Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (243)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    02-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Death of an Expert Witness, P.D. James
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    P.D. James, Death of an Expert Witness, 1977, 352 pp. paperback, € 2, In ’t Profijtelijk Boeksken, Leuven.

     

    Ik moet het toegeven, een detectiveverhaal van P.D. James is, zoals ze ginds zeggen, unputdownable, eens je eraan begonnen bent, moet het uit binnen de kortste keren. Het slorpt je op, sleurt je mee, maakt misbruik van je nieuwsgierigheid, zelfs in je slaap ben je ermee bezig. Dat bewijst nog maar eens wat een expert witness de auteur zelf is, een getuige van menselijk lief en leed, van obsessies en aberrant gedrag, van emotionele uitbarstingen en van lang verzwegen verdriet. Gisteren nog citeerden we Plato: the unexamined life is not worth living. Het zou het motto (Italiaans voor ‘woord’, dus kenspreuk, devies, wapenspreuk, een ‘moto’ is een motorfiets) van P.D. James kunnen zijn, maar eigenlijk ook van elke (goede) detective-schrijver of van elke schrijver tout court.

     

    Want dat is precies wat auteurs doen: het leven observeren en zoals je urenlang kan kijken naar voorbijlopende mensen en je geen ogenblik vervelen, integendeel, steeds meer gefascineerd geraken door de bonte verscheidenheid van vormen en kleuren en kleren en haartooi en nog meer door de verbazingwekkende subtiliteit of schrikbarende wreedheid die de natuur weeft op van variaties op het thema ‘menselijk lichaam’, zo kan je blijven lezen over mensen en wat ze zichzelf en anderen aandoen, en waarom en hoe die anderen dat verwerken of niet…

     

    Literatuur is eindeloos, gelukkig, het laatste boek is nog lang niet geschreven noch gelezen, zoals ik hier schreef op 11 november, zie: ‘Hoeveel boeken’ in het lijstje hiernaast.

     

    De uitzonderlijk rake opmerkzaamheid van ‘getuige’ James is het spectaculair treffende en meeslepende resultaat van haar diepe geraaktheid, haar zachtaardige maar volwassen liefde en haar onbevangen respect voor haar personages, ál de mensen, jong en oud, van peuters tot grijsaards die ze zo liefdevol op de wereld brengt en in je geheugen grift. Het is niet de eerste keer dat ik het zeg: als de commerciële mode-term ‘literaire thriller’ ooit verdiend en toepasselijk zou zijn, dan is P.D. James daarvoor een prima kandidaat, meer nog: haar detectiveverhalen zijn ‘gewoon’ literatuur en wel van het betere soort. Je vergeet dat je een bepaald genre aan het lezen bent, zelfs al zijn al de kenmerken van dat genre zeer nadrukkelijk aanwezig; je beseft geamuseerd hoe de auteur ondanks die herkenning er toch in slaagt je steeds weer te verrassen en te overtuigen.

     

    Dat is, me dunkt, het verschil tussen goedkope stereotypie, clichés en originaliteit. Alle literatuur maakt gebruik van literaire conventies en afspraken, van middelen en methodes, ook de beste, maar enkel in de beste literatuur is dat een positief element, een houvast, een zekerheid, een als noodzakelijk ervaren schema. Mindere goden geven je énkel de clichés, niets dan de vaste gebruiken van een genre en dat is doorzichtig en gaat al heel snel vervelen.

     

    P.D. James is geen veelschrijver: in een periode van vijfenveertig jaar heeft ze amper een twintigtal boeken geschreven. Als je dat vergelijkt bij regelrechte boekenfabrieken als Stephen King en de meeste andere auteurs van thrillers en detectiveverhalen, dan is dat een peulschil. Het verschil is dat haar boeken je bijblijven. Verscheidene kennissen ontdoen zich van hun ‘goedkope’ thrillers eens ze gelezen zijn, in de tweedehandseboekenwinkels puilen de rekken ermee uit.

     

    Met P.D. James is dat niet zo: je houdt haar boeken bij en koestert ze, je gaat op zoek naar haar andere werken en je rust niet voor je ze allemaal in huis hebt, om ze dan, behoedzaam bijna, een voor een ter hand te nemen op een moment dat je je heel goed voelt in de geborgenheid van je vertrouwde omgeving, om je dan over te geven, met haar als veilige gids, aan het emotionele geweld en de rauwe menselijke wreedheid en onverschilligheid die zo scherp contrasteren met de tederheid en het moederlijk begrip van deze auteur.

     

    Ach, wat zal het me rouwen als ik de laatste bladzijde van haar laatste boek omsla, of bij de dood van deze begenadigde expert human witness!


    01-12-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Socrates' ironie

    Wat wij weten over Socrates (rond 470-399 voor onze tijdrekening), weten we van wat Plato, Xenofoon, Aristofanes en Aristoteles over hem geschreven hebben, want van hem zelf zijn geen geschriften bekend en er zijn ook geen verwijzingen naar teksten die hij zou geschreven hebben en die zouden verloren gegaan zijn. Toch beschouwt men Socrates als een van de belangrijkste filosofen die er ooit geweest zijn. Het is vooral in de dialogen van Plato dat Socrates zelf het woord krijgt en ons zijn ideeën uiteenzet. Maar wat is daarbij van Socrates en wat van Plato? Sommige uitspraken die Plato hem in de mond legt, zijn zo tegenstrijdig met elkaar dat het wel lijkt alsof het om twee verschillende personen gaat. Het is meteen duidelijk dat Plato zich wellicht heeft laten inspireren door een historische figuur die Socrates heette en die een bekend filosoof was, maar dat de uitwerking van de ideeën volledig op naam van Plato komt. Het is literatuur, of filosofie, geen geschiedschrijving.

     






    Socrates wordt meestal voorgesteld als een kale, lelijke oude man. Hij is na een vol leven gestorven, terechtgesteld na een oneerlijk proces, iets dat hij gemeen heeft met de figuur van Jezus.

     

    In de dialogen, ook die waarin Socrates niet voorkomt, gebruikt Plato de Socratische methode, de Socratische ironie. Toen mijn jongste zoon Luk aan tafel eens de vraag stelde: wat is ironie eigenlijk, moesten wij hem een direct en duidelijk antwoord schuldig blijven; hij was toen een jaar of twaalf, denk ik. Leg dat maar eens uit…

     

    Het Griekse eirooneia betekent geveinsde onwetendheid in een gesprek. Men doet dus alsof men iets niet weet, men verbergt kennis die men heeft, met de bedoeling de gesprekspartner op het verkeerde been te zetten en hem uiteindelijk te doen toegeven dat hij veel minder weet dan hij dacht.

     

    Een voorbeeld.

    Ik weet niet wat wij onder ironie moeten verstaan. Jij weet waarschijnlijk wel wat ironie is?

    Natuurlijk!

    Wat dan wel?

    Euh…

    Is het misschien… &c.

     

    Meestal spreken wij nu van ironie, wanneer wij een term gebruiken die niet helemaal of helemaal niet van toepassing is, precies om aan te duiden dat het tegenovergestelde waar is. Als wij zeggen dat Mussolini een groot staatsman was, dan weet iedereen dat we dat niet ernstig menen. Idem als we van Clinton zeggen dat hij goede relaties had met zijn medewerkers. Of dat België een belangrijke rol speelt in de wereldpolitiek. Of dat druggebruik in de sport niet voorkomt. Bij ironie is er altijd een verschil tussen wat men zegt en wat men bedoelt, net zoals bij de Socratische ironie, waar er een verschil is tussen wat men zegt en wat men weet.

     

    Socrates zelf (steeds volgens Plato) beweerde dat hij dom was. Zijn enige wijsheid bestond erin dat hij wist dat hij niet alles wist. Dat was het verschil tussen hem en zijn tegenstanders of gesprekspartners, die vol waren van hun eigen kennis. Hij pretendeerde niets te weten en ondervroeg hen van uit die een beetje oneerlijke onwetendheid om van hen de waarheid te weten te komen. Natuurlijk draaide het er meestal op uit dat zij hun onkunde moesten toegeven en dat het Socrates was die hen handig leidde naar de waarheid, die hij natuurlijk al van te voren wist. Zijn ironie was dus inderdaad geveinsde onwetendheid. Het is een heel levendige, natuurlijke manier van argumenteren en Plato is een meester in die literaire techniek. Soms is het ook een beetje doorzichtig. Je kan immers de gesprekspartners laten zeggen wat je wil, ook dat ze ongelijk hebben, of dat Socrates gelijk heeft, ook als dat niet zo is.

     

    Die Socratische methode moet een aantal Atheners serieus op de zenuwen gewerkt hebben. Vooral politici, ook toen al voornamelijk verkozen om hun populariteit en niet speciaal om hun bekwaamheid, vonden het niet leuk dat een boerenkinkel hen in het ootje nam en uiteindelijk wijzer bleek dan zij zich hadden voorgedaan. Hij werd veroordeeld, weigerde gratie of verbanning en stierf na het drinken van de gifbeker. In zijn apologie, zijn verdedigingsrede, ook weer een tekst van Plato, geeft hij allerlei argumenten voor zijn keuze voor de dood. Een ervan vinden we in par. 38a, waar hij zegt ‘dat een leven zonder onderzoek geen leven is voor een mens’ (vertaling van X. De Win).

    In het Grieks:

    ho de anexetastos bios ou biôtos anthrôpôi of

    δ νεξταστος βος ο βιωτς νθρπ.

    In het Engels zegt men het zo: The unexamined life is not worth living, een zeer populair citaat.

     

    Socrates zegt zeer nadrukkelijk dat hij zijn ondervraging van zijn medeburgers niet wil opgeven, want leven zonder zich vragen te stellen over het leven is mensonwaardig. Dat is zowat het tegenovergestelde van wat men hedonisme noemt: geniet van het leven, carpe diem, morgen kan je dood zijn. Die tegenstelling zie je ook rondom u: er zijn mensen die het er goed van pakken, die er vooral op uit zijn om zich te amuseren; ze houden van goed eten en drinken, van mooie kleren, auto’s, van roken en eventueel zelfs andere genotsmiddelen, van aangenaam gezelschap, of van reizen, concerten, tentoonstellingen; ze rijden met mooie wagens en fietsen… Wie kan het hen kwalijk nemen?

     

    Er zijn ook mensen die veel minder aandacht schenken aan al die uiterlijkheden, ook al kunnen zij zich dat vaak evengoed permitteren. Voor hen ligt het geluk niet in de bevrediging van die materiële ‘behoeften’. Zij voelen aan dat het oppervlakkig genot niet het hoogste goed is, dat een mens het verder, hoger moet zoeken. Dat kan allerlei vormen aannemen, zoals heel sociaal actief zijn in de wereld, bijvoorbeeld ten dienste van de minderbedeelde medemens, zonder daar al te veel vragen bij te stellen: dat is wat men meent te moeten doen, daarbij voelt men zich goed.

     

    Sommige mensen blijven een leven lang gedreven en onrustig zoeken naar wat het nu eigenlijk is om mens te zijn. De mens heeft een bewustzijn en je kan dat voor allerlei zaken gebruiken, bijvoorbeeld om er heel rijk mee te worden en daarbij alle middelen te gebruiken, of een serie moorden te beramen zonder gevat te worden. Je kan je bewustzijn ook toepassen op dat bewustzijn zelf en op alle aspecten van het mens-zijn. Dat is wat Socrates bedoelde: een leven waarbij men zich geen vragen stelt, is niet waard geleefd te worden. Niet dat iedereen ergens in een hoekje moet gaan zitten navelstaren of intreden bij de Trappisten of in een Zen-klooster, natuurlijk. Het leven is meer dan alleen maar nadenken, ook voor Socrates was dat zo en er is niets verkeerds aan genieten van het leven.

     

    Men moet echter ook durven nadenken over wat men doet, over wat men moet doen en over wat men niet moet doen, en waarom.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    28-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tijd zat
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik heb geen tijd 

    Dat zou wel eens kunnen kloppen, want er ís ook geen tijd, je kan er dus geen ‘hebben’.  

    Hoezo, er is geen tijd?

     

    Het is een filosofische vraag, wat zoveel zeggen is als: een dwaze vraag.

     

    Maar laten we toch maar eens proberen. Kan iemand me zeggen wat tijd is? Is de tijd iets tastbaars, iets reëels, iets stoffelijks? Kunnen we tijd maken, kunnen we hem rapper of trager doen lopen, kunnen we hem veranderen? Opstapelen? Kunnen we hem waarnemen?

     

    Ha, daar hebben we iets: tijd kan je toch waarnemen op een klok, slimmeke! Ja… misschien.

     

    Want wat doet een klok? Maakt die de tijd? Zit er tijd in een klok? Nee dus. Ze volgt de tijd, telt de tijd af, tik na tik. Elke tik die we horen is een moment, een nu, een ongrijpbaar vluchtig heden, een niets tussen het al voorbije verleden en dat wat nog komen moet, de toekomst. De klok geeft het nu aan.

     

    Maar naast het tikken zijn er ook de wijzers, die het verloop van de tijd aangeven, de verstreken tijd en de tijd die er nog overblijft. Met een klok delen we de tijd in, we kappen hem in kleine gelijkmatige stukjes, zodat we na een ‘tijdje’ kunnen zeggen hoeveel van die stukjes verlopen zijn, want de klok houdt dat bij. Als ik nu kijk op de klok en straks weer, dan zie ik dat er ondertussen zeventien minuten verlopen zijn. Dat zijn zeventien minuten vol gebeurtenissen, belangrijk of niet, die tot het verleden zijn gaan behoren, onherroepelijk voorbij.

     

    Er is dus een verleden en een toekomst. Aan het verleden kunnen we niets meer veranderen, de toekomst is nooit helemaal voorspelbaar. Wij leven op de grens van die twee, in het besef van onze onmacht om ook maar iets aan het verleden te wijzigen of iets met zekerheid te weten over wat komen gaat. Toch gebruiken we onze kennis van het verleden om ons voor te bereiden op de toekomst, om ze naar onze hand te zetten, om ze te slim af te zijn. Nadenken over het verleden doet ons op een bepaalde manier naar de toekomst kijken: met angst, hoopvolle vreugde, wantrouwen, onzekerheid of juist met volle overgave.

     

    De klok maakt geen tijd, dat weet het kleinste kind: het is maar een instrument om te zien hoe laat het is, of hoe vroeg. Het laat ons toe de tijd tot de onze te maken, hem te beheersen. Als het nog te vroeg is om op te staan, kunnen we ons nog eens omdraaien en nog even doorslapen. Als het hoog tijd is om iets te doen, onze belastingsbrief indienen, dan moeten we ons haasten. En als het voor iets te laat is, dan kan het soms echt niet meer: de trein is vertrokken, je moet op de volgende wachten, je mist een aansluiting, je zal te laat zijn voor een afspraak, de anderen zullen al vertrokken zijn, alles loopt in het honderd.

     

    Een ander aspect van de tijd is de gelijktijdigheid. Sommige dingen gebeuren samen met andere en dat valt ons op, dan herinneren we ons dat het ene gebeurde terwijl het andere bezig was, en dan krijgt dat belang, meer dan het feit dat het gebeurde in het verleden. Zo weten we nog heel goede bepaalde omstandigheden rond belangrijke gebeurtenissen, welk weer het was op je trouwdag of op de begrafenis van je vader. Of toevalligheden, eigenaardige samenlopen van omstandigheden: op een verre reis ontmoet je een oude vriend, die net dezelfde bestemming heeft uitgekozen en samen met jou voor de kathedraal van Vézelay staat.

     

    Die vier aspecten: eerder, nu, terwijl en later, behoren tot je persoonlijke tijdservaring, je hebt niet eens een klok nodig om het verschil te weten: jij leeft steeds op dat ongrijpbare nu-moment en kan de gebeurtenissen vanuit dat onafhankelijk standpunt beoordelen. Je kan zelfs een vrij goede benadering maken van hoeveel vroeger iets gebeurd is en hoeveel later je iets anders verwacht. Maar als het nauwkeuriger moet, vooral als er anderen aan te pas komen, als er afspraken moeten gemaakt worden, dan is dat niet voldoende. Want de persoonlijke tijd, die loopt niet met de regelmaat van een klok, de snelheid van zijn verloop wordt in tegendeel bepaald door je persoonlijk aanvoelen, door de omstandigheden. We kennen dat allemaal: wachten duurt lang, zelfs de drie en een halve minuut voor een nes eitje, maar als je je amuseert, vliegt de tijd voorbij! Dan kijk je op en je ziet hoe laat het al is, oei!

     

    De primitieve mens, vroeger en ook nu nog de mens die ervoor kiest om op een eenvoudige manier te leven, heeft genoeg aan vage tijdsaanduidingen. De meest simpele, op korte termijn, is de afwisseling van dag en nacht, afgebakend door zonsopgang en zonsondergang. De maan maakt het mogelijk een ietwat langer tijdsverloop te zien, namelijk de tijd tussen twee vollemaanstanden, dat is 29 en een halve dag, maar wij zijn een beetje verleerd om daarnaar te kijken. Op middenlange termijn is het de afwisseling van de seizoenen, na elke winter komt er weer een lente en is er weer een jaar voorbij.

     

    Al die tijdsindelingen kan je gemakkelijk bijhouden, bijvoorbeeld op een kerfstok, de simpelste van alle kalenders. Waarschijnlijk was dat een van de eerste toepassingen die de mens maakte van zijn vermogen om te tellen, een kundigheid die hij ontwikkeld had toen hij wou controleren of al zijn schapen er nog waren. Tellen deed hij op zijn vingers, vandaar dat vijf en tien en twintig vaste groepen waren, of met steentjes, één voor elk schaap en als er één steentje over was, dan moest hij op zoek naar het ontbrekende schaap. De tellende mens telde de dagen, en stelde vast dat er tussen twee vollemaanstanden altijd evenveel dagen waren en dat er evenveel dagen verliepen voor het weer volle zomer was, of toch ongeveer, of gemiddeld…

     

    Heel lang was dat genoeg als tijdsindeling voor het werk dat de mens deed. Hij liet zich leiden door de stand van de zon, bijvoorbeeld als ze op het hoogst staat is het middag, en de lengte van zijn eigen schaduw en door zijn hongergevoel. Ook nu nog weten wij in de loop van de dag hoe laat het ongeveer is, ook zonder op een uurwerk te kijken.

     

    Maar wat als je met iemand wil afspreken om samen op reis te gaan of een bepaald werk te doen? Dat moet dan ofwel bij zonsopgang of –ondergang of op de middag gebeuren, nauwkeuriger kan niet. De mens heeft een oplossing gezocht voor dat probleem. Hij heeft zich losgemaakt van de stand van de hemellichamen en heeft zich een meetinstrument gemaakt voor de tijd, zoals hij lengtematen heeft gemaakt om zijn grondgebied te omschrijven en inhoudsmaten en gewichten om handel te drijven. Aanvankelijk waren dat nog heel ruwe benaderingen die vooral moesten dienen als de zon en de maan niet schenen: kaarsen, olielampen, leeglopende vaten…

     

    De dag werd ingedeeld in gelijke stukken, uren. In de zomer is de dag twee keer zo lang als in de winter en aanvankelijk was dat ook zo met de uren. Maar door de tijd te meten met een toestel dat gelijkmatig telt, zomer en winter, zoals met een waterklok, krijg je uren die altijd even lang zijn. Dat is de essentie van de klok, van elk uurwerk: het deelt de tijd in in gelijke delen, onvermurwbaar. Hoe beter de klok, hoe gelijker de delen, hoe betrouwbaarder de verlopen en nog resterende tijd kan afgelezen worden. In principe doet het er niet toe welke tijdseenheid men gebruikt, maar we moeten wel allemaal dezelfde gebruiken, want het gaat nu niet meer om onze persoonlijke tijd, maar om de publieke tijd, die voor iedereen dezelfde is.

     

    Zoals ook de lengte van een voet, een duim of een el aanvankelijk lokaal afgesproken werden, zo kon dat ook met de klok en de uren en dat kwam goed van pas, want het is niet overal even laat: ‘enkele’ kilometers verderop is het vroeger middag of gaat de zon later onder. Tijd was dus lokale tijd.

     

    Maar dat kon niet blijven duren. Reizigers hadden behoefte aan duidelijker afspraken, zeker met de intrede van snelle publieke voertuigen zoals treinen en vliegtuigen. De lokale tijd zonnetijd moest zich aanpassen aan de astronomische tijd, die uiteindelijk dezelfde was voor de hele wereld, die overal even snel vooruitging en die een afgesproken afwijking had tegenover die op een andere plaats. De wereld werd ingedeeld in 24 tijdszones en binnen die zone is het voor iedereen even laat en in de volgende zone is het precies een uur later of een uur vroeger, zonder discussie.

     

    Ondertussen was de tijd ook een handelswaar geworden. Al in de Bijbel krijgt een arbeider loon naar werken, hoewel in die vreemde parabel de arbeiders in de wijngaard evenveel kregen, of ze nu de hele dag gewerkt hadden of slechts enkele uren; maar uit het protest van diegenen die het langst gewerkt hadden, blijkt dat men iets anders verwachtte. De arbeider ging voor een baas werken en hij vertrouwde die baas voor geen haar: die liet een sirene loeien bij het begin en het einde van een shift, en als je geen uurwerk had, dan kon hij je ongemerkt langer laten werken en dat deden ze ook, de gluiperds. Tijd werd kostbaar, time is money. Men ging onderzoeken hoeveel tijd iets in beslag nam, de uitvoering van een werk bijvoorbeeld, en ondermeer op basis daarvan ging men een kostprijs bepalen. Een verkeerde berekening kon iemand te gronde richten. In de moderne wereld gebeurt alles op tijd. Tijd is nu tijd om te… en je kan genoeg tijd hebben of tijd tekort of geen tijd.

     

    Tijd is duidelijk niet iets dat bestaat zoals water en steen en licht en radioactieve straling. Tijd is niets, tijd bestaat niet echt, het is een regelmaat die wij aan het steeds verder lopende heden kunstmatig opleggen, volgens afspraken die we gemaakt hebben. Die afspraken zijn gebaseerd op toevallige omstandigheden, de duur van één omwenteling van de aarde om haar as, of de omloop van de aarde om de zon, en daarvan dan een onderdeel als eenheid. Eens dat vastlag, zijn we machines gaan bouwen om het verloop van die tijdseenheden nauwkeurig tot in het kleinste detail bij te houden, zodat we altijd weten hoe laat het is.

     

    Die machines imiteren dus de regelmaat van de beweging van de hemellichamen en proberen zelfs nauwkeuriger te zijn dan dat. Het enige dat ze moeten doen is inderdaad regelmatig zijn, tot op de kleinst mogelijke fractie van een seconde na. Als ze dat doen, dan kunnen we de kloksnelheid zo afstellen zodanig dat ze de eenheid volgen die we vrij afgesproken hebben: uren, minuten, seconden, nog verder. We bevestigen er een wijzer op, die mee ronddraait en het uur aangeeft, later nog een tweede wijzer voor de minuten, een derde voor de seconden. Maar we zouden ook kunnen afmeten hoe ver het gewicht gezakt is, of luisteren naar de bel of de klok of de sirene.

     

    Als we over de tijd spreken is het dus belangrijk te beseffen dat er niet zoiets is als een algemene universele tijd die altijd en overal in het heelal aanwezig zou zijn, een fysische constante zoals de zwaartekracht en de snelheid van het licht, een empirisch waarneembaar verschijnsel, dat met de juiste instrumenten kan gemeten worden. De eenheid van tijd, de seconde, is een praktische afspraak, een conventie onder geleerden om hun wetenschappelijk werk mogelijk te maken. De seconde is gekozen als een zestigste van een uur en dat toont al aan hoe toevallig dat is: waarom een zestigste, en niet een tiende? En een uur is 1/24 van een dag en een nacht, de tijd die de aarde nodig heeft om om haar as te draaien, deze aarde, in dit zonnestelsel… De manier om die seconde te berekenen is overigens al verscheidene keren veranderd en er gebeuren nog steeds aanpassingen. Er is trouwens niet één tijd, er zijn er vele, die allemaal hun toepassing hebben, onder meer in de astronomie.

     

    Met mechanische klokken kan je maar zo ver gaan, er zijn grenzen aan de materie en bovendien zijn nauwkeurige mechanische klokken peperduur. Elektrische klokken werken op de frequentie van het wisselen van de polen, kwartsuurwerken op de trillingen van een kwartskristal en je hebt al een uitstekend exemplaar voor nauwelijks enkele euro. Een atoomklok werkt op de eigenschappen van een cesiumatoom en zo zijn er maar enkele op de wereld, maar ze sturen hun signaal wel gratis naar iedereen door, kijk maar op de klok onderaan je computer.

     

    Telkens gaat het om afspraken over de duur van één seconde, oorspronkelijk 1/60 van 1/60 van 1/24 van een etmaal, maar nu vastgelegd op een manier die voor iedereen dezelfde resultaten geeft en tot nu toe is het een atoomklok die het meest regelmatig loopt. Maar het blijft een arbitraire afspraak, want denk maar niet dat dat cesiumatoom met zijn wisselende kenmerken precies één seconde aangeeft! Dit is de definitie van de seconde zoals ze nu afgesproken is: de duur van 9.192.631.770 perioden van de straling die correspondeert met de overgang tussen de twee hyperfijne energieniveaus van de grondtoestand van een cesium-133 atoom in rust bij een temperatuur van 0° Kelvin.

     

    Tijd is niet ‘iets’, als wij de tijd benoemen is dat maar een manier van spreken, een afspraak onder mensen om het sociaal en vooral ook het economisch leven te regelen en om wetenschappelijke proeven mogelijk te maken. Klokken zijn kunstmatige meetinstrumenten, niet van de tijd, want die is ongrijpbaar, maar van het verloop van de tijd, van de overgang tussen heden en verleden. Maar zoals wij wel afstanden op zee kunnen bepalen en de diepte van de oceanen meten, maar geen greep kunnen krijgen op elke molecule van de enorme watermassa op onze aarde, zo kunnen we wel een willekeurig verzonnen tijdsrooster vastleggen waarin we de gebeurtenissen vatten, maar de tijd zelf zal altijd aan elke menselijke inmenging ontsnappen.

     

    Onvermijdelijk zal de vraag naar wat de tijd is altijd een filosofische en dwaze vraag blijven. Talloze filosofen hebben er zich mee bezig gehouden, zonder dat daaruit spectaculaire of zelfs maar bruikbare conclusies konden getrokken worden. Zo lijkt me de oude twistvraag, of tijd een begrip is dat wij aantreffen in de werkelijkheid dan wel een manier van denken, dus een eigenschap van ons verstand, naast de kwestie. Het is zonder meer duidelijk dat de wereld een tijdsdimensie heeft, dat er een verloop van tijd is, dat de wereld aan voortdurende en onweerstaanbare verandering onderhevig is. Die verandering is essentieel een aftakeling, een degeneratie, zeker wat het anorganische betreft: ijzer roest, gesteente verpulvert. Het organische, het leven, is dan weer gevangen in een cyclus van individueel leven en dood.

    Alle menselijke activiteit, in haar geheel bezien, kan ons voorkomen als een ordening, maar ook die ordening vergt energie, we spreken nu al van komende energietekorten. Energieverbruik is ze doen verdwijnen en we weten allemaal dat als je iets wil bereiken, er veel energie nodig is. Als je een puzzel van 10.000.000 stukjes wil leggen, dan is daar een enorme hoeveelheid energie voor nodig en wat is het resultaat? Dat je een aantal stukjes karton, die eerst heel ordelijk waren (bij het vervaardigen) en dan dooreen geschud werden, nu weer in dezelfde orde hebt gelegd: het kost veel energie om orde te scheppen!

     

    Alle gebeuren heeft een enkele richting, rechtdoor, zonder bochten, omwegen en zeker zonder terugkeer, er is geen cyclische beweging, er is geen tweede kans, geen eeuwige terugkeer, geen wedergeboorte, er zijn geen tijdreizen. Het geheel der wetenschappen, ook de meest recente verworvenheden van de kosmogonie of de leer over het ontstaan van de wereld en die van de kernfysica, berust op dat voortschrijden van de tijd, er is nergens enige noodzaak om een ander tijdsbegrip in te roepen. Akkoord, Einstein heeft aangetoond dat de tijd niet constant is, maar dat is alleen maar belangrijk bij snelheden die die van het licht benaderen en in extreme omstandigheden van dichtheid van de materie zoals in zwarte gaten, en in de praktijk zijn we daaraan nog lang niet toe. Maar ook in de relativiteitstheorie en in meer recente benaderingen, zoals die van Hawking, wordt niet getwijfeld aan de onomkeerbare richting van de tijd.

     

    Het heeft ook weinig zin om ons af te vragen of er ook tijd is als er geen bewustzijn van tijd is: als het universum onbewoond zou zijn, is er dan ook nog tijd? Er is dan in alle geval geen bewustzijn van tijd, omdat er niemand is die zich bewust kan zijn, maar dat doet niets af aan het voortbestaan van de wereld: ook zonder bewoners gaat de wereld gewoon verder, onze aarde is kleiner dan een atoom in vergelijking met de omvang van het bekende universum, misschien is het heelal wel oneindig en wat zou de aan- of afwezigheid van mensen op ergens een planeet veranderen aan dat heelal? Ons bewustzijn van de tijd vernadert niets aan de wereld, het is alleen maar onze manier om met de wereld om te gaan, iets dat het organisch leven geleerd heeft gedurende zijn miljarden jaren durende evolutie en voor de mens is het een dimensie van zijn aanwezigheid in de wereld. Hij is doordrongen van de onafwendbaarheid van de tijd, maar heeft geleerd om zich daaraan aan te passen. De tijd is niet zijn vijand, maar zijn bondgenoot, niet een belemmering maar een openheid op kansen tot zelfontplooiing.

     

    In die optiek is natuurlijk geen plaats voor individuele onsterfelijkheid voor enig organisch wezen, inclusief de mens. Elke godsdienst, leer of ideologie die het tegenovergestelde beweert, plaatst zich buiten de wetenschap en daardoor in het domein van de ideologie of de mythologie, van een voorstelling van zaken die misschien wel troostend kan zijn, maar die elke vaste grond onder de voeten mist. Men kan geloven in het eeuwig leven en vanuit dat geloof (beter) leven, maar daarmee heeft men nog het eeuwig leven niet. Het geloof kan bergen verzetten, maar niet de klok. De mens kan niet als enige ontsnappen aan het verval dat is ingezet met de Big Bang en dat zal eindigen wanneer ooit al de materie van het universum weer tot rust zal gekomen zijn, wanneer al de energie opgebruikt zal zijn. Maar dat is nog niet voor morgen…

     

    Het meten van de tijd ligt wellicht mede aan de oorsprong van alle bewustzijn en zeker aan de basis van alle wetenschap. Zonder een besef van de tijd en zijn karakteristieken, zonder inzicht in de onverbiddelijke kracht van de tijd, loopt elk inzicht in de werkelijkheid het gevaar te steunen op onverifieerbare principes en moet onvermijdelijk tot verkeerde conclusies komen. Dit is overduidelijk gebleken in de standpunten die in het Westen de Kerk heeft ingenomen in verband met het ontstaan van de wereld, de samenstelling van ons zonnestelsel en de afkomst van de mens.

     

    Tijd is altijd en overal onomkeerbaar, als dat niet zo was, dan was het universum onbewoonbaar voor wezens zoals wij, want wij kunnen alleen overleven als wij zeker zijn van die unieke stabiele dimensie, van het eenrichtingsverkeer van de tijd. Als het mogelijk zou zijn dat er plots uit het niets, uit een andere onbekende dimensie een nieuwe zon verschijnt, vlak bij de aarde, dan is leven op deze planeet onmogelijk. Het feit dat wij bestaan zoals we bestaan, dat er leven is op aarde zoals het is, is het intrinsieke bewijs dat het universum onderworpen is aan een bindend principe, dat van de onverstoorbare tijd. Tijd is onze zekerheid dat er geen vreemde dingen gebeuren in de wereld, dat de zon morgen opstaat, dat melk helaas zuur wordt, dat de kat jongen krijgt, dat je benzinetank straks weeral leeg is, dat we oud worden en dood gaan.

     

    Tijd is niets.

     

    Tijd is. Alles.


    27-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Claudio Monteverdi
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    Vreemd: blijkbaar heb ik hier tot nog toe niets over Claudio Monteverdi geschreven. Nochtans behoort hij tot mijn favoriete operacomponisten en dat sinds vele jaren. Ik denk dat mijn eerste kennismaking met zijn muziek moet gebeurd zijn in de jaren ’70 van de vorige eeuw natuurlijk, toen het Festival van Vlaanderen in Brugge zeer actief was met uitvoeringen van oude muziek, een goede traditie die vandaag zelfs internationaal erkend is. De uitvoerders waren meestal Engelse artiesten, zoals Emma Kirkby en Nigel Rogers, de kwaliteit was onvoorstelbaar goed. In Antwerpen woonde ik lang geleden een heerlijke voorstelling bij van Orfeo, ik vermoed onder René Jacobs, of was het Sigiswald Kuyken?

    Sinds die vroege dagen is de muziek van Monteverdi gemeengoed geworden, er zijn talrijke opvoeringen op de grote festivals en zelfs in het gewone repertoire. Op de radio gaat er bijna geen dag voorbij zonder een fragment, op tv geen maand zonder een integrale uitvoering van een van zijn werken. En dat allemaal voor muziek die driehonderd vijftig jaar oud is… Als de tijd een goede arbiter is, dan moet het wel om uitstekende muziek gaan, want zoveel meesterwerken zijn er niet overgebleven uit de eerste helft van de 17de eeuw.

    Claudio Monteverdi werd geboren op 15 mei 1567 in Cremona en stierf op 29 november 1643 in Venetië, over enkele dagen dus precies 364 jaar geleden. Hij kreeg zijn opleiding in zijn geboortestad, maar vanaf 1590 was hij in Mantua aan het hertogelijk hof van de Gonzaga’s en in 1610 kreeg hij daar de leiding van de hofkapel. Het was ook daar dat hij in 1607 zijn eerste meesterwerk liet opvoeren, Orfeo. Hij bouwde daarin voort op wat vooral in Firenze enkele jaren tevoren begonnen was als een nieuw genre waarin toneel en muziek verenigd werden, maar drukte er een geheel eigen stempel op. Bij elke opvoering of beluistering valt op hoe zelfzeker de componist was, alsof hij zijn hele leven niet anders had gedaan dan opera’s schrijven, alsof opera de meest gewone zaak ter wereld was, terwijl zijn Orfeo nog steeds doorgaat als de eerste (integraal bewaarde) opera die nog steeds uitgevoerd wordt.

    Tribulaties aan het hof en moeilijkheden in zijn persoonlijk leven, zoals het overlijden van zijn eerste echtgenote en van zijn meest geliefde leerlinge, zetten hem aan om uit te kijken naar andere mogelijkheden. In 1613 vinden we hem terug als muziekdirecteur, zoals we dat nu zeggen, aan de beroemde basiliek van Venetië, toen een van de meest gezochte posities voor een Europees muzikant. Zijn vroegere meesters bleven hem lastigvallen met opdrachten voor hun hof, maar Monteverdi ging daarop nauwelijks in. Hij had immers zijn handen vol met composities en uitvoeringen voor zijn nieuwe opdrachtgevers, de Venetiaanse Republiek. Dat waren, gezien zijn functie in de basiliek, vaak religieuze werken. Maar hij had anderzijds blijkbaar ook genoeg van het soort vertoningen dat de adel vroeg voor hun hoftheaters: voorstellingen met mythologische figuren, allegorische verhalen en bovennatuurlijke figuren die het onbenullige verhaal moesten redden als Deus ex machina. Hij wilde helden van vlees en bloed, met menselijke gevoelens bij menselijke tragedies. Vanaf 1637 was er in Venetië een nieuw theater, een echt publiek operahuis, waar hij met zijn nieuwe opvattingen terecht kon. Het is in die laatste jaren van zijn leven dat hij een tweede revolutionaire bijdrage leverde tot de vernieuwing van het operagenre, met opera’s waarvan er slechts twee bewaard zijn: Il Ritorno d’Ulisse in Patria en L’Incorononazione di Poppea, maar dat is meer dan genoeg om hem voor eeuwig geliefd en beroemd te maken.

    Bij Monteverdi valt me steeds op hoe modern zijn muziek is en hoe zijn drama’s, hoewel geïnspireerd op de klassieke oudheid, ook vandaag nog zonder enige moeite het publiek aanspreken. Op muzikaal gebied heeft hij, zoals andere geniale vernieuwers zoals Bach, Haendel, Haydn, Mozart en Beethoven, het beste gepuurd uit zijn zeer diepgaande kennis van de muziek van zijn voorgangers en uit die van zijn vooruitstrevende tijdgenoten om zo te komen tot een uitzonderlijk frisse nieuwe synthese die meteen de grenzen van kunde en goede smaak met reuzenschreden verlegde.

    Ulisse vertelt het verhaal van Odysseus’ terugkeer naar zijn vaderland, Ithaka, zoals we dat kennen uit Homeros’ Odyssee. Uit de vele uitstekende opnames vermeld ik die van Nikolaus Harnoncourt in Zürich (2002, zondag laatst nog op Mezzo), met vooral Vesselina Kasarova die Penelope tot leven brengt met haar volle, maar ingehouden, donkere stem. Daarnaast is ook de versie van William Christie uit hetzelfde jaar echt een belevenis, met een muzikaal even briljante en dramatisch zelfs nog meer overtuigende Marijana Mijanovic, terwijl Les Arts Florissants geen krans behoeven.

    Het verhaal van Orfeus en Eurydice is ons eveneens vertrouwd, naast en na Monteverdi hebben tientallen componisten maar al te graag gebruik gemaakt van de zo symbolische fabel van de zanger die met zijn muziek zelfs de goden van de onderwereld ontroert en zo zijn overleden geliefde (bijna…) bevrijdt uit de dood. Een beperkt lijstje van de meest bekende: Caccini, Locke, Lully, Campra, Teleman, Rameau, Wagenseil, Graun, Gluck, Benda, Dittersdorf, Haydn, Offenbach, Krenek, Henze, Glass… In onze studententijd waren wij weg van de Braziliaanse film Orfeo Negro (1959), de zwarte Orfeus, met subtiele muziek van Jobim, onvergetelijk…

    Van deze opera heb ik nog maar één opvoering na het eerste bedrijf de rug toegekeerd, ik laat de details achterwege maar de regie was zo ongelooflijk dwaas frivool dat al de kracht van het drama weggedanst en stukgeflirt werd. Geef mij dan maar Jordi Savall en Le Concert des Nations, ook al uit 2002, met, wie anders! dan Montserrat Figueras en haar dochter Arianna, Sara Mingardo en Furio Zanasi als de belangrijkste zangers, in een alles, ook het gekostumeerde orkest en de dirigent, omvattende regie van ‘onze’ Gilbert Deflo in het Liceu in Barcelona (foto).

    Een van de meest ontroerende van álle muziekstukken is voor mij het slot van Poppea, het duet tussen Nero en Poppea: Pur ti miro, pur ti godo, dat ijskoude rillingen langs je rug jaagt. Bij die muziek wil ik graag mijn laatste adem uitblazen.

    Monteverdi schreef natuurlijk ook andere muziek dan opera’s, bijvoorbeeld de madrigalencollectie Madrigali Erotici e Spirituali, die bij Brillant op dvd te koop is voor een habbekrats, een uitvoering met Emma Kirkby en haar man Anthony Rooley op luit en ook nog de tenor Andrew King. Van zijn religieuze muziek kunnen we de Vespro della Beata Vergine niet onvermeld laten, een echt spektakelstuk, zeker in de versie van Gardiner en zijn Monteverdi Choir in de San Marco in Venetië, de basiliek waarvoor het geschreven is. Life is beter, maar op de dvd uit 1989 is het ook al goed genoeg voor mij. Beluister het (nog) eens en verbaas je erover hoeveel stukken je kan meeneuriën.

    Claudio Monteverdi is van alle tijden, hij is ongetwijfeld een van onze grootste componisten, zijn muziek een monumentum aere perennius waarvan we steeds weer mogen genieten in de talrijke uitvoeringen die er vandaag zijn. Mocht je om een of andere duistere reden Monteverdi tot nog toe verwaarloosd hebben, dan is het hoog tijd om daaraan iets te doen. Met welk werk je ook begint, welke uitvoering ook: het wordt een indrukwekkende ervaring. Veel plezier ermee!


    26-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hey, big spender!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Hoe rijk onze Vlaamse taal is, bleek gisteren nog maar eens tijdens een familiebezoek met de vier broers van Lut. Toen ze gezamenlijk en op basis van hun herinneringen een grondplan trachten te reproduceren van het eerste ouderlijk huis in St.-Gillis-Waas, duidden ze een bepaalde ruimte aan met de naam: spender. Ook andere familieleden uit de streek, het land van Waas, bleken dat woord nog te kennen, hoewel ze het niet meer gebruikten. Voor mij was het een aangename verrassing: een woord dat ik niet kende, heerlijk!

     

    Geen van de woordenboeken om mij heen bracht evenwel soelaas (van het Latijnse solacium, troost; denk aan Boëthius’ consolatio, vertroosting).


    Mijn geloof in de lexicografie, de tak van de taalwetenschap die zich bezighoudt met het verzamelen en beschrijven van woorden, wat dan resulteert in een lexicon of woordenboek, is evenwel net zo fervent als mijn vertrouwen in het internet. Dus ging mijn zoektocht verder.  

    Vanzelfsprekend kom je dan, in die door het Engels gedomineerde virtuele wereld, bij Hey, big spender!, de song uit de musical Sweet Charity, die lang gelden door Shirley Bassey in de charts werd gezongen. Het is de uitdagende oproep van een betaalde danseres aan haar aarzelende klanten om eens wat geld aan haar uit te geven. Blijkbaar lieten jonge dames van ietwat lichtere zeden (en/of beurs) zich betalen per dans, je kon in balzalen daarvoor tickets kopen. De musical is een bewerking van de Fellini-film uit 1957 Le Notti di Cabiria, met Giulietta Masina, zijn vrouw, in de hoofdrol als een Italiaans hoertje.

     

    Maar om die big spender of potverteerder ging het niet, daar in het Waasland. Of misschien toch?

     

    Want de oorsprong van het Engelse to spend ligt bij het Latijn: pendere, een woord met vele samenstellingen en betekenissen, waarvan de oorspronkelijke, ‘hangen’ ons bekend is van woorden als pendel, pendentief, pendule, allemaal hangende kwesties. Een andere betekenis is die van ‘wegen’ en dat is niet moeilijk, want hoe ging dat wegen in de oudheid? Met een waag of een weegschaal in haar eenvoudigste vorm, een stok in het midden opgehangen aan een touw en met aan de uiteinden enerzijds een gewicht en aan de andere kant het voorwerp dat men wou wegen. Ophangen is dus ook wegen.

     

    Door iets te wegen verdeelt men het: een zak graan kan men op die manier in porties opdelen.

     

    Vandaar is het maar een kleine stap naar dispendere en dat is uit- of ronddelen, vooral gezegd van geld, brood of andere weldaden, een betekenis die ook het grondwoord pendere al heeft in zijn figuurlijke betekenis. Een verwant werkwoord is dispensare met vrijwel dezelfde oorspronkelijke betekenis, namelijk verdelen of uitdelen per gewicht; een dispensator was dan iemand die aangesteld was om die bedeling te doen, om erop toe te zien dat het eerlijk gebeurde, dus de manager, de toezichter. In een dispensarium slaat men allerlei zaken op om die uit te delen, het is een verouderd woord in het Nederlands voor een vroege soort polikliniek.

     

    Maar we zijn nog niet helemaal bij onze Nederlandse spender.

     

    In de Middeleeuwen was een van de verplichtingen van de gegoede klassen het geven van aalmoezen (via het Latijn van het Griekse eleemosynè, medelijden, denk aan Kyrie eleison, Heer heb medelijden). Dat gebeurde vooral in kastelen, kerken en kloosters zelfs tot op onze dagen in een vrij georganiseerde vorm.  Het is nu grotendeels overgenomen door allerlei vrijwilligersorganisaties, voedselbanken &c. Toen heette dat nog naastenliefde, een mooi Nederlands woord voor het Latijnse caritas, in het Frans charité en in het Engels charity, al dan niet sweet.

     

    Ook toen al werd op vaste tijdstippen voedsel, vooral brood en soep, uitgedeeld aan de armen, de bedelaars (van bede, vraag, zoals in gebed en bidden). Dat was dus een soort voedseldispensarium, waar men dispendia kon krijgen, uitgedeeld voedsel. Maar een zo geleerd woord is aan bedelaars niet besteed en al gauw is het afgekort tot spenda. Op dezelfde manier heeft dispendere zijn di- verloren om te komen tot ons ‘spenderen’, uitgeven; Van Dale heeft zelfs een (in het klassiek Latijn onbestaand) werkwoord opgediept om een krampachtige etymologie te verzinnen, namelijk spendere.

     

    Van Dale kent echter wel ‘spinde’: het is gewestelijk voor ‘provisiekast, broodkast, bewaarkelder voor eetwaren’. De Waaslandse ‘spender’ uit het ouderlijk huis is wel degelijk die koele berging, die zich bevond onder de trap, in een ondiepe kelder. Hoe we van spinde naar spender gegaan zijn of omgekeerd, ligt voor de hand; enerzijds geeft ‘dispend’ aanleiding tot ‘spind’ en anderzijds geeft ‘spinde’ onder invloed van kelder - een spinde is immers een soort kelder - allicht ‘spender’.

     

    De allereerste Van Dale uit 1864, die je gratis bij de elektronische 14de editie bij krijgt, legt het verband met die beroerde vroegere tijden:

    Spinde, v. (-n), spijskamer, -kast. *-N, bw. gel. (ik spindde, heb gespind), uitdeelen. *-BROOD, o. (-en), *-SOEP, v. (-en), *-STUK, o. (-ken), brood -, soep -, vleesch bestemd om aan de armen uitgedeeld te worden.

     

    Twee persoonlijke anekdotes om te eindigen. Ooit was ik uitgenodigd in een eerbiedwaardig seminarie voor missionarissen in de buurt van London, ter gelegenheid van de uitreiking van de einddiploma’s. De studenten voerden een spetterende show op, met daarin onder meer Hey, big spender! gebracht door seminaristen in bijzonder overtuigende playback travestierollen, compleet met ruime blikken op de welgevormde dijen van die toekomstige dienaars Gods… (niet op de foto...). Engeland heeft een bijzonder sterke en voor ons heel gewaagde traditie met travestie en hoewel ik dus wat verrast was die ook in een katholiek seminarie aan te treffen, waren de Dean of Studies en de andere professoren wild enthousiast over die ongewone kijk op de… talenten van hun studenten.

     

    Bij een andere gelegenheid mocht ik aanwezig zijn bij de dagelijkse bedeling aan een haveloze groep plaatselijke verschoppelingen, van ruime hoeveelheden netjes gesneden en gevulde sandwiches, boterhammen zonder korst met beleg, en soep, aan de deur van het bisschoppelijk paleis in Edinburgh, Schotland, door enkele mij bevriende jonge priesters, ook een vorm van sweet charity.

     

    Aan de week die ik ginds doorbracht, behoud ik enkele van de meest indringende beelden van wat het katholieke christendom kan zijn, from the sublime to the ridiculous.



     

     


    24-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.mene mene tekel fares
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het is een teken aan de wand…

     

    Wij weten meteen wat er bedoeld is: een veeg teken, de auspiciën zijn niet gunstig, zouden de Romeinse auguren (nee, spellingcontrole, géén augurken!) gezegd hebben. In beide woorden zit au-, we vinden dat terug in het Latijnse auis of avis, vogel. In Rome was er een belangrijke klasse van priesters, de auguren of auspices (van aves spicere, vogels kijken, of vogelen, zoals ze in Holland zeggen). Men deed op hen een beroep om te weten of een bepaalde dag gunstig was om iets te ondernemen: een feest, een reis… Die vogelwichelaars haalden hun ‘wijsheid’ uit allerlei voortekenen, die oorspronkelijk voornamelijk met vogels te maken hadden: welke vogels, waar en wanneer en hoe ze vlogen, met hoeveel ze waren, welke geluiden ze maakten &c. Later hielden ze er zelf een collectie heilige vogels op na, die gevoed werden met offergaven; uit de manier waarop ze met dat voedsel omgingen, zag men dan weer voortekenen. Nog later kon om het even wat door de augur en de auspex uitgelegd worden: de ingewanden van geofferde heilige dieren, donder en bliksem, de wolken, de geboorte van misvormde of eigenaardig gekleurde dieren, wij zouden zeggen: koffiedik kijken.

     

    Nog even terugkomen op die vogelwichelaars: wichelen is een iteratief van ‘wiggen’, dus herhaaldelijk ‘wiggen’ of (be)wegen, dus schudden, trillen, zwaaien, vooral in de zin van magische bewegingen, denk aan samenstellingen met wichel-, zoals wichelroede of –stok, wichelroedelopen, wichelaarster. Ook het esoterische wicca, (witte, mannelijke of vrouwelijke) heks zit in die buurt en ook het Engelse witch heeft dezelfde oorsprong.

     

    Wij gebruiken nog steeds ‘auspiciën’ in de zin van voortekenen, maar ook in de uitdrukking: onder de auspiciën van, onder de hoge bescherming van bijvoorbeeld een hooggeplaatst persoon. Augur vinden we dan weer terug in inauguratie, inhuldiging, zoals de eedaflegging van de Amerikaanse president, die dan zijn inaugural speech houdt.

     

    Voor de tekenen aan de wand moeten we nog verder teruggaan, meer bepaald naar de Bijbel, het Oude Testament, het boek of de profetieën van Daniël, die van de leeuwenkuil, juist. In het vijfde hoofdstuk staat het bekende verhaal van het feest van Belsjassar, de koning van Babylon. We weten ook uit andere literaire bronnen, zoals Xenofoon en Herodotos dat die heeft geregeerd van -553 tot -539. Er zijn ook kleitabletten en opschriften gevonden die aantonen dat we hier vaste grond onder de voeten hebben.

     

    Zelfs de precieze datum van de val van Babylon ligt vast: 12 oktober -539, toen de Meden en de Perzen Babylon veroverden; dat gebeurde, zo wil de legende, met een list: de belegeraars hadden in het geheim een afleidingskanaal gegraven, een soort van bypass op de Eufraat, die de stad beveiligde; die nacht maakten ze een bres in de oever zodat het water langs het kanaal stroomde en voorbij de stad weer in zijn eigen bedding; daardoor kwam de Eufraat droog te staan en konden de Meden en de Perzen langs daar de niet-versterkte kant van de stad aanvallen en de feestvierende Babyloniërs overvallen.

     

    De aanvoerder was volgens de Bijbel de Mediër Darius, maar er zijn geen andere bronnen voor een koning met die naam; Assyriologen en andere historici hebben geprobeerd Darius te vereenzelvigen met andere, bekende vorsten uit die periode, zoals Cyrus, de hoofdfiguur in Xenofoons boek, maar heel zeker weet men het niet.

     

    Wij kennen de Meden en de Perzen van de uitdrukking: een wet van Meden en Perzen en dat is een letterlijk citaat uit ditzelfde boek Daniël, namelijk hoofdstuk 6, vers 9: Welnu, Koning, vaardig het verbod uit en schrijf het bevelschrift, opdat men het niet kan wijzigen, als een wet van Meden en Perzen, die nooit vergaat. Het is omdat Daniël dit verbod op vreemde godsdiensten overtreedt, dat hij in de leeuwenkuil belandt.

    We zijn een beetje afgedwaald van onze tekenen aan de wand, maar niet ver, gelukkig. Terug dus naar hoofdstuk vijf van Daniël.

     

    Terwijl de Meden en de Perzen de stad belegeren, viert koning Belsjassar feest, met overvloedig eten en drinken voor de talrijke genodigden, onder wie ook zijn vrouwen en bijzitten. Onder invloed van de wijn beveelt Belsjassar dat men de gouden en zilveren ‘vaten’, zou halen, allerlei gewijde schalen en bekers die zijn vader, de bekende Nabuchodonosor, geroofd had bij de verwoesting van de tempel in Jeruzalem en die, zoals gebruikelijk was, ergens in een tempel opgeborgen waren. Dit was niet zomaar een dronkemansdaad, het was heiligschennis, zowel tegenover de Joden als binnen de eigen godsdienst, want ook de ontwijding van vreemde heilige voorwerpen was taboe in alle oosterse godsdiensten.

     

    De rest van het verhaal is ons bekend uit de gewijde geschiedenis en uit de vele afbeeldingen die ervan gemaakt zijn, ondermeer het prachtige schilderij van Rembrandt (foto). Er verschijnt een mysterieuze hand die een al even mysterieuze tekst schrijft op de muur.

     

    De koning en zijn disgenoten zijn verschrikt en men laat alle mogelijke wichelaars opdraven om de betekenis van de tekst te ontsluieren, maar geen die erin lukt, zelfs niet als de koning belooft dat wie erin slaagt, met hem op de troon zal zetelen! De koningin herinnert zich dan dat Nabuchodonosor ooit een van de Joodse bannelingen, Daniël had aangesteld als hoofd van alle waarzeggers; die werd er dan bij gehaald. En zie: hij weigert eerst alle geschenken, geeft de koning dan een serieuze zedenpreek en geeft vervolgens de uitleg: hij kan de tekenen aan de wand wél lezen!

     

    In het Engels spreken we van the writing on the wall, een veel gebruikte uitdrukking en de titel van een aantal popsongs, onder meer van Johnny Cash en George Harrison, naast een oratorio van Haendel, een koorwerk van William Walton, een suite van Sibelius en andere klassieke muziekstukken; verder nog een gedicht van Robert Frost, een ode van Byron en een van Heine.

     

    Nu weten we wel waar onze uitdrukking vandaan komt, maar wat waren die tekenen dan? Ook dat weten we en weten we niet. De tekst, zo zegt de Bijbel, is mene mene teqel ufarsin, ook mane, tekel, fares. Aha! Dat hebben we al meer gehoord… Zeker wel: we gebruiken het als een geleerd alternatief voor de tekenen aan de wand: als de nationale voetbalcoach niet mee op reis mag, zegt een schrandere journalist vermanend: mene mene… of mene tekel of nog een andere combinatie. ‘Het ziet er niet goed uit…’

     

    Maar het was en blijft een mysterieuze tekst. Hij is ons overgeleverd in verscheidene versies en talen en in elk geval is hij wel vatbaar voor een of andere uitleg. Laten we beginnen met de Bijbeltekst zelf: ‘Dit is de verklaring ervan: mene: geteld heeft God uw koningschap en het overgegeven; tekel: gewogen zijt gij op de weegschaal en te licht bevonden; peres: gedeeld is uw koninkrijk en gegeven aan de Meden en de Perzen.’ Daarop kreeg Daniël toch de beloofde rijkdommen en ereposten, maar diezelfde nacht werd Belsjassar gedood en nam Darius Babylon in.

     

    Waarom kon de koning, noch zijn genodigden, noch de hofwichelaars, de Chaldeeërs, die als de allerbeste astronomen: astrologen en geleerden bekend stonden, de tekst lezen en Daniël wel? In welke taal was die tekst geschreven? We weten het niet, vandaar dat de raadselachtige tekst in alle Bijbelvertalingen, tot op vandaag behouden is gebleven en dat wij nog altijd mene mene tekel oefarsin zeggen en (min of meer) begrijpen.

    Misschien was de tekst geschreven in het Babylonisch rebusschrift en dat zou al veel verklaren, want zoals het woord het zelf zegt: dat geschrift was een echte rebus, waarbij een ‘letter-teken’ kon verwijzen naar een letter, een lettergreep, of een heel woord, maar ook naar een afbeelding, zoals in onze rebussen, waar de afbeelding van een kan staat voor het woordje ‘kan’ in de betekenis van ‘kunnen’. Een moeilijke opgave, maar voor de priesters en geleerden van het hof zou dat geen probleem mogen geweest zijn: zij waren de uitvinders van dat ‘taaltje’!

     

    Misschien was de tekst geschreven in het Hebreeuws, zoals op latere afbeeldingen steevast. Dat zou al verklaren waarom de anderen niet en Daniël het wel kon lezen. Maar dan nog: in het Hebreeuws schrijft men geen klinkers en als je uit woorden de klinkers weglaat, kan je soms nog begrijpen waarover het gaat, maar soms ook niet (ls j t wrdn d klnkrs wglt… of nog erger: lsjtwrdndklnkrswglt); om toch duidelijk te maken hoe je een Hebreeuwse tekst moet lezen, gebruikt men allerlei diakritische tekens, accenten, streepjes en puntjes en dergelijke, voor de vocalisatie, het aanduiden van de vocalen of klinkers. Maar die vocalisatie is later aangebracht en misschien niet op de goede manier. De Schriftgeleerden zijn het er dus niet over eens.

     

    Beginnen we met mene. Heel wat versies hebben maar één keer mene, andere twee keer, waarbij sommige een andere betekenis geven aan de eerste dan aan de tweede. Mene of mena is in het Hebreeuws: hij heeft geteld, of uitbetaald, vandaar dat Daniël, verwijzend naar zijn donderpreek, aan de koning zegt: (onze Hebreeuwse) God, verbolgen om de heiligschennis, heeft de waarde van uw bewind in geld uitgedrukt en het als een losgeld uitbetaald aan een ander volk.

     

    Maar mena of mina is ook een Babylonische monetaire of gewichtseenheid die later nog in allerlei andere talen opduikt. En tekel is ook shekel, ook vandaag nog een onderdeel van de Israëlische drachme, ook bekend als de ‘sikkel’, 1/60 van de mina; en men kent ook de pars, een gewicht half zo zwaar als een mina en afgebeeld door een leeuw. Vandaar dat men de hele spreuk ook zo kan lezen: mina, shekel, pars met als symbolische verklaring: na de mina, het glorierijke bestuur van Nabuchodonosor kwam de devaluatie tot de shekel, het rijk van de ondermaatse Belsjassar; en straks komt de pars, de halve mina: het rijk wordt in twee verdeeld onder de Meden en de Perzen. De spreuk is dus, ook in het Aramees dat aan het begin van onze tijdrekening in ‘Israel’ of ‘Palestina’ gesproken werd, een taalspelletje, een raadsel, een cryptogram, een pun.

     

    Het eerste ‘mene’ vertaalt men dan als: er is geteld en de hele spreuk is dan: geteld: mina, shekel, halve mina’ of 1, 1/60, ½. Bovendien was ‘pars’ ook nog een woordspeling op Pers. Tekel betekent ook gewoon letterlijk: wegen of niet veel wegen licht zijn, vandaar: je bent te licht bevonden, amper 1/60 van een mina. En pars is in het Assyrisch: deel, gedeelte, vandaar: je rijk is verdeeld.

     

    Generaties van Joodse Schriftgeleerden hebben zich verkneukeld in dergelijke verklaringen. Ze zijn er gewoon gek op als woorden een andere, verborgen betekenis krijgen door ze om te draaien, te coderen of er een betekenisvolle cijferwaarde aan te geven.

     

    Zo, dat was het. Let dus op voor mene, tekel, oefarsin: de tekenen aan de wand, maak van je persoonlijke overtuigingen geen wetten van Meden en Perzen, hecht niet teveel geloof aan vogel- en andere wichelaars en blijf uit de leeuwenkuil. Allemaal raadgevingen die ook onze politici het best ter harte zouden nemen, vind je ook niet?



     


    22-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een samenzwering van idioten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In 1980 publiceerde de Louisiana State University Press een boek van een auteur die al in 1969 gestorven was na zelfdoding, John Kennedy Toole. Hij had tevergeefs geprobeerd zijn manuscript onder de aandacht te brengen van een uitgever. Het was zijn moeder die erin slaagde iemand geïnteresseerd te krijgen. The rest, as they say, is history. De eerste, gesubsidieerde oplage van A Confederacy of Dunces was een voorzichtige 2.500 exemplaren, maar in het eerste jaar verkocht het boek al 50.000 keer; de auteur kreeg postuum de Pulitzerprijs in 1981. Sindsdien is het vertaald in 18 talen en zijn er twee miljoen stuks over de toonbank gegaan…


    In het Nederlands verscheen het als ‘Een samenzwering van idioten’. Ik heb die vertaling niet gelezen, maar het moet niet gemakkelijk geweest zijn. Het origineel is een zeer idiomatisch Engels, dat wil zeggen dat er veel idioom in voorkomt, veel taaleigen uitdrukkingen en die zijn niet simpel te vertalen. Vooral de heerlijke weergave van het taaltje van de zwarten uit New Orleans, dat we ook kennen van films en rap-toestanden, zal de vertalers wel voor extreme moeilijkheden gesteld hebben. Wie het dus kan, leze het in het Engels.


    Het heeft weinig zin uit te leggen waarover het gaat. Het is een komedie, maar dan een knotsgekke, een billenkletser, een slapstick (wij gebruiken dat woord ook in het Nederlands, voor een wilde komedie met veel actie, misverstanden, gooi- en smijtwerk, dolle situatiehumor, spetterende one-liners, echte Laurel & Hardy-verhalen; to slap is ‘kletsen, slaan’ en een stick is een stok, maar een slapstick is twee houten latten die men tegen elkaar kletst, in een hoorspel of als achtergrond bij een film, maar ook in een serieus orkest; het is dus een echt instrument, een vast onderdeel van het slagwerk; Van Dale, het zal u niet verbazen, heeft wel de klok of de slapstick gehoord maar weet niet waar de klepel hangt en heeft het over de knuppel die Jan Klazen hanteert in het poppenspel… hopeloos).

     

    Als je het kan vermijden, koop dan niet de Penguin-uitgave van 1981, die ik voor twee euro kocht In ‘t Profijtelijk Boeksken; enerzijds valt die waarschijnlijk al uiteen van ouderdom en gebruik en anderzijds is de letter van de platte tekst piepklein en die van de excerpten uit het dagboek en de brieven van het hoofdpersonage zelfs microscopisch, mijn ogen branden er nog van.

     

    Maar ik heb het wel in een ruk uitgelezen, het is werkelijk hilarisch en dat is een internationaal woord voor ‘dolkomisch’. De achtergrond is Grieks (hilaros) en Latijn: de Hilaria waren vrolijke feesten bij de lente-nachtevening of bij een huwelijk of de geboorte van een (mannelijk!) kind.

     

    Onder al het komische schuilt, zowel in het boek als in het levensverhaal van de auteur, zwarte tragiek. Zo is nu eenmaal de mens: we voeren onze meest sinistere verhalen het liefst op als heerlijke komedies, zodat we ermee kunnen lachen en zo de miserie even vergeten. Ik verzeker het u: lachen zal je zeker met dit boek, maar af en toe ook niet.

     


     


    20-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Boëthius' Vertroosting
    Klik op de afbeelding om de link te volgen






































































    Al tijdens mijn humaniorastudies dook met enige regelmaat de naam op van Boëthius en van een van zijn werken, de Vertroosting der Wijsbegeerte (De consolatione Philosophiae). Ook nadien kwam ik hem af en toe tnog egen, maar met zelden meer informatie dan dat: Boëthius heeft een boek geschreven over de vertroosting van de wijsbegeerte. En zo is dat blijven duren, tot vandaag. Want ik heb net het boek in kwestie gelezen, in de Nederlandse vertaling van Johan W. Schotman uit 1952, in de Klassieke Galerij, nr. 19. Ik vond dit exemplaar In ’t Profijtelijk Boeksken in Leuven en betaalde vijf euro; de prijs der dingen is soms omgekeerd evenredig met hun waarde.

     

    Gedurende bijna vijftig jaar heb ik dus van het bestaan van dit werk afgeweten en altijd gedacht: dat moet ik ooit eens lezen. Maar dat zeggen we allemaal en het komt er niet van. Dat is dan een voordeel van op pensioen te zijn: je hebt de tijd en de gelegenheid en je hebt bovendien geen excuus meer want wat je niet meteen doet, doe je misschien nooit meer.

    Toen ik dus een zoveelste verwijzing (her)las, in het voortreffelijke ‘De kalender’ (1998, hier besproken op 14.06.2006) van David Ewing Duncan, dacht ik: nu of nooit.

     

    Het valt best mee, kan ik zeggen.

     

    Het is al bij al een dun boekje, amper xxvi + 149 kleine bladzijden. De inleiding is persoonlijk en interessant, de vertaling duidelijk een labour of love, het levenswerk van een meer dan lichtjes geobsedeerde liefhebber. Het werk zelf is een afwisseling van proza en poëzie en de vertaler is erin geslaagd om de poëtische stukjes om te zetten in dezelfde metrische vorm als het origineel. Lees eventueel eens na wat ik over metrum en het vertalen van metrische gedichten te vertellen had: ritme, tempo, metrum in het lijstje hiernaast.


    De geïnteresseerde lezer moet wel enig geduld opbrengen. Anicius Manlius Severinus (Torquatus, maar daarover later meer) Boëthius werd rond 480 in Rome geboren en stierf in Pavia, waarschijnlijk in 526. Het gaat hier dus om een (laat-)klassieke auteur en dat blijkt vanaf de eerste pagina. Hij schrijft in de stijl van zijn tijd en met de blik vast gericht op zijn grote voorbeelden, niet alleen de Romeinse, maar nog meer de Griekse, die hij ook in hun originele taal kende, vooral Plato en Aristoteles.

     

    Nog iets over de vertaling. Ook met Johan W. Schotman moeten we wat geduld hebben. Hij was een Nederlands dichter en prozaschrijver (Hoogeveen 10.3.1892-Zwolle 14.3.1976), werkte als arts in China en werd daar getroffen door de oosterse poëzie, zoals blijkt uit eigen bundels: Van de wankele morgen (1919) en Cloisonné (1931). Ook in zijn proza speelt het verre oosten een belangrijke rol: Het vermolmde Boeddhabeeld (1927-1930) en Wind in bamboestengels (1941). Hij was ook psychiater en schreef enkele cultuurbeschouwingen zoals Naar open water (1936) en De macht tot vrijheid (1946), waarin hij afrekent met godsdienst. Hij heeft ook vertaald uit het Chinees.

     

    En dus ook Boëthius. Hij zegt in de inleiding dat hij dat vooral deed toen hij in het verre Oosten verbleef en zonder professioneel classicus te zijn. Zijn Nederlands is, hoe zal ik het zeggen: klassiek? Je leest er zo het Latijn door en toch heeft het een charme van een eerlijke, of misschien zelfs een onbeschaamde vermetelheid, zo van: kijk eens wat ik kan en durf, dit is echt Nederlands en het is een getrouwe vertaling van dit werk van 1500 jaar geleden. Vooral wat hij met de poëzie doet, grenst aan het buitensporige. Je denkt voortdurend: dit is allemaal bijzonder knap, maar het moet ook mogelijk zijn dit in modern Nederlands te zeggen. Misschien waag ik me nog wel eens aan een stukje…

     

    De Vertroosting is ook nog in een andere betekenis een klassieker. Het boekje is een van de meest verspreide en meest geciteerde werken geweest gedurende de hele middeleeuwen en nog een hele tijd daarna, vandaar de vele verwijzingen die men ook nu nog tegenkomt. Ik vrees echter dat er meer verwijzingen geweest zijn dan echte lezers, want het is voorwaar geen stripverhaal.

     

    Het boekje stelt het voor alsof de auteur, ten onrechte beschuldigd van hoogverraad, in de gevangenis zit te wachten op zijn proces. Hij was een zeer belangrijk man in zijn tijd, geboren in een voorname Romeinse familie en als vroege wees opgenomen in een andere even belangrijke, namelijk die van Quintus Symmachus, die zijn beschermheer, stiefvader en vervolgens ook schoonvader werd en die kort na hem eveneens en om dezelfde redenen zou terechtgesteld worden.

     

    Wie al een tijdje aan het wachten was op de gebruikelijke veeg uit de pan voor Van Dale & Co, dan kan ik nu kordaat uit zijn of haar ongeduld verlossen: zij noemen Symmachus de schoonzóón van Boëthius. Jongens, toch! Waar blijven ze het halen? Was het misschien omdat Boëthius zijn twee zonen respectievelijk Boëthius (Jr.) en Symmachus noemde? Van Dale is meer en meer een commerciële onderneming geworden en steeds minder een ernstige wetenschappelijke met respect voor haar maatschappelijke verplichtingen.

     

    Ik zal niet ingaan op de politieke gebeurtenissen in het leven van Boëthius’ leven en de omstandigheden rond zijn dood, al zijn die erg interessant. Ik beperk me (nu ja, beperken…) tot enkele persoonlijke bedenking bij het lezen.

     

    Enkele auteurs, zo ook David Ewing Duncan, zegt dat Boëthius in de gevangenis dagelijks gemarteld werd en uiteindelijk traag gewurgd en dan met knuppels afgemaakt. Dat, samen met enkele van zijn andere geschriften van eerder theologische aard, was voldoende voor zijn latere heiligverklaring als martelaar, vandaar Torquatus, de gemartelde, al zijn er die zeggen dat dit gewoon een vergissing is, gesteund op een verwarring met een tijdgenoot met dezelfde naam, die bisschop was in Noord-Afrika…

     

    Ik weet niet waarop dat ‘dagelijkse marteling’ steunt, het lijkt me een formulering die men overneemt en overneemt en die wellicht niet steunt op enig historisch gegeven maar op de commentaar van een christelijk bewonderaar of een overijverig verdediger in het proces van de heiligverklaring. Als je het zo leest, dan verwacht je dat de Vertroosting, geschreven in de gevangenis door een ten onrechte veroordeelde en constant aan de vreselijkste martelingen onderworpen staatsman en filosoof, een christelijke martelaar, uiteindelijk omgebracht door een heidense koning, de Ostrogotische Theodoric, een pakkend persoonlijk relaas zou zijn, zoiets als de memoires van Vietnam-veteranen of Goelag-overlevenden of de getuigenissen van mensen die de Holocaust hebben overleefd. Zoals ze in Antwerpen zeggen: taràra!

     

    Het is een klassiek werk, zeiden we al. Ik vermoed dat het al zo min in gevangenschap gemaakt is als wat Galileo na zijn veroordeling schreef en dat zijn gevangenschap waarschijnlijk weinig dramatischer was dan een soort huisarrest voor een van de belangrijkste mensen van zijn tijd. Dit was geen Abu Ghraib. Hij moet ongetwijfeld de beschikking gehad hebben over zijn beroemde uitgebreide bibliotheek en van voldoende vrijheid genoten hebben, zowel materieel als intellectueel en emotioneel, om een klassiek werk als dit te schrijven, helemaal in de stijl van de Latijnse retoriek, met al de ingrediënten van een juridisch onderlegde apologia pro vita sua, een zelfverdediging tegenover onterechte beschuldigingen, een filosofisch traktaat in de dialogerende stijl van Plato, met gedichten in al de verschillende stijlen van de klassieke poëzie, telkens aangepast aan de voorgaande of volgende hoofdstukken. Geen sprake van tranen en martelingen en smart en afscheid en dreigende gewelddadige dood.

    Dit is filosofie, de gevangenschap is een format, een inkleding, een literair genre dat hem vaak was voorgedaan, denk maar aan Ovidius’ Tristia. Lees het dus maar niet als je sensatie verwacht of de diepmenselijke en overweldigend sterke emoties van een vertwijfeld man aan de rand van de mentale en fysieke afgrond.

     

    De recuperatie van Boëthius door het christendom is merkwaardig, maar wel in de lijn van de traditie, die immers ook Plato, Aristoteles, Vergilius en vele anderen tot anima naturaliter christiana bombardeerde, ook al waren ze helaas (enkele honderden) jaren te vroeg geboren om het Christendom mee te maken. Je zal in de Vertroosting geen woord over de christelijke God lezen, zoals onze uiteindelijk vrijzinnig geëindigde vertaler herhaaldelijk aangeeft. Het moeten dus vooral de commentaren geweest zijn, de verhalen rond zijn martelaarschap en misschien zelfs gewoon de titel van dit al bij al weinig origineel werk: de vertroosting die een mens in zijn hoogste nood vindt in de filosofie, die hem boven het lijden kan verheffen. De Philosophia in kwestie is hier echter een prosopopoeia, een ten tonele voeren van een begrip of een afwezige of overleden persoon als een levend wezen, zoals de vader van Hamlet of die van donna Anna in het don Juan-verhaal of de meest beroemde van allemaal: de prosopopee van de wet in Socrates' Apologie, een van de aanwijsbare inspiratiebronnen van dit werk. 

    Philosophia verschijnt als een waardige dame en onderhoudt zich met Boëthius, eerst op een vermanende, later op een ontwapenende, aandoenlijke Socratische manier, zoals we die kennen uit de (veel betere!) dialogen van Plato. Het is dus weer een literaire conventie: de personificatie, een stijlmiddel dat nu niemand nog zou durven te gebruiken (op Anthony Burgess na, misschien, in een van zijn Enderby-romans) en dat ook niet bepaald van aard is om de zaak op te vrolijken of indringender of moderner te maken. Maar goed, dat was toen en nu is nu, for better or for worse.

     

    Je moet dus geduld hebben. Maar: geduld wordt beloond!

     

    Het is wel degelijk de moeite waard om het boekje te lezen. Het is een genoegen om de spitse redeneringen te volgen, al storen sommige al te evidente sofismen wel vaak: de auteur laat zich soms verleiden tot pure taal- en logicaspelletjes, die nog net vermakelijk genoeg zijn voor een vrijblijvend literair werk, maar die ons niet dichter bij de beoogde filosofische waarheid brengen en integendeel de aandacht afwenden van andere pistes die duidelijk niet passen in de filosofie van de verstroosting.

     

    Je vindt er ook aanzetten in voor bekende en minder bekende uitspraken van meer recente auteurs (e.g. du choc des idées jaillit la vérité), naast talloze klassieke verwijzingen, natuurlijk, vooral in de poëzie, die daardoor dan weer wat minder leesbaar wordt voor de niet-klassiek geschoolde lezer.

     

    Het laatste hoofdstuk is, in tegenstelling met de verwachtingen (zal het nu eindelijk eens gaan over zijn lijden en dood?) vrijwel geheel gewijd aan de klassieke filosofisch-theologische twistvraag over vrije wil en predestinatie, over de alwetendheid van God en de vrije wilsbeschikking van de mens. Weer wemelt het van sofismen, dat zijn redeneringen die in het beste geval alleen maar vormelijk juist zijn, Socrates had er al geen goed woord voor over. Maar toch vind je er ook aanzetten voor vragen die wij ons nu nog altijd stellen.

    ‘Zelfs’ mensen zoals ik, die ervan overtuigd zijn dat de wereld noodzakelijkerwijze is zoals hij is, dat hij niet anders kon zijn omdat alles een oorzaak heeft; die meent dat er niets is buiten het waarneembare, ook voor ons ‘materialisten’ en ‘godloochenaars’ is er menselijke vrije wil. Het is niet omdat de evolutie ons gebracht heeft waar we zijn, dat die evolutie ook van bij de aanvang al vastlag, zeker niet, we hadden er namelijk even goed niet kunnen zijn, de wereld had net zo goed niet kunnen bewoonbaar zijn en levenskrachtig, of bepaalde diersoorten en zelfs de mens had er evengoed anders kunnen uitzien, maar het toeval heeft er nu eenmaal zo over beschikt.

     

    Het is niet mijn ambitie hier in enkele woorden een oplossing te bieden voor een probleem dat zou oud is als de mensheid, of om het met Boëthius te zeggen: perennium, zoniet aeternum. Toch nog even dieper graven. Stel dat ik, ongetwijfeld onder invloed van allerlei informatie over de opwarming van de aarde, overweeg om een zonneboiler te plaatsen. Ik kan altijd ja of nee zeggen, nadat ik alle argumenten goed heb afgewogen. In beide gevallen kan je dan nog altijd zeggen dat ik beïnvloed ben door argumenten, dus nog altijd niet helemaal vrij. Stel dan dat ik toch beslis om de aankoop te doen. Nog altijd onvrij, kan je zeggen. En even later me bedenk en toch nee zeg. Nog altijd onvrij? En zo maar door.

     

    Uiteindelijk kan je zeggen dat je bij dergelijke en zeker voor nog meer belangrijke beslissingen, zoals de partnerkeuze, of je kinderen wil en hoeveel, bijvoorbeeld, zeker beïnvloed bent door externe factoren; maar het zijn niet zomaar omstandigheden zoals de buitentemperatuur of de windsnelheid of de jaarlijkse hoeveelheid regen die je beslissing zullen bepalen, het is je eigen persoonlijke verwerking van velerlei informatie gedurende je hele voorgaande leven die uiteindelijk in een of andere richting de doorslag zal geven. Je bent dan niet het willoos werktuig van het lot in de vorm van externe factoren. Je bent in feite hoofdzakelijk afhankelijk van je eigen geschiedenis, van jezelf en dat is hetzelfde als vrijheid, want wie niet rechtstreeks afhankelijk is van wat buiten hem- of haarzelf ligt, is die niet vrij te noemen? Ik begin verdorie al te redeneren (en te schrijven) zoals Boëthius…

     

    Ik ben blij dat ik weer een intellectuele ereschuld heb ingelost, dat een zo lang geoormerkt boek nu van het te-lezen-lijstje is verdwenen en dat die zelfgekozen morele plicht, ooit de Consolatio Philosophiae te lezen, nu eindelijk vervuld is. Dat het iets helemaal anders is gebleken dan verwacht, wijst er nogmaals op dat je niet mag voortgaan op wat je dénkt te weten. Zu den Sachen Selbst! Laat je niets wijsmaken, zoek het zelf uit, dan weet je het eens en voor altijd en kan niemand je nog iets wijsmaken.

     

    Een kleine voetnoot over het boek van David Ewing Duncan. In zijn bespreking van Dionysius Exiguus (500-560), een jongere tijdgenoot dus van Boëthius, vermeldt hij de kwestie van de 532 jaren die volgens Dionysius toen verlopen waren sinds Christus geboren was. Alhoewel de auteur er met zijn neus op zat, heeft hij niet ingezien waarom dat precies 532 moest zijn. Lees eventueel (nog) eens na wat ik hier schreef over het geboortejaar van Christus, onder die titel in het lijstje hiernaast, dan weet je het ook.



    18-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Res, non verba
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    Lang voor ik aan de universiteit enkele jaren filosofie ging studeren, was ik al filosofie aan het lezen: heel Plato, echt waar; de geschiedenis van de filosofie van Störig, nog steeds een uitstekende inleiding, naast andere boeken en artikels en ‘zware’ literatuur, zoals Dostoievski’s Idioot. Ik vertel dit niet om mij erop te beroemen, want ik vind niet dat ik daarmee slimmer of ‘beter’ of belangrijker was of ben. Maar terwijl anderen van mijn leeftijd met voetbal in hun kop zaten, was ik op zoek naar de grond van de zaak.

     

    Al wat mij verteld werd op school, alles wat ik las (verslond, zeiden mijn ouders), onderwierp ik aan die fundamentele vraag: is het waar? Ik was, zo gaven ook mijn punten aan in de humaniora, goed in talen: Nederlands, Frans, Latijn, Grieks en ook in godsdienst, waarin onvermijdelijk heel wat filosofie ter sprake kwam. De klassieke oudheid maakte een geweldige indruk op mij, ik beleefde in die tijd mijn persoonlijke renaissance toen ik de rijkdom ontdekte van die voorbije beschaving; onze moderne wereld leek me in vergelijking tam, niet geïnspireerd, onbeschaafd, oppervlakkig, onkritisch bezig met onbelangrijke zaken. Toen men me eens vroeg, verwonderd over die fascinatie bij een puber voor Latijn en Grieks en die voor de meeste medestudenten totaal vergeten wereld, wat me dat had bijgebracht, was mijn spontaan antwoord: de zin voor het ware en het goede en de liefde voor het schone. Dat is wat me nog altijd bezig houdt.

     

    Na een leven waarin in de eerste plaats geleefd is en het nadenken beperkt was tot spaarzame momenten van bezinning naar aanleiding van vreugde en pijn, en na twee jaar op pensioen, met meer tijd voor nadenken, lezen, opzoeken en schrijven over allerlei onderwerpen, is het zoeken zelf belangrijker geworden dan het vinden. Als er een eenvoudig antwoord was op de belangrijke vragen van het leven, dan had ik dat nu wel al gevonden, vind ik. Ik heb me erbij neergelegd dat er niet één inzicht is in onze wereld, maar vele; dat er niet één waarheid is, maar vele gedeeltelijke en benaderende en af en toe zelfs contradictorische maar steeds elkaar aanvullende of verhelderende; dat schoonheid vele vormen kan aannemen; en dat het soms wat tijd en energie en wat geluk vraagt eer je de waarde, de waarheid en de schoonheid van iets ontdekt en aanvaardt.

     

    Res, non verba zegt een Latijns spreekwoord, letterlijk: de zaak, niet de woorden; wat belangrijk is, is de zaak zelf, niet de woorden die haar beschrijven. Ook Edmund Husserl, die in de jaren zestig aan de Leuvense universiteit erg ‘in’ was zegt het in een citaat dat we vrijwel elke week ergens te horen kregen: Zu den Sachen selbst! Of ook nog Heidegger: Das Ding an Sich. Kant, voor velen nog steeds de belangrijkste ‘moderne’ filosoof (1724-1804!) speelt kat en muis met mijn pogingen om hem te lezen en vooral ook te begrijpen; ik heb het vooral moeilijk met zijn tweeslachtigheid, die me al in de lessen van Mgr. Dondeyne opviel: enerzijds is hij zeer geëngageerd bezig met de wereld waarin wij leven, tot in de kleinste materiële details toe en anderzijds is hij een ‘idealist’: de dingen zelf kunnen we niet kennen, alleen de vage of benaderende voorstelling die we ons ervan maken met onze zintuigen.

     

    Dat is de vraag die nog altijd in mijn koppeke spookt en waarop het antwoord verder af lijkt dan ooit. Als ik Richard Dawkins lees of Martin Rees, de Astrologer royal, of Stephen Hawking en nog enkele anderen die hier op mijn blog al de revue gepasseerd zijn, dan zie ik de werkelijkheid ontsluierd, altijd een beetje meer. Maar telkens blijft er iets ongrijpbaars achter, iets dat (nog) niet verklaard is of dat door weer anderen tegengesproken wordt of in het midden gelaten.

     

    Nooit is een antwoord definitief en alles omvattend, het is een beetje zoals de talloze berichten die we al gekregen hebben over de bestrijding van kanker en aids en andere aandoeningen: er is weer een grote doorbraak, men heeft voor het eerst dit fundamenteel mechanisme ontdekt of dat meer performant geneesmiddel, maar pas over tien jaar zal duidelijk zijn of… En kanker is er nog steeds en aids en malaria en zelfs TBC komt terug.

     

    Wij zoeken de res maar hebben alleen maar verba. Wij zoeken waarheid en God en schoonheid maar vinden alleen mensen, sterfelijke mensen, met hun goede en minder goede kanten, zodat het vermoeden begint te rijzen dat er geen res is, zoals Plato en Kant al zeiden, maar alleen verba, of words, words, words… (Shakespeare).

     

    De wereld, de werkelijkheid is zoals ze is en al onze inspanningen om haar te doorgronden zijn maar tijdelijke, voorlopige interpretaties, die wel vooruitgang maken maar die altijd en onvermijdelijk nog zoveel meer onbesproken moeten laten, voor altijd onbespreekbaar wellicht, tot onze zon uitdooft en er wellicht niemand meer is om die futiele vragen te stellen en de kosmos, beroofd van zijn enige, toevallige tijdelijke bewoners op deze onooglijke planeet Aarde, voor eeuwig in onverstoorbare stilte verder is en blijft, zinloos, in onmetelijke waarheid en eindeloze schoonheid.



    17-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.La Traviata op Exqi
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    Het is u misschien nog niet opgevallen, maar Vlaanderen heeft een cultuurzender!

    Ik weet niet of het komt omdat er op de meeste Tv-kanalen niets bijzonders te zien is dat wij zoveel zappen, maar op een dag merkte ik dat er enkele zenders bijgekomen waren in het kabelaanbod dat in mijn geval Telenet binnensluist; Belgacom doet het ook. Een van die nieuwe zenders trok mijn aandacht: Exqi en dat is dus onze cultuurzender.

     

    Het is allemaal nog een beetje onduidelijk: de uren van uitzending (18 - ?), de programma’s, wie is wie… Vooral de programmering staat nog niet op punt: aangekondigde programma’s komen meestal op een heel ander uur, of komen helemaal niet en zijn dan vervangen door iets helemaal anders; sommige programma’s worden twee keer na elkaar gebracht. Gelukkig is het euvel van de eerste weken opgelost: toen was klank en beeld niet gesynchroniseerd, vreselijk!

     

    Er is elke dag een aanbod van klassieke muziek, soms ook pop, en een informatief programma: De Verbeelding. Ik heb al verscheidene klassieke concerten gevolgd en was telkens zeer tevreden: recente opnamen, grote orkesten en dirigenten, interessante werken. Gisterenavond was dat Verdi’s La Traviata, opgenomen in Salzburg in 2005, met Anna Netrebko en Rolando Villazon en Thomas Hampson als vader Germont. Een modernistische, ietwat kale maar zeer stijlvolle enscenering en hedendaagse kostuums, maar dat was nooit storend, meestal zinvol, soms wat simplistisch, af en toe ongewild komisch, zoals toen Villazon tijdens het zingen van een grote aria op scène omschakelde van négligé naar zwart pak: hij heeft door zijn uiterlijk en houding al een hoog Mister Bean-gehalte, maar in deze scène waren de herinneringen aan de dolle fratsen van Bean niet weg te denken.

     

    Netrebko, Villazon, Hampson: het beste dat er is, zonder enige twijfel, en in goeden doen, wat in 2007 niet het geval was: beide eerstgenoemden hebben afgezegd voor Salzburg. Villazon heeft al eerder problemen gehad met de stem en wordt nog steeds geplaagd door twijfels over zijn roeping. Wij moeten dankbaar zijn voor wat hij al gepresteerd heeft en dat is niet weinig, en hopen dat hij, met misschien ‘wat minder noten op zijn zang’, maar dan letterlijk, nog lang mag meegaan, zeker nu dé ‘drie tenoren’ Pavarotti (†), Domingo en Carreras aan het verdwijnen zijn en waardige opvolgers zeker niet staan te drummen.

     

    La Traviata is natuurlijk een monument, succes verzekerd, wellicht is het de meest populaire van alle opera’s, de muziek ligt ons vast in de oren. Voor Lut en mij heeft de opera een bijzondere emotionele waarde; zoals vele koppels een ‘song’ hebben: they’re playing our song…, hebben wij een opera, het is ónze opera, met vele herinneringen aan toen we elkaar leerden kennen. Ontroerend om dan samen te kijken en te luisteren, elke keer weer.


    Exqi doet zijn naam dus eer aan: exquis is Frans, van het Latijnse exquisitus, uitgezocht, dus speciaal, uitgelezen, bijzonder, uitstekend, zeer goed… Het mag ook in het Nederlands, naast ‘exquisiet’, dat ook het Engels kent als exquisite. Nu alleen nog het zendschema in orde brengen en de informatie daarover op punt stellen, ook op de kabel en dan krijgt Exqi van mij alle krediet.



     


    15-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OTSOG
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    Hoe kom je bij een bepaald boek terecht?

     

    Mensen die kranten en tijdschriften lezen, vinden daar wegwijzers en hints, lovende en minder lieve boekbesprekingen allerhande. Boekenprogramma’s op TV hebben een zelfde functie, maar zijn zelden even populair of langlevend. Er is niets verkeerds aan die manier van informatieverspreiding of -verzameling, maar het heeft wel voor gevolg dat heel veel mensen dezelfde boeken lezen, precies omdat ze aangeraden zijn in massamedia. Wie voor die media schrijft of selecteert, draagt een immense intellectuele verantwoordelijkheid, naast een manifeste (maar zelden bekende) economische.

     

    Althans dat economische aspect is bij mij afwezig: ik krijg geen gratis presentexemplaren van uitgeverijen of auteurs, noch snoepreisjes of andere incentives: als ik hier een boek vermeld, dan is dat louter omdat ik er iets over kwijt moet. Zoals ik lang geleden aankondigde en sindsdien vrij goed opgevolgd heb, blijven negatieve kritieken hier achterwege: ze nemen maar de plaats in van veel nuttiger verwijzingen naar boeken die ik wel de moeite waard vind. Zoals dit.

     

    Hoe ben ik bij het boek van Robert K. Merton, On the Shoulders of Giants, 1965, 1985², 1999³, xxv + 319 pp., gekomen? Enkele kort opeenvolgende enthousiaste commentaren in de werken die hier een bespreking kregen omdat ze mij echt bevallen waren: de vrienden van mijn vrienden komen in aanmerking om mijn vrienden te worden, de aanbeveling van kenners is de beste.

     

    Ik weet echt niet hoe ik er moet aan beginnen, maar ik kan alvast meegeven dat ik tijdens het lezen van OTSOG, zoals dit boek bekend staat, ook al omdat de auteur dat zelf zo graag heeft, herhaaldelijk in schaterlachen ben uitgebarsten en dat is geleden van toen ik voor het eerst cursiefjes van Godfried Bomans las, in het midden van de vorige eeuw (mensen, wat zijn we oud geworden…).

     

    Nee, het is niet in het Nederlands vertaald, ik denk dat dat zo goed als onmogelijk is, al is er blijkbaar wel een Italiaanse, Spaanse en zelfs Duitse. Wie weet: van James Joyce zijn er zelfs verscheidene Nederlandse vertalingen, onder meer de ‘Ulysses’ van Paul Claes; Paul en ik leerden elkaar kennen aan de universiteit en onderhielden verscheidene jaren nauwe contacten, ook literaire, tot het leven ons andere banen opstuurde. Als er iemand is die OTSOG zou kunnen vertalen, dan wel Paul.

     

    Daarmee heb ik natuurlijk nog altijd niets gezegd over het boek. Dat is ook heel moeilijk. Waarover gaat het? Ogenschijnlijk over wat de titel zegt: de uitdrukking OTSOG, of ‘op de schouders van reuzen’, een gezegde dat in het Engels ongeveer zo gangbaar is als bij ons ‘geen sant in eigen land’ (bijvoorbeeld, er is geen inhoudelijk verband). Het meest bekend is het gebruik dat Isaac Newton, de beste kandidaat voor de slimste mens aller tijden, ervan gemaakt heeft in een brief: “ Als ik verder heb gekeken, dan is het al staande op de schouders van reuzen”. Meer volledig luidt het dat dwergen verder kunnen kijken als ze op de schouders van reuzen staan. Het is een typische manier om eer te bewijzen aan zijn voorgangers, met wie men zich enerzijds op bescheiden wijze vergelijkt, maar van wie men zich meteen toch maar fijntjes distantieert: zij konden immers (nog) niet zo ver kijken als wij…

     

    Wat kan je daarover meer dan driehonderd bladzijden lang debiteren? Geloof me vrij: wat Merton daarover schrijft is fascinerend van de eerste bladzijde tot de laatste, bladzijden lange voetnoot van zijn naschrift uit 1993. En niet alleen fascinerend, het is ook dolkomisch, vandaar het schateren bij uw dienaar, die toch niet als de meest uitbundige lolbroek bekend staat. OTSOG is een ernstig gevoerd wetenschappelijk onderzoek naar de oorsprong en ‘receptie’ (zo heet dat: de manier waarop latere auteurs met een gegeven omgaan) van de OTSOG-uitdrukking. Het is ook een hilarische parodie, een persiflage of aanfluiting van dit en alle wetenschappelijke onderzoek, een heerlijke comédie humaine over schrijvers, universiteitsprofessoren en andere onderzoekers, over lezen en schrijven en samenleven.

     

    Robert K. Merton (1910-2003) was een vooraanstaand socioloog, een van de grondleggers van de moderne wetenschapssociologie en schreef verscheidene ‘echte’ veel gelezen, geciteerde en bekroonde wetenschappelijke werken. Er zijn talloze artikels over hem op het web, begin misschien met wat collega’s en vrienden bij zijn overlijden te zeggen hadden:

    http://www.asanet.org/footnotes/mar03/indextwo.html

     

    Met OTSOG moet hij zich kostelijk geamuseerd hebben, zowel met de inhoud, de methode als met het schrijven, want dit boek is niet alleen een intellectueel genot, het is ook een feest van de taal, in dit geval het Engels. Er is geen bladzijde, geen zin die niet verbaast, boeit, doet glimlachen of, zoals ik al bekende, schateren. Zoals alle goede humor is er ook steeds een onderliggende grond van diepe ernst en melancholie, van liefdevol begrip voor het aller-menselijkste in de mens, zijn ijdelheid, traagheid, kleine valsheid, luiheid, intellectuele oneerlijkheid. Maar het is ook een monument voor de waarde en waardigheid van de wetenschap en haar beoefenaars en een overtuigde en overtuigende belijdenis van zijn geloof in de mogelijkheid van vooruitgang van onze kennis, zowel in de wetenschappen als in onze omgang met elkaar en in onze zelfkennis.

     

    Dit is geen boek om in één keer uit te lezen, behalve als je onmiddellijk daarna opnieuw begint, maar dan in stukjes, al dan niet in volgorde. Het vraagt, nee, eist je aandacht op en houdt die zonder enige moeite vast, maar nadien voel je dat je in het gezelschap vertoefd hebt van een zeldzaam genie, een waarschijnlijk unieke combinatie van een geleerde van wereldformaat met een regelrechte Uilenspiegel. Dus, als je Engels leest, of Duits, Spaans of Italiaans, dan moet dit je volgende boek zijn!

     

    OTSOG is uitgegeven bij The University of Chicago Press (ISBN 0-266-52086-2) en je kan het bestellen bij Proxis of Amazon of ‘de betere boekhandel’ natuurlijk.



     

     


    13-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.incest en seksueel geweld
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    Niet voor het eerst en wellicht niet voor het laatst wil ik het hebben over incest. Ik heb zelf nog eens mijn bericht van 14.08.2007 nagelezen en als je dat nog niet gedaan hebt, dan raad ik je aan dat te doen voor je verder leest; in de lijst hiernaast klik je op 'incest'.


    Onlangs was er in de abdij van Averbode (foto) een bijeenkomst, waarop het twintigjarig bestaan gevierd werd van de vzw ‘Incest en seksueel geweld’. Lut was als stichtend lid uitgenodigd om in het panel te zetelen. Er was behoorlijk wat belangstelling, zelfs twee ministers vonden de tijd om (even) aanwezig te zijn, Frank Vandenbroucke en Willy Van Acker.

     

    Bij die gelegenheid werd het boek voorgesteld dat Karlijn Demasure schreef over dit onderwerp: Troost het kind in mij. Over incest en seksueel geweld, Averbode, 2007, 158 blz., ISBN 978-90-317-2564-9. Het is bestemd voor iedereen die met deze problematiek in aanraking komt en dat zijn wij allemaal, rechtstreeks of onrechtstreeks, maar vooral ook voor begeleiders, opvoeders, leerkrachten, sociale dienstverleners die jonge mensen over de vloer krijgen die het slachtoffer zijn van incest of seksueel geweld. Vertrekkend van authentieke getuigenissen of aansluitend daarbij geeft de auteur, een ‘oude’ kennis overigens, dus ik zal maar (nog meer) opletten wat ik zeg, duiding bij de verschillende vormen die ISG aanneemt, bij het ‘proces van de verleiding, het zwijgen en de ontkenning’, de sporen bij het slachtoffer, de signalen, de gepaste houding voor leerkrachten en andere begeleiders bij het vermoeden van ISG, mogelijke therapieën.

     

    Mede door de afwisseling tussen de opmerkelijk krachtige of schrijnende getuigenissen en de verhelderende verwerking door de auteur, en ook door het gerichte perspectief van waaruit het is geschreven, is dit een boekje geworden dat niet mag ontbreken in schoolbibliotheken of op het leeslijstje van leraars en andere jeugdbegeleiders. Voor ouders en ook voor oudere kinderen is het een geëngageerde maar tactvolle, onbevangen en eerlijke inleiding in deze problematiek. Warm aanbevolen.

     

    In de lijn van mijn prille belangstelling voor EP of evolutionaire psychologie las ik het artikel van Debra Lieberman en het echtpaar Tooby-Cosmides: The evolution of human incest avoidance mechanisms: an EP approach, 40 pp., 2000. Ook deze tekst is vrij beschikbaar op internet. De auteurs vertrekken van het bestaan van het incesttaboe, of omgekeerd: van het bestaan van een drang om incest te vermijden en gaan dan op zoek naar de mechanismen die daaraan ten grondslag liggen, gezien in de ontwikkeling van de menselijke soort, lang voor er sprake is van cultuur, mythen, godsdienst of wetten.

     

    Enerzijds is het nodig dat daders en slachtoffers elkaar herkennen als familieleden, anderzijds moet er een mechanisme zijn dat de spontane seksuele drang verstoort en ten slotte moet er daarvoor een overtuigende reden zijn. Deze drie elementen worden in een zorgvuldig betoog nauwkeurig beschreven en overtuigend toegelicht aan de hand van talrijke studies en rapporten over wetenschappelijke experimenten. Toch blijft het allemaal heel leesbaar, ook als je hier of daar een onnodig moeilijke wetenschappelijke term moet nakijken: axilla betekent ‘oksel’ (wat anders?), een dyad is een ‘paar, tweetal’ (vanzelfsprekend).


    Wat me enigszins verbaasde is dat de auteurs één aspect van herkenning van familieleden helemaal niet behandelen, namelijk fysieke gelijkenis.

     Voor mij liggen twee foto’s uit mijn jeugd. Op de ene staat mijn overleden broer, leeftijd acht jaar of zo, te midden van zes van de zeven kinderen van de familie waar wij verscheidene vakanties doorbrachten. Het is gewoon onmogelijk om niet te zien dat hij de vreemde eend in de bijt is. De andere is een klasfoto waarop ik prijk tussen ongeveer veertig klasgenoten en daar is het de ongelooflijke verscheidenheid van tienjarige jongens die in het oog springt. Het kan dan wel zijn dat pasgeboren baby’s hun moeder herkennen aan haar geur en omgekeerd, maar zeker op latere leeftijd is de fysieke gelijkenis toch in vele gevallen een vrij betrouwbare aanduiding van een (mogelijke) verwantschap. Wat is het eerste dat men zegt als men op kraambezoek gaat? Juist: ‘het is juist zijn vader/moeder/grootvader/grootmoeder/de melkboer (grapje)’. Het is zoveel als zeggen: het is geen buitenechtelijk kind.

     

    In mijn familie werd elk pasgeboren kind (door de ongetrouwde tantes) onderworpen aan de D’huyvetters-test: ‘heeft het de neuze?’ Zonder in details te willen treden, kan ik bevestigen dat sommige van onze familieleden inderdaad een wat prominente, hoekige neus hebben, mijn bijnaam op school was gewoon ‘Neuze’. Het was alsof de brave tantes de legale afkomst wouden bevestigen door het identificeren van die familietrek. Ook in rosharige, uitzonderlijk grote, kleine, getaande, flaporige &c. families zal men dergelijke familiegrapjes wel kennen.

     

    Misschien past dit aspect van fysieke herkenning niet goed in de studie, die zich meer concentreert op de herkenning op basis van lichamelijke ervaringen tijdens de allereerste levensjaren. Maar het is vreemd dat men het gewoon niet vermeldt.

     

    Incestvermijding wordt door EP bijna uitsluitend gezien van uit het standpunt van (het verbod op) de voortplanting. Zoals ik in mijn vroegere tekst ook als stelde, berust het taboe op de sterk vergrootte kans op ziekte en kindersterfte bij inteelt. En het is daarbij inderdaad niet nodig dat men de twee, incest en minder gezonde kinderen, op een biologisch causale manier met elkaar verbond, want dat is pas begin vorige eeuw stilaan duidelijk geworden, nee, men deed dat op andere gronden, bijvoorbeeld door het te zien als een straf van de goden.

     

    De vader die met zijn dochter sliep wist natuurlijk niet dat de kinderen die daaruit voorkwamen duizend maal meer kans hebben op een ziekte of afwijking omdat zijn genetisch materiaal voor 50% het zelfde is als dat van zijn dochter. Maar hij weet het ongeluk, namelijk een doodgeboren, gehandicapt of weinig levensvatbaar kind, dat de leeftijd om zich voort te planten vaak niet haalde, aan zijn overtreden van een ‘goddelijke’ wet.

     

    Maar incest en seksueel geweld is ook een negatieve gedraging buiten elke problematiek van voortplanting om. Seksualiteit op een dierlijk of

    voor-cultureel menselijk niveau is een vrij gewelddadige bedoening, iets  dat overigens nog helemaal niet verdwenen is sinds de mens (in principe althans) een cultureel wezen geworden is.  Denk ook aan verkrachting in oorlogssituaties. Incest als seksueel geweld is nog steeds aanwezig. 


    In de vroegste vormen van samenleving werd geweld geweerd binnen de eigen familie of clan. Het Joodse gebod ‘Gij zult niet doden’ sloeg/slaat enkel op mede-Joden, niet op de Filistijnen/Palestijnen. Seksualiteit, als een van de vormen van geweld binnen de familie, is eveneens beladen met een taboe. Naast incest met zijn moeder maakte Oidipoes zich ook nog schuldig aan ouder(vader)moord, de hoogst mogelijke vorm van niet-seksueel geweld binnen het gezin, naast de kindermoord die zijn vader op hem dacht gepleegd te hebben. Voor al die vormen van geweld, waarvan het ‘overweldigen’ van zijn moeder er ‘slechts’ één was, moest hij en zijn hele familie de wraak van de goden ondergaan. De tragedie eindigde, zoals later bij Shakespeare, faute de combattants, bij gebrek aan overlevenden.

     

    Wellicht niet voor het laatst, zei ik, breng ik deze problematiek hier ter sprake. Erover nadenken en schrijven heeft me heel wat beelden uit mijn jeugd terug in herinnering gebracht, misschien was dat ook voor u het geval. De schone Vlaamse kinderrijke families, waarover onze pastoors het zo graag hadden, verborgen veel onheil achter het burgerlijk fatsoen. Die gesloten, hypocriete manier van doen en denken, door de kerk nog ondersteund en in de hand gewerkt, heeft veel slachtoffers gemaakt en ik reken de daders van incest en seksueel geweld daar even goed bij als hun slachtoffers, zonder het leed van die laatsten en de schuld van de eersten ook maar enigszins in twijfel te willen trekken.




     


    12-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Evolutionaire psychologie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen




    Ik geef het toe: ik weet zo goed als niets over psychologie.
    Aan de universiteit hadden we een cursus psychologie in het eerste jaar, een algemene inleiding. Tijdens een voorexamen kreeg ik van de monitor te horen dat mijn antwoorden op de vragen niet uit de cursus kwamen, maar een soort van persoonlijke interpretatie die ik daarvan gemaakt had. Dat was een van de eerste signalen van wat later een totale mislukking werd. Wat de universiteit van mij verlangde, was ik niet bereid te geven: van buiten leren en slaafs reproduceren, al dan niet begrepen, een volledige vereenzelviging met het systeem en met de geldende opinies, respect voor gezag… en dat allemaal in 1965-68!

     

    Het examen zelf daarentegen was een verbazingwekend succes: op de vier vragen van de prof, de zonderlinge kanunnik Louis Van Haecht, hoefde ik nauwelijks te antwoorden. Blijkbaar waren mijn uiterst korte antwoorden: ja, nee, ja op de eerste drie voldoende en toen ik bij de vierde zei dat het antwoord daarop iets langer moest zijn, zei hij enthousiast dat ook dat helemaal juist was, hij dankte me en stuurde me weg, na enkele minuten, met een uitzonderlijk (voor mij…) hoog cijfer. Vreemd.

     

    Later las ik alleen sporadisch en toevallig nog iets over psychologie en wat ik las, was niet van aard om mij naar meer te doen verlangen. Ik had er geen idee van wat men aan de faculteit Psychologie doceerde of waarom zoveel studenten zich voor die studie inschreven. Dat de helft of meer niet slaagde omwille van een onverteerbare cursus statistiek, heeft me steeds bevreemd. Statistiek?

     

    In de twee werken van Richard Dawkins die ik las en hier besprak: The God Delusion en The Selfish Gene en in enkele artikels op Wikipedia, vond ik verwijzingen naar een nieuwe manier om de menselijke psychologie te bekijken: EP of Evolutionary Psychology. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt en ik zocht en vond een goede inleiding: Evolutionary Psychology: A Primer (1997) van het echtpaar Leda Cosmides en John Tooby, zowat de ontdekkers van EP. Het is een korte inleiding van 24 bladzijden die je zo van het web kan plukken. Het is een zeer bevattelijke tekst die ook voor niet-specialisten heel toegankelijk is en die ik iedereen die nog nooit van EP gehoord heeft ten zeerste kan aanraden. Voor mij was het een verrassende maar uiterst leerzame ervaring, die mij onmiddellijk deed uitkijken naar nog meer informatie. Die ligt nu klaar voor lezing of is besteld bij de boekhandel…

     

    Ik ga hun werk niet overdoen. Toch even dit.

    Gedurende vrijwel onze hele geschiedenis is ons mensbeeld bepaald door religieuze overtuigingen (dat is overigens wat wij vandaag verwijten aan de moslims). De mens was door God geschapen, kant-en-klaar afgeleverd als heerser over de wereld, zoals het in Genesis staat. Sinds die vroege Bijbelse tijden is de mens niet veranderd: de verhalen in de Bijbel gaan over mensen zoals wij, het zijn geen primitieven of zo. De mens is zelfbewust en bewust van zijn omgeving. Hij wordt niet door zijn leefwereld bepaald, maar zet die naar zijn hand om te overleven: hij maakt zich meester van zijn wereld, met name door zijn bewustzijn, zijn verstandelijke vermogens. Een leeuw is sterker dan een mens, maar een mens is slimmer dan een leeuw (en nog enkele andere diersoorten, de gevolgen daarvan laten zich zien…). Een mens is geen dier, zoals Berthold Brecht zegt, zij het met de nodige ironie, en hij kon het weten. Het dierlijke in de mens is iets dat moet onderdrukt worden, ten gunste van het typisch menselijke: het rationele. Meteen zijn ook de emoties verdacht, want dat zijn irrationele reacties op de omgeving: angst, vreugde, verliefdheid, spijt… De mens is maakbaar: met een goede opvoeding kan men zijn emoties leren beheersen, met een goede opleiding wordt men meer mens en worden de dierlijke driften, zoals de seksualiteit, beheerst. Een kind komt op de wereld met een onbevangen geest, als een onbeschreven blad. Het belang van de vorming van dat jonge verstand is dan ook enorm: men weet maar wat men leert en Wissen is Macht, dat stond in het college van Eeklo op de muur van de studie geschreven, waarom in het Duits weet ik niet, er was een vage verwijzing naar Goethe, maar het origineel is meer dan waarschijnlijk van Francis Bacon: Nam et ipsa scientia potestas est of Knowledge is power (Meditationes Sacræ [Sacred Meditations] (1597) "De Hæresibus" [Of Heresies].

    Toch kon men er ook toen niet om heen dat er in de mens (of toch zeker de blanke westerse rijke katholieke…) enkele opvallende algemene kenmerken of eigenschappen aanwezig zijn, die wellicht niet aan het opvoedingssysteem te danken zijn. Die schreef men dan maar toe aan de Schepper, die ze als een genade had ingestort in elke mens: de mens is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Anderen noemden dit de natuurwet, die eveneens door een soort Opperwezen was vastgelegd; Newton deelde die overtuiging op een fanatieke wijze.

     

    Met Darwin werd voor het eerst op wetenschappelijke manier aangetoond dat dit mensbeeld niet klopt. De mens is het resultaat van een lange geschiedenis die tien miljard jaar geleden begon en die pas 200.000 jaar geleden leidde tot Homo sapiens. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het menselijke bewustzijn niet op dezelfde wijze geëvolueerd is als de rest van zijn lichaam. De hersenen én hun werking het resultaat van de hele evolutie van het leven op aarde en dragen daar ook nog steeds de sporen van. Er zijn in de hersenen inderdaad zeer duidelijke structuren en processen aanwijsbaar, die hun oorsprong vinden in ons zeer verre verleden en die het best op die manier kunnen verklaard worden. Ik noem slechts enkele: de moederliefde of de zorg voor de ‘jongen’, het incestvermijdend gedrag, het herkennen van de eigen familie, het ontdekken van ‘bedriegers’ in de samenleving.

     

    Andere psychologische interpretatiesystemen hebben daarvoor andere namen gevonden (mythen, archetypes…), maar ‘evolutionaire psychologie’ biedt naar mijn aanvoelen een denkpiste die zo verhelderend is dat ik er een klein beetje euforisch van word. Heel wat ‘oud zeer’ krijgt plots een mogelijke verklaring, voor een aantal knagend onbevredigend beantwoorde vragen lijkt een oplossing in zicht.

     

    Thomas Huxley, de grootvader van Aldous, zei toen hij voor het eerst Darwins theorieën las: stom dat we daar niet eerder aan gedacht hebben! Dat was ook mijn eerste gedachte bij mijn kennismaking met Evolutionary Psychology. Ik houd u op de hoogte…

     



    11-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoeveel boeken nog?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Onlangs had ik het hier over het enorme aantal boeken dat jaarlijks verschijnt: een miljoen, of een om de dertig seconden. Naast de ongeveer 50 miljoen boeken die er tijdens mijn leven verschenen, zijn er nog vele de honderden miljoenen die daarvoor gepubliceerd zijn en die in onze bibliotheken een onderkomen hebben gevonden.

     

    Hoeveel boeken leest een mens? Zelfs als we elke week vijf boeken zouden lezen, en dat is zelfs voor een zeer nijvere lezer onwaarschijnlijk veel, dan zijn dat er op een jaar nog maar 260 of 0,026 % van wat er in dat jaar verschijnt. Als ik dat zou gedaan hebben sinds mijn tiende jaar, dan zouden dat er nu 13.000 zijn. Ik weet niet hoeveel ik er echt gelezen heb, maar het is evident dat het er heel veel minder geweest zijn. Als ik nog twintig jaar mag leven in goede gezondheid, ook mentaal en ik lees, om niet te overmoedig te zijn, één boek per week, dus een vijftig per jaar, dan kan ik er misschien nog een duizendtal lezen, hoop en al; waarschijnlijk kom ik zelfs niet in de buurt daarvan.

    Ik kan dus onmogelijk alles lezen wat interessant of zelfs belangrijk is. Het is een vaststelling die me doet huiveren: minder dan duizend boeken, wellicht veel minder, misschien zelfs maar een paar honderd en er zijn er zoveel…

     

    De vraag kwam bij me op toen ik deze week toevallig een aantal interessante boeken kocht en moest beslissen wat ik eerst zou lezen. Ik besef nu dat de keuze pijnlijk belangrijk is: elke boek dat ik lees, betekent een ander dat ik nooit meer zal gelezen krijgen. Dus moet ik erg zuinig zijn en heel bewust gaan kiezen, niet zomaar, nee: enkel het beste, het belangrijkste, het meest bevredigende… Dat wordt moeilijk.

     

    Enerzijds heb je literaire werken, die je leest voor het plezier van het lezen en voor de verdieping van je menselijk inzicht. Anderzijds is er de non-fictie, in mijn geval noodzakelijkerwijze vulgariserende wetenschappelijke werken, geschreven voor een ruim publiek en daarvoor gelden eigenlijk dezelfde verwachtingen: ze moeten goed geschreven zijn en inzicht bijbrengen in ons mens-zijn in onze wereld.

     

    De eerste categorie, de fictie, de literatuur, heeft een eigen tijdsbeleving: ik zoek dan de rust op van een aangename omgeving en van uren die enkel onderbroken worden door onvermijdelijke natuurlijke behoeften: eten en drinken, het toilet, slapen…

     

    De andere, meer wetenschappelijke boeken brengen meer gejaagdheid mee: je bent nieuwsgierig naar wat je te weten gaat komen, maar je bent gevangen in het web dat de auteur geweven heeft, je moet zijn gedachtegang volgen, ook als het niet altijd simpel is, ook als je gedachten afdwalen, ook als je niet helemaal of helemaal niet akkoord gaat, ook als het niet echt belangrijk of verhelderend lijkt. Het is niet zomaar lezen, het is ook leren, studeren zelfs en dat maakt het vaak meer een veeleisende opgave dan een onmiddellijk genot. Anderzijds kunnen de nieuwe inzichten die je verwerft zo verhelderend zijn, dat al je inspanningen ruimschoots beloond worden.

     

    In beide gevallen ben je zeer intens je verstand aan het gebruiken. Dat is wat ik al heel mijn leven graag doe. Niet dat ik zoveel verstandiger zou zijn dan een ander, maar ik beleef mijn grootste plezier aan het actief gebruik van mijn koppeke, mijn bewustzijn, mijn verstandelijke vermogens in de ruimste zin van het woord, dus ook met alle emoties erbij. Louter lichamelijk bezig zijn trekt me niet zo aan. Ik moet me echt dwingen om te gaan zwemmen of wandelen, want dan is de uitdaging voor mijn gedachtewereld miniem; reizen, luieren en oppervlakkige conversaties zijn aan mij evenmin besteed. Klussen doe ik graag als er ook een aspect van kennis of handigheid aan vastzit, zoals een oude klok weer aan de praat krijgen of koken, of als het mogelijk is ondertussen iets anders te doen, zoals muziek beluisteren bij het strijken. Natuurlijk zijn er een aantal dingen niet nu eenmaal moeten gedaan worden en dan doe je die zo snel en efficiënt als mogelijk, meestal nadat je ze zo lang als mogelijk uitgesteld hebt…

     

    Na deze overpeinzingen ben ik weer waar ik was toen ik begon: mijn eerstvolgende boek? Je zal het ongetwijfeld te weten komen bij een van je volgende bezoeken aan mijn blog. Tot dan.

     


    08-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.escarbilles?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    Een schrede is een stap. Om een stap te zetten moeten we ons ene been voor het andere zetten en dan het andere erbij halen. Dat is dan schrijden.


    De oorspronkelijke betekenis van ‘skrei’ wijst op het moment waarop de benen niet naast elkaar staan, dat de benen niet gesloten zijn, maar open; de voeten bevinden zich niet naast elkaar, er is een ruimte tussen. Dat kan in twee richtingen: ofwel gaan de voeten uiteen, maar naast elkaar: wijdbeens; ofwel staat de ene voet voor de andere, als we stappen of lopen.

     

    Wijdbeens zitten we ook te paard, vandaar: schrijlings, dus met de benen open. Gedurende lange tijd was het vrouwen verboden om zo te paard te zitten, ze hadden speciale zadels zodat ze hun ene been over het zadel bij het andere konden hangen, niet bepaald een gemakkelijke houding bij enige snelheid. Om daaraan te verhelpen kwam er het damespaard, de telganger, die bij het snel lopen beurtelings zijn beide linkerpoten en dan zijn rechterpoten naar voren brengt. Men noemt dat ook een hakkenei, naar het Engelse Hackney, waar dergelijke paarden gefokt werden. Vroeger kon je bij marcherende soldaten of leden van een jeugdbeweging altijd wel een dergelijke telganger zien, die zijn rechterarm naar voren zwaaide samen met zijn rechterbeen en vice versa, een koddig zicht en niet gemakkelijk om na te bootsen.

     

    In sommige dialecten, ook dat van Lut, is schrijlings ‘scherrelings’; in Eeklo was dat: ‘scherlewiep’, misschien alleen in onze kindertaal?  

     

    Schaarlings of scheerlings is echter iets anders, het betekent rakelings, zoals een vogel die rakelings langs iets heen scheert.

    Daarmee zitten we bij een andere zeer rijke stam: sker of sek of ker en dat heeft allemaal te maken met iets afsnijden, scheren. Een schaar is dan een voorwerp waarmee je dat doet; oorspronkelijk was dat ‘scheer’ en dat is eigenlijk meervoud, zoals in het Duits, dus enkelvoud schaar, meervoud scheer, want een schaar heeft twee messen, denk aan het Engelse scissors en het Franse ciseaux. Een schare is een afgescheiden groep. Als je iets afsnijdt, heb je vaak een scherpe rand. Een schaarde of schart(e) is een schaafwonde veroorzaakt door krabben of haperen. Het is ook een scherf, een afgebroken stuk, zoals in het Engelse shard en zelfs potsherd. Een ploegschaar is een plowshare.


    Een andere ‘schaar’ is een stuk grond op een gemeenschappelijke weide, een dries of een mark of een meent (afgeleid van gemeente, dat wat men gemeen heeft), dat groot genoeg is om een dier te laten grazen; in het Engels is dat een share, een deel dus, of een aandeel, zoals in shares en shareholder. Scharen betekende dan elke zijn deel toewijzen of een deel krijgen, in het Engels to share.

     

    We scheerden ons vroeger met een scheers of en schees, nu met een scheerapparaat, al dan niet elektrisch. Ook schapen worden geschoren en de samenstellingen zijn daar legio, zoveel als in een legioen dus, een aanzienlijke legermacht.


    Maar er is ook een ander ‘scharen’ of ‘scheren’ en dat betekent ordenen, plaatsen, bevestigen, bespannen, zoals de draden op een getouw, of een scheepskabel in een takel, of de planken van een houten schip. Ook daar zijn er vele samenstellingen.

     

    Schaars komt dan weer, via het Latijnse excarpsus, letterlijk uit-genomen, uitzonderlijk dus of zeldzaam, van het oud-Frans escars, net zoals het Engelse scarce, maar het moderne Frans heeft het woord niet behouden, behalve in escarcelle, een portemonnee waar je kleingeld in stak.

     

    Om te eindigen een woord dat mijn vader me leerde, meer dan vijftig jaar geleden en dat ergens helemaal van onder in mijn woordenschatkist is blijven liggen, tot het enkele dagen geleden vanzelf weer verscheen, zoals een vergeelde klasfoto of een vergeten vakantiekiekje in een bestofte doos op zolder. Het is skrebielden of skrebieldekes.
    Toen we nog allemaal met kolen stookten, vielen er al eens kleine gloeiende kooltjes door de (of het) rooster van de kachel. Die koelden af in de asla, dat kruiswoordraadselachtig woord. Mijn taak als jongste kind was dan vaak om de asse te zeven of te ziften met een zeef of zift (natuurlijk) om er de soms nog warme skrebielden uit te halen; die konden dan weer in de kachel om helemaal op te branden. De gezeefde asse gebruikten we in de winter om besneeuwde of beijzelde voetpaden begaanbaar te houden.


    Ik heb lang moeten zoeken naar de oorsprong van dat prachtige dialectwoord, maar hier is het, voorwaar een woordenboekbuur van onze escarlette, namelijk escarbille, blijkbaar een Waals en Frans dialectwoord voor kolen die door het (of de) rooster vallen, bij kachels maar ook bij stoomtreinen en die men nadien recupereerde. Misschien is dat woord verwant met een andere buur: escarboucle, Frans voor onze karbonkels: robijnen of rode granaatstenen; beide zijn afkomstig van het Latijn carbunculus, een verkleinwoord van carbo, kool, dus een klein kooltje!


    Een andere etymologie verwijst evenwel naar het Nederlandse schrabben of schrabbelen, dus krabben of ‘scharten’ en dat is ook een manier om de skrebielden uit de asse te halen. Dus een Eekloos dialectwoord uit het Waals dat uit het Vlaams komt...


    Zeg nu nog dat onze taal niet wonderzoet 'en is, althans is voor wie haar geen geweld ‘en doet, zoals Franstalige (en ook wel enkele Brakelse of Aalsterse) politici vandaag schaamteloos doen voor de opdringerige camera’s en microfoons.




    07-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.William Trevor: nog meer in het Nederlands
    Een kort berichtje om te melden dat op http://www.nl.bol.com nog enkele Nederlandse vertalingen van William Trevor te vinden zijn voor géén geld:
    - Heiligenbeelden: twaalf kortverhalen
    - Het verhaal van Lucy Gault (The Story of Lucy Gault)
    - De ongelukzoekers (Fools of Fortune) besproken op 13.05.2006



    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.P.D. James in het Nederlands
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het zal weinigen ontgaan zijn dat P. D. James zowat mijn meest geliefde auteur is van detectiveverhalen. Ik besprak hier al verscheidene van haar boeken en op 13 oktober laatst kreeg je naast een bewonderend bericht over haar sciencefiction-roman The Children of Men (1992) ook een overzicht van al haar werken. Tijdens een aangenaam weekeind in Valkenburg begon ik haar eersteling: Cover Her Face (1962), 207 blz. (veel té) kleine druk in een Penguin uitgave die ik zoals gewoonlijk kon oppikken, voor één euro, in de Leuvense vestiging van de tweedehandsboekenzaak In ’t Profijtelijk Boeksken, in de volledig vernieuwde winkelwandel-Diestsestraat 180, op een paar honderd meter van het station.


    Dit boek verscheen toen ze 42 jaar was, ze is geboren in 1920. Haar laatste boek, The Lighthouse, is van 2006. Er liggen dus vierenveertig jaren tussen, een mensenleven, meer dan een generatie.  Wie meer wil weten over haar kan terecht op de officiële website van Baroness James of Holland Park, zoals ze zich sinds 1991 mag laten aanspreken.

    http://www.randomhouse.com/features/pdjames/index.html

     

    Ik heb Cover Her Face in de eerste plaats gelezen als een gewone roman, een milieuschildering, een karakterstudie. De moord, die al verschijnt in het zesde woord van de eerste zin, is zeker geen bijzaak, maar vaak had ik de indruk dat het voor de auteur maar een gelegenheid was om de reacties op te tekenen van allerlei mensen die ermee geconfronteerd zijn: de familieleden, de kennissenkring, de dokter, de parochiepriester, de bedienden, de dorpelingen… Daarin is P. D. James meesterlijk. De personages komen spontaan tot leven in de beschrijvingen, de stream of consciousness innerlijke monologen en in de schitterende dialogen.

    Natuurlijk is dit een klassiek moordverhaal met al de ingrediënten die het genre voorschrijft en die je dus ook verwacht en herkent als ze opduiken, maar telkens weer denk je: dit is geen cliché, dit is geen systeem, dit is niet stereotiep: dit is, ook nu nog, fris en hoogst origineel. Hoe zal ik het zeggen: een auto is een auto, er is in feite heel weinig verschil tussen de auto’s die honderd jaar geleden gemaakt werden en de wagens van vandaag; maar ook vandaag is er een serieus verschil tussen het basismodel van Toyota, Renault en Peugeot en een Lexus, een Jaguar of de topmodellen van Mercedes, Audi en BMW. Er zijn veel detectiveverhalen, maar P. D. James rijdt, bij manier van spreken indien niet in het echt, met een Rolls Royce, niet het laatste model, dat een omgebouwde BMW is, maar een klassieke Silver Shadow II van 1977.


    Over het verhaal vertel ik lekker niets, zelfs niet met het soort waarschuwingen dat je soms vindt op websites: als je niet wil weten wie het gedaan heeft, lees dan de volgende paragrafen niet. Nee, als je het wil weten, dan zal je moeten wachten tot de laatste bladzijden, wat dacht je, en ondertussen zal je genoten hebben van een echt goed boek, dat kan ik je verzekeren.

     

    Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden van dit boek, jammer.

    Maar er is wel goed nieuws!

    Bij
    http://www.nl.bol.com/ vond ik een hele reeks Nederlandse vertalingen van P. D. James, dus hieronder weer het lijstje, met al de Nederlandse titels. Nu heb je geen excuses meer…

     

    Inspector Adam Dalgliesh

     

    Cover Her Face (1962)

    A Mind to Murder (1963) = Geen prijs te hoog, = Kat in het nauw

    Unnatural Causes (1967) = Tot de dood erop volgt

    Shroud for a Nightingale (1971) = Lijkwade voor een nachtegaal

    The Black Tower (1975) = Tehuis met vele vrienden

    Death of an Expert Witness (1977) = Dood onder deskundigen

    A Taste for Death (1986) = Dodenmis

    Devices and Desires (1989) = Melodie des doods

    Original Sin (1994) = Erfzonde

    A Certain Justice (1997) = Gebrek aan bewijs

    Death in Holy Orders (2001) = Dood onder geestelijken

    The Murder Room (2003) = Moordkabinet

    The Lighthouse (2005) = Vuurtoren

     

     

    Cordelia Gray

     

    Unsuitable Job for a Woman (1972) = Geen werk voor een vrouw

    The Skull Beneath the Skin (1982) = Treurspel voor een moordenaar

     

     


    06-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.amer & quatertemper
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

     

    In de buurt van Puurs vind je een wegwijzer naar ‘Eikse Amer’; in Aarschot heb je een Amerstraat, maar ook in Spijkenisse, Dordrecht en Terneuzen, Nederland; er zijn ook een aantal Amerwegen; genoeg om je af te vragen wat amer is… Was ik er maar niet aan begonnen!

     

    Van Dale zegt het meteen duidelijk: amer is gewestelijk en verouderd voor houtskool. Daarmee was voor mij aanvankelijk de kous af. Maar onlangs kreeg ik een brochure in de bus van de plaatselijke natuurvereniging, met een lijstje van typische woorden en een daarvan was amer en de uitleg was: loskaai. Loskaai?


    Wat zoeken op internet bracht me op de website van de Middelberg hier in Rotselaar (waarvan Werchter een deelgemeente is) en ik citeer wat ik daar vond, ik hoop dat ze het mij niet kwalijk nemen:

     

    Een deel van het hout werd vooraf omgezet in houtskool door houtskoolbranders. Het transport van het hout en de houtskool gebeurde per trekschuit, het meest geschikte bulktransportmiddel uit die tijd. Voor de verkoop van het hout of de houtskool moesten de handelaars hun vracht laten meten en moesten zij stapelrecht betalen (het ‘amergeld’) op één van de drie de laad- en losplaatsen of ‘amers’ in de baronie Rotselaar (Wakkerzeel, Haacht en Ninde, onder Werchter). De houtuitvoer was belangrijk: tussen 1777 en 1794 werden in de baronie Rotselaar minimum 1.119.000 bundels hout gestapeld, of jaarlijks gemiddeld 62.166,6 bundels (ca. 1.934m3;). De belangrijkste stapelplaats was de nieuwe amer van Ninde (1777): ruim 65% van alle hout uit de baronie Rotselaar werd daar gestapeld en verhandeld.

     

    Daarmee weten we waar ze in de brochure de mosterd haalden. Of de mutsaard? Dat is inderdaad een takkenbos en Abraham had die nodig voor het brandoffer van zijn zoon Isaac. Toen we niet meer wisten wat een mutsaard was, hebben we er maar ‘mosterd’ van gemaakt.

     

    Merkwaardig is dat het ook hier over houtskool gaat, maar de auteur vermeldt die betekenis niet, terwijl loskaai niet in Van Dale staat onder ‘amer’. Het zou kunnen dat onze dorpelingen op die losplaatsen ook hun houtskool produceerden, namelijk door halve verbranding of verhitting van hout, waarbij door afdekking van het hout de toevoer van zuurstof beperkt wordt; het water ontsnapt en er blijft alleen de verkoolde vaste stof over: houtskool. Misschien is de oude naam voor houtskool meteen ook maar gebruikt voor de plaats waar men amer maakte, stapelde, verkocht of verlaadde. Het lijkt onwaarschijnlijk dat ‘amer’ algemeen gebruikt werd voor loskaai, dus zonder dat er houtskool aan te pas kwam; ik vond in alle geval geen verwijzingen in die zin.


    In de buurt van Maastricht heeft men het in het dialect over ‘aomeriezer’ en dat is een ouderwets strijkijzer dat binnenin een holte had waar je gloeiende houtskool kon in doen, dat bleef langer warm dan het model dat je op de kachel moest opwarmen.


    Amer is dus echt wel houtskool. Eikse amer is dan houtskool van
    eikenhout.

     

    Van Dale is weer geestig met zijn etymologische uitleg: (1477) ~ Du. Ammern, Lat. urere (branden), Gr. heuein (zengen).

    Laten we daarop even dieper ingaan. Ons ‘amer’ zou dus afgeleid zijn, rond 1477, van een Duits woord Ammern. Ik heb maar een bescheiden Kramers’ Duits woordenboek hier bij mij, maar ook online Duitse woordenboeken is dat Ammern niet te vinden, althans niet in de betekenis van houtskool of branden, wel als de naam voor een soort vogels: de gorzen. Na heel lang zoeken vond ik een verwijzing naar een geleerd artikel, waarin de etymologie van het Duitse Ammern wordt uitgelegd; de details voeg ik hierbij in voetnoot; het gaat enerzijds om ‘aim’ en dat betekent rook en anderzijds ‘uzjon’, vuur; samen geeft dat blijkbaar ‘eimuria, eimere, amere’. In ‘eimuria’ ziet men een verwantschap met het Latijnse urere, branden en het Grieks daarvoor: heuein. Het lijkt wel of dit artikel de bron is geweest
    voor Van Dale.


    Ook in het Duits is het een verouderd woord, dat je bijvoorbeeld bij Luther nog kan aantreffen.

     

    In het Engels zien we onze amer en het Duitse Ammern terug in ember, meestal in het meervoud embers: gloeiende asse in een haard of kachel.

     

    Even terzijde: in het Engels heb je ook de uitdrukking ember days en dat is, verrassend genoeg, wat wij vroeger in ons katholieke Vlaanderen ‘quatertemperdagen’ noemden, het is misschien wel vijftig jaar geleden dat ik dat woord nog eens gebruikt heb! Het was in mijn kindertijd een synoniem voor vastendagen, waarop geen vlees of vleesnat mocht ‘genuttigd’ worden en waarop de volwassenen eigenlijk moesten vasten, dus helemaal niet eten. De meest bekende vastendag was Aswoensdag, bij het begin van de Vasten, de periode van veertig dagen voor Pasen: wij mochten dan niet snoepen en kregen ook geen suiker in de koffie! Maar er waren in elk jaargetijde dergelijke vastendagen en daarvan komt ook die rare naam, quatertemper: quatuor tempora is in het Latijn ‘vier tijden’ of vier jaargetijden. Ik dacht altijd aan ‘kwade temperdagen’: kwaad omdat je niet mocht snoepen en maar amper te eten kreeg en temperen is matigen, weer zo’n leuke kinderetymologie.

    Voor die Engelse ember days is er nog een andere uitleg, maar die bespaar ik je, want de echo van onze quatertemper is te mooi om niet waar te zijn.


    Zo, dat was het. We hebben weer eens rondgereisd in het oude Europa, met tussenstoppen in Puurs, Rotselaar, Dordrecht, Spijkenisse en Aarschot, een citytrip naar Engeland, een reisje in de tijd naar Luthers Duitsland en nog verder terug naar Athene en Rome en van die allerkatholiekste stad met de zegen Urbi et orbi weer naar onze Vlaamse vastendagen.

     

    Als je nog eens amer tegenkomt, dan weet je het nu: houtskool!

     

     

    1AMMER f.
    ahd. eimuria, mhd. eimere, mnd. âmer(e), êmere, ae.
    ǣmyrge, ǣmerge, ne. ember, an. eimyrja wird gedeutet als kompositum aus germ.*aima- (vgl. an. eimr rauch) und germ.*uzjōn f. (vgl. an. ysja feuer, mit l-suffix ahd. usil-, ae. ysel, an. usli glühende asche, funken, mnd. osele funkenasche). das zweite kompositionsglied stellt sich zu idg.*eus- brennen, wozu auch lat. urere brennen, grch. εειν absengen, ai. ósati brennt, alb. ethe fieber gehören (vgl. Kluge in: zs.f.vgl.sprachforsch. 26,84; Pokorny et. wb. 1,347f.). meist im pl., glühende asche, funkenasche:
    E8.jh. busta.. eimuria ahd. gl. 1,58,10 S./S.   15.jh. unde sette in de ameren unde lat braden mnd. kochb. (braunschw. jb. 37) 46.   1533 wird man die ammern widder auff scharren und viel dreyn blasen Luther w. 38,85 W.   1639 unter der glüenden ahmer Micraelius Pommer-land 4/6,160.   (1774) als (er) .. sich eines winterabends, über den ammern eines ausgebrannten feuers wärmte Bode Schandi (1776)4,143.   1807 die ammern oder ämmern Campe wb. 1,118a.

     


    02-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.sorry
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    I’m sorry…


    Wij kinderen van de jaren vijftig en zestig (ik ben geboren in 1946) verbinden dit ongetwijfeld aan de beste ‘plakker’ aller tijden: I’m sorry van Brenda Lee (foto). Als die schlager door de luidsprekers klonk, was de dansvloer meteen vol koppeltjes die elkaar vasthielden alsof het de laatste of de eerste keer was en meestal was dat ook zo...


    We leerden de uitdrukking ook kennen uit de vele Amerikaanse en Engelse films die ongedubd op ons losgelaten werden. Het moet een van de meest voorkomende zijn in de Engelse taal. Je kan ongeveer elke gesprek, elke vraag beginnen met I’m sorry, but…


    De Germaanse wortel van ons woord is ‘sor’, maar eigenlijk, in zijn oudste vorm, ‘sâr’ en nog verder terug ‘sai’. In het Nederlands hebben we daar ‘zeer’ van overgehouden, in de betekenis van pijn, zoals: hij heeft zich zeer gedaan. In de kindertaal zeggen wel eens: oei, een zeertje! als een kind een kleine wonde heeft opgelopen. Of een oud zeer.


    Ook ‘sores’ lijkt me daarmee verwant, een woord dat we uit het Jiddisch en uit Nederland hebben en dat pijn, smart, leed, zorgen betekent en van het Hebreeuws saroth komt. In het Engels is a sore een wonde, vooral een etterbuil, een zweer of een blein, een blaar; het adjectief sore betekent pijnlijk, stram.


    I’m sorry
    betekent dus letterlijk: het doet me pijn en dat is precies wat de Duitsers zeggen: Es tut mir leid. Wij zeggen: het spijt me, het spijt me zeer en dat laatste ‘zeer’ komt ook van het oude ‘sar’, namelijk: zo erg dat het pijn (zeer) doet, dus heel erg. In het Frans is het excusez-moi, een uitdrukking die tot ons ‘excuseer’ heeft geleid en als je die vertaalt dan heb je: verontschuldig mij, zoals hun pardon, pardonnez-moi ons ‘vergeef me’ is of in heel slecht Nederlands ‘verschoning’.


    Ondertussen is ‘sorry’ opgenomen in het Nederlands: sorry, maar… Of: Oei, sorry! Sorry, hoor! En zelfs: sorry dat ik besta, hé!

     

    Afsluiten doe ik vandaag met de Engelse uitdrukking: Better safe than sorry. Liever blode Jan dan dode Jan.



     


    28-10-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dies irae?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen




    Rond deze tijd herdenken we onze doden, de mensen die we gekend hebben en die gestorven zijn. Het meest nabij in onze gedachten zijn onze familieleden, want zij hebben ons leven het meest getekend. Aan onze ouders danken we het leven zelf, een groter geschenk is er niet. Broers en zussen waren daarna de eersten met wie we samenleefden en dat schept een band die niet te breken is, wat er ook gebeurde, wat er ook gebeure. Vrienden zijn zeldzaam, geliefden nog meer. Met hen bouwen we onze wereld uit, zij zijn ons onmisbaar. Kinderen zijn een zegen, soms een vloek, maar ook dan zijn het onze kinderen.

     

    Wanneer zij die ons nabij zijn, sterven, laten zij een tere open plek, een lange leegte die ook na jaren onvervulbaar blijft, een schrijnende smart, zelfs op momenten van intense vreugde of diep geluk.

     

    Vlaanderen was vroeger een zeer katholieke landstreek. Op alle belangrijke momenten van het leven was er een katholiek ritueel, dat meestal in gemeenschap gevierd werd in de kerk. De meesten onder ons hebben zo talloze begrafenissen bijgewoond. De lezingen en gezangen van de uitvaartliturgie zijn in ons geheugen gegrift, onze reactie erop is, ook nu de liturgie zo ingrijpend veranderd is, nog steeds zeer emotioneel, zoals ik hier onlangs nog schreef over het In paradisum deducant te angeli, dat ook nu nog vaak wordt aangeheven wanneer het lichaam van de afgestorvene de kerk wordt uitgedragen, het afscheid van de gemeenschap voor de meer intieme eigenlijke begrafenis.

     

    Een ander bekend, ik zou bijna zeggen geliefd, onderdeel van die liturgie was het Dies irae, dat als geen ander de droefheid weergeeft die zelfs de meest geharde aanwezige voelde. Het Dies irae staat voor dood en begrafenis, het lot dat elke mens wacht. In zijn Gregoriaanse versie is het een zachtmoedig lied, er spreekt gelatenheid uit bij het onvermijdelijke, berusting ook, door de voortdurende herhaling van het motief uit de eerste maten: ti-da-ti-da-ti-da-ti-da, waarbij we telkens letterlijk een toontje lager zingen. Talloos zijn de componisten die een eigen versie geschreven hebben, ik vermeld slechts de meest bekende: Mozart, Verdi, Berlioz. Nog talrijker zijn de composities die het muzikale thema van het Dies irae citeren om het thema van de dood op te roepen. Ik vermeld er enkele:

     

    - Thomas Adès: Living Toys

    - Charles-Valentin Alkan: Symphonie, Souvenirs Trois Morceaux, Op.15 - Morte

    - Hector Berlioz: Symphonie Fantastique

    - Johannes Brahms: Ein Deutsches Requiem, Klavierstück op. 118/6

    - Benjamin Britten: War Requiem

    - Antoine Brumel: Dies Irae

    - Iva Boulanger: Funerailles du Soldat

    - Elliott Carter: In Sleep, In Thunder, #4

    - George Crumb: Black Angels, Makrokosmos Volume II, Star Child

    - Luigi Dallapiccola: Canti Di Prigiona

    - Antonín Dvořák: Symphony No. 7, mvmt 1

    - Antonio Estevez: La Cantata Criolla

    - Jean Françaix: Cinq poemes de Charles d Orléans

    - Alexander Glazunov: Moyen Age

    - Leopold Godowsky: Piano Sonata in E Minor, mvmt 5

    - Berthold Goldschmidt: Beatrice Cenci (opera)

    - Charles Gounod: Faust Opera, Act IV

    - Arthur Honegger: La Danse des Morts

    - Gottfried Huppertz: filmmuziek voor Metropolis

    - Aram Khachaturian: Symphony 2 The Bell, Spartakus

    - György Ligeti: Le Grand Macabre

    - Franz Liszt: Dante Symphony, Totentanz

    - Gustav Mahler: Symphony No. 2, mvmt 1 and 5

    - Nikolai Medtner: Piano Quintet in C Major, Op. Posthumous

    - Nikolai Myaskovsky: Piano Sonata 2, Symphony 6

    - Modest Mussorgsky: Nacht op een kale berg, Songs and Dances of Death
        (zie mijn bespreking op 21.03.2007 Lied van de Dood).

    - Carl Orff: Carmina Burana

    - Krzysztof Penderecki: Dies Irae

    - Sergei Rachmaninoff: Études-Tableaux, Op. 39, No. 2, Isle of the Dead, Prelude in e minor, Op. 33 nr. 4, Rhapsody on a Theme of Paganini, Symphonic Dances, Symphony nr. 1, Symphony nr. 2 Symphony nr. 3, The Bells

    - Ottorino Respighi: Brazilian Impressions

    - Camille Saint-Saëns: Danse Macabre, Requiem, Symphony  3 (Orgelsymfonie)

    - Dmitri Shostakovich: Music for Hamlet, Symphony 14

    - Jean Sibelius: Lemminkäinen Suite

    - Richard Strauss: Till Eulenspiegel, Dans van de zeven sluiers in Salome

    - Igor Stravinsky: Le sacre du printemps

    - Pyotr Ilyich Tchaikovsky: Grand Sonata; Manfred Symphony; Greek Song; Marche Funebre, Suite 3

    - Ralph Vaughan Williams: Five Tudor Portraits

    - Eugène Ysaÿe: Sonata in la klein, Op. 27, nr. 2 (Obsession)

     

    Indrukwekkend, niet? Ik luister terwijl ik dit schrijf naar het monumentale en aangrijpende Requiem van Verdi in een oudere uitvoering met von Karajan.

     

    Tijdens een recent gesprek merkte iemand op dat mijn ideeën over de kerk sterk verouderd zijn: de kerk waartegen ik mij zo verzet bestáát niet meer! Ik moest toegeven dat dat inderdaad zo is, maar daarbij toch deze overwegingen.

    Vooreerst is dat geen reden om niet te spreken over wat er vroeger verkeerd was: enkel als we ons ervan bewust zijn en blijven, zorgen we ervoor dat we niet dezelfde vergissingen maken. Want heel wat van die zogenaamd voorbije dingen leven nog steeds voort of duiken kwansuis weer op.

    Het is ook goed dat mensen die gekwetst zijn, de kans krijgen om hun verdriet of verontwaardiging te uiten, een beetje zoals de waarheidscommissie in Zuid-Afrika: een catharsis, een loutering, veeleer dan een regelrecht proces. Ik vraag niet dat de priester die me als klein kind op zijn schoot bijna speels de hand in de pyjamabroek stak, daarvoor veroordeeld wordt door een rechtbank. Ik denk wel vaak aan hem terug: wat is er van hem geworden? Hoe vaak heeft hij andere kinderen zo doen opschrikken of nog dieper aangerand?

    En ten slotte deze gedachte: wat is het nieuwe aanbod van de kerk, die de oude gewaden (of toch sommige) heeft afgelegd? Waar is die nieuwe kerk zichtbaar aanwezig? Wat is haar specifiek religieuze inbreng, boven het gewoon medemenselijke?

     

    Dat de kerk vernieuwd is, blijkt ook uit het verdwijnen van het Dies irae uit de begrafenisliturgie sinds 1962. Het is een van de gevolgen van het Vaticaans concilie. De experts hadden bezwaren tegen deze beroemde sequentia. Niet dat je ze vroeger tijdens elke begrafenismis hoorde, overigens: je had verscheidene prijzen voor missen, ook voor begrafenissen, naargelang het uur (die van twaalf uur was de duurste) en de duur (met of zonder het Dies irae, Libera, Subvenite…), het aantal priesters &c.

     

    Maar goed: het Dies irae is niet meer en de reden waarom het verdwenen is, moet je niet bij de muziek zoeken, maar bij de tekst. Dat bewijst nog maar eens dat religieuze muziek waarschijnlijk niet bestaat, er is alleen goede en minder goede muziek en die van het Dies irae was ons zo zeer vertrouwd dat we ze zonder meer goed vonden.

     

    Wat was er dan verkeerd met de tekst? Zolang het de Latijnse tekst was, niets, want (bijna) geen mens die het Latijn verstond. Maar het concilie besliste dat Latijnse teksten niet meer mochten; de huidige paus vond dat trouwens zo misplaatst dat hij die beslissing ongedaan heeft gemaakt, zonder concilie. Wellicht beslist hij binnenkort dat het Dies irae een uiterst gepaste tekst is voor een begrafenis, maar oordeelt u daarover vooral zelf…

     

    De tekst paste inderdaad niet echt in de nieuwe kerk. Ik meen zelfs dat hij ook in de oude kerk al een beetje moeilijk lag. De vroegste versie staat in een missaal dat waarschijnlijk rond 1250 in Italië is geschreven en dat gebruikt werd in de Franciscaanse gemeenschappen aldaar. Als auteur vermeldt men Thomas van Celano, de auteur van enkele biografieën van Franciscus, maar zeker is men niet, in de Middeleeuwen stond men nog niet zo op zijn auteurschap als nu. Helemaal origineel is de tekst ook al niet, er staan allerlei bekende beelden en formuleringen in uit het Oude en het Nieuwe Testament, zo ging dat toen.

     

    Hierbij de Latijnse tekst, met zijn mooi rijmende ritmische korte drieregelige versregels in trocheeën, dat is de naam voor de opeenvolging van een beklemtoonde en een niet-beklemtoonde lettergreep: Díes írae díes ílla &c.


    Voor de vertaling grijp ik graag terug naar een Vlaamse meester: Guido Gezelle. Zijn vertaling is verouderd, zal je zeggen, maar is dat niet passend voor een tekst van voor 1250 die bovendien uit het missaal verbannen is?

     

    Veel toelichting bij de tekst ga ik niet geven. Lees het Latijn nog eens en geniet van de vertrouwde woorden. Lees ook Gezelle, dan weet je meteen waarom de concilievaders de tekst gewraakt hebben. De vertaling is een onderdeel van zijn Kerkhofblommen, en die zijn zeker ook nog het lezen waard. O, ja: de Maria die vergiffenis kreeg is natuurlijk niet de moeder van Jezus, want die kan nu eenmaal niet zondigen, ze is zelfs zonder de erfzonde geboren en meteen na haar dood ten hemel opgenomen, ze hoeft dus niet ergens te wachten tot de dag van het Laatste Oordeel, het eigenlijke onderwerp van het Dies irae. Bedoeld is Maria Magdalena, maar ondertussen is men niet meer helemaal zeker dat de overspelige vrouw dezelfde is als Maria Magdalena en ook nog de vrouw die in Bethanië Jezus voeten zalfde en droogde met heur haar. De gekuiste Latijnse tekst zegt nu peccatrix, zondares, zonder in detail te treden. Niet elke verandering is een verbetering.

     

    Dies iræ! dies illa
    Solvet sæclum in favilla
    Teste David cum Sibylla!

    Quantus tremor est futurus,
    quando judex est venturus,
    cuncta stricte discussurus!

    Tuba mirum spargens sonum
    per sepulchra regionum,
    coget omnes ante thronum.

    Mors stupebit et natura,
    cum resurget creatura,
    judicanti responsura.

    Liber scriptus proferetur,
    in quo totum continetur,
    unde mundus judicetur.

    Judex ergo cum sedebit,
    quidquid latet apparebit:
    nil inultum remanebit.

    Quid sum miser tunc dicturus?
    Quem patronum rogaturus,
    cum vix justus sit securus?

    Rex tremendæ majestatis,
    qui salvandos salvas gratis,
    salva me, fons pietatis.

    Recordare, Jesu pie,
    quod sum causa tuæ viæ:
    ne me perdas illa die.

    Quærens me, sedisti lassus:
    redemisti Crucem passus:
    tantus labor non sit cassus.

    Juste judex ultionis,
    donum fac remissionis
    ante diem rationis.

    Ingemisco, tamquam reus:
    culpa rubet vultus meus:
    supplicanti parce, Deus.

    Qui Mariam absolvisti,
    et latronem exaudisti,
    mihi quoque spem dedisti.

    Preces meæ non sunt dignæ:
    sed tu bonus fac benigne,
    ne perenni cremer igne.

    Inter oves locum præsta,
    et ab hædis me sequestra,
    statuens in parte dextra.

    Confutatis maledictis,
    flammis acribus addictis:
    voca me cum benedictis.

    Oro supplex et acclinis,
    cor contritum quasi cinis:
    gere curam mei finis.

     

    Lacrimosa dies illa,
    qua resurget ex favilla
    judicandus homo reus.
    Huic ergo parce, Deus:

    Pie Jesu Domine,
    dona eis requiem. Amen.

     

     

     

    Kwade dag, die al de dagen

    eens lijk asschen weg zult vagen,

    zoo ‘t Sibille en David zagen!

     

    Welk een gruwel ‘n zal ‘t niet wezen

    als de Rechter, opgerezen,

    ‘t goê zal uit het kwade lezen!

     

    Wondere trompetrumoeren

    zullen al de graven roeren,

    al die dood zijn throonwaards voeren.

     

    Stom zal staan de Dood en ‘t Leven,

    als de dooden antwoord geven,

    staan, en voor den Rechter beven.

     

    ‘t Zal een boek te voorschijn komen

    waarin ‘t al staat opgenomen

    dat het oordeel Gods moet schromen,

     

    als de Rechter, neêrgezeten,

    al ‘t verdoken kwaad zal weten,

    straffen ende niets vergeten.

     

    Wie zal dan toch mijn verweer zijn,

    wat mijn voorsprake en begeer zijn,

    als de goeden zelf verveerd zijn?

     

    Koning, schrikbaar en grootmachtig,

    bron van goedheid, nederslachtig

    bid ik u, weest mij indachtig!

     

    JESU, wil toch wel gedenken:

    als gij mij kwaamt ‘t leven schenken,

    was ‘t om me op dien dag te krenken?

     

    JESU, moê van zoeken naar mij

    hebt ge ‘t kruis geleên, en daar mij

    eens zoo dier gekocht: ach spaar mij!

     

    Schoon ‘t uw recht zij van te wreken,

    wilt mij vrij van zonden spreken

    eer die dag komt aan te breken!

     

    ‘k Zuchte als een ter dood verwezen,

    maar mijn schaamrood schuldig wezen

    hoopt op uw bermhertig wezen;

     

    Wierd Maria ‘t eeuwig leven,

    wierd den moordenaar hoop gegeven,

    hopen durve ik ook, en beven.

     

    Heere, onweerdig is mijn bede;

    doch, laat me, uit goedjonstigheden,

    vrij van ‘t vier der eeuwigheden!

     

    Laat mij bij uw schaapkes weiden,

    wilt mij van de bokken scheiden

    en ter rechter hand geleiden.

     

    Moet gij dan vermaledijden

    en het eeuwig vier doen lijden

    roept tot mij: "Gebenedijden!"

     

    Want ik komme al jammerklagen,

    ‘t herte als asschen rouw geslagen,

     hulpe in mijnen doodstrijd vragen.

     

    Dag van weedom en van boeten,

    als gij zult verrijzen moeten

    en gerecht zijn om uw' zonden,

     

    mensch, God spare u in die stonden!

    Zoete Heere JESU mijn,

    laat ze in ruste en vrede zijn,

    in alle eeuwen!

    Amen.






    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!