mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
27-06-2012
Uriel da Costa's Testament in Nederlandse vertaling
Met gepaste
huiver maar niet zonder enige trots presenteer ik hier mijn originele vertaling
van Exemplar humanae vitae, het zogenaamde
Testamentvan Uriël da Costa. Een Nederlandse vertaling van deze tekst, die
voor het eerst gepubliceerd werd in 1687, was niet meer in druk. Ik hoop
hiermee deze lacune opgevuld te hebben. Citeren mag, met bronvermelding.
De
vertaling is gebaseerd op de Latijnse tekst van Gebhardt, Die Schriften des Uriel da Costa (1922). De toevoegingen die in het
manuscript in de marge zijn vermeld, zijn zoals bij Gebhardt in de tekst
opgenomen. Met het oog op de leesbaarheid heb ik eigen tussentitels ingevoegd
waar dat nuttig leek en ook de tekst ingedeeld in kortere paragrafen.
De
vertaling volgt de oorspronkelijke tekst nauwlettend. Ik sta open voor alle opmerkingen
of voorstellen tot correctie.
Ik
dank Jacques, Lut, Maria en Paul voor het geduldig nalezen en voor hun
waardevolle suggesties. De verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke tekst berust
vanzelfsprekend bij mij.
Karel
Categorie:literatuur Tags:literatuur
26-06-2012
Uriel da Costa, Een mensenleven als voorbeeld
Een mensenleven als voorbeeld
Afkomst
Ik ben geboren in Portugal, in de gelijknamige stad,
Porto in de volkstaal. Ik had ouders die tot de adel behoorden en die afkomstig
waren van Joden die in dat land destijds met geweld tot het christendom
gedwongen waren. Mijn vader was een waarachtig christen, een man die erg uit
was op eerbewijzen en hoge prijs stelde op eerbaarheid. In zijn huisgezin ben
ik eerbaar opgevoed. Aan huispersoneel ontbrak het niet. We hadden een Spaans
raspaard op stal voor de ruitersport, waarin mijn vader zeer bedreven was, een
voorbeeld dat ik van ver volgde. Toen ik eindelijk de opleiding had beëindigd die
adellijke kinderen gewoonlijk krijgen, legde ik me toe op de studie van het
recht.
Wat
mijn inborst en natuurlijke gemoedsstemming betreft, was ik van nature heel
vroom en in die mate geneigd tot medelijden dat ik op geen enkele manier mijn
tranen kon bedwingen, wanneer men vertelde over het onheil dat iemand anders
overkomen was. Eergevoel was mij zo aangeboren, dat niets mij meer beangstigde
dan eerloosheid. Van temperament was ik allesbehalve lafhartig, noch ontbrak
mij de verontwaardiging wanneer de gelegenheid dat rechtvaardigde. Bijgevolg
keerde ik mij terdege tegen wie hoogmoedig en onbeschaamd was en gewoon was anderen
met misprijzen en met geweld kwaad te berokkenen, begerig als ik was om de zaak
te dienen van de zwakkeren en me als bondgenoot veeleer met hen te verbinden.
Christelijke
opvoeding en twijfels
Inzake religie heb ik in mijn leven ongelooflijk veel
geleden. Zoals gebruikelijk was in dat land, werd ik opgevoed in de pontificale
christelijke godsdienst. Toen ik nog een jongeling was en zeer bevreesd voor de
eeuwige verdoeming, wou ik alle voorschriften nauwkeurig navolgen. Ik legde mij
toe op de lezing van het Evangelie en van andere geestelijke boeken en nam de penitentieboeken
van de biechtelingen door. Hoe meer ik me daarin verdiepte, hoe groter de
problemen die bij mij oprezen. Uiteindelijk zonk ik weg in onontwarbare perplexiteit,
angsten en benauwdheden. Ik werd verteerd door neerslachtigheid en droefheid.
Het bleek mij onmogelijk nog te biechten volgens de Romeinse rite, om een volwaardige
absolutie te kunnen krijgen en alles te doen wat daarvoor vereist was.
Bijgevolg was ik wanhopig over mijn zielenheil, indien dat met dergelijke
canons te bewerkstelligen was.
Omdat
het waarlijk moeilijk was een godsdienst te verlaten waarmee ik sinds mijn wieg
vertrouwd was gemaakt en die door mijn geloof al zo diep in mij geworteld was, trok
ik die in twijfel - dit gebeurde toen ik ongeveer tweeëntwintig jaar was - en
vroeg me af of het niet mogelijk was dat wat er gezegd werd over het andere
leven niet helemaal waar was en of het geloof dat men daaraan hechtte wel goed
met de redelijkheid overeenstemde. Want het was zo dat de rede zelf heel wat
aanvoerde en me voortdurend in het oor fluisterde wat daarmee helemaal in
tegenspraak was. Met mijn gemoed zo in twijfel hield ik mij stil en kwam
uiteindelijk tot het besluit dat het voor mij hoe dan ook onmogelijk was om
mijn zielenheil na te streven door die weg te blijven gaan. Ik was, zoals
gezegd, in die tijd bezig met mijn juridische studies en toen ik vijfentwintig
was, deed de gelegenheid zich voor om een kerkelijk beneficie te bekomen, met
name het eerbare ambt van schatbewaarder van een collegiale kerk.
De wet van
Mozes
Omdat ik werkelijk in de pontificale christelijke
godsdienst geen rust vond en ik verlangde een andere aan te hangen en me bewust
was van de grote twisten tussen de christenen en de joden, nam ik de boeken van
Mozes en de Profeten door. Daar vond ik een en ander dat niet weinig in
tegenspraak was met het nieuwe verbond en waarin het woord van God minder
moeilijkheden opleverde. Overigens was het ook zo dat aan het oude verbond
zowel de joden als de christenen geloof hechtten, aan het nieuwe enkel de
christenen. Toen ik eindelijk aan Mozes geloofde, meende ik dat ik ook de wet
moest naleven, aangezien het zo was dat hij aanvoerde dat hij alles van God had
vernomen en verklaarde dat hij een eenvoudige tussenpersoon was, door God zelf
tot die taak geroepen, of veeleer ertoe gedwongen (zo misleidt men kinderen).
Toen
ik eenmaal tot dat besluit was gekomen, en omdat het in dat land niet
toegelaten was om deze godsdienst op enigerlei wijze te belijden, overwoog ik
om mijn domicilie te wijzigen en mijn eigen geboorteland te verlaten. Met het
oog daarop aarzelde ik niet om dat kerkelijk beneficie over te dragen aan
iemand anders, zonder me zorgen te maken om het voordeel of de eer die daaruit
voorvloeide zoals gebruikelijk was bij het volk aldaar. Ik liet inderdaad een
mooi huis achter, gelegen in een uitstekend deel van de stad en dat mijn vader
had gebouwd. Vervolgens gingen we scheep, niet zonder groot gevaar: het was aan
hen die van Joodse afkomst waren niet toegestaan om het land te verlaten zonder
een speciale toelating van de koning; mijn moeder en ikzelf en mijn broers, aan
wie ik, door broederliefde bewogen, deze geloofszaken had medegedeeld die me
het meest algemeen aanvaard leken, terwijl ik over andere mijn twijfels had;
dit had ernstige gevolgen voor mij kunnen hebben, zo gevaarlijk is het om in
dat land over die zaken te spreken. Eindelijk kwamen wij na de zeereis aan te
Amsterdam, waar we joden vonden die vrijuit handelden. Meteen hebben we voldaan
aan het wettelijk voorschrift van de besnijdenis.
Eerste confrontatie
met de farizeeën
Na verloop van weinige dagen heb ik ondervonden dat de
gebruiken en voorschriften van de joden allerminst overeenstemden met datgene
wat door Mozes voorgeschreven is. Daar waar de wet waarlijk zuiver dient onderhouden
te worden, zoals de wet zelf ook verordent, hebben zij die de wijzen van de
joden genoemd worden, ten onrechte heel wat uitgevonden dat geheel en al afwijkt
van de wet. Derhalve kon ik mij niet weerhouden, ik dacht zelfs dat ik iets zou
doen dat God welgevallig was door vrijmoedig de wet te verdedigen. Maar die
joodse wijzen van heden ten dage zijn erg gehecht aan hun gebruiken en hebben
een verderfelijke inborst behouden, in die mate dat ze zich hevig beijveren ten
gunste van de sekte en de instellingen van de verfoeilijke farizeeën, tot hun
eigen persoonlijk voordeel. Zo werd hen overigens terecht verweten dat zij de
voorste zetels in de tempel innemen en het eerst worden begroet in de
marktplaats.
Zij
konden dan ook op generlei wijze dulden dat ik zelfs maar in het geringste met
hen van mening zou verschillen, maar eisten dat ik in alles zonder overtredingen
hun voetsporen zou volgen. Deed ik dat niet, dan bedreigden zij mij met verwijdering
uit de gemeenschap en met verbod op contact met eenieder, zowel in
godsdienstige zaken als in menselijke. Het zou echter allerminst betamelijk
zijn indien, uit vrees voor zoiets, iemand als ik de vlucht zou nemen, ik die
omwille van mijn vrijheid aan mijn geboorteland en andere voordelen had
verzaakt; mij onderwerpen aan mensen die bovendien niet over de nodige jurisdictie
beschikten, was in een dergelijke kwestie noch vroom, noch manhaftig. Ik
besloot om alles te verdragen en in mijn opvatting te volharden. Bijgevolg ben
ik door hen geëxcommuniceerd van alle contact met anderen. Zelfs mijn eigen
broers, die ik destijds had ingewijd, liepen mij voorbij zonder mij te groeten
op straat, uit vrees voor hen.
Het controversiële
boek
Toen de zaken er zo voorstonden, besloot ik om een
boek te schrijven, waarin ik de gerechtigdheid van mijn zaak zou aantonen en vanuit
de wet zelf op heldere wijze de ijdelheid zou bewijzen van die zaken die de farizeeën
aanvoeren en onderhouden en de weerzin die hun tradities en instellingen
oproepen bij de wet van Mozes. Toen ik daarmee begonnen was, geviel het mij
(het past dat ik alles openlijk en naar waarheid vertel zoals het gebeurd is)
dat ik met overtuiging en vastbesloten toetrad tot de mening van hen, die de beloning
en de straf van de oude wet beperken tot het tijdelijke en allerminst bedacht
zijn op het andere leven en de onsterfelijkheid van de zielen. Ik steunde mij
onder meer op dit argument, dat de voornoemde wet van Mozes daarover geheel en
al zwijgt en niets anders oplegt aan wie de wet naleeft of overtreedt, dan een
beloning of straf die tijdelijk is.
Zodra
mijn vijanden doorhadden dat ik tot die opvattingen gekomen was, verheugden zij
zich uitermate, ervan overtuigd dat zij zich verzekerd hadden van een
behoorlijk grote steun vanwege de christenen, die volgens een bijzonder
geloofspunt, gesteund op de wet van het Evangelie, waarin uitdrukkelijk melding
wordt gemaakt van eeuwig heil en straf, de onsterfelijkheid van de ziel geloven
en aanvaarden. Met die intentie voor ogen en om mij het zwijgen op te leggen
over de andere kwesties en me gehaat te maken bij die christenen, en nog voor mijn
boek dat ik aan het schrijven was in druk was gegeven, lieten zij een boek verschijnen
van de hand van een zekere arts, onder de titel Over de onsterfelijkheid van de zielen.
In
dat werkje kastijdde die arts mij copieus, als zou ik de opvattingen van
Epicurus verdedigen (in die tijd had ik over Epicurus kwalijke ideeën en sprak
mij vermetel over hem uit, zonder met hem kennis gemaakt te hebben of hem gehoord
te hebben, op grond van onheuse verhalen van anderen; nadien heb ik naar
waarheid van enkele waarheidlievende personen een oordeel over hem vernomen,
evenals zijn leer zoals hij was en ik betreur dat ik ooit een dergelijk man als
dom en infaam bestempelde, terwijl ik zelfs nu niet volledig over hem kan
oordelen, omdat zijn geschriften mij onbekend zijn). Wie immers de
onsterfelijkheid van de ziel ontkent, is maar een stap verwijderd van het afzweren
van God.
Hun
kinderen, opgehitst door de rabbijnen en door hun ouders, troepten bijeen in de
straat en beschimpten me met opgewonden stem en wekten mijn woede op met
allerhande beledigingen en riepen me toe: ketter! Afvallige! Op een keer
verzamelden zij zich zelfs voor mijn deur, gooiden met stenen en lieten niets
onverlet om mij te verontrusten, zodat ik zelfs in mijn eigen huis niet meer
gerust bezig kon zijn. Toen dat tegen mij gerichte boek was verschenen,
bereidde ik mij meteen voor op mijn verdediging en schreef daartegen een ander
boek, waarin ik de onsterfelijkheid met alle kracht bestreed, hier en daar en
passant zaken vermeldend waarin de farizeeën afwijken van de wet van Mozes. Zodra
dit boekje verschenen was, kwamen de senatoren en de Joodse magistraat bijeen
en stelden over mij een beschuldiging op bij de openbare magistraat, zeggende dat
ik een boek had geschreven waarin ik de onsterfelijkheid van de zielen ontkende
en niet alleen hen krenkte maar ook de christelijke godsdienst ontwrichtte. Op
grond van die aanklacht van hen ben ik naar de gevangenis geroepen en na een
verblijf aldaar van acht of tien dagen ben ik onder borgtocht vrijgelaten: de Schout
eiste van mij een onderpand en uiteindelijk ben ik veroordeeld om hem
driehonderd florijnen te betalen, met verbeurdverklaring van de boeken.
Ondanks twijfels
over de wet van Mozes: verzoening
Nadien heeft het verloop van de tijd, waarin de
ervaring en de jaren veel hebben duidelijk gemaakt en bijgevolg de mening van
een mens hebben veranderd, me opnieuw doen twijfelen. Het betaamt, zoals ik al
zei, om vrijmoedig te spreken; wat zou het niet toegestaan zijn aan iemand die
als het ware een testament opmaakt, om aan de mensen een verantwoording achter
te laten van zijn leven, een waarachtig voorbeeld van menselijk onheil en
althans ten dode de waarheid te verhalen? Ik trok in twijfel dat de wet van
Mozes voor die van God moest gehouden worden. Er was immers veel dat het
tegendeel aantoonde, of liever, dat me dwong om dat te zeggen. Ik besloot ten
slotte dat de wet van Mozes dat niet was, doch slechts een verzinsel van de
mensen, zoals er ontelbare andere in de wereld geweest zijn. Veel was immers
strijdig met de wet van de natuur; als schepper van de natuur kon God niet met
zichzelf in tegenspraak zijn en in tegenspraak zou hij zijn, indien hij de
mensen zou opdragen dingen te doen die in strijd waren met de natuur, waarvan
men zegt dat hij de schepper is.
Toen
ik tot dat besluit was gekomen, zei ik tot mezelf: wat nut heeft het (en ik wou
dat een dergelijke gedachte nooit in mijn gemoed was binnengeslopen) dat ik
totterdood in deze situatie zou blijven, gescheiden van gemeenschap met deze
oudsten en dit volk, temeer daar ik een balling was in deze streken, niet vertrouwd
met de burgers en zelfs hun taal onkundig? Het zou genoegzamer zijn om in hun
gemeenschap te komen en hun voetsporen te volgen zoals ze wensten en, zoals men
zegt, als een aap onder de apen te handelen. Aangezet door die overweging
keerde ik terug in hun gezelschap en trok mijn uitspraken weer in, en dit na
verloop van vijftien jaren, die ik van hen gescheiden had doorgebracht. Een
neef van mij was nu als het ware de tussenpersoon voor deze verzoening.
Nieuwe
beschuldigingen
Na verloop van enige dagen werd ik aangeklaagd door
een kind, de zoon van mijn zuster, die bij mij thuis was, over het voedsel, de
bereidingswijze en andere kwesties, waaruit bleek dat ik geen jood was. Wegens
deze aanklacht braken nieuwe en bittere twisten uit. Die neef van mij immers, van
wie ik vermeldde dat hij de tussenpersoon was geweest voor de verzoening, was
van oordeel dat mijn daad hem te schande maakte; hij was inderdaad zeer
hoogmoedig en arrogant, nu eens onvoorzichtig, dan ook weer onbeschaamd. Hij is
openlijk tegen mij ten strijde getrokken en schaarde al mijn broeders achter
zich en liet niets onverlet dat ook maar enigszins kon bijdragen tot mijn
ondergang en de verguizing van mijn eer, mijn bezit en bijgevolg mijn leven.
Hij verhinderde een huwelijk dat ik op het punt stond aan te gaan; ik had toen inderdaad
mijn echtgenote verloren. Hij zorgde ervoor dat een broer van mij sommige van
mijn bezittingen die hij in handen had, achterhield en verstoorde zo de zakelijke
relaties die er tussen ons waren. Wegens de situatie waarin ik mij toen bevond,
heeft mij dat zoveel nadeel berokkend als nauwelijks gezegd kan worden. Het
moge volstaan nu te stellen dat deze man mijn meest gevaarlijke vijand was inzake
mijn eer, mijn leven, mijn have en goed.
Naast
deze oorlog binnen onze familie, zoals ik die noemde, was er een andere,
publieke oorlog, namelijk met de rabbijnen en het volk, die mij begonnen te
haten met vernieuwde woede en zij brachten onbeschaamd allerlei tegen mij in, zodat
ik mij terecht van hen afkeerde. Daarbij gebeurde er nog iets anders. Ik had
immers toevallig een gesprek met twee personen die naar deze stad waren gekomen
vanuit Londen, de ene een Italiaan, de andere daarentegen een Spanjaard; het
waren christenen, niet van Joodse origine en zij gaven aan behoeftig te zijn en
vroegen mijn raad over wat nodig was om tot de gemeenschap van de Joden toe te
treden en over te gaan tot hun godsdienst. Ik gaf hun de raad dat niet te doen,
maar veeleer zo te blijven: ze wisten immers niet wat voor een juk ze zich op de
nek zouden halen. Onderwijl waarschuwde ik hen om namens mij niets aan de joden
bekend te maken, wat ze me ook beloofden. Die kwaadwillige personen waren uit
op kwalijk gewin, dat ze hoopten zo te zullen ontvangen en als dank maakten ze
alles bekend aan de farizeeën, mijn dierbaarste vrienden.
De aanklacht
Daarop zijn de voornaamsten van de synagoge bijeengekomen,
de rabbijnen zijn in woede ontstoken en de brutale menigte riep met luide stem:
kruisig hem, kruisig hem! Ik werd voor de grote raad gedaagd en zij legden mij
voor wat zij tegen mij hadden, met gedempte en droevige stem als was het een
halszaak; ze verkondigden ten slotte dat, als ik een Jood was, ik hun oordeel moest
afwachten en eraan voldoen; deed ik dat niet, dan zou ik nogmaals
geëxcommuniceerd worden. Wat een voortreffelijke rechters, die wel rechters
zijt om mij te benadelen, maar wanneer ik uw oordeel nodig heb om mij te
vrijwaren van het geweld van een ander en erover te waken dat ik ongedeerd blijf,
dan zijt gij geen rechters maar de vuigste slaven, onderworpen aan vreemd gezag.
Wat is uw oordeel waaraan gij wilt dat ik me onderwerp?
Alsdan
werd een aanklacht voorgelezen waarin stond dat ik in rouwkledij gehuld de
synagoge moest betreden, een zwarte kaars in de hand en een aantal vastgelegde
woorden uitbraken, door hen voorgeschreven en afschuwelijk genoeg, in het
openbaar en in aanwezigheid van de opgehitste gemeenschap, woorden die de ongerechtigheden
die ik bedreven had tot in de hemel opvoerden. Vervolgens moest ik dulden dat
ik in het openbaar in de synagoge gegeseld werd met een lederen zweep, of
strengen. Vervolgens moest ik mij neerleggen op de drempel van die synagoge
zodat iedereen over mij heen stapte, en op bepaalde dagen vasten. Toen de
aanklacht was voorgelezen laaide mijn gemoed op en brandde in mij een
onblusbare woede. Maar ik beheerste me en antwoordde gewoon dat ik aan zoiets
niet kon voldoen. Toen ze mijn antwoord gehoord hadden, besloten zij mij weerom
te verwijderen uit de gemeenschap.
Ballingschap
Maar daarmee niet tevreden, spuwden velen onder hen
wanneer ze mij op straat tegenkwamen en ook hun kinderen deden dat, door hen
aangezet. Ik werd alleen maar niet gestenigd, omdat de toelating ontbrak. Die
strijd duurde zo zeven jaar en gedurende die tijd heb ik ongelooflijke dingen
ondergaan. Zoals ik zei waren er twee legers tegen mij in het geweer, de ene
strijdmacht die van het volk, de andere die van mijn naasten, die om zich op
mij te wreken het op mijn eer gemunt hadden. Zij rustten niet alvorens ze mij
uit mijn eerdere situatie hadden verdreven; ze zeiden immers onder elkaar: hij zal
niets doen behalve onder dwang, dus moet hij gedwongen worden. Als ik ziek was,
was ik eenzaam ziek. Als enige andere last mij geviel, hielden ze dat onder hen
voor een felbegeerde uitkomst. Wanneer ik voorstelde dat iemand uit hun midden
scheidsrechter zou zijn om tussen ons recht te spreken, kon dat geenszins. Over
dergelijke zaken spreken met de magistraat, wat ik ook begon te proberen, was
een zeer lastige onderneming. Lang was immers de weg om bij het gerecht een
proces aan te spannen, waar naast vele andere lasten talrijke nevenkwesties en
verdagingen gebruikelijk waren.
Zij
zeiden maar al te vaak: onderwerp je aan ons, wij zijn immers als vaders voor
jou, en denk of vrees niet dat wij u gemeen zullen behandelen. Zeg nu een keer
dat ge bereid zijt om alles te volbrengen wat wij u opgelegd hebben en laat dan
de afloop van de kwestie aan ons over, wij zullen immers alles doen zoals het
betaamt. Mocht ik over deze kwestie van mening veranderen, dan ware een
dergelijke onderwerping en aanvaarding, met geweld afgedwongen, voor mij ongemeen
schandelijk.
Niettemin,
om deze aangelegenheid tot een einde te brengen en me eens te verklaren met
haar afhandeling, overwon ik mijn weerstand en nam het vaste besluit om alles
te aanvaarden en te ondergaan wat ze wilden. Immers, indien er mij
afschuwelijke zaken zouden opgelegd worden en oneerbare, zouden die veeleer voor
mijn zaak pleiten, tegen henzelf in en aan het licht brengen hoe hun gevoelens
tegenover mij waren en hoe goed ze te vertrouwen waren. En uiteindelijk is
duidelijk geworden hoe afschuwelijk en verwerpelijk de zeden zijn van die
lieden, die de meest eervolle mensen afschuwelijk misbruiken als waren het de
meest gemene slaven. Ik zei hun immers: ik zal alles vervullen wat gij mij maar
hebt opgelegd.
De tuchtiging
Hoor mij nu aan, eenieder die eerlijk, bedachtzaam en
menselijk is en overweeg keer op keer, uw geestesoog strak gevestigd, welk een
oordeel die lieden over mij geveld hebben, inzonderheid lieden die aan een vreemd
gezag onderworpen zijn, en dit zonder enige overtreding van mijn kant.
Ik
trad de synagoge binnen, die vol was met mannen en vrouwen; zij waren immers
gekomen voor het spektakel. Toen het ogenblik aangebroken was, beklom ik het houten
spreekgestoelte in het midden van de synagoge, bestemd voor de bijeenroeping en
andere functies; met heldere stem las ik het geschrift voor dat zij hadden opgesteld
en waarin een bekentenis was opgenomen, onder meer dat ik het verdiende om
duizendmaal te sterven voor de feiten die ik had gepleegd, namelijk verbreking
van de sabbat, het niet onderhouden van het geloof, dat ik in die mate geweld
aandeed, dat ik zelfs anderen ervan overtuigde om niet in te treden in het Jodendom.
Om daarvoor te boeten wilde ik me onderwerpen aan hun verordening en voldoen
aan die zaken die me waren opgelegd, belovend dat ik in het vervolg niet
opnieuw zou vervallen in dergelijke ongerechtigheden en misdaden.
Na
deze voorlezing stapte ik af van het spreekgestoelte; de hogepriester kwam naar
me toe en fluisterde me in het oor dat ik me naar een bepaalde hoek van de
synagoge moest verwijderen. Ik wendde mij naar die hoek en een deurwachter zei
dat ik mij moest ontbloten. Ik ontblootte mijn lichaam tot aan de gordel, bond
een linnen hoofddoek om, trok mijn schoenen uit en hief mijn armen op, met mijn
handen een soort van zuil omvattend. De deurwachter kwam naderbij en maakte mijn
handen met een soort band vast aan de zuil. Toen dit gedaan was, kwam de voorzanger
naderbij, nam de zweep en sloeg mijn lenden met negenendertig slagen, volgens
de traditie: het voorschrift van de wet was immers dat men de veertig slagen
niet zou overschrijden; deze lieden waren zo godsvruchtig en nauwgezet dat ze
erop letten niet te zondigden door er teveel te geven. Tijdens de tuchtiging
werd een psalm gezongen.
Toen
dit vervuld was, ging ik op de grond zitten en de voorganger, of wijze (hoe lachwekkend
zijn de menselijke aangelegenheden!) kwam naderbij en ontsloeg mij van de
excommunicatie. Zo werden mij alreeds de poorten des Hemels geopend die mij, tevoren
met de allersterkste grendels afgesloten, van de drempel en de toegang uitsloten.
Daarna trok ik mijn kleren weer aan en begaf me naar de dorpel van de synagoge,
legde me neer en de huisbewaarder ondersteunde mijn hoofd. Dan stapten allen,
die naar buiten kwamen, over mij heen, dat wil zeggen ze hieven één voet op en
stapten over het onderste deel van mijn onderbenen heen. Dat deden ze allen,
jong zowel als oud. Er zijn geen apen die aan mensenogen meer ongerijmd gedoe
of meer lachwekkende gedragingen kunnen ten toon spreiden. Toen deze opdracht
volbracht was en er dan niemand meer achterbleef, stond ik op die plaats op en
de man die mij had bijgestaan, stofte mij af, opdat niemand zou zeggen dat zij
mij niet met respect hadden bejegend: daar waar ze met de zweep hadden
gekastijd, hadden ze anderzijds getreurd en mijn hoofd gestreeld. Ik begaf me
naar huis.
Verontwaardiging
O, meest onbeschaamde van alle mensen! O, meest
vervloekte vaders, van wie ik geen enkele wet hoefde te vrezen! Dat wij u hiervoor
zouden geselen, zeiden ze, we denken er niet aan! Moge elkeen die het hoort nu
oordelen wat een spektakel het was om een oudere man te zien, niet onbedeeld
door het lot, van nature boven alles waarheidlievend van aard, in een publieke
bijeenkomst in aanwezigheid van allen, mannen zowel als vrouwen en kinderen
ontbloot, geslagen met de zweep op bevel van rechters en wel van zulke rechters,
dat het veeleer verwerpelijke slaven zijn dan rechters. Moge men overwegen wat
een smart het was om aan de voeten van zijn meest boosaardige vijanden neer te
vallen, van wie men zoveel kwaad en onrecht moest aannemen en zich op de grond
gelegen met voeten te laten treden.
Wat
nog erger is, een onnatuurlijk mirakel, een gruwelijk monster, de aanblik
waarvan men verafschuwt en vlucht, zo moge terecht gezegd worden: men stelle
zich voor dat mijn natuurlijke broeders uit dezelfde schoot, geboren uit
dezelfde vader en moeder, samen opgevoed in hetzelfde gezin, te dien einde
alles in het werk gesteld hebben, geen oog hebbend voor de liefde waarmee ik
hen steeds heb liefgehad, zoals mij immers eigen was en aangeboren; noch voor
de vele weldaden die ze tijdens hun leven van mij hadden aangenomen; in ruil daarvoor
viel mij als vergoeding oneer te beurt, verdoemenis, kwaad, zoveel
afschuwelijks en onuitsprekelijks, dat ik schroom om het te verhalen.
Zij
die me zo haatten en nooit genoeg kunnen verfoeid worden, zeiden dat ze mij
rechtmatig straffen hadden opgelegd, als voorbeeld voor anderen, opdat nadien
niemand zich zou durven verzetten tegen hun leerstellingen of iets tegen de
wijzen zou schrijven. O grootste schurken van de hele mensheid en vaders van
alle leugen! Hoeveel meer terecht ware het dat ik u zou bestraffen als een
voorbeeld, opdat gij daarna niet onbeschaamd zoiets zou aandurven tegen
waarheidlievende personen, die bedrog haten, vrienden van de hele mensheid
zonder onderscheid, van wie gij de gemene vijanden zijt, aangezien gij alle
volksgroepen minacht en hen onder de beesten rekent, terwijl alleen gij tot in
de hemel onbeschaamd tekeer gaat, uzelf vleiend met uw leugens, terwijl gij niets
hebt om u werkelijk op te beroemen.
Tenzij
misschien uw roem hierin bestaat dat gij bannelingen zijt, door allen geminacht
en gehaat wegens uw belachelijke en exquise gewoonten, door middel waarvan gij
u van de rest van de mensen wilt distantiëren. Indien gij u echter wilt
beroemen op eenvoud van leven en rechtvaardigheid, wee u, die daarin zonder
twijfel de minderen van de meesten zult blijken. Daarom zeg ik: ik wou, mocht
ik over de kracht beschikken, dat ik op hen wraak kon nemen voor het
allerergste kwaad en het vreselijkste onrecht waarmee zij mij hebben overladen
en waarom ik het leven zelf grondig heb gehaat. Welk eerzaam mens zou het immers
lijdzaam ondergaan om een eerloos leven te leiden? En zoals iemand terecht
gezegd heeft: ofwel leven zoals het hoort, ofwel eervol sterven past de nobele
mens.
Een tegen
allen
Mijn zaak is immers zoveel rechtvaardiger dan de
hunne, als de waarheid de leugen te boven gaat. Zij zetten zich in voor het
bedrog, om mensen te misleiden en tot slaaf te maken. Ik echter voor de
waarheid en voor de natuurlijke vrijheid van de mensen en het betaamt veeleer
dat zij, vrij van vals bijgeloof en van de meest zinloze riten, een leven
leiden dat mensen niet onwaardig is. Ik geef toe dat het mijn zaak meer had
gediend indien ik van meet af aan zou gezwegen hebben en aanvaardend wat er in
de wereld gebeurt, mijn mond had gehouden. Dat komt immers goed uit voor wie met
mensen moeten omgaan, zodat zij niet door een onwetende menigte noch door onrechtvaardige
tirannen verdrukt worden, zoals gewoonlijk gebeurt. Eenieder immers die bezorgd
is voor zijn eigenbelang zet zich in om de waarheid te verdrukken, spant valstrikken
voor de kleinen en treedt het recht met voeten. Maar nadat ik, misleid door een
onware godsdienst onvoorzichtig het strijdperk had betreden, ware het beter met
lof ten onder te gaan, of anders te sterven zonder die smart, die bij eerzame
mensen samengaat met smadelijke vlucht of ongepast geduld.
Zij
beroepen zich gewoonlijk op hun aantal. Gij alleen moet het afleggen tegenover
ons, die met velen zijn. Vrienden, het is best nuttig dat de ene toegeeft aan
de meerderheid, opdat hij niet door hen verscheurd wordt. Maar niet alles wat
nuttig is, is meteen eervol. Eervol is het voorwaar niet om oneervol te wijken
en aan de gewelddadigen en de onrechtvaardigen de overwinning te laten. Gij moet
daarom bevestigen dat moed lovenswaardig is en aan hoogmoedigen weerstaan
zoveel als mogelijk is, opdat zij niet door kwaad te doen en door voordeel te
halen uit hun boosaardigheid van dag tot dag nog meer hoogmoedig worden. Het is
echter eerzaam en een vroom en genereus mens waardig, om nederig te zijn met de
nederigen, een schaap onder de schapen; maar het is dwaas en men moet het eerloos
en laakbaar noemen indien men de strijd met leeuwen aangaat en de houding van
een schaap aanneemt.
Want
indien men het als een van de meest eervolle zaken beschouwt om voor het
vaderland te strijden totterdood, omdat het vaderland iets van ons is, waarom
dan niet voor onze eigen eer, die uitermate de onze is en zonder dewelke wij
niet goed kunnen leven, tenzij we misschien als smerige varkens willen rollen
in de allersmerigste modder van het winstbejag. Maar mijn gruwelijke spotters
zeggen dat hun recht helemaal gesteund is op hun groot aantal: wat kan jij
alleen tegen zovelen? Ik bevestig en betreur dat ik door uw overmacht word
overweldigd; maar door die gedachten en uw uitspraken rijst in mijn inborst nog
meer woede op en schreeuwt het uit dat het gewetenloos is om tegenover
goddelozen, hoogmoedigen, hooghartigen en onverzettelijken met eerbied tewerk te
gaan. Dat was mijn woord, maar de krachten ontbraken mij.
Verstoten
Ik weet dat die tegenstanders van mij, met de
bedoeling mijn naam te besmeuren bij het ongeletterde volk, gewoon waren om te
zeggen: die daar is geen jood, geen christen, geen mohammedaan. Let maar liever
op wat je zegt, farizeeër. Want gij zijt blind en terwijl ge van boosaardigheid
overloopt, slaat ge toch toe als een blinde. Ik vraag u, zeg me wat ge mij zoudt
zeggen indien ik een christen was? Het is duidelijk dat ge zoudt zeggen dat ik
de vuigste van alle afgodendienaars ben en dat ik met Jezus van Nazareth als
leraar van de christenen, van de ware God straffen zou krijgen waarbij ik het
leven zou inschieten. Indien ik een mohammedaan was, dan wist iedereen meteen
met welke eerbetuigingen ge me zoudt overstelpen. Op die manier kan ik mij
nooit aan uw gezeur onttrekken en is er maar een uitweg, namelijk aan uw knieën
neervallen en uw smerige voeten kussen, ik bedoel uw goddeloze en vreesaanjagende
leer.
Ik
bid u, kent ge een andere godsdienst dan die ik vermeldde, waarvan ge de
laatste twee voor vals houdt en niet zozeer godsdiensten noemt maar een
afkering van de godsdienst. Ik hoor u al zeggen dat ge tot hier toe slechts één
godsdienst kent, die waarlijk een godsdienst is en door middel waarvan de
mensen aan God kunnen behagen. Indien immers alle volkeren, met uitzondering
van de Joden (want het hoort zo te zijn dat gij altijd van de anderen
gescheiden zijt en u niet verbindt met het gewone volk en de eerlozen), de
zeven voorschriften zouden naleven waarvan gij zegt dat Noah ze naleefde en
anderen die voor Abraham leefden, dan is dat voldoende voor hun heil. Bijgevolg
is er inderdaad volgens u een andere godsdienst, waarin ik kan ingewijd worden,
ook al ben ik van Joodse origine. Ik zal derhalve met smeekbeden van u afsmeken
dat gij mij vergunt om mij te mengen onder die andere menigte; verkrijg ik dat
niet van u, dan neem ik zelf de toelating.
De ware wet
O blinde farizeeër! Gij hebt de wet vergeten die de
eerste is en er was sinds het begin en er altijd zal zijn en ge vermeldt niettemin
andere wetten, die later een aanvang namen en die ge vervloekt, met
uitzondering van die van u, die anderen ook veroordelen, of ge het wilt of
niet, op grond van de ware rede, die de echte norm is voor die natuurlijke wet,
die gij vergeten hebt en die ge graag wilt begraven, zodat ge uw verfoeilijk
juk kunt leggen op de nek van de mensen, hun gezonde geest in verwarring brengt
en hen onmondig maakt.
Maar
nu we daartoe gekomen zijn, past het dat ik er even blijf bij stilstaan en dat
ik de lof van deze primordiale wet niet helemaal verzwijg. Ik zeg daarom dat
deze wet gemeenschappelijk is en aan alle mensen aangeboren, door het feit zelf
dat ze mensen zijn. Die wet verbindt hen allen door wederzijdse liefde, kent
geen verdeeldheid, die de oorzaak en de oorsprong is van alle haat en van het
allergrootste kwaad. Die wet is de leermeester voor het goede leven, maakt het
onderscheid tussen recht en onrecht, tussen het vuige en het eervolle. Al het
beste in de wet van Mozes of in enig andere, bevat de wet van de natuur
helemaal en volmaakt in zich en zodra men ook maar enigszins afwijkt van deze
natuurlijke norm, ontstaat er meteen tweedracht, ontstaat er meteen een
scheiding van de geesten en kan er geen rust komen. Wijkt men er echter op
belangrijke wijze van af, wie zal dan bij machte zijn om het kwaad op te sommen
en de afschuwelijke monsters die in deze afdwaling hun oorsprong vinden, en hun
gevolgen?
Wat
heeft de wet van Mozes of gelijk welke andere voor voortreffelijks, met
betrekking tot de gemeenschap van de mensen, zodat de mensen behoorlijk met
elkaar samenleven en goed overeenkomen? Voorzeker is het eerste: zijn
familieleden eren, vervolgens: zich niet vergrijpen aan het goed van een ander,
of dit goed behoort tot het leven, de eer, of andere zaken die bevorderlijk
zijn voor het leven. Ik vraag je: wat in deze regels is niet vervat in de wet
van de natuur en de ware norm die tot ons gemoed behoort? Van nature beminnen
wij onze kinderen, kinderen hun ouders, een broer zijn broer, een vriend zijn
vriend. Van nature wensen wij dat al ons bezit veilig is en haten wij diegenen
die onze vrede verstoren en hen die onze eigendommen van ons willen afnemen,
met geweld of door list.
Uit
deze natuurlijke wens van ons volgt het klare besluit, te weten dat wij die
overtredingen niet mogen begaan, die wij bij anderen veroordelen. Indien wij
immers anderen veroordelen omdat zij ons bezit ontvreemden, veroordelen wij
meteen onszelf indien wij ons aan dat van een ander vergrijpen. Ziedaar een eenvoudig
principe dat wij hebben dat in elke wet geldt. Wat het voedsel betreft, dat
laten wij over aan de artsen; zij kunnen ons immers genoegzaam passend onderrichten
welk voedsel heilzaam is en welk daarentegen schadelijk kan zijn. Wat echter de
andere ceremoniëlen betreft, de rituelen, de regels, de offeranden, de tienden
(een uitzonderlijke bedriegerij, waarbij iemand op schandelijke wijze geniet
van het werk van een ander), helaas, helaas! Hoe betreuren wij het dat wij in
dergelijke labyrinten terechtgekomen zijn door de boosaardigheid van mensen.
De ware
christenen, die dit hebben ingezien, verdienen stellig onze lof omdat ze al die
zaken naar de verbanning verwezen hebben en alleen die behouden hebben, welke
ze als moreel verantwoord beschouwden voor het goed leven. Wij leven niet goed
wanneer we veel onbeduidende dingen onderhouden, we leven daarentegen goed
wanneer we op redelijke wijze leven. Men zou kunnen zeggen dat de wet van Mozes
of het Evangelie iets bevat dat hoogstaander en volmaakter is, met name dat wij
onze vijanden moeten liefhebben, en wat de natuurwet niet vermeldt. Daarop
antwoord ik, zoals ik voorheen al zei: indien wij van de natuur afwijken en
iets gaan uitvinden dat meer is, ontstaat meteen tweedracht en wordt de rust
verstoord. Wat baat het dat mij onmogelijke dingen worden opgedragen, die ik
niet kan vervullen! Indien men stelt dat het van nature onmogelijk is om zijn
vijanden lief te hebben, komt daar niets anders van dan droefheid van gemoed. Het
is immers van nature niet helemaal onmogelijk om zijn vijanden goed te
behandelen (dat kan ook gebeuren zonder liefde), omdat de mens, algemeen
gesproken, een natuurlijke neiging heeft tot eerbied en meevoelen. Bijgevolg kunnen
we niet absoluut ontkennen dat een dergelijke perfectie in de natuurwet
begrepen is.
De valse wet
Laten we nu dit bekijken, met name welke kwalijke
zaken ontstaan, wanneer wij al te zeer van de natuurwet afwijken. Wij zegden
dat er tussen ouders, kinderen, broers en vrienden een natuurlijke liefdesband
is. Een dusdanige band vernietigt en vervaagt een positieve wet, of het nu die
van Mozes is, of van om het even wie anders, wanneer die voorschrijft dat een
vader, broer, echtgenoot of vriend, zijn zoon, broer, echtgenoot of vriend moet
doden of verraden voor de godsdienst, of wanneer een dergelijke wet iets
voorschrijft dat meer is en superieur en dat niet door de mensen kan nageleefd worden;
en wanneer het nageleefd zou worden, ware dat de hoogste misdaad tegen de
natuur, want de natuur verafschuwt dergelijke zaken. Maar wat zou ik dat nog
vermelden, wanneer de mensen in die mate in waanzin vervallen zijn, dat ze hun
eigen kinderen aan afgoden, die ze goddeloos vereren, als brandoffer aanbieden
en in die mate afwijken van de natuurlijke norm en hun natuurlijke vaderlijke
gevoelens zo besmeuren.
Hoeveel
aangenamer ware het wanneer de mensen zich hielden aan de natuurlijke grenzen
en nooit dergelijke vreselijke uitvindsels zouden bedenken! En wat te zeggen
over de terreur en de bezwarende angsten, waarin de boosaardigheid van de
mensen anderen doet belanden. Niemand hoefde daaronder te lijden, indien men
enkel naar de natuur zou luisteren, die zoiets helemaal niet kent. Hoeveel zijn
er niet die wanhopen over hun heil? Die martelingen ondergaan op grond van ideeën
die ze van anderen overnemen? Die moedwillig een in alle opzichten miserabel
leven leiden, hun lichaam ellendig kastijden, de eenzaamheid en de afwezigheid uit
de gemene omgang met anderen nastreven, onophoudelijk verscheurd door
innerlijke kwellingen, die zelfs het kwaad dat ze in de toekomst vrezen al
betreuren als was het er nu al.
Deze
en andere ontelbare kwalen brengt een valse godsdienst, die door mensen
kwaadwillig is verzonnen, met zich mee voor de stervelingen. Ben ikzelf niet
een van de velen, die door zulke bedriegers uitermate misleid ben en door hen
te geloven mijzelf te gronde heb gericht? Ik spreek uit ervaring. Maar zij
zeggen: als er geen andere wet bestaat dan de natuurwet en de mensen niet door
het geloof tot het besef komen dat er nog een ander leven is en de eeuwige
straffen vrezen, waarom zouden ze dan niet zonder ophouden het kwade doen? Gij
hebt dergelijke verzinsels bedacht (wellicht ligt hier meer verborgen, want men
moet vrezen dat ge aan anderen een last hebt willen opleggen voor uw eigen
profijt) en gelijkt zo op hen die om onmondige kinderen vrees aan te jagen,
spoken verzinnen of andere vreesaanjagende namen bedenken, zodat kleine
kinderen door schrik verteerd zich naar hun wil schikken en hun eigen wil laten
gijzelen door walging en neerslachtigheid. Maar die dingen vallen inderdaad
voor, zolang een kind onmondig is. Zodra het echter de ogen van zijn geest
opent, lacht het met dat bedrog en vreest spoken niet meer. Zo belachelijk zijn
die verzinsels van u, dat ze enkel kleine kinderen en dwazen vrees kunnen
aanjagen; de overigen, die u doorhebben, lachen met u.
Ik laat
het om nu te spreken over de gerechtvaardigdheid van zulk bedrog; omdat gij zelf,
die dergelijke dingen verzint, in uw eigen wetten voorziet dat men geen kwaad
mag doen opdat er goed uit voorkome. Tenzij gij het misschien niet als een
kwaad aanrekent om te liegen met ernstige consequenties voor iemand anders en aan
kleingeestigen de kans te geven om dwaasheden te begaan. Indien er in u een
zweem van ware godsdienstigheid is of van schroom, dan zoudt gij ongetwijfeld
niet weinig moeten vrezen, aangezien gij zoveel kwaad in de wereld hebt
binnengebracht, zoveel verwijdering hebt teweeggebracht tussen de mensen,
zoveel vijandigs en oneerbiedigs in het leven hebt geroepen, in die mate dat gij
niet geaarzeld hebt om zonder schroom ouders tegen hun kinderen en kinderen
tegen hun ouders op te zetten.
Een
kwestie wil ik u voorleggen, namelijk deze: wanneer gij die dingen verzonnen
hebt wegens de boosaardigheid van de mensen, om hen met verzonnen verschrikkingen
binnen de perken te houden, omdat ze anders het kwaad ten prooi zouden vallen,
is het in u dan niet opgekomen dat gij eveneens mensen zijt die vol zijn van
boosaardigheid, die niets goeds kunnen verrichten, zonder ophouden niets dan
kwaad aanrichten, anderen schade berokkenen en niemand met mededogen
behandelen? Ik merk al dat gij tegen mij in woede ontsteekt, die u een
dergelijke vraag durft voor te leggen en dat elk van u heftig opkomt voor de
gerechtigheid van uw daden. Er is niemand die niet van zichzelf beweert dat hij
schroomvallig is, mededogend, verknocht aan waarheid en recht. Ofwel zijn daarom
deze dingen die gij zo over uzelf zegt vals, ofwel klaagt gij valselijk de
boosaardigheid van alle mensen aan, die gij met spoken en verzonnen
verschrikkingen wilt genezen en zo God krenkt, die gij als de meest wrede beul
en als een verschrikkelijke scherprechter aan de ogen van de mensen voorstelt
en zo de mensen krenkt, die gij wilt geboren zien voor een zo
betreurenswaardige ellende, alsof wat elkeen in dit leven te beurt valt nog
niet genoeg is.
De ware
religie
Maar laten we aannemen dat de boosaardigheid van de
mensen groot is, dat beaam ik en ik roep u tot getuigen, aangezien gij tot in
het extreme kwaadaardig zijt, anders zoudt gij dergelijke verzinsels niet
kunnen bedacht hebben; zoek de meest doeltreffende remedies uit die zonder
grote schade dit kwaad uit alle mensen verdrijven en zie af van de spoken, die
alleen van kracht zijn tegen onmondige kinderen en stompzinnigen. Indien echter
dit kwaad in de mensen onuitroeibaar is, zie dan af van leugens en beloof niet,
zoals onkundige artsen, een genezing die gij niet kunt bewerkstelligen. Stel u tevreden
met het ondereen vastleggen van rechtvaardige en redelijke wetten, vereer wie goed
is met beloningen, pak de kwaden met terechte straffen aan; verlos wie geweld
wordt aangedaan van hun geweldenaars, opdat ze niet roepen dat er geen
rechtvaardigheid is op aarde en dat er niemand is die de zwakkere onttrekt aan
de hand van de sterkere.
Voorwaar,
wanneer de mensen de ware rede willen navolgen en leven volgens de menselijke natuur,
zouden ze allen elkaar liefhebben, zouden ze allen met elkaar meeleven. Elkeen
zou de tegenslagen van de anderen zoveel mogelijk verlichten, ofwel zou niemand
zomaar iemand anders schade berokkenen. Wat ze anders doen, doen ze tegen de
menselijke natuur; en dergelijke dingen doen ze veel, omdat de mensen zich
allerlei wetten hebben bedacht, die afwijken van de natuur, en de ene windt de
andere op door zich te misdragen. Er zijn er veel die huichelachtig rondlopen
en doen alsof ze uiterst godsdienstig zijn en onbedachtzamen misleiden, onder
het mom van de godsdienst, om hen te verschalken en te misbruiken. Men kan ze
terecht vergelijken met een dief in de nacht, die op slinkse wijze mensen
overvalt die verdoofd zijn door de slaap en op zoiets niet bedacht zijn. Zij
hebben gewoonlijk de mond vol met: ik ben een jood, ik ben een christen, geloof
me, ik zal je niet misleiden. O slechte beesten! Wie niets van dat alles zegt
en enkel aangeeft dat hij een mens is, is veel beter dan gij. Indien gij hem
immers niet wenst te geloven als mens, kunt gij op uw hoede zijn. Wat zou men echter
op zijn hoede zijn voor u, die gehuld in valse kledij onder het mom van
geveinsde heiligheid als een dief in de nacht bij nietsvermoedende slapende
mensen door de openingen binnendringt en hen erbarmelijk wurgt.
Kerk en staat
Onder vele andere is er een zaak die me verwondert: het
is waarlijk verwonderlijk dat farizeeën die met christenen omgaan over zoveel
vrijheid beschikken, dat zij zelfs recht kunnen spreken. Ik kan waarlijk
stellen dat, indien Jezus van Nazareth, die de christenen zo vereren, in
Amsterdam het woord zou richten tot de gemeente, en het de farizeeën zou
behagen om hem opnieuw met de zweep te bewerken omdat hij hun tradities
bestreed en hen hypocrisie verweet, zij dit in alle vrijheid zouden kunnen
doen. Dit is zeker schandelijk en iets dat men niet zou mogen tolereren in een
vrije stad die er prat op gaat dat ze de vrijheid en de vrede van de mensen
beschermt, maar hen niet beschermt tegen het onrecht van de farizeeën. En
wanneer iemand geen verdediger heeft of een beschermer, dan is het geen wonder
dat hij zichzelf zoekt te beschermen en zich te wreken voor het geleden
onrecht.
Afscheid
Gij beschikt over het ware verhaal van mijn leven en
ik heb u laten zien wat voor een rol ik heb gespeeld in het allerijdelste
theater van deze wereld, in dit allerijdelste en meest onzekere leven van mij. Oordeel
nu eerlijk, mensenkinderen, en breng zonder enige emotie, vrijuit en naar
waarheid uw oordeel uit. Dat is wat men in de eerste plaats verwacht van mensen
die waarlijk mens zijn. En mocht gij iets vinden dat u aanzet tot mededogen,
erken dan het droevige lot van de mensen en betreur het, ge deelt er ook in.
Hier
mag ook niet ontbreken: de naam die ik in Portugal droeg als christen was
Gabriël Acosta, bij de joden, ware ik maar nooit tot hen toegetreden, werd ik
met een kleine verandering Uriël genoemd.
Als kind
keek ik altijd op naar de grote mensen en hun wereld. Vooral de wereld van de
cultuur imponeerde me danig. Dat was vooral de godsdienst enerzijds en de literatuur
anderzijds. Dat leken me de hoogtepunten van het mens-zijn: de priester en de
schrijver. Ik heb nooit goed geweten naar welk van de twee mijn voorkeur
uitging, maar het werd me al heel vroeg duidelijk gemaakt dat het priesterschap
niet voor mij was. Dat ging zo.
Als kleine
knaap, een peuter nog, werd ik geconfronteerd met een jonge priester-leraar van
het college in Eeklo die me bij ons thuis op de schoot nam en van een ogenblik
van afwezigheid van de rest van de familie profiteerde om zijn handen in de open
val van mijn gestreept pyjamaatje te steken en even met mijn verbaasd en nietsvermoedend
fluitje te spelen. Dat was genoeg om me te doen aarzelen.
Ik was een
vroegrijp kereltje en erg pienter. Dat bracht me heel snel in conflict met al
wat gezag was, vooral op school. En wie in die tijd gezag zei, zei ook
godsdienst, kerk en priesters. Ik kreeg het dus voortdurend aan de stok met priester-leraars,
-subregenten, -prefecten, -directeurs en superiors. Als ik ooit gedroomd had
van een toekomst als priester, dan was het al van in de eerste jaren van de
lagere school duidelijk dat dit niet zou lukken: al die priesters haatten me
gewoon, ze lustten me rauw, ze konden me niet uitstaan. Ik was opstandig, ik
wist het altijd beter, ik wou altijd weten waarom, ik kon me niet neerleggen
bij halve antwoorden en ik vond dat gezag goed was, zolang het gesteund was op intelligentie
en redelijkheid. Het was niet omdat ik nog een kind was dat ze mij moesten
behandelen als quantité négligeable. Ik
wilde meetellen, ik eiste dat men rekening hield met mij.
Ik werd dus
voortdurend gepest en gestraft door al wat gezag was, ik behoorde tot wat men
nu the usual suspects noemt: ik had
het altijd gedaan. Ik had een slechte naam en stilaan begon ik dat zelf ook te
geloven, vooral toen ik mijn ontluikende seksualiteit begon te ontdekken.
Volgens het priesterlijk gezag was daar niets goeds aan, in tegendeel, het was
allemaal slecht en doodzonde, ik zou branden in de hel, maar niet alvorens hier
op aarde blind, melaats of nog erger te worden en een vroegtijdige, afschuwelijke
en pijnlijke dood te sterven. Ziedaar een dilemma, lieve lezers, voor een kind:
omdat ik het niet kon laten van te masturberen, was ik slecht en verdoemd; en
nochtans wou ik goed zijn en zelfs priester worden
Het is niet
goed met mij gegaan, daar in het college in Eeklo. Mijn studieresultaten gingen
zienderogen achteruit, tot ik in het derde jaar van de humaniora de laatste van
de klas was, tot mijn eigen verbazing en amusement. Toen ik aan mijn Vader
zaliger in de vakantie zei dat ik niet terug wou naar het College, zei hij dat
ze me ook niet terugwilden. En zo kwam er een einde aan die lijdensweg. Ik trok
naar Antwerpen, naar de Normaalschool en de rest is geschiedenis.
Het
alternatief model, naast het priesterschap dat me niet vergund werd, was de
literatuur. Ik las alles dat me onder de handen kwam, bijvoorbeeld De Idioot
van Dostojevski toen ik dertien was of zo. Ik schreef mooie opstellen, was goed
in talen (en niet in wetenschap of wiskunde). Schrijver worden, dat heb ik
altijd gewild. Maar ik besefte dat het een onbereikbaar ideaal was. Zelf een
boek schrijven en het gepubliceerd zien, dat leek me totaal uitgesloten.
Auteurs waren zowat halfgoden, een superieur ras, waartoe ik nooit zou behoren.
Hun namen klonken als muziek in mijn oren. En niet alleen zij waren
onbereikbaar, ook hun boeken waren dat. In onze parochiale bibliotheek vond je
alleen wat de katholieke boekenliga goedgekeurd had, met haar bekende morele
beoordeling in cijfertjes. Hoe ik ooit aan dat boek van Dostojevski ben geraakt,
ik weet het nog altijd niet. En dus droomde ik van al die grote namen en hun
boeken, zonder er ooit mee in contact te komen.
Later, toen
ik getrouwd was, vader en echtgenoot, koesterde ik nog steeds die droom. Ik
begon weer te lezen, zelfs wat te schrijven. En ik kocht boeken, vooral
tweedehands, tientallen, honderden boeken, meer dan ik kon gelezen krijgen. Ik
kocht ze omdat de namen van die auteurs beroemd waren en de titels van hun
werken bekend. Ik zocht in naslagwerken op wie de belangrijkste auteurs waren
in de wereldliteratuur en wat hun voornaamste werken en ik legde een
steekkaartensysteem aan waarop ik dat noteerde. Tijdens vakanties met het gezin
in Engeland en Frankrijk dook ik met mijn steekkaarten de tweedehandse
boekhandels in en verzamelde zo al wat naam had in de wereldliteratuur, meestal
goedkope pockets en oudere gebonden uitgaven.
Maar ik las
bijna niets van wat ik verzamelde. Als ik een of ander meesterwerk ter hand
nam, bleek dat veel taaier en saaier dan me lief was. En dus verdween het weer
op de boekenplank. Dat weerhield me er evenwel niet van om nog voortdurend
boeken bij te kopen. En zo is mijn collectie ontstaan.
Toen ik na
dertig jaar huwelijk eindelijk besloot om mezelf een nieuwe kans te geven op
een ander leven, liet ik alles achter, ook mijn boeken. Slechts heel langzaam kon
ik een deel ervan bemachtigen. Mijn echtgenote wou immers het familiebezit
ongeschonden bewaren, niet zozeer voor zichzelf, neem ik aan, maar voor de
kinderen. Uiteindelijk heb ik een groot gedeelte van de boeken die ik verzameld
had toch in mijn bezit gekregen. Andere werken heb ik zelf aangekocht en
vervolgens ook nog honderden nieuwe en oude boeken rond oude en nieuwe interesses.
Een jaar of
zo geleden ontdekte ik LibraryThing,
een programma om je boeken online te catalogiseren. Veel van mijn boeken heb ik
daarop ingevoerden je kan het
resultaat zien hier in mijn Kroniek, in de linker kolom, onderaan. Daar
verschijnen allerlei boeken uit mijn verzameling. Als je op LibraryThing klikt, ga je naar mijn
collectie.
De laatste dagen
heb ik nog wat Franse boeken toegevoegd, een honderdtal. Soms was het me droef
te moede: ik had bijna geen enkel van die boeken open gedaan, laat staan ze
gelezen. Al die klinkende namen: Sartre, de Beauvoir, Camus, de Montherlant,
Céline, Daudet, Gautier, Sand, Quéneau, Wittig, Duras, Chateaubriant,
Alain-Fournier, Apollinaire, Aragon, Arsan, Artaud, Verlaine, Rimbaud,
Lautréamont, Balzac, Vian, Bataille, Bazin, Benoit, Bernanos, Butor, Restif de la
Bretonne, Claudel, Malraux, Daninos, Anatole France, Gide enzovoort tot Zola:
slechts hier en daar één boek ervan gelezen.
En: zal ik
er nu nog toe komen? De literaire goden van toen zijn van hun voetstuk gevallen,
voor mij en voor de rest van de wereld. Hun roem was vooral gebaseerd op loftuitingen
die men in literaire kringen en in het onderwijs voortdurend herhaalde, niet op
de lectuur van hun werken. Ik leerde nieuwe auteurs kennen, vooral door The New Yorker, die ik wel las en lees,
met veel genoegen en zelfs genot. Er is zoveel dat ik nog hoop te lezen, dat ik
waarschijnlijk deze oude, nu vergeelde en broze Franse pockets uit de jaren
1960 voor het laatst heb vastgenomen om ze in te voeren in een computersysteem
waar zij noch ik toen konden van dromen.
Een
schrijver ben ik dan toch geworden, lieve lezers, maar dan niet zoals de idolen
uit mijn jeugd. Ik heb geleerd dat je niet schrijft om gelezen en beroemd te
worden, maar voor jezelf. Dat anderen willen lezen wat je voor jezelf hebt
geschreven, dat is best leuk, maar het is een nevenaffect, als het al geen collateral damage is Boeken zal ik niet
schrijven, ik heb met overtuiging voor de nieuwe media gekozen en ik voel me er
uitstekend bij, dankuwel.
Dus bij
leven en welzijn: tot de volgende keer.
Categorie:literatuur Tags:literatuur
24-10-2011
Herakleitos vertaald en toegelicht door Paul Claes
Herakleitos
of Heraclitus van Efeze (ca. 540 ca. 480) was een van de eerste westerse filosofen.
Maar wat weten we over hem? En hoe weten we het? Er is immers van zijn
levenswerk niets overgebleven. De papyrusrol waarop het stond, werd anderhalve
eeuw lang bewaard in de tempel van Artemis in Efeze, een van de zeven antieke
wereldwonderen, maar ging verloren toen een sensatiezoeker die tempel in brand
stak. Ondertussen was de faam van Herakleitos echter dermate verspreid dat
allerlei overblijfsels van zijn oorspronkelijke teksten tot ons gekomen zijn
als citaten bij andere auteurs. Maar je weet hoe het gaat in het
gezelschapsspelletje waarbij kinderen een gefluisterd bericht doorgeven in een
kring: wanneer het bericht bij aankomt waar het vertrokken is, blijkt het
totaal verschillend geworden te zijn, door de toevallige of moedwillige
vervormingen onderweg. In de 2500 jaar die ons scheiden van Herakleitos is er
allicht veel verloren gegaan en veel vervormd. Zelfs met de beste middelen van
de taalwetenschap kunnen we vandaag niet met zekerheid zeggen dat alle citaten
die men nu aan Herakleitos toeschrijft ook van hem zijn en door hem zo
geschreven werden. Zelfs het meest bekende: panta
rei, is onzeker.
Paul Claes
heeft die citaten, ongeveer 140 in aantal, verzameld, in het Nederlands
vertaald en telkens aangegeven waar de tekst vandaan komt, elk citaat voorzien
van verklarend commentaar en ook de nawerking toegelicht: wie heeft dit citaat
nadien gebruikt, al dan niet met bronvermelding?
Herakleitos. Alles stroomt, vertaald
en toegelicht door Paul Claes, Athenaeum-Pollak & Van Gennep, Amsterdam,
2011, 197 blz., gebonden, ongeveer 30 euro.
Het is een
prachtig boek in alle opzichten. Milieuvriendelijk crèmekleurig luxueus papier,
voorbeeldig luchtige typografie, degelijk ingebonden, volle linnen band in
stijlvol zwart met goudopdruk, sobere maar stevige academische stofwikkel met
een extra 2/3 wikkel met een knappe kleurenfoto. Er is zelfs dat sprekend
detail, het fijn gevlochten draadje dat boven en onderaan de rug van het boek
gekleefd is, vroeger ter bescherming ingenaaid, nu als versiering gekleefd. Het
enige dat ontbreekt is een mooi leeslint, maar dat kleef ik er zelf wel in.
Ook over de
inhoud niets dan goeds. De inleiding is bondig maar geeft je al de informatie
die je nodig hebt voor het belangrijkste deel van het boek; de teksten van
Herakleitos en de toelichting van Paul Claes, de meest betrouwbare gids die men
zich kan wensen waar het gaat om klassieke auteurs en hun nawerking in de
literatuur en de cultuur in het algemeen. Het is geen goedkoop boek, maar als je
het koopt, ben je wel zeker dat je nooit meer een ander hoeft aan te schaffen
over Herakleitos: beter dan dit is er niet, zowel voor de geïnteresseerde leek
als voor specialisten. Ktèma eis aiei,
a thing of beauty.
Gisteren had
ik het nog over goropisme en spurieuze etymologieën. Wie toen fronste bij
spurieus (om nog te zwijgen over goropisme) heeft gelijk: het woord staat
niet zo in Van Dale. Ik heb het geleend uit het Engels, waar spurious onecht betekent, naar het
Latijn spurius met dezelfde
betekenis. Als zelfstandig naamwoord is zowel spurius als spurious een
buitenechtelijk kind en Van Dale erkent dit liefdeskind ook in die betekenis.
Je mag dus van Van Dale wel zeggen en schrijven: een spurius etymologie, maar
niet, zoals ik deed, een spurieuze etymologie. Nou
Vandaag gaan
we nog een stapje verder, want wat Paul Claes in zijn omineuze Bijbelse namen (zie
gisteren) deed is niet zomaar wat verzonnen etymologie. Laten we dat even van
naderbij bekijken.
De meeste
Europese talen hebben een gemeenschappelijke oorsprong. Het is dan ook niet te
verwonderen dat sommige woorden in veel van die talen erg op elkaar lijken.
Twee voorbeelden: ster en nacht. In welke Europese taal je dat ook zegt, je kan
steeds zonder veel moeite zien dat het cognaten zijn (van co- en natus, letterlijk samen geboren),
woorden die dezelfde oorsprong hebben en dezelfde betekenis. Kijk maar (met
dank aan Wikipedia):
nacht
(Nederlands en Duits), night (Engels), nicht (Schots), natt (Zweeds), noc
(Tsjechisch en Pools), notsj (Russisch), nox (Latijn), nuit (Frans), noche
(Spaans), noite (Portugees), notte (Italiaans), nit (Catalaans), noapte
(Roemeens), nukta (Nieuwgrieks), nakti- (Sanskriet) en naktis (Litouws). Al
deze woorden stammen van de (gereconstrueerde) Proto-Indo-Europese (PIE) wortel
*nekwt-.
ster (Nederlands), star (Engels), Stern
(Duits), starn (Schots), stjärna (Zweeds), stairno (Gotisch), steren
(Cornisch), str (Sanskriet), star (Sinhalees), aster (Grieks), stella (Latijn en
Italiaans), étoile (Frans), estrella (Spaans), estrela (Portugees), estel
(Catalaans), stea (Roemeens en Venetiaans), setare (Perzisch) en estêre
(Koerdisch). De vermoedelijke wortel in het PIE is *ster-, "ster".
Maar er zijn
ook valse cognaten, dat zijn dan woorden uit verschillende talen die verrassend
op elkaar lijken, soms zelfs identiek zijn, en ook (ongeveer) dezelfde
betekenis hebben. Ze hebben niet dezelfde oorsprong en zijn dus in feiten geen
cognaten, want dat betekent bloedverwant. Ze zijn in elk van de betrokken talen
(meestal niet meer dan twee) zelfstandig ontstaan en de overeenkomst is louter
toevallig. Een voorbeeld: ons aarde is in het Arabisch ard.
Iets
helemaal anders zijn de zogenaamde valse vrienden. Dat zijn woorden die naar de
vorm wel goed op elkaar lijken en al dan niet dezelfde oorsprong hebben, maar
die in de betrokken talen, vaak meer dan twee, een lichtjes afwijkende of
totaal andere betekenis (gekregen) hebben. Wij zeggen meer en de Duitsers Meer, maar zij bedoelen daarmee zee.
Zelfde oorsprong, zoals blijkt uit het Duitse Zwischenahner Meer als naam
voor dat bepaald meer, maar andere betekenis. Vreemd dat hun See anderzijds ons meer is!
Soms gebeurt
het dat we een woord overnemen uit een andere taal, maar de betekenis
veranderen. In België zeggen we conducteur voor een kaartjesknipper op het
openbaar vervoer, maar in het Frans is dat nu een receveur, de conducteur is
daar de persoon die de tram of trein bestuurt.
Soms lijken
de woorden op elkaar, maar hebben ze een tegengestelde betekenis en dat kan
heel verwarrend zijn. In het Grieks is het woord voor ja uitgerekend nè. In het Albanees is jo ons nee. Het Spaanse woord voor warm
is, jawel: caldo.
Ook als het
niet het tegengestelde is maar toch iets helemaal anders, kan er verwarring
ontstaan. Onze boter is in het Frans beurre
en in het Italiaans burro, maar als
je in het Spaans naar burro vraagt,
krijg je een ezel, boter is daar het prachtige mantequilla. In Nederland zeg je best niet: ga op je poep (Vlaams
voor achterste) zitten. In Denemarken is bil
een auto en blinde vinkler zijn niet
wat je denkt, maar de dode hoek bij vrachtwagens. In Duitsland is een Enkel een kleinkind en een Kleinkind een kleuter. In het Engels is eventually niet eventueel, maar
uiteindelijk; een bevel is een
schuine kant, een facet; een boot is
een laars en chips zijn niet dat maar
frieten; diary is geen diaree maar je
dagboek of agenda. Lucratief is geen geleerd woord voor iets dat lukraak
gebeurt, zoals men wel eens denkt, het betekent winstgevend. En zo kunnen we
nog uren doorgaan. Taal is prachtig, zelfs valse vrienden zijn daarin best
leuk.
De
elektronische versie van Van Dale krijg je bij elk lemma, dus bij elk woord dat
je opzoekt, automatisch de zogenaamde dubbelgangers: meid, mijt (hout-) mijt
(insect), mijt (muntstuk), mijd, mijdt. In de papieren versie is dat minder
nodig, ze staan normaal in elkaars buurt.
Paul Claes
vindt in een aantal Bijbelse namen echos naar het Nederlands. Babel en babbel,
inhoudelijk verwant, maar geen cognaten en ook geen valse vrienden, maar valse
cognaten, want niet etymologisch verwant. Adam en adem: een goropisme. Job
vond het leven a hell of a job, schrijft Paul, maar ik betwijfel het, want a hell of a job heeft in het Engels een
positieve betekenis, geen negatieve. Job zal Paul enkel bijgetreden zijn bij
het einde van het verhaal, toen God hem (bijna ) alles teruggaf wat hij hem
ontnomen had. Judas deed zichzelf de das om, maar, schrijft Paul, dat is nog
niets in vergelijking met het lot van Lot. Valse vrienden zijn dat, lot en Lot.
Maar het lot
van Lot was nog niets vergeleken met het zilte lot van de vrouw van Lot die in
de macho Bijbel naamloos blijft. Lot en zijn vrouw en dochters ontsnapten aan
de verwoesting van Sodom en Gomorrah (vereeuwigd in de cognaat sodemieters en de
wel heel valse vriend gonorroea), maar Lots vrouw, die in een apocrief boek
Ado of Edith werd, was zo nieuwsgierig naar wat er met de twee eponieme wellustige
steden gebeurde, dat ze ondanks het verbod van God toch omkeek, net als
Euridice, en terplekke veranderde in een pilaar van zout, waar ze in die vorm nog
steeds te bezichtigen is voor goedgelovige Bijbeltoeristen. Lot, zo verstoken
van zijn wettig middel tot voortplanting, inspireerde zijn beide even naamloze dochters,
die in den vreemde geen uitzicht hadden op een eigen huwelijk, tot incestueuze
gedachten en praktijken om de bloedlijn veilig te stellen: om beurten voerden
ze hun oude vader dronken met wijn, een slechte gewoonte die in de familie zat,
want ook zijn voorvader Noah had zon dronken episode (Gen. 19), maar dan met
zijn zoon Ham, in minder duidelijke omstandigheden. Hoe dan ook, ze verleidden
hun dronken vader en baarden hem elk een zoon, allebei agnaten als zoon van hun
vader maar cognaten als matrilineaire afstammelingen van de dochters van de
stamvader, de voorvaders van respectievelijk de Moabieten en de Ammonieten.
Altijd goed voor een kleurrijk verhaal, de Bijbel.
Zal ik me
ook even wagen aan enkele omineuze Bijbelwoorden?
Cabul: onaangenaam, smerig, een stad in
Israel; zoals Kaboel?
Carmel: geen
karamel, maar een besneden lam
Damascus: uitgerekend
de eunuch Paulus viel van zijn paard op weg naar de maskes (Vlaams voor
meisjes)?
Heli: een voorvader
van Jezus, hij die opstijgt, als die nomen geen omen is!
Isaak: de
lacher, al had hij daar op een bepaald moment geen reden toe
Jeruzalem;
de stad van de vrede, maar nog niet onmiddellijk
Levi:
spannend, klevend, strak, maar liefst niet te strak
Martha: zij
die bitter wordt, je zou het voor minder, met zon zus
Naphtali:
de vechtjas; ondanks zijn combustibele naam is Israël het enige land in het
Midden-Oosten waar geen olie in de grond zit, en dat na veertig jaar
rondzwerven in de woestijn, op zoek naar het Beloofde Land
Nissan: de
eerste maand van het jaar; een mirakel als hij start
Onan: had
zijn vader verkeerd begrepen en liet zijn eigen zaad in de aarde vloeien
Oren:
pijnboom, wie niet oren wil, moet voelen
Palestina:
wat onheil brengt, nog steeds, volgens Israël
Paulus: klein,
maar o zo dapper
Reu:
vriend, deed hij het op zijn hondjes?
Salmon: had
een o te kort om wijs te zijn; lekkerst gerookt
Serafim:
bijna mijn vader, Serafien
Seth: de
broer van Cheem en Matsj
Sharon: niet
de rozenkweker, maar een meer gewichtig man
Shibboleth:
het Hebreeuwse scilt ende vriend
Schokoh:
stad bekend om zijn smeerbare chocolade
Sichem:
verzusterd met Zichem, waar De Witte woonde
Tartan: een
Assyrisch generaal met Schotse roots
Uzzi: mijn
kracht, niet de uitvinder van de UZI, dat was Uziël Gal
Zofar: een
van de valse vrienden van Job, kreeg de bijnaam zofar zogood.
Eindigen doe
ik met Vladimir Nabokov (foto). Ik noemde hem gisteren de aartscryptograaf en dat vind
je het best in Ada. Er bestaat een uitvoerig
geannoteerde versie, op de website die ik hiernaast bij mijn interessante
sites vermeld. In zijn brief van 18 september 1941 aan Edmund Wilson speelt
Nabokov met woorden die in twee talen een andere betekenis hebben. Hij betwist
dat shval iets zou te maken hebben
met cheval, naar aanleiding van
rottende paardenkarkassen bij Napoleons aftocht uit Moskou. Dan schrijft hij in
het Russisch een zinnetje dat betekent: uw kok Ilya ligt op zijn zijde, maar
dat in het Frans klinkt als pauvres
vaches, il y en a beaucoup. En nog: van het zinnetje dat iedereen kent in
het Russisch, ya lyublyu vas, ik hou
van jou, maakt hij yellow-blue vase.
In 1967 verscheen in New York een boek van Louis dAntin van Rooten, Mots dHeures: Gousses, Rames, waarin je
met enige moeite Mother Gooses Rhymes
herkent; de auteur transcribeert de bekende Engelse kinderrijmpjes in een nonsensikaal
Frans, dus met bestaande Franse woorden die fonetisch het Engels weergeven,
maar natuurlijk geen samenhangende betekenis hebben. Je moet dus het Frans
luidop lezen om zo het onderliggende Engels te verstaan.
Paul Claes zou ervan
genieten
Categorie:literatuur Tags:etymologie
20-10-2011
Honderd van Paul Claes
Gisteren was een bijzondere dag. We waren uitgenodigd om
samen met vrienden en kennissen van Paul Claes de feestelijke voorstelling van
zijn negenennegentigste en honderdste boek mee te maken. Dat gebeurde in het prestigieuze
kader van het huis van Chièvres in het Groot Begijnhof van Leuven. Literair
criticus Frank Hellemans (Knack) stelde
de beide boeken voor en dat was niet moeilijk, hij vond ruimschoots materiaal
in de boeken zelf om Paul in de bloemetjes te zetten. Nadien hield Paul zelf
een korte lezing over Borges, die mutatis
mutandis net zo goed over hem zelf kon gaan. Daarna volgde een boeiend
interview met de twee sprekers, waarbij nogmaals bleek dat Paul Claes niet
alleen goed schrijft, maar ook gevat snedig kan riposteren en boeiend kan
vertellen. Tijdens de receptie signeerde Paul zijn boeken. Het was een
aangename avond.
Ik leerde Paul kennen toen ik ging studeren aan de Leuvense
universiteit, in 1965. We waren allebei lid van het Literair Genootschap, waartoe
Ernest Claes behoorde in zijn studententijd. We hebben altijd contact gehouden.
Als het goed weer is, komt Paul met zijn fiets op bezoek in Werchter en dan
praten we ongestoord over de dingen die ons bezighouden. We vermijden moeiteloos
meningsverschillen, we zijn het meestal eens.
Het negenennegentigste boek draagt de titel Onvergetelijke verzen. Maar van wie ook
weer?, De Bezige Bij, Amsterdam, 2011, 304 blz., grote paperback, ongeveer
20. Zoals Paul Claes in de inleiding terecht opmerkt herinneren wij ons
veeleer versregels dan hele gedichten; meestal weten we inderdaad niet meer wie
die geschreven heeft. Paul Claes heeft uit zijn en ons collectief geheugen
ongeveer 500 versregels opgediept en die netjes voorzien van een correcte
bronvermelding. Het is een plezier om erin te grasduinen, want telkens zeg je: hé,
inderdaad! Bovendien zet de vermelding van de naam van de dichter en de bundel
ertoe aan, zeker bij de meest treffende versregels, om meer van dat te lezen.
Een boeiend boek dus en een uitstekende doorverwijzing.
Nummer honderd is verschenen onder de titel C. Honderd notities van een alleslezer,
De Bezige Bij, Amsterdam, 2011, 239 blz., gebonden, ongeveer 20. De titel
zegt precies wat het is, maar notities van Paul Claes zijn niet zomaar kattenbelletjes
of randschriften, maar literaire pareltjes. Veel van de teksten zijn opgedragen
aan Pauls vrienden en kennissen, er is er ook eentje bij voor mij, zeer
vereerd, Paul, dankjewel. Je leert Paul kennen als een aartsverzamelaar van
literair floatsam & jetsam, losse
gedachten, lijstjes, merkwaardige toevalligheden of verborgen vingerwijzingen
en geamuseerde knipogen. Het is een plezier om te lezen.
Toegegeven, af en toe is het louter spielerei, maar waarom ook niet? Literatuur hoeft, net zoals het
leven, niet altijd hard werken te zijn. Ik twijfel er niet aan dat Paul bekend
is met Johannes Goropius Becanus, vulgo Jan
van Gorp uit (Hilvaren)Beek (1519-1572). Die brave man bewees dat het (Antwerps)
Nederlands de oertaal is, die door Adam (haat-dam) en Eva (eeuw-vat) gesproken
werd. Hij was zelfs in zijn tijd een bron van vermaak, al publiceerde Plantijn
zijn monumentaal verzameld werk. Leibniz zou de term goropismus gelanceerd hebben voor etymologische flaters en spurieuze
chauvinistische hypothesen over de oorsprong van de taal. Umberto Eco vermeldt
die Vlaamse hypothese in zijn The Search
for the Perfect Language, een boek dat Paul ongetwijfeld kent.
Het verschil tussen Jan en Paul is dat Goropius
methodologie op zich niet kwaad was, maar zijn conclusies hopeloos fout,
terwijl je bij Paul telkens precies weet wanneer hij ernstig is en wanneer tongue in cheek, zoals in het stukje Omineuze Bijbelnamen, waarin Eva even moest wachten voor ze geboren werd.
Ik vermoed enigszins dat het net Pauls bedoeling was om door een opeenstapeling
van zoveel onkarakteristieke valse etymologieën de lezer als het ware dat ene
zetje te geven dat hem doet denken aan die grote voorganger op het gebied van
de valse etymologieën, Jan van Gorp of Goropius. Het verbaast me alleen dat hij
zijn ludieke Omineuze Bijbelnamen niet heeft opgedragen aan de Leuvense germanist
(Hend)Rik Van Gorp. Die biedt hij met een knipoog een aanvulling aan voor diens
Lexicon van literaire termen: een zwijgende stijlfiguur, dat is wanneer er
helemaal geen stijlfiguur te bespeuren valt.
Bij Paul Claes moet je niet alleen lezen wat er staat, maar inderdaad
ook wat er niet staat. Zo vroeg ik me af, in de bespreking van zijn
jongste roman De Leeuwerik, of
het louter toevallig was dat de hoofdfiguur de luit linkshandig bespeelde.
Daarover ondervraagd begonnen Pauls oogjes te blinken en er verscheen een
speelse glimlach om zijn lippen, waarna hij mompelde: dan heb je het wel goed
gelezen! Ik had inderdaad opgemerkt dat er iets aan de (linker)hand was, maar
ik kon het niet duiden, tot Paul zei: hij is een bastaard, vandaar In de
heraldiek mocht een bastaard het wapenschild van zijn vader voeren, maar met
een bend sinister, een brede band die
van rechtsboven naar linksonder op het schild loopt, in tegenstelling met de
normale bend, die steeds in de andere
richting loopt. Sinister is Latijn
voor links. Paul heeft daarbij zeker ook gedacht aan Bend Sinister, de roman van Vladimir Nabokov, de aartscryptograaf.
De pointe van de Honderdnotities van Paul Claes is dat
schrijvers in de eerste plaats lezers zijn en dat je van wat zij lazen overal
de sporen vindt in wat zij schrijven. In de klassieke oudheid was dat zelfs
verplicht, de imitatio was de
essentie van het schrijven, zo stond het in het verloren gegane werk Περὶ μιμήσεως, Perì mimēseōs van
Dionysius van Halikarnassus (1ste eeuw voor onze jaartelling). Wie
begint te schrijven, merkt al gauw dat ongeveer alles al eens geschreven is, in
een andere vorm, in andere combinaties, maar toch, echt origineel zijn is quasi
onmogelijk, zowel naar vorm als naar inhoud. Hoe meer je leest, hoe meer je dat
vaststelt, als je tenminste over een goed geheugen en een scherpe
opmerkingsgave beschikt. Paul Claes heeft meer gelezen dan wie ook en het
grootste deel daarvan heeft hij ook in zijn geheugen zitten. En hij is een
meester-detective die letterlijk tot in de kelders van de bibliotheken op zoek
gaat naar dat ene woord, dat ene beeld dat hem vreemd voorkomt, dat een
belletje doet rinkelen, dat hem zegt: dat heb ik al ergens gelezen, maar waar?
Je kan als schrijver niet origineel zijn, iedereen imiteert,
bewust of onbewust. Je kan hoogstens origineel zijn in de manier waarop je imiteert.
Dat kan bij uiterst begenadigde of gestoorde figuren op een totaal onbewuste en
spontane manier gebeuren, maar de echt grote figuren van de literatuur hebben
dat altijd zeer bewust gedaan. Zij hebben in hun aemulatio, hun bewonderende wedijver met hun voorgangers, gedaan
wat men ook in de wetenschap doet: voortbouwen op wat er al is, om zo verder te
gaan dan men was. Meteen klinkt het belletje van on the shoulders of giants, klik hier
voor de uitleg.
Misschien heeft Paul Claes, zoals Vivaldi volgens Igor Stravinsky
niet vierhonderd concerti schreef, maar vierhonderd keer hetzelfde concerto,
niet honderd boeken geschreven maar honderd keer hetzelfde boek. Maar wie zou
ook maar één van de concerti van Vivaldi willen missen? Sapienti sat
.
Categorie:literatuur Tags:literatuur
09-09-2011
de buigings-e
In mijn
tekst van gisteren staat te lezen: het onvermijdelijke en onherroepelijke
verlies. Ik had eerst geschreven: onvermijdelijk en onherroepelijk, dus
zonder e. Die toegevoegde e noemt men de buigings-e, het woord met de
buigingsuitgang is de verbogen vorm, daarzonder is het de onverbogen vorm.
Bij de
spellingcontrole van Word kreeg ik gisteren de boodschap dat onvermijdelijk
niet de juiste verbuiging gebruikt was. Ik liet me pramen en gehoorzaamde
braaf. Achteraf bedacht ik dat ik die tik op de vingers niet gekregen had voor onherroepelijk.
Er stond dus aanvankelijk te lezen: het onvermijdelijke en onherroepelijk
verlies en dat kan natuurlijk niet. Dus heb ik het deze morgen veranderd. De
beide woorden staan er nu in hun verbogen vorm.
En toch aarzelde
ik nog. Hoe moet het nu, verbogen of niet? De Algemene Nederlandse
Spraakkunst (ANS) is duidelijk: er moet een buigings-e staan, want verlies
is een het-woord en onvermijdelijk wordt voorafgegaan door het lidwoord. De
spellingcontrole had dus gelijk. En ongelijk, want ze had me ook moeten wijzen
op het feit dat ik onherroepelijk onverbogen had geschreven. Maar ja: een
computerprogramma is geen mens, zijn vermogen tot redeneren is beperkt; er
staat geen lidwoord voor het woord, dus kreeg ik geen waarschuwing. Het
programma houdt er geen rekening mee dat je in het Nederlands adjectieven kan
opstapelen, gescheiden door een komma of door en. In dat geval hoef je het
lidwoord niet te herhalen. Altijd blijven opletten bij automatische
spellingcontrole dus; niet blindelings toepassen, je eigen verstand gebruiken.
In Vlaanderen
gebruiken wij, meen ik, de verbogen vorm niet bij een het-woord. Zeker niet in
de gesproken taal: het lekker eten, het onherroepelijk verlies. Vandaar dat ik
en ongetwijfeld vele andere Vlamingen (en misschien ook Nederlanders?) de
neiging hebben om ook in de geschreven taal de onverbogen vorm te gebruiken.
Helemaal zinloos is dit niet, want de ANS geeft toe dat bij het-woorden in heel
wat gevallen de onverbogen vorm moet gebruikt worden, onder meer hier:
De onverbogen vorm (zonder sjwa)
treedt op in de volgende gevallen:
[A]Bij attributief, als bijvoeglijke voorbepaling, gebruikte adjectieven,
in combinatie met een het-woord (zoals het bier, het kind, het boek ) in het enkelvoud,
wanneer het adjectief niet voorafgegaan wordt door een ander woord of wanneer
het adjectief voorafgegaan wordt door: een ('n), geen, één, genoeg, veel,
weinig, wat, een beetje, ieder, elk, enig, menig, zeker, een dergelijk, zulk
een, wat een, wat voor een, welk , bijv.:
oud ijzer, fijn zand, lauw bier, een
aardig kind, geen leuk kind, genoeg wit papier, veel wit papier, weinig wit
papier, wat wit papier, ieder mooi plaatje, elk groot bed, menig lastig parket,
zo'n onaangenaam gevoel, zulk een oud gebouw, zulk oud hout.
Zo schreef
ik vroeger altijd het Oud Testament, het Nieuw Testament en zo stond het ook
in de studiegids van de Leuvense Universiteit, totdat een jonge Vlaamse exegeet
die enige tijd in Nederland had gedoceerd me erop wees dat de verbogen vorm hier
verplicht was. Achteraf gezien vraag ik me af of hij helemaal gelijk had
(meestal had hij dat immers niet ): moet in de titel van een college Nieuw Testament:
de Synoptische Evangeliën de verbogen vorm gebruikt worden? Er gaat immers
geen lidwoord vooraf
Mijn
taalgevoel zegt me dus dat de onverbogen vorm correct is bij het-woorden, of er
nu een lidwoord voorafgaat of niet. De ANS zegt dat ik ongelijk heb. Wat nu? Ik
denk dat ik op mijn leeftijd mijn informeel spraakgebruik niet meer zal
veranderen. Ik zal dus blijven zeggen: het Oud Testament, het onherroepelijk
verlies. Maar ik ben wel bereid om gevolg te geven aan de vingerwijzingen van
de spellingcontrole en in mijn schrijftaal de regels van de ANS toe te passen.
Als er af en toe toch ergens een onterecht onverbogen vormpje binnensluipt,
hoop ik te mogen rekenen op de welwillende toegeeflijkheid en
vergevingsgezindheid van mijn taalgevoelige lieve lezers.
Categorie:literatuur Tags:taal
27-07-2011
Sciencefiction uit 1971
In 1971, dat
is veertig jaar geleden, maakte ik op een of andere manier kennis met SFAN, de vereniging
voor science fiction en fantastiek en met hun tijdschrift, Info-Sfan. Ik was al jaren een verwoede
lezer van sciencefiction, in het Engels en ben dat ook nog geruime tijd
gebleven. Ik werd (sluimerend) lid van de vereniging, dat wil zeggen dat ik het
niet onoverkomelijke lidgeld van 150 franken betaalde en het tijdschriftje las,
tot ik in het najaar reageerde op enkele artikels in Info-Sfan en meteen de prijs van 150 franken won die was uitgeloofd
voor de meest originele bijdrage.
Gisteren was
ik aan het surfen en lo and behold! Daar
was voorwaar Info-Sfan met mijn twee bijdragen Ik kreeg van danige ontroering
tranen in de ogen bij het herlezen van wat ik toen schreef. Al zeg ik het zelf:
het is typisch Karel. De kritische geest, de encyclopedische kennis en de zorg
voor het detail, de Bijbelse achtergrond, de etymologische belangstelling, de
ruimere culturele blik, de aandacht voor waarden, de filosofische
bespiegelingen, het is er allemaal. En ik moet zeggen, ook mijn stijl is in die
veertig jaar nauwelijks veranderd. Een beetje belerend misschien, of zullen we
zeggen, didactisch? Overtuigd en uit op overtuigen, zeker van de eigen zaak,
polemisch tegenover wat ik als onvolkomen ervoer. Ietwat wijdlopig, maar steeds
stevig gestructureerd in de opbouw van de gedachten. Ruime woordenschat, vlotte
zinnen, een goede pen, zoals men zegt. Ja, toch?
Ik ben op die
weg niet voortgegaan. Stilaan heb ik SF achter mij gelaten, niet zonder enige
weemoed. Het gezin en het werk slorpten me meer en meer op, ik las minder en minder
boeken, tot professor Benjamin Willaert me The
New Yorker leerde kennen en ik me daarin wekelijks gretig verdiepte, meer
dan dertig jaar lang. Ik las ook de auteurs die ik in TheNewYorker vond. Schrijven deed ik bijna
nooit meer, op een occasioneel gratuit opwellend gedicht na. Ik schreef al de
hele dag op het werk, duizenden brieven, duizenden verslagen, memos en notas,
later duizenden mails.
Pas toen het
pensioen in zicht kwam, heb ik de draad van het actief lezen weer opgenomen en
eenmaal ik al de tijd voor mezelf had, heb ik ook opnieuw de pen ter hand
genomen, of liever: de tekstverwerker, de PC. Het resultaat, of toch het
grootste gedeelte daarvan, vindt u hier, op mijn website, mijn Kroniek van mijn later leven.
Ik nodig je
uit om eens kennis te maken met die twee vroege schrijfsels van mijn hand. Ik
kon me toen, ondanks al het futuristische van de sciencefiction, in de verste
verte niet voorstellen dat ik die teksten ooit nog zou terugvinden op zoiets
als het internet of dat ik daarover veertig jaar later zou schrijven, een
laptop op de schoot, draadloos verbonden met mijn lokaal netwerk, voor een blog
op zoiets als Seniorennet en dat honderden lezers dat zouden komen bekijken
van uit hun huiskamer Wie weet wat men over nog eens veertig jaar zal zeggen
over onze huidige tijd!
De eerste
bijdrage, in de rubriek Tom Bombadil handelt (evident) over Tolkien en zijn Lord of the Rings, lang voor de
filmtrilogie. De tweede gaat over Science Fiction als literatuur. Klik hier voor
de nog zeer onvolledige website: http://sfan.be/index.html
Robinson
Crusoe is een icoon in onze Westerse cultuur. Het is vrijwel onmogelijk om de populaire
figuur van de drenkeling op zijn onbewoond eiland niet te kennen. Er zijn
ontelbare versies van gemaakt, in alle mogelijke vormen. Meestal leren we hem
kennen in een geïllustreerd jeugdverhaal of waarschijnlijker nog in een van de
vele bewerkingen voor film of tv. Dat is er mede de oorzaak van dat we niet aan
het origineel toe komen. Ook ik had het boek van Daniel Defoe uit 1719 nooit
gelezen. Het stond wel op mijn verlanglijstje, maar dat wel nog niets zeggen.
Onlangs vond ik in de gemeentelijke bibliotheek Mena in Rotselaar een paperback
uitgave in de Wordsworth Classics reeks en voor een keer was het gezet uit een voor
mij leesbare letter. Ik heb het meegenomen en meteen uitgelezen, al de bijna
vierhonderd bladzijden.
Het was een
vreemde ervaring. Je vindt er al de clichés terug uit de versies die je gelezen
en gezien hebt: de schipbreuk, het bouwen van de schuilplaats, de verkenning
van het eiland, de prauw, de kannibalen en de redding van Vrijdag, de komst van
het schip met de muiters, het vertrek. Maar ook enkele elementen die ik niet
kende: wat er voorafging aan de schipbreuk en de terugkeer naar de bewoonde
wereld, maar ook heel wat details over het verblijf van 27 jaar op het eiland. Het
Engels is lichtjes archaïsch, de spelling wellicht sterk aangepast voor hedendaagse
lezers, zodat het vlot leest.
Naast het
avontuur is er vrij veel plaats ingeruimd voor allerlei overwegingen die de
hoofdfiguur maakt. Hij vertrekt van een pragmatisch atheïsme, bekeert zich na
een zware ziekte en gedraagt zich dan als een Anglicaan, een Engelse Protestant
die zich vooral op de Bijbel steunt en op zijn persoonlijke relatie met God,
niet op de kerk en de priesters en hun dogmas en voorschriften. Dat is in zijn
geval des te gemakkelijker omdat hij alleen is op zijn eiland. Hij hoeft dus
geen rekening te houden met een kerkelijke of een burgerlijke overheid. Zijn
religie is niet veel meer dan een vaag vertrouwen in de Voorzienigheid. Hier
speelt de auteur Daniel Defoe (die overigens Vlaamse roots had) wel een beetje
vals: hij neemt immers de rol van de Voorzienigheid op zich en laat Robinson soms
wel afzien, maar over het algemeen stelt hij het heel goed en alles wijst erop
dat er ook een happy end zal zijn. Hij had Robinson ook kunnen laten creperen
of hem laten oppeuzelen door de bezoekende kannibalen, maar dat zou een ander
boek geweest zijn, van het soort dat we pas in de 19de en vooral de 20ste
eeuw te lezen kregen.
Er zit veel
allegorie in het boek. De Engelse lezers van zijn tijd moeten zich perfect
herkend hebben in de hoofdfiguur en dat verklaart ook het enorme succes, toen
en nu nog. Men vereenzelvigt zich probleemloos met de hoofdfiguur, we
verplaatsen ons maar al te graag naar een tijd toen wij als blanken de wereld
veroverden. Het moet gezegd dat Defoe zich wel uiterst nobel opstelt tegenover
de autochtone bevolking. Dat wil zeggen: superieur maar niet wreed. Hij heeft
geen bezwaar tegen slaven, maar behandelt ze goed. Zijn gewetensproblemen bij
de confrontatie met de kannibalen behoren tot de meest interessante bladzijden
van het boek, al maakt hij ze uiteindelijk wel nogal koelbloedig af
Als je dit
boek nog niet gelezen hebt, of al lang geleden, in een ingekorte versie, dan
kan ik je een nieuwe kennismaking zeker aanraden. Het is een goed verhaal, vlot
geschreven, typisch voor zijn tijd. Er is zeker een exemplaar in een openbare
bibliotheek in je buurt, of tweedehands, misschien heb je het ooit zelf gekocht
en staat het op jou te wachten op je boekenplank. Je zal er zeker zoveel
plezier aan beleven als aan een hedendaagse thriller. Dat is niet slecht voor
een boek dat binnenkort driehonderd jaar oud is.
Dit nieuw creatuur met het lange haar loopt serieus in de
weg. Het drentelt hier altijd maar rond en volgt me overal. Daar hou ik niet
van, ik ben niet gewoon aan gezelschap. Ik wou dat het bij de andere dieren wou
blijven Bewolkt vandaag, de wind zit in het oosten, ik denk dat we regen
krijgen Wij? Waar heb ik dat woord vandaan?... Ha, nu herinner ik het me: het
nieuwe creatuur gebruikt het.
Dinsdag
Ben de grote waterval gaan bekijken. Het is het beste dat we
op het domein hebben, vind ik. Het nieuwe creatuur noemt het de Niagara Waterval,
maar waarom, daar heb ik geen flauw idee van. Zegt dat het eruit ziet als een
Niagara Waterval. Dat is geen reden, dat is gewoon eigengereid en dom. Ik krijg
geen kans meer om zelf nog iets een naam te geven. Het nieuwe creatuur geeft
alles een naam dat het tegenkomt, nog voor ik een woord gezegd krijg. En altijd
met hetzelfde excuus: het ziet er zo uit. Neem nu de dodo, bijvoorbeeld. Zegt dat men
van bij de eerste aanblik ziet dat het eruitziet als een dodo. Die naam zal
het ook wel moeten houden, ongetwijfeld. Ik word er moe van om me daarover druk
te maken en het is niets gekort bovendien. Dodo! Het ziet er niet meer uit als
een dodo dan ik.
Woensdag
Heb me een betere schuilplaats gebouwd tegen de regen, maar kon
het niet rustig voor mij alleen hebben. Het nieuwe creatuur drong naar binnen.
Toen ik probeerde om het buiten te zetten, liet het water lopen uit de gaten
waarmee het kijkt en veegde het dan weg met de achterkant van zijn voorpoten en
maakte een geluid zoals sommige van de andere dieren maken als ze ongelukkig
zijn. Ik wou dat het niet praatte, het praat voortdurend. Dat klinkt als een
goedkoop verwijt aan dat arme schepsel, een belediging, maar zo bedoel ik het
niet. Ik heb de menselijke stem nog nooit gehoord en elk nieuw vreemd geluid
dat hier binnendringt in de plechtige stilte van deze dromerige eenzaamheid stoort
mijn gehoor en klinkt als een valse noot. En die nieuwe klanken zijn zo
dichtbij, vlak bij mijn schouder, vlak bij mijn oor, eerst aan de ene kant, dan
aan de andere en ik ben enkel gewoon aan geluiden die min of meer veraf zijn.
Vrijdag
Het roekeloze namen geven gaat onverminderd door, wat ik er
ook zou kunnen aan doen. Ik had een uitstekende naam voor het domein, een die
muzikaal was en aantrekkelijk: Tuin van Eden. Privé noem ik het nog altijd zo,
maar niet meer publiekelijk. Het nieuwe creatuur zegt dat het helemaal bos is
en rotsen en landschap en dat het dus niets heeft van een tuin. Zegt dat het
eruitziet als een park, dat het er niet uitziet als om het even wat behalve
een park. Bijgevolg, en zonder me te raadplegen, heeft het een nieuwe naam:
Niagara Waterval Park. Dat is behoorlijk aanmatigend, lijkt me. En er hangt al
een bordje: Het Gras Niet betreden!
Mijn leven is niet meer zo zalig als het was.
Zaterdag
Het nieuwe creatuur eet te veel fruit. We gaan zonder
vallen, meer dan waarschijnlijk. Wij, alweer. Dat is zijn woord; en het mijne
nu ook, omdat ik het zo vaak hoor. Nogal wat mist deze morgen. Als er mist is,
kom ik niet buiten. Het nieuwe creatuur wel. Het loopt buiten rond in alle weer
en komt dan binnen met zijn vuile voeten. En praat. Het was hier vroeger zo
aangenaam stil.
Zondag
Heb het gehaald. Deze dag wordt stilaan een beproeving. In
november laatst was dit geselecteerd en onderscheiden als een rustdag. Vroeger
had ik er zo al zes per week. Deze morgen betrapte ik het nieuwe creatuur
terwijl ze probeerde appels af te gooien van die verboden boom.
Maandag
Het nieuwe creatuur zegt dat zijn naam Eva is. Dat is in
orde, geen bezwaar. Zegt dat het dient om haar daarmee te roepen als ik het wil
ontbieden. Ik zei dat het dan overbodig was. Dat woord maakte blijkbaar veel
indruk op haar; het is inderdaad een groot, goed woord, een dat nog vaak zal te
pas komen. Het zegt dat het geen Het is maar een Zij. Dat is veeleer
twijfelachtig; maar voor mij is dat al eender. Wat zij is zou mij niets maken
als ze maar op haar eentje wou blijven en niet praten.
Dinsdag
Ze heeft heel het domein overspoeld met execrabele namen en storende
borden: Hierlangs voor de Wieling. Hierlangs voor Geiteneiland. Grot van de
Winden langs hier.
Zegt dat dit park een net vakantiepark voor de zomer zou
kunnen worden, als er klanten zouden voor zijn. Vakantiepark, nog zon
bedenksel van haar, gewoon woorden zonder betekenis. Wat is een vakantiepark?
Maar ik kan het haar maar beter niet vragen, ze is als razend om alles uit te
leggen.
Vrijdag
Ze heeft er een gewoonte van gemaakt om me te smeken om niet
meer over de Waterval te gaan. Wat is daar verkeerd mee? Zegt dat het haar doet
beven. Ik vraag me af waarom. Ik doe het al de hele tijd, ik was altijd al
verzot op de diepe duik en de opwinding en het frisse water. Ik dacht dat dit
precies was waarvoor de Waterval diende. Ze heeft geen andere functie voor
zover ik kan zien en ze moet toch voor iets gemaakt zijn. Zegt dat ze alleen
maar gemaakt is voor het uitzicht, zoals de rinoceros en de mastodont.
Ik ging over de Waterval in een ton: niet voldoende voor
haar. Ging erover in een tobbe: nog steeds niet voldoende. Zwom in de Wieling
en de Stroomversnellingen in een vijgenbladpak. Pak ernstig beschadigd. Vervelende
klachten over mijn uitspattingen. Ik ben hier veel te veel belemmerd. Wat ik
nodig heb, is verandering van lucht.
(Wordt vervolgd)
Categorie:literatuur Tags:literatuur
24-12-2010
Mijn kerstverhaal: de langste nacht
De langste nacht
Ik heb Rianna leren kennen tijdens mijn eerste tour of duty in de Balkan, waar ons bataljon deel uitmaakte van de VN-vredesmacht, kort na de bombardementen op de hoofdstad en de feitelijke scheiding van het land. Ik was verbindingsofficier, het was mijn eerste buitenlandse missie, mijn eerste echte opdracht na mijn studies aan de militaire school en een stage van zes maand in de Verenigde Staten. Het was een verschrikking, toen. Overal waren de sporen nog vers van de vernielingen, die van de VN en die van de beide strijdende partijen, die elkaars dorpen uitgebrand hadden en elkaars wijken beschoten met mortieren. Vluchtelingen zochten hun heil en onderlinge bescherming in tijdelijke enclaves van Chets en Wrocks, kleine dorpen groeiden uit tot kampen en verdwenen dan wanneer een nieuwe golf van etnische zuivering moordend door de valleien raasde.
Rianna werkte toen in de keuken van onze legerplaats. Ze begon als afwasser en schoonmaakster, maar omdat ze vrij vlot Engels sprak, deden we al gauw een beroep op haar als vertaalster bij de inkopen voor de keuken. Zo is het gebleven, een informele regeling, een jonge poetsvrouw en keukenhulp die we meenamen als we groenten en fruit en bier en wijn gingen kopen in de stad of in een van de dorpen. Ze was vriendelijk en liet zich plagen door de soldaten, maar ze hield haar afstand als ze te aanhalig werden. s Avonds en tijdens de weekends kregen we haar niet te zien, alle pogingen om afspraakjes te maken liepen op niets uit.
Na zes maand zat onze missie erop, we werden afgelost en we kregen een rustige job in de kazerne, dicht bij huis. De soldaten trainden, de officieren hielden zich bezig, ik volgde een cursus, de tijd ging voorbij. Op het nieuws volgden we de toestand ginds, op een keer zagen we Rianna samen met een patrouille in B., waar wij destijds gelegerd waren. Blijkbaar was ze nu officieel vertaalster. Goed voor haar.
Anderhalf jaar later was het weer onze beurt. We baalden, want we hadden gehoopt thuis te zijn met de feesten, Sint-Niklaas, Kerstmis, Nieuwjaar. Maar de Fransen hadden daar eveneens op gerekend en zij vertrokken eind november, zogezegd omdat er griep was uitgebroken, ja, dat kenden we
Het was bitter koud toen we aankwamen voor onze tweede missie, het land was niet te herkennen onder het dikke pak sneeuw. De vorige keer was het een vakantie geweest, alle dagen zon, we zagen zo bruin als de inwoners. Nu was het constant 10 en meer onder nul. De toestand was gestabiliseerd, de Chets zaten nu in de hoofdstad en in de valleien, de Wrocks in de bergen en aan de kust, wij daar ergens tussenin. Rianna was inderdaad vertaalster, ze verdiende nu goed, ze droeg een soort uniform, maar zonder insignes en altijd met een veelkeurige sjaal zoals de vrouwen in de dorpen droegen. Ze verfde haar haren nu blond, een scherp contrast met haar nadrukkelijk zwarte wenkbrauwen.
Ik had nu meer contact met haar, als verbindingsofficier was ik voortdurend op haar aangewezen. We trokken vaak samen op, soms hele dagen. Zij vertaalde mijn vragen en dan de antwoorden, van de dorpelingen, de milities, de politici. Ze sprak rustig maar snel, zonder aarzelen, moest nooit naar woorden zoeken in het Engels of in haar moedertaal. Haar landgenoten leken haar te aanvaarden, maar het ging er altijd heel zakelijk aan toe, er werd niet gelachen, er werden geen grapjes of opmerkingen gemaakt. Soms merkte ik dat er spanningen waren, dan werd er scherp heen en weer gepraat, tussen de lippen, de ogen flonkerden, de gebaren werden heftig, niet alles wat ze onder elkaar zegden werd vertaald. Op een keer spuwde een dorpeling haar in de straat op de voeten en liep woedend weg. Ik wou tussenbeide komen, maar ze weerhield me met een wrevelig gebaar.
Laat maar, meneer.
En zo ging het, die eerste maand van de tweede missie. Kerstmis kwam naderbij en wij maakten ons klaar voor een gezellig feest. We mochten iemand uitnodigen en ik vroeg aan Rianna of ze wou komen.
Nee, meneer, wij vieren Kerstmis niet.
Dat verwonderde me: ik merkte dat overal in de hoofdstad kerstversiering aangebracht werd en ook in de dorpen was men druk bezig met de voorbereidingen van een viering, de kerkjes werden weer in orde gebracht, er waren kalkoenen te koop en brood in speciale vormen.
Ja, zei ze, in ons land vieren we Kerstmis, al altijd, maar wij niet, Elsbietta en ik vieren Kerstmis niet. Niet meer.
Daar liet ze het bij. Later vernam ik dat Elsbietta haar nichtje was, ongeveer haar leeftijd, die met haar samenwoonde op een kleine studio in een woonkazerne aan de rand van de hoofdstad. Er was ook een kind, een jongentje van twee, drie jaar, waar ze beurtelings op pasten. Niemand wist wie de moeder was, een vader werd niet vernoemd. Het kind was vlasblond en dat was vreemd, want Rianna en Elsbietta waren Chets, en die zijn allemaal zo zwart als de nacht, voor ze op vrij jonge leeftijd snel grijs en dan helemaal wit worden.
Op 21 december trok ik met Rianna naar de hoofdstad voor een conferentie met de milities. Het was geen gemakkelijke vergadering, er moesten beslissingen genomen worden over de ontruiming van enkele dorpen op de scheidingslijn tussen de twee deelgebieden, de discussies waren hevig en bitter. Rianna vertaalde soms minutenlang niets en als ik haar vragend aankeek schudde ze het hoofd meewarig. Op de lange terugweg begon ze plots te praten, aarzelend eerst. Dit was haar verhaal.
In haar jeugd begon het communisme stilaan af te brokkelen in het land. Het systeem draaide vierkant, de meest nodige dingen ontbraken soms maanden, zoals brood of toiletpapier. Op de televisie zag men hoe het er in het buitenland aan toe ging, de vanzelfsprekende luxe, de overvloed. De mannen die naar Duitsland uitweken, stuurden geld naar hun familie, veel geld en brachten hun wagens vol westerse goederen mee als ze op vakantie kwamen. Men geloofde de verhalen niet meer van de politieke commissarissen en de burgemeester. Voor het eerst kwamen ook de oude vetes weer naar voren. De kinderen die samen op school hadden gezeten, zochten nu het gezelschap op van hun soortgenoten, Chets bij Chets, Wrocks bij Wrocks.
Er waren wat incidenten. De ouderen verbraken de stilte over het verleden en vertelden over onrecht en verdrijving en moord, lang geleden en over de slag op het ijs van het meer en de Duitse ridders. En over de oorlogen, de soldaten die naar Frankrijk waren getrokken en nooit meer waren weergekeerd en ergens in de modder aan de Somme begraven lagen zonder een steen. Over de andere oorlog, toen de Wrocks met de zwarthemden heulden en de huizen van de Chets opeisten.
In de hoofdstad maakten de politici elke dag ruzie, het land werd onbestuurbaar, de rellen werden heviger, de milities talrijker, de wapens moderner en dodelijker, de oude uniformen en de rode vlaggen met de zwarte arend of de groene draak wapperden uitdagend aan de gebouwen.
De eerste vluchtelingenstromen kwamen op gang, kleine minderheden die weggepest werden en naar hun geloofsgenoten uitweken.
Op 21 maart, de dag dat in de dorpen de terugkeer van de zon werd gevierd, is een bende jonge mannen in donkere Wrock-uniformen tegen de avond het dorp van Rianna binnengevallen. Ze waren zwaar bewapend. Eerst vielen ze binnen in het café dat ook dienst deed als winkel. Ze joegen iedereen naar buiten en deden zich tegoed aan eten en drinken. Er werden liederen gezongen, oude liederen uit de bergen die vertelden van onrecht en vernedering en strijd en overwinning. Er werd in de lucht geschoten.
Later op de avond, toen het duister was gevallen, zijn ze de huizen binnengedrongen. Ze hebben de burgemeester vermoord en zijn vrouw en zijn oudste zoon die met een jachtgeweer op hen wou schieten. Het huis werd in brand gestoken. Dan gingen ze verder, op zoek naar de jonge vrouwen. Het was een lange nacht. Het dorp ontwaakte in de stank van half afgebrande huizen. De militie was verdwenen. Hier en daar vond men de doden, jonge mannen en ook ouderen, afgemaakt met een kogel in de nek of met messen. De vrouwen hielden zich verscholen, dagenlang. Graven werden gedolven, kruisen geplant.
De volgende maanden waren enkele vrouwen zwanger. Ook Rianna en Elsbietta, ze waren toen zeventien. Ze probeerden het verborgen te houden, maar als je zolang samenwoont, kan je dat niet verbergen voor je moeder. Er werd gefluisterd, er werd gejammerd. Later kwamen ook de mannen het te weten, de vaders, de broers. Elsbietta verloor haar kind toen ze zes maand ver was. De volgende dag vertrok haar broer naar het buitenland. Ze zou nooit meer kinderen krijgen.
Rianna weigerde. Haar moeder had haar gesmeekt om mee te gaan naar de vrouw van de bakker, die zou haar helpen. Haar vader sprak niet meer, voor hem bestond ze niet meer. Op een nacht kwam hij dronken thuis en sloeg haar, hoewel ze zich niet verzette, sloeg haar, zonder een woord te zeggen, met razernij in zijn blik en zijn sterke armen. Maar Rianna weigerde. Het was haar kind.
In het dorp was ze de enige. Ze werd overal nagekeken, uitgestoten. Men riep haar vreselijke dingen toe. Ze boog het hoofd en liep verder, haar handen gevouwen over haar gespannen buik.
Het werd herfst en winter en oorlog in het land. Er waren nu twee legers en nog meer milities en benden die elkaar bestookten. Niemand was nog veilig.
Ik zou bevallen tegen het eind van het jaar, zei Rianna. Mijn moeder had wat dingen klaar gezet in mijn kamertje, daar zou het gebeuren, zij zou me helpen, niemand anders. Maar het is zover niet gekomen. Op 21 december, de langste nacht, zijn ze gekomen. Niet uit de bergen, maar de Chetmilitie uit het dorp en de stad, de jongens die met haar op school hadden gezeten, de mannen die met haar vader kaartten. Ze hadden maar één doel, het huis van Rianna. Ze vielen binnen in het holst van de nacht, beukten de zware voordeur in en stormden de smalle trap op met hun zware laarzen. In het donker trokken ze haar van het bed en schopten haar. Toen ze klaar waren bleven ze nog even hijgend staan, vijf zes mannen in het kleine kamertje. Dan draaiden ze zich om en verdwenen in de nacht. Haar vader was nergens te bespeuren. Haar moeder kwam krijsend haar kamer binnen met water en doeken. Het was een lange nacht.
Maanden lang heeft haar moeder haar verzorgd. Haar vader was verdwenen. Stilaan werd ze beter. In de zomer vertrok ze naar de stad. Ze vond werk bij de soldaten. Voor hen was ze gewoon een jonge vrouw.
Wij vieren Kerstmis niet, meneer. Samen met Elsbietta zorg ik voor Josip. Die is door zijn ouders achtergelaten, we vonden hem op straat. Hij spreekt niet. Elsbietta ook niet. Ik ook niet, ik luister, ik vertaal wat de mannen zeggen. Ik heb zelf niets meer te zeggen. Zij kennen mijn verhaal, iedereen kent mijn verhaal en dat van de andere vrouwen. De vaders, de broers, de daders, de moeders. Ik ontmoet ze op straat en op de vergaderingen, ze kijken me aan en haten me, de Chets en de Wrocks, de mannen en de vrouwen. Ik luister, ik vertaal, ik heb het geld nodig voor Elsbietta en Josip, we eten, we slapen.
Laatst ontmoette ik een van de Wrocks die die nacht in de lente in mijn kamer kwamen. Hij vroeg naar het kind, hij wist niet van die andere nacht. Toen ik het hem vertelde weende hij. Ik niet, ik kan het niet.
Dank je voor je uitnodiging, maar nee, wij vieren geen Kerstmis. Misschien later, veel later, misschien Josip. Wij niet.
In het legerkamp hebben we Kerst gevierd met de manschappen. Het eten was voortreffelijk, er was een koortje met kinderen uit het dorp, de onderwijzeres speelde accordeon. We dronken de zware wijn uit de streek. Dan naar bed, de volgende dag was er patrouille om acht uur.
Op vrijdag 17 september 2010 vond in boekhandel De Zondvloed in Mechelen de voorstelling plaats van het jongste boek van Paul Claes. Ik heb Paul lang geleden leren kennen toen we in Leuven studeerden. We waren toen allebei lid van het Literair Genootschap en we hebben elkaar sindsdien nooit meer helemaal uit het oog verloren. Ik was dan ook blij toen we van hem een vriendelijke uitnodiging ontvingen om de opening bij te wonen.
Boekhandel De Zondvloed gelegen aan de Onze-Lieve-Vrouwestraat 70, kende ik niet. Het is een ruim pand, wellicht was het vroeger een meubelzaak zoals er zoveel waren in Mechelen. Nu is het een geslaagde combinatie van (nieuwe) boekhandel en antiquariaat, met voor beide een ruim en interessant aanbod. Je kan er bovendien ook een koffie drinken. De boekhandel organiseert tevens allerlei literaire manifestaties zoals de presentatie van nieuwe boeken. Surf eens naar de website: http://www.dezondvloed.be/ .
De Leeuwerik werd aangekondigd als het negende boek van Paul Claes in een reeks van historische romans over kantelmomenten in de Europese cultuur. Het is een ridderroman, of zoals Paul in zijn vriendelijke dedicatie schrijft, een getijdenboek. Het speelt zich af in de tijd van de troubadours en de hoofse liefde; de tijd van de Katharen, de zuiveren, die zich verzetten tegen een al te wereldse kerk; de tijd van de feodaliteit toen de kerk en de adel de macht onder elkaar verdeelden en met absolute willekeur heersten over land en volk; de tijd van de kruistochten om het Heilig Land te bevrijden. Rond al deze themas weeft de auteur een levendig verhaal dat de ervaringen beschrijft van een opgroeiende jongeling: hoe hij de ouderlijke burcht moet verlaten en hoe opgeleid wordt in de abdij van zijn oom, waar hij de vriendschap vindt; hoe hij het geheim ontdekt achter het huwelijk van zijn ouders; hoe hij op zoek gaat naar een eigen weg in de wereld en zo de liefde van zijn leven ontdekt. Na allerlei perikelen zal hij, hoe kan het anders, in haar armen het geluk vinden.
Dit verhaaltje is voor Paul Claes het raam waarop hij de talloze draden weeft van zijn onmetelijke eruditie. In vlekkeloze, ietwat statige gedragen volzinnen, doorspekt met verrassend moderne relieken uit een taal die al in onze jeugd vergeten was; opgetuigd met alle stijlfiguren die de Nederlandse Ars Poëtica toelaat; bij elke gelegenheid maar al te graag onderbroken voor een bondige uitwijding over een mythologisch thema of een middeleeuwse legende; voert hij ons langs de slingerpaden van zijn innerlijke en reële landschappen. Voor de lezer is het ook een aangename reis in de taal en de literatuur, waar vele vertrouwde gezichten en vergezichten ons opwachten, maar waar achter elke bocht in de weg ook steeds weer nieuwe verrassende wendingen wachten.
Paul Claes is niet alleen een romancier, hij is ook vertaler, essayist en dichter. Ik ken hem vooral als eminent taalgeleerde, als exegeet en als een gesprekspartner met een waarlijk encyclopedische maar steeds totaal parate kennis van onze beschaving in al haar vormen. Dit nieuwe boek van hem getuigt zeker ook daarvan. Hij, die ooit zo ijverig, volhardend en slim speurde naar de klassieke en andere vergezochte inspiratiebronnen de achter de wondere kronkels van Hugo Claus romans, en die sindsdien onverdroten op zoek is gegaan naar de blote of verborgen locussen of lociclassici van de literatuur in vele talen en bij een ware erelijst van auteurs, heeft in elk van zijn romans ongetwijfeld meer dubbele bodems en stille getuigen van zijn kennis en vindingrijkheid ingebouwd dan de gemiddelde lezer bij een eerste kennismaking zal ontdekken. Maar dat hoeft ook niet, want ook de vage impliciete herinnering aan een gemeenschappelijk literair erfgoed is al voldoende om een sfeer van vertrouwdheid, herkenning en identificatie op te roepen die nodig is om een roman boeiend te maken.
Een voorbeeld. Op bladzijde 169 schrijft hij: Ten slotte nam ik de luit in mijn armen. Mijn rechterhand greep de hals van het speeltuig en drukte de snaren tegen het hout. Met de vingers van mijn linker begon ik een treurig wijsje te tokkelen waarin de tonen elkaar zochten, ontdekten en weer verloren.
Niets speciaals, zou je denken, maar het viel me op dat het hier om een linkshandige luitspeler gaat. De normale speelwijze is dat je de luit zo vast neemt dat de buik, het klanklichaam onder je rechterhand op je schoot ligt, terwijl de hals naar je linkerschouder wijst. Je tokkelt dus met je rechterhand en je drukt de snaren aan met je linkerhand, net andersom als de auteur beschrijft. Als je links wil spelen, moet je de volgorde van de snaren omkeren.
en drukte de snaren tegen het hout. Ook dat viel me op: de Europese luit heeft fretten, zoals een gitaar; dat zijn opstaande randjes op de hals van het instrument, gemaakt door een stukje snaar rond de hals te knopen; op moderne instrumenten kunnen ook houten of metalen bandjes zijn, zoals bij moderne gitaren. Als je met de vingers daarop drukt, heb je automatisch de juiste toon, tenminste als je instrument goed gestemd is, wat niet vanzelfsprekend is en zeker niet was in de middeleeuwen. Iemand zei ooit dat een luitist van tachtig zeker zestig jaar had doorgebracht met het stemmen van zijn luit. Op een luit zonder fretten kan je de snaren echt tegen het hout van de hals drukken, maar dan moet je de juiste plaats zoeken voor je vingers; dat laat je echter ook toe om kleinere toonafstanden te maken, micro-intervallen, die zo typisch zijn voor de klagerige vroege middeleeuwse muziek van de troubadours.
Waarom maakt Paul Claes van zijn hoofdpersonage een linkshandige? Ik weet het niet, maar ik ben er zo goed als zeker van dat het geen toeval is. Ik heb nergens anders in het verhaal een verwijzing naar die kentrek gelezen. Misschien is het een verwijzing naar het sinistere (sinister = links) van de luit, die herhaaldelijk als een instrument van de duivel bestempeld wordt in het boek en ook verscheidene keren stukgeslagen en in het vuur geworpen wordt. Misschien is het gewoon een spielerei van Paul om te zien of iemand het opmerkt, zoals Claus ook vaak deed en Claes altijd weer ontdekte. Of anders is het gebaseerd op een of andere bron die hij heeft geraadpleegd en heeft hij de tekst overgenomen zoals hij was, zonder er lang bij stil te staan of er meer of minder linkshandige dan rechtshandige luitspelers zijn.
De afwezigheid van fretten op het instrument is nog zon detail. Het maakt het een heel vroege luit. De grote doorbraak van het instrument kwam pas aan het einde van de middeleeuwen en het begin van de renaissance, terwijl Silvius Leopold Weiss, de grootmeester van de barokmuziek voor luit, leefde van 1686-1750; Bach was een jaar jonger en stierf in het zelfde jaar als Weiss. Maar Claes verhaal speelt in de tijd van de opkomst van de Katharen en de laatste haarden van die sekte werden uitgeroeid rond 1300, de laatste officiële verbranding was in 1321. Een meer primitief instrument zonder fretten past dus perfect in het tijdsbeeld. Toeval? Niet bij Paul Claes, denk ik zo.
Een hoofse ridderroman, geschreven door Paul Claes, is geen komische of burleske parodie maar een ernstige literaire pastiche, een imitatio: een moderne, eigen verwerking van een historisch thema in een stijl die aanleunt bij die van het origineel. Het resultaat is een zeer leesbaar boek van dertig korte hoofdstukken met elk een mooi Latijns woord, eindigend op or (zoals amor, viator, pastor ) als titel, verspreid over 237 bescheiden paginas, mooi gedrukt en uitgegeven bij de Bezige Bij, te koop bij De Zondvloed en elke andere Vlaamse en Nederlandse boekhandel, prijs ongeveer 19,50.
Categorie:literatuur Tags:literatuur
16-05-2010
John Le Carré
Ik weet niet meer hoe ik ooit voor het
eerst in contact ben gekomen met de boeken van John Le Carré (°1931). Dat moet in de periode 1970-75 geweest zijn.
Sindsdien heb ik al zijn boeken gekocht en verslonden van zodra ze verschenen,
eerst als paperbacks, later als hardcovers. Recentelijk heb ik mijn versleten
pockets vervangen door gebonden exemplaren die ik tweedehands kocht voor weinig
geld. Mijn collectie is nu compleet.
Gisteren heb ik nog eens een van zijn
vroege werken herlezen: The Spy Who Came
in From the Cold, 240 pp., 1963. Ik was verbaasd hoe weinig ik me van de
gebeurtenissen in het boek herinnerde uit mijn eerste lectuur, maar het is dan ook
al meer dan dertig jaar geleden. Mij was vooral de figuur van Liz bijgebleven,
een nevenfiguur die uiteindelijk een cruciale rol speelt in de ontknoping. Ik
heb volop genoten van deze hernieuwde kennismaking. Le Carré is in de eerste
plaats een schrijver en pas in de tweede plaats moeten we vermelden dat hij in
een bepaald genre schrijft: detectiveverhalen, politieke thrillers,
spionageverhalen, ook een liefdesroman. Zijn literaire kwaliteiten zijn niet te
vergelijken met de andere auteurs die in zijn genres schreven, hij staat er
mijlenver boven, hij is uniek. Zijn personages zijn memorabel voor hun
emotionele diepgang en hun morele complexiteit. Zijn analyses en uitbeelding van
het milieu en van de maatschappelijke context is absoluut schitterend.
Alle boeken van Le Carré zijn in print en worden nog steeds opnieuw
uitgegeven. Je vindt ze in alle boekhandels, ook tweedehands en in alle
bibliotheken. Veel, zo niet alles is in het Nederlands (en in talloze andere
talen) vertaald. Er is ook heel wat Le Carré verfilmd, meestal met veel succes,
hetzij als Tv-film of miniserie voor de BBC, hetzij als commerciële film voor
de zalen. Er zijn ook hoorspelversies, onlangs nog de hele Smiley-reeks op BBC
radio 4.
Ik kan je John Le Carré niet genoeg
aanraden. Het is een auteur naar mijn hart. Hij raakt mij op de meest kwetsbare
plaatsen; hij maakt gevoelens en gedachten in mij wakker die ik amper
vermoedde, maar die diepe, donkere gronden hebben en me vaak doen huiveren door
hun ontstellende naakte waarheid. Het werk van John Le Carré heeft sinds vele
jaren mijn leven blijvend getekend, heeft mede bepaald wie ik ben en me dat ook
doen beseffen. Ik ben hem daarvoor zo dankbaar dat het me tot tranen toe
ontroert.
En er is goed nieuws: er is een nieuwe Le
Carré op komst! Our Kind of Traitor
verschijnt in oktober 2010. Je kan de hardcover nu al voorbestellen bij Amazon (US),
met een flinke reductie. Het zal je niet verbazen dat ik dat al meteen gedaan
heb
Categorie:literatuur Tags:ex libris
03-02-2009
William Trevor, Family Sins
Het is allemaal hoe je het bekijkt.
Misschien wel. Neem nu de maan. Soms ziet die er veel groter uit dan anders, namelijk als ze net opkomt in het oosten of als ze ondergaat in het westen. Waarom is dat? De maan is immers altijd even groot, ze komt ook niet periodiek dichter bij de aarde of zo. En toch is het opvallend. Men weet het nog niet zo heel goed, maar het feit dat we de maan groter zien als ze laag bij de horizon staat en klein als ze hoog aan de hemel prijkt, doet ons vermoeden dat het te maken heeft met de achtergrond. Tegenover bomen, huizen en andere elementen uit het vermenselijkt landschap lijkt de maan groot, in de open lucht is er geen nabij vergelijkingspunt en heeft ze weer haar normale afmetingen. Men zegt zelfs dat als je die grote maan bekijkt door voorover te buigen en tussen je benen achterom te kijken, het vergrotingseffect verloren gaat. Probeer het eens op een zomernacht bij volle maan, maar dan het liefst op een eenzame plaats, zodat niemand zich vragen hoeft te stellen over je geestelijke gezondheid.
Je kan ook de mens op verscheidene manieren bekijken. Ik heb in de voorbije drie jaar, sinds ik op pensioen ben, heel wat boeken gelezen over hoe de mens ontstaan is, hoe zijn mentale mogelijkheden ontwikkeld zijn, hoe de beschaving zich ontwikkelde, welke rol de religie daarin speelde. Allemaal diepzinnige, ja filosofische kwesties waarmee ontelbare mensen zich hebben beziggehouden: wat is de mens?
Er is ook een ander standpunt. Ik las laatst het slotverhaal uit de bundel Family Sins (1990) van William Trevor (de volledige bibliografie, met de Nederlandse vertalingen vind je hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=452).
Het heeft geen zin me hier weer te gaan uitputten in allerlei superlatieven, al zijn dat wel de enige waardige woorden voor deze verbazingwekkend schitterende verzameling subtiele kortverhalen van de onbetwiste levende (°1928) grootmeester van het genre in het Engelse taalgebied. Als ik zijn sublieme, intimistische schilderingen lees van mensen om hem heen, dan ben ik mij verrast bewust van de enorme afstand die er gaapt tussen deze benadering en de even subtiele wetenschappelijke studies van bijvoorbeeld Richard Dawkins of Daniel Dennett. Trevor tekent niet de mens, maar mensen, zeer concrete mensen in hun dagelijkse bezigheden, met hun kleine en grote zorgen, hun primitieve of onthutsend verdraaide emoties. Hij maakt zich, zoals zijn personages, geen zorgen over kosmologische discussies, de Big Bang of de relativiteitstheorie. Wij zien de wereld door de ogen van echte, levende mensen, individuen, eenmalige creaturen van de liefde en het toeval, onvolmaakt, eigenzinnig, uniek. Hij gunt ons een blik op een hoekje van die wereld op een bepaald moment, met zijn bewoners van toen. Er gebeurt wat, maar belangrijker is vaak wat er niet gebeurt, datgene waarop men wacht, waarnaar men verlangt. Dit is de microkosmos, de kijk door de bril van een concrete mens op zijn medemensen, met een zuinige economie van duidelijk sprekende details, met kleine verhalen over wat er gebeurd is, of net niet, hoe het had kunnen zijn, hoe het misschien was, misschien ook niet.
En toch In al zijn boeken, novellen, kortverhalen, milieuschilderingen en autobiografische teksten overstijgt Trevor magistraal en soeverein het pietluttig anekdotische, het parochiale of provinciale. Zijn mineure, sjofele of burgerlijke maar onvergetelijke personages vormen samen een beeldige, bonte macrokosmos: de wereld waarin wij leefden, de wereld die wij geërfd hebben, met een paradigmatische bevolking die elk een stukje tonen van wat het is om mens te zijn en zo van wat dé mens is.
Zowel Dennett als Dawkins beseffen maar al te goed en erkennen graag dat naast hun analytisch onderzoek en hun tentatieve theorieën niet alleen ruim plaats dient gelaten voor een alternatieve, verhalende duiding, maar dat in de meest bevoorrechte gevallen de literatuur met enkele treffende woorden aspecten kan blootleggen van het mens-zijn waaraan de wetenschap, ook de menswetenschap, nog lang niet toe is.
Er is verhelderende wetenschap, gelukkig, maar niet alles laat zich op die manier ontsluieren, soms is wetenschap al te ontluisterend. Er zijn verhulde maar essentiële inzichten in onze menselijkheid die wellicht nooit een passende plaats zullen vinden in zelfs de meest ingenieuze handboeken van psychologie, filosofie of antropologie. Voor de tedere ontroering van onze diepste gevoelens zijn we voor altijd aangewezen op andere, meer subtiele en daardoor de enige efficiënte middelen: de literatuur, de muziek, de beeldende kunsten, het theater, het ballet: de poëzie van de taal, het beeld, de klank die tot ons spreekt met het niet te evenaren gemak van onbemiddelde emotieve communicatie.
John Updike is overleden op 27 januari 2009. Hij was geboren op 18 maart 1932. Ik leerde zijn werk kennen toen een collega op het werk me attent maakte op The New Yorker, dat moet in 1975 of 1976 geweest zijn. Ik heb meer dan dertig jaar een abonnement gehad op dat uitzonderlijke weekblad en dus heb ik vele tientallen bijdragen van Updike daarin gelezen, wat me ook aanspoorde om zijn romans telkens bij verschijnen te kopen en te lezen. De laatste, The Widows of Eastwick, ligt al enkele maanden klaar op mijn leestafel. Ik zal er straks aan beginnen, met gemengde gevoelens.
Zijn voorlaatste boek, Terrorist, besprak ik hier:
Updike is een auteur met wie ik me altijd gemakkelijk vereenzelvigd heb, en zijn verkoopcijfers bewijzen dat ik niet de enige was. Hij schrijft vanuit een standpunt dat je als vanzelfsprekend overneemt. Hij is een menselijke auteur, zijn personages zijn door en door menselijk, de situaties die hij beschrijft zijn uit het leven gegrepen. Maar vergis je niet: hij beschrijft niet zonder meer, het is niet zomaar het leven, het is vaak het leven zoals we zouden willen dat het is, of dat het niet is. Hij verwerkt in zijn boeken wat het is om mens te zijn, in deze tijd of in alle tijden, maar hij voegt er ook al onze dromen en onze nachtmerries aan toe.
Er komt meer seks in zijn boeken en verhalen voor dan althans ik voor mogelijk houd in het leven van een mens; dat is hem vaak genoeg verweten, hij heeft ooit een prijs gekregen van het tijdschrift Literary Review, een lifetime award for crude, tasteless or ridiculous sexual passages in modern literature. Zo erg is het nu ook weer niet, maar het valt wel op, ja. Dat maakte veertig jaar geleden zeker een deel uit van de aantrekkingskracht, we waren toen nog niet veel gewoon op dat punt, de seksuele revolutie kwam toen pas op gang en de personages van Updike belichaamden de fantasieën, zo niet het dagelijks leven, van mensen zoals wij: de intellectuele upper-middenklasse. Wij surften mee op de wilde golven van de economische bloei en de vele mogelijkheden die dat meebracht: buitenlandse vakanties, feestjes, recepties. Ook ons cultureel leven werd veel actiever: concerten, theater, tentoonstellingen, opera, weekbladen en boeken in verscheidene talen. We gingen ook meer aan sport doen, vaak die sporttakken die vroeger voorbehouden waren voor de echt rijke mensen: tennis, golf, skiën, langlaufen, surfen, zeilen, allemaal ondenkbaar in onze jeugd. Updike beschreef een wereld waarin dat allemaal normaal was, ook al was er altijd een ondertoon van twijfel, van aarzeling, een diep bewustzijn dat het allemaal maar schijn was, bijna puberale natte dromen. Dat was onze wereld, de realiteit doorspekt met onze wildste dromen.
Sommige van die dromen hebben we waar gemaakt, de meeste niet, natuurlijk en ik kan niet zeggen dat al wat wij hebben uitgeprobeerd ons zelfs maar al het kortstondig plezier, laat staan het blijvend geluk heeft gebracht dat Updike ons voorspiegelde; misschien hebben we, verblind door passie zoals zijn bange helden, zijn inherente smalende ironie vergeten en zo de hilarische dwaasheid van het vreemdgaan gemist, de bittere ontgoochelingen van de ontrouw die hij steeds weer met waarlijk sardonisch genoegen beschrijft.
Updike, de auteur, is steeds aanwezig in zijn verhalen, hij geeft doorlopend commentaar en toelichting, meestal geamuseerd onderhuids, tongue in cheek. Hij schildert niet met de ruwe borstel, maar in laag na laag van veelbetekenende glacistinten en subtiel gesuggereerde secundaire gevoelens. Niets menselijks is hem vreemd.
John Updike is een erkend meester van het woord, een exuberante stilist. Zijn Engels is een literaire hogeschool voor de attente lezer, een onuitputtelijke bron van verbazing en bewondering, een speels genot.
Zijn dood laat ons toe even stil te staan bij de wereld die hij voor ons heeft opgeroepen, met de opwinding van de ontdekking van onbeperkte mogelijkheden, maar ook de valse beloften, de niet-ingeloste verwachtingen, de bitterzoete herinneringen, bij de gemengde gevoelens die steeds twinkelden in zijn lachende ogen en die blijven sprankelen op elke gave bladzijde die hij ons naliet.
Een hele tijd geleden, op 6 februari 2006, toen ik net met deze blog begonnen was, maakte ik een lijstje op van mijn geliefkoosde auteurs, met telkens een karakteristiek werk; je kan dat nog eens nalezen als je hier klikt: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=8.
Veel is er sindsdien niet veranderd, behalve in de afdeling non-fiction, maar daarover later meer.
Een van die auteurs was Ved Mehta, die hier bij ons vrijwel onbekend is. De Nederlandstalige Wikipedia kent hem helemaal niet, zelfs het Engelstalig artikel kwam er maar met veel moeite uit (http://en.wikipedia.org/wiki/Ved_Mehta); bij Nederlandstalige internetboekhandels als Proxis vind je slechts één van zijn boeken vertaald in het Nederlands (Alles uit liefde) en amper enkele van zijn in totaal 26 boeken in het Engels. Ik leerde hem kennen als vaste medewerker van The New Yorker en las tussen 1975 en 2005 gefascineerd zijn talrijke autobiografische bijdragen; die zijn nu gebundeld in een eenvormige uitgave, ruim vier duizend bladzijden in twaalf volumes, onder de titel Continents of Exile. Men vergelijkt hem op dit punt met niemand minder dan Proust
Mehta heeft een eigen, Engelstalige website: http://www.vedmehta.com/index.html, daar vind je alle biografische en bibliografische gegevens, ik hoef die hier niet te herhalen. Misschien toch enkele elementen: Ved Mehta is geboren in India in 1934 en werd na een aanval van meningitis blind toen hij vier jaar oud was. Door de inspanningen van zijn vader maar vooral ook door zijn eigen gedrevenheid kreeg hij ondanks zijn handicap een degelijke opvoeding, die hem uiteindelijk tot in Oxford (B.A.) en Harvard (M.A.) bracht. Later ontving hij verscheidene eredoctoraten en andere eretitels.
Mijn niet geringe en blijvende bewondering voor Mehta is dubbel. Enerzijds is er zijn autobiografisch werk, met het merkwaardige verhaal van zijn eigen leven en dat van zijn voorouders en familieleden, dat hij vertelt op een bijzonder levendige en meeslepend persoonlijke manier. Anderzijds heeft hij een verbazingwekkend aantal essays, reportages, politieke analyses en andere artikels geschreven, waarin zijn enorme belezenheid, eruditie, scherpzinnigheid en filosofische en zelfs theologische diepgang werkelijk briljant naar voren komt. En telkens verbaast hij de lezer door een overvloed aan fabuleuze visuele details, die hij natuurlijk van anderen moet hebben, maar die hij debiteert met dezelfde bravoure waarmee hij naar verluidt cocktails mengt voor zijn gasten; wie hem niet kent, kan vaak niet geloven dat hij werkelijk blind is. Ook al als jonge - blinde - knaap verraste hij iedereen door vrolijk met de fiets rond te rijden!
Ik verzeker je dat je er nooit spijt zult van hebben als je een boek, om het even wat, van Ved Mehta gaat lezen. Kijk eens in je stadsbibliotheek, waarschijnlijk hebben ze Alles voor liefde wel. Bij De Slegte en andere tweedehandse boekhandels duikt af en toe een mooie Engelse hardcover op voor een prikje; verscheidene delen van de autobiografie en ook andere werken zijn in goedkope paperbacks verschenen, sommige voor slechts 5 euro, nieuw! Op eBay en in internetboekhandels zoals Amazon en Biblio.com zijn er voor boeken van Ved Mehta gouden zaakjes te doen, spijtig dat de verzendingskosten soms wat oplopen. Met de lage dollar en vooral met het pond dat nu nog maar amper één euro waard is, tegen 1,5 euro zes maand geleden, kan je vandaag meestal beter in de U.S. en het U.K. kopen dan hier bij ons. Ik bestelde via Amazon.UK een boek van Jonathan Israel (dat ik nog niet uit heb, dus nog even geduld) voor ongeveer 20 euro, verzendingskosten inbegrepen, dat hier ongeveer 50 euro kost! Dus echt wel de moeite waard. En ik heb nog nooit problemen gehad met mijn Visa-kaart.
Paul Claes is 65 geworden op 30 oktober 2008. Bij die gelegenheid was er in het Brusselse literatuurhuis Passa Porta een hommage aan de feesteling, georganiseerd door Uitgeverij De Bezige Bij en de literaire organisatie Het beschrijf. Daar werden ook twee nieuwe werken voorgesteld: Lyriek van de Lage Landen. De canon in tachtig gedichten', een mooi uitgegeven selectie van het beste uit de Nederlandstalige poëzie, en anderzijds de verzamelde gedichten van Claes zelf, onder de titel De Zonen van de Zon'. Met de feestdagen voor de deur zijn dit zeker aanraders: met Paul Claes haal je gegarandeerd hoge kwaliteit in huis.
Ik nam de gelegenheid te baat om zijn roman uit 2002 te lezen: Het hart van de schorpioen, 174 blz., uitgegeven bij de Bezige Bij. Het is een autobiografische tekst, waarin ons een blik gegund wordt achter de schermen van de schrijver: jeugdherinneringen, zijn ontluikende fascinatie voor de taal, de mythologie, de literatuur; zijn schooltijd en de universiteit, zijn militaire dienst, zijn huwelijk, zijn carrière als leraar en als schrijver, zijn reizen, zijn publicaties. Het zijn meestal vignetten, korte anekdotische schetsen, soms maar enkele regels, dagboekfragmenten en sprokkels, maar steeds raak, steeds beeldend en sprekend, speels, nostalgisch, ontwapenend nuchter, vlijmscherp analyserend, soms ook verwijtend of denigrerend, meestal met zijn bekende ingehouden, klassieke vormelijkheid, maar al bij al voor zijn doen toch verbazend openhartig en vrank.
Paul is drie jaar ouder dan ik, we hebben elkaar ontmoet aan de universiteit en onderhielden ook daarna nog verscheidene jaren een erg vriendschappelijke relatie. De verwijzingen in het boek naar die periode waren voor mij bijzonder geladen: gebeurtenissen die we samen hebben meegemaakt, gedeelde herinneringen. Ik ben de vriend op bladzijde 89 met wie hij De Kikkers van Aristophanes vertaalt en een cabaret-versie' opvoert op de jaarvergadering van de Classici Lovanienses. Het was inderdaad een succes!
Wellicht omwille van die herinneringen kreeg ik van Paul een gesigneerd genummerd exemplaar van zijn chapbook, een herinneringsbundeltje met vier levensgedichten van de auteur, onder de titel: Het is alsof alles nog gebeuren moet':
Leven
Het is alsof alles nog gebeuren moet
terwijl ik zonder te bewegen
te wachten sta.
Het is alsof alles nog gebeuren moet
wanneer ik op versteende wegen
naar nergens ga.
Het is alsof alles nog gebeuren moet
al kijk ik mijn verbrande daden
al in de rug.
Het is alsof alles nog gebeuren moet
maar ik kan door mezelf verraden
niet meer terug.
Dat is Paul Claes, ten voeten uit. Dank je, Paul, voor de herinneringen en voor de attentie. En geluk gewenst bij het bereiken van deze mijlpaal.
Karel
Categorie:literatuur Tags:Paul Claes, literatuur
09-10-2008
Nabokov: Natasha & The Ballad of Longwood Glen
Voor liefhebbers van de Russisch-Amerikaanse auteur Vladimir Nabokov (1899-1977) en ook voor die enkele trouwe lezers die dat volkomen ten onrechte eventueel niet zouden zijn maar het hierdoor misschien kunnen worden, vermeld ik hier graag twee recente trouvailles.
Op 9 juni 2008 verscheen in The New Yorker, waarin hij bij zijn leven zoveel (33) originele bijdragen heeft gepubliceerd, een kortverhaal van zijn hand, uit het Russisch vertaald, naar het Engels, door zijn zoon Dmitri (°1934) zoals gewoonlijk en gedateerd circa 1924, dus in de periode dat hij (Vladimir) in Cambridge Russisch (!) studeerde en zijn familie in Berlijn verbleef. Een andere bron plaatst het verhaal nog vroeger, in 1921.
Natasha is de titel en het is een typisch pareltje van de jonge Nabokov.
Vreemd dus dat het niet is opgenomen in een van de verhalenbundels die Nabokov zelf publiceerde en die toch eveneens hoofdzakelijk vertalingen bevatten van vroeger Russisch werk:
Nabokov's Dozen: A Collection of Thirteen Stories, 1958 (als paperback Spring in Fialta, 1959) Nabokov's Quartet, 1966 A Russian Beauty and Other Stories, 1973 Tyrants Destroyed and Other Stories, 1975 Details of a Sunset and Other Stories, 1976.
Het komt ook niet voor in de verzameling The Stories of Vladimir Nabokov (1995, 2002), die ook integraal in het Nederlands vertaald is. Nochtans zijn daarin toen eerst dertien (a bakers dozen) en uiteindelijk veertien nieuwe kortverhalen opgenomen, die nooit eerder verschenen waren, onder meer Easter Rain, dat pas na de val van het IJzeren Gordijn teruggevonden werd. Vladimir Nabokov vermeldt Natasha evenmin in zijn handgeschreven bottom of the barrel lijst met verhalen die hij nog ooit dacht te (laten) vertalen; deze uitdrukking verwijst ironisch naar wat men meestal onderaan in een ton vindt, namelijk overschotjes of, meer bepaald bij kaviaar, minderwaardige kwaliteit, geplet door de bovenliggende ongeschonden lagen, afval dus eigenlijk. Dmitri Nabokov heeft het materiaal gehaald uit de bekende archieven, het was daarom ook geen echt verloren meesterwerk, het lag gewoon te wachten op deze al te lang uitgebleven vertaling, die het ongetwijfeld verdient. Veel leesplezier. Er is ook een printversie, het is maar enkele bladzijden lang.
Daarnaast vond ik onlangs eindelijk een spoor terug naar een gedicht van Nabokov dat ik tien jaar of langer geleden toevallig las op internet, maar dat dan uit mijn gezichtsveld verdween, inclusief de titel en dat maakt terugvinden moeilijk, natuurlijk. Maar het bleef al die jaren in mijn achterhoofd hangen, tot ik me enkele dagen geleden plots vaag herinnerde dat Ballad enGlenin de titel voorkwamen. Met Google levert dat natuurlijk ogenblikkelijk resultaat op: The Ballad of Longwood Glen, eveneens verschenen in The New Yorker, in de aflevering van 6 juli 1957 maar niet te vinden op hun website, enkel op de verzamel-CD-rom. Op de heerlijke Nabokov-site Zembla http://www.libraries.psu.edu/nabokov/abvn.htm kan je onder Works een lijstje vinden met audio-documenten, en op een daarvan hoor je hem zelf het humoristische gedicht voordragen, een ontroerend moment voor een Nabokov-addict. De Engelse tekst van de Ballad vind je hier (met enkele typefoutjes): http://people.vanderbilt.edu/~richard.s.stringer-hye/longwood.htm .
Ik waag me aan een pretentieloze vertaling.
De Ballade van Longwood Glen
Om half elf die zondag morgen staken twee wagens het beekje over, naar de verborgen
vallei; in de ene Art Longwood, aldaar florist met zijn kinderen en eega (nu Mevrouw Deforest)
In die erachter zag een politieman te gader Arts Vader, zijn stief- en ook zijn schoonvader
De drie oude mannen wandelden weg naar de inham Art langzaam door het tinkelend onkruid achter hen aankwam
Helder was de ochtend, schitterend de wolken in t verschiet kinderen en strips de wagen verliet
Slome Art, die een hele dag staren kon, onbewogen keek toe hoe een insect op een halm klom en dan was weggevlogen
Pauline had astma en Paul krukken Leuke kinderen, dat wel, maar bij het lopen scheelt dat toch stukken
Ik wou, zei Moeder tot kreupele Paultje dat iemand je wou leren een balletje
op te gooien; Slome Art nam de bal en gooide hem omhoog hij bleef hangen in een boom die daar net voorbijvloog
De zwaarwichtige groene pelgrim hield prompt even halt de kinderen wachten, maar geen bal die eruit valt
Ik heb nooit in bomen geklommen in mijn jeugd zei Art en maakte van de nood meteen maar een deugd
Af en toe was er een elleboog of een knie te merken in de puzzel van blauwe en groene zwerken
Hoger en hoger klautert Art Longwood en klimt en de bladeren zegden ja tegen de vragende wind
Oh, wat een tiaras van tuinen! Wat lawines van licht! Hoe toegankelijk de ether! Hoe gemakkelijk de vlucht!
Arts familie draaide rond de boom de hele dag lang Pauline trok haar besluit: dit is Pa zijn zwanenzang
Geen mens zag de hemelscharen in vervoering kolken en de aardse held begroeten in de sneeuw van wolken
Mevrouw Longwood begon zich ernstig zorgen te maken Hij kwam maar niet af, hij bleef maar verzaken
Bij de voet van de boom vonden ze enkel wat kleingeld De kinderen verveelden zich, Paul door een wesp gekweld
De oude mannen erbij kwamen en naar boven staarden elk met een bekertje in de hand en ook vijf speelkaarten
Op de snelweg stopten de autos, keerden en kwamen dan de hobbelige weg opgewaggeld naar de inham en
de boom was plots een en al lawaai, met hele stoeten congresgangers, vissers en jongens met zomersproeten
Anacondas, en poemas zeiden sommigen bedachtzaam en ondertussen kwam er steeds meer volk aan:
Boomchirurgen, detectives, ook de brandweer arriveerde een ambulance die in de schaduw van een danstent parkeerde
Een dronken branieschopper met een pistool en een touw is er ook nog gekomen om erop toe te zien dat elke rechtsregel in acht werd genomen
Ontdekkingsreizigers, dendrologen allegaar en een vreemd bleek meisje met zigeunerhaar
En van Kaap Schrik tot Kaap Schroom stond in elke krant: Man Verdwijnt In Boom
De hemeltergende eik, waarin de uil te schuilen placht en de wasbeer goud plaste, werd geveld en doorzocht
Ze vonden enkele spanrupsen, een rood aangelopen galletje en een antiek nest met een vers gelegd balletje
Ze hebben de stam gevernist, hekkens geplaatst en volop borden; toiletten nestelden zich tussen rozen en klimop
Mevrouw Longwood, geretoucheerd na de dood van de kinderen voelde als dromerige eega van een fotograaf haar hart opnieuw zinderen
De Deforesten, vier ouwe knarren op een rij bezoeken nu als echte toeristen de vallei
Ze smakken bij het snacken, kijken wat boven en beneen wassen hun handen en rijden dan weer heen.
A Standard of Behaviour, Hutchinson, 1958 The Old Boys, Bodley Head, 1964 The Boarding House, Bodley Head, 1965 The Love Department, Bodley Head, 1966
The Day We Got Drunk on Cake and Other Stories, Bodley Head, 1967 The Table The Generals Day The Penthouse Apartment In at the Birth The Original Sins of Edward Tripp A Meeting in Middle Age The Introspection of J. P. Powers A School Story The Day we Got Drunk on Cake Raymond Bamber and Mrs Fitch The Hotel of the Idle Moon Miss Smith
Mrs Eckdorf in O'Neills Hotel, Bodley Head, 1969 Miss Gomez and the Brethren, Bodley Head, 1971 The Old Boys (play) Davis-Poynter, 1971 A Night with Mrs da Tanka (play) Samuel French, 1972 Going Home (play) Samuel French, 1972
The Ballroom of Romance and Other Stories Bodley Head, 1972 Access to the Children Nice day at School The Ballroom of Romance The Forty-seventh Saturday A Happy Family Going Home An Evening with John Joe Dempsey The Mark-2 Wife The Grass Widows A Choice of Butchers Kinkies O Fat White Woman
Elizabeth Alone, Bodley Head, 1973 Marriages (play) Samuel French, 1973 The Last Lunch of the Season, Covent Garden Press, 1973
Angels at the Ritz and Other Stories Bodley Head, 1975 In Isfahan The Distant Past Angels at the Ritz Mrs Silly A Complicated Nature Teresas Wedding Office Romances Mr McNamara Afternoon Dancing Last Wished Mrs Aclands Ghost
The Children of Dynmouth, Bodley Head, 1976
Lovers of their Time and Other Stories, Bodley Head, 1978 Broken Homes Another Christmas Matildas England 1. The Tennis Court 2. The Summer-house 3. The Drawing-room Torridge Flights of Fancy Death in Jerusalem Attracta Lovers of Their Time The Raising of Elvira Tremlett A Dream of Butterflies
(The Distant Past, Poolbeg Press, 1979) Other Peoples Worlds, Bodley Head, 1980
Beyond the Pale and Other Stories, Bodley Head, 1981 The Bedroom Eyes of Mrs Vansittart Downstairs at Fitzgeralds Mulvihills Memorial Beyond the Pale The Blue Dress The Time of the Year The Teddy-bears Picnic Being Stolen From Mr Tennyson Autumn Sunshine Sunday Drinks The Paradise Lounge
Scenes from an Album, Co-Op Books (Dublin), 1981 Fools of Fortune, Bodley Head, 1983
The Stories of William Trevor, Penguin, 1983 The Day We got Drunk on Cake and Other Stories The Ballroom of Romance and Other Stories Angels at the Ritz and Other Stories Lovers of their Time and Other Stories Beyond the Pale and Other Stories
A Writers Ireland, Thames & Hudson, 1984
The News from Ireland and Other Stories, Bodley Head, 1986 The News from Ireland On the Zattere Lunch in Winter The Property of Colette Nervi Running Away Cocktails at Doneys Bodily Secrets Virgins His Mothers Daughter Music Two More Gallants The Wedding in the Garden
Nights at the Alexandra, Hutchinson, 1987 The Silence in the Garden, Bodley Head, 1988
Family Sins and Other Stories, Bodley Head, 1989 Events at Drimaghleen Family Sins The Third Party In Love with Ariadne A Trinity Honeymoon in Tramore The Printmaker Coffee with Oliver A Husbands Return Children of the Headmaster August Saturday Kathleens Field
The Oxford Book of Irish Short Stories (ed.), OUP, 1989
Two Lives, Viking, 1991 Reading Turgenev My House in Umbria
The Collected Stories, Viking, 1992 Table of contents A Meeting in Middle Age Access to the Children The General's Day Memories of Youghal The Table A School Story The Penthouse Apartment In at the Birth The Introspections of J. P. Powers The Day We Got Drunk on Cake Miss Smith The Hotel of the Idle Moon Nice Day at School The Original Sins of Edward Tripp The Forty-seventh Saturday The Ballroom of Romance A Happy Family The Grass Widows The Mark-2 Wife An Evening with John Joe Dempsey Kinkies Going Home A Choice of Butchers O Fat White Woman Raymond Bamber and Mrs. Fitch The Distant Past In Isfahan Angels at the Ritz The Death of Peggy Meehan Mrs. Silly A Complicated Nature Teresa's Wedding Office Romances Mr. McNamara Afternoon Dancing Last Wishes Mrs. Acland's Ghosts Another Christmas Broken Homes Matilda's England: 1. The Tennis Court; 2. The Summer-house; 3. The Drawing-room Torridge Death in Jerusalem Lovers of Their Time The Raising of Elvira Tremlett Flights of Fancy Attracta A Dream of Butterflies The Bedroom Eyes of Mrs. Vansittart Downstairs at Fitzgerald's Mulvihill's Memorial Beyond the Pale The Blue Dress The Teddy-bears' Picnic The Time of Year Being Stolen From Mr Tennyson Autumn Sunshine Sunday Drinks The Paradise Lounge Mags The News from Ireland On the Zattere The Wedding in the Garden Lunch in Winter The Property of Colette Nervi Running Away Cocktails at Doney's Her Mother's Daughter Bodily Secrets Two More Gallants The Smoke Trees of San Pietro Virgins Music Events at Drimaghleen Family Sins A Trinity The Third Party Honeymoon in Tramore The Printmaker In Love with Ariadne A Husband's Return Coffee with Oliver August Saturday Children of the Headmaster Kathleen's Field Acknowledgments
Excursions in the Real World, Hutchinson, 1993 Felicias Journey, Viking, 1994 Ireland: Selected Stories Penguin, 1995 (from other collections only)
After Rain Viking, 1996 The Piano Tuners Wife A Friendship Timothys Birthday Childs Play A Bit of Business After Rain Widows Gilberts Mother The Potato Dealer Lost Ground A Day Marrying Damien
Death in Summer, Viking, 1998 (My House in Umbria Penguin, 2000)
The Hill Bachelors, Viking, 2000 Three People Of the Cloth Good News The Mourning A Friend in the Trade Low Sunday, 1950 Le Visiteur The Virgins Gift Death of a Professor Against the Odds The Telephone Game The Hill Bachelors
The Story of Lucy Gault, Viking, 2002
A Bit On the Side, Viking, 2004 Sitting with the Dead Traditions Justinas Priest An Evening Out Graillis Legacy Solitude Sacred Statues Rose Wept Big Bucks On the Streets The Dancing-Masters Music A Bit on the Side
(The Dressmaker's Child Penguin, 2005)
Cheating at Canasta, Viking, 2007 The Dressmakers Child The Room Men of Ireland Cheating at Canasta Bravado An Afternoon At Olivehill A Perfect Relationship The Children Old Flame Faith Folie à Deux