleefd werd, moet voor een intellectueel van het kaliber van Feuerbach -en voor zovele anderen, overal ter wereld- een ongelooflijke belediging geweest zijn, net zoals het moslimfanatisme nu voor ons, onkerkelijke westerlingen, totaal onbegrijpelijk en zelfs verfoeilijk is. Hij moet geloofd hebben dat zijn scherpe analyses al zijn lezers overtuigd zouden hebben van zijn gelijk. Niet dus. De tijden waren er nog niet rijp voor, het heeft weinig zin mensen te willen overtuigen dat hun behoeften emotioneel of irrationeel en dus verwerpelijk zijn. Je moet wachten tot de behoefte aan de illusie wegvalt.
Wat zal er van de kerk in Vlaanderen overschieten binnen honderd jaar? Hoe zal de islamwereld evolueren als de welvaart daar gaat stijgen?
Ik althans geloof dat we de goede weg opgaan, ik kan niet aanvaarden dat we terug kunnen naar hoe het vroeger was, onder de tsaren, de Nazis of Stalin of de koude oorlog, bijvoorbeeld. Ik geloof ook niet in een globale islamisering of de overwinning van het christelijk fundamentalisme in het westen. Want Abraham Lincoln, Amerikaans president 1861-65, zei het al:
It is true you may fool all the people some of the time; you can even fool some of the people all the time; but you cant fool all of the people all the time.
Op 15 april 1865 werd hij vermoord door een politiek tegenstander. Hij was de eerste Amerikaans president die dat overkwam, maar niet de laatste, zoals we weten. Laten we dus toch maar voorzichtig blijven.
Dit was mijn 200ste bericht.
25-12-2006
Kerstdag
Kerstdag, vandaag. Zoals iedereen hebben we gisteren met (een deel van) de familie goed gegeten en een glas gedronken. Het is wat prozaïscher dan in onze kindertijd, maar dat is misschien maar een gedacht, we zouden het de kinderen van nu moeten vragen, maar die kunnen dan weer niet vergelijken, en wij wel.
De christelijke versie van het feest van het terugkerend licht is eigenlijk goed gevonden: wat kan er beter het keerpunt van het jaar verbeelden dan een geboorte? Alleen is het spijtig om te zien hoe men daarvan dan het kind Jezus gemaakt heeft, het licht der wereld, de Christus koning. Het is nadien uitgegroeid tot een personencultus zoals er in de geschiedenis geen andere of gekkere is geweest. Hoeveel afbeeldingen van het kind in de kribbe zouden er gemaakt zijn? De verafgoding van Christus en van de heiligen werd al door de protestanten aangeklaagd. De boodschap van het evangelie is inderdaad moeilijk in overeenstemming te brengen met de pracht en praal en met de macht van de kerk. Dat is nu ook nog zo: wat je in Rome en in andere kathedralen opgevoerd krijgt, spreekt niet meer aan, in tegendeel. In Turkmenistan is de dictator begraven, met dezelfde pracht en praal.
Wij hier in Vlaanderen kunnen ons dat niet voorstellen, wij zijn veel bescheidener. Het is moeilijk om in onze geschiedenis echte helden aan te wijzen: Breydel en De Coninck, een slachter en een wever, sluiten meer aan bij onze aard. Ook in de kerstverhalen valt dat op: Suskewiet, Pietje Veugel en Schrobberbeek in En waar de sterre bleef stille staan... van Timmermans zijn haveloze marginalen en geven hun magere opbrengst van het sterrezingen af aan een gezinnetje van zwervers of zigeuners; er zijn andere voorbeelden van hedendaagse bewerkingen, met een kind dat geboren wordt in een ambulance onderweg naar het ziekenhuis.
Wij kennen ook zo geen personencultus. De massale opkomst bij de dood van Boudewijn was een uitzondering, na een paar dagen was alles weer gewoon. Als hier iemand zijn nek uitsteekt, zeggen we al gauw: pas maar op, hoogmoed komt voor de val. Of volkser: zijne kak stinkt zo hard als die van u en mij. Wij kijken meewarig naar overdreven luxe. We sparen liever dan dat we het geld laten rollen. We herinneren ons uitspraken van onze ouders als: ghebt genen oorlog meegemaakt
En ondertussen genieten we toch maar van al wat goed is in deze wereld, en dat is voor zowat iedereen heel veel, meer dan we ooit voor mogelijk gehouden hebben.
Bij Aldi heb ik enkele jaren geleden een elektronisch weerstationnetje gekocht; ik zie in de reclamefolders dat het weer te koop is. Je krijgt de binnen- en buitentemperatuur, met minima en maxima; de vochtigheidsgraad binnen en buiten; de datum en het uur, radiogestuurd, dus altijd juist op de seconde en aangepast aan zomer- en wintertijd; de luchtdrukevolutie en de weersvoorspelling; de opkomst en ondergangstijd van de zon en de lengte van de dag; de maanfazen. Na de langste nacht is er een symbooltje verschenen: een smiley.
De dagen zijn aan het lengen!
22-12-2006
homo sapiens
Mensen verzetten zich nog al eens tegen het opgeplakt krijgen van een etiket. Als de Vlaamse minister-president (wat een zielig woord: geen eerste minster, geen president) pleit voor meer Vlaamse autonomie, haast hij zich om erbij te zeggen dat hij geen separatist is. En niemand, zelfs niet zij die roepen eigen volk eerst, wil racist genoemd worden (in hun geval enkel omdat ze dan hun toelage verliezen). Homos en lesbische vrouwen aarzelen om zich zo te (laten) noemen en gelijk hebben ze: het zijn gewoon mensen, hun seksuele voorkeur is niet relevant voor de meeste van hun contacten met hun medemensen.
En toch voelen wij mensen af en toe de behoefte om voor een of andere overtuiging uit te komen, zich te outen, zeggen we in het Vlengels. Dat kan door een symbool te dragen: een geknoopt rood aids-lintje, een Palestijnse sjaal, een reggae-kapsel, een A met sterretjes, een vakbondspet en -kazuifel, er zijn er zo veel.
Het kan ook met woorden: ik ben een groene jongen; ik ben een motard; is speel viool; ik ben een wandelaar; ik ben gelovig. Of negatief: ik ben tegen Europa, of tegen Israël, of de Islam; ik ben tegen kernenergie, ik ben een anti. Tijdens het studentenprotest in Leuven in 1964 droegen we een paars en een zwart lintje: we waren tegen de bisschoppen, en wat later was het een kernraket met een streep erdoor. Nu zie je wel eens een doorgehaalde sigaret.
Het kan ook zijn dat we een neutrale positie willen duidelijk maken: ik ben a-politiek, ik doe niet aan politiek. Iemand die niet gelovig is, heeft te kiezen uit een ruime waaier van etiketten.
Gelovigen zelf noemen zo iemand een ongelovige, maar dat is louter negatief en het wordt ook nog altijd zo aangevoeld, het is geen naam die je met trots draagt. In de Islam is het zelfs het zwaarste scheldwoord dat je iemand kan toeslingeren: hem of haar wacht de doodstraf. Dus liever niet
Een atheïst dan? Theos is Grieks voor God. Een atheïst is dan iemand die niet in God gelooft; dat noemt men het zwakke atheïsme. Iemand die het bestaan van God nadrukkelijk ontkent behoort tot het sterke atheïsme. Een agnost (letterlijk: niet-kennende) beweert dat wij over God geen zinvolle uitspraken kunnen doen, in positieve of negatieve zin. Je hoort ook wel eens spreken over vrijdenkers: zij stellen dat de mens in zijn denken niet mag gehinderd worden en enkel geleid door de logica en de wetenschappelijke methode, dus wars van alle dogmas, gezagsargumenten of vooringenomenheid. Anderen noemen zich humanist (humaan= menselijk), of secularist (saeculum= eeuw; men gelooft enkel in de tijd, het hier en nu, niet in een persoonlijk eeuwig leven na de dood). Aanhangers van lekenfilosofie en -moraal (leek komt van laicus, laikos en betekent oorspronkelijk: volks, maar in de kerk: niet tot de priesterlijke stand behorend) aanvaarden evenmin het bestaan van God en zijn ook niet religieus, soms zelfs anti-godsdienstig. Sceptici (van het Grieks voor kijken, onderzoeken) aanvaarden ook enkel het wetenschappelijk onderzoek als methode en geloven niet in bovennatuurlijke dingen.
Deïsten aanvaarden wel een God, maar enkel als een soort demiurg, een schepper van de wereld, maar die daarna niet meer actief in die wereld ingrijpt; de wereld moet uit zichzelf begrepen worden, volgens de regels van de wetenschap.
Uit deze opsomming en uit verdere studie over het ontstaan van al deze benamingen in de loop van de geschiedenis, blijkt dat er steeds mensen geweest zijn die afstand namen van religie en die het bestaan van God in vraag stelden. Daarmee plaatsten zij zich meestal meteen buiten de gemeenschap, want die was hier in het Westen in zeer belangrijke mate religieus, wat dat in de praktijk ook moge betekend hebben. Deze ongelovigen hebben zich ook nooit echt verenigd onder één vlag, er is nooit een niet-gelovige massabeweging tot stand gekomen. Zelfs in landen waar het geloof verboden werd, zoals de Sovjet-Unie en de satellietstaten, bleef het toch latent aanwezig en was er geen specifieke, algemeen aanvaarde en herkenbare moraal of ideologie.
Het lijkt erop dat het alternatief voor God en godsdienst gewoon de afwezigheid van God en godsdienst is, en niet iets dat ervoor in de plaats komt. Bevrijd van extern gezag wordt de mens gewoon zichzelf, geen kind meer van God de Vader, maar een autonoom wezen dat op eigen benen staat in de wereld en verantwoordelijkheid opneemt voor zijn eigen doen en laten.
Alle negatieve benamingen lijken dan ongepast. Een vrij mens noemt men niet een niet-slaaf (al heeft men dat eeuwen lang wel gedaan). Dus geen atheïst, geen agnosticus, geen ongelovige. Ook termen als secularist of leek, die enkel aanduiden wat men niet is, voldoen niet, net zomin als humanist en scepticus, want een humaan mens is een tautologie en iedereen die kan zien moet ook kijken, en een onvrij denker is een contradictio in terminis.
Maar dan zitten we op een weer (dat is Vlaams voor een kwast of een knoest, een harde, donkere plek in het hout waar een tak vastzat op de stam; als je met een (hand-) zaag op een weer zit, dan zit je vast). Een goddeloze mens is gewoon een mens. Homo sum, humani nil alienum a me puto, zei Terentius al 150 jaar voor onze tijdrekening. Ik ben een mens en niets menselijks is me vreemd. Homo sapiens, het dier dat denkt.Maar dan heb ik geen etiket, geen benaming die me van andere mensen onderscheidt. En dat is goed zo. Want elk onderscheid dat we maken, vervreemdt ons van anderen, zorgt voor tweedracht, twist en haat en broederstrijd. Friedriech Schiller maakte in 1803 deze aanpassing in zijn Ode an die Freude (1785): Alle Menschen werden Brüder.
Maar dan begint het weer. Bij de bespreking van de Grondwet voor de Europese Unie kon men het niet eens worden over (onder meer) de verwijzing naar God of het christendom. Wellicht moet ook het einde van de Europese hymne aangepast worden, met haar lieve Vader en de Schepper die hoog in de sterrenhemel woont.
Mensen zijn we, broeders en zusters nog lang niet.