mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
30-10-2011
Adieu
Alors je me retournais,
sachant fort bien:
cet adieu est à tout jamais.
Javais appris la senteur brûlante
Dardeur, amour, abandon.
Mais il fallait retourner
vers une existence bourgeoise,
respirer selon les normes,
réaliser les rêves de ses parents.
La passion ne sétait pas fanée,
le désir rageait encore,
chaque pore de mon être
crevait tes embrassements.
Mais nos promesses de se revoir
avant les premières neiges
se réduisaient en froideur dévorante,
arrachant toute chaleur
de mon corps.
Et on appelle ça: vivre
Gedicht door Lut De Rudder bij het beeld van
Anne Cornil, Les pénitents
Dit beeld is voor ons geen hoopvolle of veilige
kunstbelegging in woelige beurstijden, geen artistiek design element in een
pronkerige siertuin, geen trots etaleren van onze financiële welstand. Met deze
sobere, intense sculptuur van Anne Cornil willen we vorm geven aan onze diepste
gevoelens op dit moment van ons leven, wanneer ook wij het hoofd buigen,
denkend aan de tegenslagen, de teleurstellingen en de vernederingen, aan wat
ons heeft pijn gedaan, aan de smart die ons allen treft en die niet overgaat. Denkend
aan de geliefden die van ons zijn heengegaan. Zij die ons verlaten hebben, die
we uit het oog verloren zijn, die wij in de steek gelaten hebben, die ons de
rug hebben toegekeerd. Maar vooral denkend, blijvend denkend aan hen die ons zo
dierbaar nabij waren, uit wie wij geboren zijn en die uit ons geboren zijn, aan
onze ouders, kinderen, broers, zussen en levensgezellen die nu gestorven zijn,
door ziekte, ongeval, ouderdom of die de zwaarte van het leven niet meer
aankonden en zelf de laatste stap hebben gezet.
Voor hen en voor ons hebben we dit beeld opgericht als
een blijvende herinnering.
Cette sculpture nest pas pour nous un placement sain
et sauf de notre argent dans ces temps boursiers turbulents, ni un
ornementélégant dans un parc dagrément
fastueux, ni un prodigieux signe extérieur de notre richesse.Avec cette sculpture sobre et intense dAnne
Cornil, nous voulons donner expression à nos sentiments les plus profonds en ce
moment de notre vie, quand nous aussi baissons la tête, nous inclinant devant
les contretemps, les déceptions, les humiliations, pensant à ce qui nous a fait
du mal, au chagrin qui nous touche tous et qui ne cesse jamais. Ces deux
pénitents nous rappellent surtout nos proches bienaimés qui ne sont plus là.
Ceux qui nous ont abandonné, ceux que nous avons perdus de vue, ceux que nous
avons délaissés, ceux qui nous ont tourné le dos. Mais elle nous rappelleavant tout et à tout jamais ceux qui nous ont
été tellement cher, qui nous ont donné la vie, à qui nous avons donné la vie:
nos parents, nos enfants, nos frères, nos surs, nos amants, qui sont morts
maintenant, à cause de maladie, daccident, ou de vieillesse, et ceux-là qui ne
supportaient plus la pesanteur de cette vie et qui ont eux-mêmes fait le
dernier pas.
Cest pour eux et pour nous que nous avons érigé cette
sculpture en mémoire perpétuelle.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
24-08-2011
het beeld geplaatst
Categorie:poëzie
02-05-2011
amateurkunsten in Tremelo en Werchter
Tijdens de jaarlijkse week van de amateurkunsten (WAK) organiseerde Kunstkring Gesigneerd uit buurgemeente Tremelo ook dit jaar een heuse kunstwandeling in een heerlijk stukje natuurgebied vlak bij de dorpskern. Lut is lid van de kunstkring en zo komt het dat ik een aanbod kreeg om met enkele gedichten mee te doen. Het werd een boeiende combinatie van beeldende kunstenaars en dichters. Aanvankelijk was ik wat onwennig, maar het contact met de andere amateurkunstenaars en hun werk en met het vrij talrijk opgekomen publiek was echt deugddoend. We hadden het weer ook echt wel mee.
Mijn lezers kennen de gedichten die ik mocht tentoonstellen wellicht al, je kan ze selecteren door hiernaast links onder categorieën op poëzie te klikken. Voor enkele sfeerbeelden klik je hier.
Volgend weekend, op zondag 8 mei 2011, van 11 tot 18 uur is er dan de Kunstroute in Werchter, die gaat onder de veelbetekenende benaming t alent: in het dialect van de streek betekent dat bij jullie; in diezelfde taal verwijst het naar de ligging van Werchter als een eiland tussen Demer, Dijle en Laak. En ten slotte slaat het vanzelfsprekend ook op het soms wat schuchtere maar toch onmiskenbare talent van de deelnemers. Het is een aantrekkelijke wandel- en/of fietsroute in het landelijke dorp dat wereldwijde bekendheid geniet, maar dan om heel andere activiteiten. Je kan er op huisbezoek bij een aantal kunstenaars van alle slag. Beginnen doe je het best in het Cultuurhuis Jack-Op. Het ligt aan de oever van de Dijle, goed verscholen in het riet, in de schaduw van de kerktoren, naast de werkplaatsen van de internationaal bekende bouwers van podia voor rockconcerten Stageco. Daar krijg je een plannetje met de adressen; je kan er ook terecht voor een versnapering, onder meer het weer tot leven gewekte plaatselijke bier, de Jack-Op en er is ook live muziek door plaatselijke artiesten, van wie sommige zelfs nationale faam genieten.
Ook ons huis staat op de agenda, Lut laat vooral recent werk zien en licht het graag toe. In de marge kan je kennis maken, als dat nog nodig zou zijn, met mijn website, de blog die je nu leest, maar ook die van Lut en vooral met ons beiden, in levenden lijve, in onze natuurlijke habitat, onze biotoop. Een verfrissing of een kop thee of koffie bieden we je graag aan.
Van harte welkom!
Categorie:poëzie
27-01-2011
Gedichtendag 2011
Als uit voorname fusten
Borrelen vreedzaam of verbolgen
Ongerept gerijpte gedachten
Naar een helderder verwerken
Die ik aan mijn vingers toevertrouw
En de vroede vormen
Van vroom verworven woorden
Povere moedermoorden
Verloren overvloed onuitgesproken
Uit gistend voorbewust berusten
Temend tasten naar verklaard beraad
En de stralende waan van gave dagen
Als uit loden luchten
Zijgt mijn velijnen kwijnen
Naar jouw wantrouwige gouwen
Die onvertrouwd zich het horen berouwen
En de ogen in lankmoed hebben geloken
Voor fluisterend duister
En spichtig licht
Hoe kunnen de welige walmen
Van het belegen talmen
Tot rijk begrijpen rijpen
Hoe kan eigengereid ontwijden
Donkere lichtjaren overschrijden
En pijnend wanbegrip vermijden
Hoe kan ik jou mijn hand
Mijn woord toereiken?
Wij zijn dezelfde weg gegaan
Van ontluikend zelfverstaan
Wij hebben als zuster en broeders
Als wondere woordenbehoeders
Elkaar de angstige danspassen geleerd
De blik binnenstebuiten gekeerd
Wij horen tot een zelfde ras
Wij dragen dezelfde tekens in de ogen
Wij lopen in dezelfde pas
Taal snelt troosteloze eenzelvigheid voorbij
Wij hebben elkaar ongemerkt begrepen
Woordeloos ons denken niet ons spreken
Moeiteloos overspannen de immense leegte
Die tergend gaapt tussen zin en zijn
Tussen de zachte onrust van het ongewisse weten
En de perplexe speelsheid van het spontaner spreken
Sapienti sat
Een zucht is ons genoeg
Een oogopslag
Een halfverholen woord
Genadig gesproken
Bevrijdend aangehoord
Als achtergelaten aren gelezen
Al het onzegbare met povere klank
Rune unciaal boekstaaf
Foliant pamflet palimpsest
Papyrus perkament foedraal
Zomaar begrepen
Argeloos dankbaar aanvaard
Of tergend laaghartig gedagvaard
Wij kunnen met elkander spreken
We lezen wat er niet staat
We horen wat niet gezegd kan worden
En zeggen wat onuitspreekbaar is
En schrijven
En schrijven nog
Voor wie oren heeft om te oren
En ziet wat er niet staat
Die luistert naar de stilte van het woord
En de ruimte ademt die niet vergaat.
Karel Dhuyvetters
Gedichtendag, donderdag 27 januari 2011
Categorie:poëzie
16-01-2011
Ik heb de goede strijd gestreden
Op mijn vijfenzestigste verjaardag
Ik heb de goede strijd gestreden
het genot uitgesteld, de eer en centen opgestreken
belegd, gespaard, nerveus geïnvesteerd
de middenweg gevolgd, gedeprimeerd
het avontuur ontmoet in onderpand
de wereld aan mijn voet in eigen land
ik heb haar in de zwarte ogen gekeken
onhandig bemind en zonder zegeteken
Ik heb mezelf vaak goedgepraat
zocht pratend uitstel voor de daad
verliefd, verlangend, och steeds steriel
niets dat blijvend bekoorde of beviel
Toen de passie op sterven na dood was en stil
en oude gezellen vol ongeduld of driest of kil
aan die zomerslaap een tergend einde maakten
kon ik aarzelend een laatste vuist nog maken
Een doorstart, een laat begin, sans rancune
nog even opgevoerd op een dolle bühne
zo oud en toch nog moeten leren dat niets zeker is
dat de droesem onder in de beker is
Ik heb de goede strijd gestreden tot het eind
aards bezit door erosie tergend ondermijnd
nu kan ik even nog kranig genoeg van geest en lijf
gul geschonken dagen vullen met temend tijdverdrijf
De oogst is binnen, de schuren vol schoven
de lang verwachte renten beloven
dat de Indian Summer stralend gekomen is
maar dat genot en wonne steeds onvolkomen is
Wrevel brengt nog wrange onrust elke dag
die smeulend ondergaat, maar vol ontzag
kijk ik op en geniet van diepe kleuren
levend woord en melodieën als wijd open deuren
Het is wel wennen na veertig jaar ic dien
om zo onverzadigd al lijdzaam toe te zien
onwennig zoekend naar nieuwe oude wegen
naar wat tendresse en vroege avondzegen
Veertig jaar plooien in de wind heeft riet gekromd
maar niet geknakt dat nu weer recht komt
nu eerst is het dat ik onbevangen spreek en schrijf
aere perennius of niet en gaandeweg de tijd beschrijf
die ons nog rest eer over alle volle schuren
slopend de nacht en winter sluipt in de bange uren
laat het afscheid kort zijn ongewelddadig
de akkers ingezaaid het lot ook dan nog mij genadig.
(2006)
Categorie:poëzie Tags:poëzie
02-01-2011
Nieuwjaar 2011
Lieve lezers, beste mensen
welkom en gegroet allemaal
mijn alternatieve kerstwensen
kreeg je al in mijn kerstverhaal.
Nu het nieuwe jaar is begonnen
past het dat we ook dat vieren
niet met wat ik heb verzonnen
maar op gans andere manieren.
Vandaag staan we even stil
bij de 365 die nu voorbij zijn
en kijken naar wat er is op til
zoals we hier gewend zijn.
Het is me het jaartje wel geweest
daar heeft de natuur de harde hand in gehad
en ook de politiek dat vreemde beest
van parlementair en publiek debat.
Het was het jaar van de purperen woede
van gelovigen vroom en al op jaren
die verbijsterd door wat niemand vermoedde
door een bisschop bedrogen waren.
We lieten ons in drommen ontdopen
en liepen verontwaardigd de kerk uit
maar we hebben het nog altijd niet gesnopen
godsdienst zelf moet de wereld uit, amen en uit.
Het jaar ook dat Vlamingen er genoeg van kregen
om geregeerd te worden door volksvreemde lieden
al kwam het de Franstaligen bijzonder ongelegen
dat de Vlamingen zich over hun onafhankelijkheid berieden.
Water vuur lucht en aarde
zorgden elk op hun beurt
voor rampen die opzien baarden
de wereld werd met modder, as en lava besmeurd.
Het water stond ons weer aan de lippen
en weer waren het de armen en de hulpelozen
die zich hun schamel bezit zagen ontglippen
terwijl de sterkere rijken het hazenpad kozen.
Ons spaargeld brengt niets meer op
de banken gaan met miljarden lopen
wij draaien voor hun wanbeheer op
en kunnen niet eens op beterschap hopen.
Ons land is de hemel op aarde
vloeit over van melk en honing
althans voor wie het van verre ontwaarde
op zoek naar kost en inwoning.
Maar eens hier aangekomen of gestrand
is de ontnuchtering pijnlijk en groot
voor wie hier ongewenst is aanbeland
in de vrieskou wacht hen honger en dood.
De minister van oorlog en gewapend verdediger van de democratie
stelt zijn lege legerkazernes gastvrij open
maar zijn liefdadigheid is een politieke kijkoperatie
de soldaten rijden gratis met de bus het schorem moet maar lopen.
We zitten met een regering die ontslag heeft gekregen
en dan aanblijft maar niets meer mag beslissen
aan andere partijen hebben we onze stem gegeven
maar die zoeken nog altijd naar smerige compromissen.
Arbeider of bediende, wat zal het zijn?
groene, rode of blauwe plastieken kazuifels en gefluit
helpen niet als kapitalisten het hier beu zijn
en hun geld en fabrieken versassen op zoek naar nog meer buit.
Maar wat maakt het uit? We gaan op pensioen
in de fleur van ons leven
en grijpen met graaiende handen de poen
die de bazen en de vakbonden ons geven.
We moeten langer werken hoewel we dat niet willen
en wie toch nog werken wil als ie vijftig is
moet ervaren dat ze hem of haar niet meer willen
zelfs als hij of zij handig vriendelijk en zelfs vlijtig is.
We zitten in een wereldwijde crisis
maar kijk eens om je heen
niemand die merkt dat er iets mis is
al klaagt iedereen steen en been.
We gaan nog altijd op vakantie
we verdienen nog steeds goed ons brood
en met een onwaarschijnlijke arrogantie
maken we van de deugd een nood.
We zijn met altijd maar meer klanten
voor de vleespotten van vadertje staat
altijd maar meer mensen weten van wanten
als het om het meepikken van gratis graantjes gaat.
Zonder te beseffen dat de minderheid van zij die werken
altijd maar meer moet afdragen aan de gemeenschap
om op het einde van hun rit te moeten merken
dat de beloning voor dat alles niet meer is dan een grap.
Denk nu maar niet, lieve lezer
dat ik me daardoor laat terneerdrukken
en dat verwacht ik ook van de lezer dezer
met zijn allen moet ons dat wel lukken.
We hebben het, globaal gezien en gemiddeld
nog nooit zo goed gehad en zoveel kansen gekregen
we zijn nu veel gezonder slimmer en meer bemiddeld
we baden in voorspoed en heil en zegen.
We zijn beter gewapend tegen al wat tegen gaat
griepprik, hospitaal-, brand-, levens-
familiale, auto- en uitvaartverzering zijn obligaat
werkloosheidsuitkering pensioen en mutualiteit benevens.
We lopen niet op krukken maar op dure prothesen
we kijken door multifocale, lees- en zonnebrillen
of beter nog lenzen, laten we wel wezen
want wie zou die oude rommel nog willen?
Als we niet goed meer horen is er soelaas
en als de prostaat te groot is laten we die schrapen
impotentie kunnen we met een pilletje de baas
en een ander helpt ons om goed te kunnen slapen.
Tandeloosheid behoort tot het verleden
en ook rimpels moeten we niet meer dulden
hangbuiken zuigt men weg de dag van heden
nu laten we alles zien wat we ooit verhulden.
We hebben het eindelijk begrepen
we malen niet om de dag van morgen
voor ons is niets nog te hoog gegrepen
we leven zonder last of zorgen.
Er volgt geen afrekening na dit leven
voor alles wat we nalieten of ten onrechte deden
voor hel of vagevuur hoeven we niet te beven
er is geen hiernamaals, alleen het heden.
Maar daarvan willen we dan wel het beste maken
voor onszelf natuurlijk maar ook voor de anderen
in het besef dat we zonder hen niet ver raken
dat is gelukkig een wet die niemand kan veranderen.
Dat is lieve lezers op deze bijna eerste dag
mijn vurige wens en meteen mijn besluit
dat elke dag je dichter bij jezelf en bij je naasten brengen mag.
En toen kwam er een varken met een lange snuit
en dit vertelselke is tierelierenuit.
Karel
Categorie:poëzie Tags:poëzie
17-12-2010
White Christmas, Witte kerstdag
Im dreaming of a white Christmas
Dit moet een van de meest populaire kerstliederen zijn, na Stille nacht, natuurlijk. Tekst en muziek zijn van Irving Berlin en dateren van 1940. De legende wil dat hij het zou geschreven hebben bij het zwembad van een hotel in Phoenix, Arizona. De eerste regels van de tekst, die men gewoonlijk weglaat, lijken daarop te wijzen:
The sun is shining, the grass is green, The orange and palm trees sway.
There's never been such a day in Beverly Hills, L.A.
But it's December the twenty-fourth, And I am longing to be up North
Het thema is dus heimwee en herinnering aan andere kerstmissen, vroeger en elders. Kerstmis doet dat met een mens. Het neemt ons mee in de tijd, naar onze jeugd vooral. Naar zeldzame witte kerstdagen, met veel sneeuw en bittere kou. Die eerste sneeuw die we als kind zagen, die het uitzicht van onze leefwereld zo plots en integraal omtoverde, die ook ingrijpend ons dagelijks leven veranderde, dat moet een enorme indruk gemaakt hebben op onze ontvankelijke jeugdige geest. Kerstmis werd toen ook zeer intens gevierd, na de voorbereiding van de advent met zijn wekenlange liturgische opbouw, met adventskransen waarop elke week een nieuwe kaars werd aangestoken. We stuurden elkaar toen ook kerstkaarten, meestal zoete kitscherige wintertafereeltjes. Er was de kerstboom met de versieringen die maar één keer per jaar uit hun verpakking gehaald werden. Bij ons thuis gebruikten we het zijdepapier waarin sinaasappelen (wij zeiden: appelsienen) verpakt waren, om de fragiele geblazen glazen kerstballen te beschermen, maar toch waren er elk jaar weer die we gebroken aantroffen in de kartonnen rood-bruine Solo-doos, de zelfde kleuren als het roodborstje. We kregen dan wat kleingeld om enkele nieuwe ballen te gaan kopen, met speciale vormen en felle kleuren. Met de sneeuw kwamen ook de sledes en arren naar boven, wij hadden zelfs een ijsstoel, een echte ouderwetse stoel op latten, ik weet niet waar die vandaan kwam en waar hij naartoe is gegaan, we hebben hem misschien maar één of twee keer gebruikt.
Thuis hadden we een bescheiden buurtwinkel, onder meer van tabak, wijn en likeuren. Gedurende het jaar stelde de verkoop niet veel voor, maar in december sloeg mijn Moeder grote voorraden in, de hele winkel vol, in de rekken en tot op de grond, geen plekje bleef vrij, overal stond en lag rode en witte wijn, veel zoete Monbazillac voor bij de taart, maar ook porto, en likeuren met exotische namen als sherry brandy, Curaçao, Cointreau en nog straffere dranken zoals Elixir dAnvers en Kümmel, soms dwarrelden er kleine stukjes bladgoud in, fascinerend voor een kinderoog. Mijn zus Godelieve, die stierf toen ze amper vijfendertig was, maakte toen prachtige kerststronken, met hulst, dennenappels en takken, schors en rode kaarsen en gouden linten en veelkleurige kerstballen en watten en engelenhaar, die ons Moeder dan verkocht.
Dit is het vervolg van de tekst van White Christmas:
I'm dreaming of a white Christmas Just like the ones I used to know Where the treetops glisten, and children listen To hear sleigh bells in the snow
I'm dreaming of a white Christmas With every Christmas card I write May your days be merry and bright And may all your Christmases be white.
Het is een niemendalletje, een kattebelletje, bijna niets. Maar als we de warme bariton van Bing Crosby horen, krijgen we allen een krop in de keel. Vreemd, maar het is wel zo.
In Vlaanderen is lange tijd een gans ander kerstgedicht heel bekend en geliefd geweest. Vandaag is het helemaal vergeten. Het draagt dezelfde naam: Wittekerstdag en het dateert van rond 1930. Het is van de hand van André Demedts (1906-1992) en maakt deel uit van de bundel Voortijds in de verzamelde gedichten van 1976. Het verscheen oorspronkelijk in zijn debuutbundel Jasmijnen (1929). De bundel Voortijds is de grondige herwerking van die Jasmijnen en van zijn tweede dichtbundel Geploegde aarde (1931); er zijn slechts elf gedichten overgehouden en zelfs die heeft de dichter grondig herwerkt. Merkwaardig is dat hij uitgerekend Witte kerstdag nauwelijks veranderd heeft, op enkele details en de scheiding van de oorspronkelijke lange versregels na. Wellicht is de reden daarvoor te vinden in de toenmalige aanzienlijke publieke bekendheid van het gedicht. Dit is de volledige tekst, in de oorspronkelijke versie, zodat je het rijm duidelijk ziet.
Witte kerstdag
Klein broertje heeft gebeden om deze Kerstdag wit te zien,
met voetstappen in de verse sneeuw voor het raam,
en een roodborstje op een twijg, dat zingt van de verre lente en de bloemen misschien,
en als de middagklokken over de vlakte ontwaken
een vage glans van de zon op de bomen en daken
en de mensen zo zwart in de sneeuw, zeer groot en eenzaam.
Maar ons hart is zo licht te dragen vandaag, het is of we opnieuw mochten beginnen
en alles vergeten dat niet meer is; in ieder oog blinkt een vlam en een traan,
er is zo'n blij welwillen in ons, vandaag zullen wij allen met een grote liefde beminnen
en niet één zal zijn blik in wantrouwen nederslaan.
Want ieder mens, die een eind weg met ons gaat,
kan Christus zijn, die voor één dag over de wereld gaat
en daarom willen wij allen weerhouden: Blijf nog wat, want het wordt nacht,
ieder jaar is het maar eenmaal Kerstdag en ons hart heeft zo lang op uw komst gewacht.
Want zo veel moeten we zeggen en vragen, wat ons verheugde, wat leed heeft gedaan
en ik kom bedelen ieder jaar weer op deze dag, want mijn armoe en honger eindigen niet.
Als ik vanavond door de sneeuw naar huis zal gaan, Jezus, en gij Moeder, genees mijn verdriet
en help ons allen, die over de vlakte het rinkelen van sleebellen horen
en die geen meester zijn over het heimwee van ons bloed;
help ons allen, die vruchteloos sjouwen onder de mensen en die onze hoop verloren,
wij zijn dompelaars en boeven ook, maar over alle sneeuwpaden komen wij U en de sterren tegemoet.
Moeder, voor allen vandaag laat me bidden: voor mijn dode vriend,
geef vader en moeder geluk en ook mijn kameraden
en wat liefde aan uw dwaas, die het niet verdient
en veel trouwe liefde aan Vlaanderen, Moeder, want het werd zo dikwijls verraden.
Ik ben maar een schamel arbeider, die U niets geven kan dan wat scherven van zijn hart,
het is zo weinig, het is niets om dat alles te vragen...
maar als het niet mag, wees voor allen niet even hard
en laat één, die jong is en sterk, het lastigste dragen.
Moeder, klein broertje heeft gebeden opdat uw Kerstdag wit zou zijn,
geef aan ons allen over de sneeuw, veel zonneschijn!
Wij vinden hier hetzelfde heimwee, dezelfde herinneringen: de voetstappen in de verse sneeuw, het scherpe contrast van het steenrode roodborstje, de goudgele glans van de vale winterzon op de egale witte wereld, de zwarte mensenschaduwen. Met de winterzonnewende beseffen we dat een jaar voorbij is. We staan stil bij wat voorbij is, bij wie ons ontvallen zijn, maar wij mogen ook vooruitkijken, naar het jaar dat komt en aan de vergetelheid toevertrouwen wat ons verdriet heeft gedaan. Verderop in het gedicht is het rinkelen van sleebellen voldoende om ons gemoed te doen overlopen van het onweerstaanbaar heimwee in ons bloed.
Het vrome christelijke beeld dat zo typisch is voor de tijd en voor André Demedts krijgt hier een heel menselijke inkleding: niet het kerstekind, maar Emmaüs: een anonieme Christus die met ons meegaat; wat ge aan de minsten der mijnen hebt gedaan Hier is het eerste gebod niet God beminnen, maar de medemens; alleen door onze broeders en zusters lief te hebben, dienen we God. Demedts grijpt liever terug naar de eerste christenen dan naar het rijke Roomse leven. Hij is of was toen ideologisch meer een communist dan een burger. Deze zinsnede: want iedere mens die een eind weegs met ons gaat, kan Christus zijn die voor één dag over de wereld gaat, is opgenomen in ons collectief geheugen, omdat ze in onze jeugd talloze keren geciteerd en herhaald is door priesters en kapelaans en opvoeders allerhande, die evenwel steeds hebben nagelaten te vertellen waar ze de mosterd hadden gehaald, of zelfs niet meer wisten dat ooit iemand die prachtige zin had gesmeed in een ontroerde opwelling tijdens een winteravond.
De hele tweede helft van het gedicht neemt de vorm aan van een gebed, gericht aan Jezus en aan zijn Moeder Maria, die in de Vlaamse poëzie en liederenkransen nooit ontbreekt. Het is het gebed van de jonge idealist die gebukt gaat onder de tegenstand en de nutteloosheid van zijn inzet, maar die in de eenvoudige, menselijke Moeder en haar Zoon een hoopvol aanknopingspunt ziet voor zijn machteloos streven. De laatste drie strofen zijn expliciet aan de Moeder gericht, met een bijna voorchristelijke, heidense Mariologische overgave en devotie die in onze tijd en onze theologie onbegrijpelijk is geworden. Wie was de vriend die gestorven was? Wij weten het niet, misschien een van de ontelbare gevallenen in de Grooten Oorlog, die zich zo dicht bij zijn geboortestreek heeft afgespeeld in zijn kindertijd? Ontroerend is het voor mij ook om hier die andere zinsnede terug te vinden, die ik in mijn jeugd vaak uit de mond van mijn Vader heb gehoord: het arm Vlaanderen, dat al zo dikwijls is verraden, dat de speelbal is geweest van vreemde vorsten en minachtende machten, eeuw na eeuw, zelfs en vooral in de Belgische staat, dat wangedrocht dat aartsvijanden achteloos en met mateloos dédain voor onze volkeren als een loutere militaire buffer hebben opgetrokken tegen hun eigen geile machtswellust.
Verontrustend en bevreemdend is de voorlaatste strofe. Wat moet een jongeman van vooraan in de twintig met zware woorden als schamele arbeider, scherven van zijn hart? Hij wist uit de ervaring in het gezin van zijn ouders dat een mens op zijn wegen zelden rozen gestrooid vindt. Hij had een zus die aan kinderverlamming leed; zijn moeder was voortdurend zwanger, ze heeft misschien wel tien miskramen gehad en was vaak bedlegerig. Hij wou zo graag, als sterke jonge man, dat leed van zijn geliefden op zich nemen, de zwakkeren sparen. Maar hij wist toen al dat je daar wel kan voor bidden, dat je ernaar kan verlangen, dat je bereid kan zijn om offers te brengen als je zoveel leed en armoede ziet, maar ook dat de wereld is zoals hij is, dat het onheil onverbiddelijk toeslaat, daar helpt geen lievemoederen aan.
Uit een interview met Joos Florquin met de dichter uit 1968 weten we dat het kleine broertje uit het de aanvangs- en slotverzen van het gedicht de jongere broer was van de dichter, Michel, die zestien jaar jonger was. Het was klein broertje die bad voor een witte kerst, niet de dichter. Die had als boer al ingezien dat je God niet letterlijk mag nemen, dat bidden niet helpt als het over het weer gaat. Het staat in de Bergrede: Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Mt 5, 45). Het kinderlijk gebed van Michelleke heeft de oudere broer ontroerd, het onschuldig blind vertrouwen dat sprak uit zijn simpele smeekbede was slechts een onbeholpen, spontane manier van dat kind om zijn verlangen te uiten naar die mythische witte kerst waar ook wij elk jaar nog van dromen. Maar zoals het slotvers nadrukkelijk stelt: niet de sneeuw is ons diepste verlangen, maar het licht, de warmte, het leven dat we danken aan de zon.
Twee maal witte kerst, twee teksten uit een ver verleden, de ene straks weer overal te horen, de andere nu helemaal vergeten, behalve hier en daar bij een nostalgische Vlaamse gepensioneerde. Kerstmis is een tijd van herinnering en heimwee. De moderne wetenschap heeft er een uitleg voor: onze hersenen maken te weinig melatonine aan, we voelen de winter blues of ondergaan een winterdepressie. Onze biologische klok loopt niet meer gelijk met de natuur, onze retina weigert het licht op te nemen. We moeten dat tegengaan met lichttherapieën, drie uur per dag als konijnen voor een lichtbak plaatsnemen, dat zou helpen, zegt men.
Ach, dat is goed voor hyperactieve mensen, die zichzelf niet sparen en niet willen luisteren naar de signalen van hun lichamen. Laat ons maar een beetje mistroostig zijn in deze tijd, laat het heimwee maar opwellen, laat de krachtige beelden uit een ver verleden maar opkomen, laten we maar opnieuw aansluiting vinden met onze lieve doden, met vrienden die we ooit hadden en die we nu uit het oog verloren zijn, met mensen die we hebben liefgehad of die we nodeloos hebben gekwetst, zo nodeloos en onterecht dat we de pijn nog altijd even schrijnend voelen na al die jaren. Laten we in deze donkere dagen ons verleden binnenlaten in de lichtende warmte van onze huizen, als een onvermoede gast, een onbekende oude bekende die op een winternacht in een sneeuwstorm aanklopt en ons door zijn stilzwijgende, indringende, nadrukkelijke aanwezigheid terugvoert naar de droom die we ooit hadden van onszelf.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
08-08-2010
Gerard Manley HOPKINS
Gerard
Manley Hopkins (184489)
Poems,
1918.
7. Gods Grandeur
T
HE WORLD is charged with the grandeur of God.
It will
flame out, like shining from shook foil;
It
gathers to a greatness, like the ooze of oil
Crushed. Why do men then now not reck his rod?
Generations have trod, have trod, have
trod;
And all
is seared with trade; bleared, smeared with toil;
And
wears mans smudge and shares mans smell: the soil
Is bare now, nor can foot feel, being shod.
And for all this, nature is never spent;
There
lives the dearest freshness deep down things;
And though the last lights off the black West
went
Oh,
morning, at the brown brink eastward, springs
Because the Holy Ghost over the bent
World
broods with warm breast and with ah! bright wings.
De wereld is vervuld van Almachts pracht
vlammend als flitsend fonkelend floret
in grootsheid groeiend, als olie uit welige
persen gered
waarom volgt de mens nu niet die kracht?
Generaties zijn gekomen, gegaan, getreden
alles heeft hun wandel verschroeid,
bezoedeld en besmeurd
nu walgt de aarde in mensensmet en
mensenstank, verbeurd
en braak de grond, geschoeid is elke voet,
gevoel aldus vermeden.
En toch en desondanks is nimmer uitgeblust
het vuur
pril en dierbaarst fris is het diepste diep
der dingen
en al slinken de laatste lampen somber weg
in westelijk uur
toch zal de dageraad duistere drempels
oostwaarts ontspringen
Want de Geest waakt koesterend over die
vertrappelde natuur,
opgedragen aan Jacques Haers, s.J., die destijds mijn aandacht vestigde op dat prachtige vers:
there lives the dearest freshness deep down things.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
29-04-2010
Le bonheur de ce monde
Het is wat onrustig, de laatste tijd.
Vooreerst in de politiek, de grote en de
kleine. We hollen van de ene crisis naar de andere, geen enkel probleem krijgen
we opgelost, niet in Afghanistan, niet in Irak en ook nog altijd niet in Israël
en dat zijn slechts de meest in het oog springende conflicten. In eigen land,
België draait alles vierkant, en in Vlaanderen raken we het niet eens of er in
Antwerpen nu het best een brug of een tunnel komt. Een aswolk houdt de vliegtuigen
aan de grond. We hebben de bankencrisis nog niet achter de rug of we horen al
dat Griekenland en Portugal afstevenen op het financieel failliet van de staat
zelf.
De katholieke kerk in Vlaanderen krijgt een
strak denkende nieuwe aartsbisschop te verwerken en een bisschop die zijn
neefje jarenlang seksueel misbruikt. De Belgische regering is weer gevallen
over problemen tussen Vlamingen en Franstaligen. Hier in Werchter zijn er
maandenlange hinderende werken aan het verkeersknooppunt bij de brug waar Demer
en Dijle samenvloeien. En nu hebben ze ook nog onze straat voor maanden
opengelegd om een gescheiden riolering aan te leggen voor het regenwater.
Lut is druk in de weer voor de Week van de
Amateurkunstenaars en voor een tentoonstelling in Boortmeerbeek-Schiplaken. Ze
houdt zich ook bezig met de maandelijks wisselende tentoonstellingen in de
Universiteitshallen in Leuven en in Aikes Danscentrum.
Ikzelf word geplaagd door kleine kwaaltjes.
Het is nog zoeken naar een gepast medicijn voor mijn onregelmatig kloppend
hart, een met zo weinig mogelijk vervelende nevenverschijnselen. Ik neem nu ook
iets voor het te hoge suiker- en cholesterolgehalte. Voor het eerst in mijn
leven heb ik vrijwel voortdurend last van hoofdpijn. Waarschijnlijk door het
vele lezen en computeren heb ik een stramme nek gekregen en ben ik duizelig als
ik naar omhoog en opzij kijk. Mijn ogen gaan er ook niet op vooruit, het is
zoeken naar een goede leeshouding en de juiste bril. En omdat ik veel te weinig
beweeg, is mijn algemene lichamelijke conditie verre van optimaal.
Mijn vrijwilligerswerk in de gemeentelijke
bibliotheek in Rotselaar heb ik opgezegd. Men heeft daar nu een elektronisch
systeem geïnstalleerd voor het in- en uitchecken van de boeken en voor de
betaling en dus is er minder werk voor de vaste bedienden, zodat die het werk
van deze vrijwilliger kunnen overnemen.
Ik heb nu geen enkele externe verplichting
meer, maar ook geen enkel structureel contact met de buitenwereld. Ik zou me
graag inzetten voor een of andere liefdadige of sociale zaak, het liefst iets
dat te maken heeft met vrijzinnigheid, maar ik heb geen enkel vooruitzicht of
aanbieding in die zin. Ik ging al eens kijken op de website voor vrijwilligers,
maar kon niets vinden dat me echt aantrok.
Dat alles maakt dat ik wat op mijn ongemak
ben.
Ik heb natuurlijk mijn boeken en mijn blog
en daar ben ik zowat de hele dag mee bezig. Maar om te lezen en te schrijven
heb je een stevige bodem nodig, vind ik. Je kan wel eens uit je krammen
schieten over de politiek of de seksschandalen in de kerk, maar dat is veeleer
journalistiek en ik verkies toch iets dieper te graven.
Ik heb soms het gevoel dat ik het allemaal
al eens gezegd heb. Ik kan sommige teksten van vorig jaar en van nog langer
geleden zo opnieuw aanbieden, ze passen perfect bij de gebeurtenissen van vandaag.
Mijn standpunten zijn duidelijk en bekend, heeft het zin om mezelf nog te
herhalen? Lezers suggereren wel eens dat ik een synthese maak van teksten rond
bepaalde onderwerpen en dat ik die publiceer in boekvorm, maar dat soort werk trekt
me niet aan en ik sta ook niet te springen om boeken te schrijven, ik verkies
de bescheiden, kosteloze, snelle, efficiënte, onafhankelijke, open en directe
vorm van communicatie van de weblog, mijn blog, mijn Kroniek, mijn website.
Onlangs gaf ik nog uiting aan mijn desolaat
gevoel van vereenzaming bij het ouder worden en citeerde daarbij de tekst van een
van Gustav Mahlers aangrijpende Ruckertlieder: Ich bin der Welt
abhanden gekommen, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=605875.
Is dat de oplossing: je stilaan uit de
wereld terugtrekken, je niets meer aantrekken van de grote en de kleine
politiek, van organisaties en actiecomités, verkiezingen, politieke en
economische crisissen, twisten tussen Vlamingen en Franstaligen, moslims en
christenen, het hedendaagse kunstaanbod? Je afsluiten van het actieve, publieke
leven en als een welgedane rentenier stilletjes genieten van je welstand? Een
niche zoeken waarin je de dagen en je leven kan doorbrengen, een hobby zoals
filatelie (postzegels verzamelen), avi- (vogel-) of apicultuur (bijenteelt),
pyrogravure (door verhitting in hout tekenen)? Of vissen, fitnessen, museabezoek,
toerisme?
Ik kocht ooit in het heerlijke
Plantijn-Moretusmuseum in Antwerpen een mooie afdruk op de oude persen van het bekende
sonnet van Christoffel Plantijn (1520-1589). Het heeft jaren lang mijn kantoor
gesierd. Ook al is het gedateerd en vandaag niet meer helemaal toepasselijk op
mezelf of op jou, lieve lezer, toch kan het ons nog ontroeren. Je vindt het
hierbij, met de stijlvolle vertaling die Ward Ruyslinck ervan maakte.
Le Bonheur de ce Monde
Avoir une maison commode, propre et belle,
Un jardin tapissé d'espaliers odorans,
Des fruits, d'excellent vin, peu de train, peu d'enfans,
Posséder seul sans bruit une femme fidèle ;
N'avoir dettes, amour, ni procès, ni querelle,
Ni de partage à faire avecque ses parens,
Se contenter de peu, n'espérer rien des grands,
Régler tous ses desseins sur un juste modèle ;
Vivre avecque franchise et sans ambition,
S'adonner sans scrupules à la dévotion,
Domter ses passions, les rendre obéissantes,
Conserver l'esprit libre et le jugement fort,
Dire son chapelet en cultivant ses entes,
C'est attendre chez soi bien doucement la mort.
Het werelds geluk
Een schoon en fleurig huis, een tuin met ranken langs de muren,
een beker flonkerende wijn en vruchten in de schaal,
geen al te talrijk kroost, geen last en geen schandaal,
een trouwe vrouw die helpt het huisgezin besturen.
Noch schulden noch gedingen noch geschillen met je buren,
om have en om erf geen zorg en geen kabaal,
en zonder hoge voorspraak, zonder nijd om de rivaal,
je zedelijke kracht uit een bezonken inzicht puren.
Geen waarheid schuwen, voor geen zwarigheden zwichten,
je zonder schroom, in godsvrucht, onderwerpen aan je plichten,
je driften meester blijven en ze richten naar je wil.
Je vrijheid bewaren, in geweten en gedachten,
je ziel tot God verheffen in gebed en vreedzaam, stil,
in eigen huiselijke kring de dood afwachten.
(vertaling Ward Ruyslinck)
Categorie:poëzie Tags:levensbeschouwing
29-03-2010
Queen Mab, P. B. Shelley (3)
De
Fee spreekt:
Sterren, verleen uw zalvende zegen!
Aardse elementen, staak uw toorn!
En gij, Oceaan, slaap
binnen de rotsige grenzen
die je domein omcirkelen!
Laat geen ademtocht verstoren
de ruïne op deze grazige heuvel
laat zelfs de rusteloze herfstdraden
sluimeren op de onbewogen lucht.
Ziel van Ianthe!
jij bent uitzonderlijk waardig bevonden
voor de felbegeerde gunst
die de goeden en de eerlijken wacht
en hen die hebben gestreden
en met resolute wilskracht overwonnen
de trots der aarde en haar nijd
die de ketenen verbroken hebben
de ijzige ketens van de sleur
en die gestraald hebben
als de Morgenster van hun tijd.
Ziel van Ianthe!
Ontwaak! Verrijs!
Plots verrees
Ianthes ziel en stond
gans schoon in naakte zuiverheid
een perfecte afstraling
van haar lichamelijke vorm
vervuld van onuitspreekbare pracht en
gratie
elke aardse smet was nu vergaan
de ziel nam haar aangeboren waardigheid
weer op
en stond onsterfelijk te midden van t
verval.
Op het sterfbed lag het lijk
gewikkeld in diepten van sluimer
de trekken verstard en uitdrukkingsloos
maar toch was het nog een levend wezen
en elk orgaan vervulde nog steeds
zijn natuurlijke functie
het was wonderlijk om zien
de aanblik van het lichaam en de ziel
dezelfde wezenstrekken waren daar
dezelfde tekenen van identiteit
en toch o zo verschillend!
Het ene verlangt naar de Hemelen
snakt naar zijn eeuwig durend erfgoed
in voortdurende verandering
en immer rijzend wentelt het zich
in eindeloos zijn.
Het andere is voor korte tijd
de onwillige speelbal van het lot
en van de passies en zwoegt en strijdt
en flitsend snelt het door zijn trieste
tijd
en dan als een nutteloos en versleten tuig
rot het, vergaat en is voorbij.
De
Fee spreekt:
Geest die zo diep zijt neergedaald!
die zon hoge vlucht hebt genomen, Geest!
Gij de onverschrokken en milde
aanvaard de gunst
die uw waardigheid heeft verdiend
stijg met mij in de wagen.
DeGeest:
Droom ik nu? Is dit nieuw gevoel
slechts een visioen
een waanbeeld van mijn sluimer?
Als ik waarlijk een ziel ben
een vrije, van haar lichaam bevrijde ziel
spreek dan nogmaals tot mij.
Fee:
Ik ben de Fee Mab en mij is het vergund
de wonderen van de mensenwereld te bewaken:
de geheimen van het onmetelijk verleden
vind ik in het onfeilbare bewustzijn van de
mens
die gestrenge onverbloemde kroniekschrijvers
de toekomst telkens resultaat van eigen
oorzaak
die vergaar ik
niet de scherpe pijn die het vergeldend
geheugen
achterlaat in de harde inborst van een
zelfzuchtig mens
noch het extatisch bonzen van het hart
dat degene voelt die aan de deugd is toegewijd
wanneer hij terugblikt op wat hij heeft
gedacht en gedaan
in een welbestede dag
al dat is door mij niet voorzien en niet
geteld
en toch is het mij gegeven om te
verscheuren
de sluier van sterfelijke kwetsbaarheid
zodat de geest bekleed met onveranderlijke zuiverheid
mag vernemen hoe hij ten spoedigste
het grote doel mag bereiken
waarvoor hij in leven was
en de vrede mag smaken
de vrede waaraan uiteindelijk
alle leven deelachtig zal zijn.
Dit is de het loon voor deugdzaam leven
gelukkige Ziel, bestijg de wagen met mij!
Categorie:poëzie Tags:poëzie
23-03-2010
Queen Mab (2)
Hoor! vanwaar komt dat geruis?
Het is als de wonderlijke klank
die opstijgt rond een verlaten ruïne
en die een begeesterd wandelaar
des avonds hoort langs de weerkaatsende
kust.
Zachter dan het zuchten van de westenwind
wilder dan de mateloze noten
van de wondere windharp
waarvan de briesgeesten
de snaren strelen.
De banen van regenbooglicht
zijn als manestralen die vallen
door kathedraalramen
in tinten die hun gelijke
op aarde niet vinden.
Daar is de strijdwagen van de
Elfenkoningin!
Hemelse rossen stampvoeten in weerbarstige
lucht
op haar bevel vouwen ze hun ragfijne wieken
op
en houden halt gehoorzaam aan de teugels
van licht
die de Toverkoningin aantrok.
Over die plek spreidde ze haar magie
leunde gracieus over de etherische wagen;
lang heeft ze gestaard en in alle stilte
de sluimerende jonkvrouw aanschouwd.
O, nee er is geen visionair poëet
die in zijn dromen
wanneer zilveren wolken
door zijn verbijsterde geest drijven
als hem de aanblik van al het lieflijke,
wondere en machtige
Ik heb geen weet van een vroegere
Nederlandse vertaling van dit jeugdwerk. Mijn vertaling is beschermd door de auteurswet van 1994
en mag dus enkel met mijn toestemming gebruikt worden; een simpel mailtje
volstaat evenwel.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
17-03-2010
A rose is a rose is a rose...
Ontluikende rozen
Het was lente en de klare dag
herboren in de krokusrode morgen
verjoeg met aangenaam gevoel
de bijtende kou.
Voor het aanbreken van de dag
was het weer al te streng geweest
voorbode van de warmte van de dag.
Ik slenterde door de besproeide tuinen
over de haakse paden, begerig
naar het genot van het volle daglicht.
Hier hing de rijp gestold
aan de gebogen grashalmen
en prijkte op de kronen van de groenten,
daar speelden ovale druppels
op de brede koolblaren.
Hier vergenoegden zich bedauwde rozenperken
zoals men die vindt in Paestum
in de opkomst van een nieuwe dageraad.
Daar glansde her en der een parel
op de berijpte struiken die verdween
bij het eerste gloren van de dag.
Was het nu de dageraad
die uit de rozen zijn roze tint putte
of verleende het rijzende daglicht
hen die en zo hun kleur.
De dauw is eender en de kleur
de morgen maakt ze gelijk
want Venus is de ene Godin
van de Morgenster en de roos.
Wellicht is ook hun geur eender
maar de ene waait uiteen hoog in de lucht
terwijl dichterbij de andere heviger is.
De godin van Paphos
heersend over ster en bloem tezamen
verleent aan beide een zelfde purperen
pracht.
Toen brak het ogenblik aan
waarop de ontluikende bloemknoppen
zich ontplooiden in eendere blaadjes.
Hier is er een groen gedekt
met een nauwsluitende blarenhoed
daar toont een andere haar purperrood
met een aller-fijnst streepje.
Hier opent er een de verheven kroon
van haar fraaie obelisk en bevrijdt
de tip van haar purperen knop.
Een andere ontknoopt bovenaan
haar samengesnoerde kleed
reeds bedacht om zich te sieren
met zijn blaadjes.
Zonder aarzelen nu spreidt ze open
de glorie van haar glimlachende kelk
en laat de opeengepakte meeldraden zien
van haar purperen binnenste.
Een andere heeft nog maar net haar hoofd
in volle vurige gloed gekleurd
verbleekt nu verlaten
door haar verlepte blaadjes.
Ik verbaasde me over de snelle roof
en dit vluchtige seizoen
waarin rozen wijl ze ontluiken
al helemaal verwelken.
Zie hoe de rode manen van een purperen
bloem
afvallen terwijl ik spreek
en de aarde fonkelt donkerrood bedekt.
Al de levensvormen, al de nieuwgeboren
brengt één dag voort en vernietigt
dezelfde dag.
Betreurenswaardige Natuur
die de bloemen slechts kort genadig is.
Wat je aan geschenken voor onze ogen tovert
ontruk je ons meteen.
Zolang als één dag
zo lang is het leven van een roos.
In hun jeugd belaagt de oude dag hen al.
Wat de rode dageraad aanschouwde
bij het prille ontluiken
ziet hij bij zijn terugkeer
aan het einde van de dag
oud en afgeleefd.
Maar zo hoort het:
hoewel ze in weinige dagen ten onder gaat
verlengt de roos haar leven
en volgt zo zichzelf op.
Komaan dan meid
pluk de rozen
terwijl de bloem jong is
en jeugdig je kracht
denk eraan
dat je leven zo voorbij is.
Dit is mijn vertaling of omzetting als je
wil van een Latijns gedicht, De rosis
nascentibus. Ik kan je niet zeggen wie de auteur is, want men weet het
niet. Ooit is het toegeschreven aan niemand minder dan Vergilius zelf, maar dat
geloven de latinisten vandaag niet meer. Al te veel eergierige auteurs hoopten
door hun werk toe te schrijven aan de allergrootsten het prestige van hun
aanzien en gezag op hun eigen werk te doen afstralen. Een andere kandidaat was
Magnus Deci(m)us Ausonius, een laat-Romeins auteur die rond 393 in Bordeaux
stierf. Maar als je dit gedicht in zijn vrij omvangrijk en verscheiden werk
gaat zoeken, wacht je niets dan verwarring en teleurstelling.
Een onverdachte autoriteit als Lewis &
Short, toch niet de minste onder de wetenschappelijke Latijnse verklarende
woordenboeken, vermeld s.v. rosa dat
de band van die bloem met Venus te vinden is bij Ausonius: sacred to Venus: Idyllia 14; cf. id. ib. 6, 76 and 92. Maar wie op
zoek gaat naar de Idyllia of Edyllia van Ausonius komt van een kale reis thuis:
zij komen niet voor als titel in de lijst van zijn werken. We moeten dus
besluiten dat iemand op een bepaald ogenblik een verzameling of beter: een
selectie heeft gemaakt uit de gedichten van Ausonius en die afzonderlijk heeft
uitgegeven onder de titel Idyllia. Wanneer dat gebeurd is? Geen idee. Het kan
zowel in de Oudheid gebeurd zijn als in de Renaissance, dat geeft ons ongeveer
tien eeuwen om in te grasduinen.
Wie op zoek gaat Lieve lezer, zoals
Multatuli moet ik toegeven dat mijn verhaal eentonig is. Je zal het niet
geloven, maar ons gedicht over de ontluikende rozen staat niet in het werk van
Ausonius. Eén van de tekstuitgaven heeft het in een appendix, met de vermelding dat het gaat om een gedicht van
wellicht oudere datum, maar van een anonieme auteur, wellicht uit de vierde
eeuw (en dus niet van Vergilius, 70-19 voor onze tijdrekening). De
toeschrijving aan Ausonius zou pas gebeurd zijn door Aleander in een
tekstuitgave van 1511. Zou dat misschien onze Idyllia zijn?
Waarom ik me zo verbeten op deze tekst
geworpen heb, wil ik jullie graag verduidelijken.
Vooreerst beken ik gefascineerd te zijn
door de roos als symbool. Ik schreef daarover een tekst die ik zelf nog steeds als
een van mijn meest interessante beschouw. Ik nodig je uit om die nog eens na te
lezen, want in wat hierna volgt, verwijs ik vaak naar die eerdere tekst. Klik
dus even hier:
Voor ons is de roos het symbool van brandende
liefde; dat behoort tot onze cultuur. Als je iemand een of meer rode rozen
schenkt, dan is dat bijna steeds een duidelijke boodschap van liefde of diepe
genegenheid. Wij staan daar niet bij stil. Ik wel natuurlijk, ik wil nodig
weten hoe we daartoe gekomen zijn en wanneer. Allerlei instanties willen ons
laten geloven dat dit al zo was in de klassieke Oudheid. De roos was toen
inderdaad bekend en wijdverspreid, dat zal elke geschiedenis van die bloem je
duidelijk maken. Maar ik heb vergeefs gezocht naar een klassieke Griekse of
Latijnse tekst waarin dat onomwonden kan vastgesteld worden.
In mijn wanhoop deed ik zelfs een beroep op
mijn vriend Paul Claes, uitnemend latinist, literatuurkenner, vertaler, dichter
en romanschrijver. Hij bevestigde de gevestigde opvatting en verwees naar de AnthologiaPalatina, een verzameling van antieke teksten. Ik dus op zoek
daarin, maar, lieve lezers, eentonig is mijn verhaal
Onlangs deed ik nog maar eens een poging,
die me een hele dag van het PC-kastje naar de muur van mijn bibliotheek liet
hollen. Ik vertrok nogmaals van Lewis & Short, kwam dan weer bij Ausonius
en vond uiteindelijk het gedicht over het ontluiken van de rozen, klik hier als
je graag de Latijnse tekst eens leest:
Maar wat ben je met een tekst in het
Latijn? Ook voor mij is dat zo goed als Chinees, met dat verschil dat ik met de
hulp van een goed woordenboek na een dagje werk een omzetting in het Nederlands
kan aanbieden van dit Latijns gedicht (en niet van een Chinees). Ik weet niet
of er al Nederlandse vertalingen van bestaan, maar ik behoud me toch het
copyright voor van deze versie. Men mag ze raadplegen en aanwenden voor
persoonlijk gebruik en vermelden met mijn naam, dank u wel.
Hebben we nu een aanduiding dat de roos sacred to Venus is? Het lijkt er wel op:
sideris et floris nam domina una Venus (v.
14) en: communis Paphie dea sideris et
dea floris (v. 16), je herkent deze verzen wel in mijn vertaling. Merk op
dat vers 14 klopt met de eerste verwijzing in Lewis & Short; de tweede en
derde kan ik maar nakijken als ik ooit een exemplaar van de Idyllia vastkrijg. Maar
is dat een bewijs dat de roos reeds in de oudheid het symbool was van de
liefde? We weten dat dit gedicht niet van Vergilius is, dus is het geen bewijs voor
de klassieke periode; het is wellicht oud, maar hoe oud? De toeschrijving aan
Ausonius zou ons een bewijs leveren voor rond 390, wat al heel laat in de
Romeinse tijd is, maar wij weten dat die toeschrijving onterecht is Als we
zouden aannemen dat het Aleander was die het gedicht opdiepte uit ik weet niet
welke gedrukte bundel of duister manuscript, dan zitten we in 1511 en dat is de
Renaissance.
Ik besluit dan maar ten voorlopige titel dat
we nog steeds geen bewijs of zelfs maar een betrouwbare aanduiding hebben voor
een band tussen de roos en Afrodite of Venus in de klassieke oudheid en dat dit
verband dus uit een latere periode moet dateren, zoals ik stelde in mijn tekst
over de uitdrukking sub rosa.
Toevallig bracht Google me na talloze pogingen
nog eens op de prachtige en voortreffelijke website Theoi, klik hier voor een leerrijk bezoek: http://www.theoi.com/. Daar vond ik een
interessant lijstje van citaten die onze godin in verband (zouden) brengen met
onze roos.
Laten we ze even doornemen.
Het eerste is een fragment uit de Anacreontea, een onderdeel van de Anthologia Palatina, met gedichten die
ten onrechte toegeschreven zijn aan Anacreoon (570-488); ze dateren uit de
ruime periode die gaat van 100 voor onze tijdrekening tot de zesde eeuw. We
lezen in fragment 35 dat de zachte roos de adem is van de goden en de vreugde
van de stervelingen, de glorie van de Kharites (de Gratiën) en de vreugde van
de Erotes (of Amores, halfgoden in het gevolg van Afrodite/Venus) met hun rijke
guirlandes en van Afrodite; het is
een onderwerp voor poëzie en een gracieuze plant van de Muzen.
De roos wordt hier uitbundig geloofd, maar
slechts terloops, naast al de andere goden, halfgoden, muzen en de dichters aan
Afrodite toegeschreven. Erg overtuigend is dit niet. Als we er dan nog bij
bedenken dat het gaat om anonieme en vrij late Griekse teksten, die zelfs tot
de vroege Middeleeuwen kunnen behoren
Fragment 44 is nog vager voor een concrete
toewijzing aan Afrodite: er is zelfs geen rechtstreekse band, enkel via haar
zoon Eros/Amor.
Een volgend fragment (288), toegeschreven
aan Ibycus (zesde eeuw voor onze tijdrekening) zegt: Kypria (=Afrodite, de
godin van Cyprus) en Peitho met de zachte oogleden brachten jou op te midden
van de rozenbloesems. Tja
Dan komen we bij Pausanias, die leefde in
de tweede eeuw, de tijd van Marcus Aurelius. Hij maakte een Beschrijving van
Griekenland, wellicht op grond van eigen waarneming tijdens zijn reizen. In
boek 6, 24, 6-7 lezen we: Er is daar ook een heiligdom voor de Gratiën; de
beelden zijn van hout, de kleren verguld, de aangezichten, handen en voeten
zijn van wit marmer. Een van hen houdt een roos vast, die in het midden een
teerling en de derde een kleine mirtentak. De reden waarom ze deze dingen vasthouden
kunnen we hieruit raden. De roos en de mirte zijn aan Afrodite gewijd en
verbonden met het verhaal van Adonis, terwijl de Gratiën van alle goden het
meest verwant zijn met Afrodite (&c).
Is dit de smoking gun of beter de geurige roos die we zo wanhopig zoeken?
Wel Ten eerste kunnen we Pausanias niet echt een vroege auteur noemen en dus
niet representatief voor het oude Griekenland en wat Rome betreft niet voor de
Republiek, enkel voor het latere keizerrijk. Bovendien vindt hij het nodig om
uit te leggen dat de mirte en de roos aan Venus gewijd zijn, wat erop wijst dat
dit niet evident was of algemeen geweten. Vervolgens is het niet een beeld van Afrodite
dat de roos in de hand heeft, maar een van de Gratiën. Pausanias sleurt
Afrodite er met de lieflijke lokken bij, mag je wel zeggen. Want de verwijzing
naar Adonis klopt ook niet. Volgens het klassieke mythologisch verhaal
besprenkelde Afrodite het dode lichaam van Adonis met nectar en veranderde zo
elke druppel bloed in een nee, geen roos maar een anemoon!
Volgens een heel recente en weinig
betrouwbare tekst op het internet zouden de eerste rozen ontstaan zijn toen
Venus haar teen kwetste aan een doorn toen ze Adonis bijstond in zijn laatste
uren, maar wat daarvan de oorsprong zou zijn, behalve een rijke verbeelding van
een romantische herbariste, is me niet duidelijk.
Bij Apuleius, de auteur van het Satyricon, die leefde rond 150,vinden we in De Gouden Ezel, een
onderdeel van de Metamorfosen, een korte verwijzing naar een aantrekkelijke
plek waar, naast vele andere planten en bloemen, ook enkele schitterende rode
rozen stonden; die plek, zegt hij, doet hem denken dat het de woonplaats is
van Afrodite en de Gratiën (4.2). Ook hier is het veeleer een amalgaam van
verschillende elementen, waaronder weliswaar ook enkele rozen, dat naar
Afrodite verwijst; men kan hier bijgevolg evenmin spreken van een expliciete en
directe band tussen de bloem en de godin.
Dan belanden we bij Nonnus, een epische
dichter over wie we bijzonder weinig weten, zelfs niet in welke eeuw hij
precies leefde, wellicht de derde of vierde eeuw na het begin van onze
jaartelling. Hij schreef (naast een parafrase van het evangelie van Johannes!)
een epos over Dionysos en zegt daarin: de mirte, een kruid van de passie, dat
(Afrodite) evenzeer bemint als de roos en de anemoon. (32.10) Een late, meer
dan vage bron, een vrij algemene toewijzing van allerlei bloemen en planten aan
Venus. In een verder fragment zien we wel rozen, maar niemand betwist dat die
in de oudheid alom tegenwoordig waren om met hun geur de omgeving enigszins
draaglijk te maken voor beschaafde menselijke omgang; dat die ook bij
huwelijken gebruikt werden, betekent nog niet dat ze specifiek met Venus of de
liefde verbonden waren, ze kwamen immers bij álle gelegenheden aan bod.
Ten slotte is er nog een vage tekst over
een schilderij van Zeuxis, in de tempel van Afrodite in Athene, waarop een
heel jeugdige Eros afgebeeld staat, omringd door rozen in de Suda, een
Byzantijnse encyclopedie uit de tiende eeuw. Vage band met Afrodite zelf, heel
late bron.
Als dat alles is waarmee men voor de dag
kan komen, dan blijf ik, nog steeds voorlopig, op mijn standpunt dat de roos pas
in de Middeleeuwen het symbool is geworden van de liefde.
Ik vond nog een verwijzing naar Bonaventure
Des Périers, een Franse auteur die rond 1543 gestorven is in Lyon en die onder
de titel Des Roses een bijna
letterlijke vertaling schreef van ons gedicht (aangezien niemand anders het
als auteur opeist). Ik citeer een kort stukje, dat aandachtige lezers
moeiteloos zullen herkennen:
Pour
donc un peu recréer mes espritz
au
grand verger tout le long du pourpris
me
promenois par lherbe fresche et drue.
Là je
veis la rose épandue
et
sur les choulx ses rondelettes gouttes
courir,
couler, pour sentrebaiser toutes
&c.
Die tekst deed bij een Duitse Goethe-enthousiast
in 1894 een belletje rinkelen: hij herkende in de aanvang van Des Roses de eerste verzen van een vroeg
gedicht van Goethe: Zueignung (er is
ook een korter, later gedicht van hem met dezelfde titel):
Der
morgen kam; es scheuchten Seine Tritte
Den
leisen Schlaf, der mich gelind umfing.
Dass
ich, erwacht, aus meiner stillen Hütte
Den
Berg hinauf mit frischer Seele ging; &c.
Maar daarin is nergens sprake van rozen.
Ik wil jullie ook dit zeer bekende gedichtje
van Robert Herrick (1591-1674) niet onthouden, omdat het zo goed aansluit bij
ons thema en zowat helemaal gestolen is uit het anonieme De rosis nascentibus of, meer waarschijnlijk, Des Périers Des Roses.
To the Virgins, to Make Much of Time
Gather ye rosebuds while ye may,
Old Time is still a-flying:
And this same flower that smiles to-day
To-morrow will be dying.
The glorious lamp of heaven, the sun,
The higher he's a-getting,
The sooner will his race be run,
And nearer he's to setting.
That age is best which is the first,
When youth and blood are warmer;
But being spent, the worse, and worst
Times still succeed the former.
Then be not coy, but use your time,
And while ye may, go marry:
For having lost but once your prime,
You may for ever tarry.
Dit is mijn omzetting voor wie zelfs dit
simpele Engels te lastig is:
Aan de jonge meisjes, opdat ze hun tijd
goed zouden gebruiken
Verzamel de rozenknoppen zolang je kan
de oude tijd vliegt immer heen
dezelfde bloem die je vandaag toelacht
zal morgen sterven.
De glorieuze hemellamp, de zon
hoe hoger ze stijgt
hoe sneller zal haar loop voleindigd zijn
en hoe dichter bij het ondergaan.
Er is geen betere leeftijd dan de eerste
wanneer het bloed en de jeugd warmer zijn
maar wanneer ze afgelopen zijn, volgen
slechtere
en de slechtste tijd komt altijd na de
vorige.
Laat je dus niet pramen en gebruik je tijd
en zolang je nog kan, trouw dan
want eens je je jeugd verloren hebt
kan je wel eeuwig blijven dralen.
Het thema van het plukken van de rozen
herinnert onvermijdelijk aan Horatius Carpe
diem (Carmina, 11). De Latijnse
tekst vind je hier, samen met heel wat toelichting, in het Engels: http://www2.cnr.edu/home/sas/araia/horace1.11.html
Deze Nederlandse vertaling is van Anton Van
Wilderode, natuurlijk. Hij zal me vanuit de hemel wel geen copyrights
aanrekenen, ik haalde de tekst uit zijn Liederen uit mijn landhuis, en wel
het exemplaar dat hij speciaal voor mijn zoon Dirk dedicaceerde in 1988.
Zoek niet te weten (het is ongeoorloofd)
welk levenseinde de goden voorbeschikken
aan mij, aan jou, Leuconoë, lief gekje!
Probeer niet verder naar de calculaties
te gissen van Chaldeeuwse wichelaren!
Veel beter is het lijdzaam te aanvaarden
wat ons te beurt zal vallen. Om het even
of Jupiter je nog méér winters toestaat
of thans de lààtste geeft die de Thyrrhenum
tekeer doet gaan tegen de puimsteenriffen:
wees wijs, filtreer je wijn, doe liever
afstand
van iedere verwachting in de verte.
Het is immers kort dag. Terwijl we praten
ontvlucht de tijd ons treiterachtig.
Geniet ten volle van de dag van heden
en reken niet te zeer op die van morgen!
Vergeten we ondertussen ook het Sonnet voor
Hélène niet van Ronsard dat ik hier enkele dagen geleden vertaalde en dat
eindigde met:
Ik besluit met een opmerking over ons
gedicht. Misschien is het je bij eerste lezing van mijn vertaling niet
opgevallen, maar ik vind het niet alleen erg fris en modern aandoend, maar in
de beschrijving van de ontluikende rozen ook nogal overduidelijk erotisch of
is dat mijn oude-bokken-lusten-groene-blaadjes verbeelding? Klik hier om alles
te weten over deze uitdrukking: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=157
Dank dat je met mij deze lange wandeling
wou maken door de rozentuinen van de poëzie en de geschiedenis.
Karel
Categorie:poëzie Tags:poëzie
13-03-2010
Sonnet voor Hélène
Wanneer je al goed oud zal zijn
en s avonds bij kaarslicht
zit bij de haard
afhaspelend en spinnend
en mijn gedichten neuriënd opzegt
besef je blij verwonderd
Ronsard bezong me toen ik nog knap was.
Dan is er geen van je meiden die dat
verneemt
al half ingedommeld van het labeur
die niet wakker schiet bij het horen van
mijn naam
No man is an island, entire of itself; every
man is a piece of the continent, a part of the main. If a clod be washed away
by the sea, Europe is the less, as well as if a promontory were, as well as if
a manor of thy friend's or of thine own were: any man's death diminishes me,
because I am involved in mankind, and therefore never send to know for whom the
bell tolls; it tolls for thee. (from John Donne, Meditation XVII, 1623)
Een
mens is geen eiland, geheel op zichzelf. Elke mens is een stuk van het continent,
een deel van het geheel. Als een kluit aarde door de zee wordt weggespoeld, is
Europa verminderd, evenzeer als wanneer het om een heel voorgebergte gaat, of
het landhuis van een vriend of van jezelf. De dood van elke mens vermindert
mij, want ik ben in de mensheid betrokken. Daarom, als de klok luidt, laat dan
niet vragen voor wie ze luidt: ze luidt voor jou.
Bij een afscheid.
Het gebeurt, dat mensen elkaar ontmoeten.
Bij de eerste oogopslag weet je meteen of je
elkaar in de ogen zal kijken, of wegkijken en je weg verder zetten. Niemand
weet wat het is dat ons aanzet tot die interesse of onverschilligheid. Ons
lichaam zendt spontaan signalen uit die wij niet beheersen, die wij niet bewust
kunnen sturen, maar die door de andere moeiteloos worden opgepikt. Het kan het
begin zijn van een ontmoeting, hoe kortstondig ook.
Banaal is zon moment nooit. Het raakt je ongewild,
verrassend overrompelend in je hele wezen. Het opent een wereld van onvermoede
mogelijkheden die als een wijds landschap voor je openbreken als onder de zon
die de glijdende schaduw van de wolken verdrijft. De ontmoeting met de andere
is het verbreken van de eenzaamheid en eenzaam zijn we allen, altijd.
Wat daarna gebeurt, daar heb je op dat
moment geen weet van. Je hebt jezelf opengesteld, hoop is ontloken en met de
hoop ook verlangen. Misschien zie je elkaar nooit meer terug. Misschien wissel
je enkel die ene blik, meer niet. Soms doet de gelegenheid zich voor om elkaar
beter te leren kennen. Dat gaat dan met horten en stoten, wij zijn niet gewoon
om spontaan open en eerlijk of zelfs maar vriendelijk te zijn met elkaar. Wij
aarzelen, twijfelen, onhandig en verward. We doen ons anders voor dan we zijn
en haten onszelf daarvoor: nee, zo hadden we het niet bedoeld, nee, dat wou ik
net niet zeggen, nee Stilaan vinden we de woorden, de golflengte, de taal die
we zullen spreken, de wereld waarin we ons samen zullen bewegen. Wij zijn
gevoelig voor elkaars boodschappen, we reageren welwillend en delicaat, maar ontwapenend
openhartig en gul.
Het gebeurt, dat mensen elkaar verlaten.
Soms merken we, dat we ons hebben vergist.
Het begint met een toevallige opmerking, over iets onbelangrijks, maar die ons
opvalt, bijblijft, doet fronsen, meewarig. Je doet nog alsof je het niet
gehoord hebt, maar het heeft je wel degelijk geraakt. Je hebt gemerkt dat je
zorg niet gedeeld is, dat de andere iets anders aanvoelt dan jij. Het doet je
op je hoede zijn. Er verandert niet onmiddellijk iets in je contacten, maar wel
in je gedachten. Je bent niet meer spontaan, de argwaan groeit. Onbewust zend
je dan zelf signalen uit, die de andere opmerkt, die je meteen ontkent en
ontkracht: nee, er is niets aan de hand, natuurlijk niet! Waarom denk je dat?
Maar op een dag merk je dat er meer is, of
juist minder. Het moment de grâce is voorbij, de begoocheling is verbroken, disenchantment is ingezet. Je verwachtingen zijn niet ingelost, de
hoop op een intens en blijvend zorgeloos verblijdend contact is vervlogen. Je
past niet bij elkaar, je bent te verschillend en niet bereid of in staat om te
veranderen.
Het gebeurt, dat mensen elkaar kwetsen.
Wij mensen hebben er geen verstand van om
elkaar openhartig tegemoet te treden, maar nog minder weten we hoe we van
elkaar afscheid moeten nemen. Dat doen we nog veel onhandiger en dan kwetsen we
elkaar onvermijdelijk. We vermijden elkaar bewust, we kijken niet meer blij
gespannen uit naar het volgende contact. We zeggen of schrijven iets dat we
heel erg menen, maar dat we stuntelig of juist heel nadrukkelijk verwoorden,
zonder kans op een wederwoord. Dat lokt een reactie uit en wrevel, soms woede
en verwijten. Dan kwetsen we elkaar, zonder het echt te willen, maar ongenadig
hard. We leggen alle schuld bij de andere, daar voelen we ons beter bij, dat
vermindert onze eigen pijn. Zo beperken we de schade bij onszelf, ten koste van
de andere.
Partir,
cest mourir un peu. Achtergelaten worden,
verstoten, uitgesloten, doet nog meer pijn.
Hoe vaak ontmoet je iemand op je levenspad?
Hoe vaak ga je door dat heerlijk, ellendig proces van leren kennen en het dan weer
afleren? Hoe vaak zeg je goeie dag en hoe vaak vaarwel? Elke echte ontmoeting is een verrijking, elk afscheid een verarming. Bij elk verlaten verlies je een stuk van jezelf. No man is an island Elke mens die uit
mijn leven verdwijnt, kwetst me diep, want ik ben betrokken in de mensheid. Ik
houd van elke mens en wil dat elke mens ook van mij houdt. Maar als het einde
gekomen is en de klok luidt, als het tijd is om voorgoed afscheid te nemen, dan
vraag je niet wie er begraven wordt, je weet: het is een stuk van jezelf.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
11-01-2010
Queen Mab, Percy Byssche Shelley
Percy Byssche
Shelley (1792-1822) was een Brits romantisch dichter. Hij leidde een
stormachtig leven. Zijn eerste echtgenote, Harriet, een eenvoudig schoolmeisje,
was amper 16 toen ze samen wegliepen; hij was 19. Hij verliet haar na drie jaar
en zij verdronk zich in Hyde Park in 1816. Ianthe was hun dochtertje.
Queen Mab is een jeugdwerk, geschreven toen Shelley amper 18 was. Ik heb het vermetele plan opgevat om het hele werk en de bijhorende aantekeningen voor u te
vertalen. Op de vertaling staat copyright.
Dit is een eerste
aflevering.
De dichter staat
bij het levenloze lichaam van zijn geliefde.
Koningin Mab
Een filosofisch gedicht met aantekeningen
Ecrasez linfame! (Voltaire, Correspondence)
Avia Pieridum peragro loca, nullius ante
trita solo; iuvat integros accedere fontes;
atque haurire: juvatque novos decerpere flores
Unde prius nulli velarint tempora musae.
Primum quod magnis doceo de reubus; et arctis
religionum animos nodis exsolvere pergo.
(Lucretius, liber
iv)
Dos pou stoo, kai kosmon kinèsoo. (Archimedes)
Vermorzel de
infame!
Ik doorloop ongebaande
domeinen van de muzen; van geen een tevoren
betreden grond;
behaaglijk is het om ongerepte bronnen aan te boren
en er diep van te
drinken: behaaglijk om nieuwe bloemen te plukken
(om voor mijn hoofd
een uitzonderlijke lauwerkrans te vlechten)
uit streken van
waaruit de Muzen nog nimmer iemand de slapen sierden.
Vooreerst omdat ik
uitleg geef over machtige dingen; en omdat ik
vervolgens de
geesten bevrijd van de boeien van de religie.
(Lucretius, De
rerum natura, I, 926-932)
Geef mij een
plaats om te staan, en ik beweeg de wereld.
Aan Harriet *****
Wiens liefde is
het die de wereld doorglanst
en de giftige pijl
van zijn misprijzen afweert?
Van wie de warme
en lieve lof,
het zoetste loon
der deugd?
Onder wiens
blikken herleefde mijn ziel,
en werd rijper in
waarheid en waardige moed?
Van wie de ogen
waarin ik zo graag staarde,
en daarom de mens
nog meer beminde?
Harriet! de jouwe;
jij was mijn puurder gemoed;
jij was de
inspiratie van mijn lied;
van jou zijn deze vroege
wilde bloemen
al heb ik ze
aaneengeregen.
Druk deze liefdesgelofte
aan uw boezem
en weet, ook al
verloopt de tijd en gaan de jaren heen,
elk bloempje dat
mijn hart vergaart
is jou toegewijd.
Koningin Mab
I
Hoe wonderbaar de
Dood,
Dood en haar
broeder Slaap!
De ene, bleek als gindse
tanende maan
met lippen van luguber
blauw;
de andere rozig als
de morgen,
getroond op de
golven van de oceaan
die over de wereld
bloost;
en toch zijn beide
overweldigend wonderbaar!
Heeft dan de sombere
Macht
die heerst over de
rottende graven
bezit genomen van
haar zondevrije ziel?
Moet dat
uiterlijk, dat zijns gelijke niet kent,
dat liefde en
bewondering niet zien kan
zonder een hart
dat klopt en azuren aderen
die zich als stromen
door een veld van sneeuw slingeren;
die lieflijke contouren,
helder
als ademend
marmer, moet dat vergaan?
Moet de rottende asem
niets overlaten
van deze hemelse aanblik
dan walgelijke
ruïne?
Niets anders
sparen dan een somber thema
om lichthartig op
te moraliseren?
Of is het slechts
een zoete sluimer
sluipend over de
zintuigen
en die de
ademtocht van de rozige morgen
dra naar de
duisternis verjaagt?
Zal Ianthe weer
ontwaken
en vreugde brengen
aan mijn trouwe
en slapeloze wake,
klaar om licht, leven en verrukking
te plukken van haar
glimlach?
Ja! zij zal weer
ontwaken
al zijn haar
glanzende leden nu bewegingloos
en zwijgen haar
zoete lippen
die eens welsprekend
genoeg ademden
om de razernij van
een tijger te sussen
of het ijzige hart
van een overweldiger te ontdooien.